Info



Tekst


HOOFDSTUK I. - BEGRIPSBEPALINGEN.
Art. 1

<W 1994-02-10/44, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 15-10-1994> § 1. Het toestaan van een proeftijd aan een delinquent geschiedt :
1° door de uitspraak van de veroordeling op te schorten;
2° door de tenuitvoerlegging van de straffen uit te stellen.

§ 2. Aan de maatregelen waarin § 1 voorziet, kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden : in dat geval worden zij respectievelijk " probatie-opschorting " en " probatieuitstel " genoemd [1 en omvatten zij tenminste de in § 2bis vermelde voorwaarden ]1; zijn er geen bijzondere voorwaarden aan verbonden, dan worden zij " gewone opschorting " en " gewoon uitstel " genoemd. Indien probatie-opschorting of probatie-uitstel wordt overwogen, licht het onderzoeks- of vonnisgerecht de verdachte voor de sluiting van de debatten in over de draagwijdte van zodanige maatregel en hoort hem in zijn opmerkingen. <W 1999-03-22/61, art. 2, A, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11>

   Lid 2 opgeheven <W 1999-03-22/61, art. 2, B, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11>

[1 § 2bis. Aan de in § 2 vermelde maatregelen worden steeds de volgende voorwaarden verbonden :
1° geen strafbare feiten plegen;
2° een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, de nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan de justitieassistent die met de begeleiding is belast;
3° gevolg geven aan de oproepingen van de probatiecommissie en aan die van de justitieassistent die met de begeleiding is belast.

   Deze voorwaarden kunnen worden aangevuld met geïndividualiseerde voorwaarden, gericht op het voorkomen van recidive en op de omkadering van de begeleiding. ]1

§ 3. Indien opschorting of uitstel van de tenuitvoerlegging van de gehele gevangenisstraf [1 [2 ... ]2 of geldboete ]1 wordt gelast, kunnen de bijzondere voorwaarden onder meer bestaan in de verplichting om binnen twaalf maanden na de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is gegaan, ... een bepaalde opleiding te volgen. .... <W 2002-04-17/33, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>

   Voor dezelfde feiten kan opleiding evenwel niet samen met effectieve gevangenisstraf worden opgelegd, tenzij de betrokkene voor die feiten voorlopige hechtenis heeft ondergaan en de rechter gevangenisstraf oplegt die hoogstens gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. In dat geval houdt de rechter bij het bepalen van het aantal uren ... opleiding rekening met de duur van de opgelegde gevangenisstraf. <W 1999-03-22/61, art. 2, C, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11> <W 2002-04-17/33, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>

(1)<W 2012-12-27/29, art. 31, 014; Inwerkingtreding : 10-02-2013> (2)<W 2016-02-05/11, art. 35, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 1bis

§ 1. (lid 1 opgeheven ) <W 2002-04-17/33, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2005>

   De duur van de opleiding bedraagt minstens twintig uur en hoogstens tweehonderd veertig uur. De Probatiecommissie bepaalt, na de betrokkene gehoord te hebben en rekening houdend met diens opmerkingen, de aard van de opleiding, die moet aansluiten bij zijn lichamelijke en verstandelijke geschiktheid, en de plaats waar ze gevolgd moet worden. Hierbij kan tevens rekening worden gehouden met de belangen van de eventuele slachtoffers.

   (Lid 3 opgeheven ) <W 2002-04-17/33, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2005>

   (Lid 4 opgeheven ) <W 2002-04-17/33, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2005>

§ 2. Alleen bij de openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de Gemeenschappen en Gewesten of bij de verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel doel kan de opleiding worden gevolgd (... ). <W 2002-04-17/33, art. 12, 2°, 010; Inwerkingtreding :01-05-2005>

(§ 2, lid 2 opgeheven ) <W 2002-04-17/33, art. 12, 3°, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2005>

(§ 2, lid 3 opgeheven ) <W 2002-04-17/33, art. 12, 3°, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2005>

§ 3. De opleiding kan eventueel worden bevolen na een zoals in artikel 2 bedoeld beknopt voorlichtingsrapport of na een in de aanwezigheid van de beklaagde uitgevoerde maatschappelijke enquête, en indien uit de stukken van het dossier blijkt dat de betrokkene daadwerkelijk ... een opleiding kan volgen op een plaats waarvoor hij zich niet onredelijk ver moet verplaatsen. <W 2000-03-28/31, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 2000-04-30> <W 2002-04-17/33, art. 12, 4° en 5°, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>

§ 4. De uitvoering van de bepalingen van dit artikel worden door de Koning geregeld.

