Info



Tekst


TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Doel en definities.
Art. 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

   [2 Zij zet de richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) om. ]2

(1)<KB 2013-04-29/12, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011> (2)<W 2019-01-11/05, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 1/1

[1 Deze wet regelt het statuut van de IBP's naar Belgisch recht, alsook de uitoefeningsvoorwaarden voor en het prudentieel toezicht op de IBP's met het oog op het beschermen van de rechten van de aangeslotenen aan en de pensioengerechtigden van pensioenregelingen en op het verzekeren van de stabiliteit en de soliditeit van de IBP's". ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 2

Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen wordt verstaan onder :
1° instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of instelling [6 of IBP ]6 : een instelling, ongeacht de rechtsvorm, die opgericht is met als doel arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen te verstrekken;
2° pensioenuitkeringen : uitkeringen die worden uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken van de pensioendatum, of, wanneer deze een aanvulling op die uitkeringen vormen en op bijkomende wijze worden verstrekt, in de vorm van betalingen bij overlijden, invaliditeit, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid, dan wel in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van ziekte, behoeftigheid of overlijden. [6 Deze uitkeringen kunnen de vorm aannemen van een lijfrente, een tijdelijke rente, een kapitaal of een combinatie ervan ]6;
3° pensioenregeling : een contract, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;
4° bijdragende onderneming : een onderneming of andere instelling, die bestaat uit of samengesteld is uit een of meer natuurlijke of rechtspersonen die optreden als werkgever of als zelfstandige dan wel een combinatie daarvan, en die [6 een pensioenregeling aanbiedt of ]6 aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bijdragen betaalt;
5° aangeslotene : persoon [6 andere dan een pensioengerechtigde of een toekomstige aangeslotene ]6 die op grond van zijn [6 vroegere of huidige ]6 beroepswerkzaamheden gerechtigd is of zal zijn pensioenuitkeringen te ontvangen overeenkomstig de bepalingen van een pensioenregeling;
[6 5/1° toekomstige aangeslotene: een persoon die in aanmerking komt om aan een pensioenregeling deel te nemen; ]6
[5 pensioengerechtigde ]5 : persoon die pensioenuitkeringen ontvangt;
7° Lidstaat : Staat die lid is van de Europese Economische Ruimte;
[6 lidstaat van herkomst: lidstaat waar de IBP een vergunning heeft verkregen dan wel is geregistreerd en waar zij haar hoofdbestuur heeft; ]6
9° Lidstaat van ontvangst : lidstaat, andere dan de lidstaat van herkomst, waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de relatie tussen de bijdragende onderneming en de aangeslotenen [6 en/of de pensioengerechtigden ]6;
10° [6 grensoverschrijdende activiteit: activiteit die er voor een IBP, die daartoe in een lidstaat een vergunning heeft verkregen, in bestaat bedrijfspensioenregelingen te beheren die voor wat betreft de relatie tussen de bijdragende onderneming en de aangeslotenen en/of pensioengerechtigden, onderworpen zijn aan de voor de pensioenregeling geldende bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving van een andere lidstaat; ]6
11° [6 activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte: activiteit die er voor een IBP, die in België een vergunning heeft verkregen, in bestaat pensioenregelingen te beheren, die voor wat betreft de relatie tussen de bijdragende onderneming en de aangeslotenen en/of pensioengerechtigden, niet onderworpen zijn aan de voor de pensioenregeling geldende bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving van een lidstaat ; ]6

   [6 11/1° grensoverschrijdende overdracht: de gehele of gedeeltelijke overdracht van de passiva of technische voorzieningen van een pensioenregeling, andere verplichtingen en rechten, en de overeenkomstige activa van een pensioenregeling, of de geldwaarde daarvan tussen IBPs die in verschillende lidstaten geregistreerd zijn of een vergunning hebben verkregen;
11/2° overdragende instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of overdragende IBP: de IBP die de passiva, technische voorzieningen, andere verplichtingen en rechten, en de overeenkomstige activa van een pensioenregeling of de geldwaarde daarvan, geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een IBP die in een andere lidstaat geregistreerd is of een vergunning heeft verkregen;
11/3° ontvangende instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of ontvangende IBP: de IBP waaraan de passiva, technische voorzieningen, andere verplichtingen en rechten, en de overeenkomstige activa van een pensioenregeling of de geldwaarde daarvan, geheel of gedeeltelijk worden overgedragen door een IBP die in een andere lidstaat geregistreerd is of een vergunning heeft verkregen; ]6
12° resultaatsverbintenis : verbintenis van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening om op basis van de gestorte bijdragen, een bepaald resultaat te waarborgen;
13° middelverbintenis : verbintenis van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening om de haar toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren met het oog op de uitvoering van een pensioenregeling, ongeacht de aard van de pensioenuitkeringen;
14° biometrische risico's : risico's in verband met overlijden, invaliditeit, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting;
15° afzonderlijk vermogen : de verplichtingen en de activa of het onverdeelde deel van gezamenlijk beheerde activa die, op basis van een afzonderlijke boekhouding, betrekking hebben op één of meerdere pensioenregelingen met het oog op het toekennen van een voorrecht aan de aangeslotenen en [5 pensioengerechtigden ]5 [6 van die pensioenregeling(en) ]6.
16° de bevoegde autoriteiten : de autoriteiten die krachtens hun nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, toezicht uitoefenen op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
17° de [2 FSMA ]2 : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
[3 19° " de EIOPA " : de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority), zoals opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010; ]3
[6 20° dekkingswaarden: de activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden;
21° duurzame drager: een hulpmiddel dat een aangeslotene of pensioengerechtigde in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;
22° sleutelfunctie: binnen een governancesysteem, een bekwaamheid om praktische taken uit te voeren; een governancesysteem omvat de risicobeheerfunctie, de interne auditfunctie, de actuariële functie en de compliancefunctie;
23° hoofdbestuur: de plaats waar de voornaamste strategische beslissingen van een IBP of van een bijdragende onderneming worden genomen;
24° groep van ondernemingen: een geheel van ondernemingen en/of instellingen die onderling verbonden of geassocieerd zijn in de zin van [7 artikel 1:20 of artikel 1:21 van het Wetboek van vennootschappen en vereniginge ]7. ]6
[8 25° Verordening 2019/2088: de Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over de duurzaamheid in de financiëledienstensector, inclusief de gedelegeerde handelingen en de technische regulerings- of uitvoeringsnormen die de Commissie ter uitvoering van die Verordening heeft aangenomen; ]8
[8 26° Verordening 2020/852: de Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088, inclusief de gedelegeerde handelingen en de technische regulerings- of uitvoeringsnormen die de Commissie ter uitvoering van die Verordening heeft aangenomen. ]8

   Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen, wordt de inrichter in de zin van [6 artikel 3, § 1, 5°, a) ]6 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, beschouwd als een bijdragende onderneming.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 308 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<KB 2013-04-29/12, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (7)<W 2021-06-27/09, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 19-07-2021> (8)<W 2021-07-04/04, art. 56, 022; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
HOOFDSTUK I/1. [1 - Externalisatie van bovenwettelijke voordelen. ]1
Art. 2/1

[1 § 1. Het beheer van de volgende pensioenuitkeringen moet worden toevertrouwd aan een IBP, als bedoeld in titel II of III van deze wet, of aan een verzekeringsonderneming als bedoeld in de Boeken II en III van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen:
1° de bovenwettelijke voordelen die door een onderneming, een instelling, een overheidsbedrijf of een openbaar bestuur aan haar/zijn werknemers of bedrijfsleiders worden toegekend:
a) inzake pensioen en overlijden voor werknemers zoals bedoeld in de voornoemde wet van 28 april 2003;
b) inzake pensioen en overlijden voor zelfstandige bedrijfsleiders zoals bedoeld in de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen;
c) inzake arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de primaire arbeidsongeschiktheid die ten individuele of ten collectieve titel worden opgebouwd ten voordele van de werknemers en de zelfstandige bedrijfsleiders zoals bedoeld in a) en b);
2° de bovenwettelijke voordelen:
a) inzake pensioen en overlijden voor zelfstandigen, meewerkende echtgenoten of helpers zoals bedoeld in Titel II, Hoofdstuk 1, Afdeling 4 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
b) inzake pensioen en overlijden voor zelfstandigen zoals bedoeld in Titel II van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke personen, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers;
c) inzake pensioen en overlijden, voor niet-zelfstandigen zoals bedoeld in artikel 54 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
d) inzake pensioenen en overlijden voor werknemers zoals bedoeld in Titel II van de wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen;
e) inzake arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de primaire arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen en niet-zelfstandigen zoals bedoeld in a) en c).

§ 2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing op:
1° onverminderd artikel 47 van de voormelde wet van 28 april 2003 en artikel 55 van de voormelde wet van 24 december 2002, de solidariteitsstelsels en -toezeggingen bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de voormelde wet van 28 april 2003 en in artikel 46 van voormelde wet van 24 december 2002;
2° de individuele pensioentoezeggingen aan personen bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen:
- ten belope van het verzekerd kapitaal van een vóór 1 juli 2012 ter financiering van die toezegging gesloten bedrijfsleidersverzekering;
- voor het overige ten belope van het bedrag van de interne voorziening bedoeld in artikel 66 van de programmawet van 22 juni 2012 tenzij die interne voorziening werd overgedragen aan een in paragraaf 1 bedoelde IBP of verzekeringsonderneming;
3° de individuele pensioentoezeggingen aan andere dan in 2° bedoelde zelfstandige bedrijfsleiders en de individuele pensioentoezeggingen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, van de voormelde wet van 28 april 2003 en die bestonden vóór 16 november 2003:
- ten belope van het verzekerd kapitaal van een vóór 1 juli 2012 ter financiering van die toezegging gesloten bedrijfsleidersverzekering;
- voor het overige ten belope van het bedrag van de interne voorziening bedoeld in artikel 66 van de programmawet van 22 juni 2012, tenzij die interne voorziening werd overgedragen aan een in paragraaf 1 bedoelde IBP of verzekeringsonderneming;
4° de voordelen bedoeld in paragraaf 1, 1°, a) en b), die vóór 1 mei 2018 werden toegekend door een openbaar bestuur en op die datum nog niet werden beheerd door een in paragraaf 1 bedoelde verzekeringsonderneming of IBP. De pensioenregelingen die de voormelde voordelen toekennen en niet ten laatste op 31 december 2018 als zodanig zijn geregistreerd in de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen, opgericht bij artikel 306 van de programmawet (I)
van 27 december 2006, worden onweerlegbaar vermoed te zijn ingevoerd vanaf 1 mei 2018. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 3

§ 1. [4 De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de IBP's naar Belgisch recht en op de IBP's die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat dan België en in België een grensoverschrijdende activiteit uitoefenen. ]4

§ 2. Zijn niet onderworpen aan de bepalingen [4 van deze wet met uitzondering van Hoofdstuk I/1 van deze titel ]4 :
1° de verzekeringsondernemingen bedoeld in [4 de Boeken II en III van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen ]4;
2° de instellingen die, [4 ... ]4 uitsluitend solidariteitsstelsels en -toezeggingen beheren bedoeld in artikel 46 van de programmawet (I) van 24 december 2002 of in de artikelen 10 en 11 van de voornoemde wet van 28 april 2003.

   [4 ... ]4

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 309 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<W 2012-06-22/02, art. 117, 006; Inwerkingtreding : 08-07-2012> (3)<W 2016-03-13/07, art. 712, 012; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756> (4)<W 2019-01-11/05, art. 9, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK III. - Toezicht.
Art. 4

De [2 FSMA ]2 houdt toezicht op de naleving van deze wet.

   [3 In dat kader houdt de FSMA rekening met de volgende beginselen:
1° het toezicht berust op een vooruitziende en risicogebaseerde benadering;
2° het toezicht berust op een passende combinatie van werkzaamheden op afstand en inspecties ter plaatse;
3° het toezicht wordt tijdig uitgeoefend op een wijze die in verhouding staat tot de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de IBP;
4° het toezicht houdt rekening met de potentiële gevolgen van het optreden van de FSMA voor de stabiliteit van de financiële stelsels in de Europese Unie, met name in noodsituaties. ]3

   De [2 FSMA ]2 kan samenwerkingsprotocollen met andere bevoegde Belgische of buitenlandse autoriteiten sluiten, voor wat betreft de uitvoering van de regels van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, met inbegrip van de relevante bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014) en 331, 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 5

[3 Overeenkomstig artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, dragen de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die aan het toezicht van de FSMA onderworpen zijn, de kosten van het toezicht dat door de FSMA ten aanzien van hen wordt uitgeoefend. ]3

   Deze kosten hebben inzonderheid betrekking op de werkingskosten :
1° van de [2 FSMA ]2, met inbegrip van de kosten die het secretariaat van de Commissies en de Raden bedoeld in de punten 2° tot 5°, met zich meebrengt;
[6 ... ]6
3° van de [6 Commissie voor de Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen ]6 ingesteld door artikel 61 van de voornoemde wet van 24 december 2002;
[6 ... ]6
5° van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen ingesteld door artikel 53 van de voornoemde wet van 28 april 2003;
[4 van de Commissie voor Verzekeringen ingesteld door [5 artikel 321 van de wet van 4 april 2014 ]5 betreffende de verzekeringen.
]4

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 312(opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2012-12-13/03, art. 86, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2012> (4)<W 2016-03-13/07, art. 713, 012; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756> (5)<W 2018-12-06/11, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 28-12-2018> (6)<W 2019-01-11/05, art. 11, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK IV. - Benaming van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.
Art. 6

In België mogen alleen de volgende instellingen publiekelijk gebruik maken van de term instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, in het kort IBP, inzonderheid in hun maatschappelijke benaming, in hun maatschappelijk doel en in hun stukken :
1° de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die in België zijn [1 vergund ]1 overeenkomstig Titel II;
2° de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en die in België een grensoverschrijdende activiteit mogen uitoefenen overeenkomstig Titel III.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
TITEL II. - Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 7

Deze titel is van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht.

Art. 8

Elke instelling voor bedrijfspensioenvoorziening wordt opgericht als een afzonderlijke, van de bijdragende onderneming te onderscheiden rechtspersoon.

   Zij neemt de vorm aan van een Organisme voor de Financiering van Pensioenen, dat geregeld wordt door Hoofdstuk II.

HOOFDSTUK II. - Het Organisme voor de Financiering van Pensioenen.
Afdeling I. - Rechtspersoonlijkheid.
Art. 9

Het organisme voor de financiering van pensioenen geniet rechtspersoonlijkheid, onder de voorwaarden omschreven in dit Hoofdstuk.

   Zijn zetel en zijn hoofdbestuur zijn in België gevestigd.

   [1 ... ]1

(1)<W 2021-06-27/09, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
Art. 10

Het organisme voor de financiering van pensioenen beperkt zijn maatschappelijk doel tot de activiteiten bedoeld in artikel 2, 2°, en tot de activiteiten die er uit voortvloeien.

   [1 Het organisme voor de financiering van pensioenen beperkt zijn activiteiten met betrekking tot Belgische pensioenregelingen tot het beheer van de pensioenuitkeringen bedoeld in artikel 2/1, § 1, de solidariteitsstelsels en -toezeggingen bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de voornoemde wet van 28 april 2003 of in artikel 46 van de voornoemde programmawet (I) van 24 december 2002 en tot de pensioenuitkeringen bedoeld in artikel 135, eerste lid.

   Het organisme voor de financiering van pensioenen mag geen pensioenregelingen beheren die enkel of in hoofdzaak voorzien in voordelen bij overlijden, invaliditeit of arbeidsongeschiktheid, noch enkel of in hoofdzaak solidariteitsstelsels en -toezeggingen zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de voornoemde wet van 28 april 2003 of in artikel 46 van de programmawet (I) van 24 december 2002, beheren. ]1

   Het mag geen ander stoffelijk voordeel verschaffen dan hetgeen verbonden is aan de verwezenlijking van het doel waarvoor het werd opgericht.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 11

Het organisme voor de financiering van pensioenen bezit rechtspersoonlijkheid vanaf de dag dat zijn statuten, de akten betreffende de benoeming van de leden van zijn raad van bestuur en in voorkomend geval van de personen gemachtigd om het organisme overeenkomstig artikel 28, derde lid, te vertegenwoordigen, worden neergelegd overeenkomstig artikel 49.

   Onverminderd artikel 52, kunnen in naam van het organisme voor de financiering van pensioenen verbintenissen worden aangegaan vooraleer het rechtspersoonlijkheid bezit. Tenzij anders is overeengekomen, zijn de personen die, in welke hoedanigheid ook, dergelijke verbintenissen aangaan, persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk indien het organisme voor de financiering van pensioenen binnen twee jaar na het ontstaan van de verbintenis, geen rechtspersoonlijkheid heeft verkregen en het bovendien de verbintenissen niet heeft overgenomen binnen zes maanden na het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid. Verbintenissen overgenomen door het organisme voor de financiering van pensioenen worden geacht door haar te zijn aangegaan vanaf het ontstaan van die verbintenissen.

Art. 12

Alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen en andere stukken die uitgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen, vermelden zijn naam, onmiddellijk voorafgegaan of gevolgd door de woorden " organisme voor de financiering van pensioenen ", of door de afkorting " OFP ", [1 zijn ondernemingsnummer ]1 en het adres van zijn zetel.

   Eenieder die in naam van een organisme voor de financiering van pensioenen meewerkt aan een in het eerste lid vermeld stuk waarop één van de in dit artikel bedoelde vermeldingen niet is aangebracht, kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor alle of voor een gedeelte van de verbintenissen die het organisme voor de financiering van pensioenen krachtens dit stuk heeft aangegaan.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling II. - De algemene vergadering.
Art. 13

De algemene vergadering heeft de meest uitgebreide bevoegdheid om de handelingen die het organisme voor de financiering van pensioenen aangaat, te verrichten of te bekrachtigen.

Art. 14

[1 § 1. Met uitzondering van de bijdragende ondernemingen die uitsluitend betrokken zijn bij de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°, dient elke bijdragende onderneming lid te zijn van het organisme voor de financiering van pensioenen zolang dat belast is met het beheer van haar pensioenregeling(en).

§ 2. Kunnen lid zijn van het organisme voor de financiering van pensioenen :
1° de bijdragende onderneming(en);
2° de aangeslotenen of de [2 pensioengerechtigden ]2, of hun vertegenwoordigers;
[3 andere ondernemingen of instellingen uit dezelfde groep van ondernemingen. ]3

   De in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde leden moeten samen minstens twee derde van de stemrechten in de algemene vergadering bezitten.

§ 3. De algemene vergadering is samengesteld uit alle leden van het organisme voor de financiering van pensioenen.

   De statuten kunnen de leden onderverdelen in gewone leden en buitengewone leden.

   Elk gewoon lid heeft minstens één stem.

   De buitengewone leden hebben geen stem tenzij de statuten daar anders over beslissen.

§ 4. Het organisme voor de financiering van pensioenen telt minstens één gewoon lid.

   De statuten voorzien in een procedure opdat het organisme voor de financiering van pensioenen niet langer dan zes maanden zonder gewoon lid zou kunnen werken.

   Onverminderd de bepalingen van afdeling V kunnen de buitengewone leden of, bij ontstentenis daarvan, de raad van bestuur beslissen tot de ontbinding van het organisme voor de financiering van pensioenen, indien dat, na afloop van de in het tweede lid bedoelde termijn, geen enkel gewoon lid telt. Als geen akkoord wordt bereikt tussen de buitengewone leden of binnen de raad van bestuur, kan elk buitengewoon lid en elk lid van de raad van bestuur de ontbinding van het organisme eisen. ]1

(1)<W 2009-05-06/03, art. 83, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (3)<W 2019-01-11/05, art. 14, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 15

Wanneer een rechtspersoon aangewezen wordt tot lid van een organisme voor de financiering van pensioenen, duidt deze onder zijn vennoten, zaakvoerders, bestuurders, leden van het directiecomité of werknemers [2 of onder diezelfde personen van de onderneming, de instelling of de entiteit die een controlebevoegdheid over deze rechtspersoon uitoefent, ]2 [1 minstens één vaste vertegenwoordiger ]1 aan die belast wordt met de uitvoering van de opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon.

   [1 Elke ]1 [2 vaste vertegenwoordiger ]2 moet aan dezelfde voorwaarden voldoen en is burgerrechtelijk aansprakelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbracht hebben, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. Deze laatste mag [1 een [2 vaste vertegenwoordiger ]2 ]1 niet ontslaan zonder tegelijk een opvolger te benoemen.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 84, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<W 2019-01-11/05, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 16

De raad van bestuur houdt op de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen een register van de leden van de algemene vergadering. Dit register vermeldt de naam, voornamen en woonplaats van de leden of, ingeval het een rechtspersoon betreft, de naam, de rechtsvorm [1 , het ondernemingsnummer ]1 en het adres van de zetel. Bovendien moeten alle beslissingen betreffende de toetreding, uittreding of uitsluiting van leden door toedoen van de raad van bestuur in dat register worden ingeschreven binnen acht dagen nadat hij van de beslissing in kennis is gesteld.

   Alle belanghebbenden hebben recht op inzage in dit register op de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 16, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 17

De algemene vergadering wordt door de raad van bestuur bijeengeroepen in de gevallen bepaald bij de wet of de statuten of wanneer ten minste één vijfde van de leden het vraagt en minstens eenmaal per jaar.

   Alle leden worden voor de algemene vergadering opgeroepen.

   Elk lid kan zich laten vertegenwoordigen door een gewoon lid of, indien de statuten het toelaten, door een buitengewoon lid. De statuten kunnen de volmachten die aan een lid worden toegekend, beperken.

Art. 18

De statuten bepalen de modaliteiten, termijnen en voorwaarden voor de oproeping, het verloop en de besluitneming van de algemene vergadering.

   Bij gebreke aan enige andersluidende wettelijke of statutaire bepaling zijn volgende regels van toepassing :
1° alle leden worden ten minste acht dagen tevoren voor de algemene vergadering opgeroepen; de agenda wordt bij de oproepingsbrief gevoegd; elk voorstel, ondertekend door ten minste één twintigste van de leden, wordt op de agenda gebracht;
2° de algemene vergadering is geldig samengesteld indien minstens een gewoon lid aanwezig of vertegenwoordigd is;
3° ieder gewoon lid heeft een gelijk stemrecht;
4° de beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde stemgerechtigde leden of wanneer er slechts een lid aanwezig of vertegenwoordigd is, eenzijdig door dat lid; onthoudingen en ongeldige stemmen worden niet meegeteld;
5° bij het nemen van besluiten mag niet van de agenda worden afgeweken;
6° bij staking van stemmen wordt de beslissing geacht te zijn verworpen.

Art. 19

De beslissingen van de algemene vergadering worden vastgelegd in notulen die bewaard worden op de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen.

   Elk lid heeft recht op inzage in de notulen en de beslissingen van de algemene vergadering alsook in alle documenten waarover de algemene vergadering beraadslaagt.

   Het inzagerecht wordt kosteloos uitgeoefend tenzij de statuten er anders over beschikken.

Art. 20

Een besluit van de algemene vergadering is vereist voor :
1° de wijziging van de statuten;
2° de benoeming, de afzetting en ambtsbeëindiging van de bestuurders;
3° de aanduiding, de afzetting en de bezoldiging van de erkende commissarissen en de erkende revisoraats-vennootschappen;
4° de uitsluiting van leden;
5° de goedkeuring van de jaarrekeningen en het jaarverslag;
6° de kwijting aan de bestuurders alsook aan de erkende commissarissen en revisoraats-vennootschappen;
7° de bekrachtiging van het financieringsplan bedoeld in artikel 86 en van haar wijzigingen;
8° de bekrachtiging van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 95;
9 de bekrachtiging van de beheersovereenkomsten met de bijdragende ondernemingen;
10° de bekrachtiging van collectieve overdrachten;
11° de ontbinding en de vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen.

Art. 20/1

[1 Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk moet een organisme voor de financiering van pensioenen, die pensioenregelingen beheert voor ondernemingen of instellingen die niet behoren tot dezelfde groep van ondernemingen, de volgende regels in acht nemen:
1° in afwijking van artikel 14, § 3, vierde lid, beschikken de bijdragende ondernemingen steeds over stemrecht met betrekking tot:
a) de materies opgesomd in artikel 20 in de mate dat die materies de pensioenregeling(en) betreffen waarvan ze het beheer aan het organisme voor de financiering van pensioenen hebben toevertrouwd;
b) de benoeming van (een) onafhankelijke bestuurder(s);
c) de maatregelen die worden genomen met toepassing van artikel 34, vierde lid;
2° bij het bepalen van de modaliteiten, termijnen en voorwaarden voor de oproeping, het verloop en de besluitneming van de algemene vergadering, bedoeld in artikel 18, wordt rekening gehouden met een billijke vertegenwoordiging van alle bijdragende ondernemingen en met de omvang, aard, schaal en complexiteit van de werkzaamheden van het organisme voor de financiering van pensioenen;
3° de bijdragende ondernemingen kunnen steeds de aanstelling van een onafhankelijke bestuurder aan de algemene vergadering voorleggen, ongeacht of de statuten in de aanstelling van een onafhankelijke bestuurder voorzien;
4° de bijdragende ondernemingen kunnen steeds een punt agenderen op een vergadering van de algemene vergadering of van de raad van bestuur. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling III. - Operationele organen.
Onderafdeling 1. - Bepalingen die voor alle operationele organen gelden.
Art. 21

De operationele organen van het organisme voor de financiering van pensioenen zijn deze die met zijn bestuur belast zijn [1 ... ]1. Ze bestaan uit de raad van bestuur en, in voorkomend geval, de andere operationele organen bedoeld in Onderafdeling 3.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 85, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009>
Art. 22

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 18, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 23

[1 Wanneer een rechtspersoon aangewezen wordt tot lid van een operationeel orgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen, duidt deze onder zijn vennoten, zaakvoerders, bestuurders, leden van het directiecomité of werknemers een vaste vertegenwoordiger aan die belast wordt met de uitvoering van die opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon.

   Deze vertegenwoordiger moet aan dezelfde voorwaarden voldoen en is burgerrechtelijk aansprakelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbracht hebben, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. Deze laatste mag zijn vertegenwoordiger niet ontslaan zonder tegelijk een opvolger te benoemen. ]1

   [2 De bepalingen van artikel 77 zijn van toepassing op deze vertegenwoordigers. ]2

(1)<W 2009-05-06/03, art. 86, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<W 2019-01-11/05, art. 19, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 24

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 25

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 26

De leden van de operationele organen [2 en de personen die een sleutelfunctie uitoefenen ]2 gaan in die hoedanigheid geen enkele persoonlijke verplichting aan inzake de verbintenissen van het organisme voor de financiering van pensioenen. Zij zijn alleen verantwoordelijk voor de vervulling van hun opgedragen taak en voor de fouten in hun bestuur [2 of in de uitvoering van hun sleutelfunctie ]2.

   De leden [2 van de raad van bestuur ]2 van een organisme voor de financiering van pensioenen zijn hoofdelijk aansprakelijk tegenover de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1 van pensioenregelingen voor elke schade die voortvloeit uit de niet-nakoming van de verplichtingen die zijn opgelegd door of krachtens de wetten betreffende de pensioenregelingen die het organisme voor de financiering van pensioenen beheert [2 en uit de miskenning van de statuten ]2.

   Ten aanzien van overtredingen waaraan zij geen deel hebben gehad, [2 worden de personen bedoeld in het eerste en tweede lid slechts ontheven van de in dezelfde leden bedoelde aansprakelijkheid ]2 wanneer hen geen schuld te wijten is en men hen niet kan verwijten nagelaten te hebben alle hun ter beschikking staande middelen aan te wenden om de schade te voorkomen of te beperken.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (2)<W 2019-01-11/05, art. 21, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Onderafdeling 2. - De raad van bestuur.
Art. 27

De raad van bestuur bepaalt het algemeen beleid van het organisme voor de financiering van pensioenen en oefent het toezicht uit op de andere operationele organen.

   [1 De raad van bestuur draagt de eindverantwoordelijkheid voor de naleving door het organisme voor de financiering van pensioenen van de bepalingen van deze wet of die krachtens deze wet zijn vastgesteld. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 22, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 28

De raad van bestuur is bevoegd om alle handelingen te verrichten die nodig of dienstig zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van het organisme voor de financiering van pensioenen, met uitzondering van deze die de wet of de statuten voorbehouden aan de algemene vergadering.

   De raad van bestuur vertegenwoordigt het organisme voor de financiering van pensioenen in en buiten rechte.

   In afwijking van het tweede lid, mag de vertegenwoordiging van het organisme voor de financiering van pensioenen in en buiten rechte, op de wijze bepaald in de statuten, opgedragen worden aan een of meer personen, al dan niet bestuurders, al dan niet leden van de algemene vergadering, die alleen, gezamenlijk of collegiaal optreden. Deze beslissing kan aan derden worden tegengeworpen onder de voorwaarden bepaald in artikel 51.

   De statuten kunnen de bevoegdheden die aan de raad van bestuur worden toegekend, beperken. Deze beperkingen, alsook de taakverdeling die de bestuurders eventueel zijn overeengekomen, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen, zelfs niet indien zij zijn bekendgemaakt.

Art. 29

De raad van bestuur van een organisme voor de financiering van pensioenen is samengesteld uit ten minste twee natuurlijke of rechtspersonen, die een college vormen. De duur van hun mandaat mag zes jaren niet te boven gaan. Het mandaat is hernieuwbaar.

   [1 De bijdragende ondernemingen en de aangeslotenen of hun vertegenwoordigers moeten de meerderheid uitmaken in de raad van bestuur van het organisme voor de financiering van pensioenen. ]1

(1)<W 2009-05-06/03, art. 87, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009>
Art. 30

In uitzonderlijke gevallen, wanneer de dringende noodzakelijkheid en het maatschappelijk belang zulks vereisen, kunnen de besluiten van de raad van bestuur, indien de statuten dat toestaan, worden genomen bij eenparig schriftelijk akkoord van de bestuurders.

   Die procedure kan evenwel niet worden gevolgd voor de vaststelling van de jaarrekening, de aanwending van het maatschappelijk fonds of voor enig ander geval dat door de statuten is uitgesloten.

Onderafdeling 3. - Andere operationele organen.
Art. 31

De statuten kunnen de raad van bestuur toestaan om de uitvoering van het algemeen beleid van het organisme voor de financiering van pensioenen over te dragen aan andere operationele organen.

   De voorwaarden voor de aanstelling van de leden van deze organen, hun ontslag, hun bezoldiging, de duur van hun opdracht en de werkwijze van de operationele organen worden bepaald door de statuten of, bij ontstentenis van een statutaire bepaling, door de raad van bestuur.

   De overeenkomstig het eerste lid overdraagbare bestuursbevoegdheid kan door de statuten of door een beslissing van de raad van bestuur worden beperkt. Deze beperkingen en de eventuele taakverdeling die de leden van de andere operationele organen zijn overeengekomen, kunnen niet worden tegengeworpen aan derden, zelfs niet indien zij worden bekendgemaakt.

