Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Info
Tekst
De internering van personen met een geestesstoornis, bedoeld in artikel 9 van deze wet, is een veiligheidsmaatregel die er tegelijkertijd toe strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon de zorg wordt verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij.
Rekening houdend met het veiligheidsrisico en de gezondheid van de geïnterneerde persoon zal hem de nodige zorg aangeboden worden om een menswaardig leven te leiden. Die zorg is gericht op een maximaal haalbare vorm van maatschappelijke re-integratie en verloopt waar aangewezen en mogelijk via een zorgtraject waarin aan de geïnterneerde persoon telkens zorg op maat aangeboden wordt.
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° [1 ... ]1;
2° [1 de directeur : de ambtenaar die belast is met het lokaal bestuur van een gevangenis of van een door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij of zijn afgevaardigde; ]1
3° [1 de verantwoordelijke voor de zorg : de persoon die binnen een inrichting zoals bedoeld in 4°, c) en d), verantwoordelijk is voor de zorg of zijn afgevaardigde; ]1
4° de inrichting :
a) de psychiatrische afdeling van een gevangenis;
b) de door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij;
c) het door de federale overheid georganiseerd forensisch psychiatrisch centrum, aangewezen bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad op voorstel van de voor Justitie, Volksgezondheid en Sociale Zaken bevoegde ministers;
d) de door de bevoegde overheid erkende inrichting die is georganiseerd door een privé-instelling, door een gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die in staat is aan de geïnterneerde persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een [1 overeenkomst betreffende de plaatsing ]1 zoals bedoeld in het 5° heeft afgesloten inzake de toepassing van deze wet;
5° [1 overeenkomst betreffende de plaatsing ]1 : een overeenkomst die wordt afgesloten tussen [1 één of meerdere inrichtingen zoals bedoeld in het 4°, d) ]1, enerzijds, en de minister van Justitie en de minister bevoegd voor het beleid inzake de zorgverstrekking in deze [1 inrichtingen ]1, anderzijds, waarbij de volgende aspecten worden vastgelegd : het minimum aantal geïnterneerde personen dat de [1 inrichting of inrichtingen ]1 onder de vorm van plaatsing willen opnemen, de profielen voor dewelke een plaatsing kan gebeuren en de te volgen procedure om tot plaatsing over te gaan [1 en, in voorkomend geval, de financiële tegemoetkoming door de Federale Staat voor kosten verbonden aan de veiligheid. ]1;
6° kamer voor de bescherming van de maatschappij : de kamer van de strafuitvoeringsrechtbank die uitsluitend bevoegd is voor interneringszaken, behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen;
7° [1 de rechter voor de bescherming van de maatschappij : de voorzitter van de kamer voor de bescherming van de maatschappij; ]1
8° openbaar ministerie : het openbaar ministerie bij de strafuitvoeringsrechtbank;
9° het slachtoffer : de volgende categorieën van personen die bij de toekenning van een uitvoeringsmodaliteit kunnen vragen om te worden geïnformeerd [1 , te worden gehoord of voorwaarden in haar belang bij de toekenning van uitvoeringsmodaliteiten te laten opleggen ]1d in de door deze wet bepaalde gevallen, volgens de door de Koning bepaalde regels :
a) de natuurlijke persoon wiens burgerlijke vordering ontvankelijk en gegrond wordt verklaard;
b) de natuurlijke persoon voor wie een vonnis of een arrest bepaalt dat er ten aanzien van hem strafbare feiten zijn gepleegd, of zijn wettelijke vertegenwoordiger;
c) de natuurlijke persoon die zich omwille van een situatie van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen;
d) de nabestaande van de persoon van wie het overlijden rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbaar feit of de nabestaande van een overleden persoon die zich burgerlijke partij had gesteld; onder nabestaande wordt verstaan de echtgenoot van de overleden persoon, de persoon die met hem samenleefde en met hem een duurzame affectieve relatie had, zijn bloedverwanten in opgaande of neerdalende lijn, zijn broers of zussen, alsook anderen die van hem afhankelijk waren;
e) de naaste van een niet-overleden slachtoffer die zich omwille van een situatie van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen; onder naaste wordt verstaan de echtgenoot van het niet-overleden slachtoffer, de persoon die met hem samenleeft en met hem een duurzame affectieve relatie heeft, zijn bloedverwanten in opgaande of neerdalende lijn, zijn broers of zussen, alsook anderen die van hem afhankelijk zijn.
[1 f) de natuurlijke persoon die zijn wens kenbaar maakt om als slachtoffer te worden geïnformeerd, te worden gehoord of voorwaarden in zijn belang bij de toekenning van uitvoeringsmodaliteiten te laten opleggen, nadat de internering werd bevolen door een onderzoeksgerecht met betrekking tot misdrijven gepleegd ten aanzien van hem. ]1
Ten aanzien van de personen die onder de categorieën [1 c), d), e) en f) ]1 vallen, oordeelt de [1 rechter voor de bescherming van de maatschappij ]1 op hun verzoek, overeenkomstig de bepalingen van [2 Titel II ]2, of ze een direct en legitiem belang hebben;
10° [1 ... ]1;
11° [1 kabinetsbeslissing : een beslissing van de rechter voor de bescherming van de maatschappij, zonder oproeping noch verschijning van de partijen. ]1
§ 1. De in artikel 3, 9°, [1 c), d), e) en f), ]1, bedoelde personen die in de door de wet bepaalde gevallen wensen te worden geïnformeerd inzake de toekenning van een modaliteit van internering, gehoord, of voorwaarden voor uitvoeringsmodaliteiten te laten opleggen, richten een schriftelijk verzoek aan de [1 rechter voor de bescherming van de maatschappij ]1 die gevestigd is in het rechtsgebied van het hof van beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht de internering heeft bevolen.
De griffie zendt onverwijld een afschrift van het verzoek over aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie geeft een advies binnen zeven dagen na de ontvangst van het afschrift.
[1 § 1. Wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat een persoon zich bevindt in een in artikel 9 bedoelde toestand, bevelen de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de onderzoeks- of vonnisgerechten een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek teneinde minstens na te gaan :
1° of de persoon op het ogenblik van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast en of de persoon op het ogenblik van het deskundigenonderzoek leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast;
2° of er mogelijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de feiten;
3° of het gevaar bestaat dat betrokkene ten gevolge van de geestesstoornis, in voorkomend geval in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven pleegt, zoals bepaald in artikel 9, § 1, 1° ;
4° dat en hoe de persoon in voorkomend geval kan worden behandeld, begeleid, verzorgd met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij;
5° dat desgevallend, indien de tenlastelegging betrekking heeft op de in artikelen 371/1 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de noodzaak bestaat om een gespecialiseerde begeleiding of behandeling op te leggen.
