Info



Tekst


TITEL I. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST IN HET ALGEMEEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Art. 1

Deze wet regelt de arbeidsovereenkomsten voor werklieden, bedienden, handelsvertegenwoordigers en dienstboden.

   Zij is ook van toepassing op de bij het eerste lid bedoelde werknemers, tewerkgesteld door het Rijk, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare instellingen welke eronder ressorteren, de instellingen van openbaar nut en de door het Rijk gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs, en wier toestand niet statutair geregeld is.

   [2 Zij is niet van toepassing op de personen die onder de toepassing vallen van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet. ]2

(1)<W 2018-07-18/03, art. 28, 088; Inwerkingtreding : 20-02-2018> (2)<W 2020-12-24/08, art. 44, 099; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 2

De arbeidsovereenkomst voor werklieden is de overeenkomst waarbij een werknemer, de werkman, zich verbindt, tegen loon, onder gezag (... ) van een werkgever in hoofdzaak handarbeid te verrichten. <W 1985-07-17/41, art. 1, 010>

Art. 2bis

<Ingevoegd bij W 2001-05-22/33, art. 34; Inwerkingtreding : 29-12-2001, met dien verstande dat de eerste verdeelbare winst deze is van het boekjaar met afsluitdatum ten vroegste op 31 december 2001> Voor de toepassing van deze wet, moeten niet als loon worden beschouwd : de uitkeringen in speciën of in aandelen, of deelbewijzen die aan de werknemers, overeenkomstig de toepassing van de wet van 22 mei 2001 [1 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers ]1, worden toegekend.

(1)<W 2018-12-14/02, art. 11, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 3

De arbeidsovereenkomst voor bedienden is de overeenkomst waarbij een werknemer, de bediende, zich verbindt, tegen loon, onder gezag, (... ) van een werkgever in hoofdzaak hoofdarbeid te verrichten. <W 1985-07-17/41, art. 1, 010>

Art. 3bis

<W 2007-06-03/81, art. 5, 068; Inwerkingtreding : 02-08-2007> Een arbeidsovereenkomst ondertekend met behulp van de elektronische handtekening die wordt gecreëerd door de elektronische identiteitskaart of door middel van een elektronische handtekening die voldoet aan dezelfde veiligheidswaarborgen als de elektronische handtekening die door de elektronische identiteitskaart wordt gecreëerd, wordt gelijkgesteld met een papieren arbeidsovereenkomst ondertekend door middel van een handgeschreven handtekening.

   De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad bepalen aan welke veiligheidswaarborgen andere systemen van elektronische handtekening dan de elektronische handtekening die door de elektronische identiteitskaart wordt gecreëerd dienen te voldoen.

   Alle aanbieders van een systeem voor het gebruik van de elektronische handtekening kunnen door het Beheerscomité van de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid laten vaststellen dat hun systeem beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door het in het vorige lid genoemd koninklijk besluit. Een lijst van aanbieders van een systeem voor het gebruik van de elektronische handtekening die hun vrijwillige aangifte voor een opname op deze lijst hebben gedaan en wier aangifte aanvaard is wordt door het Beheerscomité van de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid opgemaakt en ter bekrachtiging doorgestuurd naar de minister die Werk onder zijn bevoegdheid heeft. Indien de minister die Werk onder zijn bevoegdheid heeft, geen opmerkingen formuleert binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van het versturen van de lijst, wordt ze als bekrachtigd beschouwd. De lijst wordt bekendgemaakt op de website van de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid.

   Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder :
1° " aanbieder van een systeem voor het gebruik van een elektronische handtekening " : elke natuurlijke of rechtspersoon die een systeem voor het gebruik van de elektronische handtekening aanbiedt, waarbij het gebruik van de elektronische handtekening een essentieel element vormt van de aangeboden dienst;
2° " systeem voor het gebruik van een elektronische handtekening " : het geheel van middelen, gegevens, processen en technieken aan de hand waarvan een elektronische handtekening kan worden aangemaakt en geverifieerd.

   De werkgever kan niet worden verplicht om het elektronisch afsluiten van arbeidsovereenkomsten in te voeren.

   De werknemer kan niet worden verplicht om een arbeidsovereenkomst door middel van een elektronische handtekening aan te gaan.

   Een exemplaar van de door middel van een elektronische handtekening aangegane arbeidsovereenkomst wordt eveneens bij een verlener van een elektronische archiveringsdienst opgeslagen. Deze elektronische opslag is kosteloos in hoofde van de werknemer en dient ten minste gewaarborgd te worden totdat een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf het eindigen van de arbeidsovereenkomst is verstreken. De toegang van de werknemer tot het bewaarde exemplaar is te allen tijde gewaarborgd. Drie maanden voor het verstrijken van deze periode vraagt de verlener van de elektronische archiveringsdienst aan de werknemer, via aangetekende zending, wat er dient te gebeuren met het bij hem bewaarde exemplaar van de door middel van een elektronische handtekening aangegane arbeidsovereenkomst. Wanneer de werknemer dit wenst, maakt de verlener van de elektronische archiveringsdienst dit document, in een leesbare en gebruiksklare vorm, over aan de vzw SIGeDIS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering van Titel III, hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, met het oog op een overname van de elektronische archiveringsdienst.

   Indien de door de Koning aangewezen ambtenaren erom verzoeken en de werkgever niet beschikt over een eigen elektronisch opgeslagen exemplaar van dezelfde arbeidsovereenkomst dat onmiddellijk kan worden voorgelegd, dan moet de werkgever onmiddellijk het exemplaar van de door middel van een elektronische handtekening aangegane arbeidsovereenkomst aan de door de Koning aangewezen ambtenaren kunnen voorleggen dat opgeslagen wordt bij de verlener van een elektronische archiveringsdienst die aangewezen is conform artikel 6, § 1, 17°, van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen.

   &sp;Voor de toepassing van dit artikel wordt onder " verlener van een elektronische archiveringsdienst " verstaan : elke natuurlijke of rechtspersoon die, op verzoek van de werkgever, een dienst verleent in verband met het bewaren van elektronische gegevens, waarbij het bewaren van die elektronische gegevens een essentieel element uitmaakt van de aangeboden dienst.

   De verlener van een elektronische archiveringsdienst dient te voldoen aan de voorwaarden inzake het verlenen van diensten [1 van gekwalificeerde elektronische archivering die gesteld worden door boek XII, titel 2, van het Wetboek van economisch recht ]1.

(1)<W 2016-07-21/40, art. 35, 083; Inwerkingtreding : 28-09-2016 (KB 2016-09-14/06, art. 1)>
Art. 3ter

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/81, art. 17; Inwerkingtreding : 02-08-2007> § 1. [2 In het kader van de individuele arbeidsrelatie tussen de werkgever en werknemer kunnen de documenten bedoeld in artikel 21 van deze wet elektronisch worden verstuurd en opgeslagen. ]2

§ 2. Bij onderling akkoord dat eveneens langs elektronische weg kan worden gesloten, bepalen de werknemer en de werkgever welke van in de vorige paragraaf bedoelde documenten elektronisch verstuurd en opgeslagen worden. Het onderlinge akkoord geldt minstens voor het lopende kalenderjaar.

   Na het verstrijken van het in het vorige lid bedoelde kalenderjaar kan zowel de werknemer als de werkgever eenzijdig op het in het vorige lid bedoelde onderlinge akkoord terugkomen door op heldere en ondubbelzinnige wijze te kennen te geven dat één of meerdere documenten in het kader van de individuele arbeidsrelatie opnieuw in papieren vorm moet worden meegedeeld.

   De mededeling in papieren vorm van de in de vorige paragraaf bedoelde documenten gaat in op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de in het vorige lid bedoelde kennisgeving.

§ 3. De in de eerste paragraaf bedoelde documenten die elektronisch worden verstuurd en opgeslagen, worden eveneens verstuurd naar en opgeslagen bij een verlener van een elektronische archiveringsdienst. De verlener van een elektronische archiveringsdienst bezorgt zo snel mogelijk een elektronisch ontvangstbewijs. Het elektronische ontvangstbewijs vermeldt de identiteit van de ontvangende werknemer, de aard van het verzonden document en het moment van ontvangst van dit document.

   De elektronische opslag bij de verlener van een elektronische archiveringsdienst is kosteloos in hoofde van de werknemer en dient - zonder afbreuk te doen aan langere archiveringstermijnen die bepaald zijn bij wet, decreet of reglement - gewaarborgd te worden totdat een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf het eindigen van de arbeidsovereenkomst is verstreken. De toegang van de werknemer tot de bewaarde documenten is te allen tijde gewaarborgd. Drie maanden voor het verstrijken van deze periode vraagt de verlener van de elektronische archiveringsdienst aan de werknemer, via aangetekende zending, wat er dient te gebeuren met de bij hem bewaarde documenten. Wanneer de werknemer dit wenst, maakt de verlener van de elektronische archiveringsdienst de documenten, in een leesbare en gebruiksklare vorm, over aan de vzw SIGeDIS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering van Titel III, hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, met het oog op een overname van de elektronische archiveringsdienst.

   Indien de door de Koning aangewezen ambtenaren erom verzoeken en de werkgever niet beschikt over een eigen elektronisch opgeslagen exemplaar van hetzelfde document dat onmiddellijk kan worden voorgelegd, dan moet de werkgever onmiddellijk aan de door de Koning aangewezen ambtenaren het exemplaar van het document kunnen voorleggen dat opgeslagen wordt bij de verlener van een elektronische archiveringsdienst die aangewezen is conform artikel 6, § 1, 17°, van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen.

   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder " verlener van een elektronische archiveringsdienst " verstaan : elke natuurlijke of rechtspersoon die, op verzoek van de werkgever, een dienst verleent in verband met het bewaren van elektronische gegevens, waarbij het bewaren van die elektronische gegevens een essentieel element uitmaakt van de aangeboden dienst.

   De verlener van een elektronische archiveringsdienst dient te voldoen aan de voorwaarden inzake het verlenen van diensten [1 van gekwalificeerde elektronische archivering die gesteld worden door boek XII, titel 2, van het Wetboek van economisch recht ]1.

(1)<W 2016-07-21/40, art. 36, 083; Inwerkingtreding : 28-09-2016 (KB 2016-09-14/06, art. 1)> (2)<W 2022-10-07/09, art. 8, 105; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 3quater

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/81, art. 18; Inwerkingtreding : 02-08-2007; neemt de inhoud op van het vorige art. 3bis> <W 10-3-1980> Iedere apotheker die beroepsarbeid verricht in een voor het publiek opengestelde apotheek, wordt geacht verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst voor bedienden ten aanzien van de natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar of huurder is van de apotheek, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

Art. 4

De arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers is de overeenkomst waarbij een werknemer, de handelsvertegenwoordiger, zich verbindt tegen loon cliëntele op te sporen en te bezoeken met het oog op het onderhandelen over en het sluiten van zaken, verzekeringen uitgezonderd, onder het gezag, voor rekening en in naam van een of meer opdrachtgevers.

   Niettegenstaande elke uitdrukkelijke bepaling van de overeenkomst of bij het stilzwijgen ervan wordt de overeenkomst gesloten tussen opdrachtgever en tussenpersoon, welke ook de benaming zij, beschouwd als een arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

   Zijn naar luid van deze wet geen handelsvertegenwoordiger : de commissionair, de makelaar, de concessiehouder voor alleenverkoop, de tussenpersoon die zijn orders vrij kan doorgeven aan wie hij wil, en in het algemeen, de handelsagent die met zijn opdrachtgever verbonden is door een aannemingsovereenkomst (in de zin van de wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst ), een lastgeving tegen loon of elke andere overeenkomst krachtens welke de handelsagent niet onder het gezag van zijn opdrachtgever optreedt. <W 1995-04-13/39, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 12-06-1995>

Art. 5

De arbeidsovereenkomst voor dienstboden is de overeenkomst waarbij een werknemer, de dienstbode, zich verbindt tegen loon en onder gezag (... ) van een werkgever, in hoofdzaak huishoudelijke handarbeid te verrichten in verband met de huishouding van de werkgever of van zijn gezin. <W 1985-07-17/41, art. 1, 010>

Art. 5bis

<Ingevoegd bij W 1993-06-10/32, art. 13, 029; Inwerkingtreding : 10-07-1993> Bijkomende dienstprestaties die in uitvoering van een aannemingsovereenkomst worden uitgevoerd, worden geacht te zijn uitgevoerd op basis van een arbeidsovereenkomst zonder dat het bewijs van het tegendeel kan worden geleverd, wanneer diegene die de diensten uitvoert en diegene voor wie hij die uitvoert, verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor het uitvoeren van gelijkaardige prestaties.

Art. 6

Alle met de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten strijdige bedingen zijn nietig voor zover zij ertoe strekken de rechten van de werknemer in te korten of zijn verplichtingen te verzwaren.

Art. 7

De arbeidsovereenkomst wordt gesloten hetzij voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk, hetzij voor onbepaalde tijd.

   Zij kan nooit voor het leven worden gesloten.

Art. 8

Wanneer werknemers, aangeworven onder de in de artikelen 2, 3, 4 en 5 gestelde voorwaarden, verplicht zijn, met het oog op de uitvoering van de overeengekomen arbeid, groepen of ploegen van werknemers te organiseren of te leiden, wordt van rechtswege vermoed dat zij handelen als gevolmachtigde van de werkgever in hun betrekkingen met de werknemers die de groepen of ploegen vormen.

   Het tegenbewijs is niet toegelaten.

Art. 9

De arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk moet voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer in dienst treedt.

   Is er geen geschrift waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk is gesloten, dan gelden voor deze arbeidsovereenkomst dezelfde voorwaarden als voor de arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

   De schriftelijke vaststelling van een overeenkomst voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk is niet vereist in de bedrijfstakken en voor de categorieën van werknemers waarvoor die vorm van arbeidsovereenkomst toegestaan is ingevolge een collectieve arbeidsovereenkomst die door de Koning algemeen verbindend is verklaard.

Art. 10

Wanneer de partijen verscheidene opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd hebben afgesloten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer, worden zij verondersteld een overeenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan, behalve wanneer de werkgever het bewijs levert dat deze overeenkomsten gerechtvaardigd waren wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen.

   (De Koning kan de gevallen bepalen waarin de werkgever dit bewijs niet mag leveren.

   De bepalingen van dit artikel zijn ook van toepassing op de overeenkomsten voor een duidelijk omschreven werk. <W 1989-12-22/31, art. 188, 019; Inwerkingtreding :09-01-1990>

Art. 10bis

<W 1998-02-13/32, art. 12, 040; Inwerkingtreding : 01-01-1998> § 1. In afwijking van artikel 10 kunnen opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd worden gesloten onder de voorwaarden bepaald bij § 2 en § 3 van dit artikel.

§ 2. Er kunnen maximum vier overeenkomsten voor een bepaalde tijd worden gesloten, waarvan de duur telkens niet minder dan drie maanden mag bedragen zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten twee jaar mag overschrijden.

§ 3. Met de voorafgaande toestemming van de door de Koning aangewezen ambtenaar kunnen er overeenkomsten voor een bepaalde tijd gesloten worden, waarvan de duur telkens niet minder dan zes maanden mag bedragen, zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten drie jaar mag overschrijden.

   De Koning bepaalt welke procedure moet worden gevolgd om de toestemming te verkrijgen van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.

Art. 11

<W 1985-07-17/41, art. 2, 010> Zo na het verstrijken van de termijn de partijen voortgaan met de uitvoering van de overeenkomst, dan gelden voor deze overeenkomst dezelfde voorwaarden als voor de overeenkomst voor onbepaalde tijd.

Art. 11bis

<W 1981-06-23/04, art. 1, 003> De arbeidsovereenkomst gesloten voor deeltijdse arbeid moet voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer de uitvoering van zijn overeenkomst aanvangt.

   Dit geschrift moet de overeengekomen deeltijdse arbeidsregeling en werkrooster vermelden.

   Het werkrooster van deeltijdse arbeid kan variabel zijn. [2 In dat geval wordt het vastgesteld volgens de regels bepaald in het arbeidsreglement. Dit moet blijken uit de in het eerste lid bedoelde overeenkomst, die daarnaast, in afwijking van het tweede lid, slechts de overeengekomen deeltijdse arbeidsregeling moet vermelden. ]2 De wekelijkse arbeidsduur, berekend overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door artikel 26bis, § 1, [1 zevende lid ]1, van de arbeidswet van 16 maart 1971, moet echter gemiddeld worden gerespecteerd over een periode van maximum één trimester. Een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of, bij ontstentenis, het arbeidsreglement kan de periode verlengen tot maximum één jaar. Ze kan verlengd worden door de Koning voor de werknemers en de werkgevers die niet onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968. <W 1989-12-22/31, art. 182, 019; Inwerkingtreding : 30-03-1990> <W 1996-07-26/32, art. 40, 038; Inwerkingtreding : onbepaald> <W 1998-12-04/31, art. 10, 041; Inwerkingtreding : 27-12-1998>

   [2 Zo er geen overeenkomstig de voorgaande leden gesteld geschrift is, kan de werknemer de deeltijdse arbeidsregeling en werkrooster kiezen die hem het meest gunstig zijn onder dewelke die worden toegepast in de onderneming. ]2

   (De wekelijkse arbeidsduur van de deeltijds tewerkgestelde werknemer die in de bij het eerste lid bedoelde overeenkomst is overeengekomen, mag niet lager liggen dan een derde van de wekelijkse arbeidsduur van de voltijds tewerkgestelde werknemers die in de onderneming tot dezelfde categorie behoren. Bij ontstentenis van voltijds tewerkgestelde werknemers die in de onderneming tot dezelfde categorie behoren moet men zich houden aan de arbeidsduur die in dezelfde bedrijfssector van toepassing is.

   De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, en onder de voorwaarden die Hij vaststelt, toestaan dat afgeweken wordt van de grens van een derde in de bedrijfstakken, de bedrijfscategorieën of de ondernemingstakken of voor de categorieën van werknemers of werken waarop deze grens niet kan toegepast worden.

   (Een zelfde afwijking kan eveneens worden vastgesteld in een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

   Indien deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten buiten het bevoegd paritair orgaan, dient zij te worden goedgekeurd door dit paritair orgaan. <W 2005-07-20/41, art. 96, 060; Inwerkingtreding : 08-08-2005>

   Wanneer de overeenkomst prestaties vastlegt die lager liggen dan de grenzen die door of krachtens deze wet zijn vastgesteld, is het loon nochtans verschuldigd op basis van deze minimumgrenzen. <W 1989-12-22/31, art. 182, 019; Inwerkingtreding : 30-03-1990>

(1)<W 2013-08-17/26, art. 5, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2013 (zie KB 2013-09-11/02, art. 8 > (2)<W 2017-03-05/03, art. 57, 085; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
Art. 11ter

(§ 1. ) <W 1985-01-22/30,art. 58, 009> Hij die een werknemer vervangt wiens arbeidsovereenkomst is geschorst om een andere reden dan gebrek aan werk wegens economische oorzaken, slecht weer, staking of lock-out, kan in dienst worden genomen onder voorwaarden die afwijken van deze wet, wat de duur van de overeenkomst en de opzeggingstermijn betreft.

   De reden, de identiteit van de vervangen werknemer(s) en de voorwaarden van die indienstneming moeten schriftelijk voor elke werknemer afzonderlijk worden vastgesteld uiterlijk op het tijdstip waarop deze werknemer in dienst treedt.

   De duur van de overeenkomstig de bepalingen van dit artikel gesloten vervangingsovereenkomst mag niet langer zijn dan twee jaar.

   Wanneer de partijen verschillende opeenvolgende vervangingsovereenkomsten hebben gesloten, zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer, mag de totale duur van die opeenvolgende overeenkomsten niet langer zijn dan twee jaar.

   Is er geen geschrift of werd de door het derde en het vierde lid bepaalde termijn van twee jaar overschreden, dan gelden voor die overeenkomst dezelfde voorwaarden als voor de overeenkomst voor onbepaalde tijd.

(§ 2. De bepalingen van § 1 kunnen eveneens toegepast worden wanneer een werknemer wordt in dienst genomen ter vervanging van een persoon wiens rechtspositie eenzijdig door de overheid is geregeld en die zijn ambt niet of slechts deeltijds uitoefent. ) <W 1991-07-20/31, art. 114, 025; Inwerkingtreding : 1991-08-11>

[1 § 3. De bepalingen van paragraaf 1 kunnen eveneens worden toegepast wanneer een werknemer wordt in dienst genomen om een arbeidsongeschikte werknemer, die met toepassing van artikel 31/1 van deze wet tijdelijk met akkoord van de werkgever een aangepast of ander werk uitvoert, te vervangen voor de arbeidsuren uit zijn normale arbeidsregeling waarop die arbeidsongeschikte werknemer geen arbeidsprestaties levert. ]1

(1)<W 2018-01-15/02, art. 25, 086; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art. 11quater.

[1 Onverminderd de artikelen 10, 10bis en 11ter, en onverminderd artikel 104 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, mag de totale duur van de opeenvolging van één of meerdere arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk en één of meerdere vervangingsovereenkomsten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer, niet langer zijn dan twee jaar. Wordt deze duur overschreden, dan gelden voor die overeenkomst dezelfde voorwaarden als voor de overeenkomst voor onbepaalde tijd.

   Voor de toepassing van het eerste lid wordt eenmalig buiten beschouwing gelaten, de vervangingsovereenkomst die volgt op verschillende opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk die gerechtvaardigd zijn wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen zoals bedoeld in artikel 10, zonder dat evenwel de totale duur van deze opeenvolging van overeenkomsten langer mag zijn dan drie jaar. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2023-03-20/08, art. 2, 111; Inwerkingtreding : 08-05-2023>
Art. 12

Bij ontstentenis van een geschrift, is het getuigenbewijs toegelaten ongeacht de waarde van het geschil.

   [1 Het document of de documenten bedoeld in artikel 4 van de wet van 7 oktober 2022 houdende gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en van de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie kunnen niet dienen als bewijs voor het bestaan van andere arbeidsvoorwaarden dan die welke zijn voorzien in de arbeidsovereenkomst gesloten tussen de werkgever en de werknemer. ]1

(1)<W 2022-10-07/09, art. 9, 105; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 13

De werknemers en hun werkgevers mogen zich niet vooraf verbinden geschillen die uit de overeenkomst kunnen ontstaan, aan scheidsrechters voor te leggen.

Art. 14

De nietigheid van de overeenkomst kan niet worden ingeroepen ten aanzien van de rechten van de werknemer die voortvloeien uit de toepassing van deze wet wanneer arbeid wordt verricht :
1° ingevolge een overeenkomst nietig wegens inbreuk op de bepalingen die de regelen van de arbeidsverhoudingen tot voorwerp hebben;
2° in de speelzalen;
[1 3° door een werknemer die zich prostitueert. ]1

(1)<W 2022-02-21/06, art. 7, 101; Inwerkingtreding : 31-03-2022>
Art. 15

De rechtsvorderingen die uit de overeenkomst ontstaan, verjaren één jaar na het eindigen van deze overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na het eindigen van deze overeenkomst mag overschrijden.

   (In geval van toepassing van artikel 39bis verjaart de rechtsvordering die uit de niet-betaling van de opzeggingsvergoeding ontstaat, één jaar na de laatste effectieve maandelijkse betaling door de werkgever. ) <W 1985-01-22/30, art. 59, 009>

Art. 15bis

[1 De beperking van aansprakelijkheid van scheepseigenaars zoals voorzien in afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 3 van boek 2 en hoofdstuk 3 van titel 3 van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek is niet van toepassing op de schuldvorderingen welke voor de aan boord van een schip tewerkgestelde werknemer voortvloeien uit de bepalingen van deze wet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-08/14, art. 76, 097; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 15ter

[1 De schuldvorderingen van de aan boord van een schip tewerkgestelde werknemer die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst zijn op het schip bevoorrecht onder de voorwaarden bepaald in hoofdstuk 5 van titel 2 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-08/14, art. 76, 097; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK II. _ Verplichtingen der partijen.
Art. 16

Werkgever en werknemer zijn elkander eerbied en achting verschuldigd.

   Gedurende de uitvoering van de overeenkomst moeten zij de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen en doen in acht nemen.

Art. 17

De werknemer is verplicht :
1° zijn werk zorgvuldig, eerlijk en nauwkeurig te verrichten, op tijd, plaats en wijze zoals is overeengekomen;
2° te handelen volgens de bevelen en de instructies die hem worden gegeven door de werkgever, zijn lasthebbers of zijn aangestelden met het oog op de uitvoering van de overeenkomst;
[1 zowel gedurende de overeenkomst als na het beëindigen daarvan, zich ervan te onthouden:
a) een bedrijfsgeheim in de zin van artikel I.17/1, 1°, van het Wetboek van economisch recht, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan krijgen, op onrechtmatige wijze te verkrijgen, te gebruiken of openbaar te maken in de zin van artikel XI.332/4 van hetzelfde Wetboek, alsook geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan hebben, bekend te maken;
b) daden van oneerlijke concurrentie te verrichten of daaraan mede te werken; ]1
4° zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen hetzij aan zijn eigen veiligheid, hetzij aan die van zijn medearbeiders, van zijn werkgever, of van derden;
5° het hem toevertrouwde arbeidsgereedschap en de ongebruikte grondstoffen in goede staat aan de werkgever terug te geven.

(1)<W 2018-07-30/18, art. 43, 089; Inwerkingtreding : 24-08-2018>
Art. 18

Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.

   Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.

   Op straffe van nietigheid mag niet worden afgeweken van de bij het eerste en het tweede lid vastgestelde aansprakelijkheid, tenzij, en alleen wat de aansprakelijkheid tegenover de werkgever betreft, bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

   De werkgever kan de vergoedingen en de schadeloosstellingen die hem krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na de feiten met de werknemer zijn overeengekomen of door de rechter vastgesteld, op het loon inhouden in de voorwaarden als bepaald bij artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

   [1 Een melding of openbaarmaking, overeenkomstig de wet van 20 december 2022 betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie, vormt geen zware schuld, noch bedrog, noch gewoonlijke lichte schuld waarvoor de werknemer burgerlijk aansprakelijk kan worden gesteld, dit ongeacht de motivering van de werknemer. ]1

   [2 Een melding of openbaarmaking overeenkomstig de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector maakt geen zware schuld, noch bedrog, noch gewoonlijke lichte schuld uit waarvoor de werknemer burgerlijk aansprakelijk kan worden gesteld, dit ongeacht de motivering van de werknemer. ]2

(1)<W 2022-12-08/09, art. 68, 108; Inwerkingtreding : 02-01-2023> (2)<W 2022-11-28/02, art. 35, 110; Inwerkingtreding : 15-02-2023>
Art. 19

De werknemer is niet verantwoordelijk voor de beschadigingen of de sleet toe te schrijven aan het regelmatig gebruik van het voorwerp, noch voor het toevallig verlies ervan.