   Het instellen van andere operationele organen mag de uitoefening van een passend toezicht van de [2 FSMA ]2 op het organisme voor de financiering van pensioenen niet belemmeren.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310(Opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 32

Ieder ander operationeel orgaan bestaat uit ten minste twee natuurlijke of rechtspersonen die een college vormen, met uitzondering van het orgaan dat belast is met het dagelijks bestuur van het organisme voor de financiering van pensioenen.

Art. 33

De leden van de andere operationele organen kunnen eveneens lid zijn van de raad van bestuur op voorwaarde dat zij samen in deze raad in de minderheid zijn of, in geval van pariteit, dat de voorzitter van de raad van bestuur van geen enkel ander operationeel orgaan lid is en dat hij in de raad van bestuur over een beslissende stem beschikt.

Afdeling IV. - Sociale comités.
Art. 34

Voor de uitvoering van de toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving die gelden voor de uitvoering van de pensioenregelingen die het organisme voor de financiering van pensioenen beheert kunnen één of meer sociale comités worden ingesteld bij het organisme voor de financiering van pensioenen. Deze comités zijn geen organen van het organisme voor de financiering van pensioenen.

   De samenstelling, de bevoegdheden en de werking van die comités worden geregeld in de statuten, in een overeenkomst tussen het organisme voor de financiering van pensioenen en de bijdragende onderneming of in een ander document.

   Voor het geval een sociaal comité een beslissingsbevoegdheid heeft in één of meerdere materies of situaties [3 waarvoor het comité bevoegd is ]3, bepalen de statuten hoe die beslissingsbevoegdheid wordt georganiseerd en welke geschillenregeling moet worden gevolgd [3 in geval van conflict tussen het organisme voor de financiering van pensioenen en het sociaal comité ]3.

   [3 Ingeval de raad van bestuur niet akkoord gaat met de uitkomst van de geschillenregeling omdat hij van oordeel is dat die uitkomst een substantieel risico inhoudt dat het organisme voor de financiering van pensioenen niet langer aan de wettelijke vereisten zou voldoen of ernstige gevolgen voor de belangen van het geheel of een deel van de aangeslotenen en de pensioengerechtigden zou kunnen hebben, legt hij de uitkomst voor aan de algemene vergadering van het organisme voor de financiering van pensioenen, die de nodige maatregelen neemt binnen haar bevoegdheden en stelt hij de FSMA hiervan in kennis. ]3

   De oprichting en werking van die sociale comités mogen geen belemmering vormen voor de uitoefening van een passend toezicht door de [2 FSMA ]2 op het organisme voor de financiering van pensioenen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310(opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 23, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling V. [1 Nietigheid, ontbinding, vereffening en faillissement ]1
Art. 35

§ 1. De nietigheid van een organisme voor de financiering van pensioenen kan alleen in de hiernavolgende gevallen worden uitgesproken :
1° wanneer de statuten de vermeldingen bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1° en 2°, niet bevatten;
2° wanneer één van de doeleinden waarvoor het is opgericht, strijdig is met de wet of met de openbare orde.

   Onverminderd artikelen 50 en 51, heeft de nietigheid gevolgen te rekenen van de dag waarop zij is uitgesproken.

   De beslissing waarbij de nietigheid van een organisme voor de financiering van pensioenen wordt uitgesproken, brengt de vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen mee overeenkomstig artikel 38. Onverminderd de gevolgen van het feit dat het zich in vereffening bevindt, doet de nietigheid van het organisme voor de financiering van pensioenen geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van zijn verbintenissen of van diegene welke ten aanzien van hem zijn aangegaan.

§ 2. Niettegenstaande elk hiermee strijdig beding, zijn de leden jegens de belanghebbenden hoofdelijk gehouden tot vergoeding van de schade die het onmiddellijke en rechtstreekse gevolg is van de nietigheid van het organisme voor de financiering van pensioenen uitgesproken op grond van de vorige paragraaf.

Art. 36

De [3 ondernemingsrechtbank ]3 van het arrondissement waar het organisme voor de financiering van pensioenen zijn statutaire zetel heeft kan op verzoek van een lid, een belanghebbende derde of van het openbaar ministerie de ontbinding uitspreken van het organisme voor de financiering van pensioenen dat :
1° geen enkele verbintenis meer heeft tegenover een aangeslotene of een [2 pensioengerechtigde ]2;
2° niet in staat is zijn verbintenissen na te komen;
3° zijn vermogen of de inkomsten uit dat vermogen voor een ander doel aanwendt dan dat waarvoor het is opgericht;
4° in ernstige mate in strijd handelt met de statuten, of in strijd handelt met de wet of de openbare orde;
5° minder dan één gewoon lid telt na het verstrijken van de termijn bedoeld in [1 artikel 14, § 4, tweede lid ]1.

   De rechtbank kan de vernietiging van de betwiste handeling uitspreken ook indien zij de eis tot ontbinding afwijst.

   [1 In het in het eerste lid, 5°, bedoelde geval kan het verzoek ook worden ingediend door een buitengewoon lid of een lid van de raad van bestuur van het organisme voor de financiering van pensioenen op de voorwaarden bepaald in artikel 14, § 4, derde lid. ]1

(1)<W 2009-05-06/03, art. 88, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (3)<W 2021-06-27/09, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
Art. 37

Alvorens uitspraak te doen over een vordering tot nietigheid of gerechtelijke ontbinding [4 of de opening van een faillissementsprocedure of een voorlopige ontneming in de zin van artikel XX.32 van het Wetboek van Economisch Recht ]4 van een organisme voor de financiering van pensioenen, richt de voorzitter van de rechtbank een verzoek om advies aan de [2 FSMA ]2. De griffier geeft dit verzoek onverwijld door. Hij stelt de procureur des Konings ervan in kennis.

   Het verzoek wordt schriftelijk aan de [2 FSMA ]2 gericht. Bij dit verzoek worden de nodige documenten ter informatie gevoegd.

   De [2 FSMA ]2 brengt haar advies uit binnen de vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek om advies.

   Ingeval een procedure betrekking heeft op een organisme voor de financiering van pensioenen waarvoor een voorafgaande coördinatie met buitenlandse autoriteiten [3 of met de EIOPA ]3 vereist is, beschikt de [2 FSMA ]2 over een ruimere termijn om haar advies uit te brengen, met dien verstande dat de totale termijn niet meer dan dertig dagen mag bedragen. Indien de [2 FSMA ]2 van oordeel is gebruik te moeten maken van deze uitzonderlijke termijn, brengt ze dit ter kennis van de rechterlijke instantie die een uitspraak moet doen. De termijn waarover de [2 FSMA ]2 beschikt om een advies uit te brengen, schorst de termijn waarbinnen de rechterlijke instantie uitspraak moet doen. Indien de [2 FSMA ]2 geen advies verstrekt binnen de vastgestelde termijn, kan de rechtbank uitspraak doen.

   De [2 FSMA ]2 verstrekt haar advies schriftelijk. Het wordt door ongeacht welk middel bezorgd aan de griffier, die het doorgeeft aan de voorzitter van de rechtbank en aan de procureur des Konings. Het advies wordt toegevoegd aan het dossier.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 24, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2021-07-04/04, art. 70, 022; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
Art. 38

Eén of meer vereffenaars worden aangewezen overeenkomstig de statuten en mits goedkeuring van de [2 FSMA ]2 of, in geval van een gerechtelijke ontbinding, door de [3 ondernemingsrechtbank ]3.

   Onverminderd andere wettelijke bepalingen, kan de Koning de bevoegdheden en verplichtingen van de vereffenaar bepalen, in het bijzonder voor wat de vereffening betreft van de verbintenissen die voortvloeien uit de pensioenregelingen die door het organisme voor de financiering van pensioenen worden beheerd.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2021-06-27/09, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
Art. 39

Tegen een vonnis waarbij de nietigheid of de ontbinding van een organisme voor de financiering van pensioenen of de nietigverklaring van één van zijn handelingen wordt uitgesproken, kan hoger beroep worden ingesteld.

   Hetzelfde geldt voor een vonnis dat uitspraak doet over het besluit van de vereffenaar of de vereffenaars.

Art. 40

De vereffening geschiedt door één of meer vereffenaars die hun opdracht vervullen hetzij overeenkomstig de statuten, hetzij krachtens een besluit van de algemene vergadering, hetzij, bij ontstentenis daarvan, krachtens een rechterlijke beslissing die door enige belanghebbende of door het openbaar ministerie kan worden gevorderd.

Art. 41

Elk afzonderlijk vermogen van een organisme voor de financiering van pensioenen wordt afzonderlijk vereffend zonder dat dit de vereffening van een ander afzonderlijk vermogen met zich meebrengt. Enkel de vereffening van het laatste afzonderlijk vermogen, brengt de vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen met zich mee.

   In geval van ontbinding, vereffening of herstructurering van afzonderlijke vermogens, zijn de bepalingen van deze Afdeling van toepassing op dat of deze afzonderlijke vermogens.

Art. 42

§ 1. Niettegenstaande ieder andere wettelijke of statutaire bepaling, worden in geval van vrijwillige of gedwongen vereffening van een afzonderlijk vermogen, de rechten van de schuldeisers op de dekkingswaarden gevestigd in de volgende volgorde, met gelijkheid van schuldeisers van eenzelfde rang :
1° in afwijking van artikel 94, eerste lid, de vereffenaar of, in voorkomend geval, de curator tot beloop van zijn bezoldiging, van dat van zijn personeel en van de vereffeningskosten in zoverre ze het afzonderlijk vermogen waaraan de dekkingswaarden zijn toegewezen, ten goede komen;
2° in afwijking van artikel 94, eerste lid, de schuldeisers houders van rechten of voorrechten op de dekkingswaarden, die te goeder trouw verworven zijn en krachtens een formaliteit vervuld vóór de toewijzing van de betreffende activa als dekkingswaarde, tot beloop van deze rechten en voorrechten;
3° de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1 van de pensioenregeling die valt onder het afzonderlijk vermogen waaraan de dekkingswaarden zijn toegewezen, tot beloop van de vorderingen die zij kunnen laten gelden op grond van deze pensioenregeling;
4° de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1 van pensioenregelingen die vallen onder elk ander afzonderlijk vermogen dat gelijktijdig vereffend wordt, tot beloop van het saldo na vereffening van het afzonderlijk vermogen bedoeld in deze paragraaf a rato van de tekorten van de overige afzonderlijke vermogens.

   [2 Deze bepaling is niet van toepassing op de vereffening van afzonderlijke vermogens waarin pensioenregelingen worden beheerd als bedoeld in artikel 135, eerste lid ]2;
5° de overige schuldeisers, tot beloop van hun vordering op het afzonderlijk vermogen dat in vereffening is gesteld.

§ 2. Ingeval de dekkingswaarden ontoereikend zijn om de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1 van de pensioenregelingen van een afzonderlijk vermogen schadeloos te stellen overeenkomstig de vorige paragraaf, behouden deze aangeslotenen en [1 pensioengerechtigden ]1 voor het overige een algemeen voorrecht op alle roerende en onroerende goederen van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. Dit voorrecht kan enkel worden uitgeoefend bij de volledige vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen. Het wordt voorafgegaan door alle andere algemene en bijzondere voorrechten.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (2)<W 2019-01-11/05, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 43

Na aanzuivering van het passief, zullen de vereffenaars de bestemming van het actief vaststellen.

   Onverminderd andere wettelijke bepalingen, kan deze bestemming geen andere zijn dan die bepaald in de statuten of, bij ontstentenis van enige statutaire bepaling daaromtrent, besloten door de algemene vergadering die de vereffenaars bijeenroepen. Bij ontstentenis van een bepaling in de statuten of van een besluit van de algemene vergadering geven de vereffenaars aan het actief een bestemming die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel waarvoor het organisme voor de financiering van pensioenen is opgericht.

   De leden, de schuldeisers en het openbaar ministerie kunnen bij de rechtbank beroep instellen tegen het besluit van de vereffenaars.

Art. 44

De vordering van de schuldeisers verjaart na verloop van vijf jaar te rekenen van de bekendmaking van de beslissing betreffende de bestemming van het actief.

Art. 45

Elke beslissing van de rechter, van de algemene vergadering of van de vereffenaars betreffende de ontbinding of de nietigheid van het organisme voor de financiering van pensioenen, de vereffeningsvoorwaarden, de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars, de afsluiting van de vereffening en de bestemming van het actief, wordt binnen een maand na de dagtekening ervan neergelegd overeenkomstig artikel 49.

   De akten betreffende de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars vermelden hun naam, voornamen en woonplaats, of, ingeval het rechtspersonen betreft, hun naam, rechtsvorm [1 , ondernemingsnummer ]1 en zetel.

   Op alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen en andere stukken die uitgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen in verband waarmee een beslissing tot ontbinding is genomen, worden de in artikel 12 bedoelde vermeldingen met de woorden " in vereffening " aangevuld.

   Eenieder die in naam van een dergelijk organisme voor de financiering van pensioenen meewerkt aan een in het vorige lid vermeld stuk waarop deze bedoelde vermelding niet is aangebracht, kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor alle of voor een gedeelte van de verbintenissen die het organisme voor de financiering van pensioenen krachtens dit stuk heeft aangegaan.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling VI. - Openbaarmakingsformaliteiten.
Art. 46

Onverminderd de andere bepalingen van dit hoofdstuk vermelden de statuten van het organisme voor de financiering van pensioenen ten minste :
1° de naam en het adres van de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen;
2° de precieze omschrijving van het maatschappelijk doel;
3° in voorkomend geval, de beschrijving van de afzonderlijke vermogens;
4° de voorwaarden en de formaliteiten betreffende toetreding en uittreding van de leden;
5° de bevoegdheden van de algemene vergadering en de wijze van bijeenroeping ervan, alsook de wijze waarop haar beslissingen aan de leden en aan derden ter kennis worden gebracht;
6° de wijze van benoeming, ambtsbeëindiging en afzetting van de bestuurders, de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen;
7° in voorkomend geval, de wijze van aanwijzing van de personen die gemachtigd zijn om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen met toepassing van artikel 28, derde lid, de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen, ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college.

   Deze statuten worden bij authentieke of bij onderhandse akte vastgesteld. In dat laatste geval moeten zij in afwijking van artikel [1 8.20 ]1 van het Burgerlijk Wetboek, slechts in twee originelen worden opgesteld.

(1)<W 2019-04-13/28, art. 52, 020; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art. 47

De akten betreffende de benoeming of de ambtsbeëindiging van de leden [1 van de raad van bestuur ]1, de commissarissen en van de personen gemachtigd om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen, vermelden hun naam, hun voornamen, hun woonplaats, of, ingeval het rechtspersonen betreft, hun naam, hun rechtsvorm, [1 hun ondernemingsnummer ]1 en hun zetel alsook de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen, ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 48

De bestuurders leggen jaarlijks bij de Nationale Bank van België de volgende documenten neer :
1° de jaarrekening [2 en het jaarverslag ]2;
2° een stuk met de naam en voornaam van de bestuurders en van de commissaris(sen) die in functie zijn;
3° het verslag van de commissaris(sen).

   De Koning bepaalt het tijdstip waarop en de nadere regels volgens welke en de voorwaarden waaronder de in het eerste lid bedoelde stukken moeten worden neergelegd, alsmede het bedrag en de wijze van betaling van de kosten van de openbaarmaking. De neerlegging wordt alleen aanvaard indien de op grond van dit lid vastgestelde bepalingen worden nageleefd.

   Binnen vijftien werkdagen na de aanvaarding van de neerlegging wordt daarvan melding gemaakt in een door de Nationale Bank van België aangelegd bestand op een drager en volgens de nadere regels die de Koning vaststelt. De tekst van de vermelding wordt door de Nationale Bank van België neergelegd ter griffie van de [3 ondernemingsrechtbank ]3 die het dossier van het organisme voor de financiering van pensioenen als bedoeld in artikel 49 aanlegt en wordt bij dat dossier gevoegd.

   De Nationale Bank van België reikt aan degenen die er, zelfs schriftelijk, om vragen, een afschrift in de door de Koning vastgestelde vorm uit, hetzij van alle stukken die haar op grond van het eerste lid worden overgezonden, hetzij van de stukken als bedoeld in het eerste lid die haar worden overgezonden en betrekking hebben op de met name genoemde organismen voor de financiering van pensioenen en op bepaalde jaren. De Koning stelt het bedrag vast dat aan de Nationale Bank van België moet worden betaald voor de verkrijging van de in dit lid bedoelde afschriften.

   De griffies van de rechtbanken ontvangen van de Nationale Bank van België kosteloos en onverwijld een afschrift van alle stukken bedoeld in het eerste lid in de vorm die door de Koning is vastgesteld.

   De Nationale Bank van België is bevoegd om, volgens de nadere regels die door de Koning zijn vastgesteld, algemene en anonieme statistieken op te maken en bekend te maken over het geheel of een gedeelte van de gegevens vervat in de stukken die haar met toepassing van het eerste lid worden overgezonden.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 311 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<W 2019-01-11/05, art. 28, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 018; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 49

Op de griffie van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 wordt een dossier gehouden voor ieder organisme voor de financiering van pensioenen die zijn zetel heeft in het arrondissement.

   Dit dossier bevat :
1° de statuten van het organisme voor de financiering van pensioenen;
2° de akten betreffende de benoeming of de ambtsbeëindiging van [1 de bestuurders ]1 en van de personen gemachtigd om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen en van de commissarissen;
3° een kopie van het register van de leden;
4° de beslissingen betreffende de nietigheid of de ontbinding van het organisme voor de financiering van pensioenen, de vereffening ervan en de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars, bedoeld in artikel 45, eerste lid; de rechterlijke beslissingen moeten slechts bij het dossier worden gevoegd als zij in kracht van gewijsde zijn gegaan of uitvoerbaar zijn bij voorraad;
5° de jaarrekening van het organisme voor de financiering van pensioenen, opgemaakt overeenkomstig artikel 81;
6° de wijzigingen in de in 1°, 2°, 4° en 5°, bedoelde akten, stukken en beslissingen;
7° de gecoördineerde tekst van de statuten na de wijzigingen ervan.

   Wanneer wijzigingen optreden in de samenstelling van het organisme voor de financiering van pensioenen wordt een bijgewerkte ledenlijst neergelegd binnen één maand te rekenen van de verjaardag van de neerlegging van de statuten.

   De Koning bepaalt de wijze waarop het dossier moet worden aangelegd en de vergoeding die daarvoor wordt aangerekend aan het organisme voor de financiering van pensioenen en die niet hoger mag zijn dan de reële kostprijs. Hij kan erin voorzien dat de stukken bedoeld in het tweede lid kunnen worden neergelegd en gereproduceerd in de door Hem bepaalde vorm. Onder de voorwaarden bepaald door de Koning, hebben kopieën dezelfde bewijskracht als originele stukken en kunnen deze in de plaats ervan worden gesteld. De Koning kan eveneens toestaan dat de gegevens van het dossier die Hij bepaalt, op geautomatiseerde wijze worden verwerkt. Hij kan toestaan dat de gegevensbestanden met elkaar in verbinding worden gebracht. Hij stelt in voorkomend geval daarvoor de nadere regels vast.

   Eenieder kan met betrekking tot een bepaald organisme voor de financiering van pensioenen kosteloos kennis nemen van de neergelegde stukken. Tegen betaling van de griffierechten kan, op mondelinge of schriftelijke aanvraag, een volledig of gedeeltelijk afschrift ervan worden verkregen. Deze afschriften worden eensluidend verklaard met het origineel, tenzij de aanvrager van deze formaliteit afziet.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 89, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 018; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 50

De akten, stukken en beslissingen bedoeld in artikel 49, tweede lid, 1°, 2° en 4°, en de wijzigingen ervan, worden, op kosten van de betrokkenen, bij uittreksel bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.

   Het uittreksel vermeldt :
1° voor de statuten of hun wijziging, de gegevens bedoeld in artikel 46, eerste lid;
2° voor de akten betreffende de benoeming en de ambtsbeëindiging van de bestuurders en de personen gemachtigd om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen en de commissarissen, de gegevens bedoeld in artikel 47;
3° voor de rechterlijke beslissingen en de beslissingen van de algemene vergadering of de vereffenaars betreffende de nietigheid of de ontbinding van het organisme voor de financiering van pensioenen of de vereffening, de auteur, de datum en het dispositief van de beslissing;
4° voor de akten en beslissingen betreffende de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars, de gegevens bedoeld in artikel 45, tweede lid.

   De Koning wijst de ambtenaren aan die de akten, de stukken of beslissingen in ontvangst nemen en bepaalt de vorm waarin en de voorwaarden waaronder zij moeten worden neergelegd en bekendgemaakt. De bekendmaking moet binnen dertig dagen na de neerlegging plaatsvinden op straffe van schadevergoeding ten laste van de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten is.

Art. 51

[1 Onverminderd artikel 28, vierde lid kunnen ]1 de akten, de stukken en de beslissingen die krachtens dit hoofdstuk moeten worden neergelegd, [1 ... ]1 aan derden slechts worden tegengeworpen vanaf de dag van neerlegging ervan of, indien zij naar luid van dit hoofdstuk ook moeten worden bekendgemaakt, vanaf de dag van bekendmaking ervan in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, behalve indien het organisme voor de financiering van pensioenen aantoont dat die derden reeds kennis ervan hadden. Derden kunnen zich niettemin beroepen op akten, stukken en beslissingen die niet zijn neergelegd of bekendgemaakt. Die akten, stukken en beslissingen kunnen met betrekking tot handelingen verricht voor de eenendertigste dag volgend op de bekendmaking, niet worden tegengeworpen aan derden die aantonen dat zij onmogelijk kennis ervan hadden kunnen hebben.

   In geval van tegenstrijdigheid tussen de neergelegde tekst en die bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, kan deze laatste niet aan derden worden tegengeworpen. Zij kunnen zich evenwel erop beroepen tenzij de instelling aantoont dat zij van de neergelegde tekst kennis hadden.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 29, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK III. - [1 Vergunning ]1 en uitbreiding van de [1 vergunning ]1.
Art. 52

Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag geen activiteit als bedoeld in artikel 2, 2°, uitoefenen zonder vooraf door de [2 FSMA ]2 te zijn [3 vergund ]3.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 53

Bij de [3 vergunningsaanvraag ]3 worden de volgende inlichtingen en documenten verstrekt :
1° de statuten en, in voorkomend geval, de oprichtingsakte van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, met in voorkomend geval vermelding van de datum van de bekendmaking ervan in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad;
2° de identificatiegegevens van de leden van de operationele organen en [4 van de verantwoordelijken voor de sleutelfuncties, bedoeld in artikel 77/2 ]4, te weten :
a) voor natuurlijke personen, de naam, voornamen, woonplaats, geboortedatum en plaats en rijksregisternummer of ander officieel nationaal referentienummer of paspoortnummer;
b) voor rechtspersonen, de naam, rechtsvorm, adres van zetel, [4 ondernemingsnummer of voor buitenlandse rechtspersonen het identificatienummer in handels-, rechtspersonen- of andere overheidsregisters ]4, alsook de identificatiegegevens zoals bedoeld in a), van hun vaste vertegenwoordigers.
[4 de gegevens betreffende de passende deskundigheid en de professionele betrouwbaarheid zoals bedoeld in artikel 77, van de personen bedoeld in 2° ; ]4
4° de omvang van de bevoegdheden van de leden van de operationele organen en de wijze waarop zij die uitoefenen;
[4 de beschrijving van het governancesysteem, zoals bedoeld in artikel 76/1; ]4

   [4 5/1° de beleidslijnen bedoeld in artikel 76/1, § 1, vierde lid, 5° en 6° ;
5/2° in voorkomend geval een opsomming van de activiteiten of sleutelfuncties die de IBP zal uitbesteden en, indien reeds gekend, de identiteit van de dienstverleners; ]4
[4 de naam van de bijdragende ondernemingen waarvan de IBP de pensioenregelingen beheert, hun ondernemingsnummer of voor buitenlandse rechtspersonen het identificatienummer in handels-, rechtspersonen- of andere overheidsregisters; ]4
7° de voornaamste kenmerken van de pensioenregelingen die uitgevoerd worden door de instelling;
[4 7/1° de beheersovereenkomst bedoeld in artikel 79 tenzij de beheers- en werkingsregels in de statuten zijn omschreven; ]4
8° het financieringsplan bedoeld in artikel 86;
9° het bewijs dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening beschikt over de in de artikelen 87 en 88 bedoelde solvabiliteitsmarge, indien er een dergelijke marge moet worden samengesteld;
10° de verklaring inzake beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 95;
11° de andere inlichtingen en documenten die de [2 FSMA ]2 vraagt met het oog op de beoordeling van de [3 vergunningsaanvraag ]3.

   [4 Het vergunningsdossier wordt geacht volledig te zijn wanneer het alle in het eerste lid bedoelde documenten en inlichtingen bevat. ]4

   De [2 FSMA ]2 stelt de vorm van de [3 vergunningsaanvraag ]3 en de voorwaarden waaraan deze moet beantwoorden, vast.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,4°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 30, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 54

[1 De IBP deelt binnen de maand aan de FSMA elke wijziging mee van de gegevens en documenten bedoeld in artikel 53, eerste lid, 4°, 5°, 5/1°, 6°, 7°, 7/1°, 8° en 10°.

   Wanneer de IBP zich voorneemt om een significante wijziging aan haar activiteiten of haar werking aan te brengen, deelt ze dit voorafgaandelijk mee aan de FSMA, samen met de in voorkomend geval aangepaste inlichtingen en documenten bedoeld in artikel 53, eerste lid. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 31, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 55

De [3 vergunning ]3 wordt afzonderlijk verleend voor :
1° de activiteiten bedoeld in [6 artikel 2/1, § 1,]6, voor wat de in België [4 vergunde ]4 pensioenuitkeringen betreft en voor de buitenlandse pensioenregelingen andere dan die bedoeld in 2°;
2° de activiteiten bedoeld in [6 artikel 2/1, § 1,]6, voor wat de in België [4 vergunde ]4 pensioenuitkeringen betreft en voor de hieraan gelijkaardige activiteiten die in het buitenland worden uitgeoefend;
[6 3° de activiteiten bedoeld in artikel 135, eerste lid. ]6

   De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die [5 vergund ]5 is voor een van de activiteiten bedoeld in het eerste lid en die haar werkzaamheden wenst uit te breiden tot de ander activiteit, dient bij de [2 FSMA ]2 een aanvraag tot uitbreiding van de [3 vergunning ]3 in. Bij deze aanvraag wordt een dossier verstrekt, dat overeenkomstig [6 artikel 53 ]6 is samengesteld.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 32, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 56

De [3 FSMA ]3 meldt onverwijld de ontvangst van de aanvraag tot [4 vergunning ]4 of uitbreiding.

   De [3 FSMA ]3 spreekt zich uit over de aanvraag binnen drie maanden na voorlegging van een volledig dossier en uiterlijk binnen negen maanden na ontvangst van de aanvraag.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 313 (art. 313 opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 57

De [1 vergunning ]1 of de uitbreiding kan slechts worden verleend aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die voldoet aan de door of krachtens de wet gestelde voorwaarden en regels.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 58

De beslissing tot verlening of weigering van de [2 vergunning ]2 of de uitbreiding wordt ter kennis gebracht van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met een ter post aangetekende brief.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 314 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 59

[1 De [3 FSMA ]3 stelt de lijst op van de [5 vergunde ]5 instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Zij vermeldt voor welk van [7 de ]7 activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, de instelling is [6 vergund ]6, evenals, in voorkomend geval, de andere lidstaten dan België waarin de instelling een grensoverschrijdende activiteit uitoefent. Deze lijst en alle daarin aangebrachte wijzigingen worden op haar website bekendgemaakt [4 en aan de EIOPA meegedeeld ]4.] -1

(1)<W 2009-05-06/03, art. 90, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<KB 2013-04-29/12, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (7)<W 2019-01-11/05, art. 33, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 60

De [3 vergunde ]3 instelling voor bedrijfspensioenvoorziening brengt in de documenten die ter kennis worden gebracht van de aangeslotenen en de [5 pensioengerechtigden ]5 de volgende vermelding aan :
" Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening [4 vergund ]4 op... ".

   Na die vermelding volgt het identificatienummer dat door de [2 FSMA ]2 is toegekend.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 61

Een [5 vergunde ]5 instelling voor bedrijfspensioenvoorziening kan afstand doen van de [4 vergunning ]4. De afstand wordt gericht aan de [3 FSMA ]3 die de afstand vaststelt en de datum van uitwerking ervan bepaalt. [1 ... ]1

   De afstand van de [4 vergunning ]4 houdt het verbod in om de activiteiten voort te zetten, met uitzondering van het beheer van pensioenregelingen voor de aangeslotenen of [6 pensioengerechtigden ]6 van die regelingen op het ogenblik van de afstand.

   De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die afstand heeft gedaan van de [4 vergunning ]4 blijft aan de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsreglementen en aan het toezicht van de [3 FSMA ]3 onderworpen totdat al haar verplichtingen zijn afgewikkeld.

   De [3 FSMA ]3 stelt de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten waar de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een grensoverschrijdende activiteit uitoefent, in kennis van de afstand van haar [4 vergunning ]4.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> &bsp;(2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK IV. - Grensoverschrijdende activiteit [1 , grensoverschrijdende overdracht ]1 en activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte.
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen. ]1
Art. 62

Een in België [1 vergunde ]1 instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag een grensoverschrijdende activiteit of een activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, uitoefenen [2 of een grensoverschrijdende overdracht uitvoeren of ontvangen ]2 onder de voorwaarden van dit hoofdstuk.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (2)<W 2019-01-11/05, art. 35, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 63

[1 Een IBP mag een grensoverschrijdende activiteit of een activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte slechts uitoefenen indien haar technische voorzieningen met betrekking tot het geheel van de beheerde pensioenregelingen, te allen tijde volledig gedekt zijn door dekkingswaarden. ]1

   [1 Ingeval een grensoverschrijdende activiteit of een activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte wordt opgestart ten gevolge van de gehele of gedeeltelijke overdracht van de passiva of technische voorzieningen van een pensioenregeling, van andere verplichtingen en rechten, en van de overeenkomstige activa van een pensioenregeling, of de geldwaarde daarvan, moeten bovendien op de startdatum van deze activiteit de technische voorzieningen met betrekking tot elke pensioenregeling die deel uitmaakt van de op te starten activiteit, volledig door dekkingswaarden zijn gedekt. ]1

   Voor de toepassing [1 van dit artikel ]1 mag de instelling de voordelen van de overgangsmaatregelen van de [1 artikelen 163 tot 173 ]1, niet in rekening brengen.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 36, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 63/1

[1 Het aan de FSMA te verstrekken dossier op het ogenblik van de kennisgeving van een grensoverschrijdende activiteit of een activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte of van de aanvraag tot goedkeuring van een grensoverschrijdende overdracht zoals bepaald in de artikelen 64, 69/3 en 70, moet opgesteld zijn in de voor de IBP wettelijk verplichte taal.

   De FSMA kan evenwel opleggen dat dit dossier vertaald wordt in de taal die is overeengekomen tussen de FSMA en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, de Staat waar de activiteit zal worden uitgeoefend of, in geval van grensoverschrijdende overdracht, de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP.