HOOFDSTUK II. - (MAATSCHAPPELIJKE ENQUETE EN BEKNOPT VOORLICHTINGSRAPPORT ). <W 1999-03-22/61, art. 4; Inwerkingtreding : 2000-04-11>
Art. 2

<W 1999-03-22/61, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11> § 1. Met het oog op de eventuele toepassing van de artikelen 1bis, 3 en 8, (kan ) de onderzoeksrechter (de afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de verdachte ) de opdracht geven om, vóór het afsluiten van zijn onderzoek, een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen, op voorwaarde dat de verdachte voorheen niet werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden. <W 2000-03-28/31, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 2000-04-30> <W 2006-12-27/33, art. 43, 1°, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

   Zo geen onderzoeksrechter werd aangezocht, (kan ) het openbaar ministerie (de afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de beklaagde ) de opdracht geven om, vóór de aanhangigmaking bij het vonnisgerecht, een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen, op voorwaarde dat de beklaagde voorheen niet werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden. <W 2000-03-28/31, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 2000-04-30> <W 2006-12-27/33, art. 43, 2°, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

§ 2. Met het oog op de eventuele toepassing van de artikelen 1bis, 3 en 8, kunnen (het openbaar ministerie, ) de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de vonnisgerechten, met uitzondering van de hoven van assisen, (de afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de delinquent ) de opdracht geven om, ambtshalve of op verzoek van de delinquent, een maatschappelijke enquête uit te voeren met betrekking tot diens gedragingen en milieu, hetzij ter vervanging, hetzij ter aanvulling van het beknopt voorlichtingsrapport. <W 2006-12-27/33, art. 43, 3°, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007> <W 2008-06-08/31, art. 83, 013; Inwerkingtreding : 26-06-2008>

§ 3. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport.

HOOFDSTUK III. - OPSCHORTING VAN DE UITSPRAAK VAN DE VEROORDELING.
Art. 3

De opschorting kan, met instemming van de verdachte, door de vonnisgerechten met uitzondering van de hoven van assisen worden gelast ten voordele van de beklaagde die nog niet is veroordeeld tot een criminele straf of een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden [1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek ]1, [2 indien het feit niet strafbaar is met een correctionele gevangenisstraf van meer dan twintig jaar, en het niet van die aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele gevangenisstraf ]2 en de tenlastelegging bewezen is verklaard. <W 1994-02-10/44, art. 3 003; Inwerkingtreding : 15-10-1994> <W 1999-03-22/61, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11>

   De opschorting kan eveneens [2 onder dezelfde voorwaarden ]2 worden gelast door de onderzoeksgerechten wanneer zij van oordeel zijn dat de openbaarheid van de debatten de declassering van de verdachte zou kunnen veroorzaken of zijn reclassering in gevaar zou kunnen brengen.

   De opschorting kan steeds ambtshalve gelast, door het openbaar ministerie gevorderd of door de verdachte gevraagd worden.

   De beslissingen die de opschorting gelasten, stellen de duur ervan vast, welke niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar mag bedragen met ingang van de datum van de beslissing, alsmede, in voorkomend geval, de opgelegde probatievoorwaarden. (De beslissing waarbij de opschorting en, in voorkomend geval, de probatie wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering. ) <W 1994-02-10/44, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 15-10-1994>

   Die beslissingen maken een einde aan de vervolgingen, indien zij niet worden herroepen.

   (... ) <W 04-08-1986, art. 106>

(1)<W 2014-04-25/23, art. 64, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2016-02-05/11, art. 36, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr. 148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 36 vernietigd)
Art. 4

§ 1. Tot opschorting kan worden besloten door de raadkamer op het ogenblik dat zij zich dient uit te spreken op het verslag van de onderzoeksrechter in de vorm en onder de voorwaarden bepaald (in artikel 127 van de wetboek van Strafvordering ) <W 1998-03-12/39, art. 43, 005; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

   In geval van rechtstreekse dagvaarding door de burgerlijke partij, kan het openbaar ministerie, indien het oordeelt dat er aanleiding tot opschorting kan bestaan, de onderzoeksrechter vorderen het instellen van een onderzoek te gelasten. Van die vordering wordt kennis gegeven aan de griffier van de rechtbank waarvoor de rechtstreekse dagvaarding is geschied, aan de dagvaardende partij, aan de gedaagde en aan hun raadsmannen. Zij heeft tot gevolg dat de zaak aan de rechtbank wordt onttrokken.