   Is het werk eenmaal in ontvangst genomen dan is hij niet meer aansprakelijk voor het gebrekkig werk.

Art. 20

De werkgever is verplicht :
1° de werknemer te doen arbeiden op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen, inzonderheid, zo de omstandigheden dit vereisen en behoudens strijdige bepaling, door de voor de uitvoering van het werk nodige hulp, hulpmiddelen en materialen ter beschikking te stellen;
2° als een goed huisvader te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemer en dat hem bij een ongeval de eerste hulpmiddelen verstrekt kunnen worden. Te dien einde moet een verbandkist voortdurend ter beschikking van het personeel zijn;
3° het loon te betalen op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen;
4° de werknemer behoorlijk te huisvesten en gezond en voldoende voedsel te verstrekken, ingeval hij de verbintenis heeft aangegaan om hem kost en inwoning te verschaffen;
5° de werknemer de nodige tijd te geven om zijn geloofsplichten, alsmede zijn burgerlijke verplichtingen die uit de wet voortvloeien te vervullen;
6° de nodige zorg en aandacht te wijden aan het onthaal van de werknemers en van de jeugdige werknemers in het bijzonder;
7° als een goed huisvader te zorgen voor het arbeidsgereedschap dat aan de werknemer toebehoort alsmede voor de persoonlijke voorwerpen welke door deze laatste in bewaring moeten worden gegeven; in geen geval mag de werkgever dat arbeidsgereedschap of die persoonlijke voorwerpen weigeren terug te geven.

Art. 20bis

<Opgeheven bij W 2022-10-07/09, art. 18, 105; Inwerkingtreding : 10-11-2022>

Art. 21

Bij het einde van de overeenkomst is de werkgever verplicht de werknemer (... ) (alle sociale bescheiden en ) een getuigschrift te overhandigen (, hetzij in papieren vorm, hetzij in elektronische vorm, ) waarop enkel de begin- en de einddatum van de overeenkomst en de aard van de verrichte arbeid worden vermeld. <W 1985-07-18/33, art. 1, 011> <W 2007-06-03/81, art. 20, 068; Inwerkingtreding : 02-08-2007>

   Dat getuigschrift mag geen enkel andere vermelding bevatten, tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de werknemer.

Art. 22

De werkgever is aansprakelijk voor het gebrekkig werk, te wijten aan de slechte hoedanigheid van de door hem geleverde grondstoffen, gegevens, gereedschappen of apparatuur.

Art. 22bis

<Ingevoegd bij W 2006-12-27/32, art. 179; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. Onder scholingsbeding wordt verstaan het beding waarbij de werknemer, die gedurende de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst een vorming volgt op kosten van de werkgever, zich ertoe verbindt om aan deze laatste een gedeelte van de vormingskosten terug te betalen ingeval hij de onderneming verlaat voor het einde van de overeengekomen periode.

   Bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het bevoegde paritair comité en algemeen verbindend verklaard door de Koning kunnen bepaalde categorieën van werknemers en/of vormingen worden uitgesloten van de toepassing van het scholingsbeding.

§ 2. Op straffe van nietigheid moet het beding schriftelijk worden vastgesteld, voor elke werknemer afzonderlijk ten laatste op het moment waarop de door het betrokken beding beoogde vorming een aanvang neemt.

   Het kan enkel worden bepaald in het kader van een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde duur.

§ 3. Het geschrift moet het volgende bevatten :
1° een omschrijving van de overeengekomen vorming, de duur van de vorming en de plaats waar de vorming zal doorgaan;
2° de kost van deze vorming of in het geval waarin de kost niet kan worden bepaald in zijn geheel, de kostenelementen die toelaten om de waarde te schatten van de vorming; de vergoeding verschuldigd aan de werknemer in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst evenals verplaatsings- of verblijfskosten kunnen geen onderdeel vormen van de vormingskost;
3° de begindatum en de geldingsduur van het scholingsbeding vastgesteld overeenkomstig paragraaf 5. Indien de vorming aanleiding geeft tot het afleveren van een attest, valt de begindatum van de gelding van het scholingsbeding samen met de aflevering daarvan;
4° het terug te betalen bedrag van een gedeelte van de scholingskosten dat ten laste is genomen door de werkgever met betrekking tot dewelke de werknemer zich ertoe verbindt deze te betalen na afloop van de vorming, dit bedrag wordt op degressieve wijze uitgedrukt in functie van de geldingsduur van het scholingsbeding; dit bedrag mag niet hoger liggen dan de grenzen vastgesteld door paragraaf 5.

   De Koning kan, op voorstel van het bevoegde paritair orgaan, voormelde bepalingen wijzigen of vervolledigen.

§ 4. Het scholingsbeding wordt geacht onbestaande te zijn :
- wanneer het jaarloon 16 100 euro niet overschrijdt;
- wanneer het niet gaat om een specifieke vorming die toelaat om nieuwe professionele competenties te verwerven die desgevallend ook buiten de onderneming kunnen gevaloriseerd worden;
[3 - wanneer de aan de werknemer gegeven vorming voortvloeit uit een wettelijke of reglementaire bepaling om het beroep waarvoor de werknemer werd aangeworven uit te oefenen;
- wanneer de vorming geen duur van 80 uren bereikt of een waarde gelijk aan het dubbel van het gemiddeld minimum maandinkomen, zoals vastgesteld, voor de werknemers van [5 18 jaar of meer ]5, bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten door de Nationale Arbeidsraad. ]3

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 28.580 EUR >)

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 29.729 EUR <VARIA 2008-11-12/30, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2009> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 30.327 EUR <VARIA 2009-10-27/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2010> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 30.535 EUR ) <VARIA 2010-11-12/14, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 31.467 EUR <VARIA 2011-11-22/01, art. M, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2012> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 32.254 EUR <VARIA 2012-10-23/04, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2013> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 32.886 EUR <VARIA 2013-10-25/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2014> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 33.203 EUR <VARIA 2014-12-09/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2015> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 33.221 EUR <VARIA 2015-11-04/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2016> )

§ 5. De geldingsduur van het scholingsbeding mag niet meer dan drie jaar bedragen en moet worden vastgesteld rekening houdend met de kost en de duur van de vorming.

   Het bedrag van terugbetaling verschuldigd door de werknemer ingeval de duur overeengekomen in het scholingsbeding niet wordt gerespecteerd mag niet meer bedragen dan :
- 80 % van de vormingskost ingeval van vertrek van de werknemer voor 1/3 van de overeengekomen periode;
- 50 % van de vormingskost ingeval van vertrek van de werknemer tussen 1/3 en uiterlijk 2/3 van de overeengekomen periode;
- 20 % van de vormingskost ingeval van vertrek van de werknemer na 2/3 van de overeengekomen periode.

   In elk geval mag dit bedrag nooit meer dan 30 % van het jaarlijks loon van de werknemer bedragen.

§ 6. Het scholingsbeding heeft geen uitwerking wanneer een einde wordt gesteld aan de overeenkomst, hetzij [1 gedurende de eerste zes maanden vanaf de aanvang van de overeenkomst ]1, hetzij na deze periode door de werkgever zonder dringende reden, of door de werknemer omwille van een dringende reden.

   Het scholingsbeding heeft geen uitwerking wanneer de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd in het kader van een herstructurering zoals bedoeld door de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en zijn uitvoeringsbesluiten.

§ 7. De werknemer blijft de bezitter van zijn diploma's of certificaten en moet beschikken over het origineel of een door de opleidingsinstantie gewaarmerkt afschrift of het scholingsbeding al dan niet uitwerking heeft.

[2 § 8. [4 De voorwaarden in paragraaf 4, eerste en derde gedachtestreepje, zijn niet van toepassing ]4 indien het scholingsbeding betrekking heeft op een opleiding voor een beroep dat of een functie die voorkomt op de lijsten van knelpuntberoepen of moeilijk in te vullen functies van de Gewesten. De plaats van tewerkstelling bepaalt welke van deze lijsten van toepassing is.

   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, een lijst opmaken die afwijkt van de lijsten zoals vermeld in het eerste lid. ]2

[6 § 9. De opleidingen voorzien in artikel 21 van de wet van 7 oktober 2022 houdende gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en van de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie kunnen niet het voorwerp uitmaken van een scholingsbeding. ]6

(1)<W 2013-12-26/08, art. 13, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2018-10-14/15, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2018> (3)<W 2019-04-07/06, art. 13, 094; Inwerkingtreding : 29-04-2019> (4)<W 2019-04-07/06, art. 14, 094; Inwerkingtreding : 29-04-2019> (5)<W 2022-05-08/02, art. 17, 103; Inwerkingtreding : 01-04-2022; Opheffing : 30-06-2022> (6)<W 2022-10-07/09, art. 22, 105; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 23

(Van de werknemer mag een borgtocht alleen worden gevraagd overeenkomstig de bepalingen voorzien in een collectieve arbeidsovereenkomst, of, bij gebrek aan een dergelijke overeenkomst, in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad en bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaard. ) <W 1985-07-18/33, art. 2, 011>

   Elke borgtocht, bestemd om de nakoming van de verplichtingen van de werknemer te waarborgen moet in bewaring worden gegeven bij de Nationale Bank van België, bij de Deposito- en Consignatiekas, bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, bij het Gemeentekrediet van België, bij een bank of bij een private spaarkas beheerd volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 juni 1967.

   De inbewaringgeving geschiedt op naam van de werknemer, met vermelding van de bestemming.

   De werkgever geeft de borgtocht in bewaring binnen vijftien dagen na de datum, waarop zij door de werknemer is gestort of op zijn loon ingehouden.

   Door het feit alleen van de inbewaringgeving verkrijgt de werkgever voor elke schuldvordering wegens de gehele of gedeeltelijke niet-nakoming van de verplichtingen van de werknemer een voorrecht op de borgtocht.

   Het bedrag van de borgtocht kan alleen dan aan de werknemer terugbetaald of in handen van de werkgever gestort worden, wanneer partijen het eens zijn of een uittreksel uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing wordt overgelegd.

   De omvang van de borgtocht mag het bedrag van zes maanden loon niet overschrijden.

Art. 23bis

<W 1985-07-18/33, art. 3, 011> De borgtochten die vóór de inwerkingtreding van deze wet toegekend werden, moeten aangepast worden aan de beschikkingen van de in artikel 23, eerste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bedoelde collectieve arbeidsovereenkomsten en dit binnen een termijn van zes maanden die ingaat de dag waarop de werkgever gebonden is door de collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 24

[1 De werkgever mag als voorwaarde voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst niet de verplichting voor de werknemer opleggen om, onder welke vorm dan ook, roerende effecten zoals obligaties, aandelen, deelbewijzen of participaties aan te kopen, erop in te schrijven of uit te wisselen of intrestaandelen te storten of geldsommen te overhandigen uit andere hoofde dan de borgstelling van de werknemer.

   Elk andersluidend beding is nietig.

   Bij overtreding van het eerste lid is de werkgever ertoe gehouden om de werknemer de onrechtmatig van deze laatste geëiste sommen uit te betalen, verhoogd met 10 %, alsook de intresten tegen wettelijke intrestvoet vanaf de datum van de afgifte of betaling door de werknemer. De rechter kan de werknemer een hogere schadevergoeding toekennen wanneer die het bestaan en de omvang van de door hem geleden schade kan aantonen. ]1

(1)<W 2010-06-06/06, art. 17, 070; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 25

Het beding waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt om de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen is nietig.

HOOFDSTUK III. _ Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.
Art. 26

De door overmacht ontstane gebeurtenissen hebben de beëindiging van de overeenkomst niet tot gevolg wanneer zij slechts tijdelijk de uitvoering van de overeenkomst schorsen.

   Het faillissement of het kennelijk onvermogen van de werkgever, evenals de tijdelijke of definitieve sluiting van een onderneming die voortvloeit uit de maatregelen getroffen bij toepassing van de wetgeving op de reglementering betreffende de vrijwaring van het leefmilieu [1 of met toepassing van het Sociaal Strafwetboek ]1, zijn op zichzelf geen gevallen van overmacht die een einde maken aan de verplichtingen der partijen.

(1)<W 2010-06-06/06, art. 18, 070; Inwerkingtreding : 07-2011>
Art. 27

[1 § 1. ]1 Recht op het loon dat hem zou zijn toegekomen indien hij zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen, heeft de werknemer die (op het ogenblik dat hij zich naar het werk begeeft ), geschikt is om te werken en : <W 1978-07-18/33, art. 4, 011>
1° die, zich normaal naar zijn werk begevend, met vertraging of niet op de plaats van het werk aankomt, op voorwaarde dat die vertraging of die afwezigheid te wijten is aan een oorzaak die overkomen is op de weg naar het werk en die onafhankelijk is van zijn wil;
2° die, buiten het geval van staking, wegens een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, hetzij de arbeid niet kan beginnen wanneer hij zich normaal op de plaats van het werk had begeven, hetzij de arbeid, waaraan hij bezig was, niet kan voortzetten.
(3° die, zo hij niet voldoet aan de voorwaarden om bij volmacht te stemmen, afwezig is van het werk gedurende de tijd die noodzakelijk is om zijn plicht als kiezer op het Belgische grondgebied te vervullen. ) <W 1985-07-18/33, art. 4, 011>

   De Koning, kan, na eensluidend en eenparig advies van het bevoegde paritair comité of van de Nationale Arbeidsraad van de bepalingen van het vorige lid afwijken.

[1 § 2. In geval van toepassing van een glijdend rooster zoals bepaald bij artikel 20ter van de arbeidswet van 16 maart 1971, zal het loon dat verschuldigd is op basis van § 1 worden berekend op basis van de gemiddelde dagelijkse arbeidsduur. ]1

(1)<W 2017-03-05/03, art. 71, 085; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Art. 28

De uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst :
1° de dagen waarop de onderneming wegens jaarlijkse vakantie is gesloten alsook de dagen waarop de werknemer buiten die periode jaarlijkse vakantie neemt;
2° tijdens de periodes van verlof en arbeidsonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971. <W 1995-04-03/44, art. 11, 035; Inwerkingtreding : onbepaald>
2°bis. tijdens de duur van de afwezigheid bedoeld in artikel 39bis van de arbeidswet van 16 maart 1971. <W 1995-04-03/44, art. 11, 035; Inwerkingtreding : 10-05-1995>
3° gedurende de tijd dat de werknemer als raadsheer of rechter in sociale zaken moet zetelen in de arbeidshoven en -rechtbanken; <W 1985-07-17/41, art. 4, 010>
4° gedurende de tijd dat de werknemer op het werk afwezig is bij toepassing van :
a de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie;
b de afdeling 6 van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; <W 1985-01-22/30, art. 139, § 1, 009>
c de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat.
5° gedurende de tijd dat de werknemer afwezig is wegens maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving waarvan hij het voorwerp is. <W 1983-11-29/31, art. 1, 006>

Art. 29

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 25, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 30

(§ 1. ) De werknemer heeft het recht om van het werk afwezig te zijn, met behoud van zijn normaal loon, ter gelegenheid van familiegebeurtenissen, voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten en in geval van (verschijning voor het gerecht ). <W 1985-07-18/33, art. 6, 011> <W 2001-08-10/59, art. 27, 047; Inwerkingtreding : 01-07-2002>

   Om gerechtigd te zijn op het loon moet de werknemer de werkgever vooraf verwittigen; indien dit hem niet mogelijk is, moet hij de werkgever zo spoedig mogelijk verwittigen; hij moet het verlof gebruiken voor het doel waarvoor het is toegestaan.

   Onverminderd gunstiger bepalingen van individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten, bepaalt de Koning, na advies van de Nationale Arbeidsraad welke familiegebeurtenissen, staatsburgerlijke verplichtingen en burgerlijke opdrachten alsmede welke verschijningen voor het gerecht in aanmerking komen voor de toepassing van het eerste lid. Onder dezelfde voorwaarden stelt de Koning voor alle werknemers het aantal dagen vast gedurende welke de werknemer van het werk mag wegblijven met behoud van loon. Daarenboven kan Hij de vereisten inzake de regelmatige aanwezigheid vaststellen.

   [§ 2. [4 De werknemer heeft het recht om van het werk afwezig te zijn, ter gelegenheid van de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs zijn zijde vaststaat, gedurende vijftien dagen, door hem te kiezen binnen vier maanden te rekenen vanaf de dag van de bevalling.

   Het recht op vijftien dagen geboorteverlof, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt opgetrokken tot twintig dagen voor de geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023. ]4

   [1 Bij ontstentenis van een werknemer bedoeld in het [3 eerste lid ]3, komt datzelfde recht toe aan de werknemer die op het ogenblik van geboorte :
[4 ... ]4
2° wettelijk samenwoont met diegene ten aanzien van wie de afstamming vaststaat en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen;
3° sedert een onafgebroken periode van drie jaar voorafgaand aan de geboorte op permanente en affectieve wijze samenwoont met diegene ten aanzien van wie de afstamming vaststaat en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen. Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijf wordt geleverd aan de hand van een uittreksel uit het bevolkingsregister. [4 De voorwaarde onder 2° en 3° inzake de hoofdverblijfplaats van het kind is niet van toepassing wanneer het kind levenloos wordt geboren. ]4

   Slechts één werknemer heeft het recht op [4 geboorteverlof ]4, zoals bedoeld in het vorige lid, ter gelegenheid van de geboorte van eenzelfde kind. De werknemers, die recht op [4 geboorteverlof ]4 openen door het [3 derde lid ]3 respectievelijk [4 ... ]4 2° en 3°, hebben achtereenvolgens voorrang op elkaar.

   Het recht op moederschapsverlof, zoals bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, sluit, in voorkomend geval, voor een zelfde ouder het recht op [4 geboorteverlof ]4 uit, dat wordt geopend door de vorige leden.

   Het recht op [4 geboorteverlof ]4, dat wordt geopend door het [3 derde lid ]3, wordt, in voorkomend geval, in mindering gebracht van het recht op adoptieverlof, zoals bedoeld in artikel 30ter. Het brengt in voorkomend geval, evenmin andere burgerlijke, sociale of economische rechten met zich mee.

   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels inzake de toekenning van [4 geboorteverlof ]4, bij voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in het [3 derde lid ]3. ]1

   Gedurende de eerste drie dagen afwezigheid geniet de werknemer het behoud van zijn loon. <W 2008-12-22/32, art. 131, 069; Inwerkingtreding : 01-04-2009; zie ook art. 135>

   Gedurende de volgende [4 twaalf dagen ]4 [3 en de bijkomende dagen als bedoeld in het tweede lid, [4 ... ]4 ]3 geniet de werknemer een uitkering waarvan het bedrag wordt bepaald door de Koning en die hem wordt uitbetaald in het raam van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.] <W 2001-08-10/59, art. 27, 047; Inwerkingtreding : 01-07-2002>

§ 3. (oude § 3 ) (... ) <W 2004-07-09/30, art. 292, 058; Inwerkingtreding : 25-07-2004>

§ 3. oude § 4 De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, nadere regels vastleggen inzake toepassing van het in § 2 bedoelde recht ten aanzien van bepaalde werknemers die niet worden tewerkgesteld in een arbeidsregeling gespreid over 5 dagen per week. In dit geval kan de Koning de bepaling van artikel 4, § 2 van de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen niet toepasselijk verklaren. <Erratum, zie B.St. 04.10.2002, p. 45091> <W 2002-08-02/45, art. 95, 054 Inwerkingtreding : 29-08-2002> <W 2004-07-09/30, art. 292, 058; Inwerkingtreding : 25-07-2004>

[4 § 3/1. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op geboorteverlof, zoals bedoeld in paragraaf 2, stelt zijn werkgever hier vooraf van in kennis. ]4

[2 § 4. De werkgever stelt geen handelingen die ertoe strekken eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op [4 geboorteverlof ]4, gedurende een periode die ingaat op het ogenblik [4 van de kennisgeving aan de werkgever en uiterlijk op de eerste dag van het geboorteverlof en eindigt vijf maanden te rekenen vanaf de dag van de bevalling ]4, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het [4 geboorteverlof ]4.

   De werkgever levert het bewijs dat zulke redenen voorhanden zijn. [4 Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever hem er schriftelijk van in kennis. ]4

   Zo de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, betaalt de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding gelijk aan het [4 brutoloon voor zes maanden ]4, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.

   Deze vergoeding wordt evenwel niet samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag. ]2

   [4 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt gelijkgesteld met een ontslag door de werkgever tijdens de periode van bescherming zoals bedoeld in het eerste lid, elke handeling van de werkgever na afloop van deze periode die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer en waarvoor tijdens deze periode enige voorbereiding werd getroffen. Onder het treffen van enige voorbereiding wordt eveneens begrepen, het nemen van de ontslagbeslissing. ]4

[4 § 5. Wanneer de werknemer wiens werkgever op de hoogte is van de geboorte van een kind voor wie de werknemer gerechtigd is op geboorteverlof als bedoeld in paragraaf 2, zijn arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid of zijn arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd niet hernieuwd ziet, wordt deze niet-hernieuwing geacht verband te houden met de geboorte van het kind.

   Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever hem schriftelijk in kennis van de redenen voor de niet-hernieuwing. De werkgever dient te bewijzen dat de niet-hernieuwing van de betrokken arbeidsovereenkomst vreemd is aan de geboorte van het kind.

   Zo de ingeroepen reden tot staving van de niet-hernieuwing van de betrokken arbeidsovereenkomst niet vreemd is aan de geboorte van het kind, of bij ontstentenis van reden, zal de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen die gelijk is aan het brutoloon voor drie maanden.

   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de gebruiker van een uitzendkracht beschouwd als de werkgever. ]4

(1)<W 2011-04-13/09, art. 5, 072; Inwerkingtreding : 20-05-2011> (2)<W 2011-06-11/17, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 30-07-2011> (3)<W 2020-12-20/09, art. 63, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2021> (4)<W 2022-10-07/08, art. 6, 104; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 30bis

<Ingevoegd bij W 1991-05-29/31, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 20-07-1991> [1 § 1. ]1 De werknemer heeft het recht om van het werk afwezig te zijn om dwingende redenen.

   De nadere regelen voor de uitoefening van dat recht en inzonderheid de duur van de afwezigheid, de ervoor in aanmerking komende gebeurtenissen en gebeurlijk het aantal dagen van die afwezigheid worden vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad en, wat de werknemers betreft waarop voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst niet van toepassing is door de Koning. [1 De aldus vastgestelde duur van de afwezigheid bedraagt minstens tien arbeidsdagen per kalenderjaar. ]1

   Onverminderd gunstiger bepalingen kan de Koning voor de werknemers die niet worden bedoeld door de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad het aantal dagen vaststellen gedurende welke de werknemer van het werk mag wegblijven met behoud van loon.

[1 § 2. De werknemer heeft het recht om, in het kader van paragraaf 1, van het werk afwezig te zijn gedurende maximaal vijf, al dan niet aaneensluitende, dagen per kalenderjaar, met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een gezinslid of een familielid dat om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun, volgens de voorwaarden en regels waarin deze paragraaf voorziet.

   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° gezinslid: elke persoon die samenwoont met de werknemer;
2° familielid: de echtgenoot van de werknemer of de persoon met wie de werknemer wettelijk samenwoont, zoals geregeld door de artikelen 1475 en volgende van het oud Burgerlijk Wetboek, alsook de bloedverwanten tot de eerste graad van de werknemer;
3° een ernstige medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun: elke gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een ziekte of medische ingreep, die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat er behoefte is aan aanzienlijke zorg of steun;
4° zorg of steun: elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging.

   De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op zorgverlof, zoals bedoeld in deze paragraaf, stelt zijn werkgever hier vooraf van in kennis.

   De werknemer bezorgt de werkgever ter staving van zijn afwezigheid zo spoedig mogelijk een attest dat in het kalenderjaar waarin het zorgverlof wordt opgenomen door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of familielid is afgeleverd en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.

   Het recht op zorgverlof dat op basis van deze paragraaf wordt opgenomen, wordt aangerekend op het verlof om dwingende redenen bedoeld in paragraaf 1.

   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een uitkering toekennen voor elke dag zorgverlof, als bedoeld in deze paragraaf, waarvoor de werknemer niet gerechtigd is op loon in het kader van paragraaf 1, het bedrag van deze uitkering bepalen, alsmede de nadere voorwaarden en regelen tot toekenning ervan.

   De werkgever stelt geen handelingen die ertoe strekken eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op zorgverlof, zoals bedoeld in deze paragraaf, gedurende een periode die ingaat op het ogenblik van de kennisgeving aan de werkgever, en uiterlijk op de dag van de opname van dit zorgverlof, en eindigt een maand na de opname ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het zorgverlof.

   De werkgever dient te bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn. Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever hem er schriftelijk van in kennis.

   Zo de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het zevende lid, of bij ontstentenis van reden, betaalt de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding gelijk aan het brutoloon voor zes maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.

   Voor de toepassing van het zevende tot en met het negende lid wordt gelijkgesteld met een ontslag door de werkgever tijdens de periode van bescherming zoals bedoeld in het zevende lid, elke handeling van de werkgever na afloop van deze periode die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer en waarvoor tijdens deze periode enige voorbereiding werd getroffen. Onder het treffen van enige voorbereiding wordt eveneens begrepen, het nemen van de ontslagbeslissing. ]1

(1)<W 2022-10-07/08, art. 7, 104; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 30ter

<Ingevoegd bij W 2004-07-09/30, art. 293; Inwerkingtreding : 25-07-2004> § 1. De werknemer die in het kader van een adoptie een [3 minderjarig ]3 kind in zijn gezin onthaalt, heeft, met het oog op de zorg voor dit kind, recht op een adoptieverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken [3 ... ]3. Indien de werknemer ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken adoptieverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.

   [3 Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen :
1° met één week vanaf 1 januari 2019;
2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027. ]3

   [3 De Koning kan een vroegere datum van inwerkingtreding vastleggen voor het recht op de bijkomende weken als bedoeld in het tweede lid, 2° tot en met 5°.

   Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 3 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.

   In geval van twee adoptieouders worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld, waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op adoptieverlof van de andere adoptieouder bedoeld in artikel 18bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Koning kan bepalen op welke wijze de werknemer hiervan het bewijs levert. ]3

   De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [4 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag ]4.