Het deskundigenonderzoek kan ook in college of met bijstand van andere gedragswetenschappers uitgevoerd worden, telkens onder leiding van voormelde deskundige.
De bevelende instantie kan een actualisering van het deskundigenonderzoek vragen wanneer zij dit nodig acht.
§ 1. [1 Wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat een persoon die overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis is opgesloten, zich bevindt in een in artikel 9 bedoelde toestand en de deskundige in zijn verslag aangeeft dat een forensisch psychiatrisch onderzoek met opneming ter observatie noodzakelijk is om zich uit te spreken over de punten vermeld in artikel 5, § 1, kunnen de onderzoeksrechter en de onderzoeks- of vonnisgerechten bevelen dat de verdachte aan een dergelijk onderzoek wordt onderworpen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. ]1
[1 In dat geval wordt de verdachte ter observatie overgebracht naar het door de Koning opgericht beveiligd klinisch observatiecentrum. De Koning bepaalt het aantal plaatsen in dit centrum. ]1
De inobservatiestelling wordt beëindigd in geval van opheffing van het bevel tot aanhouding.
De persoon die aan een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt onderworpen kan zich, op elk moment, laten bijstaan door een [1 arts naar keuze ]1 [1 en een advocaat ]1. Hij kan ook aan de gerechtelijke deskundigen schriftelijk alle voor het deskundigenonderzoek dienstige inlichtingen van de [1 zorgverlener ]1 van zijn keuze overzenden. Deze arts of psycholoog wordt op de hoogte gebracht van de doelstellingen van het psychiatrisch deskundigenonderzoek.
De gerechtelijke deskundigen spreken zich over deze inlichtingen uit alvorens hun conclusies te formuleren en voegen deze inlichtingen toe aan hun verslag.
§ 1. Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de deskundige zijn bevindingen, waarbij hij reeds een voorlopig advies voegt, ter lezing aan de [1 advocaat ]1 van de verdachte en aan het openbaar ministerie. Tenzij de rechter vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdend met de aard van de zaak, een redelijke termijn waarbinnen de [1 advocaat ]1 van de verdachte zijn opmerkingen moet maken. Behoudens andersluidende beslissing van de rechter of door de deskundige in zijn voorlopig advies bedoelde bijzondere omstandigheden, bedraagt die termijn ten minste vijftien dagen.
De deskundige ontvangt de opmerkingen van de [1 advocaat ]1 van de verdachte en desgevallend van zijn eigen deskundige vóór het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij na het verstrijken van deze termijn ontvangt.
De handtekening van de deskundige wordt [1 ... ]1 voorafgegaan door de volgende eed : "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb."
Op de dag van de neerlegging van het verslag zendt de deskundige, bij een ter post aangetekende brief of per mailcorrespondentie, een afschrift van het verslag aan de [1 advocaat ]1 van de onderzochte persoon.
[1 Het verslag van de deskundige is pas rechtsgeldig als het ondertekend is en de eed is afgelegd. ]1
§ 1. [1 De onderzoeksgerechten, tenzij het gaat om misdaden of wanbedrijven die worden beschouwd als politieke misdrijven of drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn, en de vonnisgerechten kunnen de internering bevelen van een persoon :
1° die een misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd die de fysieke of psychische integriteit van derden aantast of bedreigt en
2° die op het ogenblik van de beslissing aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast en
3° bij wie het gevaar bestaat dat hij als gevolg van zijn geestesstoornis, eventueel in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw feiten zoals bedoeld in 1° zal plegen.
Het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht beoordeelt op met redenen omklede wijze of het feit de fysieke of psychische integriteit van derden heeft aangetast of bedreigd. ]1
[1 Wanneer de onderzoeks- of vonnisgerechten de betrokkene die niet of niet meer aangehouden is interneren ]1, kunnen zij, op vordering van de procureur des Konings, zijn onmiddellijke opsluiting bevelen, indien te vrezen is dat de [1 beklaagde, beschuldigde of inverdenkinggestelde ]1 aan de uitvoering van de veiligheidsmaatregel zou trachten te onttrekken of indien te vrezen is dat de [1 deze een ernstig ]1 en onmiddellijk gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van derden of voor zichzelf zou vormen. Die beslissing moet nader aangeven welke omstandigheden van de zaak die vrees wettigen.
Over deze genomen beslissing moet een afzonderlijk debat worden gehouden, onmiddellijk na de uitspraak van de internering. De [1 beklaagde, beschuldigde of inverdenkinggestelde en zijn advocaat ]1 worden gehoord als ze aanwezig zijn. Tegen deze beslissingen kan geen verzet of hoger beroep worden ingesteld.
[1 Indien de beklaagde, beschuldigde of inverdenkinggestelde ]1 op het ogenblik dat de internering bevolen wordt, aangehouden is of ingeval de rechter de internering met onmiddellijke opsluiting [1 ... ]1 beveelt, vindt de internering voorlopig plaats in de psychiatrische afdeling van een gevangenis.
[2 De onderzoeks- of vonnisgerechten kunnen beslissen, bij afzonderlijke gemotiveerde beschikking, ten aanzien van een beklaagde, beschuldigde of inverdenkinggestelde die zich hetzij in de toestand van opsluiting bevindt zoals omschreven in de artikelen 10 en 11, hetzij in vrijheid onder voorwaarden is gesteld, de hechtenis uit te voeren onder elektronisch toezicht, de betrokkene in vrijheid te laten of te stellen, al dan niet onder de oplegging van een of meer voorwaarden, voor de tijd die zij bepalen en uiterlijk tot aan de eerste zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij vastgesteld overeenkomstig artikel 29, § 2.
Ten aanzien van een beklaagde, beschuldigde of inverdenkinggestelde wiens bevel tot aanhouding wordt uitgevoerd door een hechtenis onder elektronisch toezicht, kunnen zij, bij afzonderlijk gemotiveerde beschikking, beslissen hetzij tot onmiddellijke opsluiting overeenkomstig artikel 10, hetzij tot de verdere uitvoering van de hechtenis onder elektronisch toezicht, hetzij tot de invrijheidstelling van betrokkene, al dan niet onder de oplegging van een of meer voorwaarden, voor de tijd die zij bepalen en uiterlijk tot aan de eerste zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij vastgesteld overeenkomstig artikel 29, § 2.