   Wanneer een vordering tot opschorting met toepassing van de twee vorige leden wordt aangebracht bij de rechter die de raadkamer voorzit, bepaalt deze plaats, dag en uur van de verschijning overeenkomstig, (artikel 127 van het Wetboek van Strafvordering ), maar in afwijking van de eerste twee leden van deze bepaling doet hij deze vaststelling en de griffier geeft bij aangetekende brief bericht aan de burgerlijke partij of de eiser en aan de verdachte of de gedaagde en aan hun raadsmannen, indien er aangewezen zijn in het geding, op zijn minst tien dagen voor de verschijning. Gedurende deze termijn wordt het dossier op de griffie, ter beschikking van de partijen gehouden. <W 1998-03-12/39, art. 43, 005; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

   Tot de opschorting kan ook door de kamer van inbeschuldigingstelling worden besloten in de gevallen bepaald bij het eerste lid van artikel 230 van het Wetboek van strafvordering en overeenkomstig de modaliteiten voorgeschreven in de artikelen 218, 219 en 222 tot 225 van hetzelfde Wetboek.

   Is het onderzoeksgerecht van oordeel dat er geen reden bestaat om de opschorting uit te spreken, dan verleent het een beschikking van buitenvervolgingstelling of een beschikking van verwijzing naar het bevoegde gerecht.

§ 2. De procureur des Konings en de verdachte kunnen tegen de beschikking van de raadkamer waarbij de opschorting wordt uitgesproken, verzet doen om reden dat aan de voorwaarden tot verlening van de opschorting niet voldaan is.

   Het verzet, dat binnen vierentwintig uren moet worden aangetekend, wordt voor de kamer van inbeschuldigingstelling gebracht.

§ 3. De raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling kunnen, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de verdachte, bevelen dat er getuigen zullen worden gehoord.

Art. 5

§ 1. Is de zaak door het onderzoeksgerecht verwezen naar de rechtbank of door rechtstreekse dagvaarding bij de rechtbank aanhangig gemaakt, dan kunnen de vonnisgerechten tot opschorting besluiten.

§ 2. Voor de toepassing van de maatregelen bepaald in § 1 hiervoren, kunnen de vonnisgerechten, op schriftelijke vordering van het openbaar ministerie of op schriftelijk verzoek van de verdachte, beslissen van de opschorting kennis te nemen in raadkamer, wanneer al de bij artikel 3, tweede lid, vereiste voorwaarden vervuld zijn.

   De vordering of het verzoek wordt ter griffie van het gerecht dat uitspraak dient te doen, neergelegd vóór de opening van de terechtzitting waarop de verschijning is vastgesteld. Er wordt uitspraak over gedaan in raadkamer, het openbaar ministerie en de verdachte of zijn raadsman gehoord. Bij afwijzing van het verzoek wordt de behandeling voortgezet in openbare terechtzitting.

Art. 6

De rechterlijke beslissingen die de opschorting gelasten worden in openbare terechtzitting uitgesproken.

   [1 Wordt de opschorting gelast, dan wordt de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde veroordeeld in de kosten, en zo daartoe aanleiding bestaat, tot de teruggave. Het onderzoeks- of vonnisgerecht kan of moet de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde veroordelen tot bijzondere verbeurdverklaring overeenkomstig de op de feiten toepasselijke wetgeving. ]1

   In hetzelfde geval zijn de vonnisgerechten en, gebeurlijk, in de gevallen bepaald in artikel 3, alinea 2, de onderzoeksgerechten, waarbij tevens de burgerlijke vordering aanhangig is gemaakt, bevoegd om hierover uitspraak te doen; zij doen ook uitspraak over de kosten.

   De kamer van inbeschuldigingstelling neemt kennis van het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer tot regeling van de burgerlijke belangen. Dat hoger beroep wordt ingesteld binnen dezelfde termijn, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vormen als hoger beroep in correctionele zaken.

(1)<W 2014-02-11/12, art. 51, 015; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 7

(Opgeheven ) <W 1997-08-08/14, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001>

HOOFDSTUK IV. - UITSTEL VAN DE TENUITVOERLEGGING VAN DE STRAFFEN.
Art. 8

§ 1. [4 Indien de veroordeelde nog niet veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie jaar of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, kunnen de vonnisgerechten, wanneer zij niet tot één of meer hoofdvrijheidsstraffen van meer dan vijf jaar gevangenis veroordelen, gelasten dat de tenuitvoerlegging van de hoofd- en bijkomende straffen dan wel van een gedeelte ervan, wordt uitgesteld.