   De bepalingen in afdelingen II, II/2 en III worden toegepast:
1° bij elke significante wijziging van gegevens van het in eerste lid bedoelde dossier in geval van een grensoverschrijdende activiteit, al dan niet voortvloeiend uit een grensoverschrijdende overdracht, of in geval van een activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte of;
2° indien de grensoverschrijdende activiteit of de grensoverschrijdende overdracht of de activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, geen uitvoering krijgt na het verstrijken van een termijn van twaalf maanden na de in artikel 68, eerste lid, artikel 69/8, eerste en tweede lid en artikel 72 bepaalde startdata. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 37, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling II. - Grensoverschrijdende activiteit.
Art. 64

De in België [4 vergunde ]4 instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die voornemens is een grensoverschrijdende activiteit uit te oefenen, stelt de [2 FSMA ]2 hiervan in kennis.

   Bij deze kennisgeving wordt een dossier bezorgd met de volgende gegevens :
1° de naam van de lidstaat van ontvangst;
2° de naam [6 en de vestiging van het hoofdbestuur ]6 van de bijdragende onderneming;
3° de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor de bijdragende onderneming zal worden beheerd;
[6 ... ]6

   [6 ... ]6

   De kennisgeving kan ingediend worden op hetzelfde ogenblik als het [5 vergunningsdossier ]5 bedoeld in artikel 53. De [2 FSMA ]2 kan evenwel geen enkele beslissing nemen over de kennisgeving vóór [6 ... ]6 de verlening van de [3 vergunning ]3 overeenkomstig [6 artikel 56, tweede lid ]6.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,5°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 38, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 65

[1 De FSMA meldt de IBP meteen de ontvangst van het in artikel 64 bedoelde dossier. Indien de kennisgeving aan de FSMA niet alle in artikel 64 bepaalde gegevens bevat, verzoekt de FSMA om mededeling van de ontbrekende gegevens.

   De FSMA beslist binnen drie maanden na ontvangst van alle in artikel 64 bepaalde gegevens of de administratieve structuur, de financiële positie van de IBP en de professionele betrouwbaarheid en deskundigheid van de personen die de IBP besturen, verenigbaar zijn met de voorgenomen grensoverschrijdende activiteit.

   Voor het nemen van haar beslissing kan de FSMA alle bijkomende informatie vragen die zij daartoe noodzakelijk acht. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 39, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 66

[1 Wanneer de FSMA beslist dat de administratieve structuur, de financiële positie van de IBP en de professionele betrouwbaarheid en deskundigheid van de personen die de IBP besturen, verenigbaar zijn met de voorgenomen grensoverschrijdende activiteit, bezorgt zij de in artikel 64 bepaalde gegevens van het dossier binnen de drie maanden na ontvangst ervan, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stelt zij de IBP daarvan meteen in kennis met een aangetekende zending.

   Wanneer de FSMA beslist dat de administratieve structuur, de financiële positie van de IBP en de professionele betrouwbaarheid en deskundigheid van de personen die de IBP besturen, niet verenigbaar zijn met de voorgenomen grensoverschrijdende activiteit, worden de in artikel 64 bepaalde gegevens van het dossier niet meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stelt de FSMA de IBP meteen in kennis van de beslissing en de reden ervan met een aangetekende zending. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 40, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 67

[1 Meteen bij de ontvangst ervan ]1, verstrekt de [3 FSMA ]3 aan de instelling de inlichtingen die de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst haar hebben overgemaakt [4 ... ]4 :
[4 1° de sociale wetgeving en de arbeidswetgeving die geldt voor de uitvoering van de pensioenregeling;
2° de voorschriften inzake informatieverstrekking die van toepassing zijn op de grensoverschrijdende activiteit;
3° de verplichting om een bewaarder aan te stellen voor de bewaring van de activa en de vervulling van toezichtstaken. ]4

(1)<W 2009-05-06/03, art. 92, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 41, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 68

[1 Zodra de IBP de in artikel 67 bedoelde inlichtingen ontvangt of wanneer de IBP deze inlichtingen niet heeft ontvangen bij het verstrijken van een termijn van zes weken die aanvangt op de datum waarop de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de door de FSMA op grond van artikel 66, eerste lid verstrekte gegevens hebben ontvangen, kan de IBP in de lidstaat van ontvangst met haar activiteit beginnen, mits naleving van de bepalingen die vermeld zijn in artikel 67.

   De IBP stelt de FSMA in kennis van de effectieve startdatum van de grensoverschrijdende activiteit. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 42, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling II/1. [1 - Grensoverschrijdende overdracht van een Belgische IBP naar een ontvangende IBP van een andere lidstaat. ]1
Art. 69

[1 § 1. Een Belgische IBP mag geheel of gedeeltelijk de technische voorzieningen, andere verplichtingen en rechten van een pensioenregeling onderworpen aan het Belgisch recht of aan het recht van een andere lidstaat, en de overeenkomstige activa of de geldwaarde daarvan overdragen aan een IBP die in een andere lidstaat is geregistreerd of een vergunning heeft verkregen.

   Die grensoverschrijdende overdracht is onderworpen aan de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende IBP. Die bevoegde autoriteit vraagt de voorafgaande toestemming van de FSMA overeenkomstig artikel 146.

§ 2 De kosten van de grensoverschrijdende overdracht mogen niet ten laste komen van de aangeslotenen en pensioengerechtigden van de Belgische overdragende IBP.

§ 3. Bij onenigheid over de procedure of inhoud van door de FSMA of door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende IBP genomen of niet genomen maatregelen, waaronder de beslissing om een grensoverschrijdende overdracht goed te keuren of te weigeren, kan de EIOPA op verzoek van een van beide bevoegde autoriteiten of op eigen initiatief vrijblijvend bemiddelen overeenkomstig artikel 31, tweede lid, c), van verordening (EU) nr. 1094/2010. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 44, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/1

[1 De grensoverschrijdende overdracht is onderworpen aan de voorafgaandelijke goedkeuring van:
1° een, volgens het op de overgedragen pensioenregeling toepasselijke recht gedefinieerde, meerderheid van de betrokken aangeslotenen en een meerderheid van de betrokken pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, door een meerderheid van hun vertegenwoordigers. De Belgische IBP stelt de informatie over de voorwaarden van deze overdracht tijdig ter beschikking van de betrokken aangeslotenen en pensioengerechtigden en, in voorkomend geval, van hun vertegenwoordigers, en dit alvorens de aanvraag voor de goedkeuring van de grensoverschrijdende overdracht wordt ingediend;
2° in voorkomend geval, de bijdragende onderneming. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 45, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/2

[1 Indien de grensoverschrijdende overdracht resulteert in een grensoverschrijdende activiteit, deelt de FSMA binnen vier weken na ontvangst van de goedkeuring van de grensoverschrijdende overdracht door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende IBP, de op de bedrijfspensioenregeling toepasselijke sociaal- en arbeidsrechtelijke bepalingen, de voorschriften inzake informatieverstrekking en bewaring van de activa mee aan deze autoriteit.

   Wanneer deze bepalingen en voorschriften een Belgische pensioenregeling betreffen, stelt de FSMA de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende IBP in kennis van elke significante wijziging van de in het eerste lid bepaalde gegevens. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 46, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling II/2. [1 - Een Belgische IBP als ontvangende IBP van een grensoverschrijdende overdracht. ]1
Art. 69/3

[1 De Belgische IBP die voornemens is een grensoverschrijdende overdracht te ontvangen die al of niet resulteert in een grensoverschrijdende activiteit, dient bij de FSMA een aanvraag tot goedkeuring van de overdracht in.

   Bij deze aanvraag tot goedkeuring moeten de volgende gegevens worden verstrekt:
1° de schriftelijke overeenkomst tussen de overdragende en de ontvangende IBP met de voorwaarden van de overdracht;
2° een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling;
3° een beschrijving van de over te dragen passiva of technische voorzieningen, en andere verplichtingen en rechten, en de overeenkomstige activa of de geldwaarde daarvan;
4° de namen en de vestigingen van de hoofdbesturen van de overdragende IBP en de ontvangende IBP en de lidstaten waar elke IBP geregistreerd is of een vergunning heeft verkregen;
5° de vestiging van het hoofdbestuur en de naam van de bijdragende onderneming;
6° het bewijs van de voorafgaande goedkeuring door een, volgens het op de overgedragen pensioenregeling toepasselijke recht gedefinieerde, meerderheid van de betrokken aangeslotenen en een meerderheid van de betrokken pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, door een meerderheid van hun vertegenwoordigers, alsook, desgevallend, door de bijdragende onderneming van de over te dragen pensioenregeling;
7° in voorkomend geval, de namen van de lidstaten waarvan het voor bedrijfspensioenregelingen geldende sociale recht en het arbeidsrecht van toepassing is op de betrokken pensioenregeling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 48, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/4

[1 De FSMA bezorgt de in artikel 69/3 bedoelde aanvraag tot goedkeuring onverwijld aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP.

   Indien deze aanvraag tot goedkeuring niet alle in artikel 69/3 bepaalde gegevens bevat, verzoekt de FSMA de Belgische IBP om mededeling van de ontbrekende gegevens. Bij ontvangst van de ontbrekende gegevens bezorgt de FSMA deze onverwijld aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP.

   De FSMA meldt aan de Belgische IBP de datum van ontvangst van alle in artikel 69/3 bepaalde gegevens.

   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP moet binnen acht weken na ontvangst van alle in artikel 69/3 bepaalde gegevens aan de FSMA haar beslissing meedelen over de toestemming voor de overdracht.

   De FSMA beslist binnen drie maanden na ontvangst van alle in artikel 69/3 bepaalde gegevens om goedkeuring van de overdracht te verlenen of te weigeren.

   Voor het nemen van haar beslissing kan de FSMA alle bijkomende informatie vragen die zij daartoe noodzakelijk acht.

   De goedkeuring kan slechts worden verleend:
1° indien de overdracht vooraf werd goedgekeurd door een, volgens het op de overgedragen pensioenregeling toepasselijke recht gedefinieerde, meerderheid van de betrokken aangeslotenen en een meerderheid van de pensioengerechtigden of in voorkomend geval, door een meerderheid van hun vertegenwoordigers, alsook, desgevallend, door de bijdragende onderneming van de over te dragen pensioenregeling;
2° nadat voorafgaande toestemming is verkregen voor de overdracht door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 49, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/5

[1 Met het oog op haar beslissing tot goedkeuring of weigering van de overdracht beoordeelt de FSMA alleen of:
1° alle in artikel 69/3 bedoelde gegevens werden verstrekt;
2° de administratieve structuur, de financiële positie van de Belgische IBP en de professionele betrouwbaarheid en deskundigheid van de personen die de Belgische IBP besturen, verenigbaar zijn met de voorgenomen overdracht;
3° de langetermijnbelangen van de aangeslotenen en pensioengerechtigden van de Belgische IBP en het overgedragen deel van de regeling tijdens en na de overdracht afdoende worden beschermd;
4° de technische voorzieningen van de Belgische IBP op het moment van de overdracht volledig door activa zijn gedekt indien de overdracht resulteert in een grensoverschrijdende activiteit;
5° de over te dragen activa toereikend en passend zijn om de over te dragen passiva, technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten te dekken overeenkomstig de bepalingen van deze wet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 50, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/6

[1 De beslissing van de FSMA tot goedkeuring of weigering binnen de in artikel 69/4, vijfde lid bepaalde termijn, wordt meteen ter kennis gebracht van de Belgische IBP met een aangetekende zending en wordt binnen twee weken ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP en aan de overdragende IBP.

   Indien de goedkeuring wordt geweigerd, deelt de FSMA de redenen voor deze weigering mee. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 51, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/7

[1 Indien de overdracht resulteert in een grensoverschrijdende activiteit, verstrekt de FSMA aan de Belgische IBP binnen een week na ontvangst ervan, de inlichtingen die de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP haar heeft overgemaakt inzake:
1° de sociale wetgeving en arbeidswetgeving die geldt voor de uitvoering van de pensioenregeling;
2° de voorschriften inzake informatieverstrekking die van toepassing zijn op de grensoverschrijdende activiteit;
3° de verplichting om een bewaarder aan te stellen voor de bewaring van de activa en de vervulling van toezichtstaken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 52, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/8

[1 Zodra de Belgische IBP de beslissing tot goedkeuring van de overdracht ontvangt, kan de grensoverschrijdende overdracht worden uitgevoerd.

   Indien de grensoverschrijdende overdracht resulteert in een grensoverschrijdende activiteit, kan de overdracht slechts worden uitgevoerd en de activiteit worden opgestart zodra de Belgische IBP de in artikel 69/7 bedoelde inlichtingen ontvangt of, wanneer de IBP deze inlichtingen niet ontvangt, bij het verstrijken van een termijn van zeven weken die aanvangt op de datum van de in artikel 69/6 bedoelde mededeling van de goedkeuring aan de Belgische IBP.

   De IBP stelt de FSMA in kennis van de datum waarop de grensoverschrijdende overdracht effectief plaatsvindt.

   De kosten van de overdracht mogen niet ten laste komen van de aangeslotenen en pensioengerechtigden van de Belgische IBP. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 53, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 69/9

[1 Bij onenigheid over de procedure of inhoud van door de FSMA of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende IBP genomen of niet genomen maatregelen, waaronder de beslissing om een grensoverschrijdende overdracht goed te keuren of te weigeren, kan de EIOPA op verzoek van een van beide bevoegde autoriteiten of op eigen initiatief vrijblijvend bemiddelen overeenkomstig artikel 31, tweede lid, c), van Verordening (EU) nr. 1094/2010. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 54, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling III. - Activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte.
Art. 70

De in België [4 vergunde ]4 instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die voornemens is een activiteit uit te oefenen in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, stelt de [2 FSMA ]2 hiervan in kennis.

   Bij deze kennisgeving wordt een dossier bezorgd met de volgende gegevens :
1° de naam van de Staat waar de activiteit zal worden uitgeoefend;
2° de naam van de bijdragende onderneming;
3° de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor de bijdragende onderneming zal worden beheerd;
4° alle gegevens die de [2 FSMA ]2 vraagt met het oog op de beoordeling van de aanvraag.

   [6 ... ]6

   De kennisgeving kan ingediend worden op hetzelfde ogenblik als het [5 vergunningsdossier ]5 bedoeld in artikel 53. De [2 FSMA ]2 kan evenwel geen enkele beslissing nemen over de kennisgeving vóór [6 ... ]6 de verlening van de [3 vergunning ]3 overeenkomstig [6 artikel 56, tweede lid ]6.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,2°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,5°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 55, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 71

De [2 FSMA ]2 kan zich verzetten tegen de uitvoering van het project van de instelling indien zij vaststelt dat de administratieve structuur of de financiële toestand van de instelling, of de beroepskwalificaties of -ervaring van de leden van haar operationele organen, onverenigbaar zijn met de voorgenomen activiteiten in de Staat waarin zij van plan is haar activiteit uit te oefenen.

   De [2 FSMA ]2 kan zich eveneens verzetten tegen de uitvoering van het project van de instelling indien de wetgeving of de toestand van de Staat waar de voorgenomen activiteit zou worden uitgeoefend, haar niet toelaten om een passend toezicht uit te oefenen op de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

   Dat verzet wordt ter kennis gebracht van de instelling met een ter post aangetekende brief uiterlijk drie maanden na de ontvangst van het volledige dossier met alle in artikel 70, tweede lid, bedoelde gegevens.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 72

De instelling mag in de opgegeven Staat met haar activiteit beginnen zodra de [2 FSMA ]2 haar op de hoogte heeft gebracht van het feit dat ze geen bezwaren heeft ten aanzien van het voorgenomen project en uiterlijk na afloop van de in artikel 71, derde lid, bedoelde termijn.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 73

Telkens wanneer de instelling de in artikel 70, tweede lid, bedoelde gegevens wijzigt zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing.

HOOFDSTUK V. - Uitoefening van de activiteiten.
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen. ]1
Art. 74

[1 De IBP moet blijvend voldoen aan de door of krachtens deze wet vastgestelde voorwaarden.

   Als algemeen beginsel houdt de IBP, waar nodig, rekening met de doelstelling om bij haar werkzaamheden voor een billijke spreiding van risico's en voordelen over de generaties te zorgen. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 57, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 75

[1 De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk V, Afdeling III tot VI, met uitzondering van de artikelen 91 en 92, van Hoofdstuk VII, Afdeling II, van Hoofdstuk VIII en van Hoofdstuk IX, zijn niet van toepassing op de solidariteitsstelsels en -toezeggingen bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de voornoemde wet van 28 april 2003 en in artikel 46 van de voornoemde wet van 24 december 2002. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 58, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 76

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 59, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Afdeling II. - Beleidsstructuur en organisatie.
Onderafdeling I. [1 - Governancesysteem. ]1
Art. 76/1

[1 § 1. De IBP beschikt over een doeltreffend governancesysteem dat voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering zorgt en in verhouding staat tot de omvang, aard, schaal en complexiteit van de werkzaamheden van de IBP.

   Het systeem moet haar toelaten de voorgenomen verrichtingen uit te voeren en het mag geen belemmering vormen voor de uitoefening van een passend toezicht.

   Het governancesysteem houdt ook in dat bij de beleggingsbeslissingen rekening wordt gehouden met milieu-, sociale en governancefactoren met betrekking tot de belegde activa.

   Het governancesysteem omvat:
1° een adequate en transparante organisatiestructuur met een duidelijke verdeling en passende scheiding van verantwoordelijkheden en een doeltreffend systeem voor de overdracht van informatie;
2° een doeltreffend systeem van interne controle. Dit systeem omvat de administratieve en financiële verslaggevingsprocedures, een intern controlekader en passende rapportageregelingen op alle niveaus van de IBP;
3° redelijke maatregelen, waaronder de ontwikkeling van noodplannen, om voor continuïteit en regelmatigheid in de verrichting van de werkzaamheden van de IBP te zorgen. Daartoe maakt de IBP gebruik van passende en proportionele systemen, middelen en procedures;
4° een doeltreffend risicobeheersysteem zoals bedoeld in paragraaf 2;
5° beleidslijnen die de IBP schriftelijk vaststelt en toepast voor:
a) het risicobeheer;
b) interne audit;
c) de actuariële activiteiten indien van toepassing;
d) uitbesteding, indien van toepassing.
6° een beloningsbeleid zoals bedoeld in Onderafdeling III;
7° passende onafhankelijke sleutelfuncties inzake interne audit, risicobeheer, compliance en actuariaat;

§ 2. De IBP zet een risicobeheersysteem op dat bestaat uit strategieën, processen en rapportageprocedures die noodzakelijk zijn om op individueel en geaggregeerd niveau de risico's waaraan de IBP en de door haar uitgevoerde pensioenregelingen zijn of kunnen worden blootgesteld, alsook de onderlinge afhankelijkheden en relaties daartussen, regelmatig te onderkennen, te meten, te bewaken, te beheren en aan de raad van bestuur van de IBP te rapporteren.

   Dit risicobeheersysteem is doeltreffend en goed geïntegreerd in de organisatiestructuur en de besluitvormingsprocessen van de IBP.

   In verhouding tot de omvang en interne organisatie van de IBP, alsook tot de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van haar werkzaamheden bestrijkt het risicobeheersysteem de risico's die zich ten minste op de volgende terreinen, voor zover van toepassing, kunnen voordoen in de IBP of bij de dienstverleners waaraan taken of werkzaamheden van een IBP zijn uitbesteed:
1° aangaan van verzekeringstechnische verplichtingen en reservevorming;
2° afgestemd beheer van activa en passiva (asset-liability management - ALM);
3° beleggingen, in het bijzonder in derivaten en instrumenten die verband houden met effectisering, en vergelijkbare verrichtingen;
4° beheer van het liquiditeits- en concentratierisico;
5° beheer van het operationele risico;
6° verzekering en andere risicobeperkingstechnieken;
7° milieu-, sociale en governancerisico's met betrekking tot de beleggingsportefeuille en het beheer daarvan.

   Ingeval de aangeslotenen en pensioengerechtigden overeenkomstig de voorwaarden van de pensioenregeling risico's dragen, neemt het risicobeheersysteem ook deze risico's uit het oogpunt van de aangeslotenen en pensioengerechtigden in aanmerking.

§ 3 De raad van bestuur van de IBP evalueert het governancesysteem als geheel en de verschillende afzonderlijke deelaspecten ervan, opgesomd in paragraaf 1, vierde lid ten minste om de drie jaar.

   De beleidslijnen bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, 5°, worden vooraf door de raad van bestuur van de IBP goedgekeurd en worden aangepast als er zich een duidelijke wijziging in het betrokken systeem of op het betrokken gebied voordoet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 61, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Onderafdeling II. [1 - Vereisten voor een deskundig en betrouwbaar bestuur. ]1
Art. 77

[1 § 1. De IBP ziet erop toe dat de leden van de operationele organen van de IBP, de personen die sleutelfuncties vervullen en, in voorkomend geval, de personen of entiteiten waaraan overeenkomstig artikel 78 een sleutelfunctie is uitbesteed, bij de uitvoering van hun taken aan de volgende vereisten voldoen:
1° passende deskundigheidsvereiste:
a) de leden van de operationele organen beschikken over passende kwalificaties, kennis en ervaring om een gezond en prudent bestuur van de IBP mogelijk te maken.

   Die deskundigheid wordt collectief beoordeeld rekening houdend met de uitgeoefende functies en de mate waarin een beroep wordt gedaan op adviseurs die over die deskundigheid beschikken;
b) de personen verantwoordelijk voor een sleutelfunctie beschikken over de passende beroepskwalificaties, -kennis en -ervaring om hun sleutelfunctie naar behoren te vervullen.

   Bij de beoordeling van die deskundigheid wordt rekening gehouden met de mate waarin die persoon een beroep doet op andere personen voor advies of het uitvoeren van bepaalde controleactiviteiten;
2° professionele betrouwbaarheidsvereiste: de bedoelde personen hebben een goede reputatie en zijn integer. Artikel 20 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en beursvennootschappen is van toepassing.

§ 2. De IBP legt de benoeming van de leden van de operationele organen en van de verantwoordelijken voor sleutelfuncties voorafgaandelijk voor aan de FSMA.

   De IBP deelt daartoe aan de FSMA alle documenten en informatie mee die haar worden gevraagd om te beoordelen of de personen, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig paragraaf 1 over de voor de uitoefening van hun functie vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid beschikken.

   De benoeming van de personen bedoeld in het eerste lid heeft pas uitwerking na de goedkeuring van het voorstel tot benoeming door de FSMA.

   Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op het voorstel tot hernieuwing van de benoeming van de in het eerste lid bedoelde personen.

   Wanneer het de benoeming betreft van een persoon die voor het eerst voor een functie als bedoeld in het eerste lid wordt voorgedragen bij een IBP, raadpleegt de FSMA eerst de Nationale Bank van België.

   De Nationale Bank van België deelt haar advies mee aan de FSMA binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies.

§ 3. De IBP en de leden van haar operationele organen brengen de FSMA onverwijld op de hoogte van elk feit of element dat een wijziging van de bij de benoeming verstrekte informatie inhoudt, en dat een significante invloed kan hebben op de voor de uitoefening van de betrokken functie vereiste betrouwbaarheid en deskundigheid.

   De FSMA wordt onverwijld ook op de hoogte gebracht van de afzetting of het ontslag van de voornoemde personen.

   De FSMA kan, wanneer zij in het kader van de uitvoering van haar toezichtsopdracht op de hoogte is van een dergelijk feit of element, dat al dan niet met toepassing van het eerste lid is verkregen, de naleving van de in paragraaf 1 bedoelde vereisten opnieuw beoordelen. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 63, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Onderafdeling III. [1 - Beloningsbeleid. ]1
Art. 77/1

[1 § 1. De IBP stelt voor alle leden van haar operationele organen, de personen die haar sleutelfuncties vervullen en andere personeelscategorieën waarvan de beroepswerkzaamheden wezenlijke gevolgen hebben voor het risicoprofiel van de IBP, een deugdelijk beloningsbeleid vast en past het toe.

   Het beloningsbeleid staat in verhouding tot zowel de omvang en de interne organisatie van de IBP, als de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van haar werkzaamheden.

§ 2. De IBP maakt periodiek relevante informatie over het beloningsbeleid openbaar, tenzij anders is bepaald in verordening (EU) 2016/679.

§ 3. Bij de vaststelling en toepassing van het in paragraaf 1 bedoelde beloningsbeleid neemt de IBP de volgende beginselen in acht:
1° het beloningsbeleid wordt vastgesteld, toegepast en gehandhaafd in overeenstemming met de werkzaamheden, het risicoprofiel, de doelstellingen, het langetermijnbelang, de financiële stabiliteit en de prestaties van de IBP als geheel, en het werkt een deugdelijk, prudent en doeltreffend bestuur van IBP in de hand;
2° het beloningsbeleid is in overeenstemming met de langetermijnbelangen van de aangeslotenen aan en de pensioengerechtigden van de door de IBP uitgevoerde pensioenregelingen;
3° het beloningsbeleid omvat maatregelen die erop gericht zijn belangenconflicten te vermijden;
4° het beloningsbeleid strookt met een deugdelijk en doeltreffend risicobeheer en moedigt niet aan tot het nemen van risico's die niet te verenigen zijn met het risicoprofiel en de statuten van de IBP;
5° het beloningsbeleid is van toepassing op de IBP en op de in artikel 78 bedoelde dienstverleners, tenzij die dienstverleners onder één van de volgende richtlijn en vallen:
- de richtlijn 2009/65/EG van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten;
- de richtlijn 2009/138/EG van het Europees parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf;
- de richtlijn 2011/61/EU van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijn en 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010;
- de richtlijn 2013/36/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijn en 2006/48/EG en 2006/49/EG;
- de richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU;
6° er is sprake van een duidelijke, transparante en doeltreffende governance ten aanzien van de uitvoering van het beloningsbeleid en het toezicht daarop. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Onderafdeling IV. [1 - Sleutelfuncties. ]1
Art. 77/2

[1 § 1. De IBP beschikt permanent over de volgende sleutelfuncties:
1° een risicobeheerfunctie;
2° een actuariële functie in de in artikel 77/4, § 1, bedoelde gevallen;
3° een compliancefunctie;
4° een interneauditfunctie.

§ 2. De IBP wijst voor elke sleutelfunctie ten minste één onafhankelijke persoon van binnen of buiten de IBP aan die voor de functie verantwoordelijk is. Hij mag zich laten bijstaan door andere personen.

   Ingeval een rechtspersoon wordt aangewezen als verantwoordelijke voor een sleutelfunctie, duidt deze onder zijn vennoten, zaakvoerders, bestuurders, leden van het directiecomité of werknemers een vaste vertegenwoordiger aan die belast wordt met de uitvoering van die opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon. Deze vertegenwoordiger moet aan dezelfde voorwaarden voldoen en is burgerrechtelijk aansprakelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbracht hebben, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. Deze laatste mag zijn vertegenwoordiger niet ontslaan zonder tegelijk een opvolger te benoemen. De bepalingen van artikel 77 zijn van toepassing op deze vertegenwoordiger.

   In het geval er meerdere personen worden aangesteld als verantwoordelijke voor eenzelfde sleutelfunctie vormen ze een college.

   De IBP mag toestaan dat één persoon verantwoordelijk is voor meer dan één sleutelfunctie, met uitzondering van de interneauditfunctie, die onafhankelijk moet zijn van de overige sleutelfuncties.

   De verantwoordelijke voor een sleutelfunctie en de personen die hem bijstaan, verschillen van de personen die in de bijdragende onderneming een soortgelijke sleutelfunctie vervullen. Rekening houdend met de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van haar activiteiten kan de IBP evenwel soortgelijke sleutelfuncties door dezelfde personen laten uitoefenen als in de bijdragende onderneming, mits de IBP uitlegt hoe zij eventuele belangenconflicten met de bijdragende onderneming voorkomt of beheerst.

   De IBP stelt de verantwoordelijken voor een sleutelfunctie en de personen die hen bijstaan in staat hun taken daadwerkelijk op een objectieve, eerlijke en onafhankelijke manier te vervullen.

§ 3. De personen die verantwoordelijk zijn voor een sleutelfunctie rapporteren minstens eenmaal per jaar rechtstreeks aan de raad van bestuur over de uitvoering van hun taak en over eventuele materiële bevindingen en aanbevelingen op het gebied dat onder hun verantwoordelijkheid valt.

   De raad van bestuur van de IBP besluit welke maatregelen moeten worden getroffen om tegemoet te komen aan de aanbevelingen bedoeld in het eerste lid.

   Naast de rapportering bedoeld in het eerste lid waarschuwen de personen die verantwoordelijk zijn voor een sleutelfunctie uit eigen beweging de raad van bestuur wanneer ze specifieke risico-ontwikkelingen vaststellen die een negatieve invloed op de IBP hebben of zouden kunnen hebben of indien ze significante inbreuken op de regelgeving vaststellen.

§ 4. Onverminderd het recht om niet tegen zichzelf te getuigen, stellen de personen die verantwoordelijk zijn voor een sleutelfunctie de FSMA in de volgende gevallen in kennis als de raad van bestuur van de IBP niet tijdig passende corrigerende maatregelen treft:
1° wanneer ze een substantieel risico hebben ontdekt dat de IBP niet aan een wettelijk vereiste van significante betekenis zal voldoen en dit aan de raad van bestuur van de IBP hebben gerapporteerd, en wanneer dit risico ernstige gevolgen voor de belangen van de aangeslotenen en de pensioengerechtigden zou kunnen hebben; of
2° wanneer ze een materiële en significante inbreuk op de voor de IBP en haar activiteiten geldende wetgeving, reglementaire of bestuursrechtelijke bepalingen hebben geconstateerd en dit aan de raad van bestuur van de IBP hebben gerapporteerd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 67, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 77/3

[1 De IBP beschikt over een doeltreffende risicobeheerfunctie die in verhouding staat tot haar omvang en interne organisatie, alsook tot de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van haar werkzaamheden.

   Die functie wordt zodanig opgezet dat zij bevorderlijk is voor het functioneren van het risicobeheersysteem van de IBP, bedoeld in artikel 76/1, § 2.

   Meer in het bijzonder is de persoon die verantwoordelijk is voor de risicobeheerfunctie actief betrokken bij het uitstippelen van de risicostrategie en het opzetten van het risicobeheersysteem van de IBP en bij alle beleidsbeslissingen die een significante invloed hebben op de risico's. Verder waakt hij erover dat het risicobeheersysteem alle risico's waarmee de IBP in aanraking komt omvat en ziet hij toe op de goede toepassing van het risicobeheersysteem. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 68, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 77/4

[1 § 1. Elke IBP, die een pensioenregeling beheert die dekking biedt tegen biometrische risico's of in een beleggingsrendement of een bepaald uitkeringsniveau voorziet, beschikt over een doeltreffende actuariële functie.