   [3 De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen. ]3

[5 § 1/1. Om het recht op adoptieverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twee maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.

   Niettemin, in geval van een interlandelijke adoptie, kan het adoptieverlof al een aanvang nemen vanaf de dag na de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het kind op te halen in de Staat van herkomst met het oog op zijn daadwerkelijke onthaal in het gezin.

   Met betrekking tot de interlandelijke adoptie kan de Koning bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden en nadere regels er kan worden afgeweken van het aaneengesloten karakter van het adoptieverlof zoals bepaald bij § 1, eerste lid. ]5

§ 2. Tijdens het adoptieverlof geniet de werknemer een uitkering, waarvan het bedrag wordt bepaald door de Koning, en die de werknemer wordt uitbetaald in het raam van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

   De Koning kan evenwel bepalen dat de werknemer voor een gedeelte van het adoptieverlof zijn recht op loon blijft behouden ten laste van de werkgever.

§ 3. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op adoptieverlof dient zijn werkgever ten minste één maand vóór de opname van het verlof hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen. [5 Deze termijn kan in overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort. ]5

   De kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of door overhandiging van een geschrift, waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever. De kennisgeving dient de begin- en einddatum van het adoptieverlof te vermelden.

   De werknemer dient uiterlijk op het ogenblik waarop het adoptieverlof ingaat, aan de werkgever de documenten te verstrekken ter staving van de gebeurtenis die het recht op adoptieverlof doet ontstaan.

§ 4. De werkgever mag geen handeling stellen die tot ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op adoptieverlof, gedurende een periode die ingaat twee maanden vóór de opname van dit verlof en eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het adoptieverlof.

   De werkgever dient te bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn.

   Zo de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen gelijk aan het [6 brutoloon voor zes maanden ]6, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.

   Deze vergoeding mag evenwel niet worden samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag.

[6 § 5. Wanneer de werknemer die zijn werkgever overeenkomstig paragraaf 3, eerste en tweede lid, op de hoogte heeft gebracht van de opname van het adoptieverlof, zijn arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid of zijn arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd niet hernieuwd ziet, wordt deze niet-hernieuwing geacht verband te houden met de opname van het adoptieverlof.

   Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever hem schriftelijk in kennis van de redenen voor de niet-hernieuwing. De werkgever dient te bewijzen dat de niet-hernieuwing van de betrokken arbeidsovereenkomst vreemd is aan de opname van het adoptieverlof.

   Zo de ingeroepen reden tot staving van de niet-hernieuwing van de betrokken arbeidsovereenkomst niet vreemd is aan de opname van het adoptieverlof, of bij ontstentenis van reden, zal de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen die gelijk is aan het brutoloon voor drie maanden.

   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de gebruiker van een uitzendkracht beschouwd als de werkgever. ]6

(3)<W 2018-09-06/12, art. 2, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (4)<W 2018-12-14/02, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 31-12-2018> (5)<W 2018-09-06/12, art. 2/1, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (6)<W 2022-10-07/08, art. 8, 104; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 30quater

<Ingevoegd bij W 2007-04-27/35, art. 57, Inwerkingtreding : 08-05-2007> § 1. De werknemer die is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van l'Aide à la Jeunesse of door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand heeft het recht om van het werk afwezig te zijn voor de vervulling van verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd. De duur van de afwezigheid mag 5 dagen per jaar niet overschrijden. Indien het pleeggezin bestaat uit twee werknemers, die beiden zijn aangesteld als pleegouder, dienen deze dagen onder hen te worden verdeeld.

§ 2. Onverminderd gunstiger regelingen kan de Koning, na advies van de Nationale Arbeidsraad, op algemene wijze, het aantal dagen, bedoeld in § 1, verhogen.

   Vanaf 1 januari 2008 verhoogt de Koning, na advies van de Nationale Arbeidsraad, het aantal dagen, bedoeld in § 1, tot maximum 10 per kalenderjaar en per gezin.

   De Koning bepaalt tevens, na advies van de Nationale Arbeidsraad, wat moet worden begrepen onder pleegouder en pleeggezin en stelt de nadere regelen vast voor de uitoefening van het recht op afwezigheid van het werk, inzonderheid de soort plaatsing, de soort verplichtingen, opdrachten en situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin en de wijze en het tijdstip waarop de werkgever moet verwittigd worden. De Koning kan eveneens het in § 1 bedoelde aantal dagen aanpassen ten aanzien van sommige categorieën van werknemers.

Art. 30quinquies

[1 De uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst in geval van gebrek aan werk wegens economische oorzaken zoals bepaald in de artikelen 51 en 77/1 tot 77/8 van deze wet.

   Het gebrek aan werk bedoeld in het eerste lid moet onafhankelijk zijn van de wil van de werkgever, wat niet het geval is wanneer hij het werk, dat normaal had moeten worden verricht door de werknemers tijdens de duur van de schorsing van de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst, uitbesteedt aan derden.

   In geval van niet naleving van het tweede lid is de werkgever er toe gehouden om het normale loon te betalen aan zijn werknemer voor de dagen tijdens welke hij aan derden het werk heeft uitbesteed dat normaal wordt uitgevoerd door deze werknemer. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-01-15/02, art. 8, 086; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art. 30sexies

[1 § 1. Onverminderd artikel 30quater, heeft de werknemer die is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van l'Aide à la Jeunesse of door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand en die naar aanleiding van een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken. Indien de werknemer ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.

   Het pleegouderverlof van zes weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen :
1° met één week vanaf 1 januari 2019;
2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.

   De Koning kan een vroegere datum van inwerkingtreding vastleggen voor het recht op de bijkomende weken als bedoeld in het tweede lid, 2° tot en met 5°.

   Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 4 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het pleegouderverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.

   Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld, waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op pleegouderverlof van de andere pleegouder als bedoeld in artikel 18bis, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Koning kan bepalen op welke wijze de werknemer hiervan het bewijs levert.

   De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat tenminste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

   De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd ingeval van gelijktijdig onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg.

§ 2. Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.

   De Koning kan een ander aanknopingspunt bepalen voor de aanvang van de termijn van twaalf maanden als bedoeld in het eerste lid.

§ 3. Tijdens het pleegouderverlof geniet de werknemer een uitkering, waarvan het bedrag wordt bepaald door de Koning, en die hem wordt uitbetaald in het raam van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

   De Koning kan evenwel bepalen dat de werknemer voor een gedeelte van het pleegouderverlof zijn recht op loon blijft behouden ten laste van de werkgever.

§ 4. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op pleegouderverlof dient zijn werkgever ten minste één maand vóór de opname van het verlof hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen. Deze termijn kan in overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort.

   De kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of door overhandiging van een geschrift, waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever. De kennisgeving dient de begin- en einddatum van het pleegouderverlof te vermelden.

   De werknemer dient, uiterlijk op het ogenblik waarop het pleegouderverlof ingaat, aan de werkgever de documenten te verstrekken ter staving van de gebeurtenis die het recht op pleegouderverlof doet ontstaan.

§ 5. De werkgever mag geen handeling stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op pleegouderverlof gedurende een periode die ingaat twee maanden vóór de opname van dit verlof en eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het pleegouderverlof.

   De werkgever dient te bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn.

   indien de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen gelijk aan het loon voor drie maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.

   Deze vergoeding mag evenwel niet worden samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag.

§ 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder langdurige pleegzorg verstaan : pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouder of dezelfde pleegouders zal verblijven.

   De Koning kan voor de toepassing van dit artikel de begrippen onthaal en langdurige pleegzorg verder verduidelijken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-09-06/12, art. 3, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 31

<W 1999-06-13/61, art. 8, 043; Inwerkingtreding : 01-12-2002> § 1. De onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval, schorst de uitvoering van de overeenkomst.

§ 2. De werknemer is verplicht zijn werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn arbeidsongeschiktheid.

   Indien een collectieve arbeidsovereenkomst of het arbeidsreglement dit voorschrijft of bij ontstentenis van dergelijk voorschrift, op verzoek van de werkgever, legt de werknemer aan deze laatste een geneeskundig getuigschrift voor. Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de arbeidsongeschiktheid, alsmede van de waarschijnlijke duur ervan, en of de werknemer zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven.

   Behoudens in geval van overmacht zendt de werknemer het geneeskundig getuigschrift op of geeft hij het af op de onderneming, binnen twee werkdagen vanaf de dag van de ongeschiktheid of de dag van de ontvangst van het verzoek, tenzij een andere termijn bij collectieve arbeidsovereenkomst of door het arbeidsreglement is bepaald. [1 ... ]1

[2 § 2/1. In afwijking van § 2, tweede en derde lid, is de werknemer er driemaal per kalenderjaar niet toe gehouden een geneeskundig getuigschrift voor te leggen voor de eerste dag van een arbeidsongeschiktheid. In voorkomend geval deelt hij de werkgever onmiddellijk mee op welk adres hij zal verblijven tijdens deze eerste dag van arbeidsongeschiktheid, tenzij dit adres overeenstemt met zijn gewoonlijke verblijfplaats die bij de werkgever gekend is.

   De ondernemingen die minder dan 50 werknemers tewerkstellen op 1 januari van het kalenderjaar waarin de arbeidsongeschiktheid zich voordoet, kunnen afwijken van het eerste lid door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst of het arbeidsreglement. ]2

§ 3. Bovendien mag de werknemer niet weigeren een door de werkgever gemachtigd en betaald arts die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, hierna controlearts genoemd, te ontvangen, noch zich door deze te laten onderzoeken. Behoudens wanneer diegene die het geneeskundig getuigschrift aan de werknemer heeft afgeleverd oordeelt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich naar een andere plaats te begeven, moet de werknemer zich desgevraagd bij de controlearts aanbieden. De reiskosten van de werknemer zijn ten laste van de werkgever.

   [1 Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten hetzij in een paritair comité of subcomité, hetzij buiten een paritair orgaan, of het arbeidsreglement kan een dagdeel bepalen van maximum 4 aaneengesloten uren die zich tussen 7 uur en 20 uur bevinden, gedurende hetwelk de werknemer zich in zijn woonplaats of een aan de werkgever meegedeelde verblijfplaats ter beschikking houdt voor een bezoek van een controlearts. ]1

   De controlearts gaat na of de werknemer werkelijk arbeidsongeschikt is, verifieert de waarschijnlijke duur van de arbeidsongeschiktheid en, in voorkomend geval, de andere medische gegevens voorzover die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van deze wet; alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.

   De controlearts oefent zijn opdracht uit overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde.

[1 § 3/1. De werknemer die :
- in strijd met paragraaf 2, eerste lid, behoudens overmacht, nalaat zijn werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn arbeidsongeschiktheid of;
- in strijd met paragraaf 2, derde lid, nalaat om het geneeskundig getuigschrift binnen de voorgeschreven termijn voor te leggen of;
- in strijd met paragraaf 3, behoudens wettige reden, zich aan de controle onttrekt,
kan het recht worden ontzegd op het in de artikelen 52, 70, 71 en 112 bedoelde loon voor de dagen van ongeschiktheid die de dag van deze verwittiging, voorlegging of controle voorafgaan. ]1

§ 4. De controlearts overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na raadpleging van diegene die het in § 2 bedoelde geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, zijn bevindingen schriftelijk aan de werknemer. Indien de werknemer op dat ogenblik kenbaar maakt dat hij niet akkoord gaat met de bevindingen van de controlearts, wordt dit door deze laatste vermeld op voornoemd geschrift. Vanaf de datum van het eerste controleonderzoek waartoe de werknemer werd uitgenodigd of de datum van het eerste huisbezoek van de controlearts, kan aan de werknemer het recht worden ontzegd op het in de artikelen 52, 70, 71, 112, 119.10 en 119.12 bedoelde loon, met uitzondering van de periode van arbeidsongeschiktheid waarover er geen betwisting is.

§ 5. Onverminderd de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken worden de geschillen van medische aard welke rijzen tussen de werknemer en de controlearts bij wijze van scheidsrechterlijke procedure beslecht. De beslissing die voortvloeit uit deze scheidsrechterlijke procedure is definitief en bindt de partijen.

   Binnen twee werkdagen na de overhandiging van de in § 4 bedoelde bevindingen door de controlearts, kan de meest gerede partij met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld, voorzover over de aanwijzing van de arts-scheidsrechter binnen voornoemde termijn geen akkoord kon worden bereikt. De werkgever kan de controlearts en de werknemer diegene die hem het geneeskundig getuigschrift overhandigd heeft, uitdrukkelijk machtiging geven om de arts-scheidsrechter aan te wijzen.

   De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.

   De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de werknemer, vallen ten laste van de verliezende partij. De Koning bepaalt de kosten van de procedure.

   De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de controlearts op de hoogte van zijn beslissing. De werkgever en de werknemer worden schriftelijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd.

§ 6. Onverminderd het bepaalde in § 4, is het recht op het in de artikelen 52, 70, 71, 112, 119.10 en 119.12 bedoelde loon verschuldigd voor de periode dat de werknemer als arbeidsongeschikt werd erkend naar aanleiding van de beslechting van het geschil.

§ 7. De Koning kan na advies van het bevoegd paritair orgaan een scheidsrechterlijke procedure instellen die afwijkt van het bepaalde in § 5.

§ 8. Voor de werkgevers en hun werknemers die niet vallen onder de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, kan de Koning een procedure instellen die afwijkt van het bepaalde in § 2.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 61, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2022-10-30/03, art. 2, 107; Inwerkingtreding : 28-11-2022>
Art. 31/1

[1 § 1. De uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt niet geschorst wanneer de werknemer, die als arbeidsongeschikte werknemer is erkend overeenkomstig artikel 100, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en die de toelating heeft gekregen om het werk te hervatten overeenkomstig deze bepalingen, tijdelijk met akkoord van de werkgever een aangepast of ander werk uitvoert.

§ 2. De arbeidsrelatie die bestond vóór de uitvoering van het aangepast of ander werk wordt op weerlegbare wijze vermoed te zijn behouden, ondanks de uitvoering van het aangepast of ander werk of het sluiten of uitvoeren van de bijlage bedoeld in paragraaf 3.

   Tijdens de uitvoering van het aangepast of ander werk behoudt de werknemer alle bij de werkgever verworven voordelen verbonden aan de arbeidsrelatie bedoeld in het eerste lid, behoudens andersluidende bepalingen overeengekomen tussen werkgever en werknemer met toepassing van paragraaf 3.

§ 3. Voor de periode van het uitvoeren van het aangepast of ander werk kunnen de werknemer en de werkgever, als daar reden toe is, een bijlage bij de arbeidsovereenkomst afsluiten die de nadere regels bevat die ze hebben overeengekomen met betrekking tot bijvoorbeeld de volgende punten :
- het volume van het aangepast of ander werk;
- de uurroosters van het aangepast of ander werk;
- de aard van het aangepast of ander werk;
- het loon voor het aangepast of ander werk;
- de duur van de geldigheid van de bijlage.

   De bijlage eindigt onmiddellijk wanneer de werknemer niet langer voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 100, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Van zodra de werknemer niet meer voldoet aan deze voorwaarden informeert hij zijn werkgever over deze toestand. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-20/03, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
HOOFDSTUK IV. - Einde van de overeenkomst.
Art. 32

Behoudens de algemene wijzen waarop de verbintenissen te niet gaan, nemen de verbintenissen voortspruitende uit de door deze wet geregelde overeenkomsten een einde :
1° door afloop van de termijn;
2° door voltooiing van het werk, waarvoor de overeenkomst werd gesloten;
3° door de wil van een der partijen, wanneer de overeenkomst voor onbepaalde tijd werd gesloten, of ingeval een dringende reden tot beëindiging voorhanden is;
4° door de dood van de werknemer;
5° door overmacht.

Art. 33

Het overlijden van de werkgever maakt geen einde aan de overeenkomst. Indien dit overlijden het einde tot gevolg heeft van de activiteit waarvoor de werknemer in dienst is genomen of als de overeenkomst is gesloten met het oog op de persoonlijke medewerking, oordeelt de rechter naar billijkheid of grond tot vergoeding bestaat en bepaalt hij het bedrag ervan.

Art. 34

[1 § 1. De arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, waardoor het voor de werknemer definitief onmogelijk wordt om het overeengekomen werk te verrichten, kan slechts een einde maken aan de arbeidsovereenkomst wegens overmacht nadat de procedure bepaald in paragraaf 2 gevolgd werd.

   De procedure bepaald in paragraaf 2 kan slechts worden opgestart wanneer de werknemer gedurende een termijn van ten minste negen maanden ononderbroken arbeidsongeschikt is, en voor zover voor de werknemer geen re-integratietraject bedoeld in de codex over het welzijn op het werk lopende is. Deze termijn van negen maanden wordt onderbroken wanneer de werknemer effectief het werk hervat, tenzij de werknemer binnen de eerste veertien dagen van deze werkhervatting opnieuw arbeidsongeschikt wordt, in welk geval deze termijn wordt geacht niet onderbroken te zijn.

§ 2. De werknemer of de werkgever geeft aan de andere partij, evenals aan de preventieadviseur-arbeidsarts van de onderneming, door middel van een aangetekende zending, kennis van de intentie om na te gaan of het voor de werknemer definitief onmogelijk is om het overeengekomen werk te verrichten overeenkomstig de bijzondere procedure in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, afdeling 3, van de codex over het welzijn op het werk. De kennisgeving die uitgaat van de werkgever maakt melding van het recht van de werknemer om, overeenkomstig deze bijzondere procedure opgenomen in de codex over het welzijn op het werk, aan de preventieadviseur-arbeidsarts te vragen dat de mogelijkheden voor aangepast of ander werk onderzocht worden, indien wordt vastgesteld dat het voor hem onmogelijk is het overeengekomen werk te verrichten. De kennisgeving die uitgaat van de werkgever maakt tevens melding van het recht van de werknemer om zich tijdens deze procedure te laten bijstaan door de vakbondsafvaardiging van de onderneming, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5 van 24 mei 1971 betreffende het statuut van de syndicale afvaardigingen van het personeel der ondernemingen.

   Na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, doorloopt de preventieadviseur-arbeidsarts de bijzondere procedure zoals bepaald in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, afdeling 3, van de codex over het welzijn op het werk.

   De arbeidsovereenkomst kan slechts beëindigd worden wegens medische overmacht wanneer uit de vaststelling van de preventieadviseur-arbeidsarts waartegen geen beroep meer mogelijk is, of uit het resultaat van de beroepsprocedure opgenomen in de codex over het welzijn op het werk, blijkt dat het voor de werknemer definitief onmogelijk is om het overeengekomen werk te verrichten, en:
1° de werknemer niet gevraagd heeft de mogelijkheden voor aangepast of ander werk te onderzoeken overeenkomstig de bijzondere procedure in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, afdeling 3, van de codex over het welzijn op het werk, hetzij,
2° de werknemer gevraagd heeft de mogelijkheden voor aangepast of ander werk te onderzoeken en de werkgever, overeenkomstig de bijzondere procedure in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, afdeling 3, van de codex over het welzijn op het werk, het gemotiveerd verslag waarin hij toelicht waarom het opmaken van een plan voor aangepast of ander werk technisch of objectief onmogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist, heeft bezorgd aan de werknemer en aan de preventieadviseur-arbeidsarts, hetzij,
3° de werknemer gevraagd heeft de mogelijkheden voor aangepast of ander werk te onderzoeken en de werkgever, overeenkomstig de bijzondere procedure in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, afdeling 3, van de codex over het welzijn op het werk, het plan voor aangepast of ander werk dat door de werknemer geweigerd is, heeft bezorgd aan de werknemer en aan de preventieadviseur-arbeidsarts.

   Indien uit de vaststelling van de preventieadviseur-arbeidsarts, of uit het resultaat van de beroepsprocedure opgenomen in de codex over het welzijn op het werk, niet blijkt dat het voor de werknemer definitief onmogelijk is om het overeengekomen werk te verrichten, eindigt deze procedure zonder gevolg. De meest gerede partij kan de procedure bedoeld in deze paragraaf slechts opnieuw opstarten wanneer de werknemer opnieuw gedurende een termijn van ten minste negen maanden ononderbroken arbeidsongeschikt is, zoals bepaald in het eerste lid, te rekenen vanaf de dag na de ontvangst van de vaststelling van de preventieadviseur-arbeidsarts, hetzij, indien de werknemer beroep heeft ingediend tegen deze vaststelling, vanaf de dag na de ontvangst het resultaat van de beroepsprocedure.

§ 3. De preventieadviseur-arbeidsarts kan de persoonsgegevens, met inbegrip van gegevens betreffende de gezondheid van de werknemer, die noodzakelijk zijn voor de vaststellingen en aanbevelingen bedoeld in het kader van de bijzondere procedure opgenomen in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, afdeling 3, van de codex over het welzijn op het werk opvragen en verwerken. Hij kan deze gegevens mits toestemming van de werknemer uitwisselen met andere binnen het kader van deze procedure betrokken artsen en derden, zoals bepaald in artikel I.4-73.- § 3 van de codex over het welzijn op het werk, en met de arts-sociaal inspecteur, met respect voor het medisch beroepsgeheim en de vertrouwelijkheid van de gegevens. De preventieadviseur-arbeidsarts is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. De maximale bewaartermijn van deze persoonsgegevens is vijf jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst.

§ 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht om de arbeidsovereenkomst te beëindigen mits een opzeggingstermijn wordt nageleefd of een vergoeding wordt betaald overeenkomstig de bepalingen van deze wet. ]1

(1)<W 2022-10-30/03, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 28-11-2022>
Art. 35

Elke partij kan de overeenkomst zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn beëindigen om een dringende reden die aan het oordeel van de rechter wordt overgelaten en onverminderd alle eventuele schadeloosstellingen.

   Onder dringende reden wordt verstaan de ernstige tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.

   Ontslag om een dringende reden mag niet meer zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.

   (Alleen de dringende reden waarvan kennis is gegeven binnen drie werkdagen na het ontslag kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het ontslag zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn.

   Op straffe van nietigheid, geschiedt de kennisgeving van de dringende reden hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot.

   Deze kennisgeving kan ook geschieden door afgifte van een geschrift aan de andere partij.

   De handtekening van deze partij op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving.

   De partij die een dringende reden inroept, dient hiervan het bewijs te leveren; bovendien moet zij bewijzen dat zij de termijnen voorzien in het derde en vierde lid geëerbiedigd heeft. <W 1985-07-18/33, art. 7, 011>

Art. 36

Nietig zijn de bedingen waarbij wordt bepaald dat het huwelijk, het moederschap en het bereiken van de wettelijke of conventionele pensioengerechtigde leeftijd een einde maken aan de overeenkomst.

Art. 36bis

<ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art. 112, Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 09-07-1992> Nietig zijn alle bedingen van de arbeidsovereenkomst waarbij de werkgever ertoe wordt gemachtigd de arbeidsovereenkomst zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn te beëindigen wanneer beslag gelegd is op het loon van de werknemer ten gevolge van een kredietovereenkomst bepaald door de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.

Art. 37

(§ 1.) Is de overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, dan heeft ieder der partijen het recht om die te beëindigen door opzegging aan de andere.

   (Op straffe van nietigheid dient de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn te vermelden.

   Indien de opzegging uitgaat van de werknemer, geschiedt de kennisgeving van de opzegging, op straffe van nietigheid, door afgifte aan de werkgever van een geschrift. De handtekening van de werkgever op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving. De kennisgeving kan ook geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot.

   Indien de opzegging uitgaat van de werkgever, kan de kennisgeving van de opzegging, op straffe van nietigheid enkel geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, met dien verstande dat de werknemer die nietigheid niet kan dekken en dat ze door de rechter van ambtswege wordt vastgesteld. <W 1987-11-07/30, art. 73, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1988>

   [1 In afwijking van het vorige lid kan in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart ressorteren de kennisgeving van de opzegging door de werkgever evenwel ook geschieden door afgifte aan de werknemer van een geschrift. De handtekening van de werknemer op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving. ]1

(§ 2. Is de overeenkomst voor bepaalde tijd gesloten in het kader van wedertewerkstellingsprogramma's, bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, dan heeft de werknemer het recht om die op te zeggen. De vermeldingen die in die opzegging moeten voorkomen en de kennisgevingsmodaliteiten ervan, zijn in overeenstemming met § 1. ) <W 1991-07-20/31, art. 115, 025; Inwerkingtreding : 1991-09-01>

[2 § 3. Is de overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten in toepassing van artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en met naleving van alle voorwaarden bepaald in artikel 17 van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969 dan wordt de opzeggingstermijn in geval van opzegging door de werkgever of de werknemer bepaald in de overeenkomst en bedraagt deze minstens:
1° 14 dagen wat de werknemer betreft die minder dan zes maanden anciënniteit telt;
2° een maand wat de werknemer betreft die minstens zes maanden anciënniteit telt.

   Van de opzeggingstermijnen bepaald in het eerste lid, 1° en 2°, kan worden afgeweken door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

§ 4. Is de overeenkomst voor bepaalde tijd gesloten in toepassing van op artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en met naleving van alle voorwaarden bepaald in artikel 17 van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969 dan wordt de opzeggingstermijn in geval van opzegging door de werkgever of de werknemer bepaald in de overeenkomst en bedraagt deze minstens:
1° 14 dagen indien de overeenkomst is gesloten voor een duur van minder dan zes maanden;
2° een maand indien de overeenkomst is gesloten voor een duur van minstens zes maanden.