   Een gewoon uitstel kan echter niet worden gelast indien de veroordeelde veroordeeld is geweest tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek.

   In geen enkel geval kan worden uitgesteld de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot :
- een straf van verbeurdverklaring;
- [3een straf onder elektronisch toezicht, een werkstraf of een autonome probatiestraf ]3{;
- een vervangende straf.

   De beslissing waarbij het uitstel en, in voorkomend geval, de probatie wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering. ]4

   (Nochtans, wanneer artikel 65, tweede lid, van het Strafwetboek wordt toegepast, vormen de vroegere straffen uitgesproken voor feiten die voortvloeien uit hetzelfde misdadige opzet, geen beletsel voor het toekennen van een uitstel. ) <W 1994-07-11/33, art. 44, 1°, 004; Inwerkingtreding : 31-07-1994>

   De duur van het uitstel mag niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar bedragen, met ingang van de datum van het vonnis of het arrest.

   De duur van het uitstel mag echter niet meer dan drie jaar bedragen voor de geldstraffen [4 ... ]4 en de gevangenisstraffen die zes maanden niet te boven gaan. <W 1991-01-09/33, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 1991-02-15> <W 2002-04-17/33, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 07-05-2002>

§ 2. Dezelfde gerechten, (... ), kunnen, onder de voorwaarden bepaald in § 1 van dit artikel, probatieuitstel gelasten, mits de veroordeelde zich verbindt tot naleving van de probatievoorwaarden die het gerecht bepaalt. <W 1994-07-11/33, art. 44, 2°, 004; Inwerkingtreding : 31-07-1994>

§ 3. [4 ... ]4.

§ 4. (... ) <W 04-08-1986, art. 106>

(1)<W 2014-02-11/12, art. 52, 015; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2014-04-25/23, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (3)<W 2014-04-10/80, art. 19, 020; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-12-2015 (zie W 2014-05-08/55, art. 6), art. 19 gewijzigd bij W 2016-02-05/11, art. 58, 022> (4)<W 2016-02-05/11, art. 37, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK V. - PROBATIE.
Art. 9

<W 2006-12-27/33, art. 44, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007> De verdachten en de veroordeelden aan wie een probatiemaatregel is opgelegd krachtens de artikelen 3 en 8, worden eveneens onderworpen aan een sociale begeleiding die wordt uitgeoefend door justitieassistenten van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie. Deze sociale begeleiding heeft tot doel recidive te voorkomen door de opvolging en het toezicht op de naleving van de voorwaarden.

   Op de tenuitvoerlegging van de probatiemaatregelen wordt toegezien door de probatiecommissie.

Art. 9bis

<Ingevoegd bij W 2000-11-28/35, art. 42; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Indien de inverdenkinggestelden of de veroordeelden inverdenkinggesteld of veroordeeld zijn wegens een van de feiten bedoeld [1 [2 in de artikelen 371/1 tot ]2 377, 377quater of 379 tot 387 van het Strafwetboek, ]1 indien ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming, winnen de bevoegde gerechten het met redenen omklede advies in van een dienst gespecialiseerd in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten, alvorens een probatiemaatregel op te leggen.

   Indien de opschorting van de uitspraak van de veroordeling of het uitstel van de strafuitvoering afhankelijk wordt gesteld van een probatiemaatregel die bestaat in het volgen van een begeleiding of behandeling, nodigt de probatiecommissie de betrokkene uit een bevoegde persoon of dienst te kiezen, na in voorkomend geval, kennis te hebben genomen van het met redenen omklede advies bedoeld in het eerste lid. Die keuze wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie.

   Deze dienst of persoon die de opdracht aanneemt, brengt aan de probatiecommissie (alsook aan de justitieassistent ), binnen een maand na het begin van die begeleiding of behandeling en telkens als de dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de commissie en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de begeleiding of de behandeling. <W 2006-12-27/33, art. 45, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

   Het in het derde lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.

   De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling.

(1)<W 2015-07-20/19, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 05-09-2015> (2)<W 2016-02-01/09, art. 19, 023; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 10

Bij iedere rechtbank van eerste aanleg wordt een probatiecommissie ingesteld.

   Wanneer de behoeften van de dienst het vereisen kan de Minister van Justitie die commissies in verscheidene kamers [1 over een of meer afdelingen van de rechtbank ]1 splitsen.