§ 2. De actuariële functie wordt belast met de volgende taken:
1° het coördineren en toezien op de berekening van de technische voorzieningen;
2° het beoordelen of de bij de berekening van de technische voorzieningen gehanteerde methodieken, onderliggende modellen en hypotheses passend zijn;
3° het beoordelen of er pertinente gegevens worden gebruikt bij de berekening van technische voorzieningen en het beoordelen van de kwaliteit van die gegevens;
4° het toetsen van de bij de berekening van technische voorzieningen gehanteerde hypotheses aan de praktijk;
5° het verstrekken van informatie over de betrouwbaarheid en adequaatheid van de berekening van technische voorzieningen aan de raad van bestuur van de IBP;
6° het adviseren over de algehele onderschrijvingsgedragslijn ingeval de IBP een dergelijke gedragslijn heeft;
7° het adviseren over de adequaatheid van de verzekeringsregelingen ingeval de IBP dergelijke verzekeringsregelingen heeft;
8° het ertoe bijdragen dat het risicobeheersysteem doeltreffend wordt toegepast. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 69, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 77/5

[1 § 1. De IBP beschikt over een doeltreffende compliancefunctie die in verhouding staat tot haar omvang en interne organisatie, alsook tot de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van haar werkzaamheden.

§ 2. De compliancefunctie moet erover waken dat de IBP, de leden van haar operationele organen, haar werknemers en haar dienstverleners de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op haar activiteiten en op de pensioenregelingen die de IBP beheert en de interne beleidslijnen van de IBP, inzonderheid de regels inzake integriteit, naleven.

   De compliancefunctie beoordeelt ook de mogelijke gevolgen van wijzigingen in het rechtskader voor de activiteiten van de IBP en identificeert en beoordeelt compliancerisico's. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 70, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 77/6

[1 De IBP beschikt over een doeltreffende interne auditfunctie die in verhouding staat tot haar omvang en interne organisatie, alsook tot de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van haar werkzaamheden.

   De interne auditfunctie evalueert onder meer of het interne controlesysteem en andere onderdelen van het vastgelegde governancesysteem, in voorkomend geval met inbegrip van de uitbestede werkzaamheden, adequaat en doeltreffend zijn en waakt over de wisselwerking tussen de verschillende sleutelfuncties met het oog op het volledig afdekken van de risico's waaraan de IBP blootstaat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 71, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 77/7

[1 De raad van bestuur controleert minstens jaarlijks of de IBP beantwoordt aan de vereisten van de artikelen 77/2 tot 77/6 en beoordeelt in het bijzonder de goede werking van de in artikel 77/2 bedoelde sleutelfuncties. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 72, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Onderafdeling V. [1 - Uitbesteding. ]1
Art. 78

[1 § 1. ]1 De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag het voor haar eigen rekening uitoefenen [1 van een functie, activiteit of operationele taak ]1 op grond van een lastgevings- of een aannemingsovereenkomst [1 geheel of gedeeltelijk ]1 aan een derde toevertrouwen.

   De instelling is verantwoordelijk voor de keuze van en het toezicht op de werkzaamheden van de externe dienstverleners waarop het een beroep doet. Het ziet er in het bijzonder op toe dat deze externe dienstverleners over de gewenste beroepskwalificaties en ervaring beschikken [1 en dat de uitbestede functies, activiteiten of operationele taken naar behoren worden uitgevoerd ]1.

   Het beroep op externe dienstverleners vermindert op geen enkele wijze de verantwoordelijkheid van de instelling noch van [1 haar ]1 organen.

[1 § 2. Uitbesteding, hetzij rechtstreeks hetzij door middel van onderuitbesteding, van functies, activiteiten of operationele taken mag er niet toe leiden dat:
1° er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het governancesysteem van de betrokken IBP;
2° het operationele risico onnodig toeneemt;
3° er afbreuk wordt gedaan aan het vermogen van de FSMA om hun controletaken uit te oefenen;
4° de continuïteit en de toereikendheid van de dienstverlening aan aangeslotenen en pensioengerechtigden worden ondermijnd.

§ 3. De IBP die een functie, activiteit of operationele taak uitbesteedt, sluit een schriftelijke overeenkomst met de dienstverlener.

   Een dergelijke overeenkomst bevat een duidelijke omschrijving van de rechten en plichten van de IBP en de dienstverlener.

§ 4. De IBP stelt de FSMA tijdig in kennis van de uitbesteding van een functie, activiteit of operationele taak die onder deze wet valt. Indien dergelijke uitbesteding betrekking heeft op sleutelfuncties of op het beheer van de IBP, stelt de IBP de FSMA daarvan in kennis voordat de overeenkomst betreffende die uitbesteding in werking treedt.

   Een zelfde kennisgevingsplicht geldt ook voor latere belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de uitbestede functies, activiteiten of operationele taken. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 74, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Onderafdeling VI. [1 - Diverse organisatorische aspecten. ]1
Art. 79

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bepaalt in haar statuten of in een overeenkomst gesloten met de bijdragende onderneming(en) de beheers- en werkingsregels die een duidelijke omschrijving toelaten van de rechten en verplichtingen van de bijdragende onderneming(en).

   De Koning stelt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast.

Art. 80

§ 1. De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een afzonderlijk vermogen in voor :
1° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 1°;
2° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°;
[3 2/1° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 3° ; ]3
3° de activiteiten die het voorwerp uitmaken van minstens een van de herstelmaatregelen van Hoofdstuk VIII van deze titel, wanneer de [2 FSMA ]2 de instelling een afzonderlijk vermogen oplegt;
4° de activiteiten bepaald door de Koning door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

   De instelling stelt een afzonderlijk vermogen in voor de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 1°, [3 ... ]3 per bijdragende onderneming [3 of per groep van ondernemingen ]3 indien bepaalde van deze activiteiten genieten van een van de overgangsbepalingen van Titel V.

§ 2. De instelling kan een of meerdere afzonderlijke vermogens instellen voor een of meerdere pensioenregelingen, onder andere :
1° voor de grensoverschrijdende activiteiten [3 ... ]3;
2° voor de activiteiten uitgeoefend in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte.

§ 3. Als er verschillende afzonderlijke vermogens zijn ingericht, wordt ten aanzien van de tegenpartij elke verbintenis of verrichting op een niet mis te verstane wijze toegerekend aan één of meer afzonderlijke vermogens. Artikel 26, tweede en derde lid, is van toepassing op de overtreding van deze bepaling.

[3 § 4. De passiva en de overeenkomstige activa mogen niet worden overgedragen tussen afzonderlijke vermogens die behoren tot een verschillende categorie als bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, 2° en 2/1°. ]3

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 76, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 81

§ 1. De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een jaarrekening en een jaarverslag op voor :
1° het geheel van haar activiteiten;
2° voor elk van de afzonderlijke vermogens bedoeld in artikel 80.

   Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar.

§ 2. De Koning bepaalt de regels voor het opstellen van de jaarrekeningen, de raming van de verschillende posten van de balans en de wijze van opmaak van het jaarverslag van de instelling.

   Hij kan eveneens de regels bepalen die van toepassing zijn op de voorstelling van de jaarrekening en het jaarverslag wanneer de instelling meerdere pensioenregelingen beheert. Daarnaast kan Hij de voorwaarden bepalen waarin een of meerdere pensioenregelingen het voorwerp moeten uitmaken van een gescheiden jaarrekening en jaarverslag. De activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°, mogen evenwel steeds het voorwerp uitmaken van dezelfde jaarrekening en jaarverslag.

Art. 82

Uiterlijk op 30 juni van elk jaar bezorgt de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening aan de [2 FSMA ]2 haar jaarrekening en jaarverslag.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 83

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bewaart de documenten betreffende de pensioenregelingen die zij beheert op haar statutaire zetel of op een andere plaats die vooraf door de [2 FSMA ]2 is toegelaten.

   Onverminderd andere wettelijke bepalingen kan de [2 FSMA ]2 bij reglement de termijn bepalen gedurende dewelke voornoemde documenten bewaard moeten blijven.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 84

Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag geen lening aangaan of zich voor derden borgstellen. Zij mag evenwel tijdelijk en uitsluitend leningen aangaan voor liquiditeitsdoelstellingen.

   De [2 FSMA ]2 kan aanvullende voorwaarden bepalen waaraan deze leningen moeten voldoen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 85

[3 Zonder afbreuk te doen aan artikel 91, § 1, 6°, kan een IBP ]3 onder geen enkele vorm leningen toestaan aan de leden van haar organen [3 , de personen die verantwoordelijk zijn voor een sleutelfunctie of, in geval van rechtspersonen, de personen die hen vertegenwoordigen, ]3 en haar personeel, behalve onder de voorwaarden aanvaard door de [2 FSMA ]2.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 77, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling III. - Financieringsplan.
Art. 86

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een financieringsplan op, in voorkomend geval met instemming van alle bijdragende ondernemingen, die zich ertoe verbinden het plan na te leven.

   Dit plan legt, per pensioenregeling en op een gedetailleerde wijze, de berekeningswijze vast van de bijdragen die elke bijdragende onderneming op vastgestelde tijden stort aan de instelling om, in het bijzonder :
1° de passende financiering te verzekeren van de pensioenregeling met inachtneming van de aard van de beloofde verbintenissen en de gelopen risico's;
2° haar deel in de vereiste solvabiliteitsmarge samen te stellen;
3° de kosten van allerlei aard te dekken, met inbegrip van, in voorkomend geval, de acquisitiekosten.

   [4 De IBP herziet het financieringsplan ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke significante wijziging in de financiering, de berekeningswijze van de technische voorzieningen of de rechtvaardiging ervan. ]4

   De [2 FSMA ]2 kan om het even welke wijziging eisen met het oog op het vrijwaren van de belangen van de aangeslotenen en de [3 pensioengerechtigden ]3 van een pensioenregeling en het verzekeren van een passende en regelmatige financiering.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 78, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling IV. - Solvabiliteitsmarge.
Art. 87

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die resultaatsverbintenissen aangaat, stelt een voldoende solvabiliteitsmarge samen met betrekking tot het geheel van haar activiteiten.

   De Koning bepaalt :
1° de wijze van berekening van de solvabiliteitsmarge;
2° het absolute minimum dat die marge moet bereiken;
3° het niveau dat die marge moet bereiken in verhouding tot de verbintenissen van de instelling;
4° de elementen die in aanmerking worden genomen voor de samenstelling van de solvabiliteitsmarge en het absolute minimum.

Art. 88

[1 De IBP die een middelverbintenis aangaat, stelt een voldoende solvabiliteitsmarge samen voor:
1° de activiteiten betreffende de risico's overlijden, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid bedoeld in artikel 55, eerste lid, 1° en 3° ;
2° voor het geheel van de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°.

   De solvabiliteitsmarge wordt afzonderlijk samengesteld voor:
1° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 1° ;
2° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2° ;
3° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 3°. ]1

   De Koning bepaalt de wijze van berekening van de solvabiliteitsmarge, het niveau dat die marge moet bereiken in verhouding tot de verbintenissen van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening en de elementen die in aanmerking worden genomen voor de samenstelling van de solvabiliteitsmarge.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 79, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling V. - Technische voorzieningen.
Art. 89

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening berekent en boekt minstens elk jaar onder de benaming technische voorzieningen, de verplichtingen die op haar rusten zowel voor de uitvoering van de door haar beheerde pensioenregelingen als voor de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende die regelingen.

   De technische voorzieningen hebben betrekking op zowel de lopende als de vervallen verbintenissen die nog niet volledig vereffend zijn, in welk land de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening haar activiteit ook uitoefent.

   Het bedrag van de technische voorzieningen wordt berekend aan de hand van een voldoende prudente actuariële waardering, rekening houdend met alle verplichtingen inzake uitkeringen en inzake bijdragen, overeenkomstig de door de instelling uitgevoerde pensioenregelingen, onder andere wanneer de pensioenregeling een dekking tegen biometrische risico's biedt of hetzij een beleggingsrendement, hetzij een bepaald uitkeringsniveau voorziet.

   Dat bedrag moet voldoende zijn om te waarborgen dat de uitbetaling van reeds verschuldigde pensioenen en uitkeringen aan de pensioengerechtigden kan worden voortgezet, en om de verplichtingen te weerspiegelen die voortvloeien uit de opgebouwde pensioenrechten van de aangeslotenen. De economische en actuariële hypothesen die voor de waardering van de verbintenissen zijn gehanteerd, moeten eveneens op prudente wijze worden bepaald, waarbij, in voorkomend geval, een redelijke marge voor negatieve afwijkingen in acht moet worden genomen.

   De Koning bepaalt de wijze van berekening van de minimum technische voorzieningen.

Afdeling VI. - [1 Activa ]1.
Art. 90

[1 De IBP houdt op elk ogenblik per afzonderlijk vermogen voldoende en passende activa aan ter dekking van:
1° de in artikel 87 en 88 bedoelde solvabiliteitsmarge;
2° de in artikel 89 bedoelde technische voorzieningen;
3° de overige passiva van de IBP. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 81, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 91

§ 1. De [3 activa ]3 worden belegd overeenkomstig het prudentiebeginsel en met name overeenkomstig de volgende voorschriften :
1° de activa worden belegd in het belang van de aangeslotenen en de [2 pensioengerechtigden ]2. In geval van mogelijke tegenstrijdige belangen zorgt de instelling of het lichaam dat haar portefeuille beheert, ervoor dat de belegging uitsluitend in het belang van de aangeslotenen en de [2 pensioengerechtigden ]2 geschiedt.

   [3 "IBP's kunnen rekening houden met het mogelijke langetermijneffect van beleggingsbeslissingen op milieu-, sociale en governancefactoren ]3;
2° de activa worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel worden gewaarborgd.

   [1 Rekening houdend met de aard, de omvang en de complexiteit van de verrichtingen, wordt beroep gedaan op een passend en toereikend kredietbeoordelingsproces waarbij niet uitsluitend en mechanisch wordt verwezen naar de ratings uitgegeven door ratingbureaus als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt b), van verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus en dat, indien passend, van aard is om de impact van de verwijzingen naar dergelijke ratings te beperken. ]1

   Activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden voorts belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen;
3° de activa worden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten [3 , als gedefinieerd in artikel 4, eerste lid, punt 21, van voornoemde richtlijn 2014/65/EU, ]3 belegd. Beleggingen in activa die niet tot de handel op een gereglementeerde financiële markt toegelaten zijn, moeten in elk geval tot een prudent niveau worden beperkt;
4° beleggingen in derivaten zijn toegestaan voorzover deze bijdragen tot een vermindering van het beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Dergelijke beleggingen moeten op een prudente basis worden gewaardeerd, met inachtneming van de onderliggende activa, en moeten mede in aanmerking genomen worden bij de waardering van de activa van de instelling. De instelling vermijdt voorts een bovenmatig risico met betrekking tot één en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen;
5° de activa moeten naar behoren gediversifieerd zijn zodat een bovenmatige afhankelijkheid van bepaalde activa, of een bepaalde emittent, of een groep van ondernemingen alsook risicoconcentratie in de portefeuille als geheel, wordt vermeden.

   Beleggingen in activa uitgegeven door dezelfde emittent of door emittenten die tot dezelfde groep behoren, mogen de instelling niet blootstellen aan bovenmatige risicoconcentratie;
[3 beleggingen in alsook leningen toegestaan aan en vorderingen op de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5 % van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in alsook leningen toegestaan aan en vorderingen op de ondernemingen die tot dezelfde groep van de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10 % van de portefeuille.

   Voor de toepassing van het eerste lid zijn de ondernemingen die tot dezelfde groep behoren, ondernemingen en/of instellingen die onderling verbonden zijn in de zin van de criteria opgesomd in [4 artikel 1:20, 1° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen ]4.

   Wanneer de IBP pensioenregelingen voor meerdere bijdragende ondernemingen beheert, geschieden beleggingen in alsook leningen toegestaan aan en vorderingen op deze ondernemingen op prudente wijze, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie.

   De Koning kan de vorderingen op de bijdragende onderneming aanduiden waarop de bepalingen van het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn. ]3

§ 2. Overeenkomstig § 1, kan de Koning de aard van de [3 in paragraaf 1 bedoelde activa, en in het bijzonder van de ]3 dekkingswaarden vaststellen, de regels voor de lokalisatie en de raming ervan alsook, in voorkomend geval, de grenzen en de voorwaarden waarbinnen zij worden toegewezen.

   Voor wat de beleggingen in Staatsobligaties betreft, kan hij de instellingen vrijstellen van de toepassing van § 1, 5° en 6°.

(1)<W 2014-04-19/62, art. 406, 011; Inwerkingtreding : 27-06-2014> (2)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (3)<W 2019-01-11/05, art. 82, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2021-06-27/09, art. 15, 021; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
Art. 92

[1 § 1 De IBP geeft haar voor bewaargeving vatbare activa in bewaring, hetzij bij de Nationale Bank van België, hetzij bij een onderneming of instelling waaraan vergunning is verleend overeenkomstig voornoemde richtlijn 2013/36/EU of voornoemde richtlijn 2014/65/EU of die voor de toepassing van voornoemde richtlijn 2009/65/EG of voornoemde richtlijn 2011/61/EU als bewaarder zijn aanvaard en wiens vergunning een activiteit van bewaargeving toelaat.

   De aanstelling van de bewaarder wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de IBP en de bewaarder. De overeenkomst regelt het doorgeven van de informatie die noodzakelijk wordt geacht om de bewaarder in staat te stellen zijn taken uit te voeren overeenkomstig deze wet en andere relevante wetten, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen.

   Bij de uitvoering van de in paragraaf 2 bedoelde taken handelen de IBP en de bewaarder betrouwbaar, eerlijk, professioneel, onafhankelijk en in het belang van de aangeslotenen en de pensioengerechtigden van de pensioenregeling.

   Een bewaarder mag geen werkzaamheden met betrekking tot de IBP uitvoeren die tot belangenconflicten tussen de IBP, de aangeslotenen en de pensioengerechtigden van de pensioenregeling en hemzelf kunnen leiden, tenzij de bewaarder het vervullen van zijn bewaarnemingstaken functioneel en hiërarchisch heeft gescheiden van zijn andere mogelijkerwijs conflicterende taken, en de mogelijke belangenconflicten afdoende worden onderkend, beheerd, opgevolgd en meegedeeld aan de raad van bestuur van de IBP.

§ 2. De bewaarder houdt alle financiële instrumenten in bewaring die op een financiële-instrumentenrekening in de boeken van de bewaarder kunnen worden geregistreerd, alsook alle financiële instrumenten die fysiek aan hem kunnen worden geleverd.

   Hiertoe zorgt de bewaarder ervoor dat de financiële instrumenten die op een financiële-instrumentenrekening in de boeken van de bewaarder kunnen worden geregistreerd, overeenkomstig de voorschriften van voornoemde richtlijn 2014/65/EU op aparte rekeningen in de boeken van de bewaarder worden geregistreerd; deze aparte rekeningen zijn geopend op naam van de IBP, zodat te allen tijde duidelijk kan worden vastgesteld dat zij aan de IBP of aan de aangeslotenen aan en pensioengerechtigden van de pensioenregeling toebehoren.

§ 3. Een bewaarder is jegens de IBP en de aangeslotenen en pensioengerechtigden aansprakelijk voor alle door hen geleden schade ten gevolge van ongerechtvaardigde niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen, zelfs in het geval hij de activa die hij in bewaring heeft genomen, geheel of ten dele aan derden heeft toevertrouwd. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 83, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 93

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening houdt een permanente inventaris bij van [3 de in artikel 90 bedoelde activa en waarin de dekkingswaarden afzonderlijk worden geïdentificeerd van ]3 elk afzonderlijk vermogen.

   Het totale bedrag van de in de permanente inventaris opgenomen dekkingswaarden is te allen tijde ten minste gelijk aan het bedrag van de technische voorzieningen.

   [3 Wanneer de in de permanente inventaris opgenomen activa niet beschikbaar zijn voor de dekking van de verbintenissen omdat ze bezwaard zijn met een zakelijk recht, wordt daarvan melding gemaakt in de permanente inventaris en wordt het niet-beschikbare bedrag van de dekkingswaarden niet meegeteld bij de berekening van het in het tweede lid bedoelde totale bedrag. ]3

   Onverminderd de toepassing van artikel 97, deelt de instelling de toestand van de permanente inventaris van elk afzonderlijk vermogen aan de [2 FSMA ]2 mee volgens de vorm, de inhoud, de drager, de frequentie en binnen de termijn die de [2 FSMA ]2 bepaalt.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 84, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 94

In afwijking van de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet van 16 december 1851, worden de gezamenlijke dekkingswaarden [4 ... ]4 die in de permanente inventaris voorgeschreven door artikel 93 zijn opgenomen, per afzonderlijk vermogen, bij voorrang voorbehouden ter nakoming van de verbintenissen tegenover de aangeslotenen of de [3 pensioengerechtigden ]3 van de pensioenregelingen die onder dat vermogen vallen.

   Voor de in artikel 119 bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, stemmen de in het eerste lid bedoelde dekkingswaarden overeen met de dekkingswaarden die zijn opgenomen in de permanente inventaris die door de [2 FSMA ]2 wordt bijgehouden op basis van de documenten die haar door die instellingen worden bezorgd en met dat doel behoorlijk worden geboekt.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 85, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling VII. [1 - Verklaring inzake de beleggings beginselen. ]1
Art. 95

[5 § 1. ]5 De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een schriftelijke verklaring op met de beginselen van haar beleggingsbeleid. Zij herziet deze verklaring ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid.

   Deze verklaring bevat ten minste de toegepaste wegingmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheerprocedures en de strategische spreiding van de activa in het licht van de aard en de duur van de pensioenverplichtingen [4 alsook de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu-, sociale en governancefactoren ]4.

   [3 Deze verklaring preciseert tevens in welke mate en op welke wijze verwijzingen naar ratings uitgegeven door ratingbureaus als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt b), van verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus, gebruikt worden in het beleggingsbeleid. ]3

[5 § 2. In geval de IBP belegt in aandelen die op een gereglementeerde markt worden verhandeld, rechtstreeks of met tussenkomst van een kredietinstelling, en beleggingsonderneming of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, neemt ze in de verklaring, bedoeld in paragraaf 1 hetzij een betrokkenheidsbeleid op, dat voldoet aan de vereisten van deze paragraaf, hetzij een duidelijke en gemotiveerde toelichting over de redenen waarom ze ervoor heeft gekozen niet aan een of meer van die vereisten te voldoen.

   Het betrokkenheidsbeleid beschrijft hoe de IBP aandeelhoudersbetrokkenheid in haar beleggingsstrategie integreert. Het beleid beschrijft hoe de IBP (i) toezicht uitoefent op de vennootschappen waarin is belegd, ten aanzien van relevante aangelegenheden waaronder toezicht op de strategie, de financiële en niet-financiële prestaties en risico's, de kapitaalstructuur, maatschappelijke en ecologische effecten, en corporate governance, (ii) een dialoog voert met de vennootschappen waarin is belegd, (iii) stemrechten en andere aan aandelen verbonden rechten uitoefent, (iv) samenwerkt met andere aandeelhouders, (v) communiceert met relevante belanghebbenden van de vennootschappen waarin is belegd, en (vi) feitelijke en potentiële belangenconflicten in verband met hun betrokkenheid beheerst.

   De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening maakt jaarlijks in haar jaarverslag openbaar hoe haar betrokkenheidsbeleid is uitgevoerd, met onder meer een algemene beschrijving van haar stemgedrag, een toelichting bij de belangrijkste stemmingen en het gebruik van de diensten van volmachtadviseurs. Zij maakt openbaar hoe zij heeft gestemd op de algemene vergaderingen van vennootschappen waarvan zij aandelen bezit. Stemmingen die wegens het onderwerp van de stemming of de grootte van het belang in de vennootschap onbetekenend zijn, mogen uit deze openbaarmaking worden weggelaten.

   Wanneer een beleggingsonderneming, een beheerder van alternatieve instellingen voor collectieve belegging, een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of een beleggingsvennootschap namens de IBP het betrokkenheidsbeleid uitvoert, met inbegrip van stemmingen, verwijst de IBP in de verklaring bedoeld in paragraaf 1 of in haar jaarverslag naar de plaats waar de beleggingsonderneming, de beheerder van alternatieve instellingen voor collectieve belegging, de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of de beleggingsvennootschap steminformatie voor het publiek beschikbaar heeft gemaakt.

   De bepalingen van artikel 91, § 1, eerste lid, 1°, zijn ook van toepassing op betrokkenheidsactiviteiten. ]5

[5 § 3. De in paragraaf 2 bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening maken openbaar hoe de voornaamste elementen van hun beleggingsstrategie inzake aandelen zijn afgestemd op het profiel en de looptijd van hun verplichtingen, in het bijzonder hun langetermijnverplichtingen, en hoe zij bijdragen aan de middellange- tot langetermijnprestaties van hun activa.

   Wanneer een beleggingsonderneming, een kredietinstelling, een beheerder van alternatieve instellingen voor collectieve belegging, een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of een beleggingsvennootschap voor rekening van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening belegt, maakt de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de volgende informatie betreffende haar regeling met hen openbaar:
1° hoe die regeling hen ertoe aanzet hun beleggingsstrategie en -beslissingen in overeenstemming te brengen met het profiel en de looptijd van de verplichtingen, in het bijzonder de langetermijnverplichtingen, van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening;
2° hoe die regeling hen ertoe aanzet beleggingsbeslissingen te nemen op basis van beoordelingen van de financiële en niet-financiële prestaties op middellange tot lange termijn van de vennootschap waarin is belegd, en in voorkomend geval aanzet tot betrokkenheid bij vennootschappen waarin is belegd teneinde hun prestaties op middellange tot lange termijn te verbeteren;
3° hoe de methode en de tijdshorizon die voor de evaluatie van hun prestaties worden gebruikt en de vergoeding voor de vermogensbeheerdiensten overeenstemmen met het profiel en de looptijd van de verplichtingen, in het bijzonder de langetermijnverplichtingen, van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, en de absolute langetermijnprestaties in aanmerking nemen;
4° hoe de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening toezicht uitoefent op de aan de omloopsnelheid van de portefeuille verbonden kosten die zij maken, hoe de beoogde omloopsnelheid van de portefeuille wordt vastgesteld en hoe daarop toezicht wordt uitgeoefend;
5° de looptijd van de regelingen met hen.

   Wanneer die regelingen een of meer van de elementen bedoeld in het tweede lid, 1° tot 5°, niet bevatten, maakt de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de redenen daarvoor openbaar.

   De in deze paragraaf bedoelde informatie wordt jaarlijks geactualiseerd tenzij er geen materiële wijziging is.

   De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening kan de in deze paragraaf bedoelde informatie opnemen in de verklaring bedoeld in paragraaf 1 of in haar jaarverslag. ]5

   [4 ... ]4

[5 § 4. ]5 De [2 FSMA ]2 kan bij reglement nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm [5 van de verklaring bedoeld in paragraaf 1 ]5.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2014-04-19/62, art. 407, 011; Inwerkingtreding : 27-06-2014> (4)<W 2019-01-11/05, art. 87, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2020-04-28/06, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 16-05-2020>
Afdeling VIII. [1 - Eigen-risicobeoordeling. ]1
Art. 95/1

[1 § 1. De IBP voert op een wijze die in verhouding staat tot haar omvang en interne organisatie, alsook tot de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van haar werkzaamheden, een eigen risicobeoordeling uit en documenteert deze risicobeoordeling naar behoren.

   Die risicobeoordeling wordt ten minste om de drie jaar of onmiddellijk na een significante wijziging in het risicoprofiel van de IBP of van de door de IBP uitgevoerde pensioenregelingen verricht. Ingeval van een significante wijziging in het risicoprofiel van een specifieke pensioenregeling mag de risicobeoordeling beperkt blijven tot die pensioenregeling.

§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde risicobeoordeling omvat, rekening houdend met de omvang en interne organisatie van de IBP, alsook met de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de IBP, het volgende:
1° een beschrijving van de wijze waarop de eigen risicobeoordeling in het managementproces en de besluitvormingsprocessen van de IBP is geïntegreerd;
2° een beoordeling van de doelmatigheid van het risicobeheersysteem;
3° indien de IBP overeenkomstig artikel 78 sleutelfuncties aan de bijdragende onderneming uitbesteedt, een beschrijving van de wijze waarop de IBP belangenconflicten met de bijdragende onderneming voorkomt;
4° een beoordeling van de totale financieringsbehoeften van de IBP, met, indien van toepassing, een beschrijving van het herstelplan;
5° een beoordeling van de risico's voor de aangeslotenen en pensioengerechtigden met betrekking tot de uitbetaling van hun pensioenuitkeringen en de effectiviteit van eventuele corrigerende maatregelen, in voorkomend geval rekening houdend met:
a) indexeringsmechanismen;
b) mechanismen ter verlaging van de uitkering, waaronder de mate waarin de opgebouwde pensioenrechten kunnen worden verlaagd, onder welke voorwaarden en door wie;
6° een kwalitatieve beoordeling van de mechanismen ter bescherming van de pensioenuitkeringen, waaronder in voorkomend geval garanties, convenanten of een andere soort financiële steun van de bijdragende onderneming, verzekering of herverzekering door een onderneming die onder voornoemde richtlijn 2009/138/EG valt of dekking door een pensioenbeschermingsregeling ten behoeve van de IBP of de aangeslotenen en pensioengerechtigden;
7° een kwalitatieve beoordeling van de operationele risico's;
8° indien bij de beleggingsbeslissingen rekening wordt gehouden met milieu-, sociale en governancefactoren, een beoordeling van nieuwe of opkomende risico's, met inbegrip van risico's die met klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen en het milieu verband houden, sociale risico's en risico's in verband met de waardevermindering van activa als gevolg van veranderde regelgeving.

§ 3. Voor de toepassing van paragraaf 2 beschikt de IBP over methoden om de risico's te detecteren en te beoordelen waaraan zij op korte en op lange termijn is of kan worden blootgesteld en die gevolgen kunnen hebben voor de mogelijkheid van een IBP om aan haar verplichtingen te voldoen. Deze methoden staan in verhouding tot de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van de risico's die aan haar activiteiten verbonden zijn. De methoden worden beschreven in de eigen risicobeoordeling.

§ 4. De eigen risicobeoordeling wordt in aanmerking genomen bij de strategische beslissingen van de IBP.

§ 5. De IBP stelt de FSMA binnen de maand in kennis van elke uitgevoerde eigen-risicobeoordeling.