   Van de opzeggingstermijnen bepaald in het eerste lid, 1° en 2°, kan worden afgeweken door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. ]2

(1)<W 2013-07-30/01, art. 6, 078; Inwerkingtreding : 11-08-2013> (2)<W 2022-03-17/11, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 37/1

[1 De bij artikel 37 bepaalde opzeggingstermijn gaat in de maandag volgend op de week waarin de opzeggingstermijn ter kennis werd gegeven. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/2

[1 § 1. [2 Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op :
- een week wat de werknemers betreft die minder dan drie maanden anciënniteit tellen;
- drie weken wat de werknemers betreft die tussen drie maanden en minder dan vier maanden anciënniteit tellen;
- vier weken wat de werknemers betreft die tussen vier maanden en minder dan vijf maanden anciënniteit tellen;
- vijf weken wat de werknemers betreft die tussen vijf maanden en minder dan zes maanden anciënniteit tellen;
- zes weken wat de werknemers betreft die tussen zes maanden en minder dan negen maanden anciënniteit tellen;
- zeven weken wat de werknemers betreft die tussen negen maanden en minder dan twaalf maanden anciënniteit tellen;
- acht weken wat de werknemers betreft die tussen twaalf maanden en minder dan vijftien maanden anciënniteit tellen;
- negen weken wat de werknemers betreft die tussen vijftien maanden en minder dan achttien maanden anciënniteit tellen;
- tien weken wat de werknemers betreft die tussen achttien maanden en minder dan eenentwintig maanden anciënniteit tellen;
- elf weken wat de werknemers betreft die tussen eenentwintig maanden en minder dan vierentwintig maanden anciënniteit tellen;
- twaalf weken wat de werknemers betreft die tussen twee jaar en minder dan drie jaar anciënniteit tellen;
- dertien weken wat de werknemers betreft die tussen drie jaar en minder dan vier jaar anciënniteit tellen;
- vijftien weken wat de werknemers betreft die tussen vier jaar en minder dan vijf jaar anciënniteit tellen. ]2

   Vanaf vijf jaar anciënniteit wordt de opzeggingstermijn verder opgebouwd met drie weken per begonnen jaar anciënniteit.

   Vanaf twintig jaar anciënniteit wordt de opzeggingstermijn verder opgebouwd met twee weken per begonnen jaar anciënniteit.

   Vanaf eenentwintig jaar anciënniteit wordt de opzeggingstermijn verder opgebouwd met één week per begonnen jaar anciënniteit.

§ 2. Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werknemer, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op :
- één week wat de werknemers betreft die minder dan drie maanden anciënniteit tellen;
- twee weken wat de werknemers betreft die tussen drie maanden en minder dan zes maanden anciënniteit tellen;
- drie weken wat de werknemers betreft die tussen zes maanden en minder dan twaalf maanden anciënniteit tellen;
- vier weken wat de werknemers betreft die tussen twaalf maanden en minder dan achttien maanden anciënniteit tellen;
- vijf weken wat de werknemers betreft die tussen achttien maanden en minder dan vierentwintig maanden anciënniteit tellen;
- zes weken wat de werknemers betreft die tussen twee jaar en minder dan vier jaar anciënniteit tellen;
- zeven weken wat de werknemers betreft die tussen vier jaar en minder dan vijf jaar anciënniteit tellen;
- negen weken wat de werknemers betreft die tussen vijf jaar en minder dan zes jaar anciënniteit tellen;
- tien weken wat de werknemers betreft die tussen zes jaar en minder dan zeven jaar anciënniteit tellen;
- twaalf weken wat de werknemers betreft die tussen zeven jaar en minder dan acht jaar anciënniteit tellen;
- dertien weken wat de werknemers betreft die acht jaar of meer anciënniteit tellen.

§ 3. De werknemer die door zijn werkgever werd ontslagen door middel van een opzeggingstermijn, kan aan de overeenkomst een einde maken mits een verkorte opzeggingstermijn wanneer hij een andere dienstbetrekking heeft gevonden.

   Deze opzegging wordt ter kennis gebracht overeenkomstig artikel 37, § 1, tweede tot derde lid.

   De opzeggingstermijn wordt vastgelegd op :
- één week wat de werknemer betreft die minder dan drie maanden anciënniteit telt;
- twee weken wat de werknemer betreft die tussen drie maanden en minder dan zes maanden anciënniteit telt;
- drie weken wat de werknemer betreft die tussen zes maanden en minder dan een jaar anciënniteit telt;
- vier weken wat de werknemer betreft die een jaar of meer anciënniteit telt.

   De opzeggingstermijnen, bedoeld in vorig lid, nemen een aanvang overeenkomstig artikel 37/1. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 3, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2018-03-26/01, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 37/3

[1 Van de opzeggingstermijnen bepaald in artikel 37/2, kan niet worden afgeweken bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité of paritair subcomité. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/4

[1 De opzeggingstermijnen worden berekend met inachtneming van de verworven anciënniteit op het ogenblik dat de opzeggingstermijn ingaat.

   Onder anciënniteit wordt verstaan de periode gedurende dewelke de werknemer ononderbroken in dienst is gebleven van dezelfde onderneming.

   Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever, komt bovendien de vroegere periode van tewerkstelling, die een werknemer als uitzendkracht heeft verricht bij de werkgever in de hoedanigheid van gebruiker, in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit met een maximum van één jaar, voor zover de aanwerving volgt op de periode van uitzendarbeid en de functie uitgeoefend bij de werkgever identiek is aan deze die als uitzendkracht werd uitgeoefend. Elke periode van inactiviteit van zeven dagen of minder geldt als een periode van tewerkstelling als uitzendkracht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 5, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/5

[1 De opzeggingstermijn die de werknemer moet naleven, wordt verkort tot zeven dagen in het kader van wedertewerkstellingsprogramma's bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 6, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/6

[1 Indien het ontslag gegeven wordt om aan de voor onbepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst een einde te maken vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, bedraagt de opzeggingstermijn maximaal zesentwintig weken wanneer het ontslag van de werkgever uitgaat.

   Wanneer de opzegging wordt gegeven aan de werknemer bedoeld in het eerste lid, geniet deze het voordeel van het bepaalde in artikel 41. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 7, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/7

[1 § 1. Gedurende de bij artikel 51 en 77/4 bedoelde periodes van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of van gedeeltelijke arbeid heeft de werknemer het recht de overeenkomst zonder opzegging te beëindigen.

   Als de in het artikel 50 bedoelde schorsing één maand overschrijdt, heeft de werknemer hetzelfde recht.

§ 2. Zowel de werknemer als de werkgever kunnen de overeenkomst opzeggen tijdens de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst bij toepassing van artikel 50, 51 of 77/4.

  &p; Bij opzegging door de werknemer gegeven vóór of tijdens de schorsing, loopt de opzeggingstermijn tijdens die schorsing.

   Bij opzegging door de werkgever gegeven vóór of tijdens de schorsing, houdt de opzeggingstermijn op te lopen tijdens de schorsing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 8, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/8

[1 In geval van arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van een ziekte die of een ongeval dat zich voordoet na de kennisgeving door de werkgever van een ontslag door middel van een opzeggingstermijn, geeft de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werkgever tijdens deze periode van arbeidsongeschiktheid aanleiding tot de betaling van een vergoeding die overeenstemt met de nog te lopen opzeggingstermijn. Voor de berekening van deze vergoeding, wordt de periode gedekt door het gewaarborgd loon dat op basis van deze wet werd betaald in het begin van deze arbeidsongeschiktheid, afgetrokken van de nog te lopen opzeggingstermijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 9, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/9

[1 Als de overeenkomst is gesloten voor een bepaalde tijd van minder dan drie maanden of voor een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een tewerkstelling van minder dan drie maanden vergt, mag de werkgever, bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval die meer dan zeven dagen duurt, de overeenkomst zonder vergoeding beëindigen, indien de periode van opzegging bedoeld in artikel 40, § 2, eerste lid is verstreken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 10, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/10

[1 Indien de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval van de werknemer aangeworven voor een bepaalde tijd van ten minste drie maanden of voor een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een tewerkstelling van ten minste drie maanden vergt, zes maanden overtreft en indien de bij de overeenkomst vastgestelde tijd niet is verstreken of indien het werk dat het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt niet werd verwezenlijkt, dan kan de werkgever te allen tijde aan de overeenkomst een einde maken mits vergoeding. Deze is gelijk aan het loon dat nog moest worden uitbetaald tijdens de overeengekomen tijd of tijdens de termijn die nog nodig is voor de verwezenlijking van het werk waarvoor de werknemer werd aangeworven met een maximum van drie maanden loon en onder aftrek van hetgeen betaald werd sedert het begin van de arbeidsongeschiktheid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 11, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/11

[1 In geval van opzegging door de werkgever met het oog op een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, kunnen de opzeggingstermijnen worden verkort tot minimaal 26 weken als de onderneming erkend is als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering overeenkomstig hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en voorwaarden van deze mogelijkheid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/08, art. 12, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 37/12

[1 Wanneer de werkgever in onderling akkoord met de werknemer deze laatste vrijstelt van het verrichten van arbeidsprestaties tijdens de opzeggingstermijn, is de werkgever verplicht om de werknemer schriftelijk op de hoogte te brengen van het feit dat de werknemer zich, binnen de maand nadat de vrijstelling is toegekend, moet inschrijven bij de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdienst van het gewest waar hij zijn woonplaats heeft. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-07/06, art. 12, 094; Inwerkingtreding : 29-04-2019>
Art. 37/13

[1 Wanneer de werkgever de werknemer ontslaat door middel van een opzeggingstermijn, kan de werkgever aan de werknemer een transitietraject aanbieden of kan de werknemer aan de werkgever vragen om een transitietraject aangeboden te krijgen.

   Het in het eerste lid bedoelde transitietraject houdt in dat, in afwijking van het verbod op terbeschikkingstelling van werknemers als bepaald bij artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, de werknemer tijdens de opzeggingstermijn wordt ter beschikking gesteld aan een andere werkgever-gebruiker door bemiddeling van een uitzendbureau of een gewestelijke openbare dienst voor arbeidsbemiddeling.

   De voorwaarden en de duur van de in dit artikel bedoelde terbeschikkingstelling moeten worden vastgelegd in een geschrift ondertekend door de werkgever, de werknemer, de werkgever-gebruiker en het uitzendbureau of de gewestelijke openbare dienst voor arbeidsbemiddeling. Dit geschrift moet worden opgesteld vóór het begin van de terbeschikkingstelling.

   Tijdens de periode van terbeschikkingstelling, waarvan de minimumduur door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, wordt bepaald, en die maximaal gelijk is aan de te presteren opzeggingstermijn, betaalt de werkgever aan de werknemer het loon uit dat van toepassing is bij de werkgever-gebruiker voor de functie die hij daar uitoefent, of het lopend loon voor de functie bij de werkgever zelf indien dit meer bedraagt dan de verloning bij de werkgever-gebruiker. De werkgever-gebruiker dient evenwel een gedeelte van dit loon te compenseren door betaling aan de werkgever.

   De werknemer en de werkgever-gebruiker hebben het recht om vervroegd een einde te stellen aan het transitietraject door middel van een schriftelijke kennisgeving aan elkaar en aan de werkgever van een opzeggingstermijn. Deze opzeggingstermijn wordt vastgesteld volgens artikel 37/2, § 1, van deze wet als de beëindiging uitgaat van de werkgever-gebruiker en volgens artikel 37/2, § 2, van deze wet als de beëindiging uitgaat van de werknemer, en dit op basis van een anciënniteit berekend vanaf het begin van het transitietraject. Indien de werkgever-gebruiker vervroegd een einde stelt aan het transitietraject door middel van een opzeggingstermijn, heeft de werknemer het recht om bij wijze van tegenopzegging met onmiddellijke ingang een einde te maken aan het transitietraject.

   De werkgever-gebruiker staat tijdens de terbeschikkingstelling in voor de toepassing van de bepalingen van de wetgeving inzake de reglementering en de bescherming van de arbeid welke gelden op de plaats van het werk, zoals bedoeld bij artikel 19 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

   Indien het transitietraject voleindigd werd, dient de werkgever-gebruiker de werknemer in dienst te nemen met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Indien niet wordt voldaan aan deze verplichting, is de werkgever-gebruiker gehouden aan de werknemer een vergoeding te betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt met de helft van de termijn van het transitietraject.

   Wanneer de werknemer na de terbeschikkingstelling door de werkgever-gebruiker in dienst wordt genomen op grond van een arbeidsovereenkomst, wordt voor het berekenen van de opzegtermijn conform artikel 37/2 van deze wet, ook rekening gehouden met de anciënniteit opgebouwd gedurende het transitietraject.

   Wanneer de werknemer na de terbeschikkingstelling door de werkgever-gebruiker wordt in dienst genomen op grond van een arbeidsovereenkomst, behoudt de werknemer de anciënniteit die hij heeft opgebouwd op grond van zijn vorige arbeidsovereenkomst, voor wat de toepassing betreft van de bepalingen die betrekking hebben op de loopbaanonderbreking en het tijdskrediet, met inbegrip van de thematische verloven. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2022-10-03/06, art. 22, 106; Inwerkingtreding : 20-11-2022>
Art. 38

§ 1. De werknemer kan de overeenkomst opzeggen tijdens de schorsing van de uitvoering daarvan, als bedoeld in (de artikelen 28, 1°, 2° en 5° ) [2 , 30, § 2, 30bis, 30ter ]2 [1 ... ]1 en 31. <W 1983-11-29/31, art. 2, 006>

   Bij opzegging door de werknemer gegeven vóór of tijdens de schorsing, loopt de opzeggingstermijn tijdens die schorsing.

§ 2. Onverminderd het bepaalde in § 3 van dit artikel en in artikel 40 van de arbeidswet van 16 maart 1971, kan ook de werkgever in de in § 1 bedoelde gevallen de overeenkomst opzeggen tijdens de schorsing van de uitvoering daarvan.

   Bij opzegging door de werkgever gegeven vóór of tijdens de schorsing, houdt de opzeggingstermijn op te lopen tijdens die schorsing.

   (Bij opzegging door de werkgever gegeven vóór of tijdens de periode van acht weken, bedoeld in artikel 39, derde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971, gedurende dewelke de werkneemster haar verlofdagen van postnatale rust opneemt, houdt de opzeggingstermijn op te lopen tijdens de ganse periode van acht weken. ) <W 2008-12-22/32, art. 131, 069; Inwerkingtreding : 01-04-2009; zie ook art. 132>

§ 3. [1 ... ]1

(1)<W 2013-12-26/08, art. 26, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2022-10-07/08, art. 9, 104; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 38bis

<KB225 1983-12-07/32, art. 15, 005> Bij opzegging door de werkgever, loopt de opzeggingstermijn niet gedurende de dagen inhaalrust die bij toepassing van artikel 26bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 (en van artikel 8, § 3, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector ) worden toegekend. <W 2003-04-22/40, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 13-05-2003>

Art. 39

§ 1. Is de overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, dan is de partij die de overeenkomst beëindigt zonder dringende reden of zonder inachtneming van de opzeggingstermijn vastgesteld in de artikelen [1 37/2, 37/5, 37/6 en 37/11 ]1, gehouden de andere partij een vergoeding te betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn. De vergoeding is nochtans steeds gelijk aan het lopend loon dat overeenstemt met de duur van de opzeggingstermijn, wanneer de opzegging uitgaat van de werkgever en met miskenning van het bepaalde [2 ... ]2 in artikel 40 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

   De opzeggingsvergoeding behelst niet alleen het lopende loon, maar ook de voordelen verworven krachtens de overeenkomst.

   [1 Wanneer het lopend loon of de voordelen verworven krachtens de overeenkomst geheel of gedeeltelijk veranderlijk zijn, wordt voor het veranderlijke gedeelte het gemiddelde genomen van de twaalf voorafgaande maanden of, in voorkomend, geval het gedeelte van die twaalf maanden tijdens hetwelk de werknemer in dienst was.

   Voor de werknemers die forfaitair worden betaald, wordt het weekloon dat nodig is om de opzeggingsvergoeding te berekenen, verkregen door het maandloon te vermenigvuldigen met drie en te delen door dertien. ]1

§ 2. [3 Wanneer een einde wordt gemaakt aan de arbeidsovereenkomst tijdens een periode van uitvoering van een aangepast of ander werk bedoeld in artikel 31/1, wordt begrepen onder "lopend loon" in de zin van paragraaf 1, het loon waarop de werknemer recht zou hebben gehad op basis van zijn arbeidsovereenkomst indien hij zijn arbeidsprestaties, met akkoord van de werkgever, niet had aangepast. ]3

[4 § 2/1. Wanneer een einde wordt gemaakt aan de arbeidsovereenkomst tijdens een periode van vermindering van de arbeidsprestaties in het kader van hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en voor zover deze wijziging van de arbeidsvoorwaarden niet voor onbepaalde tijd werd gesloten, wordt begrepen onder "lopend loon" in de zin van paragraaf 1, het loon waarop de werknemer op basis van zijn arbeidsovereenkomst recht zou hebben gehad indien hij zijn arbeidsprestaties niet had verminderd. ]4

§ 3. Onverminderd het bepaalde in §1, betaalt de werkgever die het bepaalde in artikel 40 van de arbeidswet van 16 maart 1971 niet in acht neemt, de in het derde lid van voormeld artikel 40 voorziene vergoeding.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 14, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2013-12-26/08, art. 27, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (3)<W 2016-12-20/03, art. 3, 084; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (4)<W 2022-10-07/08, art. 10, 104; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 39bis

<W 1985-01-22/30, art. 60, 009> § 1. De werkgever kan de bij artikel 39, § 1, bedoelde opzeggingsvergoeding in maandtermijnen betalen, wanneer het ontslag wordt gegeven door een onderneming in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kent.

   De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Nationale Arbeidsraad, wat moet worden verstaan onder onderneming in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kent.

§ 2. De opzeggingsvergoeding die in maandtermijnen wordt betaald, is gebonden aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens dezelfde modaliteiten als die welke van toepassing waren op het loon van de werknemer wiens overeenkomst een einde heeft genomen.

Art. 39ter

[1 § 1. Wanneer een werknemer bij ontslag gegeven door de werkgever recht heeft op een opzeggingstermijn die, berekend overeenkomstig de bepalingen van deze wet, minstens 30 weken bedraagt, wordt de opzeggingstermijn omgezet in een ont-slagpakket dat uit twee delen bestaat.

   Het eerste deel bestaat uit een opzeggingstermijn die twee derden bedraagt van de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn doch met een minimum van 26 weken, of uit een opzeggingsvergoeding die gelijk is aan het lopend loon met inbegrip van de voordelen verworven krachtens de overeenkomst dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn van dit eerste deel, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn.

   Het tweede deel bestaat uit een opzeggingstermijn gelijk aan het restant van de opzeggingstermijn vermeld in het eerste lid of een opzeggingsvergoeding gelijk aan het lopend loon met inbegrip van de voordelen verworven krachtens de overeenkomst dat overeenstemt met de duur van het restant van de opzeggingstermijn vermeld in het eerste lid dat niet inbegrepen is in de opzeggingstermijn van het eerste deel. In geval van ontslag met een opzeggingstermijn heeft de werknemer vanaf het begin van de opzeggingstermijn het recht om afwezig te zijn van het werk met behoud van loon om inzetbaarheidsbevorderende maatregelen te volgen ten belope van een waarde gelijk aan het bedrag van de werkgeversbijdragen op de opzeggingstermijn van het tweede deel. In geval van ontslag met betaling van een opzeggingsvergoeding dient de werknemer zich beschikbaar te houden om inzetbaarheidsbevorderende maatregelen te volgen ten belope van een waarde gelijk aan het bedrag van de werkgeversbijdragen op de opzeggingsvergoeding van het tweede deel. Deze werkgeversbijdragen worden gebruikt om inzetbaarheidsbevorderende maatregelen zoals voorzien in dit lid te financieren, volgens de voorwaarden vastgesteld in artikel 38, § 3vicies bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. Deze inzetbaarheidsbevorderende maatregelen dienen te voldoen aan de kwaliteitsvereisten vervat in artikel 11/4 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, zo deze maatregelen betrekking hebben op outplacementbegeleiding. De verplichting voor de werknemer om zich beschikbaar te houden om inzetbaarheidsbevorderende maatregelen te volgen vervalt indien deze een nieuwe arbeidsrelatie aangaat of een zelfstandige activiteit uitoefent.

   Het voorafgaande lid doet geen afbreuk aan de bepalingen vervat in de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werk-gelegenheidsgraad van de werknemers.

   De Koning kan nadere regels vastleggen met betrekking tot de manier waarop de opzeggingstermijn en de opzeggingsvergoeding van het eerste en tweede deel van het ontslagpakket moeten worden berekend.

§ 2. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing wanneer in toepassing van artikel 37/13 een transitietraject wordt opgestart. ]1

(1)<W 2022-10-03/06, art. 24, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 40

[1 § 1. Is de overeenkomst voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk aangegaan, dan is de partij die de overeenkomst beëindigt zonder dringende reden vóór het verstrijken van de termijn gehouden de andere partij een vergoeding te betalen, die gelijk is aan het bedrag van het loon dat verschuldigd is tot het bereiken van die termijn, zonder echter het dubbel te mogen overtreffen van het loon dat overeenstemt met de duur van de opzeggingstermijn die in acht had moeten worden genomen indien de overeenkomst zonder tijdsbepaling was gesloten.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan elke partij de overeenkomst die voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk is aangegaan vóór het verstrijken van de termijn zonder dringende reden beëindigen tijdens de eerste helft van de overeengekomen duurtijd en zonder dat de periode waarin opzegging mogelijk is zes maanden kan overschrijden, mits naleving van de opzeggingstermijnen bepaald in artikel 37/2.

   De bepalingen van artikel 37, § 1, gelden voor de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijnen.

   De opzeggingstermijnen bedoeld in het eerste lid nemen een aanvang overeenkomstig artikel 37/1.

   De partij die de overeenkomst bedoeld in het eerste lid, vóór het verstrijken van de termijn, tijdens de eerste helft van de overeengekomen duurtijd van de overeenkomst en zonder dat de periode van zes maanden is overschreden, beëindigt zonder dringende reden en zonder inachtneming van de opzeggingstermijn vastgesteld in het eerste lid, is gehouden de andere partij een vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon dat overeenstemt met hetzij de duur van de opzeggingstermijn bepaald in het eerste lid, hetzij het resterende gedeelte van die termijn.

§ 3. Wanneer de partijen verscheidene opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk hebben gesloten waarvan de opeenvolging gerechtvaardigd is overeenkomstig artikel 10 of 10bis, kan de mogelijkheid van opzegging bepaald bij paragraaf 2 slechts worden toegepast op de eerste overeenkomst die de partijen hebben gesloten.

§ 4. De opzeggingsvergoeding die verschuldigd is met toepassing van dit artikel, wordt berekend overeenkomstig artikel 39.

§ 5. Onverminderd het bepaalde in paragrafen 1 en 2, betaalt de werkgever die het bepaalde in artikel 40 van de arbeidswet van 16 maart 1971 niet in acht neemt, de in het derde lid van voormeld artikel 40 voorziene vergoeding. ]1

(1)<W 2013-12-26/08, art. 15, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 41

[1 § 1. Tijdens de opzeggingstermijn mag de werknemer, binnen de grenzen bepaald in de paragrafen 2 tot 4, met behoud van loon van het werk wegblijven om een nieuwe dienstbetrekking te zoeken.

§ 2. Tijdens de laatste zesentwintig weken van de opzeggingstermijn mag de werknemer van dit recht om van het werk afwezig te zijn een- of tweemaal per week gebruik maken mits de duur van deze afwezigheid in totaal niet meer dan een arbeidsdag per week bedraagt. Tijdens de voorafgaande periode mag hij slechts één halve dag per week afwezig zijn.

§ 3. In afwijking van paragraaf 2, mag de werknemer die geniet van een outplacementbegeleiding bedoeld in hoofdstuk V van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, tijdens de volledige duur van de opzeggingstermijn een- of tweemaal per week van het werk afwezig zijn mits de duur van deze afwezigheid in totaal niet meer dan een arbeidsdag per week bedraagt.

§ 4. De bepalingen van de paragrafen 2 en 3 zijn van toepassing op de deeltijds tewerkgestelde werknemer, evenwel in verhouding tot de duur van zijn arbeidsprestaties. ]1

(1)<W 2013-12-26/08, art. 16, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 42

De kwijting voor saldo van rekening door de werknemer afgegeven op het ogenblik dat de overeenkomst een einde neemt, betekent voor de werknemer niet dat hij van zijn rechten afziet.

HOOFDSTUK V. _ Bijzondere bepalingen betreffende de minderjarige werknemers.
Art. 43

(eerste lid opgeheven ) <W 1995-03-21/32, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995>

   De minderjarige werknemer (... ), is, met uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging van zijn vader of zijn moeder of van zijn voogd, rechtsbekwaam een arbeidsovereenkomst te sluiten (en te beëindigen. ) Bij ontstentenis van die machtiging kan de jeugdrechtbank die verlenen op verzoek van het openbaar ministerie of van een familielid. De vader, de moeder of de voogd worden vooraf gehoord of opgeroepen. <W 1981-03-30/06, art. 1, 002> <W 1995-03-21/32, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995>

Art. 44

De werkgever of de derde die het loon eventueel is verschuldigd, stelt de minderjarige op geldige wijze zijn loon ter hand, tenzij verzet is betekend door de vader, de moeder of de voogd van de minderjarige, (... ). <W 1995-03-21/32, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995>

Art. 45

Indien het belang van de minderjarige dit vordert, kan de jeugdrechtbank op verzoek van het openbaar ministerie of een lid van de familie, de minderjarige machtigen het loon van zijn arbeid te ontvangen en er geheel of gedeeltelijk over te beschikken of voor hem een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over dit loon te beschikken voor de behoeften van de onmondige. De vader, de moeder of de voogd worden vooraf gehoord of opgeroepen.

Art. 46

(Onverminderd het bepaalde in artikel 43, kan de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van de geschillen betreffende de in deze wet bedoelde overeenkomsten, ) een voogd ad hoc aanstellen om de afwezige of verhinderde voogd in het geding te vervangen. <W 1981-03-30/06, art. 2, 002>

Art. 46bis

<W 1985-07-17/41, art. 8, 010> De bepalingen van dit hoofdstuk zijn ook toepasselijk op de andere minderjarige werknemers dan die welke in deze wet beoogd zijn.

TITEL II. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR WERKLIEDEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Art. 47

De bepalingen van deze titel gelden voor de arbeidsovereenkomst voor werklieden.

Art. 48

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 28, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK II. _ Loonregeling bij schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.
Art. 49

[2 § 1. ]2 In geval van technische stoornis in de onderneming wordt de uitvoering van de overeenkomst geschorst. Tijdens een periode van zeven dagen te rekenen vanaf de datum van deze technische stoornis, behoudt de werkman zijn recht op het normale loon.

   De arbeidsdag die onderbroken werd wegens deze technische stoornis en die aan de werkman betaald wordt ingevolge het bepaalde in artikel 27, moet beschouwd worden als de eerste dag van de periode van zeven dagen.

   De werkman verliest zijn recht op het bij het eerste lid vastgestelde loon, wanneer hij weigert elk vervangingswerk te aanvaarden dat overeenstemt met zijn lichamelijke en verstandelijke geschiktheden en verenigbaar is met zijn beroepskwalificatie. Nochtans is die weigering op zichzelf geen dringende reden die de beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt.