In geval de betrokkene in vrijheid wordt gelaten of gesteld onder de oplegging van een of meer voorwaarden zijn de artikelen 37, tweede lid, en 38, §§ 1 en 2, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis van toepassing. In geval de verdere uitvoering van de hechtenis onder elektronisch toezicht wordt gehandhaafd, is artikel 24bis, §§ 3 en 4, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis van toepassing. ]2
Tegen deze beschikking kan geen verzet of hoger beroep worden ingesteld.
§ 1. Wanneer de vordering of het verzoek tot internering bij de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling aanhangig is gemaakt, laat zij ten minste vijftien dagen vooraf in een daartoe bestemd register ter griffie melding maken van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn wordt teruggebracht tot drie dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt of onmiddellijk werd opgesloten bij toepassing van artikel 10. De griffier stelt de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun [1 advocaten ]1 in kennis, per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, dat het dossier op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking ligt en dat ze er inzage van kunnen hebben en er kopie van kunnen opvragen.
Op dezelfde wijze verwittigt de griffier, op aangeven van het openbaar ministerie, eveneens de benadeelden die zich [1 ... ]1 geen burgerlijke partij hebben gesteld.
De burgerlijke partijen kunnen bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een [1 advocaat ]1. De inverdenkinggestelde wordt steeds bijgestaan door een [1 advocaat ]1. De raadkamer kan evenwel de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. De beschikking wordt betekend aan de desbetreffende partij op vordering van de procureur des Konings en brengt dagvaarding mee om te verschijnen op de vastgestelde datum. Als deze partij niet verschijnt, wordt uitspraak gedaan en geldt de beschikking als op tegenspraak gewezen.
Wanneer de raadkamer de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak.
[1 § 1. De procureur des Konings en de partijen of hun advocaat kunnen voor de kamer van inbeschuldigingstelling beroep instellen tegen de beslissingen van de raadkamer. Het beroep wordt ingesteld in de vorm en binnen de termijnen die bepaald worden bij de artikelen 203, 203bis, en 204 van het Wetboek van strafvordering. Behalve in het geval bedoeld in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering en in artikel 1 van de wet van 25 juli 1893 betreffende de aantekening van beroep of van voorziening in cassatie van de gedetineerde of geïnterneerde personen, wordt het beroep ingesteld door middel van een verklaring ter griffie van de correctionele rechtbank.
§ 1. Indien uit de debatten voor het hof van assisen [1 op dat ogenblik ]1 blijkt dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast of indien de beschuldigde of zijn [1 advocaat ]1 daarom verzoekt, worden aan de jury de volgende bijkomende vragen gesteld :
"Staat het vast dat de beschuldigde een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd ?", "Staat het vast dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast [1 bedoeld in artikel 9, § 1, 1° ]1 ?".
In het arrest van het hof van assisen worden de redenen voor de internering van de beschuldigde vermeld.
Wanneer het een politieke misdaad, een politiek wanbedrijf of een persdelict betreft, kan de internering slechts met eenparigheid van stemmen van het hof en van de gezworenen worden gelast.
Ingeval de internering wordt [1 uitgesproken ]1, wordt de [1 beklaagde, beschuldigde of inverdenkinggestelde ]1 veroordeeld in de kosten en, in voorkomend geval, tot teruggave. De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken.
§ 1. Eenieder die geïnterneerd is wegens [1 in de artikelen 371/1 tot ]1 377, 377quater, 379 tot 380ter, 381, 383 tot 387, van het Strafwetboek bedoelde feiten die zijn gepleegd op een minderjarige of met zijn deelneming, kan voor [2 de duur van de internering ]2 het voorwerp uitmaken van een veiligheidsmaatregel waarbij hem door het onderzoeks- of vonnisgerecht het recht wordt ontzegd om :
1° in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of particuliere instelling die minderjarigen opvangt;
2° deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen is gericht;
3° een activiteit toegewezen te krijgen die de betrokkene als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging, in een vertrouwens- of gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst;
4° te wonen, te verblijven of zich op te houden in de door de bevoegde rechter bepaalde aangewezen zone. De oplegging van die maatregel moet met bijzondere redenen worden omkleed en rekening houden met de ernst van de feiten en met de reclasseringsmogelijkheden voor de geïnterneerde persoon.
[2 De ontzetting heeft ]2 gevolgen vanaf de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen gerechtelijke beslissing die de ontzetting uitspreekt, onherroepelijk wordt.
§ 1. De onderzoeks- of vonnisgerechten doen op grond van deze wet of van artikel 71 van het Strafwetboek uitspraak over de strafvordering; tegelijkertijd doen zij uitspraak over de bij hen op regelmatige wijze ingestelde burgerlijke rechtsvordering, overeenkomstig artikel 1386bis van het Burgerlijk Wetboek, alsook over de kosten.
De plaatsing is de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, al dan niet bij hoogdringendheid, tot aanwijzing van één van de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d) waar de internering ten uitvoer zal worden gelegd.
De overplaatsing is de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, al dan niet bij hoogdringendheid tot aanwijzing van één van de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, [1 b), c) en d) ]1 waarnaar de geïnterneerde persoon dient te worden overgebracht, uit oogpunt van veiligheid of aangepaste zorg.
§ 1. De uitgaansvergunning laat de geïnterneerde persoon toe de inrichting o [1 ... ]1 te verlaten voor een bepaalde duur die niet langer mag zijn dan zestien uren.
Deze uitgaansvergunningen kunnen met een bepaalde periodiciteit worden toegekend.
§ 1. Het verlof laat de geïnterneerde persoon toe de inrichting [1 ... ]1 gedurende een periode van minimum één dag en maximum [1 veertien ]1 dagen per maand te verlaten.
[1 § 1. ]1 De uitgaansvergunning en het verlof kunnen [1 op elk ogenblik ]1 van de uitvoering van de internering toegekend worden aan de geïnterneerde persoon die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde persoon geen tegenaanwijzingen waaraan niet tegemoet kan worden gekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
a) het gevaar dat de geïnterneerde persoon zich aan de uitvoering van de internering zou onttrekken;
b) het risico dat hij tijdens deze modaliteiten [1 ... ]1 strafbare feiten zou plegen;
c) het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen.