§ 6. De verantwoordelijken voor de sleutelfuncties informeren en maken aanbevelingen over aan de IBP op een onafhankelijke en objectieve wijze, elk voor hun domein, bij het ontwikkelen en uitvoeren van haar eigen risicobeoordeling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 89, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK VI. [1 - Informatie. ]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen inzake informatieverstrekking. ]1
Art. 96

[1 Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de bepalingen van de voor pensioenregelingen geldende sociale wetgeving en arbeidswetgeving en voorschriften inzake informatieverstrekking. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 91, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 96/1

[1 De in dit hoofdstuk opgenomen informatieverplichtingen kunnen eveneens worden vervuld door de bijdragende onderneming of een derde. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 92, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 96/2

[1 De in dit hoofdstuk bedoelde informatie wordt:
1° regelmatig bijgewerkt;
2° op een duidelijke wijze geschreven in een heldere, bondige en begrijpelijke taal, waarbij jargon en technische termen worden vermeden indien in plaats daarvan alledaagse woorden kunnen worden gebruikt;
3° opgesteld op een wijze die niet misleidend is. Er wordt zorg gedragen voor de consistentie, zowel wat woordgebruik als wat inhoud betreft;
4° op zodanige wijze gepresenteerd dat zij gemakkelijk leesbaar is;
5° ter beschikking gesteld in een officiële taal van de lidstaat waarvan het voor bedrijfspensioenregelingen geldende sociale en arbeidsrecht van toepassing is op de betreffende pensioenregeling; en
6° kosteloos ter beschikking gesteld voor toekomstige aangeslotenen, aangeslotenen en de pensioengerechtigden, in elektronische vorm, onder meer op een duurzame drager of op een website, dan wel op papier.

   Met betrekking tot de informatie bedoeld in artikel 96/6 mogen de aangeslotenen verzoeken om, naast de informatie in elektronische vorm, ook kosteloos een papieren versie te ontvangen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 93, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling II. [1 - Informatie aan de toekomstige aangeslotenen. ]1
Art. 96/3

[1 § 1. De IBP informeert de toekomstige aangeslotenen over:
1° relevante opties waarover zij beschikken, met inbegrip van beleggingsopties;
2° de relevante kenmerken van de pensioenregeling, waaronder de soort uitkeringen;
3° of en hoe in het kader van de beleggingsbenadering rekening wordt gehouden met milieu-, klimaat-, sociale en corporate governancefactoren;
4° waar verdere informatie beschikbaar is.

§ 2. Indien de aangeslotenen een beleggingsrisico dragen of beleggingsbeslissingen kunnen nemen, informeert de IBP de toekomstige aangeslotenen over:
1° de resultaten die de beleggingen in verband met de pensioenregeling in het verleden hebben behaald over ten minste de afgelopen vijf jaar, of de hele periode gedurende dewelke de pensioenregeling is uitgevoerd indien die minder dan vijf jaar is;
2° de structuur van de kosten die door de aangeslotenen en pensioengerechtigden worden gedragen.

§ 3. De toekomstige aangeslotenen die automatisch bij een pensioenregeling worden aangesloten, ontvangen de informatie bedoeld in de paragrafen 1 en 2 zodra zij aangesloten zijn.

   De toekomstige aangeslotenen die niet automatisch bij een pensioenregeling worden aangesloten, ontvangen de informatie bedoeld in de paragrafen 1 en 2 voordat zij zich bij die pensioenregeling aansluiten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 95, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling III. [1 - Informatie aan de aangeslotenen en de pensioengerechtigden. ]1
Art. 96/4

[1 § 1. De IBP informeert de aangeslotenen en pensioengerechtigden voldoende over de voorwaarden van de pensioenregeling waarbij ze zijn aangesloten, en met name over:
1° de naam van de IBP die de pensioenregeling beheert, de lidstaat waar de IBP geregistreerd is of een vergunning heeft verkregen en de naam van de bevoegde autoriteit;
2° de rechten en plichten van de bij de pensioenregeling betrokken partijen;
3° informatie over het beleggingsprofiel;
4° de aard van de financiële risico's die door de aangeslotenen en pensioengerechtigden worden gedragen;
5° de voorwaarden betreffende volledige of gedeeltelijke garanties uit hoofde van de pensioenregeling of op een bepaalde hoogte van de uitkeringen, of een verklaring daarover wanneer er geen garantie uit hoofde van de pensioenregeling is voorzien;
6° de mechanismen ter bescherming van de opgebouwde pensioenrechten of de mechanismen ter verlaging van de uitkering, indien van toepassing;
7° indien de aangeslotenen een beleggingsrisico dragen of beleggingsbeslissingen kunnen nemen, informatie over de resultaten die de beleggingen van de pensioenregeling in het verleden hebben behaald over ten minste de afgelopen vijf jaar, of alle jaren gedurende dewelke de pensioenregeling is uitgevoerd indien dat minder dan vijf jaar is;
8° de structuur van de kosten die door de aangeslotenen en pensioengerechtigden worden gedragen, bij regelingen die niet in een bepaalde hoogte van de uitkeringen voorzien;
9° de opties waarover de aangeslotenen en pensioengerechtigden beschikken bij het innen van hun pensioenuitkeringen;
10° indien een aangeslotene het recht heeft om pensioenrechten over te dragen, verdere informatie over de regelingen voor die overdracht.

§ 2. Bij regelingen waarbij de aangeslotenen een beleggingsrisico dragen en waarbij meerdere beleggingsmogelijkheden met verschillende beleggingsprofielen worden geboden, informeert de IBP de aangeslotenen over:
1° de voorwaarden die aan het scala aan beschikbare beleggingsmogelijkheden verbonden zijn;
2° indien van toepassing, de standaard beleggingsmogelijkheid;
3° de in het kader van de pensioenregeling gehanteerde regel om een bepaalde aangeslotene aan een beleggingsmogelijkheid toe te wijzen.

§ 3. Aangeslotenen en pensioengerechtigden of hun vertegenwoordigers ontvangen binnen een redelijke termijn alle relevante informatie over wijzigingen in de voorschriften inzake de pensioenregeling. Voorts stellen IBP's hun een uitleg ter beschikking over de gevolgen van de significante wijzigingen in de technische voorzieningen voor de aangeslotenen en pensioengerechtigden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 97, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 96/5

[1 Op verzoek van de aangeslotenen, pensioengerechtigden of hun vertegenwoordigers, verstrekt de IBP de volgende informatie:
1° de jaarrekeningen en de jaarverslagen als bedoeld in artikel 81, desgevallend beperkt tot de jaarverslagen en de jaarrekeningen voor hun specifieke pensioenregeling;
2° de in artikel 95 bedoelde verklaring inzake de beleggingsbeginselen;
3° eventuele verdere informatie over de gehanteerde hypothesen om de in artikel 96/6, § 3, 5°, bedoelde projecties op te stellen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 98, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling IV. [1 - Bijkomende informatie aan de aangeslotenen. ]1
Art. 96/6

[1 § 1. Rekening houdend met de specifieke aard van de pensioenregeling en het toepasselijke nationale sociale, arbeids- en belastingrecht, bezorgt de IBP aan de aangeslotenen ten minste jaarlijks een beknopt document met essentiële informatie dat de titel "pensioenoverzicht" draagt.

§ 2. De informatie in het pensioenoverzicht is nauwkeurig en bijgewerkt.

   Elke wezenlijke wijziging in de in het pensioenoverzicht opgenomen informatie ten opzichte van het voorgaande jaar wordt duidelijk aangegeven.

§ 3. Het pensioenoverzicht bevat ten minste de volgende informatie:
1° de precieze datum waarop de informatie in het pensioenoverzicht betrekking heeft;
2° de persoonsgegevens van de aangeslotene, met vermelding van, naargelang wat van toepassing is, de wettelijke pensioenleeftijd, de in de pensioenregeling vastgestelde of door de IBP geraamde pensioenleeftijd, of de door de aangeslotene vastgestelde pensioenleeftijd;
3° de naam en het contactadres van de IBP en de identificatie van de pensioenregeling van de aangeslotene;
4° indien van toepassing, informatie over volledige of gedeeltelijke garanties uit hoofde van de pensioenregeling en, in voorkomend geval, waar verdere informatie te vinden is;
5° informatie over de op basis van de onder 2° vermelde pensioenleeftijd gemaakte pensioenprojecties, met een waarschuwing dat die projecties kunnen verschillen van de definitieve waarde van de uitkeringen.

   Indien de pensioenprojecties worden uitgevoerd op basis van economische scenario's, moet die informatie ook een meest realistisch scenario en een ongunstig scenario omvatten, rekening houdend met de specifieke aard van de pensioenregeling;
[2 De Koning kan ]2 de voorschriften bepalen voor de hypotheses voor de bedoelde pensioenprojecties. De IBP past die voorschriften toe voor de vaststelling van, indien van toepassing, het jaarlijkse percentage van de nominale beleggingsresultaten, het jaarlijkse inflatiepercentage en de toekomstige loontrend;
6° informatie over de opgebouwde pensioenaanspraken of het opgebouwde kapitaal, rekening houdend met de specifieke aard van de pensioenregeling;
7° informatie over de bijdragen die de bijdragende onderneming en de aangeslotene aan de pensioenregeling gedurende ten minste de afgelopen twaalf maanden hebben betaald, rekening houdend met de specifieke aard van de pensioenregeling;
8° een uitsplitsing van de kosten die de IBP gedurende ten minste de afgelopen twaalf maanden heeft ingehouden en die een impact hebben op de rechten van de aangeslotenen;
9° informatie over het financieringsniveau van de pensioenregeling in haar geheel;
10° waar en hoe aanvullende informatie kan worden verkregen over onder meer:
- verdere praktische informatie over de opties waarover de aangeslotenen in het kader van de pensioenregeling beschikken;
- de in de jaarrekeningen en jaarverslagen vermelde informatie alsook de in de verklaring inzake beleggingsbeginselen vermelde informatie;
- indien van toepassing, informatie over de gehanteerde hypothesen voor in renten uitgedrukte bedragen, met name over het percentage van de rente, het soort aanbieder en de duur van de rente;
- informatie over de hoogte van de uitkeringen in geval van beëindiging van de dienstbetrekking;
11° bij pensioenregelingen waarbij de aangeslotenen het beleggingsrisico dragen en waarbij een beleggingsmogelijkheid krachtens een in het kader van de pensioenregeling vastgestelde specifieke regel aan de aangeslotene wordt opgelegd, de plaats waar aanvullende informatie beschikbaar is. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 100, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (2)<W 2022-12-26/29, art. 84, 023; Inwerkingtreding : 12-02-2023>
Art. 96/7

[1 In aanvulling op het pensioenoverzicht verstrekt de IBP aan iedere aangeslotene tijdig vóór de in artikel 96/6, § 3, 2°, bedoelde pensioenleeftijd of op verzoek van de aangeslotene, informatie over de beschikbare opties voor de uitbetaling van de pensioenuitkering. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 101, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling V. [1 - Tijdens de uitbetalingsfase aan de pensioengerechtigden te verstrekken informatie. ]1
Art. 96/8

[1 § 1. De IBP verstrekt aan de pensioengerechtigden tijdens de uitbetalingsfase periodiek informatie over de verschuldigde uitkeringen en de overeenkomstige uitbetalingsmogelijkheden.

§ 2. De IBP stelt de pensioengerechtigden tijdens de uitbetalingsfase onverwijld in kennis nadat een definitief besluit is genomen dat in een verlaging van de hun toekomende uitkeringen resulteert, en drie maanden voordat dat besluit wordt toegepast.

§ 3. Wanneer tijdens de uitbetalingsfase een aanzienlijk deel van het beleggingsrisico door de pensioengerechtigden wordt gedragen, ontvangen de pensioengerechtigden hierover regelmatig passende informatie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 103, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling VI. [1 - Informatie aan de aangeslotenen en de pensioengerechtigden van wettelijke pensioenregelingen. ]1
Art. 96/9

[1 De bepalingen van de afdelingen II tot en met V zijn niet van toepassing op de IBP's voor hun activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 3°. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 105, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 96/10

[1 Met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 3°, verstrekt de IBP, op verzoek van de aangeslotenen, pensioengerechtigden tijdens de uitbetalingsfase of hun vertegenwoordigers, de volgende informatie:
1° de jaarrekeningen en de jaarverslagen als bedoeld in artikel 81, of indien een IBP verantwoordelijk is voor meer dan één regeling, de jaarverslagen en de jaarrekeningen voor hun specifieke pensioenregeling;
2° de in artikel 95 bedoelde verklaring inzake de beleggingsbeginselen.

   De informatie wordt kosteloos ter beschikking gesteld op papier of op elektronische wijze via een duurzame drager. In het laatste geval wordt op verzoek ook kosteloos een papieren afschrift verstrekt.

   De in het eerste lid opgenomen informatieverplichting kan eveneens worden vervuld door de bijdragende onderneming. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 106, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK VII. - Uitoefening van het toezicht.
Afdeling I. - Uitoefening van het toezicht door de [1 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten ]1
Art. 97

[1 De FSMA heeft de bevoegdheid om de strategieën, processen en rapporteringsprocedures te beoordelen, die een IBP heeft vastgesteld om te voldoen aan de bepalingen die door of krachtens deze wet zijn vastgesteld, rekening houdend met de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de IBP.

   Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de omstandigheden waarin de IBP optreedt, en, in voorkomend geval, de partijen die voor hem sleutelfuncties of enigerlei andere werkzaamheden uitvoeren die zijn uitbesteed. De beoordeling omvat de volgende elementen:
1° een beoordeling van de kwalitatieve vereisten in verband met het governancesysteem;
2° een beoordeling van de risico's die de IBP loopt;
3° een beoordeling van het vermogen van de IBP om die risico's te evalueren en te beheren.

   In dit verband zorgt de FSMA voor passende monitoringinstrumenten, met inbegrip van stresstests, waarmee ze een verslechtering van de financiële positie van een IBP kan detecteren en waarmee ze kan nagaan hoe deze verslechtering wordt verholpen. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 107, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 97/1

[1 § 1. Op eenvoudig verzoek van de FSMA zijn de IBP, de leden van haar organen, haar personeelsleden en de personen verantwoordelijk voor de sleutelfuncties, alsook de externe adviseurs op wie zij een beroep doen, ertoe gehouden haar alle inlichtingen te verstrekken over alle aangelegenheden met betrekking tot de IBP, met inbegrip van de uitbestede en vervolgens onderuitbestede activiteiten, en haar alle desbetreffende documenten over te maken.

§ 2 De FSMA bepaalt bij reglement de aard, de inhoud, de frequentie, de termijn en de drager van de documenten die de IBP haar regelmatig moet bezorgen om haar in staat te stellen haar toezichtstaak uit te oefenen en te voldoen aan haar rapporteringopdracht ten aanzien van nationale en internationale instellingen.

   Daartoe behoren onder andere:
1° interne tussentijdse verslagen, onder andere verslagen over tekorten ten opzichte van de technische voorzieningen en/of de solvabiliteitsmarge die zich in de loop van het boekjaar voordoen;
2° actuariële schattingen en gedetailleerde hypothesen;
3° activa-passiva-studies;
4° bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de beleggingsbeginselen werkelijk worden gevolgd;
5° bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de bijdragen zoals gepland zijn betaald;
6° verslagen van de vergaderingen van de raad van bestuur en de bijlagen ervan;
7° verslagen van de erkende commissaris;
8° informatie over elke afzonderlijke pensioenregeling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 108, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 98

Ten minste drie weken vóór de algemene vergadering stelt deze laatste de [4 FSMA ]4 in kennis van de ontwerpen [1 ... ]1 van de statutenwijzigingen alsook van de beslissingen die tijdens die vergadering zullen worden voorgesteld en die een weerslag zouden kunnen hebben op de rechten van de aangeslotenen of de [5 pensioengerechtigden ]5.

   [1 De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bezorgt aan de [4 FSMA ]4 de ontwerpjaarrekening ten laatste op de door deze laatste vastgestelde datum. ]1

   De [4 FSMA ]4 kan eisen dat de opmerkingen die zij over die ontwerpen formuleert, ter kennis worden gebracht van de algemene vergadering.

   Die opmerkingen en de antwoorden daarop moeten voorkomen in de notulen van de algemene vergadering.

   Binnen de maand die volgt op hun goedkeuring door de algemene vergadering [2 ... ]2 stelt de instelling de [4 FSMA ]4 in kennis van de wijzigingen in de statuten en van de beslissingen die een weerslag kunnen hebben op de rechten van de aangeslotenen of de [5 pensioengerechtigden ]5.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 95, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2008> (2)<W 2009-05-06/03, art. 95, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (4)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 99

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 109, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 100

De [2 FSMA ]2 kan de betrekkingen tussen een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening en andere instellingen of ondernemingen, met inbegrip van de bijdragende onderneming, controleren, wanneer de volgende omstandigheden zich voordoen :
[4 de IBP heeft taken of sleutelfuncties uitbesteed of onderuitbesteed aan deze ondernemingen en instellingen; ]4
2° deze betrekkingen beïnvloeden de financiële situatie van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of zijn in belangrijke mate relevant voor de uitoefening van een efficiënt toezicht.

   Dit toezicht mag slechts tot doel hebben de financiële toestand, de beheersstructuur en de administratieve en boekhoudkundige organisatie van de onder toezicht staande instelling voor bedrijfspensioenvoorziening te controleren en na te gaan of de instelling voldoet aan de verplichtingen die ze jegens de aangeslotenen of [3 pensioengerechtigden ]3 van de pensioenregelingen heeft aangegaan.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 110, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 101

De [3 FSMA ]3 kan verificaties uitvoeren in de bedrijfsruimten van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening en, waar nodig, in de ondernemingen en instellingen bedoeld in artikel 100, om na te gaan of de activiteiten worden uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen waarin door of krachtens deze wet is voorzien, en overeenkomstig de bepalingen van de sociale en de arbeidswetgeving en op het vlak van de informatieverstrekking aan de aangeslotenen en de [4 pensioengerechtigden ]4, waarvan het toezicht tot haar bevoegdheid behoort. Daartoe kan zij ter plaatse kennis nemen en kopie maken van alle gegevens die in het bezit zijn van de voormelde ondernemingen en instellingen.

   De [3 FSMA ]3 kan leden van haar personeel of hiertoe gemachtigde en door haar bezoldigde deskundigen afvaardigen, die haar verslag uitbrengen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310(opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 315 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 102

Tegen de personen die te goeder trouw aan de [2 FSMA ]2 feiten of documenten in verband met diens controleopdracht verstrekt hebben, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 102/1

[1 De FSMA verstrekt op haar website de volgende informatie:
1° de reglementering op het statuut van en het toezicht op de IBP's, evenals de reglementen en circulaires genomen in uitvoering of met toepassing van deze wetgeving;
2° de doelstellingen van het toezicht dat door de FSMA wordt uitgeoefend met toepassing van de onder 1° bedoelde wetgeving en de toezichtfuncties en -activiteiten die zij in die hoedanigheid uitoefent, in het bijzonder informatie over het in artikel 97 beschreven prudentieel toezichtsproces;
3° geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de toepassing van het prudentieel kader;
4° de voorschriften inzake bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen bij inbreuken op de bepalingen van deze wet of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen;
5° informatie over de keuze inzake de opties bepaald bij artikel 4 en 5 van de richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
6° andere informatie, als voorgeschreven bij de besluiten en reglementen genomen in uitvoering van deze wet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 111, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 102/2.

[1 De bepalingen van deze afdeling zijn ook van toepassing met betrekking tot Verordening 2019/2088 en de artikelen 5 tot en met 7 van Verordening 2020/852. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2021-07-04/04, art. 57, 022; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
Afdeling II. - De erkende commissarissen en de erkende revisoraatvennootschappen.
Art. 103

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening belast één of meer commissarissen met de controle van de financiële toestand, van de jaarrekening en van de regelmatigheid in het licht van de wet en van de statuten, van de verrichtingen die in de jaarrekening moeten worden vastgesteld.

   De in het eerste lid bedoelde opdrachten van de commissaris, dienen toevertrouwd te worden aan een of meerdere revisoren of aan een of meer revisoraatvennootschappen, die van het Instituut van de bedrijfsrevisoren leden zijn en die daartoe erkend zijn door de [3 FSMA ]3 overeenkomstig artikel 105.

   Deze revisoren en revisoraatvennootschappen voeren de titel van respectievelijk erkend commissaris en erkende revisoraatvennootschap.

   Het mandaat van de erkende commissarissen en de erkende revisoraatvennootschappen geldt voor drie jaar. Het is hernieuwbaar. <KB 2007-04-21/42, art. 103, §3, 018; Inwerkingtreding : 31-08-2007>

   De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening mogen plaatsvervangende erkende commissarissen aanstellen, die in geval van langdurige verhindering van de erkend commissaris diens taak waarnemen. De voorschriften van dit artikel en van artikel 104 zijn van toepassing op deze plaatsvervangers.

   [1 De voorschriften van [5 boek 3, titel 4, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen ]5 met betrekking tot de commissarissen zijn van toepassing op de erkende commissarissen en erkende revisoraatvennootschappen aangesteld door de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. [5 Ten behoeve van deze wet moeten de woorden "vennoten", "wetboek" en "vennootschap", aangewend in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, worden verstaan als respectievelijk "leden", "wet" en "instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ]5. ]1

(1)<W 2009-05-06/03, art. 96, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 018; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (5)<W 2021-06-27/09, art. 16, 021; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
Art. 104

[1 De erkende revisoraatvennootschappen oefenen de taken van erkend commissaris als bedoeld in artikel 103, uit door middel van een vaste vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3, 26°, van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren. Deze vaste vertegenwoordiger is overeenkomstig artikel 105 als erkend commissaris door de FSMA erkend. ]1

   De voorschriften van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, die de aanstelling, de taak, de verplichtingen en verbodsbepalingen voor erkende commissarissen alsmede de voor hen geldende, andere dan strafrechtelijke sancties regelen, gelden zowel voor de erkende revisoraatvennootschappen als voor de erkende commissarissen die hen vertegenwoordigen.

   Een erkende revisoraatvennootschap mag een plaatsvervangend vertegenwoordiger aanstellen onder haar leden die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 112, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 105

De [2 FSMA ]2A legt, na goedkeuring door de Minister van Economie, het reglement vast voor de erkenning van de commissarissen en de revisoraatsvennootschappen bedoeld in deze afdeling.

   Het Instituut der Bedrijfsrevisoren brengt de [2 FSMA ]2 op de hoogte telkens als een tuchtprocedure wordt ingeleid tegen een erkend commissaris of een erkende revisoraatsvennootschap wegens een tekortkoming in de uitoefening van zijn taak bij een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening alsook telkens als een tuchtmaatregel wordt genomen tegen een erkend commissaris of een erkende revisoraatsvennootschap, met opgave van de motivering.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 106

Voor de aanstelling van erkende commissarissen en plaatsvervangende erkende commissarissen bij instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening is de voorafgaande instemming van de [2 FSMA ]2 vereist. Deze instemming moet worden gevraagd door het orgaan van de instelling dat de aanstelling voorstelt. Bij aanstelling van een erkende revisoraatsvennootschap slaat deze instemming zowel op de vennootschap als op haar vertegenwoordiger.

   Deze instemming is ook vereist voor de hernieuwing van een opdracht.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 107

De [2 FSMA ]2 kan haar instemming overeenkomstig artikel 105 met een erkende commissaris, plaatsvervangend erkende commissaris, een erkende revisoraatsvennootschap of vertegenwoordiger of plaatsvervangende vertegenwoordiger van zo'n vennootschap, steeds herroepen bij beslissing die is gemotiveerd door redenen die verband houden met hun statuut of hun opdracht als erkend commissaris of erkende revisoraatsvennootschap, zoals bepaald door of krachtens deze wet. Met deze herroeping eindigt de opdracht van erkend commissaris.

   Vooraleer een erkend commissaris ontslag neemt, worden de [2 FSMA ]2 en de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening hiervan vooraf in kennis gesteld, met opgave van de motivering.

   Het erkenningsreglement regelt de procedure.

   Bij afwezigheid van een plaatsvervangend erkend commissaris of een plaatsvervangende vertegenwoordiger van een erkende revisoraatsvennootschap, zorgt de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of de erkende revisoraatsvennootschap, met naleving van artikel 105, binnen de twee maanden voor zijn vervanging.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 108

De erkende commissaris verleent zijn medewerking aan het toezicht van de [3 FSMA ]3 onder zijn eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig deze afdeling, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de [3 FSMA ]3. Daartoe :
1° vergewist hij zich ervan dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de passende maatregelen heeft getroffen voor de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle tot naleving van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
2° certificeert hij de technische voorzieningen;
3° bevestigt hij ten overstaan van de [3 FSMA ]3 dat de periodieke staten die haar worden bezorgd door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, volledig, juist en volgens de geldende regels zijn opgemaakt;
4° brengt hij bij de [3 FSMA ]3 periodiek verslag uit of, op haar verzoek, bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening;
5° brengt hij, in het kader van zijn opdracht bij de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of van een revisorale opdracht bij de bijdragende onderneming of bij een onderneming waarop de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in rechte of in feite controle uitoefent, op eigen initiatief verslag uit bij de [3 FSMA ]3, zodra zij kennis krijgen van :
a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening financieel of op het vlak van haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of van haar interne controle, op betekenisvolle wijze kunnen beïnvloeden;
b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, van de statuten, van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen;
c) andere beslissingen of feiten die kunnen leiden tot een weigering van de certificering van de jaarrekening of tot het formuleren van voorbehoud.

   Tegen een erkend commissaris die ter goeder trouw informatie heeft verstrekt als bedoeld in het eerste lid, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.

   De erkend commissaris deelt aan de leiders van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de verslagen mee die hij aan de [3 FSMA ]3 richt overeenkomstig het eerste lid, 4°. Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht zoals geregeld bij artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Hij bezorgt de [3 FSMA ]3 een kopie van die mededelingen die hij aan deze leiders richt en die betrekking hebben op zaken die van belang kunnen zijn voor het toezicht dat zij uitoefent.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 316 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Afdeling III.
<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 113, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 109

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 113, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

HOOFDSTUK VIII. - Herstelmaatregelen.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 110

De [3 FSMA ]3 kan te allen tijde alle maatregelen treffen die de belangen van de aangeslotenen en de [4 pensioengerechtigden ]4 kunnen vrijwaren. Daartoe kan zij onder andere een of meer van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen nemen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 317 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 111

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 114, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 112

Wanneer de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat waar een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht een grensoverschrijdende activiteit uitoefent, de [2 FSMA ]2 ervan in kennis stellen dat die instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de relevante vereisten inzake arbeidsrecht en sociaal recht van de betrokken lidstaat van ontvangst op het gebied van bedrijfspensioenen heeft overtreden, neemt de [2 FSMA ]2 zo spoedig mogelijk de meest passende maatregelen, met name onder deze bedoeld in dit Hoofdstuk en in Hoofdstuk IX, opdat de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een einde maakt aan die onregelmatigheden. Zij brengt dit ter kennis van de voornoemde autoriteiten.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Afdeling II. [1 - Maatregelen gericht op de soliditeit en de financiële stabiliteit van de IBP. ]1
Art. 113

[1 § 1. De FSMA eist dat de IBP haar binnen de door haar vastgestelde termijn herstelmaatregelen ter goedkeuring voorlegt wanneer één of meerdere van de volgende situaties zich voordoet voor het geheel of een deel van haar activiteiten:
1° de IBP voldoet niet meer aan de vereisten betreffende de samenstelling van de solvabiliteitsmarge, zoals bepaald door of krachtens artikel 87 en 88;
2° de IBP voldoet niet meer aan de vereisten inzake het aanleggen van een passend bedrag aan technische voorzieningen, overeenkomstig de bepalingen opgelegd door of krachtens artikel 89;
3° de IBP voldoet niet meer aan de vereisten betreffende de dekking van de technische voorzieningen en/of de solvabiliteitsmarge en/of de andere passiva door passende activa overeenkomstig de bepalingen opgelegd door of krachtens artikel 90;
4° de IBP voldoet niet meer aan de beleggingsregels voor haar activa, overeenkomstig de bepalingen opgelegd door of krachtens artikel 91.

§ 2. Indien niet meer aan de voorwaarde van artikel 63, eerste lid is voldaan, grijpt de FSMA meteen in en eist zij dat de IBP haar onmiddellijk herstelmaatregelen ter goedkeuring voorlegt in het kader van § 1, 3°. De IBP voert deze onverwijld uit, zodat de aangeslotenen en pensioengerechtigden afdoende worden beschermd. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 116, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 114

[1 De FSMA kan, wanneer de IBP geen herstelmaatregelen voorlegt binnen de termijn bedoeld in artikel 113, dergelijke maatregelen opleggen evenals de termijn waarbinnen ze moeten worden verwezenlijkt. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 117, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 115

[1 In het kader van herstelmaatregelen kan de FSMA onder meer:
1° eisen dat een hogere solvabiliteitsmarge wordt aangelegd dan de solvabiliteitsmarge die wordt berekend met toepassing van de artikelen 87 en 88;
2° de elementen van de beschikbare solvabiliteitsmarge lager waarderen, onder meer wanneer zich sinds het einde van het laatste boekjaar een belangrijke wijziging in de marktwaarde van deze elementen heeft voorgedaan;
3° de invloed van de herverzekering op de vereiste solvabiliteitsmarge beperken wanneer de aard of de kwaliteit van de herverzekeringsovereenkomsten sinds het laatste boekjaar sterk is veranderd of wanneer er weinig of geen risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van deze overeenkomsten;
4° eisen dat het financieringsplan bedoeld in artikel 86 binnen een bepaalde termijn wordt gewijzigd;
5° zich verzetten tegen sommige beleggingen of tegen het behoud ervan indien zij van mening is dat zij de naleving van de bepalingen opgelegd door of krachtens artikel 91 in gevaar brengen;
6° bepaalde beleggingsregels opleggen om rekening te houden met de bijzondere situatie van de IBP;
7° eisen dat er gedurende een bepaalde tijdsspanne geen afkoop plaatsheeft en geen lening of voorschot wordt toegestaan zonder haar uitdrukkelijke toestemming voor elk geval afzonderlijk. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 118, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling III.
<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 119, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 116

[1 De FSMA kan eisen dat de herstelmaatregelen gebaseerd zijn op een studie van de evolutie van de staat van activa en passiva van de IBP die aantoont dat die maatregelen haar financiële toestand zullen kunnen herstellen.

   De FSMA kan vragen dat de in artikel 77/4 bedoelde actuariële functie de passendheid van de hypothesen waarop de in het eerste lid bedoelde studie gebaseerd is, beoordeelt. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 120, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 117

[1 De Koning kan de toepassingsvoorwaarden van deze afdeling nader uitwerken. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 121, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 118

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 122, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Afdeling IV. - Beperking en verbod van de vrije beschikking van de activa.
Art. 119

In elk geval waarin zij krachtens dit hoofdstuk optreedt, kan de [2 FSMA ]2 de vrije beschikking over de activa van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, beperken of verbieden.

   Indien de vrije beschikking over de activa beperkt of verboden wordt, kan de [2 FSMA ]2 een of meerdere maatregelen opleggen zoals voorzien in artikel 120.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 120

§ 1. De [3 FSMA ]3 kan voor de roerende en onroerende [5 activa ]5 eisen dat :
1° de toewijzing van de roerende en onroerende [5 activa ]5 het voorwerp uitmaakt van een schriftelijke verklaring van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening aan de [3 FSMA ]3;
2° voor alle opvragingen of verminderingen, voorafgaandelijk toestemming gevraagd wordt aan de [3 FSMA ]3.

§ 2. De [3 FSMA ]3 kan de onroerende [5 activa ]5 onderwerpen aan een wettelijke hypotheek ten bate van alle aangeslotenen of [4 pensioengerechtigden ]4 van de pensioenregelingen.

   De [3 FSMA ]3 vordert de inschrijving onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 82 tot 87 van de hypotheekwet van 16 december 1851.