   De probatiecommissies zijn samengesteld uit een voorzitter, werkend of eremagistraat, aangewezen door de eerste-voorzitter van het Hof van beroep, en uit twee leden :
- [2 een advocaat door de minister van Justitie gekozen uit twee lijsten van twee namen, respectievelijk opgemaakt door de procureur des Konings of de procureurs des Konings van het gerechtelijk arrondissement en door de stafhouder van de Orde of, in de arrondissementen waar de balies georganiseerd zijn per afdeling van de rechtbank, de stafhouders. ]2
- een ambtenaar aangewezen door de Minister van Justitie [2 na advies van de bevoegde gemeenschapsminister ]2.

   De voorzitter en ieder lid hebben een of meer plaatsvervangers, die op dezelfde wijze worden aangewezen.

   De procureur des Konings woont de vergaderingen bij met raadgevende stem.

   De Minister van Justitie benoemt een of meer secretarissen [2 na advies van de bevoegde gemeenschapsminister ]2.

   De Koning regelt de werking van deze commissies.

   Hij kan aan de leden en aan hun plaatsvervangers een vergoeding toekennen waarvan Hij de modaliteiten en het bedrag vaststelt.

   (De verblijfplaats van de verdachte of veroordeelde op het ogenblik van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest bepaalt de territoriale bevoegdheid van de Probatiecommissie. Indien de betrokkene zijn verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van het Rijk, is de territoriaal bevoegde Commissie die van de plaats waar de veroordeling in eerste aanleg uitgesproken werd.

   Behoudens het bepaalde in het elfde lid, is, indien aan een persoon tijdens de proeftijd van een hem eerder opgelegde probatiemaatregel een nieuwe probatiemaatregel wordt opgelegd, de Probatiecommissie die aanvankelijk territoriaal bevoegd was tevens bevoegd voor deze nieuwe probatiemaatregel en dat voor de gehele duur ervan.

   Indien de Commissie het in uitzonderlijke gevallen voor een verdachte of een veroordeelde, die daartoe een gemotiveerde aanvraag indient, aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan de Commissie van zijn nieuwe verblijfplaats, neemt zij een gemotiveerde beslissing nadat die andere Commissie binnen twee maanden een eensluidend advies heeft uitgebracht. Voor een persoon zonder verblijfplaats in het Rijk kan volgens dezelfde procedure de bevoegdheid naar een andere Commissie worden overgedragen, zonder dat het in dat geval de Commissie van zijn nieuwe verblijfplaats moet zijn. <W 1999-03-22/61, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11>

(1)<W 2014-05-12/02, art. 23, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 10bis

<ingevoegd bij W 2006-12-27/33, art. 46; Inwerkingtreding : 07-01-2007> - Op federaal en lokaal niveau worden overlegstructuren inzake de toepassing van deze wet opgericht. Deze overlegstructuren hebben tot taak de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet, op regelmatige basis samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuren.

Art. 11

Wanneer de rechterlijke beslissing waarbij een probatiemaatregel wordt gelast, in kracht van gewijsde is gegaan, bezorgt de griffier binnen vierentwintig uren daarvan een uitgifte aan de voorzitter van de bevoegde probatiecommissie.

   [1 De griffier bezorgt eveneens ]1 binnen vierentwintig uur een afschrift van de rechterlijke beslissing aan de arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie, die de justitieassistent aanwijst die zal moeten toezien op de naleving van de voorwaarden die door de rechterlijke beslissing zijn gesteld. [1 ... ]1 <W 1999-05-07/61, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2006-12-27/33, art. 47, 1° tot 3°, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

   (Binnen de maand na de aanwijzing van de justitieassistent, en verder telkens als deze het nuttig acht of telkens als de commissie hem erom verzoekt, en tenminste om de zes maanden, brengt hij verslag uit aan de probatiecommissie over de naleving van de voorwaarden. Hij stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nodig acht. ) <W 2006-12-27/33, art. 47, 4°, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

(1)<W 2014-04-10/80, art. 20, 020; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-12-2015 (zie W 2014-05-08/55, art. 6)>
Art. 12

§ 1. De commissie kan de bij de rechterlijke beslissing gestelde voorwaarden geheel of ten dele opschorten, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden. Zij kan die voorwaarden evenwel niet verscherpen.

   Indien de commissie van oordeel is dat zij een van de in het vorige lid bepaalde maatregelen zal moeten nemen, roept de voorzitter de betrokkene bij een ter post aangetekende brief op meer dan tien dagen vóór de datum die voor de behandeling van de zaak is gesteld. Het dossier van de commissie wordt gedurende tien dagen ter beschikking gehouden van de betrokkene en van zijn eventuele raadsman.