   (( [1 Uiterlijk de eerste werkdag na de dag van de technische stoornis deelt de werkgever op elektronische wijze, overeenkomstig de nadere regelen die door de Koning worden bepaald, het volgende mee aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening :
1° de datum en de aard van de technische stoornis;
2° de datum van het begin van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

   Binnen zes dagen na de dag van de technische stoornis deelt de werkgever op elektronische wijze, overeenkomstig de nadere regelen die door de Koning worden bepaald, aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een lijst mee met de naam, de voornamen en het identificatienummer van de sociale zekerheid van de werklieden van wie de arbeidsovereenkomst in haar uitvoering is geschorst. ]1

   De directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is betekent, binnen de door de Koning vastgestelde voorwaarden en nadere regelen, zijn weigering tot erkenning van de ingeroepen omstandigheden die een technische stoornis vormen in de zin van deze wet. <W 2001-12-30/30, art. 69, 050; Inwerkingtreding : 18-11-2002>

   In dat geval blijft het loon van de werknemer ten laste van de werkgever voor de volledige duur van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. <W 1992-06-26/30, art. 97, 028; Inwerkingtreding : 10-07-1992>

   (De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van het vierde en het vijfde lid betreffende de formaliteiten van mededeling of die er zich te laat naar gedraagt, is gehouden aan de werkman zijn normaal loon te betalen tijdens een periode van zes dagen die aanvangt de eerste dag van het werkloos stellen. ) <W 1992-06-26/30, art. 97, 028; Inwerkingtreding : 10-07-1992>

   Uiterlijk de vierde dag die de datum van de technische stoornis volgt, deelt de werkgever aan de ondernemingsraad of, bij onstentenis van een ondernemingsraad aan de vakbondsafvaardiging de aard van de technische stoornis mee die deze periode van werkloosheid rechtvaardigt. <KB254 1983-12-31/49, art. 1, 007>

   [1 De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling, bedoeld in het vierde en het vijfde lid, vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief die verzonden wordt aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is. ]1

[2 § 2. De werkgever is eveneens verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief of door een faxbericht verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is.

  [3 De werkgever duidt in deze mededeling aan of hij al dan niet over een opleidingsplan bedoeld in artikel 51ter beschikt.]3

   De werkgever wordt van deze mededeling vrijgesteld indien gedurende de kalendermaand voor de betrokken werknemer reeds mededeling werd gedaan met toepassing van artikel 50, derde lid, of artikel 51, § 3quater, eerste lid.

   Als de werkgever zich niet naar de bepalingen van het eerste lid gedraagt of er zich te laat naar gedraagt, zijn de bepalingen van § 1, zevende lid, van toepassing. ]2

(1)<W 2011-07-04/03, art. 5, 073; Inwerkingtreding : 01-10-2011> (2)<W 2012-06-22/02, art. 10, 076; Inwerkingtreding : 01-10-2012 (zie KB 2012-09-20/23, art. 7, 1°)> (3)<W 2012-12-27/06, art. 45, 077; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 50

Het slechte weder schorst de uitvoering van de overeenkomst, voor zover het werk onmogelijk wordt en op voorwaarde dat de werkman werd verwittigd dat hij zich niet moet aanbieden.

   (Voor de toepassing van dit artikel kan de Koning, na advies van het Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, opgericht bij artikel [4 27 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen ]4, en van de Nationale Arbeidsraad, bepalen wat moet worden verstaan onder het slechte weer dat het werk onmogelijk maakt. ) <W 1992-06-26/30, art. 98, 028; Inwerkingtreding : 10-07-1992>

   ( [1 De werkgever is verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mede te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regelen betreffende het bewijs van het slechte weder en betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief of door een faxbericht verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is. ]1

  [3 De werkgever duidt in deze mededeling aan of hij al dan niet over een opleidingsplan bedoeld in artikel 51ter beschikt.]3

   De werkgever wordt van deze mededeling vrijgesteld indien gedurende de kalendermaand voor de betrokken werknemer reeds mededeling werd gedaan met toepassing [2 van artikel 49, § 2, eerste lid, of ]2 van artikel 51, § 3quater, eerste lid. <W 1999-03-26/30, art. 124, 042; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

   Maakt het weder het werk opnieuw mogelijk, dan moet de werkman verwittigd worden dat het werk wordt hervat.

   [5 ... ]5

   (De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van het derde lid is verplicht aan de werkman zijn normaal loon te betalen voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst ingevolge het eerste lid werkelijk geschorst is. Leeft de werkgever de in het derde lid bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. Voor de toepassing van dit lid bepaalt de Koning wat dient te worden verstaan onder normaal loon. ) <W 1999-03-26/30, art. 124, 042; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

(1)<W 2011-07-04/03, art. 6, 073; Inwerkingtreding : 01-10-2011> (2)<W 2012-06-22/02, art. 11, 076; Inwerkingtreding : Inwerkingtreding : 01-10-2012 (zie KB 2012-09-20/23, art. 7, 1°)> (3)<W 2012-12-27/06, art. 46, 077; Inwerkingtreding : onbepaald> (4)<W 2013-12-26/08, art. 17, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (5)<W 2013-12-26/08, art. 29, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 51

§ 1. (Op advies van het paritair comité of van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning de voorwaarden bepalen waaronder bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken, de uitvoering van de overeenkomst geheel wordt geschorst of een regeling van gedeeltelijke arbeid wordt ingevoerd.

   Het koninklijk besluit vermeldt :
1° de wijze waarop en de termijn waarbinnen de nieuwe arbeidsregeling wordt ter kennis gebracht;
2° de duur van de nieuwe regeling;
3° het maximum aantal werkloosheidsdagen.

   [2 Mededeling van de aanplakking of van de individuele kennisgeving moet de dag zelf van de aanplakking of van de individuele kennisgeving door de werkgever op elektronische wijze worden meegedeeld aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regelen betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief, verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is. ]2.

   De Koning kan, na advies van het Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers en de Nationale Arbeidsraad, de minimale termijn bepalen waarbinnen de nieuwe arbeidsregeling wordt ter kennis gebracht.

   [2 De in het tweede lid, 1°, bedoelde kennisgeving en de in het derde lid bedoelde mededeling vermelden :
1° de datum waarop de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de regeling van gedeeltelijke arbeid zal ingaan en de datum waarop die schorsing of die regeling een einde zal nemen;
2° de data waarop de werklieden werkloos zullen zijn. De in het derde lid bedoelde mededeling aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bevat evenwel slechts de voorziene regeling inzake schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. ]2

   [2 De in het derde lid bedoelde mededeling vermeldt daarenboven :
1° de economische redenen die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of het instellen van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen;
2° hetzij de naam, de voornamen en het identificatienummer van de sociale zekerheid van de werkloos gestelde werklieden, hetzij de afdelingen van de onderneming waar de arbeid wordt geschorst; ]2 <W 2001-12-30/30, art. 71, 050; Inwerkingtreding : 18-11-2002>
[6 3° De verbintenis van de werkgever om de bepalingen van artikel 30quinquies, tweede lid, na te leven. ]6

§ 2. Bij ontstentenis van de bij § 1 getroffen regeling kan bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de overeenkomst ten hoogste vier weken geheel worden geschorst of kan een regeling van gedeeltelijke arbeid worden ingevoerd. Wanneer de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst de maximumduur van vier weken heeft bereikt, moet de werkgever gedurende een volledige arbeidsweek de regeling van volledige arbeid opnieuw invoeren, alvorens een nieuwe volledige schorsing of een regeling van gedeeltelijke arbeid kan ingaan.

   Van de in het eerste lid geboden mogelijkheid mag enkel gebruik worden gemaakt, mits kennisgeving wordt gedaan door aanplakking op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming, ten minste zeven dagen vooraf, de dag van aanplakking niet inbegrepen.

   [2 De kennisgeving moet vermelden :
1° hetzij de naam, de voornamen en het identificatienummer van de sociale zekerheid van de werkloos gestelde werklieden, hetzij de afdeling(en) van de onderneming waar de arbeid wordt geschorst;
2° het aantal werkloosheidsdagen en de data waarop elke werkman werkloos zal zijn; de in het vijfde lid bedoelde mededeling aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bevat evenwel slechts de voorziene regeling inzake schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst;
3° de datum waarop de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de regeling van gedeeltelijke arbeid zal ingaan, en de datum waarop die schorsing of die regeling een einde zal nemen; ]2
[6 4° De verbintenis van de werkgever om de bepalingen van artikel 30quinquies, tweede lid, na te leven. ]6

   De aanplakking kan worden vervangen door een geschreven kennisgeving aan ieder werkloos gestelde werknemer, ten minste zeven dagen vooraf, de dag van de kennisgeving niet inbegrepen. Die kennisgeving moet de in het derde lid, 2° [6 , 3° en 4° ]6, bedoelde vermeldingen aangeven.

   [2 Mededeling van de aanplakking of van de individuele kennisgeving wordt de dag zelf van de aanplakking of van de individuele kennisgeving door de werkgever op elektronische wijze overgemaakt aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regelen betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief, verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is. ]2 <W 2001-12-30/30, art. 71, 050; Inwerkingtreding : 18-11-2002>

   (In deze mededeling vermeldt de werkgever daarenboven de economische redenen die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of het instellen van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen. ) <W 2001-12-30/30, art. 71, 050; Inwerkingtreding : 18-11-2002>

(§ 2bis. Dezelfde dag van de bij § 1, tweede lid, 1°, en van de bij § 2, tweede lid, voorziene kennisgeving, moet de werkgever aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis van een ondernemingsraad, aan de vakbondsafvaardiging de economische redenen mededelen die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of het instellen van een stelsel van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen. ) <KB254 1983-12-31/49, art. 2, D, 007>

§ 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde regeling van gedeeltelijke arbeid kan worden ingevoerd voor een duur van ten hoogste drie maanden, indien zij minder dan drie arbeidsdagen per week of minder dan één arbeidsweek per twee weken omvat. Wanneer de regeling van gedeeltelijke arbeid de maximumduur van drie maanden heeft bereikt, moet de werkgever gedurende een volledige arbeidsweek de regeling van volledige arbeid opnieuw invoeren, alvorens een volledige schorsing of een nieuwe regeling van gedeeltelijke arbeid kan ingaan. De Koning kan, na advies van het bevoegde paritair comité of van de Nationale Arbeidsraad, van deze bepaling afwijken, wanneer wegens uitzonderlijke omstandigheden de regeling van gedeeltelijke arbeid onvermijdelijk voor een langere duur dan drie maanden moet worden ingevoerd.

   Wanneer de regeling van gedeeltelijke arbeid minder dan één arbeidsweek per twee weken omvat, moet de week waarin er gewerkt wordt, ten minste twee arbeidsdagen omvatten. Bij ontstentenis hiervan, wordt de duur van de regeling van gedeeltelijke arbeid geregeld door de bepalingen van § 2 die van toepassing zijn op de volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Dit is eveneens het geval wanneer de regeling wordt beheerst door een koninklijk besluit genomen met toepassing van § 1. De Koning kan, na advies van het Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers en van de Nationale Arbeidsraad, een maximumtermijn vastleggen voor deze regeling van gedeeltelijke arbeid. <W 1990-12-29/30, art. 147, 021; Inwerkingtreding : 1991-01-19> <W 1992-06-26/30, art. 99, 028; Inwerkingtreding : 10-07-1992>

   Wanneer de in §§ 1 en 2 bedoelde regeling van gedeeltelijke arbeid ten minste drie arbeidsdagen per week of één arbeidsweek per twee weken omvat, kan zij worden ingevoerd voor een duur die drie maanden kan overschrijden.

(§ 3bis. De Koning kan bepalen wat voor de toepassing van dit artikel en de uitvoeringsbesluiten ervan onder het opnieuw invoeren gedurende een volledige arbeidsweek van de regeling van volledige arbeid, wordt verstaan. ) <W 1989-12-22/31, art. 151, 019; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

(§ 3ter. Na advies van het Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers en van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning, per jaar, de duur beperken van de periodes van volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en van de regelingen van gedeeltelijke arbeid, geregeld door of krachtens dit artikel. ) <W 1992-06-26/30, art. 99, 028; Inwerkingtreding : 10-07-1992>

(§ 3quater. [3 De werkgever is verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief of door een faxbericht verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is. ]3

  [4 De werkgever duidt in deze mededeling aan of hij al dan niet over een opleidingsplan bedoeld in artikel 51ter beschikt.]4

   De werkgever wordt van deze mededeling vrijgesteld indien gedurende de kalendermaand voor de betrokken werknemer reeds mededeling werd gedaan met toepassing [3 van artikel 49, § 2, eerste lid, of ]3 van artikel 50, derde lid. <W 1999-03-26/30, art. 125, 042; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

§ 4. [5 ... ]5

§ 5. Telkens als de werkgever het oorspronkelijk voorziene aantal werkloosheidsdagen verhoogt of van een regeling van gedeeltelijke arbeid overgaat naar

   een volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, is hij verplicht de bepalingen van §§ 1 of 2 van dit artikel na te leven.

§ 5bis. [2 ... ]2.

§ 6. Voor de berekening van de duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of van de regeling van gedeeltelijke arbeid, wordt er rekening gehouden met de duur welke door de werkgever in zijn kennisgeving wordt aangeduid.

   De werkgever mag nochtans aan de uitwerking van zijn kennisgeving een einde maken, indien hij hiervan door aanplakking of individuele kennisgeving aan de werklieden mededeling doet, en indien hij ten minste zeven dagen vóór het verstrijken van de bij of krachtens § 1, § 2, eerste lid en § 3, eerste lid, bepaalde periodes de regeling van volledige arbeid opnieuw invoert. Mededeling van de aanplakking of van de individuele kennisgeving moet in de bij (§ 2, vijfde lid ), bepaalde vormen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening worden gezonden. <W 2001-12-30/30, art. 71, 050; Inwerkingtreding : 18-11-2002>

§ 7. De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van §§ 1, 2 en 5 betreffende de formaliteiten van kennisgeving, is gehouden aan de werkman zijn normaal loon te betalen tijdens een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.

   De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen waarbij de duur wordt beperkt van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of van de regeling van gedeeltelijke arbeid, vastgesteld bij of ter uitvoering van § 1, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, of door de werkgever ter kennis gebracht, is verplicht het normaal loon aan de werkman te betalen gedurende de periode die deze grenzen te buiten gaat.

   (De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van § 3quater is verplicht aan de werkman zijn normaal loon te betalen voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is. Leeft de werkgever de in § 3quater bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. Voor de toepassing van dit lid bepaalt de Koning wat dient te worden verstaan onder normaal loon.

   De werkgever die zich niet gedraagt naar de in het eerste en het derde lid bedoelde bepalingen, is gehouden aan de werkman zijn normaal loon te betalen tijdens een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst; hij is tevens gehouden aan de werkman, in de daaropvolgende periode, voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is, een normaal loon te betalen waarvan de Koning het bedrag bepaalt. Leeft de werkgever de in het derde lid bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. <W 1999-03-26/30, art. 125, 042; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

[1 § 8. De werkman heeft recht op een supplement bovenop de werkloosheidsuitkeringen wegens schorsing van de uitvoering van zijn overeenkomst, voor elke dag waarop hij niet heeft gewerkt in toepassing van dit artikel.

   Het minimumbedrag van het supplement wordt bepaald op 2 euro per dag waarop hij niet heeft gewerkt in toepassing van dit artikel.

   De werkgever is ertoe gehouden dit supplement te betalen, tenzij de betaling daarvan door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst ten laste wordt gelegd van het Fonds voor Bestaanszekerheid.

   De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het minimumbedrag van het supplement bedoeld in het tweede lid verhogen.

  De werkgever moet aan de werkman minstens het dubbele betalen van het minimumbedrag van het supplement bedoeld in het tweede en het vijfde lid voor elke werkloosheidsdag in toepassing van de artikelen 49, 50 of dit artikel tijdens de welke de werkman geen recht heeft gehad uit hoofde van de werkgever op de in artikel 51ter, tweede lid, bedoelde opleiding.]1

   [3 De werkgever moet aan de werkman minstens het dubbele betalen van het minimumbedrag van het supplement bedoeld in het tweede en het vijfde lid voor elke werkloosheidsdag in toepassing van de artikelen 49, 50 of dit artikel tijdens de welke de werkman geen recht heeft gehad uit hoofde van de werkgever op de in artikel 51ter, tweede lid, bedoelde opleiding. ]3

(1)<W 2011-04-12/05, art. 9, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (2)<W 2011-07-04/03, art. 7, 073; Inwerkingtreding : 01-10-2011> (3)<W 2012-06-22/02, art. 12, 076; Inwerkingtreding : Inwerkingtreding : 01-10-2012 (zie KB 2012-09-20/23, art. 7, 1°)> (4)<W 2012-12-27/06, art. 47, 077; Inwerkingtreding : onbepaald> (5)<W 2013-12-26/08, art. 30, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (6)<W 2018-01-15/02, art. 9, 086; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art. 51bis

<KB225 1983-12-07/32, art. 16, 005> De uitvoering van de arbeidsovereenkomst kan bij toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 maar worden geschorst, wanneer de werknemer al zijn volledige dagen inhaalrust waarop hij recht heeft ingevolge de artikelen 16 en 26bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 (, de artikelen 7, § 3 en 8, § 3 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector ) en artikel 11 van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen reeds heeft toegekend gekregen. <W 2003-04-22/40, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 13-05-2003>

   (De in het eerste lid bedoelde schorsing moet eveneens worden verdaagd zolang, in geval van toepassing van artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, de prestaties van de werknemer de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur over de periode die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voorafgaat, overschrijden.

   De werkgever mag volledige rustdagen toekennen om deze gemiddelde wekelijkse arbeidsduur na te leven. <W 1985-01-22/30, art. 61, 009>

Art. 51ter

[1 De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van het opleidingsplan bedoeld in de artikelen 49, § 2, tweede lid, 50, vierde lid, en 51, § 3quater, tweede lid, evenals de nadere regelen van de bewaring of de verzending ervan aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt het type van opleidingen die moeten verleend worden in uitvoering van het opleidingsplan.]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/06, art. 48, 077; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 52

§ 1. In geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, andere dan een beroepsziekte, of wegens ongeval, ander dan een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar of van het werk, heeft de werkman ten laste van zijn werkgever recht op zijn normaal loon gedurende een periode van zeven dagen en op 60 pct. van het gedeelte van dat loon dat de loongrens die in aanmerking komt voor de berekening van de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering niet overschrijdt, gedurende de zeven daaropvolgende dagen. <KB465 1986-10-01/30, art. 1, a, 013> <nota: de bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de werknemers die na de inwerkingtreding arbeidsongeschikt zijn geworden : 01-11-1986>

   [1 lid 2 opgeheven ]1

   [1 lid 3 opgeheven ]1

   [1 lid 4 opgeheven, met oude lid 4 al opgeheven ]1

   Het recht op loon gaat in wanneer de werkman zonder onderbreking gedurende ten minste één maand in dienst van dezelfde onderneming is gebleven.

   Wanneer de werkman die anciënniteit bereikt tijdens (de periode van gewaarborgd loon ), kan hij op het eerste lid bedoelde loon aanspraak maken voor de overblijvende dagen. <KB465 1986-10-01/30, art. 1, c, 013> <nota : de bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de werknemers die na de inwerkingtreding arbeidsongeschikt zijn geworden : 01-11-1986>

§ 2. Het in § 1 bedoelde loon is niet opnieuw verschuldigd, wanneer zich een nieuwe arbeidsongeschiktheid voordoet binnen de eerste veertien dagen die volgen op het einde van de periode van arbeidsongeschiktheid welke aanleiding heeft gegeven tot de uitbetaling van het bij § 1 voorgeschreven loon.

   Het in § 1 bedoelde loon is echter verschuldigd:
1° voor het nog te lopen gedeelte van de periode van (veertien ) dagen, indien de eerste periode van arbeidsongeschiktheid geen aanleiding heeft gegeven tot de uitbetaling van het bij § 1 voorgeschreven loon gedurende een periode van (veertien ) dagen; <KB465 1986-10-01/30, art. 1, d, 013> <nota : de bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de werknemers die na de inwerkingtreding arbeidsongeschikt zijn geworden : 01-11-1986>
2° wanneer de werkman door middel van een geneeskundig getuigschrift bewijst dat deze nieuwe arbeidsongeschiktheid te wijten is aan een andere ziekte of aan een ander ongeval.

§ 3. Het in § 1 bedoelde loon is niet verschuldigd aan de werkman :
1° die een ongeval heeft opgelopen naar aanleiding van een lichaamsoefening uitgevoerd tijdens een sportcompetitie of -exhibitie waarvoor de inrichter toegangsgeld ontvangt en waarvoor de deelnemers in om het even welke vorm een loon ontvangen;
2° wiens arbeidsongeschiktheid voortspruit uit een door hem gepleegde zware fout.

§ 4. De werkgever kan tegen derden die aansprakelijk zijn voor het in § 1 bedoelde ongeval, een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van het loon dat aan het slachtoffer werd betaald en van de sociale bijdragen waartoe de werkgever door de wet of door een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is gehouden.

[2 § 5. In afwijking van de voorgaande paragrafen, is [5 tijdens een periode van twintig weken vanaf de aanvang van de uitvoering ]5 van een aangepast of ander werk met toepassing van artikel 100, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, geen loon ten laste van de werkgever in geval van arbeidsongeschiktheid wegens een ziekte, andere dan een beroepsziekte, die is opgetreden tijdens deze periode, of wegens een ongeval dat geen arbeidsongeval is of een ongeval op de weg naar of van het werk, dat is opgetreden tijdens dezelfde periode. ]2

[3 § 6. In geval de arbeidsongeschiktheid aansluit op de afwezigheid wegens het overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, worden de dagen van afwezigheid die op grond van artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van werknemers voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten worden toegekend, vanaf de vierde dag aangerekend op de periode van het gewaarborgd loon zoals bepaald in dit artikel, op voorwaarde dat deze vierde dag aansluit op een derde dag afwezigheid toegestaan op grond van artikel 2, 5°, van het voormelde koninklijk besluit. ]3

   [6 Met betrekking tot de werknemers die niet onder het toepassingsgebied vallen van het voormelde koninklijk besluit, bepaalt de Koning de aanrekening op de periode van het gewaarborgd loon, alsook de nadere regelen van de betrokken aanrekening. De aanrekening mag niet minder voordelig zijn dan deze bedoeld in het eerste lid. ]6

[4 § 7. In afwijking van de voorgaande paragrafen heeft de werkman die wordt tewerkgesteld in toepassing van artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en met naleving van alle voorwaarden bepaald in artikel 17 van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969, geen recht op loon verschuldigd in geval van arbeidsongeschiktheid wegens een ziekte, andere dan een beroepsziekte, of wegens een ongeval, dat geen arbeidsongeval is of een ongeval op de weg naar of van het werk, tenzij dit loon wordt voorzien door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. ]4

(1)<W 2013-12-26/08, art. 62, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2016-12-20/03, art. 4, 084; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (3)<W 2021-06-27/18, art. 6, 100; Inwerkingtreding : 25-07-2021> (4)<W 2022-03-17/11, art. 5, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2022> (5)<W 2022-10-30/03, art. 4, 107; Inwerkingtreding : 28-11-2022> (6)<W 2022-11-28/01, art. 1, 109; Inwerkingtreding : 01-03-2023>
Art. 53

De Koning kan, na advies van het bevoegde paritair comité en bij een in Ministerraad overlegd besluit :
1° de anciënniteit, bepaald bij artikel 52, § 1, laatste lid, wijzigen;
2° de voorwaarde van anciënniteit in de onderneming door andere voorwaarden vervangen;
3° bijkomende voorwaarden buiten die gesteld in de artikelen 31 en 52 opleggen.

   Het paritair comité deelt zijn advies mede binnen twee maanden na verzoek daartoe; na het verstrijken van deze termijn mag een beslissing worden genomen.

Art. 54

§ 1. In geval van arbeidsongeschiktheid wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk, of een beroepsziekte, heeft de werkman recht op het normaal loon gedurende een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid.

   De arbeidsdag die onderbroken wordt wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk, of een beroepsziekte en die aan de door het ongeval getroffen of zieke werkman uitbetaald wordt krachtens de bepalingen van artikel 27, moet worden beschouwd als de eerste dag van deze periode.

§ 2. In afwijking van de artikelen 22 en 25 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en van de artikelen 34 en 35 van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, zijn de in de artikelen 49 en 58 van de arbeidsongevallenwet bedoelde maatschappij, verzekeringskas of [1 Fedris ]1, alsmede het in artikel 4 van genoemde gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 bedoelde [1 Fedris ]1 ertoe gehouden de dagelijkse vergoedingen, die aan de werkman verschuldigd zijn, voor dezelfde periode aan de werkgever te storten.

   In dat geval zijn de in artikel 43 van de voormelde wet van 10 april 1971 en in artikel 42 van de voormelde gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 bedoelde bijdragen, niet verschuldigd.

   De werkgever is verplicht aan de werkman de dagelijkse vergoedingen te storten die betrekking hebben hetzij op de dagen van gewone inactiviteit van de onderneming, hetzij op de dagen waarop de uitvoering van de overeenkomst bij toepassing van artikel 50 of 51 wordt geschorst.

   De in het vorige lid bedoelde vergoedingen worden, voor de toepassing van de bepalingen betreffende de sociale zekerheid, met loon gelijkgesteld.

§ 3. Het totaal bedrag van het loon en van de dagelijkse vergoedingen, dat aan de door ongeval of ziekte getroffen werkman door de werkgever is verschuldigd bij toepassing van dit artikel, mag het bedrag van het loon niet overschrijden waarop deze werkman normaal aanspraak kan maken voor arbeidsprestaties met betrekking tot een periode van zeven dagen.

§ 4. De werkgever kan tegen derden die aansprakelijk zijn voor de in § 1 bedoelde ongeval of ziekte een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van het loon dat aan het slachtoffer werd betaald en van de sociale bijdragen waartoe de werkgever door de wet of door een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is gehouden.

(1)<KB 2018-09-06/13, art. 13, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 55

<W 1989-12-22/31, art. 241, 019; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Zo de werkster buiten de periodes van verlof of van arbeidsonderbreking vastgesteld bij artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling, zijn de bepalingen van artikel 52 van toepassing.