2° [1 de geïnterneerde persoon stemt in met de voorwaarden die aan de uitgaansvergunning of het verlof kunnen worden verbonden krachtens artikel 36 en 37; ]1
3° [1 ... ]1.
Indien de begeleiding door een vertrouwenspersoon niet mogelijk is, kan de uitgaansvergunning worden gekoppeld aan de begeleiding door een personeelslid van de inrichting, in overleg met en na akkoord van de inrichting. ]1
[1 De uitgaansvergunning zoals bedoeld in artikel 20, § 2, 3° en het verlof kunnen niet worden toegekend wanneer op grond van een advies van de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat de geïnterneerde persoon niet toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in het Rijk.][#S1;S#]
§ 1. De beperkte detentie is een modaliteit van uitvoering van [1 de beslissing ]1 tot internering die de geïnterneerde persoon toelaat op regelmatige wijze de inrichting [1 ... ]1 te verlaten voor een duur van maximum [1 zestien ]1 uren per dag.
Het elektronisch toezicht is een modaliteit van uitvoering van [1 de beslissing ]1 tot internering waardoor de geïnterneerde persoon de hem opgelegde veiligheidsmaatregel buiten de inrichting ondergaat volgens een bepaald uitvoeringsplan, waarvan de naleving onder meer door elektronische middelen wordt gecontroleerd.
De invrijheidstelling op proef is een modaliteit van uitvoering van de beslissing tot internering, waardoor de geïnterneerde persoon de hem opgelegde veiligheidsmaatregel ondergaat in een residentieel of ambulant zorgtraject mits hij de voorwaarden naleeft die hem gedurende de proeftermijn worden opgelegd.
De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen [2 op elk ogenblik van de uitvoering van de internering ]2 worden toegekend aan de geïnterneerde persoon die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde persoon geen tegenaanwijzingen waaraan niet tegemoet kan worden gekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
a) de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de geïnterneerde persoon [2 rekening houdend met zijn geestesstoornis ]2;
b) [2 ... ]2;
c) het risico dat hij [2 ... ]2 strafbare feiten zou plegen;
d) het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen;
e) de houding van de geïnterneerde persoon ten aanzien van de slachtoffers van de feiten die tot zijn internering hebben geleid;
f) [2 ... ]2;
g) de door de geïnterneerde persoon geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met [2 zijn vermogenssituatie ]2 zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij geïnterneerd is;
2° de geïnterneerde persoon stemt in met de voorwaarden die aan de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 36, 37 en 40.
[1 De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidsstelling op proef kunnen niet worden toegekend wanneer op grond van een advies van de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat de geïnterneerde persoon niet toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in het Rijk.][#S1;S#]
§ 1. [1 De vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering is een modaliteit voor een geïnterneerde persoon ten aanzien van wie een definitieve beslissing werd genomen waarin wordt vastgesteld dat hij geen verblijfsrecht in België heeft, hetzij ter beschikking van een buitenlands rechtsorgaan wordt gesteld of die de wil geuit heeft om het land te verlaten. Deze modaliteit kan op elk ogenblik worden toegekend voor zover er in hoofde van de geïnterneerde persoon geen tegenaanwijzingen bestaan. ]1. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
1° [2 ... ]2
2° [1 ... ]1;
3° het risico dat hij [1 ... ]1 strafbare feiten zou plegen;
4° het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen;
5° de door de geïnterneerde persoon geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met [1 zijn vermogenssituatie ]1 zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij geïnterneerd is;
§ 1. [1 Het openbaar ministerie maakt binnen de twee maanden die volgen op het in kracht van gewijsde gegane vonnis of arrest tot internering de zaak aanhangig bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij met het oog op het laten aanwijzen van de inrichting waar de internering ten uitvoer dient te worden gelegd en/of met het oog op de toekenning van een andere uitvoeringsmodaliteit, zoals bepaald in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28. ]1
De zaak wordt door het openbaar ministerie aanhangig gemaakt bij wijze van gewone brief gericht aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij; de griffie meldt hiervan ontvangst. [1 ... ]1.
Het openbaar ministerie bij het gerecht dat het in kracht van gewijsde getreden vonnis of arrest heeft uitgesproken, vat eveneens binnen de maand die volgt op het in kracht van gewijsde treden van de beslissing, de [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen ]1 teneinde de gekende slachtoffers, die door haar in de vatting worden aangeduid, te contacteren. [1 De bevoegde dienst van de Gemeenschappen bezorgt de opgestelde slachtofferfiches aan het openbaar ministerie. ]1 [2 Indien de geïnterneerde persoon in vrijheid is, vat hetzelfde openbaar ministerie, binnen de maand die volgt op het in kracht van gewijsde treden van de beslissing, eveneens de bevoegde dienst van de Gemeenschappen met het oog op het opstellen van een beknopt voorlichtingsverslag of een maatschappelijke enquête. Hetzelfde openbaar ministerie maakt het dossier via het snelste, schriftelijk communicatiemiddel over aan de voornoemde bevoegde dienst van de Gemeenschappen, en ingeval de geïnterneerde persoon niet in vrijheid is, aan de directeur, indien de geïnterneerde persoon verblijft in een inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), of aan de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is in een inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d). Dit dossier omvat minstens de volgende documenten : het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten, de verslagen van het deskundigenonderzoek en het uittreksel uit het strafregister. ]2
Het openbaar ministerie verleent een eerste schriftelijk advies voor wat de uitvoering van de internering betreft.
[1 Het openbaar ministerie vult het dossier aan met een verslag van de directeur waaraan het verslag van de psychosociale dienst is gevoegd, indien de geïnterneerde persoon in een inrichting verblijft zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), met een verslag van de verantwoordelijke voor de zorg indien de geïnterneerde persoon geplaatst is [2 in ]2 een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d), of met [2 het beknopt voorlichtingsverslag of de maatschappelijke enquête ]2 van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen, indien de geïnterneerde persoon in vrijheid is. Indien dit nodig is voor het opstellen van zijn advies omtrent de toekenning van uitvoeringsmodaliteiten bedoeld in de artikelen 20, § 2, 1° en 3°, 21, 23, 24 en 25, kan de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren, met het oog op het verkrijgen van noodzakelijke informatie over het onthaalmilieu waarin de uitvoeringsmodaliteit zal worden uitgevoerd. [2 Hij brengt deze opdracht via het snelste, schriftelijk communicatiemiddel ter kennis van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen vergezeld van het dossier dat minstens de volgende documenten omvat : het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het afschrift van de opsluitingsfiche en het uittreksel uit het strafregister. ]2
Het verslag van de directeur of van de verantwoordelijke voor de zorg bevat een advies omtrent de elementen vermeld in § 1, eerste lid. ]1.