   De beslissing van de commissie is met redenen omkleed. Van deze beslissing wordt kennis gegeven aan de betrokkene en aan het openbaar ministerie. De kennisgeving geschiedt bij een ter post aangetekende brief [1 of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze ]1, binnen drie dagen, zaterdagen, zon- en feestdagen niet medegerekend.

§ 2. Het openbaar ministerie kan bij vordering, en de op probatie gestelde persoon bij verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg waarbij de commissie is ingesteld, in beroep komen van de beslissingen die de commissie krachtens § 1 van dit artikel heeft genomen.

   Vordering en verzoek moeten schriftelijk ingediend worden en met redenen omkleed zijn. Het beroep moet worden ingesteld binnen tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing van de commissie. Het heeft opschortende kracht tenzij de commissie anders beslist.

   De voorzitter van de rechtbank die uitspraak moet doen, laat meer dan tien dagen tevoren, in een ter griffie gehouden bijzonder register, plaats, dag en uur van verschijning optekenen. Ten minste tien dagen vóór de verschijning, geeft de griffier bij aangetekende brief [1 of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze ]1 daarvan bericht aan de op probatie gestelde persoon. Gedurende die termijn wordt het dossier ter beschikking van de betrokkene en van zijn eventuele raadsman ter griffie neergelegd. De rechtbank houdt zitting en doet uitspraak in raadkamer.

   Indien de rechtbank Xet beroep aanneemt, kan zij de beslissing van de commissie wijzigen.

   De beslissing die op dat beroep wordt gewezen, is niet vatbaar voor hoger beroep noch voor verzet.

(1)<W 2014-04-10/80, art. 21, 020; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-12-2015 (zie W 2014-05-08/55, art. 6)>
HOOFDSTUK VI. - HERROEPING EN VERJARING.
Art. 13

§ 1. De opschorting kan worden herroepen ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is dat veroordeling tot een criminele straf of een ... hoofdgevangenisstraf van ten minste een maand [1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek ]1 tot gevolg heeft gehad. <W 1994-02-10/44, art. 5; 003; Inwerkingtreding : 15-10-1994> <W 1999-03-22/61, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11>

[2 § 1bis. De gewone opschorting en de probatieopschorting kunnen ook worden herroepen indien diegene voor wie de maatregel is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten, gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf heeft gepleegd dat veroordeling krachtens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer tot gevolg heeft gehad.

   Het eerste lid geldt eveneens indien de maatregel tegelijkertijd is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten en wegens een overtreding van de artikelen 419 of 420 van het Strafwetboek. ]2

§ 2. (... ) <W 1994-02-10/44, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 15-10-1994>

   Herroept het gerecht de opschorting niet, dan kan het de gewone opschorting vervangen door de probatieopschorting of aan laatstgenoemde nieuwe voorwaarden verbinden.

§ 3. De probatieopschorting kan ook worden herroepen indien degene voor wie die maatregel is genomen, de opgelegde voorwaarden niet naleeft en de probatiecommissie de niet-naleving voldoende erg heeft geacht om ze ter kennis van het openbaar ministerie te brengen. Ook in dit geval kan het gerecht nieuwe voorwaarden verbinden aan de probatieopschorting, in plaats van ze te herroepen.

§ 4. (Indien hij het passend acht, in de gevallen bepaald in de vorenstaande §§ 1 en 3, dagvaardt het openbaar ministerie de betrokkene voor de rechtbank van eerste aanleg van zijn verblijfplaats [2 of, in het geval bepaald in § 1bis, voor de politierechtbank van de plaats van het misdrijf ]2 binnen dezelfde termijn, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vormen als in correctionele zaken. Wordt de opschorting herroepen, dan mag de hoofdgevangenisstraf voor de feiten die daartoe aanleiding hebben gegeven, vijf jaar niet te boven gaan. ) <W 1994-02-10/44, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 15-10-1994>

Voor het onderzoek van de aanvragen tot herroeping, ingediend in gevallen als bepaald in de [2 §§ 1, 1bis en 3 ]2 hiervoren, kunnen de vonnisgerechten waarbij zij zijn aangebracht, de procedure van artikel 5, § 2, van deze wet toepassen. De veroordelingen worden steeds in openbare terechtzitting uitgesproken.