   De inschrijving kan te allen tijde worden genomen en moet worden genomen in geval van toepassing van artikel 116.

   De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd met instemming van de [3 FSMA ]3 onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 92 tot 95 van de voornoemde wet van 16 december 1851.

   De kosten en rechten van inschrijving, doorhaling en vermindering die ten laste van de [3 FSMA ]3 zijn, worden aan de betrokken instelling aangerekend.

   De [3 FSMA ]3 kan zich met een ter post aangetekende brief aan de hypotheekbewaarders verzetten tegen de doorhaling of de vermindering van de hypotheek die door een derde is toegestaan ten voordele van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

§ 3. Voor de voor bewaargeving vatbare roerende [5 activa ]5, kan de [3 FSMA ]3 :
1° voor de in België in open bewaargeving gegeven [5 activa ]5, blokkering van de rekening opleggen aan de inbewaringnemende instelling;
2° voor de andere voor bewaargeving vatbare [5 activa ]5, eisen dat de instelling deze [5 activa ]5 onmiddellijk in bewaring geeft op een bijzondere geblokkeerde rekening [5 ,al dan niet per afzonderlijk vermogen, bij de Nationale Bank van België of bij een onderneming of instelling waaraan vergunning is verleend overeenkomstig voornoemde richtlijn 2013/36/EU of voornoemde richtlijn 2014/65/EU of die voor de toepassing van voornoemde richtlijn 2009/65/EG of voornoemde richtlijn 2011/61/EU als bewaarder zijn aanvaard ]5 en wiens vergunning een activiteit van bewaargeving toelaat.

   Bovendien zijn de volgende regels van toepassing :
1° de inbewaringnemende instellingen mogen de gedeponeerde [5 activa ]5 slechts teruggeven op vertoon van de toestemming van de [3 FSMA ]3;
2° op de depositobewijzen wordt de toewijzing van de in bewaring gegeven [5 activa ]5 vermeld evenals het verbod erover te beschikken zonder de toestemming van de [3 FSMA ]3;
3° de inbewaringnemende instellingen en de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening zijn hoofdelijk aansprakelijk voor elke schade die voortvloeit uit de niet-nakoming van de in punt 1° en 2° van dit lid bedoelde verplichtingen;
4° de [3 FSMA ]3 brengt de inbewaringnemende instellingen op de hoogte van de verplichtingen die hun krachtens deze paragraaf zijn opgelegd.

§ 4. Voor de [5 activa ]5 die op het grondgebied van een andere lidstaat dan Belgie zijn gelokaliseerd kan de [3 FSMA ]3 de bevoegde autoriteiten van die lidstaat verzoeken om de nodige maatregelen te nemen om de vrije beschikking ervan te beperken of te verbieden. De [3 FSMA ]3 maakt hierbij bekend op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.

§ 5. De Koning kan de regels vaststellen inzake de bewarende maatregelen waarvan de [5 activa ]5 die niet voor bewaargeving vatbaar zijn, het voorwerp kunnen uitmaken.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 311 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 123, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 121

De roerende [1 activa ]1 die het voorwerp uitmaken van de bepalingen van deze afdeling zijn niet voor beslag vatbaar, behalve in het voordeel van de schuldeisers die houders zijn van rechten of voorrechten die te goeder trouw zijn verkregen krachtens een formaliteit die vervuld werd vóór de toewijzing van de betreffende [1 activa ]1.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 124, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling V. - Faillissement of ontbinding van de bijdragende onderneming.
Art. 122

In geval van faillissement of ontbinding van een bijdragende onderneming wordt, bij gebreke van overname van de pensioenverplichtingen door een derde, de pensioenregeling van die bijdragende onderneming [2 opgeheven ]2.

   De verworven reserves van de aangeslotenen, met uitzondering van de [2 pensioengerechtigden ]2, worden ingeschreven op individuele rekeningen die enkel in functie van [1 het nettorendement van de activa ]1 van de instelling mogen schommelen. Die reserves worden in voorkomend geval verhoogd overeenkomstig de toepasselijke sociale of arbeidswetgeving.

   Aan de [2 pensioengerechtigden ]2 wordt het vestigingskapitaal van de lopende rente uitgekeerd, berekend overeenkomstig de actualisatieregels voorzien in de pensioenregeling.

   Indien op het beschouwde ogenblik het totaal van de reserves bedoeld in het tweede lid, en de kapitalen bedoeld in het derde lid, niet volledig gedekt zijn door activa, worden die reserves en kapitalen proportioneel verminderd. Het tweede en het derde lid worden dan toegepast op de aldus verkregen bedragen.

   [2 In het geval de IBP het beheer van de aan de aangeslotenen toegewezen activa niet verder zet, stelt ze een procedure vast om de activa en de overeenkomstige passiva over te dragen aan een andere pensioeninstelling. Een algemeen overzicht van de overdrachtsprocedure wordt ter beschikking gesteld van de aangeslotenen of, indien van toepassing, van hun vertegenwoordigers.

   De IBP brengt de FSMA onmiddellijk op de hoogte van het faillissement of de ontbinding van een bijdragende onderneming, van de gevolgen hiervan op de door de IBP beheerde pensioenregelingen en in voorkomend geval van de procedure, bedoeld in het vijfde lid. ]2

   De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de bijdragende ondernemingen betrokken bij de activiteit bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 97, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<W 2019-01-11/05, art. 125, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling VI. - Andere maatregelen.
Art. 123

De [2 FSMA ]2 bepaalt de termijn binnen dewelke de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de toestand moet verhelpen, wanneer zij vaststelt dat :
1° de instelling niet werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen [5 , of overeenkomstig de bepalingen van Verordening 2019/2088 of de artikelen 5 tot en met 7 van Verordening 2020/852; ]5
2° haar beheer of haar financiële toestand de goede afloop van haar verbintenissen in het gedrang dreigt te brengen of niet voldoende waarborgen biedt voor de solvabiliteit, de liquiditeit of de rentabiliteit;
[4 haar governancesysteem in het algemeen of delen ervan ]4 ernstige leemten vertoont;
4° het aantal leden van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of van haar operationele organen bereikt niet meer het door de wet vereiste minimum.

   Indien de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de toestand na de termijn bedoeld in het eerste lid, niet heeft verholpen, kan de [2 FSMA ]2 één of meer van de volgende maatregelen nemen :
1° een bijzondere commissaris aanduiden;
2° bepaalde verrichtingen beperken of verbieden;
3° opleggen dat de instelling haar activiteiten geheel of ten dele aan een externe dienstverlener toevertrouwt;
[4 opdragen het geheel of een deel van de activiteiten van de instelling over te dragen ]4 aan een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of aan een verzekeringsonderneming die deze overdracht aanvaardt;
[4 4/1° de IBP opleggen om de binnen de door haar vastgestelde termijn een algemene vergadering bijeen te roepen waarvan zij de agenda vaststelt; ]4
5° de vervanging opleggen van de leden van de operationele organen en, bij gebrek aan uitvoering binnen de vooropgestelde termijn, in de plaats van de operationele organen een of meer voorlopige zaakvoerders aanstellen.

   [4 Wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan de FSMA één of meer voorlopige zaakvoerders aanstellen zonder vooraf de vervanging te gelasten van alle of een deel van de leden van de operationele organen van de IBP ]4;
[4 5/1° de vervanging opleggen van verantwoordelijken voor sleutelfuncties; ]4
6° opleggen dat bepaalde activiteiten die zij aanduidt, het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk vermogen in de zin van artikel 80;
[4 de vergunning voor alle of bepaalde activiteiten als bedoeld in artikel 55, eerste lid intrekken overeenkomstig artikel 130 en volgende. ]4

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 126, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2021-07-04/04, art. 58, 022; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
Art. 124

De schriftelijke, algemene of bijzondere, toestemming van de bijzondere commissaris is vereist voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de instelling en voor die van de met het beheer belaste personen. De [2 FSMA ]2 kan evenwel de verrichtingen waarvoor een toestemming is vereist, beperken.

   De bijzondere commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht aan de organen van de instelling voorleggen. De bezoldiging van de bijzondere commissaris wordt vastgesteld door de [2 FSMA ]2 en gedragen door de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

   De leden van de operationele organen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de bijzondere commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of de aangeslotenen of de [3 pensioengerechtigden ]3 voortvloeit.

   Indien de [2 FSMA ]2 de aanstelling van een bijzondere commissaris in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, met opgave van de handelingen en beslissingen waarvoor zijn toestemming is vereist, zijn alle handelingen en beslissingen zonder deze vereiste toestemming nietig, tenzij de bijzondere commissaris die bekrachtigt. Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering zonder de vereiste toestemming van de bijzondere commissaris nietig, tenzij hij die bekrachtigt.

   De [2 FSMA ]2 kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 125

De leden van de operationele organen van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks het verbod of de beperking bedoeld in artikel 123, tweede lid, 2°, en de uitbesteding bedoeld in artikel 123, tweede lid, 3°, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling, de aangeslotenen of de [3 pensioengerechtigden ]3, voortvloeit.

   Indien de [2 FSMA ]2 het verbod of de beperking in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn de handelingen en beslissingen bedoeld in het eerste lid, nietig.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 126

De artikelen 34, 36, 37, 38 en 39, § 1, 4°, van de voormelde wet van 28 april 2003, zijn niet van toepassing op de overdrachten beoogd door artikel 123, tweede lid, 3°.

   Deze overdrachten zijn tegenstelbaar aan de aangeslotenen, [3 pensioengerechtigden ]3 en andere derden door de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de [2 FSMA ]2 dat de overdracht oplegt.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 127

De benoeming van de voorlopige zaakvoerders wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

   De voorlopige zaakvoerders hebben alleen of collegiaal, naar gelang van het geval, de bevoegdheden van de vervangen personen.

   De bezoldiging van de voorlopige zaakvoerders wordt vastgesteld door de [2 FSMA ]2 en gedragen door de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

   De [2 FSMA ]2 kan de voorlopige zaakvoerders te allen tijde ontslaan en vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, wanneer het beheer van de betrokkene niet meer voldoende waarborgen biedt.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 128

De in de artikelen 123 tot 127 bedoelde beslissingen van de [2 FSMA ]2 hebben voor de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening uitwerking vanaf de datum van hun kennisgeving met een aangetekende brief en, voor derden, vanaf de datum van hun bekendmaking overeenkomstig de voorschriften van dezelfde artikelen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 129

De [2 ondernemingsrechtbank ]2 spreekt op verzoek van elke belanghebbende de nietigverklaringen uit als bedoeld in de artikelen 124, vierde lid, en 125, tweede lid.

   De nietigheidsvordering wordt ingesteld tegen de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. Indien verantwoord om ernstige redenen kan de eiser in kort geding de voorlopige schorsing vorderen van de gewraakte handelingen of beslissingen. Het schorsingsbevel en het vonnis van nietigverklaring hebben uitwerking ten aanzien van iedereen. Ingeval de geschorste of vernietigde handeling of beslissing zijn bekendgemaakt, worden het schorsingsbevel en het vonnis van nietigverklaring bij uittreksel op dezelfde wijze bekendgemaakt.

   Wanneer de nietigheid de rechten kan benadelen die aangeslotenen, [1 pensioengerechtigden ]1 of derden te goeder trouw ten aanzien van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening hebben verworven, kan de rechtbank verklaren dat die nietigheid geen uitwerking heeft ten aanzien van de betrokken rechten, onder voorbehoud van het eventuele recht van de eiser op schadevergoeding en intresten.

   De nietigheidsvordering kan niet meer worden ingesteld na afloop van een termijn van zes maanden vanaf de datum waarop de betrokken handelingen of beslissingen kunnen worden tegengeworpen aan wie hun nietigheid inroept, dan wel hem bekend zijn.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (2)<W 2021-06-27/09, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
HOOFDSTUK IX. - Intrekking van de [1 vergunning ]1.
Art. 130

[1 § 1. ]1 De [4 FSMA ]4 [7 kan de vergunning voor alle of bepaalde activiteiten als bedoeld in artikel 55, eerste lid intrekken ]7 wanneer de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening :
1° van de [5 vergunning ]5 geen gebruik maakt binnen twaalf maanden, of haar activiteiten gedurende meer dan zes maanden gestaakt heeft of niet meer voldoet aan de toelatingsvoorwaarden;
2° ernstig te kort komt aan de verplichtingen die haar door deze wet of haar uitvoeringsbesluiten [8 , of door Verordening 2019/2088 of de artikelen 5 tot en met 7 van Verordening 2020/852" ingevoegd tussen de woorden "of haar uitvoeringsbesluiten ]8 zijn opgelegd, inzonderheid wat de samenstelling van de in de artikelen 89 en 90 bedoelde technische voorzieningen betreft en de dekking van deze technische voorzieningen door voldoende en passende dekkingswaarden;
3° binnen de gestelde termijn de maatregelen niet heeft kunnen verwezenlijken waarin het bij artikel 113 bedoelde saneringsplan of het bij artikel 116 bedoelde herstelplan, voorziet.

   [1 Elke beslissing tot intrekking van de [5 vergunning ]5 wordt ter kennis gebracht van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. ]1

[1 § 2. De [5 vergunning ]5 vervalt van rechtswege in geval van ontbinding van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. ]1

[1 § 3. Zonder afbreuk te doen aan artikel 59 kan de [4 FSMA ]4, indien zij oordeelt dat de vrijwaring van de rechten van de aangeslotenen en de [6 pensioengerechtigden ]6 dat vereist, op kosten van de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de intrekking van de [5 vergunning ]5 of het verval van rechtswege van de [5 vergunning ]5 bekendmaken op de wijze die zij bepaalt. In dat bericht wordt de datum vermeld waarop de intrekking of het verval van rechtswege van de [5 vergunning ]5 uitwerking heeft. ]1

(1)<W 2009-05-06/03, art. 98, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 318 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (4)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (7)<W 2019-01-11/05, art. 127, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (8)<W 2021-07-04/04, art. 59, 022; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
Art. 131

De intrekking van de [4 vergunning ]4 brengt de vereffening mee van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

   De [3 FSMA ]3 kan alle passende maatregelen opleggen tot vrijwaring van de rechten van de aangeslotenen en de [5 pensioengerechtigden ]5. Zij kan met name de overdracht van de rechten en verplichtingen voortspruitend uit de beheerde pensioenregelingen, alsmede van [6 de aan de pensioenregelingen toegewezen activa ]6, opleggen.

   De instelling waarvan de [4 vergunning ]4 is ingetrokken blijft onderworpen aan de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsreglementen en aan het toezicht van de [3 FSMA ]3 tot al haar verbintenissen zijn vereffend.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 319 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2019-01-11/05, art. 128, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 132

[3 De FSMA stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een grensoverschrijdende activiteit uitoefent, en de EIOPA, in kennis van de beperking van of het verbod op bepaalde verrichtingen bedoeld in artikel 123, tweede lid, en van de intrekking van de [4 vergunning ]4 bedoeld in artikel 130, § 1. ]3

   De [2 FSMA ]2 kan desgevallend in samenwerking met die bevoegde autoriteiten alle passende maatregelen opleggen tot vrijwaring van de rechten van de aangeslotenen en de [5 pensioengerechtigden ]5.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<KB 2013-04-29/12, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK X. - Overdracht.
Art. 133

[1 § 1. Dit artikel is van toepassing onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op een grensoverschrijdende overdracht.

§ 2. Een IBP mag de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit pensioenregelingen geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere IBP of aan een verzekeringsonderneming op voorwaarde dat de overdracht werd goedgekeurd door een, volgens het op de overgedragen pensioenregeling toepasselijke recht gedefinieerde, meerderheid van de betrokken aangeslotenen en een meerderheid van de betrokken pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, door een meerderheid van hun vertegenwoordigers, en desgevallend door de betrokken bijdragende onderneming.

   Voor de Belgische pensioenregelingen wordt de meerderheid bedoeld in het eerste lid gedefinieerd in de op de overgedragen pensioenregeling toepasselijke sociale wetgeving en arbeidswetgeving.

   Wanneer de op de overgedragen Belgische pensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving geen bepalingen bevat conform het tweede lid, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een gewone meerderheid rekening gehouden.

§ 3. De overdragende IBP stelt de betrokken aangeslotenen en pensioengerechtigden en, in voorkomend geval op grond van paragraaf 2, hun vertegenwoordigers de informatie over de voorwaarden van de overdracht tijdig ter beschikking. Die informatie moet voldoen aan de vereisten van artikel 96/2.

   De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op de overdrachten van rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de pensioenregelingen bedoeld in artikel 135, eerste lid.

§ 4. De aangeslotenen of pensioengerechtigden die een individuele overeenkomst met de IBP hebben gesloten en die niet akkoord gaan met de overdracht hebben de mogelijkheid om hun overeenkomst met de IBP stop te zetten en hun opgebouwde reserves over te dragen naar een andere pensioeninstelling. De overdragende IBP mag hierbij geen kosten aanrekenen.

§ 5. De overdragende IBP stelt de FSMA voorafgaandelijk in kennis van een overdracht als bedoeld in paragraaf 2. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 129, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK XI. - Openbare besturen en overheidsbedrijven.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 134

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° openbaar bestuur : een openbare entiteit of een publiekrechtelijke rechtspersoon die niet onderworpen is [1 aan het Boek III, titel 3, hoofdstuk 2 van het Wetboek van economisch recht ]1;
2° overheidsbedrijf : publiekrechtelijke rechtspersoon die onderworpen is [1 aan het Boek III, titel 3, hoofdstuk 2 van het Wetboek van economisch recht ]1.

(1)<W 2018-03-30/18, art. 21, 014; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 135

[2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder pensioenregeling, een pensioenregeling die uitkeringen inzake wettelijk pensioen voorziet. ]2

   De [2 in het eerste lid ]2 genoemde pensioenregelingen mogen niet beheerd worden door een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die niet in België [1 vergund ]1 is. De activa en de verbintenissen die betrekking hebben op deze activiteit worden afgescheiden en gescheiden van de overige activiteiten van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening beheerd en georganiseerd, zonder dat er enige mogelijkheid tot overdracht bestaat.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (2)<W 2019-01-11/05, art. 130, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling II. - Openbare besturen.
Art. 136

§ 1. De bepalingen van deze wet zijn niet van toepassing op de pensioenregelingen die beheerd worden door openbare besturen of rechtspersonen, die zij daartoe hebben opgericht, andere dan instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

   De openbare besturen en de door hen opgerichte instellingen mogen geen grensoverschrijdende activiteit uitoefenen.

   De instellingen en interne of externe diensten van de besturen bedoeld in deze paragraaf mogen de benamingen " instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ", " voorzorgsinstelling ", " pensioenfonds " of " pensioenkas " niet gebruiken op straffe van de in het artikel 151, tweede lid, bedoelde sancties.

§ 2. De openbare besturen zijn evenwel gemachtigd om het beheer van hun pensioenregelingen toe te vertrouwen aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die ze daartoe oprichten. Deze instellingen worden onderworpen aan de bepalingen van deze wet.

[1 § 3. [2 Wanneer een openbaar bestuur, met naleving van de van toepassing zijnde reglementering, beslist het beheer van het geheel of een deel van een pensioenregeling, niet langer aan een IBP toe te vertrouwen met toepassing van paragraaf 1, stelt de betrokken IBP de FSMA daarvan onmiddellijk in kennis.

   Het openbaar bestuur stelt de aangeslotenen en de pensioengerechtigden van de pensioenregeling van de toepassing van het eerste lid in kennis. ]2 ]1

(1)<W 2018-03-30/18, art. 22, 014; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (2)<W 2019-01-11/05, art. 131, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling III. - Overheidsbedrijven.
Art. 137

De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de overheidsbedrijven en op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening waaraan ze het beheer van hun pensioenregelingen toevertrouwen.

   De overheidsbedrijven zijn gemachtigd om een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening op te richten om te voldoen aan de bepalingen van deze wet.

Art. 138

In afwijking van artikel 137 zijn de bepalingen van deze wet niet van toepassing op de pensioenregelingen van de overheidsbedrijven voor wat betreft de opbouw van wettelijke pensioenen, voorzover de Staat, een gewest, een gemeenschap, een provincie of een gemeente de last draagt van de toegekende voordelen of zich uitdrukkelijk garant stelt voor de goede afloop van de verbintenissen van die pensioenregelingen.

   Het overheidsbedrijf stelt de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1 in kennis van de toepassing van het vorige lid.

   De instellingen en interne of externe diensten van de overheidsbedrijven bedoeld in dit artikel mogen de benamingen " instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ", " voorzorgsinstelling ", " pensioenfonds " of " pensioenkas " niet gebruiken op straffe van de in het artikel 151, tweede lid, bedoelde sancties.

   Deze ondernemingen en instellingen mogen geen grensoverschrijdende activiteit uitoefenen.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 138/1

[1 Wanneer een overheidsbedrijf overweegt om, met toepassing van artikel 138 en met naleving van de van toepassing zijnde reglementering, het beheer van het geheel of een deel van een pensioenregeling niet langer aan een IBP toe te vertrouwen, stelt de betrokken IBP de FSMA daarvan voorafgaandelijk in kennis samen met het bewijs dat de Staat, een gewest, een gemeenschap, een provincie of een gemeente overeenkomstig artikel 138, eerste lid, de last van de toegekende voordelen op zich neemt of de goede afloop van de verbintenissen uitdrukkelijk waarborgt.

   De FSMA kan zich verzetten tegen deze operatie indien de IBP het bewijs bedoeld in het eerste lid niet overlegt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 132, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 139

Dit artikel is van toepassing op overheidsbedrijven die :
- voor het geheel of een gedeelte van hun personeel over een eigen pensioenregeling voor wettelijke pensioenen beschikken;
- geen groepsverzekeringsovereenkomst hebben onderschreven bij een verzekeringsonderneming [1 bedoeld in de Boeken II en III van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen; ]1
- het beheer van hun pensioenregeling niet hebben toevertrouwd aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, [2 vergund ]2 in toepassing van Titel II;
- de vrijstelling bedoeld in artikel 138 niet genieten.

   De in het eerste lid bedoelde overheidsbedrijven, die voor hun personeel over een eigen pensioenstelsel voor wettelijke pensioenen beschikken, worden ambtshalve en onherroepelijk aangesloten bij, naargelang de categorie waartoe ze behoren, ofwel het stelsel van de nieuwe aangeslotenen bij de Rijksdienst, bedoeld in artikel 1bis, d), van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, ofwel het pensioenstelsel ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.

   Dit artikel is niet van toepassing op de overheidsbedrijven die afhangen van een gemeenschap, een gewest of een gemeenschapscommissie, noch op de overheidsbedrijven die voor een gedeelte van hun personeel aangesloten zijn ofwel bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden bedoeld in artikel 1bis, c), van de voormelde wet van 6 augustus 1993, ofwel bij het regime voor de nieuwe aangeslotenen bij de Rijksdienst bedoeld in artikel 1bis, d) van die wet.

(1)<W 2016-03-13/07, art. 714, 012; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756> (2)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
TITEL III. - Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening van een andere lidstaat dan België.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 140

[1 Deze titel is van toepassing op de IBP's met een andere lidstaat dan België als lidstaat van herkomst en die:
1° voornemens zijn om pensioenregelingen te beheren of er al beheren, die onderworpen zijn aan de bepalingen van de Belgische sociale en arbeidswetgeving die van toepassing is op bedrijfspensioenregelingen
2° en/of een grensoverschrijdende overdracht ontvangen als ontvangende IBP van een overdragende Belgische IBP. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 133, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK II. [1 - Grensoverschrijdende activiteit. ]1
Art. 141

[1 De IBP's met als lidstaat van herkomst een andere lidstaat dan België en waaraan in die lidstaat goedkeuring werd verleend om een grensoverschrijdende activiteit uit te oefenen, mogen in België enkel de in artikel 2/1, § 1, bedoelde pensioenuitkeringen beheren, evenals de activiteiten die er uit voortvloeien. ]1

   [1 De grensoverschrijdende activiteit van de IBP moet ]1 in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze titel alsook met de bepalingen van de Belgische sociale en arbeidswetgeving [1 en de voorschriften inzake informatieverstrekking ]1 die van toepassing zijn op de bedrijfspensioenregelingen die zij beheren, met inbegrip van de bepalingen die voortvloeien uit collectieve arbeidsovereenkomsten.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 135, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK II.
<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 136, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 141/1

[1 De IBP's bedoeld in artikel 141, eerste lid, geven hun voor bewaargeving vatbare activa in bewaring bij één of meer in bewaring nemende instellingen overeenkomstig artikel 92 in het geval de aangeslotenen en de pensioengerechtigden het volledige beleggingsrisico dragen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 137, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 142

Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening van een andere lidstaat dan België mag in België een grensoverschrijdende activiteit uitoefenen op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst voorafgaandelijk een dossier hebben bezorgd aan de [3 FSMA ]3, dat minstens de volgende gegevens bevat :
1° de naam [4 en de vestiging van het hoofdbestuur ]4 van de bijdragende onderneming;
2° de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor de bijdragende onderneming zal worden beheerd.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 320 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 138, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 143

Binnen [5 zes weken ]5 te rekenen vanaf de ontvangst van de in artikel 142 bedoelde gegevens, deelt de [4 FSMA ]4 aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de bepalingen van Belgisch recht mee, die op het beheer van de pensioenregeling voor rekening van de bijdragende onderneming van toepassing zullen zijn op het gebied van :
1° de sociale en arbeidswetgeving;
2° de voorschriften inzake informatieverstrekking;
[5 de inbewaargeving van de activa. ]5

   Zodra de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst haar de in het vorige lid bedoelde gegevens hebben bezorgd of, wanneer bij het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn geen mededeling is ontvangen, mag de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met haar activiteiten in België beginnen.

   [1 De [4 FSMA ]4 stelt de lijst op van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening van andere lidstaten dan België die in België een grensoverschrijdende activiteit uitoefenen. Deze lijst en alle daarin aangebrachte wijzigingen worden op haar website bekendgemaakt. ]1

(1)<W 2009-05-06/03, art. 99, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 321 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (4)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (5)<W 2019-01-11/05, art. 139, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 144

Wanneer de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de in artikel 142 bedoelde gegevens wijzigt, wordt de procedure die beschreven is in dit hoofdstuk, toegepast.

Art. 145

De [2 FSMA ]2 stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst in kennis van elke significante wijziging in de in artikel 143, eerste lid, bedoelde bepalingen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
HOOFDSTUK III. [1 - Grensoverschrijdende overdracht van een Belgische IBP naar een ontvangende IBP uit een andere lidstaat. ]1
Art. 146

[1 § 1. Een ontvangende IBP van een andere lidstaat dan België mag een grensoverschrijdende overdracht van een Belgische overdragende IBP ontvangen onder voorwaarde van goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende IBP en de voorafgaande toestemming van de FSMA

   De vraag om voorafgaande toestemming voor de overdracht en de bijhorende gegevens worden aan de FSMA bezorgd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de ontvangende IBP.

   De FSMA kan alle informatie vragen die zij noodzakelijk acht voor het nemen van haar beslissing inzake de voorafgaande toestemming.

   De FSMA moet haar beslissing meedelen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende IBP binnen acht weken na ontvangst van de vraag, bedoeld in het tweede lid en van alle daarbij horende volledige gegevens.

§ 2. Voor het nemen van haar beslissing tot het al of niet verlenen van voorafgaande toestemming van de overdracht beoordeelt de FSMA alleen of:
1° de langetermijnbelangen van de aangeslotenen en pensioengerechtigden van het resterende deel van de regeling afdoende worden beschermd in het geval van een gedeeltelijke overdracht van de passiva, technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten en de overeenkomstige activa of de geldwaarde daarvan;
2° de individuele pensioenrechten van de aangeslotenen en pensioengerechtigden na de overdracht minstens gelijk blijven;
3° de met de over te dragen pensioenregeling overeenkomende activa toereikend en passend zijn om de over te dragen passiva, technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten te dekken overeenkomstig de toepasselijke regels bepaald bij deze wet. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 141, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK IV. - Herstelmaatregelen.
Art. 147

Wanneer de [2 FSMA ]2 onregelmatigheden vaststelt in de toepassing van de in artikel 143 bedoelde voorschriften, stelt ze de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan onverwijld in kennis, opdat deze laatsten in overleg met de [2 FSMA ]2 de nodige maatregelen zouden nemen opdat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een einde zou maken aan de vastgestelde onregelmatigheden.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 322 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 148

Indien de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen of omdat de lidstaat van herkomst geen passende maatregelen heeft getroffen, inbreuk blijft maken op [3 de bepalingen bedoeld in artikel 143, eerste lid ]3, maant de [2 FSMA ]2, nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis heeft gesteld, de instelling aan om de vastgestelde toestand te verhelpen binnen de termijn die zij bepaalt.

   Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, kan de [2 FSMA ]2 om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te sanctioneren, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de maatregelen nemen die in Titel IV van deze wet zijn voorgeschreven als ook de maatregelen voorzien in de artikelen 58quater en 62 van de voormelde programmawet van 24 december 2002 of in de artikelen 49quater en 54 van de voormelde wet van 28 april 2003 [3 of in artikel 46 van de voormelde wet van 15 mei 2014 of in artikel 14 van de voormelde wet van 18 februari 2018 of in artikel 18 van de voormelde wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen ]3.

   Voorzover dit volstrekt noodzakelijk is, kan de [2 FSMA ]2 de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening verbieden in België activiteiten voor de bijdragende onderneming te verrichten.

   De verbodsbeslissing bedoeld in het vorige lid moet ter kennis worden gebracht van de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met een ter post aangetekende brief.

   Onverminderd de artikelen 74 tot 77 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, kan de [2 FSMA ]2 de bepalingen van dit artikel ook toepassen op verzoek van iedere Belgische autoriteit die belast is met het toezicht op de wettelijke en reglementaire bepalingen van de Belgische sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 323 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 142, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 148/1

[1 § 1. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de vrije beschikking over activa van een op hun grondgebied gevestigde instelling voor bedrijfspensioenvoorziening hebben verboden, kunnen deze autoriteiten vragen dat dit verbod wordt toegepast voor de activa die worden gehouden door een in België gevestigde depositaris of bewaarder.

§ 2. De lidstaat van herkomst richt zijn verzoek tot de [3 FSMA ]3 en maakt daarbij bekend voor welke activa dit verbod geldt.

   De [3 FSMA ]3 stelt de depositarissen of bewaarders van deze activa in kennis van het verbod dat is opgelegd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Dit verbod is van kracht vanaf de ontvangst van de kennisgeving.

§ 3. Indien de betrokken activa ten dele bestaan uit onroerende goederen, wordt op die onroerende goederen een wettelijke hypotheek genomen ten bate van alle aangeslotenen en [4 pensioengerechtigden ]4 van de pensioenregelingen die door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening worden beheerd.

   De bepalingen van artikel 120, § 2, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing.

   Indien de betrokken activa ten dele bestaan uit voor bewaargeving vatbare roerende goederen, zijn die roerende goederen onderworpen aan de bepalingen van artikel 120, § 3.

