<ingevoegd bij W 1989-12-22/31, art. 306, 002; Inwerkingtreding : 09-01-1990> § 1. De verzekeringsnemer moet van ieder schadegeval vanaf het ogenblik waarop hij er kennis van krijgt, zo vlug mogelijk mededeling doen aan de verzekeringsonderneming en aan deze laatste alle door de verzekeringsovereenkomst voorgeschreven inlichtingen en bescheiden verschaffen. (NOTA van Justel : de W 2007-04-25/38, art. 217, beschikt dat het eerste lid van § 1 wordt vervangen als volgt : " Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek, verjaart iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, door verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. " Het is misschien het eerste lid van § 5 dat zo dient vervangen te worden. <W 2007-04-25/38, art. 217, 008; Inwerkingtreding : 18-05-2007> )
§ 2. Indien de verzekeringsnemer, om welke reden ook, ophoudt de in artikel 8, eerste lid, bedoelde aansprakelijkheid te dragen, moet hij daarvan binnen acht dagen mededeling doen aan de verzekeringsonderneming.
§ 3. Voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk kan de verzekeringsonderneming door de benadeelde in België worden gedagvaard, hetzij voor de rechter van de plaats van het feit waar het schadegeval is gebeurd, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde, hetzij voor de rechter van de zetel van de verzekeringsonderneming.
§ 4. Een vonnis of arrest gewezen in een geschil ter zake van een door een brand of ontploffing veroorzaakte schade, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan aan de verzekeringsonderneming of aan de benadeelde partij slechts worden tegengeworpen, indien ze in het geding partij zijn geweest dan wel daarin zijn geroepen.
Niettemin kan het vonnis of arrest, dat in een geschil tussen de benadeelde en de verzekeringsnemer is gewezen, worden tegengeworpen aan de verzekeringsonderneming, indien is gebleken dat deze laatste in feite de leiding van het geding op zich heeft genomen.
De verzekeringsonderneming kan de verzekeringsnemer in het geding roepen, dat door de benadeelde tegen hem wordt ingesteld.
Wanneer de burgerlijke vordering tot herstelling van een door een brand of ontploffing veroorzaakte schade, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, tegen de verzekeringsnemer wordt ingesteld voor het strafgerecht, kan de verzekeringsonderneming door de benadeelde partij of door de verzekeringsnemer in de zaak worden betrokken en kan zij ook vrijwillig tussenkomen, onder dezelfde voorwaarden als zou de vordering voor het burgerlijk gerecht zijn gebracht, maar het strafgerecht kan geen uitspraak doen over de rechten die de verzekeringsonderneming kan doen gelden tegenover de verzekeringsnemer.
Bovendien kan de verzekeringsnemer in de zaak worden betrokken door de verzekeringsonderneming die vrijwillig tussenkomt.
§ 5. Iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, verjaart na verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. (NOTA van Justel : de W 2007-04-25/38, art. 217, beschikt dat het eerste lid van § 1 wordt vervangen als volgt : " Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek, verjaart iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, door verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. " Het is misschien het eerste lid van de onderhavige § 5 dat zo dient vervangen te worden. <W 2007-04-25/38, art. 217, 008; Inwerkingtreding : 18-05-2007> )
Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen de verzekeringsonderneming stuiten, stuiten ook de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde tegen de verzekeringsnemer.
Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen de verzekeringsnemer stuiten, stuiten ook de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde tegen de verzekeringsonderneming.
De verjaring wordt ten opzichte van een verzekeringsonderneming gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeringsonderneming en de benadeelde. Een nieuwe termijn van drie jaar begint te lopen te rekenen vanaf het ogenblik waarop één der partijen aan de andere partij bij deurwaardersexploot heeft kennis gegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt; indien de kennisgeving bij aangetekende brief geschiedt, begint de nieuwe termijn te lopen op de dag volgend op die waarop de brief ter post is afgegeven.
§ 6. Geen uit de wet of uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende nietigheid, exceptie of verval kan door een verzekeringsonderneming aan een benadeelde worden tegengeworpen.
Een verzekeringsonderneming kan zich een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringsnemer voor zover de verzekeringsonderneming volgens de wet of volgens de verzekeringsovereenkomst gerechtigd was de uitkering te weigeren of te verminderen.
§ 7. De verzekeringsonderneming kan aan een benadeelde de beëindiging, de nietigverklaring, de ontbinding, de opzegging, de schorsing van de overeenkomst of van de dekking, uit welke oorzaak ook, slechts tegenwerpen ten aanzien van schadegevallen, die plaatsvinden na verloop van een termijn van dertig dagen na de kennisgeving door de verzekeringsonderneming van een dezer feiten. De kennisgeving moet geschieden bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs gericht aan de burgemeester van de gemeente waar de voor het publiek toegankelijke instelling gevestigd is, die bevoegd is voor het ontvangen van de kennisgevingen betreffende de verzekering die in dit hoofdstuk geregeld wordt.
De termijn begint te lopen op de dag volgende op die, waarop de aangetekende brief ter post bezorgd is.
De kennisgeving kan niet vroeger geschieden dan :
1° op de dag waarop de overeenkomst een einde heeft genomen ten aanzien van de verzekerde indien het een schorsing betreft;
2° op de dag van de kennisgeving door één van beide partijen aan de andere van de ontbinding, de opzegging of de nietigverklaring van de overeenkomst;
3° op de dag van de beëindiging van de overeenkomst in alle gevallen die niet onder 2° zijn voorzien.
§ 8. De verzekeringsonderneming die de overeenkomst bedoeld in artikel 8, derde lid, afsluit, is ertoe gehouden aan de verzekeringsnemer een bewijsstuk af te geven waarvan de vorm en de inhoud door de Koning worden bepaald.
§ 9. De verzekeringsonderneming die een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 8, derde lid, afsluit, is ertoe gehouden hiervan kennis te geven aan de burgemeester van de gemeente waar de voor het publiek toegankelijke inrichting gevestigd is.
De verzekeringsonderneming schrijft de kennisgevingen en aangiften met betrekking tot deze verzekering in een repertorium, waarvan de inrichting en werkwijze door de Koning worden geregeld.
§ 10. De koninklijke besluiten in uitvoering van de paragrafen 8 en 9 worden genomen na advies van de bij de wet van 9 juli 1975 ingestelde Controledienst voor de Verzekeringen en de Commissie voor de Verzekeringen.