§ 5. Tegen de beslissingen gewezen met toepassing van de bovenstaande [2 §§ 1, 1bis en 3 ]2 kan worden opgekomen met alle rechtsmiddelen waarin het Wetboek van strafvordering voorziet. <W 1994-02-10/44, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-10-1994>

§ 6. In geval van een nieuw misdrijf verjaart de vordering tot herroeping en tot uitspraak van de veroordeling voor de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de opschorting, drie volle jaren na de dag waarop de veroordeling wegens het nieuwe misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

   In geval van niet-naleving van de opgelegde voorwaarden moet die vordering worden ingesteld uiterlijk binnen een jaar na het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 3. Zij verjaart een vol jaar na de dag waarop zij bij het bevoegde gerecht is aangebracht.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 66, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2014-03-09/16, art. 28, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 14

§ 1. Het uitstel wordt van rechtswege herroepen ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is, dat veroordeling tot een criminele straf of hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden [1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, ]1 zonder uitstel ten gevolge heeft gehad. <W 1999-03-22/61, art. 9, A, 007; Inwerkingtreding : 2000-04-11>

(§ 1bis. Het uitstel kan worden herroepen indien gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is dat veroordeling tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van ten minste één maand en ten hoogste zes maanden [1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, ]1 ten gevolge heeft gehad.

   In dat geval is de procedure bepaald in § 2, tweede en derde lid, van toepassing.) <

[2 § 1ter. Het gewoon uitstel en het probatieuitstel kunnen ook worden herroepen indien diegene voor wie de maatregel is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten, gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf heeft gepleegd dat veroordeling krachtens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer tot gevolg heeft gehad.

   Het eerste lid geldt eveneens indien de maatregel tegelijkertijd is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten en wegens een overtreding van de artikelen 419 of 420 van het Strafwetboek.

   Ook in dat geval is de procedure bepaald in § 2, tweede en derde lid, van toepassing. ]2

§ 2. Het probatieuitstel kan worden herroepen indien degene voor wie die maatregel is genomen, de opgelegde voorwaarden niet naleeft.

   In dat geval dagvaardt het openbaar ministerie, op verslag van de commissie dat strekt tot herroeping, de betrokkene, ten einde het uitstel te doen herroepen, voor de rechtbank van eerste aanleg van zijn verblijfplaats [2 of, in het geval bepaald in § 1ter, voor de politierechtbank van de plaats van het misdrijf ]2 binnen dezelfde termijn, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vormen als in correctionele zaken. Dit geldt zelfs bij herroeping van een uitstel dat door het Hof van assisen is uitgesproken. Herroept het vonnisgerecht het uitstel niet, dan kan het nieuwe voorwaarden verbinden aan het probatie-uitstel, gelast bij de eerste veroordeling.

   Tegen deze beslissingen kan worden opgekomen met alle rechtsmiddelen waarin het Wetboek van strafvordering voorziet.

§ 3. De vordering tot herroeping wegens niet-naleving van de opgelegde voorwaarden moet worden ingesteld uiterlijk binnen een jaar na het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 8. Zij verjaart een vol jaar na de dag waarop zij bij het bevoegde gerecht is aangebracht.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 67, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2014-03-09/16, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 15

Het openbaar ministerie kan de veroordeelde die probatie-uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf heeft genoten, doen opsluiten in geval van niet-naleving van de probatievoorwaarden, mits het daarvan aan de probatiecommissie bericht geeft en het geval aanhangig maakt bij de rechtbank van eerste aanleg van de verblijfplaats van de veroordeelde.

   Deze rechtbank doet uitspraak overeenkomstig artikel 14, § 2, binnen tien dagen na de aanhouding. Beslist het dat er geen reden is tot herroeping van het uitstel, dan wordt de betrokkene onmiddellijk in vrijheid gesteld, niettegenstaande hoger beroep.

Art. 16

De straffen die worden uitgesproken ten gevolge van de herroeping van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling, of die uitvoerbaar worden ten gevolge van de herroeping van het uitstel van de straffen, worden zonder beperking samengevoegd met die welke worden uitgesproken voor het nieuwe bedrijf.

Art. 17

<W 12-07-1984> In alle gevallen waarin iemand die in toepassing van de artikelen 3 en 8 onderworpen is aan een maatregel van opschorting of uitstel, opnieuw wordt vervolgd, wordt een gelijkvormig verklaard afschrift van die beslissing bij het dossier van de nieuwe vervolgingen gevoegd.

   In geval van probatieopschorting of probatie-uitstel wordt daarbij ook een verslag van de probatiecommissie gevoegd over het gedrag van de op probatie gestelde persoon.

   Op aanvraag van de verdachte of van het openbaar ministerie, worden de processtukken betreffende de misdrijven die aanleiding hebben gegeven tot de opschorting of het uitstel, gevoegd bij het dossier van de nieuwe vervolgingen.