Art. 56

Tijdens de periodes en verloven, vastgesteld bij (de bepalingen van de artikelen 28, 2°bis, 30, 30ter, [1 30sexies, ]1 49, 51, 52, 54 en 55 ) heeft de werkman enkel recht op het normale loon voor de dagen van gewone activiteit waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op loon, indien hij niet in de onmogelijkheid had verkeerd om te werken. <W 2004-07-09/30, art. 294, 058; Inwerkingtreding : 25-07-2004>

   (De Koning kan op advies van de Nationale Arbeidsraad afwijken van de regel voorzien in het eerste lid. ) <W 1993-06-10/32, art. 14, 029; Inwerkingtreding : 10-07-1993>

   Het normale loon wordt berekend volgens de wetgeving op de feestdagen.

   De Koning kan, na advies van het bevoegde paritair comité of van de Nationale Arbeidsraad, een andere wijze van berekening van het normale loon vaststellen.

(1)<W 2018-09-06/12, art. 3/1, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 57

In de bedrijfstakken waar een fonds voor bestaanszekerheid bestaat, is de werkgever geheel of gedeeltelijk ontslagen van de verplichtingen betreffende het behoud van het loon, (zoals bepaald bij [2 of krachtens ]2 de artikelen 27, [1 ... ]1 30, [2 30ter, 30sexies ]2, 49 tot 52, 54 en 55 ), voor zover bij een collectieve arbeidsovereenkomst, door de Koning algemeen verbindend verklaard, het Fonds voor bestaanszekerheid met die verplichting wordt belast. <W 2004-07-09/30, art. 295, 058; Inwerkingtreding : 25-07-2004>

(1)<W 2013-12-26/08, art. 31, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2022-10-07/08, art. 11, 104; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
HOOFDSTUK III. - Einde van de overeenkomst.
Afdeling 1. - [1 ... ]1
Art. 58

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 33, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 59

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 34, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 60

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 35, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 61

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 36, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 62

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 37, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 63

Onder willekeurige afdanking wordt, voor de toepassing van dit artikel, verstaan, het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst.

   Bij betwisting behoort het aan de werkgever het bewijs te leveren van de voor het ontslag ingeroepen redenen.

   Onverminderd artikel 39, § 1, zal de werkgever die een voor een onbepaalde tijd aangeworven werkman op willekeurige wijze afdankt, aan deze werkman een vergoeding moeten betalen die overeenstemt met het loon van zes maanden, behalve indien een andere vergoeding is vastgesteld door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

   De in het derde lid bedoelde vergoeding is verschuldigd onafgezien van het feit of de werkman al dan niet met inachtneming van een opzeggingstermijn werd afgedankt; zij kan niet samen genoten worden met de vergoedingen bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3, van deze wet, (in de artikelen 16 tot 18 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden, ) (of in artikel 118,§3, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen ). <KB 1991-05-21/31, art. 7, 022; Inwerkingtreding : 01-05-1991> <W 1985-01-22/30, art. 139, § 2, 009>

  (NOTA : Artikel 63 , gewijzigd bij de wet van 22 januari 1985 en het koninklijk besluit van 21 mei 1991, houdt op van toepassing te zijn : 1° voor wat betreft de werkgevers die onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités vallen en hun werknemers, vanaf de inwerkingtreding van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad, algemeen verbindend verklaard door de Koning, betreffende de motivering van het ontslag door de werkgever; 2° voor wat betreft de werkgevers die niet onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités vallen en hun werknemers, vanaf de inwerkingtreding van een regeling vergelijkbaar met deze bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in 1°; zie

Art. 64

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 39, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 65

§ 1. Onder concurrentiebeding wordt verstaan het beding waarbij de werkman de verbintenis aangaat bij zijn vertrek uit de onderneming geen soortgelijke activiteiten uit te oefenen, hetzij door zelf een onderneming uit te baten, hetzij door in dienst te treden bij een concurrerende werkgever, waardoor hij de mogelijkheid heeft de onderneming, die hij heeft verlaten, nadeel te berokkenen door de kennis, die eigen is aan die onderneming en die hij op industrieel of op handelsgebied in die onderneming heeft verworven, voor zichzelf of ten voordele van een concurrerende onderneming aan te wenden.

§ 2. Het concurrentiebeding wordt als niet-bestaande beschouwd in de arbeidsovereenkomsten waarin het jaarloon 16 100 EUR niet overschrijdt. <KB 1984-12-14/33, art. 1, 008> <KB 2000-07-20/66, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 25.277 EUR <VARIA 2001-10-30/30, art. M, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2002> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 25.921 EUR <VARIA 2002-11-07/30, art. M, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2003> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 26.418 EUR <VARIA 2003-11-28/30, art. M, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2004> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 26.912 EUR <VARIA 2004-12-10/30, art. M, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2005> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 27.597 EUR <VARIA 2005-12-02/30, art. M, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2006> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 28.093 EUR <VARIA 2006-12-07/31, art. M, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2007> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 28.580 EUR >)

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 29.729 EUR <VARIA 2008-11-12/30, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2009> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 30.327 EUR <VARIA 2009-10-27/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2010> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 30.535 EUR ) <VARIA 2010-11-12/14, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 31.467 EUR <VARIA 2011-11-22/01, art. M, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2012> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 32.254 EUR <VARIA 2012-10-23/04, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2013> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 32.886 EUR <VARIA 2013-10-25/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2014> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 33.203 EUR <VARIA 2014-12-09/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2015> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 33.221 EUR <VARIA 2015-11-04/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2016> )

   Wanneer het jaarloon tussen 16 100 EUR en 32 200 EUR ligt, mag het beding enkel worden toegepast op categorieën van functies of op functies die bij een in paritair comité of paritair subcomité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst zijn bepaald. Bij ontstentenis van een bij vorengenoemde paritaire organen gesloten overeenkomst, hetzij omdat die organen niet werken, hetzij omdat zij niet tot een akkoord konden komen en na mislukking van de verzoeningsprocedure, mogen de categorieën van functies of de functies worden aangeduid op ondernemingsniveau en op initiatief van de meest gerede partij bij akkoord tussen de werkgever en de representatieve werknemersorganisaties. <KB 1984-12-14/33, art. 1, 008> <KB 2000-07-20/66, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   NOTA : de bedragen van 16 100 EUR en 32 200 EUR worden bij indexering respectievelijk gebracht op 25.277 EUR en op 50.554 EUR <VARIA 2001-10-30/30, art. M, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 25.921 EUR en op 51.842 EUR <VARIA 2002-11-07/30, art. M, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2003> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 26.418 EUR en op 52.836 EUR <VARIA 2003-11-28/30, art. M, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2004> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 26.912 EUR en 53.825 EUR <VARIA 2004-12-10/30, art. M, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2005> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 27.597 EUR en 55.193 EUR <VARIA 2005-12-02/30, art. M, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2006> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en van 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 28.093 EUR en op 56.187 EUR <VARIA 2006-12-07/31, art. M, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2007> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 28.580 EUR en 57.162 EUR >)

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 29.729 EUR en 59.460 EUR <VARIA 2008-11-12/30, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2009> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 30.327 EUR en 60.654 EUR <VARIA 2009-10-27/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2010> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 30.535 EUR en 61.071 EUR ) <VARIA 2010-11-12/14, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 31.467 EUR en 62.934 EUR <VARIA 2011-11-22/01, art. M, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 32.254 EUR en 64.508 EUR <VARIA 2012-10-23/04, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2013> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 32.886 EUR en 65.771 EUR <VARIA 2013-10-25/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2014> )

   (NOTA : de bedragen van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 33.203 EUR en 66.406 EUR <VARIA 2014-12-09/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2015> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR en 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 33.221 EUR en 66.441 EUR <VARIA 2015-11-04/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2016> )

   Bij blijvend meningsverschil tussen de werkgever en de representatieve werknemersorganisaties, kan de meest gerede partij het advies inwinnen van de commissie van goede diensten, opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 1970 betreffende het afwijkingsbeding van niet-mededinging.

   Wanneer het jaarloon 32 200 EUR overschrijdt, kan het concurrentiebeding rechtsgeldig in de arbeidsovereenkomsten worden ingeschreven, behalve voor de categorieën van functies of voor de functies die bij een in paritair comité of paritair subcomité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst zijn uitgesloten. Bij ontstentenis van bij vorengenoemde paritaire organen gesloten overeenkomst en na mislukking van de verzoeningsprocedure, kunnen deze categorieën van functies of deze functies worden vastgesteld op ondernemingsniveau volgens de in § 2, tweede en derde lid, van onderhavig artikel bepaalde procedure. <KB 1984-12-14/33, art. 1, 008> <KB 2000-07-20/66, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   (NOTA : het bedrag van 32 200 EUR wordt bij indexering gebracht op 50.554 EUR <VARIA 2001-10-30/30, art. M, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2002> )

   (NOTA : het bedrag van 32 200 EUR wordt bij indexering gebracht op 51 842 EUR <VARIA 2002-11-07/30, art. M, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2003> )

   (NOTA : het bedrag van 32 200 EUR wordt bij indexering gebracht op 52.836 EUR <VARIA 2003-11-28/30, art. M, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2004> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 53.825 EUR <VARIA 2004-12-10/30, art. M, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2005> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 55.193 EUR <VARIA 2005-12-02/30, art. M, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2006> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 56.187 EUR <VARIA 2006-12-07/31, art. M, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2007> )

   NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 57.162 EUR <VARIA 2007-11-30/31, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2008>

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 59.460 EUR <VARIA 2008-11-12/30, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2009> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 60.654 EUR <VARIA 2009-10-27/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2010> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 61.071 EUR ) <VARIA 2010-11-12/14, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 62.934 EUR <VARIA 2011-11-22/01, art. M, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2012> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 64.508 EUR <VARIA 2012-10-23/04, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2013> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 65.771 EUR <VARIA 2013-10-25/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2014> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 66.406 EUR <VARIA 2014-12-09/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2015> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 66.441 EUR <VARIA 2015-11-04/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2016> )

   De geldigheid van elk concurrentiebeding is bovendien ondergeschikt aan de navolgende voorwaarden :
1° het moet betrekking hebben op soortgelijke activiteiten;
2° het moet geografisch worden beperkt tot de plaatsen waar de werkman de werkgever werkelijk concurrentie kan aandoen, gelet op de aard van de onderneming en haar actieradius. Het mag niet verder reiken dan 's lands grondgebied;
3° het mag niet langer lopen dan twaalf maanden vanaf de dag dat de dienstbetrekking een einde heeft genomen;
4° het moet voorzien in de betaling van een enige en forfaitaire compensatoire vergoeding door de werkgever, tenzij hij binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf het ogenblik van de stopzetting van de overeenkomst afziet van de werkelijke toepassing van het concurrentiebeding.

   Het minimumbedrag van die vergoeding is gelijk aan de helft van het brutoloon van de werkman dat overeenstemt met de toepassingsduur van het beding. De basis van dat bedrag wordt gevormd door het brutoloon dat de werkman heeft ontvangen gedurende de maand voorafgaand aan de dag waarop de dienstbetrekking een einde heeft genomen.

   Voor de werklieden met een geheel of gedeeltelijk veranderlijk loon wordt dat bedrag voor het veranderlijke gedeelte berekend op het gemiddelde brutoloon van de twaalf maanden die de dag van de beëindiging van de overeenkomst voorafgaan.

   Het beding moet, op straffe van nietigheid, worden vastgelegd in een geschrift dat de toepassingsmodaliteiten van de hierboven opgesomde voorwaarden bepaalt. De paritaire comités of de paritaire subcomités kunnen deze modaliteiten nader bepalen in het licht van de voorwaarden die eigen zijn aan hun bedrijfstak.

   Het beding dat aan de bepalingen van onderhavig artikel voldoet, heeft geen uitwerking wanneer aan de overeenkomst een einde wordt gemaakt, ofwel [1 gedurende de eerste zes maanden vanaf de aanvang van de overeenkomst ]1, ofwel na deze periode door de werkgever zonder dringende reden of door de werkman om dringende reden.

   Indien de werkman het concurrentiebeding overtreedt, is hij ertoe gehouden aan de werkgever het bedrag terug te storten dat deze laatste ter toepassing van het in § 2, vijfde lid, 4°, van onderhavig artikel neergelegde beginsel heeft uitgekeerd en hij zal hem daarenboven een gelijkwaardig bedrag moeten betalen. Op verzoek van de werkman kan de rechter evenwel het bedrag van de conventioneel vastgestelde vergoeding verminderen, inzonderheid rekening houdend met de veroorzaakte schade en met de werkelijke duur van de periode tijdens welke het beding werd nagekomen. De rechter kan eveneens, op verzoek van de werkgever een hogere schadeloosstelling toewijzen, onder de verplichting het bewijs te leveren van het bestaan en de omvang van de schade.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 18, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 2.
<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 40, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 65/1

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 40, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 65/2

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 40, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 65/3

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 40, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 65/4

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 40, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

TITEL III. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEDIENDEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Art. 66

De bepalingen van deze titel zijn toepasselijk op de arbeidsovereenkomst voor bedienden.

Art. 67

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 41, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 68

(opgeheven ) <W 1985-01-22/30, art. 63, 009>

Art. 69

In afwijking van artikel 13 is het scheidsrechterlijk beding geldig voor de bediende waarvan het jaarloon hoger is dan 32 200 EUR en die met het dagelijks beheer van de onderneming is belast of in een afdeling of bedrijfseenheid van de onderneming beheersverantwoordelijkheid heeft die kan worden vergeleken met die voor de gehele onderneming. <KB 1984-12-14/33, art. 3, 008> <KB 2000-07-20/66, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   (NOTA : het bedrag van 32 200 EUR wordt bij indexering gebracht op 50 554 EUR <VARIA 2001-10-30/30, art. M, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2002> )

   (NOTA : het bedrag van 32 200 EUR wordt bij indexering gebracht op 51 842 EUR <VARIA 2002-11-07/30, art. M, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2003> )

   &p; (NOTA : het bedrag van 32 200 EUR wordt bij indexering gebracht op 52 836 EUR <VARIA 2003-11-28/30, art. M, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2004> )

   (NOTA : het bedrag 32.200 EUR worden bij indexering gebracht op 53.825 EUR <VARIA 2004-12-10/30, art. M, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2005> )

   (NOTA : het bedrag van 32 200 EUR wordt bij indexering gebracht op 55 193 EUR <VARIA 2005-12-02/30, art. M, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2006> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 56.187 EUR <VARIA 2006-12-07/31, art. M, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2007> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 57.162 EUR <VARIA 2007-11-30/31, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2008> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 59.460 EUR <VARIA 2008-11-12/30, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2009> )

   &sp; (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 60.654 EUR <VARIA 2009-10-27/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2010> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 61.071 EUR ) <VARIA 2010-11-12/14, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 62.934 EUR <VARIA 2011-11-22/01, art. M, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2012> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 64.508 EUR <VARIA 2012-10-23/04, art. M, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2013> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 65.771 EUR <VARIA 2013-10-25/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2014> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 66.406 EUR <VARIA 2014-12-09/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2015> )

   (NOTA : het bedrag van 32.200 EUR wordt bij indexering gebracht op 66.441 EUR <VARIA 2015-11-04/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2016> )

HOOFDSTUK II. _ Loonregeling bij schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.
Art. 70

De bediende die is aangeworven voor onbepaalde tijd, voor een bepaalde tijd van ten minste drie maanden of voor een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een tewerkstelling van ten minste drie maanden vergt, behoudt het recht op zijn loon gedurende de eerste dertig dagen van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval.

   [1 In geval de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte andere dan een beroepsziekte, of ten gevolge van een ongeval, ander dan een arbeidsongeval of een ongeval van of naar het werk aansluit op de afwezigheid wegens het overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, worden deze dagen van afwezigheid die op grond van artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van werknemers voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachtenartikel worden toegekend, vanaf de vierde dag aangerekend op de periode van dertig dagen bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat deze vierde dag aansluit op een derde dag afwezigheid toegestaan op grond van artikel 2, 5°, van het voormelde koninklijk besluit. ]1 [3 Met betrekking tot de werknemers die niet onder het toepassingsgebied vallen van het voormelde koninklijk besluit, bepaalt de Koning de aanrekening op de periode van het gewaarborgd loon, alsook de nadere regelen van de betrokken aanrekening. De aanrekening mag niet minder voordelig zijn dan deze bedoeld in de eerste zin. ]3

   [2 In afwijking van de voorgaande leden heeft de bediende die wordt tewerkgesteld in toepassing van artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en met naleving van alle voorwaarden bepaald in artikel 17 van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969, geen recht op loon verschuldigd in geval van arbeidsongeschiktheid wegens een ziekte, andere dan een beroepsziekte, of wegens een ongeval dat geen arbeidsongeval is of een ongeval op de weg naar of van het werk, tenzij dit loon wordt voorzien door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. ]2

(1)<W 2021-06-27/18, art. 7, 100; Inwerkingtreding : 25-07-2021> (2)<W 2022-03-17/11, art. 6, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2022> (3)<W 2022-11-28/01, art. 2, 109; Inwerkingtreding : 01-03-2023>
Art. 71

De bediende die is aangeworven [1 ... ]1 voor een bepaalde tijd van minder dan drie maanden of voor een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een tewerkstelling van minder dan drie maanden vergt, heeft recht, in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte ander dan een beroepsziekte of wegens ongeval ander dan een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar of van het werk, op (... ) zijn loon voor een periode van zeven dagen (en op 60 pct. van het gedeelte van dat loon dat de loongrens die in aanmerking komt voor de berekening van de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering niet overschrijdt, gedurende de zeven daaropvolgende dagen ). <KB465 1986-10-01/30, art. 3, 013> <nota : de bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de werknemers die na de inwerkingtreding arbeidsongeschikt zijn geworden : 01-11-1986>

   De bepalingen van de [3 artikelen 52, § § 1, 6, en 7, ]3 en 53 gelden voor dat loon.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 42, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2021-06-27/18, art. 8, 100; Inwerkingtreding : 25-07-2021> (3)<W 2022-03-17/11, art. 7, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 72

De bediende als bedoeld in artikel 71 heeft, in geval van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte, arbeidsongeval of ongeval op de weg naar of van het werk, recht op zijn (... ) loon voor een periode van zeven dagen die aanvangt met de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. <W 1985-07-17/41, art. 12, 010>

   De arbeidsdag die onderbroken wordt wegens beroepsziekte, arbeidsongeval of ongeval op de weg naar of van het werk en die aan de bediende wordt uitbetaald krachtens de bepalingen van artikel 27, moet worden beschouwd als de eerste dag van die periode.

   De bepalingen van artikel 54, § 2, eerste en tweede lid, gelden voor dat loon.

Art. 73

§ 1. In geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, ander dan een beroepsziekte, of wegens ongeval, ander dan arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar of van het werk, is het in de artikelen 70 en 71 bedoelde loon niet opnieuw verschuldigd als een nieuwe arbeidsongeschiktheid zich voordoet in de eerste veertien dagen na het einde van een periode van arbeidsongeschiktheid waarvoor het in de artikelen 70 en 71 bedoelde loon wordt betaald.

   Het in de artikelen 70 en 71 bedoelde loon is echter verschuldigd :
1° voor het nog te lopen gedeelte van de periode van dertig of (veertien ) dagen, als de eerste periode van arbeidsongeschiktheid geen aanleiding gaf tot betaling van het in de artikelen 70 en 71 bedoelde loon tijdens de periode van dertig of (veertien ) dagen; <KB465 1986-10-01/30, art. 4, 013> <nota : de bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de werknemers die na de inwerkingtreding arbeidsongeschikt zijn geworden : 01-11-1986>
2° als de bediende een geneeskundig getuigschrift overlegt waaruit blijkt dat de nieuwe arbeidsongeschiktheid aan een andere ziekte of een ander ongeval is te wijten.

§ 2. In geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte ander dan een beroepsziekte, of wegens ongeval, ander dan een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar of van het werk, is het in de artikelen 70 en 71 bedoelde loon niet verschuldigd aan de bediende :
a) die een ongeval heeft opgelopen naar aanleiding van een lichaamsoefening uitgevoerd tijdens een sportcompetitie of -exhibitie waarvoor de inrichter toegangsgeld ontvangt en waarvoor de deelnemers in om het even welke vorm een loon ontvangen;
b) wiens arbeidsongeschiktheid voortspruit uit een door hem gepleegde zware fout.

Art. 73/1

[1 In afwijking van de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk is [2 tijdens een periode van twintig weken vanaf de aanvang van de uitvoering ]2 van een aangepast of ander werk met toepassing van artikel 100, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, geen loon ten laste van de werkgever in geval van arbeidsongeschiktheid wegens een ziekte die geen beroepsziekte is, die is opgetreden tijdens deze periode, of wegens een ongeval dat geen arbeidsongeval is of een ongeval op de weg naar of van het werk, dat is opgetreden tijdens dezelfde periode. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-20/03, art. 5, 084; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (2)<W 2022-10-30/03, art. 5, 107; Inwerkingtreding : 28-11-2022>
Art. 74

In geval van arbeidsongeschiktheid wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk, of een beroepsziekte gelden de bepalingen van artikel 54, § 2, eerste en tweede lid, voor het loon waarop de bediende als bedoeld in artikel 70, recht heeft.

Art. 75

De werkgever kan tegen derden die aansprakelijk zijn voor de ongevallen, de arbeidsongevallen, de ongevallen op de weg naar of van het werk en de beroepsziekten, die een schorsing van de uitvoering van de overeenkomst hebben veroorzaakt als bedoeld in de artikelen 70, 71 en 72, een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van het loon dat aan het slachtoffer is betaald en van de sociale bijdragen waartoe hij door de wet of door een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is gehouden.

Art. 76

<W 1989-12-22/31, art. 242, 019; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Zo de vrouwelijke bediende buiten de periodes van verlof of van arbeidsonderbreking vastgesteld bij artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling zijn de bepalingen van de artikelen 70 en 71 van toepassing.

Art. 77

Het commissieloon waarop de bediende recht heeft, wordt berekend op grond van het maandgemiddelde der commissielonen die hem zijn toegekend gedurende de twaalf maanden vóór de in artikel 28, 2°, bedoelde arbeidsonderbreking en de in de artikelen 70, 71 en 72 bedoelde arbeidsongeschiktheid of in voorkomend geval gedurende het gedeelte van die twaalf maanden tijdens hetwelk hij in dienst was.

HOOFDSTUK II/1. - [1 Regeling van schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en regeling van gedeeltelijke arbeid ]1
Afdeling 1. - [1 Toepassingsgebied ]1
Art. 77/1

[1 § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bedienden en de werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

§ 2. De toepassing van de regeling voorzien in dit hoofdstuk is evenwel beperkt tot de ondernemingen in moeilijkheden bedoeld in § 4 die gebonden zijn door :
1° een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het paritair comité en neergelegd ter griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
2° bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in 1°, voor de ondernemingen met een vakbondsafvaardiging, een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op het niveau van de onderneming. Indien binnen de twee weken na het opstarten van de onderhandelingen, via de formele uitnodiging van de vakbondsafvaardiging, om te komen tot het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst op het niveau van de onderneming, geen resultaten worden bereikt, kan de werkgever de regeling bedoeld in dit hoofdstuk vooralsnog toepassen voor zover hij gebonden is door een ondernemingsplan bedoeld in dit artikel, dat is goedgekeurd overeenkomstig de procedure voorzien in § 3;
3° bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in 1°, voor de ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging, een ondernemingsplan als bedoeld in dit artikel, dat is goedgekeurd overeenkomstig de procedure voorzien in § 3;
4° bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in 1°, voor de ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging, een collectieve arbeidsovereenkomst.

   Het bij 2° en 3° bepaalde ondernemingsplan heeft bindende kracht ten aanzien van de bedienden en de werkgever in de onderneming.

   De collectieve arbeidsovereenkomsten en de ondernemingsplannen bepaald in de punten 1° tot 4° moeten :
- uitdrukkelijk vermelden dat ze gesloten zijn in het kader van dit hoofdstuk;
- worden neergelegd ter griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
- maatregelen bevatten tot maximaal behoud van de tewerkstelling;
- het bedrag van het supplement bedoeld in artikel 77/4, § 7 vermelden;
- de duurtijd van de volledige schorsing van de overeenkomst of van de regeling van de gedeeltelijke arbeid bepalen, zonder dat die duurtijd de maximale duurtijd bepaald in artikel 77/7 mag overschrijden.

§ 3. Het ondernemingsplan bedoeld in § 2, eerste lid, 2° en 3°, moet door de onderneming samen met een gemotiveerde aanvraag bij aangetekend schrijven worden overgemaakt aan de Directeur-generaal van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

   De Directeur-generaal legt het betrokken ondernemingsplan onmiddellijk ter beslissing voor aan de Commissie " Ondernemingsplannen " bedoeld in het hoofdstuk 3 van Titel 1 van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord.

   De Commissie neemt binnen de twee weken na ontvangst van het ondernemingsplan een gemotiveerde beslissing op basis van volgende criteria :
- de onderneming voldoet aan de voorwaarden tot erkenning als onderneming in moeilijkheden overeenkomstig de bepalingen van § 4;
- het ondernemingsplan voldoet aan de bepalingen van § 2;
- er wordt aangetoond dat de toepassing van de regeling voorzien in het ondernemingsplan leidt tot het vermijden van ontslagen.

   De gemotiveerde beslissingen van deze Commissie worden door de Directeur-generaal van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg overgemaakt aan de betrokken ondernemingen [4 en aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening ]4.

§ 4. Onder onderneming in moeilijkheden wordt begrepen :
1° de onderneming, in de zin van de juridische entiteit, met een substantiële daling van minimum 10 % van de omzet of de productie in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk, vergeleken met hetzelfde kwartaal [2 [3 [4 ... ]4 van een van de twee kalenderjaren die de aanvraag voorafgaat ]3 ]2; als deze daling niet voortvloeit uit het laatste kwartaal voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk, dan moet de dalende trend worden bevestigd in het of de daaropvolgende kwarta(a)l(en), voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk. Als bewijs van de daling in de omzetcijfers wordt de btw-aangifte van de betreffende kwartalen als bijlage toegevoegd.