[1 ... ]1.
De geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen. De advocaat van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting of van de behandelende psychiater kan de rechter voor de bescherming van de maatschappij de geïnterneerde persoon in een met redenen omklede beschikking inzage en afschrift van zijn dossier of een gedeelte ervan ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen. ]1.
[1 De kamer voor de bescherming van de maatschappij hoort de geïnterneerde persoon en zijn advocaat, het openbaar ministerie, de directeur, indien de geïnterneerde persoon verblijft in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), en de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon verblijft in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d). ]1
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn [1 advocaat ]1 vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt op zijn verzoek gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur [1 of de verantwoordelijke voor de zorg ]1 lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een [1 advocaat ]1 en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.
[1 ... ]1.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
[1 De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist hetzij tot plaatsing, in voorkomend geval gepaard gaande met toekenning van een uitgaansvergunning, verlof of beperkte detentie, hetzij tot toekenning van elektronisch toezicht, hetzij tot toekenning van invrijheidstelling op proef, hetzij tot toekenning van een vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Aan deze uitvoeringsmodaliteiten kunnen geïndividualiseerde voorwaarden gekoppeld worden, zoals bedoeld in artikel 37. Tevens beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij over de opheffing, de wijziging of de nadere omschrijving van de veiligheidsmaatregelen die overeenkomstig artikel 17 zijn opgelegd. ]1
[2 Indien er tegelijkertijd een andere interneringsbeslissing in uitvoering is, neemt de kamer voor de bescherming van de maatschappij ook hierover een beslissing. In geval de kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist tot een invrijheidsstelling op proef, dan bepaalt zij ook de duur van de termijn overeenkomstig artikel 42, § 1, rekening houdend met het zorgtraject. ]2
[1 Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij een beslissing tot plaatsing of overplaatsing neemt, bepaalt zij naar welke inrichting de geïnterneerde persoon moet worden overgebracht. De inrichting wordt gekozen uit de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d). ]1
[1 Het vonnis tot toekenning van een uitgaansvergunning, een verlof, een beperkte detentie, een elektronisch toezicht, een invrijheidstelling op proef of een vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering bepaalt dat de geïnterneerde persoon onderworpen is aan de volgende algemene voorwaarden : ]1
1° geen strafbare feiten plegen;
2° behalve voor de uitgaansvergunning en de beperkte detentie, een [1 vaste verblijfplaats ]1 hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, aan de [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen ]1 die met de begeleiding is belast;
3° gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen ]1 die met de begeleiding is belast.
[1 4° voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied, de verplichting om het grondgebied effectief te verlaten en het verbod om tijdens de proeftijd terug te keren naar België zonder in orde te zijn met de wetgeving en de reglementering betreffende de toegang, het verblijf of de vestiging in het Rijk en zonder de voorafgaande toelating van de kamer voor de bescherming van de maatschappij. ]1
In geval van toekenning van de in [1 artikel 34 ]1 vermelde modaliteiten kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij de geïnterneerde persoon onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die tegemoet komen aan het vooropgestelde zorgtraject, of aan de in de artikelen 22, 26 of 28 bedoelde tegenaanwijzingen, dan wel noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.
[1 ... ]1.
In geval van toekenning van een of meerdere uitgaansvergunning(en) bepaalt de kamer voor de bescherming van de maatschappij de duur en, in voorkomend geval, de periodiciteit, alsook het doel of de invulling ervan.
In geval van toekenning van het verlof bepaalt de kamer voor de bescherming van de maatschappij het aantal verlofdagen, zoals bepaald in artikel 21, dat de geïnterneerde persoon mag genieten.
In geval van toekenning van beperkte detentie, elektronisch toezicht of invrijheidstelling op proef kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, indien de geïnterneerde persoon de veiligheidsmaatregel van internering ondergaat voor een van de [1 in de artikelen 371/1 tot ]1 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de voorwaarde opleggen van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is.
Wanneer de kamer voor de bescherming van de maatschappij [2 het in artikel 5, § 1, 5°, bedoelde deskundigenadvies of het in artikel 47, § 2, tweede lid, bedoelde advies van de dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten, ]2, niet volgt, neemt zij een bijzondere met redenen omklede beslissing.
§ 1. In geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht bepaalt de kamer voor de bescherming van de maatschappij het programma.
[1 De bevoegde dienst van de Gemeenschappen, in voorkomend geval, de dienst bevoegd voor het elektronisch toezicht, ]1 staat in voor de uitwerking van de concrete invulling van de toegekende uitvoeringsmodaliteit overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels.
De geïnterneerde persoon en zijn advocaat, evenals het slachtoffer worden bij aangetekende brief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
Het dossier wordt gedurende ten minste tien dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde persoon en zijn advocaat op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. ]1
De geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen. Ook de [1 advocaat ]1 van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier krijgen.
[1 Op advies van de psychiater van de inrichting of van de behandelende psychiater kan de rechter voor de bescherming van de maatschappij de geïnterneerde persoon in een met redenen omklede beschikking inzage en afschrift van zijn dossier of een gedeelte ervan ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen. ]1.
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn [1 advocaat ]1 vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. [1 Het openbaar ministerie licht bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die het in zijn advies heeft geformuleerd in het belang van het slachtoffer ]1. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een [1 advocaat ]1 en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
[1 De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen. ]1
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Artikel 44 is van toepassing.
De §§ 4, tweede tot vijfde lid, en 5 zijn van toepassing.
De artikelen 42 en 44 zijn van toepassing.
§ 1. In geval van invrijheidstelling op proef wordt de geïnterneerde persoon onderworpen aan algemene en desgevallend bijzondere voorwaarden gedurende [1 een termijn van drie jaar, telkens hernieuwbaar met maximaal twee jaar. ]1.
[1 Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist tot een plaatsing, bepaalt zij in haar vonnis wanneer de directeur, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), of de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d), een advies moet uitbrengen. ]1.
Deze termijn mag niet langer zijn dan één jaar te rekenen van de datum van het vonnis.