   In geval van dagvaarding strekkende tot de herroeping van de opschorting, het probatie-uitstel of de probatieopschorting, worden de processtukken betreffende de misdrijven die aanleiding hebben gegeven tot deze maatregelen eveneens bij het dossier van de nieuwe vervolgingen gevoegd.

Art. 18

§ 1. De verjaring van de publieke vordering die voortvloeit uit een misdrijf waarvoor opschorting van de uitspraak van de veroordeling is verleend, loopt niet meer vanaf de dag waarop de beslissing in verband met de maatregelen bedoeld in artikel 3, in kracht van gewijsde is gegaan.

   De publieke vordering gaat te niet na verloop van de termijn die in dat artikel is gesteld, wanneer de opschorting van de uitspraak van de veroordeling niet is herroepen met toepassing van artikel 13.

§ 2. De verjaring van de straffen die met uitstel zijn uitgesproken op grond van artikel 8, gaat in op de volgende data :
wanneer het uitstel van rechtswege wordt herroepen met toepassing van artikel 14, § 1, gaat de verjaring in op hetzelfde ogenblik als die van de straffen die voor het nieuwe misdrijf worden uitgesproken;
wanneer het uitstel wordt herroepen met toepassing van artikel 14, § 2, gaat de verjaring in op de datum van het arrest van herroeping of op de dag waarop het vonnis van herroeping niet meer vatbaar is voor het beroep.

Art. 18bis

<Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 21; Inwerkingtreding : 02-07-1999> Voor de toepassing van deze wet op rechtspersonen worden de bepaalde strafdrempels gelezen als volgt :
- in het eerste lid van artikel 3 : [2 twaalfduizend euro in plaats van zes maanden ]2, en honderdtwintigduizend [1 euro ]1 in plaats van vijf jaar;
- in het eerste lid van § 1 van artikel 8 : [3 tweeënzeventigduizend euro in plaats van drie jaar ]3, en honderdtwintigduizend [1 euro ]1 in plaats van vijf jaar;
[3 - in het tweede lid van § 1 van artikel 8 : vierentwintigduizend euro in plaats van twaalf maanden; ]3
- in het [3 zevende ]3 lid van § 1 van artikel 8 : twaalfduizend [1 euro ]1 in plaats van zes maanden;
- in § 1 van artikel 13 : vijfhonderd [1 euro ]1 in plaats van een maand;
- in het tweede lid van § 4 van artikel 13 : honderdtwintigduizend [1 euro ]1 in plaats van vijf jaar;
- in § 1 van artikel 14 : duizend [1 euro ]1 in plaats van twee maanden.

(1)<W 2000-06-26/42, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2002> (2)<W 2014-04-25/23, art. 68, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (3)<W 2016-02-05/11, art. 38, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK VII. - ALGEMENE, OVERGANGS- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN.
Art. 19

Voor de toepassing van deze wet wordt een strafdienst die uitgesproken is door een gerecht van Belgisch-Kongo of een trustgebied, beschouwd als een correctionele straf, indien zij acht dagen tot vijf jaar bedraagt, en als een criminele straf, indien zij vijf jaar te boven gaat.

Art. 20

20. § 1. <Wijzigingsbepaling.>

   § 2. De veroordeling met uitstel is van toepassing op al de straffen die, vóór de inwerkingtreding van deze wet, krachtens bijzondere wetten niet met uitstel mochten worden uitgesproken, ter uitzondering van de straffen bedoeld in de artikelen (143 van de wet van 15 april 1896, 27 van de wet van 12 december 1912,) 16 van de wet van 29 augustus 1919, gewijzigd bij artikel 5 van de besluitwet van 14 november 1939, en 41 van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken, gecoördineerd op 3 april 1953.

Inhoudstabel
HOOFDSTUK I. - BEGRIPSBEPALINGEN. (Art. 1)
HOOFDSTUK II. - (MAATSCHAPPELIJKE ENQUETE EN BEKNOPT VOORLICHTINGSRAPPORT ). <W 1999-03-22/61, art. 4; Inwerkingtreding : 2000-04-11> (Art. 2)
HOOFDSTUK III. - OPSCHORTING VAN DE UITSPRAAK VAN DE VEROORDELING. (Art. 3)
HOOFDSTUK IV. - UITSTEL VAN DE TENUITVOERLEGGING VAN DE STRAFFEN. (Art. 8)
HOOFDSTUK V. - PROBATIE. (Art. 9)
HOOFDSTUK VI. - HERROEPING EN VERJARING. (Art. 13)
HOOFDSTUK VII. - ALGEMENE, OVERGANGS- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN. (Art. 19)