   De Koning kan de regels vaststellen inzake de bewarende maatregelen waaraan de waarden die niet voor bewaargeving vatbaar zijn, kunnen worden onderworpen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-05-06/03, art. 100, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
TITEL IV. - Aanmaningen en sancties.
HOOFDSTUK I. - Aanmaningen en administratieve sancties.
Art. 149

§ 1. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de [3 FSMA ]3 voor een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een termijn bepalen :
1° waarbinnen zij moet voldoen aan welbepaalde voorschriften van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten [6 of aan de bepalingen van Verordening 2019/2088 of aan de artikelen 5 tot en met 7 van Verordening 2020/852 ]6;
2° waarbinnen zij de nodige aanpassingen moet aanbrengen in [5 governancesysteem in het algemeen of in delen ervan ]5.

   De in het eerste lid, 2°, bedoelde aanmaning geldt niet voor de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in Titel III van deze wet.

§ 2. Indien een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening geen gevolg geeft aan de aanmaningen bedoeld in § 1, kan de [3 FSMA ]3, mits zij de instelling daarvan een maand op voorhand in kennis stelt en afgezien van de andere maatregelen voorgeschreven door de wet en de reglementen, de volgende personen in kennis stellen van die aanmaningen :
1° de bestuurders, leiders, lasthebbers en aandeelhouders van de bijdragende onderneming;
[5 het sociaal comité bedoeld in artikel 34 en ]5 het toezichtscomité bedoeld in artikel 41, § 2, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
3° de ondernemingsraad of, bij gebrek daaraan, het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij gebrek daaraan, de vakbondsafvaardiging van de bijdragende onderneming [5 of gelijkaardige overlegorganen van buitenlandse bijdragende ondernemingen ]5;
4° de vertegenwoordigers van de aangeslotenen en van de [4 pensioengerechtigden ]4 van de pensioenregeling;
5° de aangeslotenen en de [4 pensioengerechtigden ]4 van de pensioenregeling.

   In de omstandigheden en onder de voorwaarden bedoeld in het eerste lid kan de [3 FSMA ]3 die aanmaningen bekendmaken in het Belgisch Staatsblad of in de pers.

   In de omstandigheden en onder de voorwaarden bedoeld in het eerste lid kan de [3 FSMA ]3 in voorkomend geval [5 de in de artikelen 113 en 114 bedoelde herstelmaatregelen ]5 meedelen aan de aangeslotenen en de [4 pensioengerechtigden ]4 die betrokken zijn bij de pensioenregeling die het voorwerp uitmaakt van [5 de maatregelen ]5, alsook aan hun vertegenwoordigers.

   De kosten van de kennisgeving en de bekendmaking zijn voor rekening van de instelling.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 324 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (5)<W 2019-01-11/05, art. 143, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (6)<W 2021-07-04/04, art. 60, 022; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
Art. 150

Indien de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in gebreke blijft bij het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 149, kan de [3 FSMA ]3 [4 haar, op voorwaarde dat de instelling haar middelen heeft kunnen laten gelden, een dwangsom opleggen die per kalenderdag vertraging niet meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch meer dan 2.500.000 euro voor de miskenning van eenzelfde aanmaning ]4.

   Onverminderd andere maatregelen bepaald door deze wet of andere wetten en reglementen, kan de [3 FSMA ]3, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van deze wet of op de maatregelen genomen in uitvoering ervan, [5 of op de bepalingen van Verordening 2019/2088 of op de artikelen 5 tot en met 7 van Verordening 2020/852, ]5 een administratieve boete opleggen aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, die [4 niet meer mag bedragen dan 2.500.000 euro voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten ]4.

   [4 ... ]4

   De [4 dwangsommen en boetes ]4 die met toepassing van het eerste en tweede lid worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310, 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 325 en 331, 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2013-07-30/16, art. 63, 009; Inwerkingtreding : 09-09-2013> (5)<W 2021-07-04/04, art. 61, 022; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
HOOFDSTUK II. - Strafrechtelijke sancties.
Art. 151

Onverminderd de bepalingen van Titel V van deze wet, worden de bestuurders, de effectieve leiders en de lasthebbers van een instelling of onderneming, die een pensioenregeling beheren of pogen te beheren buiten een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die [1 vergund ]1 is krachtens Titel II of die gemachtigd is krachtens Titel III, gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 25 tot 2 500 euro, of met één van die straffen alleen.

   Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die zonder inachtneming van de in artikel 6 bepaalde voorwaarden gebruik maakt van de benaming instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 152

Onverminderd de bepalingen van Titel V worden de agenten, makelaars en tussenpersonen die bemiddeld hebben bij de toekenning van het beheer van een pensioenregeling aan een instelling die daartoe niet [1 vergund ]1 is krachtens Titel II of niet gemachtigd is krachtens Titel III gestraft met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 25 tot 2 500 euro, of met een van die straffen alleen.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 153

Met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 25 tot 2 500 euro, of met een van die straffen alleen worden gestraft [3 de leden van operationele organen of lasthebbers of verantwoordelijken voor een sleutelfunctie van een IBP ]3 die wetens en willens onjuiste verklaringen hebben afgelegd aan de [2 FSMA ]2, aan de leden van haar personeel of aan de door haar gevolmachtigde personen, of die geweigerd hebben de ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten en -reglementen gevraagde inlichtingen te verstrekken.

   Dezelfde straffen zijn van toepassing op de [3 leden van operationele organen, commissarissen of lasthebbers van een IBP ]3 die niet hebben voldaan aan de verplichtingen opgelegd door deze wet en de uitvoeringsbesluiten en -reglementen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 144, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 154

Alle bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op de misdrijven omschreven in deze wet.

Art. 155

Ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van de overtreding van deze wet of één van de in [3 artikel 20 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en beursvennootschappen ]3 bedoelde wetgevingen, tegen [3 leden van operationele organen, erkende commissarissen of verantwoordelijken van sleutelfuncties van een IBP ]3 en ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van een overtreding van deze wet tegen iedere andere natuurlijke of rechtspersoon, moet ter kennis worden gebracht van de [2 FSMA ]2 door de gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteit waar dit aanhangig is gemaakt.

   Iedere strafrechtelijke vordering op grond van in het eerste lid bedoelde misdrijven moet ter kennis worden gebracht van de [2 FSMA ]2 door het openbaar ministerie.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 145, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 156

De [2 FSMA ]2 is bevoegd om in elke stand van het geding tussen te komen voor het strafgerecht waarbij een misdrijf als in deze wet omschreven aanhangig is gemaakt, zonder dat zij schade behoeft aan te tonen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
TITEL V. - Overgangsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - [1 Vergunning ]1, inschrijving en activiteit.
Art. 157

De voorzorgsinstellingen en de pensioenkassen die [1 vergund ]1 zijn met toepassing van artikel 4 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen zijn van rechtswege [1 vergund ]1 in de zin van artikel 52, onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk.

   [2 De IBP's die op 13 januari 2019 de activiteiten bedoeld in artikel 55 eerste lid, 1° en 3° al tezelfdertijd uitoefenen, worden geacht van rechtswege voor beide activiteiten een vergunning verkregen te hebben overeenkomstig artikel 52. ]2

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (2)<W 2019-01-11/05, art. 146, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 158

§ 1. De voorzorgsinstellingen die ingeschreven zijn bij de [4 FSMA ]4 met toepassing van artikel 92 van de voornoemde wet van 9 juli 1975, zoals het moet worden gelezen overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, behouden de inschrijving en blijven voorlopig vrijgesteld van [6 vergunning ]6.

   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk wordt de inschrijving geschrapt indien de instelling zich in een van de in artikel 130 bedoelde gevallen bevindt.

§ 2. [1 De [4 FSMA ]4 stelt de lijst op van de ingeschreven instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Deze lijst en alle daarin aangebrachte wijzigingen worden op haar website bekendgemaakt [5 en aan de EIOPA meegedeeld ]5. ]1

   Tot op het ogenblik van hun [6 vergunning ]6 gebruiken de ingeschreven instellingen voor de toepassing van artikel 60 een van de volgende vermeldingen :
1° " voorzorgsinstelling ingeschreven bij de [4 FSMA ]4 onder nr.... ",
2° " instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ingeschreven bij de [4 FSMA ]4 onder nr.... ".

(1)<W 2009-05-06/03, art. 101, 003; Inwerkingtreding : 19-05-2009> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 326 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (4)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (5)<KB 2013-04-29/12, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011> (6)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 159

[1 Artikel 10, derde lid ]1 is niet van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op [1 1 januari 2007 ]1 pensioenregelingen beheren waarbij enkel en in hoofdzaak wordt voorzien in de opbouw van voordelen bij overlijden, invaliditeit of arbeidsongeschiktheid.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 147, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 160

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 148, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 161

[1 Notificaties voor een grensoverschrijdende activiteit of een activiteit in een staat die geen lid is van de Europese Economische ruimte die ingediend werden vóór 13 januari 2019 blijven onderworpen aan de toepassing van de artikelen 62 tot 73 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, zoals die luidden voor hun wijziging door de wet van 11 januari 2019. tot omzetting van de richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV) en tot wijziging van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 149, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 162

[1 § 1. ]1 De commissarissen die erkend werden krachtens artikel 38 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, behouden de erkenning op het ogenblik van de inwerkingtreding van de artikelen 103 tot 108.

   De actuarissen die aangesteld werden op grond van artikel 40bis van voornoemde wet van 9 juli 1975 zoals zij gelezen dient te worden krachtens artikel 15bis van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, blijven aangesteld op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 109.

[1 § 2. Voor de op 13 januari 2019 vergunde IBP's, worden de personen die op die datum door een IBP als aangewezen actuaris, interne auditor of compliance officer waren benoemd, van rechtswege geacht de verantwoordelijke te zijn voor respectievelijk de actuariële, de interne audit- of de compliancefunctie tot op de datum van hun herbenoeming of de benoeming van een andere verantwoordelijke voor de betreffende functie overeenkomstig artikel 77/2, en dit tot ten laatste 31 december 2020.

   Voor de op 13 januari 2019 vergunde IBP's, word(t)(en) de perso(o)n(en) verantwoordelijk voor de risicobeheerfunctie ten laatste op 31 december 2019 benoemd.

   De IBP stelt ten laatste drie maanden vóór de voormelde data de FSMA in kennis van de (her)benoeming overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de FSMA in uitvoering van artikel 77, § 2. ]1

(1)<W 2019-01-11/05, art. 150, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 162/1

[1 § 1er. De opstelling en de formele aanpassing van de door deze wet bedoelde documenten van de IBP's gebeuren ten laatste op 31 december 2020.

§ 2. De op 13 januari 2019 vergunde IBP's, die worden bedoeld in artikel 20/1, beschikken over een termijn tot 31 december 2019 om zich aan te passen aan de bepalingen van artikel 20/1. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-11/05, art. 151, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK II. - Prudentiële vrijstellingen.
Art. 163

De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die hetzij in België werkzaam waren op 1 januari 1986, hetzij pensioenregelingen beheren die op diezelfde datum bestonden binnen een onderneming, zijn vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór die datum en waarvoor geen voorzieningen werden geboekt.

   Voor de dekking van het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 1986 en waarvoor een voorziening werd aangelegd, worden de waarden die de instelling of de onderneming op 1 januari 1986 bezat als dekkingswaarden aanvaard op vraag van de instelling en voor de duur die de [2 FSMA ]2 bepaalt.

   Voor de pensioenregelingen die vóór 1 januari 1986 beheerd werden binnen een onderneming, kan na de oprichting van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening voor de dekking van de voorzieningen met betrekking tot de jaren vóór 1 januari 1986, een schuldvordering op de bijdragende onderneming in aanmerking worden genomen.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
Art. 164

In afwijking van artikel 163, zijn de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die pensioenregelingen beheren die op 1 januari 1986 bestonden binnen een onderneming en die niet voorzagen in de betaling van bijdragen door de aangeslotenen, noch in de aanleg van voorzieningen, tot 1 januari 2012 vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van de artikelen 87 en 88, voor wat betreft de verbintenissen met betrekking tot de aangeslotenen die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1986.

   Deze instellingen zijn vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat slaat op de jaren vóór 1 januari 2007 en die betrekking hebben op de aangeslotenen die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1986, ook voor wat betreft de aanpassingen en revalorisaties ten gevolge van loonsverhogingen.

   Die vrijstellingen slaan niet op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de prestaties die voortvloeit uit een wijziging van de pensioenregeling die dateert van na 1 januari 1986.

Art. 165

De ondernemingen die zelf een pensioenregeling beheren die op 1 januari 1986 bestond en die niet voorzag in de betaling van bijdragen door de aangeslotenen, noch in de aanleg van voorzieningen, richten een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening op vóór 1 januari 2008, tenzij de pensioenregeling enkel betrekking heeft op aangeslotenen die vóór 1 januari 2007 uit dienst zijn getreden of met pensioen zijn gegaan.

   De instelling die opgericht is krachtens het eerste lid, geniet de vrijstellingen bepaald in artikel 164.

Art. 166

De instellingen die pensioenregelingen beheren die ingericht zijn door een sectoriële collectieve arbeidsovereenkomst die vóór 29 juli 1975 gesloten is en bindend is voor alle ondernemingen die tot die bedrijfstak behoren en die uitdrukkelijk bepaalt dat de toegekende voordelen zonder bijdrage van de aangeslotenen, lastens de exploitatierekening van de onderneming worden uitbetaald, vallen onder de bepalingen van de artikelen 163 tot 165, met dien verstande dat de woorden " 1 januari 1986 " gelezen moeten worden als " de datum waarop de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen op hen van toepassing is geworden ".

Art. 167

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 152, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 168

§ 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 136 tot 138, passen de publiekrechtelijke rechtspersonen en entiteiten die het beheer van hun pensioenregeling op de datum van inwerkingtreding van de voornoemde artikelen niet hebben toevertrouwd aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, de bepalingen van deze wet toe vanaf 1 januari 2007.

   De aanvraag tot [3 vergunning ]3 van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, opgericht met het oog op het beheer van de pensioenregelingen, bedoeld in deze paragraaf, moet vóór 1 januari 2008 worden ingediend, tenzij de pensioenregeling enkel betrekking heeft op aangeslotenen die vóór 1 januari 2007 uit dienst zijn getreden of met pensioen zijn gegaan.

§ 2. De instellingen die opgericht zijn met toepassing van § 1 moeten zich aanpassen aan de bepalingen van de artikelen 87 en 88 vóór 1 januari 2012.

   De artikelen 87 en 88 zijn evenwel van toepassing op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de prestaties die voortvloeit uit een wijziging van de pensioenregeling die dateert van na 1 januari 2007.

§ 3. Artikel 163 is van toepassing op de instellingen bedoeld in § 1, met dien verstande dat de woorden " 1 januari 1986 " gelezen moeten worden als " 1 januari 2007 ".

   Indien de pensioenregeling noch voorziet in de betaling van bijdragen door de aangeslotenen, noch in de aanleg van voorzieningen, zijn deze instellingen bovendien vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 2007, de aanpassingen en revalorisaties ten gevolge van loonsverhogingen inbegrepen.

   De in het vorige lid bedoelde vrijstelling slaat niet op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de prestaties die voortvloeit uit een wijziging van de pensioenregeling die dateert van na 1 januari 2007.

§ 4. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die door publiekrechtelijke rechtspersonen zijn opgericht vóór de inwerkingtreding van de artikelen 136 tot 138, kunnen met de instemming van de [2 FSMA ]2 op een vroegere datum genieten van de in de §§ 2 en 3 bedoelde vrijstellingen dan op de data die in deze paragrafen zijn vermeld, en dit ten vroegste op 1 september 2000.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 169

De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die een activiteit ten voordele van de bedrijfsleiders van een onderneming uitoefenen, vallen voor die activiteit onder de bepalingen van de artikelen 163 tot 165, met dien verstande dat de woorden " 1 januari 1986 " gelezen moeten worden als " 1 september 2000 ".

Art. 170

§ 1. Deze wet is van toepassing op de pensioenregelingen die op 1 januari 2004 bestonden binnen de fondsen voor bestaanszekerheid die onderworpen zijn aan de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, en dit vanaf de eerste van de volgende twee data :
1° 1 januari 2007;
2° de datum van inwerkingtreding van de collectieve arbeidsovereenkomst die de pensioenregeling aanpast aan de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.

   De aanvraag tot [1 vergunning ]1 van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, opgericht met het oog op het beheer van pensioenregelingen bedoeld in deze paragraaf, moet worden ingediend uiterlijk bij het verstrijken van een termijn van een jaar volgend op de datum bedoeld in het eerste lid.

§ 2. De fondsen voor bestaanzekerheid bedoeld in § 1 die een pensioenregeling beheren, die bestond op 1 januari 2004, zijn vrijgesteld van de oprichting van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, voorzover die pensioenregeling uitsluitend betrekking heeft op dienstjaren vóór de in § 1, eerste lid, bedoelde datum.

§ 3. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die pensioenregelingen beheren als bedoeld in § 1 beschikken over een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum bedoeld in § 1, eerste lid, om te voldoen aan de verplichtingen van de artikelen 87 en 88.

   Zij zijn ook vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór de datum bedoeld in § 1, eerste lid, de aanpassingen en revalorisaties ten gevolge van loonsverhogingen inbegrepen.

   Die vrijstellingen slaan niet op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de uitkeringen die voortvloeit uit de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die het pensioenstelsel aanpast aan de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of uit een wijziging van het pensioenreglement die dateert van na de datum bedoeld in § 1, eerste lid.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 171

§ 1. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op 1 januari 2006 in België pensioenregelingen beheren als bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°, zonder te zijn [4 vergund ]4 overeenkomstig Titel II, Hoofdstuk III, mogen hun activiteit voortzetten niettegenstaande het feit dat zij niet voldoen aan de verplichtingen opgelegd door de artikelen 87 tot 94, op voorwaarde dat zij de volgende bepalingen van dit artikel in acht nemen.

§ 2. De instellingen bedoeld in § 1 dienen hun aanvraag tot [3 vergunning ]3 ten laatste op 31 januari 2006 in.

   Zij beschikken over een termijn tot 31 december 2010 om te voldoen aan de artikelen 87 en 88.

   Hierbij dienen zij :
- op 31 december 2006 1/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge;
- op 31 december 2007 2/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge;
- op 31 december 2008 3/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge;
- op 31 december 2009, 4/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge.

§ 3. Voor het deel van de verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 2006 en waarvoor geen voorzieningen werden aangelegd, beschikken de instellingen bedoeld in § 1 over een termijn tot 31 december 2025 om te voldoen aan de vereisten van de artikelen 89 tot 94, indien ze aan de hand van een door de [2 FSMA ]2 aanvaarde risicoanalyse kunnen aantonen dat ze na verloop van die termijn zullen voldoen aan deze vereisten.

   De aanzuivering moet zodanig gebeuren dat het afgeloste bedrag nooit kleiner is dan het bedrag dat zou voortvloeien uit de constante aflossing over 20 jaar. De delging van het tekort mag niet trager verlopen dan de verbintenissen waarop het slaat.

§ 4. Voor de dekking van het deel van de verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 2006 en waarvoor een voorziening werd aangelegd, worden de waarden die de instelling op die datum bezat als dekkingswaarden aanvaard op vraag van de instelling en gedurende een door de [2 FSMA ]2 te bepalen termijn.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (4)<W 2019-01-11/05, art. 3,3°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 172

De vrijstellingen bedoeld in de artikelen 163, 164, tweede lid, en 168, § 3, eerste lid, doven gelijktijdig uit als de verbintenissen waarop ze betrekking hebben.

   Voor elk van de vrijstellingen bedoeld in het vorig lid, wordt, wanneer de som van de [1 activa, toegewezen aan het betrokken afzonderlijke vermogen ]1 en het bedrag van de vrijstelling het bedrag van de verbintenissen van de betrokken pensioenregelingen, berekend zonder aftrek van bovengenoemde vrijstelling, overstijgt, de vrijstelling verminderd met het bedrag van dit overschot.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 153, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 173

§ 1. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die vrijgesteld zijn van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 blijven er niettemin toe gehouden aan de [3 FSMA ]3 een jaarlijks verslag te zenden over het geheel van hun verbintenissen.

   De betalingsverrichtingen met betrekking tot de verbintenissen waarop de vrijstelling slaat, worden opgenomen in een afzonderlijke rubriek van de jaarrekening van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

   De [3 FSMA ]3 kan de modaliteiten van het jaarverslag bepalen.

§ 2. [1 De ondernemingen, de publiekrechtelijke entiteiten en rechtspersonen en de fondsen voor bestaanszekerheid die krachtens de artikelen 165, 168, § 1, tweede lid, en 170, § 2, ]1 vrijgesteld zijn van de oprichting van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, moeten vóór [1 1 januari 2010 ]1 bij de [3 FSMA ]3 ingeschreven worden.

   Zij zijn ertoe gehouden aan de [3 FSMA ]3 een jaarlijks verslag te zenden over de pensioenregelingen die zij beheren.

   De [3 FSMA ]3 kan de modaliteiten van de inschrijving en het jaarverslag bepalen.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 103, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)>
HOOFDSTUK III. - Andere overgangsbepalingen.
Art. 174

<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 154, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>

Art. 175

De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op de datum van inwerkingtreding van artikel 122 een pensioenregeling beheren van een onderneming die failliet verklaard of ontbonden werd, beschikken over een termijn van één jaar om zich te conformeren naar de bepalingen van dat artikel.

TITEL VI. - Diverse bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen.
Afdeling I. - Wijzigingen aan de wetgeving betreffende het prudentieel toezicht.
Art. 176

In artikel 2, § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, een laatste maal gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de punten 4° en 6°, opgeheven.

Art. 177

Art. 9, § 2, van dezelfde wet van 9 juli 1975, gewijzigd bij de wetten van 28 april 2003 en 27 december 2004, wordt opgeheven.

Art. 178

In artikel 38, derde lid, van dezelfde wet, worden de woorden " of verenigingen zonder winstoogmerk " geschrapt.

Art. 179

In artikel 48/12, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de woorden " en op de verenigingen zonder winstoogmerk " geschrapt.

Art. 180

Artikel 90, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991 en het koninklijk besluit van 12 april 1984, wordt aangevuld met o) luidende :
" o) op de artikelen 151 tot 154 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. "

Art. 181

Art. 96, § 1, van de voornoemde wet van 9 juli 1975, hernummerd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en de wet van 20 juni 2005, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 1. De Koning neemt, op advies van de CBFA en nadat deze laatste het advies van de Commissie voor Verzekeringen heeft gevraagd, de besluiten die voor de uitvoering van deze wet nodig zijn. Hij bepaalt voornamelijk :
1° de regels voor het opmaken van de balans en de resultatenrekening, alsook voor de raming van de verschillende posten van de activa en passiva en voor de wijze van opmaken van de verslagen over het afzonderlijk beheer;
2° de door de ondernemingen na te leven regels inzake deelneming in de winst ten voordele van de verzekerden;
3° de verplichtingen van de verzekeraars omtrent het bijhouden en het overleggen van de boeken, polissen, boekingsstukken en andere bescheiden, de vermeldingen die moeten voorkomen op prospectussen, omzendbrieven, aanplakbiljetten en andere voor het publiek bestemde geschriften.

   De raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen is niet vereist voor de door de Koning met toepassing van artikel 36 te bepalen regels.

   De Minister van Economie kan termijnen bepalen waarbinnen de CBFA en de Commissie voor Verzekeringen hun advies dienen uit te brengen. Insgelijks kan de CBFA een termijn bepalen waarbinnen de Commissie voor Verzekeringen haar advies dient uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist. "

Art. 182

Het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen wordt opgeheven.

Art. 183

Het koninklijk besluit van 5 april 1995 tot toepassing van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen op de pensioenkassen bedoeld in artikel 2, § 3, 4°, van de voormelde wet wordt opgeheven.

Afdeling II. - Wijzigingen in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
Art. 184

Artikel 45, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en de wet van 20 juli 2004, wordt aangevuld met een 13°, luidend als volgt :
" 13° het toezicht op de naleving van de bepalingen van Titels I tot V de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. "

Art. 185

In artikel 72, § 4, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden " en in artikel 26 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen ", vervangen door de woorden " , in artikel 26 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en in de artikelen 119 tot 121 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ".

Art. 186

In artikel 122 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 2 augustus 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en bij de wetten van 22 juli 2004 en 15 december 2004 en 22 februari 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de punten 12° tot 15° worden de woorden " of de voorzorgsinstelling, " telkens geschrapt;
2° het artikel wordt als volgt aangevuld :
" 27° door de instelling en de rechtspersoon bedoeld in artikel 58quater van de programmawet
(I) van 24 december 2002 tegen de maatregelen die de CBFA heeft genomen krachtens ditzelfde artikel;
28° door de instelling, de inrichter en de rechtspersoon bedoeld in artikel 49quater van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, tegen de maatregelen die de CBFA heeft genomen krachtens ditzelfde artikel;
29° door de aanvrager van een [1 vergunning ]1, tegen de beslissingen tot weigering van [1 vergunning ]1 die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 56 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
30° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot verzet die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 65 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;
31° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de herstelmaatregelen die de CBFA heeft genomen krachtens de artikelen 110 en 111 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;
32° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot intrekking van de [1 vergunning ]1 die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 130 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;
33° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 148 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006. "

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,1°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling III. - Wijzigingen in de programmawet (I) van 24 december 2002.
Art. 187

In artikel 42 van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en bij de wetten van 22 december 2003 en 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 2° worden de woorden " bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, 4° en 5°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, 5°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ";
2° punt 11° wordt door de volgende bepaling vervangen :
" 11° de wet van 27 oktober 2006 : de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening; ";
3° punt 12° wordt door de volgende bepaling vervangen :
" 12° " de wetgeving inzake het prudentieel toezicht " : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, en hun uitvoeringsbesluiten; ";
4° het artikel wordt als volgt aangevuld :
" 13° " de CBFA " : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, ingesteld door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 maart 2003. ".

Art. 188

In artikel 44, § 4, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden de woorden " over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere " toegevoegd tussen de woorden " een verslag " en de woorden " over de kostenstructuur ".

Art. 189

In artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de woorden " in hoofdstuk VI " vervangen door de woorden " in onderafdeling 6 ";
2° in § 3, worden de woorden " over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere " toegevoegd tussen de woorden " een verslag " en de woorden " over de kostenstructuur ".

Art. 190

In artikel 48 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt :
" 4° het actuele financieringsniveau van de verworven reserves en van de waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid;
5° het bedrag van de bijdragen die in de loop van het voorbije jaar gestort zijn, uitgesplitst per voordeel;
6° in voorkomend geval, de informatie betreffende de winstdeelname die de Koning bepaalt;
7° in voorkomend geval, het bedrag van de toeslagen die in het voorbije boekjaar ten laste van de aangeslotene werden gelegd;
8° in voorkomend geval, de rentevoet die in de loop van het voorbije boekjaar gewaarborgd werd. ";
2° in § 3, tweede lid, 1°, b) en 2°, worden de woorden " opgerent tegen de maximale referentievoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur die vastgesteld wordt in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 " vervangen door " gekapitaliseerd tegen een door de Koning bepaalde rentevoet ";
3° in § 3, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Zolang de Koning de besluiten bedoeld in § 3, tweede lid, 1°, b) en 2°, niet heeft genomen is de aldaar bedoelde rentevoet gelijk aan 3,75 %. ";
4° er wordt een § 4 toegevoegd, luidend als volgt :
" § 4. Bij de pensionering of wanneer er andere uitkeringen verschuldigd worden, licht de pensioeninstelling de [1 pensioengerechtigde ]1 of zijn rechthebbenden in over de uitkeringen die verschuldigd zijn en over de wijze van uitbetaling. "

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 191

In artikel 49, § 1, van dezelfde wet worden de woorden " voor zover de pensioenovereenkomst het uitdrukkelijk voorziet " toegevoegd na het woord " bereikt ".

Art. 192

In artikel 51 van dezelfde wet wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende :
" De overdracht bedoeld in het tweede lid is beperkt tot het deel van de reserves dat niet het voorwerp uitmaakt van een voorschot of in pandgeving of dat niet werd toegewezen aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet. ".

Art. 193

In Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 4, Onderafdeling 5, van dezelfde wet wordt een artikel 52bis ingevoegd, luidende :
" De pensioeninstelling stelt een schriftelijke verklaring op met de beginselen van haar beleggingsbeleid. Zij herziet deze verklaring ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid.

   Deze verklaring bevat ten minste de toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheersprocedures en de strategische spreiding van de activa in het licht van de aard en de duur van de pensioenverplichtingen.

   De instelling stelt de CBFA binnen de maand in kennis van elke wijziging van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen.

   De CBFA kan bij reglement nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van deze verklaring. "

Art. 194

Artikel 53 van dezelfde wet, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt aangevuld met een § 2, luidende :
" § 2. De pensioeninstelling verstrekt op eenvoudig verzoek aan de aangeslotenen, hun rechthebbenden of hun vertegenwoordigers :
1° de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 52bis;
2° de jaarrekening en het jaarverslag van de pensioeninstelling, alsook, in voorkomend geval, de jaarrekening en het jaarverslag van het pensioenstelsel van de aangeslotene;
3° wanneer de aangeslotene het beleggingsrisico draagt, alle eventueel beschikbare beleggingsmogelijkheden en de feitelijke beleggingsportefeuille, met een beschrijving van de risico's en de kosten die met de beleggingen zijn verbonden.

   De CBFA kan bij reglement de inhoud en de vorm bepalen van de inlichtingen bedoeld in deze paragraaf. "

Art. 195

In dezelfde wet wordt een artikel 58bis ingevoegd, luidende :
" Art. 58 bis. Met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten, bezorgen de pensioeninstellingen en de rechtspersonen die bij de uitvoering van de solidariteitsstelsels betrokken zijn, aan de CBFA de lijst van de pensioenovereenkomsten en de solidariteitsstelsels die zij beheren, evenals de inlichtingen over de beheerde toezeggingen, die de CBFA bepaalt.

   De CBFA bepaalt de periodiciteit, de inhoud en de drager van de in het eerste lid bedoelde mededeling. "

Art. 196

In dezelfde wet wordt een artikel 58ter ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 58ter. Op verzoek van de CBFA verstrekken de pensioeninstellingen en de rechtspersonen die bij de uitvoering van een solidariteitsstelsel betrokken zijn, alle inlichtingen en documenten met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten. De in dit lid bedoelde inlichtingen en documenten worden in de wettelijke opgelegde taal gesteld.

   Met hetzelfde doel kan de CBFA op de zetel inspecties verrichten of een kopie maken van alle gegevens waarover de pensioeninstelling beschikt, in voorkomend geval nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan verwittigd heeft.

   Met hetzelfde doel zijn de agenten, makelaars of tussenpersonen ertoe gehouden op eenvoudig verzoek alle nodige inlichtingen te verstrekken aan de CBFA over de pensioenovereenkomsten of de solidariteitsstelsels die aan deze wet zijn onderworpen.