[2 Indien er geen advies werd uitgebracht binnen deze termijn, vat het openbaar ministerie onverwijld de kamer voor de bescherming van de maatschappij. ]2
§ 1. [1 Het vonnis of de beschikking wordt binnen een werkdag bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de geïnterneerde persoon en zijn advocaat en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, van de directeur, indien de geïnterneerde persoon verblijft in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), van de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d), [3 van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen, indien de geïnterneerde persoon in vrijheid is, of van de verantwoordelijke van de residentiële instelling ingeval het een invrijheidsstelling op proef overeenkomstig artikel 42, § 3, betreft ]3. ]1
Het slachtoffer wordt eveneens zo snel mogelijk, en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van het vonnis en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd.
[2 Indien de in de bepalingen onder 3° [3 tot 5° ]3 bedoelde diensten nog niet eerder betrokken werden in het dossier, maakt de griffie eveneens onverwijld het dossier over aan hen. Dit dossier omvat minstens de volgende informatie : het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het uittreksel uit het strafregister, het afschrift van de geactualiseerde opsluitingsfiche, de eventueel reeds eerder genomen beslissingen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, de rechter voor de bescherming van de maatschappij of het Hof van Cassatie. ]2
Het vonnis tot toekenning van een in hoofdstuk I van deze titel bedoelde modaliteit wordt uitvoerbaar op de dag waarop het in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij de kamer voor de bescherming van de maatschappij een andere datum [1 of een ander moment ]1 bepaalt.
§ 1. Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van een uitvoeringsmodaliteit door [2 de rechter of ]2 de kamer voor de bescherming van de maatschappij is genomen maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de modaliteit zelf of met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan [2 de rechter of ]2 de kamer voor de bescherming van de maatschappij, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de modaliteit die werd toegekend.
[1 De directeur, indien de geïnterneerde persoon verblijft in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), of de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d), en desgevallend het slachtoffer, worden schriftelijk in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. ]1
[1 § 1. De directeur of de verantwoordelijke voor de zorg, naargelang van de inrichting waar de geïnterneerde persoon verblijft, bezorgt een advies aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank op het tijdstip bedoeld in artikel 43, na de geïnterneerde persoon gehoord te hebben.
Indien de betrokkene geïnterneerd is voor de in de artikelen 371/1 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, omvat het advies van de directeur of de verantwoordelijke van de zorg eveneens het met redenen omkleed advies dat een beoordeling van de noodzaak om een begeleiding of behandeling op te leggen omvat en dat opgesteld is door een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten.
[1 De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank vult het dossier, zoals samengesteld overeenkomstig artikel 29, § 3, aan met :
1° in voorkomend geval, een recent afschrift van de opsluitingsfiche;
2° een recent uittreksel uit het strafregister;
3° het advies van de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg;
4° desgevallend een recent verslag van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen;
5° desgevallend de slachtofferverklaring(en) en de nieuwe slachtofferfiche(s). ]1
[1 Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg, stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg. De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank deelt een afschrift van het advies van het openbaar ministerie mee aan de advocaat van de geïnterneerde persoon en aan de geïnterneerde persoon, tenzij op advies van de psychiater van de inrichting of van de behandelende psychiater in een met redenen omklede beschikking inzage en afschrift van zijn dossier of van een gedeelte ervan is ontzegd wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan inhouden. ]1
§ 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur [1 of de verantwoordelijke voor de zorg ]1.
§ 1. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de [1 de bevoegde dienst van de gemeenschappen ]1 de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. [1 ... ]1. [2 De griffie maakt het dossier over aan deze dienst voor zover deze daar nog niet over beschikt. Dit dossier omvat minstens het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het uittreksel uit het strafregister, het afschrift van de opsluitingsfiche, in voorkomend geval het advies van de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg en de eventueel reeds eerder genomen beslissingen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, de rechter voor de bescherming van de maatschappij of het Hof van Cassatie. ]2
De procedure verloopt verder overeenkomstig de artikelen 29, §§ 4 en 5, 30 tot 45 en desgevallend 46.
[1 § 1. In afwijking van de procedure bepaald bij de artikelen 47 tot 51, kan bij hoogdringendheid een kabinetsbeslissing worden genomen omtrent een verzoek tot uitgaansvergunning zoals bedoeld in artikel 20, § 2, 1° en 2°.
In dit geval blijven de artikelen 36, 37, 38, 44, §§ 1 en 2, 45 en desgevallend 46 van toepassing.
In voorkomend geval kan de rechter voor de bescherming van de maatschappij via de snelst mogelijke weg bijkomende inlichtingen inwinnen die noodzakelijk zijn om zijn beslissing te kunnen nemen.
De beschikking wordt door de griffier aan het openbaar ministerie, aan de verzoeker, aan de geïnterneerde persoon en de advocaat, de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg en/of aan het slachtoffer, via het snelst mogelijke schriftelijk communicatiemiddel, ter kennis gebracht binnen de vierentwintig uur na de beschikking.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. ]1
§ 1. [1 Bij hoogdringendheid neemt de kamer voor de bescherming van de maatschappij, bij een met redenen omklede beschikking, een beslissing omtrent een verzoek tot overplaatsing van de geïnterneerde persoon, uitgaansvergunning, zoals bedoeld in artikel 20, § 2, 3°, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht, invrijheidstelling op proef en vervroegde invrijheidsstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering. ]1.
[1 In voorkomend geval kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij via de snelst mogelijke weg bijkomende inlichtingen inwinnen die noodzakelijk zijn om haar beslissing te kunnen nemen. ]1
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan bij gemotiveerde beslissing de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren niettegenstaande verzet.
[1 De beschikking wordt door de griffier aan het openbaar ministerie, aan de geïnterneerde persoon en zijn advocaat, [2 in voorkomend geval de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg, in voorkomend geval de bevoegde dienst van de Gemeenschappen of de dienst bevoegd voor elektronisch toezicht ]2 en, in voorkomend geval, aan het slachtoffer, via het snelst mogelijke schriftelijk communicatiemiddel, binnen de vierentwintig uur na de beschikking ter kennis gebracht. ]1 [2 De griffie maakt het dossier over aan deze dienst voor zover deze daar nog niet over beschikt. Dit dossier omvat minstens het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het uittreksel uit het strafregister, het afschrift van de opsluitingsfiche, in voorkomend geval het advies van de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg en de eventueel reeds eerder genomen beslissingen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, de rechter voor de bescherming van de maatschappij of het Hof van Cassatie. ]2
Het verzet heeft opschortende werking, tenzij de onmiddellijke tenuitvoerlegging werd bevolen.