   De substantiële daling van 10 % van de productie moet :
- betrekking hebben op de volledige productie van de onderneming;
- bekomen worden door een weging in functie van de belangrijkheid van de diverse producten in het productieproces en aanleiding geven tot een daaraan gerelateerde daling van de productieve arbeidsuren van de werknemers;
- bewezen worden door de indiening van een dossier dat, naast de btw-aangiften van alle betreffende kwartalen, ook documenten bevat die de vereiste daling inzake productie aantonen en die de gevolgde berekeningswijze toelichten, zoals boekhoudkundige stukken en verslagen overgemaakt aan de ondernemingsraad;
2° de onderneming, in de zin van de technische bedrijfseenheid bedoeld bij artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, of van de juridische entiteit of van de vestigingseenheid in de zin van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, die, tijdens het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal tijdens het welke het formulier bedoeld bij artikel 77/3 wordt betekend, een aantal dagen tijdelijke werkloosheid wegens economische redenen voor werklieden kent van ten minste 10 % van het globaal aantal aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven dagen;
3° de onderneming, in de zin van de juridische entiteit, met een substantiële daling van de bestellingen van minimum 10 % in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk, vergeleken met hetzelfde kwartaal [2 [3 [4 ... ]4 van een van de twee kalenderjaren die de aanvraag voorafgaat ]3 ]2; als deze daling niet voortvloeit uit het laatste kwartaal voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk, dan moet de dalende trend worden bevestigd in het of de daaropvolgende kwarta(a)l(en) voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk.
[3 4° de onderneming die door de minister van Werk wordt erkend als onderneming in moeilijkheden op basis van onvoorziene omstandigheden die op korte termijn een substantiële daling van de omzet, de productie of het aantal bestellingen tot gevolg hebben. ]3

   De substantiële daling van 10 % van de bestellingen moet :
- betrekking hebben op alle bestellingen van de onderneming;
- bekomen worden door een weging in functie van de belangrijkheid van de diverse bestellingen en aanleiding geven tot een daaraan gerelateerde daling van de productieve arbeidsuren van de werknemers;
- bewezen worden door de indiening van een dossier dat, naast ten indicatieve titel de btw-aangiften van alle betreffende kwartalen, ook alle documenten bevat die de vereiste daling inzake bestellingen aantonen en die de gevolgde berekeningswijze toelichten, zoals boekhoudkundige stukken en verslagen overgemaakt aan de ondernemingsraad.

   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria tot erkenning van onderneming in moeilijkheden bedoeld in deze paragraaf wijzigen.

   De Koning kan eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het referentiejaar bedoeld in deze paragraaf wijzigen.

§ 5. Wanneer de onderneming haar ondernemingsplan overmaakt bij aangetekend schrijven aan de Directeur-generaal van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, moet zij het bewijs leveren dat zij voldoet aan één van de criteria van onderneming in moeilijkheden zoals bepaald in § 4, daarbij gebruik makend van het formulier en zijn bijlagen als bedoeld in artikel 77/3.

   Wanneer de onderneming voor de periode bepaald in § 4, eerste lid, 2°, de toepassing van de regelingen voorzien in artikel 51 voor werklieden van ten minste 10 % van het globaal aantal aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven dagen inroept, moet zij het bewijs daarvan leveren door een verklaring op eer, daarbij gebruik makend van het formulier en zijn bijlagen, als bedoeld in artikel 77/3.

   De bovenvermelde documenten en formulieren moeten gevoegd worden bij de aanvraag bepaald in § 3.

§ 6. De Commissie bedoeld in § 3, staat voor de ondernemingsplannen bedoeld in § 2, eerste lid, 3°, een afwijking toe op het bedrag van het supplement bedoeld in artikel 77/4, § 7, indien aan volgende voorwaarden is voldaan :
1° de onderneming heeft daartoe een akkoord gesloten met alle bedienden uit de onderneming;
2° de onderneming toont aan dat er effectief overleg geweest is met alle bedienden uit de onderneming.

   De Commissie bedoeld in § 3, kan voor de ondernemingsplannen bedoeld in § 2, eerste lid, 2° en 3°, een afwijking toestaan op het bedrag bedoeld in artikel 77/4, § 7, indien de Commissie dit verantwoord acht. Deze beslissing moet bij unanimiteit genomen worden.

   Het bedrag van het supplement vastgesteld in toepassing van deze paragraaf mag niet minder dan 2 euro zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-04-12/05, art. 17, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (2)<KB 2015-12-13/01, art. 1, 081; Inwerkingtreding : 01-01-2016> (3)<W 2016-05-16/01, art. 28, 082; Inwerkingtreding : 02-06-2016> (4)<W 2020-03-06/04, art. 25, 096; Inwerkingtreding : 01-05-2020>
Afdeling 2. - [1 Regeling van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en regeling van gedeeltelijke arbeid ]1
Art. 77/2

[1 De werkgever waarvan de onderneming voldoet aan één van de voorwaarden bedoeld in artikel 77/1, § 4, en die gebonden is door een collectieve arbeidsovereenkomst of een ondernemingsplan bedoeld in afdeling 1 van dit hoofdstuk, kan gebruik maken van de bepalingen van deze afdeling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-04-12/05, art. 19, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 77/3

[1 Ten minste veertien dagen voordat hij artikel 77/4 kan toepassen, moet de werkgever een formulier, overeenkomstig het model vastgelegd door de Minister bevoegd voor Werk, bij aangetekend schrijven ter kennis geven aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is, waarbij hij bewijst dat hij aan de voorwaarden voorzien in artikel 77/1 voldoet.

   Indien hij zich beroept op de eerste voorwaarde van artikel 77/1, § 4, voegt hij bij dit formulier de btw-aangiften van de betrokken kwartalen.

   De dag van de kennisgeving voorzien in lid 1, moet de werkgever aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis van een ondernemingsraad, aan de vakbondsafvaardiging, een kopie van deze kennisgeving meedelen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-04-12/05, art. 20, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 77/4

[1 § 1. Bij gebrek aan werk, wegens economische oorzaken, mag de uitvoering van de overeenkomst geheel worden geschorst of kan een regeling van gedeeltelijke arbeid met ten minste twee arbeidsdagen per week worden ingevoerd.

   Van de in het eerste lid geboden mogelijkheid mag enkel gebruik worden gemaakt, mits kennisgeving wordt gedaan door aanplakking op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming, ten minste zeven dagen vooraf, de dag van aanplakking niet inbegrepen.

   De kennisgeving moet vermelden :
1° naam, voornamen en gemeente van de woonplaats van de bedienden van wie de uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst;
2° het aantal schorsingsdagen en de data waarop de uitvoering van de overeenkomst voor elke bediende geschorst zal zijn;
3° de datum waarop de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de regeling van gedeeltelijke arbeid zal ingaan, en de datum waarop die schorsing of die regeling een einde zal nemen;
[5 4° De verbintenis van de werkgever om de bepalingen van artikel 30quinquies, tweede lid, na te leven. ]5

   De aanplakking kan worden vervangen door een geschreven kennisgeving aan iedere bediende van wie de uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst, ten minste zeven dagen vooraf, de dag van de kennisgeving niet inbegrepen. Die kennisgeving moet de in het derde lid, 2° [5 , 3° en 4° ]5, bedoelde vermeldingen aangeven.

   Mededeling van de aanplakking of van de individuele kennisgeving wordt de dag zelf van de aanplakking of van de individuele kennisgeving door de werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening verzonden op elektronische wijze, volgens de nadere regelen vastgesteld door de Koning krachtens artikel 51 van deze wet of volgens de specifieke regelen die Hij voor de toepassing van deze afdeling vaststelt.

[2 § 1/1. De werkgever is bovendien verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning krachtens artikel 51, § 3quater, of volgens de specifieke regels die Hij voor de toepassing van deze afdeling vaststelt. ]2

  [3 De werkgever duidt in deze mededeling aan of hij al dan niet over een opleidingsplan bedoeld in artikel 77/8 beschikt.]3

§ 2. Dezelfde dag van de bij § 1, tweede lid, voorziene kennisgeving, moet de werkgever aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis van een ondernemingsraad, aan de vakbondsafvaardiging de economische oorzaken meedelen die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de instelling van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen.

§ 3. [4 ... ]4

§ 4. Telkens als de werkgever het oorspronkelijk voorziene aantal schorsingsdagen verhoogt of van een regeling van gedeeltelijke arbeid overgaat naar een volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, is hij verplicht de bepalingen van § 1 van dit artikel na te leven.

§ 5. Voor de berekening van de duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of van de regeling van gedeeltelijke arbeid, wordt er rekening gehouden met de duur welke door de werkgever in zijn kennisgeving werd aangeduid.

   De werkgever mag nochtans aan de uitwerking van zijn kennisgeving een einde maken en opnieuw de regeling van volledige arbeid invoeren, indien hij hiervan door individuele kennisgeving aan de bedienden mededeling doet.

   Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de kalenderweken volgend op de beëindiging van de kennisgeving overeenkomstig het tweede lid, indien deze kennisgeving in de bij § 1, vijfde lid, voorziene vormen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voorafgaandelijk werd meegedeeld.

§ 6. De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van § 1, betreffende de formaliteiten van de kennisgeving, is gehouden aan de bediende zijn normaal loon te betalen tijdens een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.

   De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen waarbij de duur wordt beperkt van de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of van de regeling van gedeeltelijke arbeid, vastgesteld bij § 1, of door de werkgever ter kennis gebracht, is verplicht het normaal loon aan de bediende te betalen gedurende de periode die deze grenzen te buiten gaat.

   [2 De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van § 1/1 is verplicht aan de bediende zijn normaal loon te betalen voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is. Leeft de werkgever de in § 1/1 bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. Voor de toepassing van dit lid wordt rekening gehouden met het normaal loon, zoals bepaald door de Koning voor de toepassing van artikel 51, § 7, derde lid.

   De werkgever die zich niet gedraagt naar de in het eerste en het derde lid bedoelde bepalingen, is gehouden aan de bediende zijn normaal loon te betalen tijdens een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst; hij is tevens gehouden aan de bediende, in de daaropvolgende periode, voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is, een normaal loon, waarvan het bedrag bepaald is door de Koning voor de toepassing van artikel 51, § 7, derde lid, te betalen. Leeft de werkgever de in het derde lid bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. ]2

§ 7. De werkgever is ertoe gehouden om voor elke dag waarop niet wordt gewerkt in toepassing van dit artikel een supplement te betalen bovenop de werkloosheidsuitkeringen verschuldigd aan de bediende wegens schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.

   In afwijking van het eerste lid kan de betaling van dit supplement ten laste worden gelegd van het Fonds voor Bestaanszekerheid door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

   Het bedrag van dit supplement wordt vastgesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of door het ondernemingsplan zoals voorzien in afdeling 1 van dit hoofdstuk.

   Dit supplement is minstens gelijkwaardig aan het supplement toegekend aan de werklieden van dezelfde werkgever die genieten van werkloosheidsuitkeringen in geval van schorsing van de uitvoering van de overeenkomst in toepassing van artikel 51 of, bij ontstentenis van dergelijke werklieden, aan het supplement voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het paritair orgaan waaronder de werkgever zou ressorteren indien hij werklieden zou tewerkstellen of, bij ontstentenis van dergelijke collectieve overeenkomst, aan het minimumbedrag voorzien door of krachtens dit artikel 51.

   Bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in het derde lid, wordt het minimumbedrag van het supplement vastgelegd op 5 euro per dag waarop niet wordt gewerkt in toepassing van dit hoofdstuk, behalve in geval van afwijking toegestaan overeenkomstig artikel 77/1, § 6, door de Commissie bedoeld in artikel 77/1, § 3. ]1

  [3 De werkgever moet aan de bediende minstens het dubbele betalen van het minimumbedrag van het supplement bedoeld in het vijfde lid voor elke werkloosheidsdag in toepassing van artikel 77/4 tijdens de welke de bediende geen recht heeft gehad uit hoofde van de werkgever op de in artikel 77/8, tweede lid, bedoelde opleiding.]3

(1)<Ingevoegd bij W 2011-04-12/05, art. 21, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (2)<W 2012-06-22/02, art. 13, 076; Inwerkingtreding : Inwerkingtreding : 01-10-2012 (zie KB 2012-09-20/23, art. 7, 1°)> (3)<W 2012-12-27/06, art. 49, 077; Inwerkingtreding : onbepaald> (4)<W 2013-12-26/08, art. 43, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (5)<W 2018-01-15/02, art. 10, 086; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art. 77/5

[1 § 1. De uitvoering van de overeenkomst kan bij toepassing van artikel 77/4 maar worden geschorst, wanneer de bediende al zijn volledige dagen inhaalrust waarop hij recht heeft ingevolge de artikelen 16 en 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, de artikelen 7, § 3, en 8, § 3, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector en de artikelen 11 en 12 van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, reeds heeft toegekend gekregen.

§ 2. De in § 1 bedoelde schorsing moet eveneens worden verdaagd zolang, bij toepassing van artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, de prestaties van de werknemer de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur over de periode die de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst voorafgaat, overschrijden.

   De werkgever mag volledige rustdagen toekennen om deze gemiddelde wekelijkse arbeidsduur na te leven. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-04-12/05, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 77/6

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 44, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 77/7

[1 De bij artikel 77/4 bedoelde regeling van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en de regeling van gedeeltelijke arbeid, kunnen worden ingevoerd voor de periodes voorzien in de in afdeling 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomsten of ondernemingsplan en dit voor maximaal respectievelijk zestien of zesentwintig kalenderweken per kalenderjaar.

   Elke kennisgeving moet betrekking hebben op één kalenderweek of meerdere kalenderweken in geval het gaat om een regeling van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of om een regeling van gedeeltelijke arbeid met ten minste twee arbeidsdagen per week.

   Ingeval over eenzelfde jaar de regeling van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en de regeling van gedeeltelijke arbeid met mekaar gecombineerd worden, vormen twee weken van de regelingen van gedeeltelijke arbeid het equivalent van een week volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-04-12/05, art. 24, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 77/8

[1 De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van het opleidingsplan bedoeld in artikel 77/4, § 1/1, tweede lid, evenals de nadere regels van de bewaring of de verzending ervan aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening krachtens artikel 51ter, eerste lid. Het type van opleidingen die moeten verleend worden in uitvoering van het opleidingsplan wordt vastgesteld volgens de door de Koning krachtens artikel 51ter, tweede lid, bepaalde nadere regelen.]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/06, art. 50, 077; Inwerkingtreding : onbepaald>
HOOFDSTUK III. _ Einde van de overeenkomst.
Afdeling 1. - [1 ... ]1
Art. 78

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 46, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 79

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 47, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 80

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 48, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 81

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 49, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 82

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 50, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 83

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 51, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 84

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 52, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 85

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 53, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 86

§ 1. De bepalingen van artikel 65 zijn toepasselijk op de arbeidsovereenkomst voor bedienden.

§ 2. Wat de hierna bedoelde ondernemingen en bedienden betreft, kan, in de vormen en onder de voorwaarden vastgesteld in een in de schoot van de Nationale Arbeidsraad afgesloten overeenkomst worden afgeweken van het bepaalde in artikel 65, § 2, vijfde lid, 2° en 3°, alsook van het bepaalde in § 2, negende lid, van hetzelfde artikel, in zoverre daarin voorzien wordt dat het beding geen uitwerking heeft wanneer aan de overeenkomst een einde wordt gemaakt, ofwel [1 gedurende de eerste zes maanden vanaf de aanvang van de overeenkomst ]1 ofwel na deze periode door de werkgever zonder dringende reden. Deze afwijkingen geven recht op het betalen van een vergoeding door de werkgever tenzij hij aan de effectieve toepassing van het concurrentiebeding verzaakt.

   De ondernemingen waarop dit afwijkingsbeding kan worden toegepast zijn die welke beantwoorden aan een van de twee of aan de twee navolgende voorwaarden :
a) een internationaal activiteitsveld hebben of belangrijke economische, technische of financiële belangen hebben op de internationale markten;
b) over een eigen dienst voor onderzoek beschikken.

   In deze ondernemingen kan het afwijkingsbeding worden toegepast op de bedienden die zijn tewerkgesteld aan werken die hen rechtstreeks of onrechtstreeks in staat stellen kennis te verkrijgen van praktijken die eigen zijn aan de onderneming en waarvan het benutten, buiten de onderneming, voor deze laatste nadelig kan zijn.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 19, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 2.
<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 54, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 86/1

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 54, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 86/2

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 54, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 86/3

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 54, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 86/4

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 54, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

TITEL IV. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HANDELSVERTEGENWOORDIGERS.
Art. 87

De bepalingen van titel III, artikel 86 uitgezonderd, en van deze titel zijn toepasselijk op de arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers.

Art. 88

Op de bepalingen van deze titel kan zich alleen beroepen de handelsvertegenwoordiger die in dienst wordt genomen om op bestendige wijze zijn beroep uit te oefenen, zelfs indien hij door zijn werkgever wordt belast met bijkomstig werk dat van andere aard is dan de handelsvertegenwoordiging. Dat voordeel wordt, met uitzondering van het bij artikel 90 toegekende recht, niet verleend aan de bediende die er af en toe mede wordt belast, samen met zijn arbeid binnen de onderneming, stappen te doen bij de cliëntele.

Art. 89

Het loon van de handelsvertegenwoordiger bestaat hetzij uit een vaste wedde, hetzij uit commissieloon, hetzij gedeeltelijk uit een vaste wedde en gedeeltelijk uit commissieloon.

Art. 90

Het commissieloon is verschuldigd voor iedere order die door de werkgever wordt aanvaard, zelfs indien op die order geen uitvoering volgt, behalve in geval van niet-uitvoering door de schuld van de handelsvertegenwoordiger.

   Iedere order wordt vermoed aanvaard te zijn behoudens weigering of voorbehoud door de werkgever aan zijn handelsvertegenwoordiger schriftelijk medegedeeld binnen een in de overeenkomst bepaalde termijn. Is deze termijn niet bepaald, dan bedraagt hij een maand vanaf het doorgeven van de order.

Art. 91

Onverminderd de bepalingen van de artikelen 70 tot 73 en 76, heeft de handelsvertegenwoordiger recht op commissieloon voor de orders die hij heeft aangebracht, zelfs als zij worden aanvaard tijdens de schorsing of na het einde van de overeenkomst.

Art. 92

Onverminderd de bepalingen van artikel 91, heeft de handelsvertegenwoordiger recht op commissieloon voor de orders door de cliënteel gegeven tijdens de gehele duur van de schorsing of tijdens een periode van drie maanden volgend op het einde van de overeenkomst, wanneer hij bewijst dat hij gedurende de uitvoering van zijn overeenkomst met de klant rechtstreeks contact heeft tot stand gebracht dat gevolgd werd door feiten die tot de aanvaarding van bedoelde orders hebben geleid.

Art. 93

De handelsvertegenwoordiger die een bij overeenkomst bepaalde cliënteel of sector alleen moet bezoeken, heeft tijdens de uitvoering van zijn overeenkomst recht op commissieloon voor de zaken die de werkgever zonder de tussenkomst van de handelsvertegenwoordiger met die cliënteel of in die sector sluit.

   Hij heeft insgelijks recht op dat commissieloon voor de zaken die afgesloten worden tijdens de schorsing of na het einde van de overeenkomst, voor zover de order tijdens de uitvoering van de overeenkomst is doorgegeven.

Art. 94

Hebben de aanvaarde orders betrekking op gespreide leveringen, dan heeft de handelsvertegenwoordiger, ingeval zijn overeenkomst een einde neemt, recht op commissieloon voor de leveringen die gedurende zes maanden na het einde van de overeenkomst worden gedaan.

Art. 95

De handelsvertegenwoordiger die de opvolger is van degene die het voordeel geniet van de bepalingen van de artikelen 91, 92, 93, tweede lid, en 94, kan geen aanspraak maken op commissieloon voor diezelfde orders.

Art. 96

De overeenkomst bepaalt hoe het commissieloon wordt berekend. Bij ontstentenis van contractuele bepalingen wordt het commissieloon berekend op de prijs die voorkomt op de bestelbon of in de door de werkgever aanvaarde order; bij gebreke daarvan, op de prijscouranten, -tarieven of -schalen, en bij gebreke daarvan op de gemaakte prijs.

Art. 97

De werkgever verstrekt maandelijks aan de handelsvertegenwoordiger de staat en de documenten betreffende het voor de vorige maand verschuldigde commissieloon.

Art. 98

Bij ontstentenis van contractuele bepalingen, is het commissieloon eisbaar vijftien dagen na de afgifte van de staat en eventueel van de in artikel 97 bedoelde documenten.

   Wanneer het loon geheel of gedeeltelijk uit een vaste wedde bestaat, wordt deze maandelijks uitbetaald.

Art. 99

Ingeval de overeenkomst een einde neemt, (... ), is de werkgever gehouden, binnen de termijn van dertig dagen volgend op het einde van de overeenkomst, aan de handelsvertegenwoordiger het volledige bedrag van het commissieloon op alle aanvaarde orders uit te betalen. <W 1985-07-17/41, art. 14, 010>

   Het in de artikelen 91 en 93, tweede lid, bedoelde commissieloon moet worden uitbetaald binnen dertig dagen volgende op de aanvaarding van de order.

   Het in de artikelen 92 en 94 bedoelde commissieloon moet uiterlijk worden uitbetaald voor het einde, respectievelijk van de vierde en van de zevende maand volgende op het einde van de overeenkomst.

Art. 100

Het commissieloon verschuldigd tijdens de uitvoering, gedurende de schorsing of na het einde van de overeenkomst, brengt rechtens intrest op vanaf de datum van de eisbaarheid ervan.

   Wanneer het loon geheel of gedeeltelijk uit een vaste wedde bestaat, brengt het rechtens intrest op vanaf de normale betaaldag.

Art. 101

Wanneer de overeenkomst wordt beëindigd door de werkgever zonder dringende reden of door de handelsvertegenwoordiger om een dringende reden, is een vergoeding wegens uitwinning verschuldigd aan de handelsvertegenwoordiger die een cliënteel heeft aangebracht tenzij de werkgever bewijst dat uit de beëindiging van de overeenkomst geen enkel nadeel volgt voor de handelsvertegenwoordiger.

   Die vergoeding is pas verschuldigd na een tewerkstelling van één jaar.

   Zij is gelijk aan het loon van drie maanden voor de handelsvertegenwoordiger die bij dezelfde werkgever was tewerkgesteld gedurende een periode van één tot vijf jaar. Zij wordt met het loon van één maand verhoogd bij het ingaan van elke bijkomende vijfjaarlijkse dienstperiode bij dezelfde werkgever.

   Wanneer het loon van de handelsvertegenwoordiger geheel of gedeeltelijk uit commissieloon bestaat, wordt dit laatste berekend op grond van het maandelijks gemiddelde van het commissieloon, verdiend gedurende de twaalf maanden die aan de beëindiging van de overeenkomst voorafgaan.

   (De uitwinningsvergoeding behelst niet alleen het lopende loon maar ook de voordelen verworven krachtens de overeenkomst. ) <W 1985-07-17/41, art. 15, 010>

Art. 102

De vergoedingen verschuldigd krachtens de artikelen 39 en 40 en de vergoeding wegens uitwinning brengen rechtens intrest op vanaf de datum van het einde van de overeenkomst.

Art. 103

Wanneer de overeenkomst wordt beëindigd om een aan de werkgever te wijten dringende reden en het bedrag van de in artikel 101 bedoelde uitwinningsvergoeding het werkelijk geleden nadeel niet volledig vergoedt, kan de handelsvertegenwoordiger, mits hij de omvang van het beweerde nadeel bewijst, boven de in artikel 101 bedoelde vergoeding schadeloosstelling verkrijgen ten belope van het verschil tussen het bedrag van het werkelijk geleden nadeel en het bedrag van die vergoeding.

Art. 104

In de overeenkomsten waarin het jaarlijks loon 16.100 EUR niet te boven gaat, wordt het concurrentiebeding als onbestaande beschouwd. <KB 1984-12-14/33, art. 7, 008> <KB 2000-07-20/66, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 25.277 EUR <VARIA 2001-10-30/30, art. M, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2002> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 25.921 EUR <VARIA 2002-11-07/30, art. M, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2003> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 26.418 EUR <VARIA 2003-11-28/30, art. M, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2004> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 26.912 EUR <VARIA 2004-12-10/30, art. M, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2005> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 27.597 EUR <VARIA 2005-12-02/30, art. M, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2006> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 28.093 EUR <VARIA 2006-12-07/31, art. M, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2007> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 28.580 EUR <VARIA 2007-11-30/31, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2008> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 29.729 EUR <VARIA 2008-11-12/30, art. M, Inwerkingtreding : 01-01-2009> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 30.327 EUR <VARIA 2009-10-27/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2010> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 30.535 EUR ) <VARIA 2010-11-12/14, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 31.467 EUR <VARIA 2011-11-22/01, art. M, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2012> )

   NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 32.254 EUR <VARIA 2012-10-23/04, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 32.886 EUR <VARIA 2013-10-25/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2014> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 33.203 EUR <VARIA 2014-12-09/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2015> )

   (NOTA : het bedrag van 16.100 EUR wordt bij indexering gebracht op 33.221 EUR <VARIA 2015-11-04/01, art. M; Inwerkingtreding : 01-01-2016> )

   In de overeenkomsten die in een jaarloon voorzien dat groter is dan dit bedrag, is de geldigheid van elk concurrentiebeding afhankelijk van de drievoudige voorwaarde dat het betrekking heeft op soortgelijke activiteiten, niet verder reikt dan twaalf maanden en beperkt is tot het gebied waarbinnen de handelsvertegenwoordiger zijn activiteit uitoefent.

   Het concurrentiebeding heeft geen uitwerking wanneer hetzij [1 gedurende de eerste zes maanden vanaf de aanvang van de overeenkomst ]1, hetzij [1 na deze periode ]1 aan de overeenkomst een einde wordt gemaakt door de werkgever zonder dringende reden of door de handelsvertegenwoordiger om een dringende reden.

   Het concurrentiebeding moet op straffe van nietigheid schriftelijk worden gesteld.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 20, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 105

Het concurrentiebeding schept ten gunste van de handelsvertegenwoordiger een vermoeden dat hij een cliënteel heeft aangebracht; de werkgever kan eventueel het tegenbewijs leveren.

Art. 106

De forfaitaire vergoeding waarin de overeenkomst voorziet in geval van schending van het concurrentiebeding, mag niet hoger zijn dan een som gelijk aan drie maanden loon.

   De werkgever kan evenwel een hogere vergoeding eisen, mits hij het bestaan en de omvang van het nadeel bewijst.

Art. 107

Behoudens in geval van zware fout of van bedrog, kan een beding waardoor de handelsvertegenwoordiger aansprakelijk wordt gesteld voor het onvermogen van de klant, maar uitwerking hebben ten belope van een som gelijk aan het commissieloon dat verband houdt met onverhaalbare vorderingen ten laste van de klant.