   Voor de uitvoering van de drie voorgaande leden kan de CBFA leden van haar personeel of zelfstandige hiertoe gemachtigde deskundigen afvaardigen, die haar verslag uitbrengen. "

Art. 197

In dezelfde wet wordt een artikel 58quater, ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 58quater. § 1. Indien de CBFA vaststelt dat de instellingen en rechtspersonen bedoeld in artikel 58ter zich niet schikken naar de bepalingen van deze afdeling of haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt zij de termijn binnen dewelke die toestand dient te zijn verholpen.

   Indien de toestand niet is verholpen na deze termijn kan de CBFA, ongeacht de andere maatregelen waarin door of krachtens de wet is voorzien, de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1 van de pensioenovereenkomsten of hun vertegenwoordigers in kennis stellen van haar aanmaningen.

   Onder de voorwaarden bepaald in dit artikel kan de CBFA haar aanmaningen bekendmaken in het Belgisch Staatsblad of in de pers.

   De kosten van de kennisgeving en de bekendmaking zijn voor rekening van de pensioeninstelling of van de rechtspersoon tot wie de aanmaning gericht wordt.

   § 2. Indien de instellingen en personen bedoeld in artikel 58ter in gebreke blijven bij het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, kan de CBFA, nadat de instelling of persoon is gehoord of tenminste is opgeroepen, een boete opleggen van maximum 1 875 000 euro per overtreding of maximum 2 500 euro per dag vertraging.

§ 3. De procedure voor het opleggen van de sancties bedoeld in dit artikel wordt geregeld door de artikelen 70 tot 73 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.

   De boetes die met toepassing van § 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. "

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 198

In artikel 59, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden " De erkende commissarissen, aangeduid overeenkomstig artikel 38 van de wet van 9 juli 1975, en de actuarissen, aangeduid overeenkomstig artikel 40bis van dezelfde wet " vervangen door de woorden " De erkende commissarissen en de actuarissen aangeduid overeenkomstig de wetgeving inzake het prudentieel toezicht ".

Art. 199

In artikel 62, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden " van 1 000 tot 10 000 euro " vervangen door de woorden " van 25 tot 250 euro ".

Art. 200

Artikel 80 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt door de volgende bepaling vervangen :
" Art. 80. De Koning neemt, op gezamenlijke voordracht van de minister van Pensioenen, de minister belast met Middenstand en de minister van Economie en na advies van de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen en de CBFA de besluiten die voor de uitvoering van deze afdeling nodig zijn.

   De Koning kan in het bijzonder het volgende bepalen :
1° de minimale voorwaarden waaraan de pensioen- en solidariteitsverplichtingen, dienen te beantwoorden, daaronder begrepen de voorwaarden met betrekking tot de prestaties inzake invaliditeit en arbeidsongeschiktheid;
2° de verplichtingen van de pensioeninstellingen inzake transparantie en informatie jegens de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1;
De bevoegde ministers kunnen termijnen bepalen waarbinnen de Commissie, de Raad en de CBFA hun advies dienen uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist. "

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Afdeling IV. - Wijzigingen in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.
Art. 201

In artikel 3, § 1, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 11°, b), wordt vervangen als volgt :
" b) wanneer de inrichter een werkgever is :
- hetzij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan door overlijden of pensionering,
- hetzij de overgang van een werknemer in het kader van een overgang van een onderneming, van een vestiging of van een deel van een onderneming of een vestiging, naar een andere onderneming of naar een andere vestiging, als gevolg van een conventionele overdracht of een fusie, waarbij het pensioenstelsel van de werknemer niet wordt overgedragen. ";
2° punt 16° wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 16° pensioeninstelling : een instelling bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, 5°, van de wet van 9 juli 1975 of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen, die belast wordt met de uitvoering van de pensioentoezegging; ";
3° punt 19° wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 19° de wet van 27 oktober 2006 : de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening; ";
4° punt 20° wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 20° de wetgeving inzake prudentieel toezicht : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle deze verzekeringsondernemingen en de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen, en hun uitvoeringsbesluiten; ";
5° het artikel wordt als volgt aangevuld :
" 21°" de CBFA " : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, ingesteld door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 maart 2003. "

Art. 202

Artikel 5, § 3, tweede lid van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Het eerste lid is niet van toepassing op de pensioentoezeggingen van de publiekrechtelijke entiteiten en rechtspersonen die krachtens de artikelen 134 tot 138 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, het beheer van hun pensioenregeling niet aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening dienen toe te vertrouwen. "

Art. 203

In artikel 11 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, 2° worden de woorden " zonder ondernemingsraad, zonder comité voor preventie en bescherming op het werk en " toegevoegd tussen de woorden " ondernemingen " en " zonder ".
2° in § 2, tweede lid, Franse tekst, wordt het woord " enterprise " vervangen door het woord " employeur ".

Art. 204

In artikel 12, § 1, van dezelfde wet worden de woorden " zonder ondernemingsraad, zonder comité voor preventie en bescherming op het werk en " toegevoegd tussen de woorden " onderneming " en " zonder ".

Art. 205

In artikel 14, § 3, tweede lid van dezelfde wet worden de woorden " en voor de pensioentoezeggingen bedoeld in artikel 21 " toegevoegd tussen de woorden " vaste bijdragen " en de woorden " , een differentiatie ".

Art. 206

In de eerste zin van artikel 15 van dezelfde wet worden de woorden " of op grond van artikel 12 " toegevoegd tussen de woorden " bij collectieve arbeidsovereenkomst " en de woorden " werd ingevoerd ".

Art. 207

In artikel 16, § 1, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden " of op grond van artikel 12 " toegevoegd tussen de woorden " bij collectieve arbeidsovereenkomst " en de woorden " werd ingevoerd. ".

Art. 208

Art. 18 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art.18. De Koning bepaalt de minimale verworven reserves in het geval de pensioentoezegging met betrekking tot de rust- en/of overlevingspensioenen bij overlijden na de pensionering van het type " vaste bijdragen " is. "

Art. 209

In artikel 19, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2, eerste streepje, worden de woorden " in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 " vervangen door de woorden " door de Koning ";
2° in § 3, eerste streepje, worden de woorden " in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 " vervangen door de woorden " door de Koning ";
3° in § 4, eerste lid, worden de woorden " die in uitvoering van de wet van 9 juli 1975 zijn opgelegd " vervangen door de woorden " die door de Koning zijn opgelegd ";
4° in § 5 worden in de Nederlandse tekst de woorden " of met het loon " vervangen door de woorden " en met het loon ".

Art. 210

In artikel 24, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, worden de woorden " gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur, die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 " vervangen door de woorden " gekapitaliseerd tegen een door de Koning bepaalde rentevoet ";
2° in § 2, eerste lid, worden de woorden " gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur, die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975, verminderd met 0,5 % " vervangen door de woorden " gekapitaliseerd tegen een door de Koning bepaalde rentevoet ";
3° in § 3 wordt vóór de huidige tekst die het tweede lid zal vormen een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Zolang de Koning de besluiten bedoeld in §§ 1 en 2, eerste lid, niet heeft genomen zijn de aldaar bedoelde rentevoeten respectievelijk gelijk aan 3,75 % en 3,25 %. "

Art. 211

In artikel 26 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt aangevuld met een punt 5°, luidende :
" 5° het actuele financieringsniveau van de verworven reserves en van de waarborg bedoeld in artikel 24. ";
2° in § 3, tweede lid, 2°, a), worden de woorden " artikel 32, § 2, 3°, a) " vervangen door de woorden " artikel 32, § 1, 3°, a) ";
3° er wordt een § 5 toegevoegd, luidende :
" § 5. Bij de pensionering of wanneer er andere uitkeringen verschuldigd worden, licht de pensioeninstelling de [1 pensioengerechtigde ]1 of zijn rechthebbenden in over de uitkeringen die verschuldigd zijn en over de wijze van uitbetaling. ";
4° er wordt een § 6 toegevoegd, luidende :
" § 6. De pensioeninstelling waarnaar de aangeslotene bij zijn uittreding zijn reserves overdraagt bij toepassing van artikel 32, § 1, 2°, en de pensioeninstelling die door de werknemer wordt aangeduid overeenkomstig artikel 33, delen ten minste éénmaal per jaar aan de betrokkene een pensioenfiche mee waarop ten minste volgende gegevens worden vermeld :
1° het bedrag van de reserves;
2° het bedrag van de prestaties en de datum waarop deze opeisbaar zijn;
3° de variabele elementen waarbij bij de berekening van de bedragen onder 1° en 2° wordt rekening gehouden;
4° het bedrag van de reserves van het vorige jaar.

   De pensioeninstellingen delen op eenvoudig verzoek aan de betrokkene een historisch overzicht van de gegevens bedoeld in 1° en 2° van het eerste lid mee. ".

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 212

In artikel 27, § 1, van dezelfde wet worden de woorden " voorzover het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst het uitdrukkelijk voorziet " toegevoegd na het woord " bereikt ".

Art. 213

In artikel 28, § 1, van de Franse tekst van dezelfde wet, wordt het woord " exprimée " vervangen door het woord " versée ".

Art. 214

In artikel 32 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2, tweede lid, worden de woorden " bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen "
2° er wordt een § 5 ingevoegd, die luidt :
" § 5. Artikel 27 van deze wet is van toepassing op de reserves die zijn overgedragen in toepassing van § 1, 2°. ".

Art. 215

Artikel 33 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
" Artikel 27 van deze wet is van toepassing op de overeenkomst die met toepassing van dit artikel is gesloten met de daartoe aangewezen pensioeninstelling. "

Art. 216

In artikel 39 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt aangevuld met een punt 5°, luidende;
" 5° de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 41bis. ";
2° in § 3 worden de woorden " of § 2 " ingevoegd tussen de woorden " § 1 " en de woorden " bevoegde ondernemingsraad ".

Art. 217

In artikel 41 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste zin, worden de woorden " bedoeld in artikel 2, § 3, 6° van de wet van 9 juli 1975 " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen ";
2° § 1, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende zin :
" Daarenboven kunnen de vertegenwoordigers van de werknemers ook worden aangewezen onder de leden van hun representatieve werknemersorganisaties. ";
3° in § 2, tweede lid, worden de woorden " van het verslag bedoeld in artikel 42 " vervangen door de woorden " van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 41bis en van het verslag bedoeld in artikel 42, § 1. "

Art. 218

In hoofdstuk VIII van dezelfde wet wordt een artikel 41bis ingevoegd, luidende :
" Art. 41 bis. De pensioeninstelling stelt een schriftelijke verklaring op met de beginselen van haar beleggingsbeleid. Zij herziet deze verklaring ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid.

   Deze verklaring omvat ten minste de toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheersprocedures en de strategische spreiding van de activa in het licht van de aard en de duur van de pensioenverplichtingen.

   De instelling stelt de CBFA binnen de maand in kennis van elke wijziging van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen.

   De CBFA kan bij reglement nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van deze verklaring. ".

Art. 219

Artikel 42 van dezelfde wet, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt aangevuld met een § 2, luidende :
" § 2. De personen bedoeld in § 1 verstrekken aan de aangeslotenen, hun rechthebbenden of hun vertegenwoordigers op eenvoudig verzoek :
1° de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 41bis;
2° de jaarrekening en het jaarverslag van de pensioeninstelling, alsook, in voorkomend geval, deze die met het betrokken pensioenstelsel overeenstemt;
3° wanneer de aangeslotene het beleggingsrisico draagt, alle eventueel beschikbare beleggingsmogelijkheden en de feitelijke beleggingsportefeuille, met een beschrijving van de risico's en de kosten die met de beleggingen verbonden zijn.

   De CBFA kan bij reglement de inhoud en de vorm bepalen van de inlichtingen bedoeld in deze paragraaf. "

Art. 220

In dezelfde wet wordt een artikel 49bis ingevoegd, luidende :
" Art. 49bis. Met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten, bezorgen de pensioeninstellingen en de rechtspersonen die bij de uitvoering van de solidariteitstoezeggingen betrokken zijn, aan de CBFA de lijst van de pensioentoezeggingen en de solidariteitstoezeggingen die zij beheren, de identiteitsgegevens van de betrokken inrichters en de inlichtingen over de beheerde toezeggingen, die de CBFA bepaalt.

   De in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt volgens de frequentie, de inhoud en de drager die de CBFA bepaalt. "

Art. 221

In dezelfde wet wordt een artikel 49ter ingevoegd, luidende :
" Art. 49ter. Op verzoek van de CBFA verstrekken de pensioeninstellingen, de inrichters en de rechtspersonen die bij de uitvoering van de solidariteitstoezeggingen betrokken zijn, alle inlichtingen en documenten met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. De in dit lid bedoelde inlichtingen en documenten worden in de wettelijk opgelegde taal gesteld.

   Met hetzelfde doel kan de CBFA op de Belgische zetel van de instellingen, inrichters of rechtspersonen bedoeld in het eerste lid inspecties verrichten of een kopie maken van alle gegevens waarover zij beschikken, in voorkomend geval nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan verwittigd heeft.

   Met hetzelfde doel zijn de agenten, makelaars of tussenpersonen ertoe gehouden op eenvoudig verzoek alle nodige inlichtingen te verstrekken aan de CBFA over de pensioenregelingen of de solidariteitstoezeggingen die aan deze wet zijn onderworpen.

   Voor de uitvoering van de drie voorgaande leden kan de CBFA leden van haar personeel of zelfstandige hiertoe gemachtigde deskundigen afvaardigen, die haar verslag uitbrengen. "

Art. 222

In dezelfde wet wordt een artikel 49quater ingevoegd, luidende :
" Art. 49quater. § 1. Indien de CBFA vaststelt dat de instellingen, inrichters en rechtspersonen bedoeld in artikel 49ter zich niet schikken naar de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt zij de termijn binnen dewelke die toestand dient te worden verholpen.

   Indien de toestand niet is verholpen na deze termijn kan de CBFA, ongeacht de andere maatregelen waarin door of krachtens de wet is voorzien, de volgende personen in kennis stellen van haar aanmaningen :
1° de inrichter;
2° het toezichtscomité bedoeld in artikel 41;
3° de ondernemingsraad of, bij gebrek daaraan, het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij gebrek daaraan, de vakbondsafvaardiging;
4° de vertegenwoordigers van de aangeslotenen en van de [1 pensioengerechtigden ]1 van de pensioenregeling;
5° de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1 van de pensioenregeling.

   Onder de voorwaarden bepaald in dit artikel kan de CBFA haar aanmaningen bekendmaken in het Belgisch Staatsblad of in de pers.

   De kosten van mededeling en bekendmaking zijn ten laste van de bestemmeling van de aanmaningen.

   § 2. Indien de instellingen en personen bedoeld in artikel 49ter in gebreke blijven bij het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, kan de CBFA, nadat de instelling of persoon is gehoord of tenminste is opgeroepen, een boete opleggen van maximum 1 875 000 euro per overtreding of maximum 2 500 euro per dag vertraging.

§ 3. De procedure voor het opleggen van de sancties bedoeld in dit artikel wordt geregeld door de artikelen 70 tot 73 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.

   De boetes die met toepassing van § 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. "

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 223

In artikel 50 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden " ingevoerd overeenkomstig artikel 10 " geschrapt.

Art. 224

In artikel 51, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden " De erkende commissarissen, aangewezen overeenkomstig artikel 38 van de wet van 9 juli 1975, en de actuarissen, aangeduid overeenkomstig artikel 40bis van diezelfde wet " vervangen door de woorden " De erkende commissarissen en de actuarissen aangeduid overeenkomstig de reglementering inzake het prudentieel toezicht ".

Art. 225

In dezelfde wet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidende :
" Art. 56bis. Wanneer de pensioentoezegging met betrekking tot het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering voorziet in de betaling van een vaste prestatie die geen rekening houdt met de gepresteerde dienstjaren, dan is de prestatie die op ieder ogenblik dient als basis voor de berekening van de verworven reserve, in afwijking van artikel 19, §§ 2, 3 en 5, tot en met 31 december 2006 gelijk aan de prestatie met betrekking tot het rustpensioen, die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de minimumreserve zoals bedoeld in artikel 19, § 2, eerste streepje, tenzij het pensioenreglement uitdrukkelijk voorziet in een afwijkende berekening die resulteert in verworven reserves die hoger zijn dan de minimumreserve.

   Tenzij het pensioenreglement voorziet in een afwijkende berekening van de verworven reserves zoals bedoeld in het eerste lid, mogen inrichters eenzijdig tot en met 31 december 2006 de pensioenprestaties die op grond van het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst als basis dienen voor de berekening van de verworven reserves, aanpassen teneinde de reserve die op grond van die prestatie wordt berekend in overeenstemming te brengen met de minimumreserve.

   De aanpassingen van de pensioenprestaties bedoeld in het tweede lid zijn noch van toepassing op prestaties die werden uitgekeerd noch op reserves die werden overgedragen vóór de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. "

Art. 226

Artikel 110 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt door de volgende bepaling vervangen :
" Art. 110. De Koning neemt, op gezamenlijke voordracht van de ministers bevoegd voor Pensioenen en Economie of, voor wat artikel 24 betreft, op voordracht van de minister bevoegd voor Pensioenen, en na advies van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen, de Raad voor Aanvullende Pensioenen en de CBFA de besluiten die voor de uitvoering van deze wet nodig zijn.

   De Koning kan in het bijzonder het volgende bepalen :
1° de minimale voorwaarden waaraan de pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen, dienen te beantwoorden, daaronder begrepen de voorwaarden met betrekking tot de prestaties inzake invaliditeit en arbeidsongeschiktheid;
2° de verplichtingen van de pensioeninstellingen inzake transparantie en informatie jegens de aangeslotenen en de [1 pensioengerechtigden ]1;
3° de bestemming van de activa van de pensioeninstelling in geval van stopzetting van de pensioentoezegging of wanneer die activa niet langer nodig zijn voor het beheer van de pensioentoezegging.

   De bevoegde ministers kunnen termijnen bepalen waarbinnen de Commissie, de Raad en de CBFA hun advies dienen uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist. "

(1)<W 2019-01-11/05, art. 3,6°, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
HOOFDSTUK II. - Uitvoeringsmaatregelen.
Art. 227

<Opgeheven bij W 2016-03-13/07, art. 715, 012; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756>

Art. 228

§ 1. Op voorstel van de minister bevoegd voor Economie, neemt de Koning de besluiten die voor de uitvoering van de Titels I tot V, en voor de artikelen 227 en 231, nodig zijn.

   De Koning bepaalt voornamelijk :
1° de door de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening na te leven regels inzake deelneming in de winst ten voordele van de aangeslotenen;
2° de verplichtingen van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening omtrent het bijhouden en het overleggen van de boeken, boekingsstukken en andere bescheiden, de vermeldingen die moeten voorkomen op prospectussen, omzendbrieven, aanplakbiljetten en andere voor het publiek bestemde geschriften.

   Hij kan ook procedures voorzien die gelijkwaardig zijn aan de aangetekende brief voor kennisgevingen die gedaan moeten worden overeenkomstig de bepalingen van de Titels I tot V.

§ 2. Voor het opstellen van de besluiten bedoeld in dit artikel kan de Koning verschillende regels vaststellen naargelang van de aard en het risico van de activiteiten van de betrokken instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

§ 3. De besluiten bedoeld door dit artikel worden genomen op voorafgaand advies van de [3 FSMA ]3 en nadat deze laatste het advies van de Commissie voor Verzekeringen, [4 ingesteld door [5 artikel 321 van de wet van 4 april 2014 ]5 betreffende de verzekeringen, ]4 gevraagd heeft.

   De Commissie voor Verzekeringen kan, inzake de aangelegenheden bedoeld door dit artikel, op eigen initiatief advies uitbrengen. Zij geeft eveneens een advies over elke vraag die haar voorgelegd wordt door de minister die bevoegd is voor het prudentieel toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

   De minister bevoegd voor Economie kan termijnen bepalen waarbinnen de [3 FSMA ]3 en de Commissie voor Verzekeringen hun advies dienen uit te brengen. Insgelijks kan de [3 FSMA ]3 een termijn bepalen waarbinnen de Commissie voor Verzekeringen haar advies dient uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te betalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 327 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te betalen uiterlijk op 31-12-2015> (3)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (4)<W 2016-03-13/07, art. 716, 012; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756> (5)<W 2018-12-06/11, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 28-12-2018>
Art. 229

De Koning neemt, op voorstel van de minister van Justitie, de uitvoeringsbesluiten van de artikelen 49 en 50.

Art. 230

Op gezamenlijk voorstel van de ministers bevoegd voor Economie, Pensioenen en Middenstand kan de Koning de bepalingen coördineren :
1° van deze wet;
2° van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling IV, van de programmawet (I) van 24 december 2002;
3° van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
[1 4° van Titel 4 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen;
5° van Titel II van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijk persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers;
6° van Titel II van de wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen; ]1

   en de bepalingen die de voornoemde wetten uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd op het tijdstip van deze coördinatie.

   Daartoe kan Hij inzonderheid :
1° de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de vorm van de te coördineren bepalingen wijzigen;
2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen wijzigen om ze met de nieuwe nummering te doen overeenstemmen;
3° de formulering van de te coördineren bepalingen wijzigen om de onderlinge overeenstemming ervan te waarborgen en ze terminologisch op elkaar af te stemmen zonder dat aan de in die bepalingen opgenomen beginselen kan worden geraakt.

   De coördinaties zullen het door de Koning bepaalde opschrift dragen.

(1)<W 2019-01-11/05, art. 155, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 231

Op voorstel van de minister bevoegd voor Economie kan de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit de bepalingen van Titels I tot V, alsook artikel 227 aanpassen aan de verplichtingen die voor België voortvloeien uit internationale overeenkomsten en verdragen.

Art. 232

In de andere wetten en besluiten dan die welke zijn bedoeld in de andere bepalingen van dit hoofdstuk kan de Koning de woorden " artikel 2, § 3, 4°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen " en de woorden " artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen " vervangen door de woorden " artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ".

Art. 232/1

[1 De FSMA stelt de EIOPA regelmatig en minstens om de twee jaar in kennis van elke regelgeving betreffende het prudentieel toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, zoals de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, alsook van de daarin aangebrachte wijzigingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2013-04-29/12, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011>
Art. 232/2

[1 De FSMA werkt, voor de toepassing van [2 richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) ]2, samen met de EIOPA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1094/2010.

   De FSMA verstrekt de EIOPA onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van voornoemde Richtlijn en voornoemde Verordening, overeenkomstig artikel 35 van die Verordening. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2013-04-29/12, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011> (2)<W 2019-01-11/05, art. 156, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019>
Art. 233

De [2 FSMA ]2 brengt de Europese Commissie [3 en de EIOPA ]3 op de hoogte van belangrijke moeilijkheden die het gevolg zijn van de toepassing van de richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

(1)<KB 2011-03-03/01, art. 310 (opgeheven bij W 2014-04-19/39, art. 153, 7°, 002; Inwerkingtreding : 29-05-2014), 005; Inwerkingtreding : onbepaald, door de Koning te bepalen uiterlijk op 31-12-2015> (2)<KB 2011-03-03/01, art. 331, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2011 (art. 351, §1)> (3)<KB 2013-04-29/12, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2011>
HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding en slotbepaling.
Art. 234

234. De Koning bepaalt de datum waarop elke bepaling van deze wet in werking treedt, met uitzondering van :
1° de artikelen 189, 199, 211, 2°, 213, 216, 2°, en 225, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2004;
2° de artikelen 1, 2, 6, 151, tweede lid, 181, 188, 191, 192, 200, 201, 1°, 203 tot 206, 212, 214, 215, 223, 226 en 227 tot 234, die in werking treden op de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

   (NOTA : inwerkingtreding van art. 201, 2° tot 5°, 202, 207 tot 210, 211, 1°, 3° en 4°, 216, 1°, 217 tot 222 en 224 vastgesteld op 01-01-2007 door KB 2007-01-12/45, art. 15)

   (NOTA : inwerkingtreding van art. 187, 190 en 193 tot 198 vastgesteld op 01-01-2007 door KB 2007-01-12/46, art. 12)

   (NOTA : inwerkingtreding van de artikelen 3, 4, 5, 7 tot 80, 83 tot 151, eerste lid, 152 tot 166, 168 tot 180, 182 tot 186 vastgesteld op 01-01-2007 bij KB 2007-01-12/44, art. 58)

   (NOTA : inwerkingtreding vastgesteld op 01-01-2007 door KB 2007-01-12/44, art. 58, met uitzondering van :
1° de bepalingen die reeds in werking zijn getreden in toepassing van artikel 234 ;
2° de artikelen 81, 82, 167, 193, 194 en 201 tot 225.)

Inhoudstabel
TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Doel en definities. (Art. 1)
HOOFDSTUK I/1. [1 - Externalisatie van bovenwettelijke voordelen. ]1 (Art. 2/1)
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied. (Art. 3)
HOOFDSTUK III. - Toezicht. (Art. 4)
HOOFDSTUK IV. - Benaming van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. (Art. 6)
TITEL II. - Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. (Art. 7)
HOOFDSTUK II. - Het Organisme voor de Financiering van Pensioenen.
Afdeling I. - Rechtspersoonlijkheid. (Art. 9)
Afdeling II. - De algemene vergadering. (Art. 13)
Afdeling III. - Operationele organen.
Onderafdeling 1. - Bepalingen die voor alle operationele organen gelden. (Art. 21)
Onderafdeling 2. - De raad van bestuur. (Art. 27)
Onderafdeling 3. - Andere operationele organen. (Art. 31)
Afdeling IV. - Sociale comités. (Art. 34)
Afdeling V. [1 Nietigheid, ontbinding, vereffening en faillissement ]1 (Art. 35)
Afdeling VI. - Openbaarmakingsformaliteiten. (Art. 46)
HOOFDSTUK III. - [1 Vergunning ]1 en uitbreiding van de [1 vergunning ]1. (Art. 52)
HOOFDSTUK IV. - Grensoverschrijdende activiteit [1 , grensoverschrijdende overdracht ]1 en activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte.
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen. ]1 (Art. 62)
Afdeling II. - Grensoverschrijdende activiteit. (Art. 64)
Afdeling II/1. [1 - Grensoverschrijdende overdracht van een Belgische IBP naar een ontvangende IBP van een andere lidstaat. ]1 (Art. 69)
Afdeling II/2. [1 - Een Belgische IBP als ontvangende IBP van een grensoverschrijdende overdracht. ]1 (Art. 69/3)
Afdeling III. - Activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte. (Art. 70)
HOOFDSTUK V. - Uitoefening van de activiteiten.
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen. ]1 (Art. 74)
Afdeling II. - Beleidsstructuur en organisatie.
Onderafdeling I. [1 - Governancesysteem. ]1 (Art. 76/1)
Onderafdeling II. [1 - Vereisten voor een deskundig en betrouwbaar bestuur. ]1 (Art. 77)
Onderafdeling III. [1 - Beloningsbeleid. ]1 (Art. 77/1)
Onderafdeling IV. [1 - Sleutelfuncties. ]1 (Art. 77/2)
Onderafdeling V. [1 - Uitbesteding. ]1 (Art. 78)
Onderafdeling VI. [1 - Diverse organisatorische aspecten. ]1 (Art. 79)
Afdeling III. - Financieringsplan. (Art. 86)
Afdeling IV. - Solvabiliteitsmarge. (Art. 87)
Afdeling V. - Technische voorzieningen. (Art. 89)
Afdeling VI. - [1 Activa ]1. (Art. 90)
Afdeling VII. [1 - Verklaring inzake de beleggings beginselen. ]1 (Art. 95)
Afdeling VIII. [1 - Eigen-risicobeoordeling. ]1 (Art. 95/1)
HOOFDSTUK VI. [1 - Informatie. ]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen inzake informatieverstrekking. ]1 (Art. 96)
Afdeling II. [1 - Informatie aan de toekomstige aangeslotenen. ]1 (Art. 96/3)
Afdeling III. [1 - Informatie aan de aangeslotenen en de pensioengerechtigden. ]1 (Art. 96/4)
Afdeling IV. [1 - Bijkomende informatie aan de aangeslotenen. ]1 (Art. 96/6)
Afdeling V. [1 - Tijdens de uitbetalingsfase aan de pensioengerechtigden te verstrekken informatie. ]1 (Art. 96/8)
Afdeling VI. [1 - Informatie aan de aangeslotenen en de pensioengerechtigden van wettelijke pensioenregelingen. ]1 (Art. 96/9)
HOOFDSTUK VII. - Uitoefening van het toezicht.
Afdeling I. - Uitoefening van het toezicht door de [1 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten ]1 (Art. 97)
Afdeling II. - De erkende commissarissen en de erkende revisoraatvennootschappen. (Art. 103)
Afdeling III.
<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 113, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (Art. 109)
HOOFDSTUK VIII. - Herstelmaatregelen.
Afdeling I. - Algemene bepalingen. (Art. 110)
Afdeling II. [1 - Maatregelen gericht op de soliditeit en de financiële stabiliteit van de IBP. ]1 (Art. 113)
Afdeling III.
<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 119, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (Art. 116)
Afdeling IV. - Beperking en verbod van de vrije beschikking van de activa. (Art. 119)
Afdeling V. - Faillissement of ontbinding van de bijdragende onderneming. (Art. 122)
Afdeling VI. - Andere maatregelen. (Art. 123)
HOOFDSTUK IX. - Intrekking van de [1 vergunning ]1. (Art. 130)
HOOFDSTUK X. - Overdracht. (Art. 133)
HOOFDSTUK XI. - Openbare besturen en overheidsbedrijven.
Afdeling I. - Algemene bepalingen. (Art. 134)
Afdeling II. - Openbare besturen. (Art. 136)
Afdeling III. - Overheidsbedrijven. (Art. 137)
TITEL III. - Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening van een andere lidstaat dan België.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. (Art. 140)
HOOFDSTUK II. [1 - Grensoverschrijdende activiteit. ]1 (Art. 141)
HOOFDSTUK II.
<Opgeheven bij W 2019-01-11/05, art. 136, 017; Inwerkingtreding : 13-01-2019> (Art. 141/1)
HOOFDSTUK III. [1 - Grensoverschrijdende overdracht van een Belgische IBP naar een ontvangende IBP uit een andere lidstaat. ]1 (Art. 146)
HOOFDSTUK IV. - Herstelmaatregelen. (Art. 147)
TITEL IV. - Aanmaningen en sancties.
HOOFDSTUK I. - Aanmaningen en administratieve sancties. (Art. 149)
HOOFDSTUK II. - Strafrechtelijke sancties. (Art. 151)
TITEL V. - Overgangsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - [1 Vergunning ]1, inschrijving en activiteit. (Art. 157)
HOOFDSTUK II. - Prudentiële vrijstellingen. (Art. 163)
HOOFDSTUK III. - Andere overgangsbepalingen. (Art. 174)
TITEL VI. - Diverse bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen.
Afdeling I. - Wijzigingen aan de wetgeving betreffende het prudentieel toezicht. (Art. 176)
Afdeling II. - Wijzigingen in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. (Art. 184)
Afdeling III. - Wijzigingen in de programmawet (I) van 24 december 2002. (Art. 187)
Afdeling IV. - Wijzigingen in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. (Art. 201)
HOOFDSTUK II. - Uitvoeringsmaatregelen. (Art. 227)
HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding en slotbepaling. (Art. 234)