De procedure verloopt verder overeenkomstig [3 paragraaf 9 ]3.
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn advocaat vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
De advocaat van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Indien het hoogdringend verzoek voorwaarden betreft die in zijn belang zijn opgelegd, kan het slachtoffer worden gehoord. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen. Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Binnen zeven dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
De beslissingen worden eveneens meegedeeld aan de autoriteiten en instanties, overeenkomstig artikel 44, § 2. ]3
[1 In geval van overbrenging om medische redenen van een geplaatste geïnterneerde persoon naar een penitentiair genees- en heelkundig centrum of naar een ziekenhuis, stelt de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg, naargelang van de inrichting waar de geïnterneerde persoon verblijft, hiervan onmiddellijk via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel de kamer voor de bescherming van de maatschappij in kennis, die zo nodig kan handelen overeenkomstig artikel 54, voor de duur van de behandeling. ]1
In dringende gevallen en om redenen van veiligheid kan de minister van Justitie de voorlopige overplaatsing van een geïnterneerde persoon verblijvende in een [1 inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b) naar een andere inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b) ]1 bevelen.
Deze beslissing wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de kamer voor de bescherming van de maatschappij die op de eerstvolgende nuttige zitting een definitieve beslissing neemt overeenkomstig de artikelen 29, §§ 3, 4, 5, evenals 30, 31, 33, 34, 44 en 45.
§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 19 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt is het openbaar ministerie belast met de controle op de geïnterneerde persoon tijdens het verloop [3 van de in artikel 19 bedoelde plaatsing en van de in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28 bedoelde modaliteiten ]3.
De mededelingen tussen de kamer voor de bescherming van de maatschappij en de directeur of [1 verantwoordelijke voor de zorg ]1 gebeuren in de vorm van verslagen, waarvan een afschrift aan het openbaar ministerie wordt gezonden.
Deze evaluatie wordt in de vorm van een verslag gericht aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, dat in kopie aan het openbaar ministerie en aan de directeur [1 of de verantwoordelijke voor de zorg, naargelang de inrichting waar de geïnterneerde persoon verblijft, ]1 wordt gezonden.
De mededelingen tussen de kamer voor de bescherming van de maatschappij en de [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen, in voorkomend geval, de dienst bevoegd voor het elektronisch toezicht ]1 gebeuren in de vorm van verslagen die in afschrift aan het openbaar ministerie worden overgezonden.
Het in het eerste lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de [1 geïnterneerde persoon ]1 op de voorgestelde raadplegingen, zijn ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de [1 geïnterneerde persoon ]1, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan gerezen zijn en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden [1 of voor zichzelf ]1.
§ 1. De geïnterneerde persoon en zijn [1 advocaat ]1, het openbaar ministerie en de directeur of de [1 verantwoordelijke voor de zorg ]1 kunnen de kamer voor de bescherming van de maatschappij verzoeken een of meer opgelegde voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen aan de omstandigheden, zonder dat evenwel de opgelegde voorwaarden kunnen worden verscherpt of bijkomende voorwaarden kunnen worden opgelegd.
Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de [1 strafuitvoeringsrechtbank ]1.
[3 ... ]3
De kamer voor de bescherming van de maatschappij neemt onverwijld en ten laatste één maand na de ontvangst van het in paragraaf 1 bedoelde verzoek een gemotiveerde beschikking, tenzij zij van oordeel is dat een tegensprekelijke zitting overeenkomstig paragraaf 4 moet worden georganiseerd.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan bij gemotiveerde beslissing de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren niettegenstaande verzet. ]3
Ingeval van verzet, wordt de zaak ambtshalve vastgesteld op de eerste nuttige zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, die uiterlijk veertien dagen na de aantekening van het verzet moet plaatsvinden. ]3
De [1 advocaat ]1 van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Indien het voorwaarden betreft die in zijn belang zijn opgelegd, kan het slachtoffer worden gehoord. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur [1 of de verantwoordelijke voor de zorg ]1 lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen. Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een [1 advocaat ]1 en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
De wijzigingen worden eveneens meegedeeld aan de autoriteiten en instanties, overeenkomstig artikel 44, § 2.
Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping van de toegekende modaliteit, de zaak bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij aanhangig maken in de volgende gevallen :
1° wanneer bij een in kracht van gewijsde [1 gegaan vonnis of arrest ]1 wordt vastgesteld dat de geïnterneerde persoon tijdens het verloop van de hem toegekende modaliteit een misdaad of een wanbedrijf [1 zoals bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, ]1 heeft gepleegd;
2° wanneer de geïnterneerde persoon een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden of van zichzelf;
3° wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd;
4° wanneer de geïnterneerde persoon geen gevolg geeft aan oproepingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, van het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, van de [1 de bevoegde dienst van de Gemeenschappen ]1;
5° wanneer de geïnterneerde persoon zijn adreswijziging niet doorgeeft aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, aan de [1 de bevoegde dienst van de Gemeenschappen ]1 die met de begeleiding is belast;
6° wanneer er [1 op grond van een medisch verslag ]1 redenen zijn om aan te nemen dat de geestestoestand van de geïnterneerde persoon in die mate achteruitgegaan is dat de toegekende modaliteit niet langer aangewezen is;
7° wanneer de geïnterneerde persoon het programma van de concrete invulling van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht zoals bepaald overeenkomstig artikel 41, niet naleeft.
[1 8° wanneer de geïnterneerde persoon na de toekenning van een vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering nalaat of weigert om het grondgebied effectief te verlaten, niet meewerkt aan zijn verwijdering, niet meewerkt aan zijn identificatie met het oog op het bekomen van een reisdocument of terugkeert zonder de in artikel 36, 4°, vereiste toestemming van de kamer voor de bescherming van de maatschappij. ]1
§ 1. In geval van herroeping van de invrijheidstelling op proef of van het elektronisch toezicht wordt de geïnterneerde persoon onmiddellijk [1 in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d), geplaatst ]1 die wordt aangewezen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
In geval van herroeping van een andere modaliteit wordt de tenuitvoerlegging ervan onmiddellijk stopgezet.
§ 1. In de in artikel 59 bedoelde gevallen kan het openbaar ministerie, met het oog op het schorsen van de toegekende modaliteit, de zaak aanhangig maken bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
In geval van schorsing van een andere modaliteit wordt de tenuitvoerlegging ervan onmiddellijk stopgezet.