   Elk delcrederebeding moet geschreven zijn.

TITEL V. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DIENSTBODEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Art. 108

De bepalingen van deze titel zijn toepasselijk op de arbeidsovereenkomst voor dienstboden.

Art. 109

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 55, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK II. _ Verplichtingen der partijen.
Art. 110

De werkgever is verplicht :
- de voor de uitvoering van het werk nodige kleding ter beschikking van de dienstbode te stellen;
- te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden wat betreft de hygiëne en het comfort;
- aan de dienstbode de middelen ter beschikking te stellen om zijn persoonlijke voorwerpen te bewaren.

Art. 111

Indien de werkgever zijn gezin voorlopig naar een andere plaats overbrengt zonder de inwonende dienstbode mede te nemen, heeft deze voor zover hij bij zijn werkgever in dienst blijft, buiten zijn loon in speciën, recht op de voordelen in natura die hij vóór de overbrenging genoot, of op een dagvergoeding waarvan de waarde hiermede overeenstemt.

   In dat geval is de werkgever ook verplicht de niet-ontvoogde minderjarige dienstbode naar huis terug te zenden of hem onder het gezag van een ander persoon te plaatsen.

HOOFDSTUK III. _ Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.
Art. 112

Bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval behoudt de dienstbode het recht op zijn normaal loon voor een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid (en op 60 pct. van het gedeelte van dat loon dat de loongrens die in aanmerking komt voor de berekening van de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering niet overschrijdt, gedurende de zeven daaropvolgende dagen ). <KB465 1986-10-01/30, art. 6, 013> <nota : de bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de werknemers die na de inwerkingtreding arbeidsongeschikt zijn geworden : 01-11-1986>

   Bij arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval of ongeval op de weg naar of van het werk gelden de bepalingen van artikel 54, § 2, eerste en tweede lid, voor dat loon.

   [1 In geval de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte andere dan een beroepsziekte, of ten gevolge van een ongeval, ander dan een arbeidsongeval of een ongeval van of naar het werk aansluit op de afwezigheid wegens het overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van de dienstbode of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, worden de dagen van afwezigheid die op grond van artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van werknemers voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten worden toegekend, vanaf de vierde dag aangerekend op de periode van het gewaarborgd loon zoals bepaald in het eerste lid, op voorwaarde dat deze vierde dag aansluit op een derde dag afwezigheid toegestaan op grond van artikel 2, 5°, van het voormelde koninklijk besluit. ]1

(1)<W 2021-06-27/18, art. 9, 100; Inwerkingtreding : 25-07-2021>
Art. 113

<W 1989-12-22/31, art. 243, 019; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Zo de vrouwelijke dienstbode buiten de periodes van verlof of van arbeidsonderbreking vastgesteld bij artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling zijn de bepalingen van artikel 112 van toepassing.

Art. 114

Onverminderd de bepalingen van de artikelen 112, 116 en 117 moet de werkgever aan de inwonende dienstbode, die arbeidsongeschikt is, een behoorlijke huisvesting en passende verzorging verstrekken, zolang zulks nodig is.

  &p; De kosten van dokter, chirurg, apotheker en ziekenhuisverpleging komen niet ten laste van de werkgever, (... ). <W 1985-07-17/41, art. 16, 010>

   Indien de dienstbode hierom vraagt, is de werkgever gehouden, bij ziekte of ongeval van de dienstbode, de door deze aangewezen persoon daarvan in kennis te stellen; indien de dienstbode een niet-ontvoogde minderjarige is, moet de werkgever de persoon verwittigen die de dienstbode gewoonlijk onder zijn hoede heeft.

HOOFDSTUK IV. _ Einde van de overeenkomst.
Art. 115

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 56, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 116

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 57, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 117

<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 58, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 118

(oude artikel 119) Wanneer de arbeidsovereenkomst van een inwonende niet-ontvoogde minderjarige dienstbode beëindigd wordt, moet de werkgever onmiddellijk de persoon verwittigen onder wiens hoede bedoelde dienstbode gewoonlijk is gesteld.

TITEL VI. _ DE OVEREENKOMST VOOR TEWERKSTELLING VAN HUISARBEIDERS <Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01>
Art. 119.1

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> (§ 1. ) Deze titel regelt de tewerkstelling van huisarbeiders die tegen loon arbeid verrichten onder het gezag van een werkgever, in hun woonplaats of op elke andere door hen gekozen plaats, zonder dat zij onder het toezicht of de rechtstreekse controle van deze werkgever staan. Naargelang het geval betreft het een arbeidsovereenkomst voor werklieden of een arbeidsovereenkomst voor bedienden, zoals geregeld door deze wet. <W 2006-07-20/39, art. 241, 062; Inwerkingtreding : 28-07-2006>

(§ 2. De artikelen 119.3 tot 119.12 zijn niet van toepassing op de werknemers op wie de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het telewerk, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, van toepassing is.

   De artikelen bedoeld in het eerste lid zijn niet van toepassing op de werknemers op wie de wet van 5 december 1968 over de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités niet van toepassing is, wanneer dezen door de Koning onderworpen zijn aan een bijzonder stelsel van telewerk. <W 2006-07-20/39, art. 241, 062; Inwerkingtreding : 28-07-2006>

Art. 119.2

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> § 1. Voor zover er in deze titel (of in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 119.1, § 2, eerste lid, of van de reglementaire bepalingen die zijn vastgesteld conform artikel 119.1, § 2, tweede lid, ) niet wordt van afgeweken, zijn op de overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, naargelang het geval, de bepalingen betreffende de arbeidsovereenkomst voor werklieden of de arbeidsovereenkomst voor bedienden van toepassing. <W 2006-07-20/39, art. 242, 062; Inwerkingtreding : 28-07-2006>

§ 2. (Wanneer in het kader van eenzelfde overeenkomst slechts een gedeelte van de prestaties van een werknemer onder de toepassing van deze titel valt, dan zijn de bepalingen van deze titel of van de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 119.1, § 2, eerste lid, of van de reglementaire bepalingen die zijn vastgesteld conform artikel 119.1, § 2, tweede lid, van toepassing op de prestaties die in zijn woonplaats of op de door de werknemer gekozen plaats moeten worden of zouden moeten worden verricht, terwijl de andere prestaties onder de toepassing vallen van de bepalingen betreffende de arbeidsovereenkomsten voor werklieden of bedienden. Op deze overeenkomst zijn, naargelang het geval, de bepalingen van de artikelen 119.4 en 119.5 van toepassing. ) <W 2006-07-20/39, art. 243, 062; Inwerkingtreding : 28-07-2006>

Art. 119.3

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> In afwijking van artikel 20 is de werkgever ten aanzien van de huisarbeider verplicht om :
1° zo de omstandigheden dit vereisen en behoudens strijdige bepaling, de voor de uitvoering van het werk nodige hulp, hulpmiddelen en materialen ter beschikking te stellen;
2° het loon te betalen op de overeengekomen wijze, tijd en plaats.

Art. 119.4

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-12-24> § 1. De overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders moet voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer de uitvoering van zijn overeenkomst aanvangt.

§ 2. Dit geschrift moet vermelden :
1° wat de werkgever betreft : de naam, de voornamen en de hoofdverblijfplaats of de firmanaam en de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, de benaming waaronder de werkgever zich tot het publiek richt;
2° wat de werknemer betreft : de naam, de voornamen en de hoofdverblijfplaats;
3° het overeengekomen loon of, ingeval dit niet kan vastgesteld worden, de wijze en de grondslag voor de berekening van het loon;
4° de vergoeding van de kosten die verbonden zijn aan de huisarbeid;
5° de plaats of de plaatsen die de huisarbeider gekozen heeft om zijn werk te verrichten;
6° een beknopte beschrijving van het overeengekomen werk;
7° de overeengekomen arbeidsregeling en/of werkrooster en/of het overeengekomen minimale volume van de prestaties;
8° het bevoegd paritair comité.

§ 3. De Koning kan, op voorstel van het bevoegd paritair orgaan, de bovengenoemde vermeldingen wijzigen en vervolledigen.

Art. 119.5

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-12-24> Zo er geen geschrift is overeenkomstig de bepalingen van artikel 119.4, met uitzondering van § 2, 4°, kan de huisarbeider op elk ogenblik aan de arbeidsovereenkomst een einde stellen zonder naleving van een opzeggingstermijn of -vergoeding.

Art. 119.6

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-12-24> Bij ontstentenis van de in artikel 119.4, § 2, 4°, bedoelde vermelding en bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités die deze aangelegenheid regelt, is een forfaitair bedrag van 10 % van het loon verschuldigd als vergoeding van de kosten die aan de huisarbeid verbonden zijn, tenzij de werknemer met verantwoordingsstukken aantoont dat de werkelijke kosten hoger zijn dan 10 % van het " loon ".

Art. 119.7

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> De artikelen 49 en 50 zijn niet van toepassing op de overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders.

Art. 119.8

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> In afwijking van artikel 27, heeft recht op het loon dat hem zou zijn toegekomen indien hij zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen, de arbeidsgeschikte werknemer, die forfaitair wordt betaald, die de arbeid niet kan beginnen of de arbeid, waaraan hij bezig was, niet kan voortzetten, om een reden die onafhankelijk is van zijn wil.

Art. 119.9

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> In afwijking van artikel 31, § 2, eerste en tweede lid, moet de huisarbeider, bij arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte of ongeval en behoudens geval van overmacht :
1° onmiddellijk zijn werkgever op de hoogte brengen van zijn arbeidsongeschiktheid :
2° binnen 2 werkdagen vanaf de dag van de ongeschiktheid aan de werkgever een geneeskundig getuigschrift sturen of overhandigen. Van deze termijn kan bij collectieve arbeidsovereenkomst of in het arbeidsreglement worden afgeweken. Wordt het getuigschrift na de voorgeschreven termijn overgelegd, dan kan aan de werknemer het recht worden ontzegd op de in de artikelen 52, 54, 55, 70, 71, 73, 119.10 en 119.12 bedoeld loon voor de dagen van ongeschiktheid die de dag van het overhandigen of het sturen van het getuigschrift voorafgaan.

Art. 119.10

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> [1 ... ]1 [1 ... ]1

   [1 ... ]1 In afwijking van artikel 56, heeft de huisarbeider die niet forfaitair betaald wordt, gedurende de periodes en de verloven die in de bepalingen van de artikelen 51, 52, 54 en 55 vastgesteld zijn, recht op een dagelijks forfaitair loon gelijk aan 1/7e van zijn normaal wekelijks loon behalve indien de uitvoering van de arbeidsovereenkomst al geschorst is of indien de werknemer op een ander loon recht heeft.

   Het loon wordt berekend overeenkomstig de wetgeving inzake de feestdagen.

   Na advies van het bevoegd paritair orgaan kan de Koning een andere berekeningswijze van het normaal loon bepalen.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 63, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 119.11

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> Artikel 41 is slechts van toepassing op de huisarbeider die forfaitair betaald wordt.

Art. 119.12

<Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> [1 ... ]1 [1 ... ]1

   [1 ... ]1 Voor de in de artikelen 70, 71 en 73 bedoelde periodes heeft de huisarbeider die niet forfaitair betaald wordt, recht op een dagelijks forfaitair loon gelijk aan 1/7e van zijn normaal wekelijks loon behalve als de uitvoering van de arbeidsovereenkomst al geschorst is of als de werknemer op een ander loon recht heeft.

   Het loon wordt overeenkomstig de wetgeving inzake de feestdagen berekend.

   Na advies van het bevoegd paritair orgaan kan de Koning een andere berekeningswijze van het normaal loon bepalen.

(1)<W 2013-12-26/08, art. 64, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
TITEL VII. _ (Oude TITEL VI ) DE OVEREENKOMST VOOR TEWERKSTELLING VAN STUDENTEN. <W 1996-12-06/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 1997-03-01>
Art. 120

Deze titel regelt de tewerkstelling van studenten die tegen loon arbeid verrichten onder het gezag van een werkgever.

Art. 121

Niettegenstaande elke uitdrukkelijke bepaling, wordt de overeenkomst die tussen een werkgever en een student is gesloten, welke benaming daaraan ook is gegeven, vermoed een arbeidsovereenkomst te zijn, tenzij het tegendeel wordt bewezen. Naargelang van het gevalbetreft het een arbeidsovereenkomst voor werklieden, arbeidsovereenkomst voor bedienden, een arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers of een arbeidsovereenkomst voor dienstboden, zoals die door deze wet zijn geregeld.

Art. 122

De Koning kan, op voorstel van de bevoegde paritaire comités en na advies van de Nationale Arbeidsraad of, bij ontstentenis van voorstellen van paritaire comités, op voorstel van de Nationale Arbeidsraad, sommige categorieën studenten, hetzij zonder meer, hetzij mits bepaalde regelen uit het toepassingsgebied van deze wet sluiten.

Art. 123

De overeenkomst voor een tewerkstelling van studenten welke onder de toepassing van deze titel valt, moet voor ieder student afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld uiterlijk op het tijdstip waarop hij in dienst treedt.

Art. 124

Het in artikel 123 bedoelde geschrift moet vermelden :
1° de identiteit, de geboortedatum, de woonplaats en eventueel de verblijfplaats van de partijen;
2° de datum van het begin en het einde van de uitvoering van de overeenkomst;
3° de plaats van de uitvoering van de overeenkomst;
4° een beknopte beschrijving van de uit te oefenen functie of functies; <W 1995-03-21/32, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995>
5° de arbeidsduur per dag en per week;
6° de toepasselijkheid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
7° het overeengekomen loon, en ingeval dit niet vooraf kan vastgesteld worden, de wijze en de basis van berekening van het loon;
8° het tijdstip waarop het loon wordt uitbetaald;
[2 ... ]2
10° de plaats van huisvesting wanneer de werkgever er zich toe verbonden heeft de student te huisvesten;
11° het bevoegde paritair comité.
12° de aanvang en het einde van de gewone arbeidsdag, het tijdstip en de duur van de rusttijden, de dagen van regelmatige onderbreking van de arbeid;
13° de plaats waar en de manier waarop de persoon te bereiken is, die overeenkomstig het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming is aangewezen om de eerste hulp te verlenen;
14° de plaats waar de bij hetzelfde reglement vereiste verbandkist zich bevindt;
15° in voorkomend geval, de namen en contactmogelijkheden van de werknemersvertegenwoordigers in de ondernemingsraad;
16° in voorkomend geval, de namen en de contactmogelijkheden van de werknemersvertegenwoordigers in het comité [1 voor preventie en bescherming op het werk ]1;
17° in voorkomend geval, de namen en contactmogelijkheden van de leden van de vakbondsafvaardiging;
18° het adres en het telefoonnummer van de bedrijfs- of interbedrijfsgeneeskundige dienst;
19° het adres en het telefoonnummer van de Inspectie van de sociale wetten van het district waarin de student wordt tewerkgesteld;
[3 20° de duur en de nadere regels betreffende de proeftijd. ]3

   Wanneer de in de nummers 12° tot 19° bedoelde vermeldingen voorkomen in het arbeidsreglement, volstaat het in het in artikel 123 bedoelde geschrift uitdrukkelijk daarnaar te verwijzen. <W 1995-03-21/32, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995>

(1)<W 2013-12-26/08, art. 21, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2013-12-26/08, art. 59, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (3)<W 2022-10-07/09, art. 10, 105; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 125

(Een afschrift van de in artikel 123 bedoelde overeenkomst wordt binnen zeven dagen, volgend op het begin van de uitvoering van de overeenkomst, door de werkgever meegedeeld aan de door de Koning aangewezen ambtenaar, samen met het afschrift van het bewijsschrift van ontvangst door de student van het arbeidsreglement bedoeld in artikel 15 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. ) <W 1995-03-21/32, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995>

   Na advies van het bevoegde paritair comité kan de Koning bijzondere modaliteiten vaststellen voor de mededeling van het afschrift van de overeenkomst.

   (De werkgever die de gegevens zoals door de Koning bepaald krachtens artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, heeft medegedeeld aan de instelling, die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regelen, is vrijgesteld van de verplichting tot het meedelen aan de overeenkomstig het eerste lid door de Koning aangewezen ambtenaar van de afschriften bedoeld in hetzelfde lid. ) <W 2002-02-21/39, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-10-2001>

Art. 126

<W 1995-03-21/32, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995> (Wanneer er geen geschrift is overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 123 en 124, of geen mededeling van de gegevens zoals door de Koning bepaald krachtens artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, aan de instelling, die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regelen, dan kunnen de overeenkomsten voor een tewerkstelling welke bij deze wet is bedoeld, door de studenten te allen tijde worden beëindigd zonder naleving van een opzeggingstermijn en zonder vergoeding. ) <W 2002-02-21/39, art. 4, 052; Inwerkingtreding : onbepaald>

   Wanneer er geen geschrift is overeenkomstig de bepalingen van artikel 123, of wanneer in het opgestelde geschrift de vermeldingen ontbreken inzake de datum van het begin en van het einde van de uitvoering van de overeenkomst, het werkrooster of inzake de verwijzing naar het toepasselijke werkrooster in het arbeidsreglement, dan gelden voor de werkgever inzake deze overeenkomst dezelfde voorwaarden als voor de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

   Het vorige lid is niet van toepassing wanneer de werkgever kan bewijzen dat het ontbreken van de vermelding van het werkrooster of van de verwijzing naar het toepasselijk werkrooster in het arbeidsreglement de student geen enkele schade berokkent.

Art. 127

[1 De eerste drie arbeidsdagen worden als proeftijd beschouwd. Tot bij het verstrijken van die tijdsduur mag ieder van de partijen de overeenkomst beëindigen, zonder opzegging noch vergoeding. ]1

   [2 Wanneer een student via opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor tewerkstelling van studenten in dezelfde functie wordt tewerkgesteld, zijn opeenvolgende proefperiodes verboden. ]2

(1)<W 2013-12-26/08, art. 22, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2022-10-07/09, art. 25, 105; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 128

De werkgever moet aan de inwonende student die arbeidsongeschikt is, een behoorlijke huisvesting en passende verzorging verstrekken, zolang zulks nodig is.

   De kosten van dokter, chirurg, apotheker en ziekenhuisverpleging komen niet ten laste van de werkgever, onverminderd de bepalingen van de wetgeving op de arbeidsongevallen.

   Indien de student hierom vraagt, is de werkgever gehouden bij ziekte of ongeval van de student de door deze aangewezen persoon daarvan in kennis te stellen; indien de student een niet-ontvoogde minderjarige is, moet de werkgever de persoon verwittigen die de student gewoonlijk onder zijn hoede heeft.

Art. 129

In geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval kan de werkgever een einde maken aan de overeenkomst indien de ongeschiktheid langer duurt dan zeven dagen, mits betaling van een vergoeding gelijk aan het loon overeenkomend hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het nog te lopen gedeelte van die termijn.

Art. 130

Ieder van de partijen heeft het recht de overeenkomst te beëindigen door opzegging aan de andere partij.

   Wanneer de duur van de verbintenis één maand niet overschrijdt, bedraagt de opzeggingstermijn welke door de werkgever moet in acht genomen worden drie dagen en diegene die moet in acht genomen worden door de student één dag. Deze termijnen zijn respectievelijk zeven en drie dagen wanneer de duur van de verbintenis één maand overschrijdt.

   De bepalingen van de artikelen [1 37, 37/1 en 37/4, eerste en tweede lid ]1, gelden voor de bij het tweede lid bedoelde opzeggingstermijnen.

   [2 ... ]2

(1)<W 2013-12-26/08, art. 23, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2013-12-26/08, art. 60, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 130bis

<W 1983-06-29/31, art. 10, § 2, 004> De Koning bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten waaronder minderjarigen van (vijftien jaar en meer en die niet meer onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht ), overeenkomsten voor de tewerkstelling van studenten kunnen sluiten. <W 1995-03-21/32, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 01-05-1995>

Art. 130ter

<W 1985-07-17/41, art. 19, 010> De studenten beoogd in deze titel behouden ten aanzien van de verschillende regelingen inzake sociale zekerheid, hun hoedanigheid van personen ten laste.

TITEL VIII. _ (oude TITEL VII ) SLOTBEPALINGEN. <W 1996-12-06/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 1997-03-01>
Art. 131

Voor de toepassing van [1 de artikelen 65, [2 69, 86 en 104 ]2 ]1 worden de commissielonen en veranderlijke verdiensten berekend naar het loon van de twaalf voorafgaande maanden.

   Jaarlijks worden [1 de loonbedragen bepaald bij de artikelen 22bis, [2 65, 69, 86 en 104 ]2 ]1 aangepast aan het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden van het derde trimester overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond op de euro. <KB 2001-11-28/30, art. 1, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2002 en bevestigd door W 2002-06-26/47, art. 9, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <W 2006-12-27/32, art. 180, 064; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

   De nieuwe bedragen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Zij treden in werking op 1 januari van het jaar dat volgt op dat van hun aanpassing.

   Voor de toepassing van het tweede lid wordt begrepen onder :
1° het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden : het indexcijfer zoals vastgesteld door [2 de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg ]2 op basis van de berekening van het gemiddelde van de lonen, zoals vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst van de volwassen bedienden van de particuliere sector;
2° het basisbedrag : het bedrag dat op 1 januari 1985 van kracht is;
3° het nieuwe indexcijfer : het indexcijfer van het derde trimester van 1985 en van de volgende jaren;
4° het aanvangsindexcijfer : het indexcijfer van het derde trimester van 1984. <W 1985-01-22/30, art. 64, 009>

(1)<W 2011-04-12/05, art. 31, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (2)<W 2013-12-26/08, art. 24, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 131bis

<Ingevoegd bij W 1992-06-26/30, art. 100, 028; Inwerkingtreding : 10-07-1992> Het orgaan dat met toepassing van deze wet werd geraadpleegd, deelt zijn advies mee binnen twee maanden nadat het verzoek is gedaan; zoniet, wordt er niet op gewacht.

Art. 132

Gedurende de zes maanden die volgen op de inwerkingtreding van deze wet is, in afwijking van artikel 9, de schriftelijke vaststelling van de overeenkomst voor bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk niet vereist in de bedrijfstakken en voor de categorieën van werklieden waar die vorm van overeenkomst met het gebruik overeenstemt.

Art. 133

De bepalingen van deze wet zijn toepasselijk op de lopende overeenkomsten.

Art. 134

De Koning kan de bestaande wetsbepalingen wijzigen om de tekst ervan in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet.

Art. 135

<Wijzigingsbepaling>

Art. 136

<Wijzigingsbepaling>

Art. 137

Opgeheven worden :
1° met uitzondering van haar artikelen 40 en 41, de wet van 10 maart 1900 op de arbeidsovereenkomst, gewijzigd bij de wetten van 4 maart 1954, 30 april 1958, 20 juli 1960, 20 juli 1961, 10 december 1962, 24 december 1963, 15 april 1964, 8 en 12 april 1965, 10 oktober 1967, 5 december 1968, 21 november 1969 en de koninklijke besluiten van 1 maart 1971 en 17 juli 1972;
2° de bij koninklijk besluit van 20 juli 1955 geordende wetten betreffende het bediendencontract, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 1961, 10 december 1962, 30 juli en 24 december 1963, 15 april 1964, 12 april 1965, 10 oktober 1967, 5 december 1968, 21 november 1969, de koninklijke besluiten van 1 maart 1971 en 17 juli 1972 en bij de wet van 11 juli 1973;
3° de wet van 30 juli 1963 tot instelling van het statuut der handelsvertegenwoordigers, gewijzigd bij de wet van 21 november 1969;
4° de wet van 24 april 1970 betreffende de arbeidsovereenkomst voor dienstboden;
5°, (... ), de wet van 9 juni 1970 betreffende de tewerkstelling van studenten. <W 1985-07-17/41, art. 20, 010>

Art. 138

138. [1 De inbreuken op de bepalingen van [2 de artikelen 30, § 2, 30bis, § 2, 30ter, 30quater en 30sexies ]2 van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.

   De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de voormelde bepalingen en de uitvoeringsbesluiten ervan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-09-06/12, art. 3/3, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (2)<W 2022-10-07/08, art. 12, 104; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Inhoudstabel
TITEL I. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST IN HET ALGEMEEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen. (Art. 1)
HOOFDSTUK II. _ Verplichtingen der partijen. (Art. 16)
HOOFDSTUK III. _ Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst. (Art. 26)
HOOFDSTUK IV. - Einde van de overeenkomst. (Art. 32)
HOOFDSTUK V. _ Bijzondere bepalingen betreffende de minderjarige werknemers. (Art. 43)
TITEL II. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR WERKLIEDEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen. (Art. 47)
HOOFDSTUK II. _ Loonregeling bij schorsing van de uitvoering van de overeenkomst. (Art. 49)
HOOFDSTUK III. - Einde van de overeenkomst.
Afdeling 1. - [1 ... ]1 (Art. 58)
Afdeling 2.
<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 40, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (Art. 65/1)
TITEL III. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEDIENDEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen. (Art. 66)
HOOFDSTUK II. _ Loonregeling bij schorsing van de uitvoering van de overeenkomst. (Art. 70)
HOOFDSTUK II/1. - [1 Regeling van schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en regeling van gedeeltelijke arbeid ]1
Afdeling 1. - [1 Toepassingsgebied ]1 (Art. 77/1)
Afdeling 2. - [1 Regeling van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en regeling van gedeeltelijke arbeid ]1 (Art. 77/2)
HOOFDSTUK III. _ Einde van de overeenkomst.
Afdeling 1. - [1 ... ]1 (Art. 78)
Afdeling 2.
<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 54, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (Art. 86/1)
TITEL IV. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HANDELSVERTEGENWOORDIGERS. (Art. 87)
TITEL V. _ DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DIENSTBODEN.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen. (Art. 108)
HOOFDSTUK II. _ Verplichtingen der partijen. (Art. 110)
HOOFDSTUK III. _ Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst. (Art. 112)
HOOFDSTUK IV. _ Einde van de overeenkomst. (Art. 115)
TITEL VI. _ DE OVEREENKOMST VOOR TEWERKSTELLING VAN HUISARBEIDERS <Ingevoegd bij W 1996-12-06/30, art. 4; Inwerkingtreding : 1997-03-01> (Art. 119.1)
TITEL VII. _ (Oude TITEL VI ) DE OVEREENKOMST VOOR TEWERKSTELLING VAN STUDENTEN. <W 1996-12-06/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 1997-03-01> (Art. 120)
TITEL VIII. _ (oude TITEL VII ) SLOTBEPALINGEN. <W 1996-12-06/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 1997-03-01> (Art. 131)