[2 De termijn van een maand wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op verzoek van de geïnterneerde persoon en van zijn advocaat. ]2
§ 1. Ingeval de kamer voor de bescherming van de maatschappij, waarbij overeenkomstig de artikelen 59 of 61 de zaak aanhangig is gemaakt, van oordeel is dat de herroeping niet noodzakelijk is in het belang van de geïnterneerde persoon, van de samenleving of van het slachtoffer, kan zij de modaliteit herzien. In dat geval kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij de opgelegde voorwaarden verscherpen, bijkomende voorwaarden opleggen of overschakelen naar een andere, meer aan de situatie aangepaste modaliteit, zoals bepaald in de artikelen [1 ... ]1 20, 21, 23 en 24. De modaliteit wordt evenwel herroepen indien de geïnterneerde persoon niet instemt met de nieuwe voorwaarden of met de andere meer aan de situatie aangepaste modaliteit.
§ 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op een herroeping, schorsing of herziening van de toegekende modaliteit, de zaak aanhangig maken bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij en uiterlijk binnen vijftien dagen na de aanhangigmaking.
De geïnterneerde persoon en zijn [1 advocaat ]1 en het slachtoffer worden ten minste vijf dagen voor de datum van de behandeling van het dossier per [1 aangetekende brief ]1 opgeroepen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
De geïnterneerde persoon en zijn advocaat kunnen op hun verzoek een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting of van de behandelende psychiater kan de rechter voor de bescherming van de maatschappij de geïnterneerde persoon in een met redenen omklede beschikking inzage en afschrift van zijn dossier of een gedeelte ervan ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen. ]1
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn [1 advocaat ]1 vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Indien het de niet-naleving betreft van de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om [1 de niet-naleving van ]1 deze voorwaarden te onderzoeken. [1 ... ]1. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een [1 advocaat ]1 en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Het slachtoffer wordt zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van de herroeping of de schorsing van de modaliteit of, in geval van herziening, van de in zijn belang gewijzigde voorwaarden of van de andere modaliteit die toegekend werd.
[3 § 1. ]3 [1 Wanneer de geïnterneerde persoon een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden, kan de procureur des Konings van het arrondissement waar de geïnterneerde persoon zich bevindt of het openbaar ministerie bij de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank, zijn voorlopige aanhouding bevelen, onder verplichting de bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij en desgevallend het openbaar ministerie daarvan onmiddellijk in kennis te stellen. ]1
[1 De voorlopige aanhouding wordt uitgevoerd in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) [2 , b) en c) ]2. ]1
De bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de geïnterneerde persoon over de schorsing van de toegekende modaliteit. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de geïnterneerde persoon en zijn [1 advocaat ]1, aan het openbaar ministerie en aan de directeur van de inrichting of van [1 de bevoegde dienst van de Gemeenschappen, in voorkomend geval de dienst bevoegd voor het elektronisch toezich ]1.
De beslissing tot schorsing is overeenkomstig artikel 61, § 3, geldig voor de duur van één maand.
De voorlopige aanhouding wordt uitgevoerd in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a), b) en c).
De bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de geïnterneerde persoon over de handhaving van de voorlopige aanhouding. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de geïnterneerde persoon en zijn advocaat, aan het openbaar ministerie, aan de directeur indien de geïnterneerde persoon verblijft in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), aan de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c), en aan de bevoegde dienst van de Gemeenschappen.
De beslissing tot handhaving is geldig voor de duur van één maand. Binnen deze termijn wordt de zaak behandeld op de zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, overeenkomstig artikel 29 § 2. ]3
Behoudens in het geval van artikel 42, § 2, kan de definitieve invrijheidstelling worden toegekend aan de geïnterneerde persoon :
a) bij het verstrijken van de in artikel 42, § 1, bepaalde proeftermijn; én
b) [1 op voorwaarde dat de geestesstoornis voldoende gestabiliseerd is, zodat redelijkerwijze niet te vrezen valt dat de geïnterneerde persoon, al dan niet ten gevolge van zijn geestesstoornis, eventueel in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven zoals bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, zal plegen. ]1.
§ 1. [1 Drie maanden voor het einde van de proeftermijn waaraan de invrijheidstelling op proef overeenkomstig artikel 42, § 1, onderworpen is, deelt de bevoegde dienst van de Gemeenschappen aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij een eindverslag mee waarvan een afschrift aan het openbaar ministerie wordt gezonden.
Twee maanden voor het einde van de proeftermijn stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de geïnterneerde persoon en zijn advocaat. Wanneer het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht om te oordelen of de voorwaarden voor een definitieve invrijheidstelling vervuld zijn, vordert het een nieuw forensisch psychiatrisch onderzoek dat voldoet aan de vereisten van de artikelen 5, § 2, 3° en 4°, 7 en 8.
Eén maand voor het einde van de proeftermijn beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij over de definitieve invrijheidstelling.
Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist tot de uitvoering van een nieuw forensisch psychiatrisch onderzoek dat voldoet aan vereisten van de artikelen 5, § 2, 7 en 8, wordt de proeftermijn van rechtswege verlengd met vier maanden. ]1
De geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen. Ook de [1 advocaat ]1 van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier krijgen.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij hoort de geïnterneerde persoon en zijn [1 advocaat ]1 evenals het openbaar ministerie en desgevallend het slachtoffer.
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn [1 advocaat ]1 vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
[1 Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om de in zijn belang opgelegde voorwaarden te evalueren. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen. ]1
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een [1 advocaat ]1 en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden en zonder dat het einde van de proeftermijn mag overschreden worden.
In voorkomend geval blijft de geïnterneerde persoon onderworpen aan de hem opgelegde voorwaarden tot hem de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij overeenkomstig artikel 75 is ter kennis gebracht.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen over de definitieve invrijheidstelling.
[1 Het in kracht van gewijsde getreden vonnis ]1 tot toekenning van de definitieve invrijheidstelling maakt een einde aan de internering.
[1 Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij de definitieve invrijheidstelling niet toekent, kan zij de proeftermijn van de invrijheidstelling op proef verlengen, onder dezelfde voorwaarden als voorheen of met aangepaste voorwaarden zonder deze echter te kunnen verscherpen of bijkomende voorwaarden te kunnen opleggen, met een telkens hernieuwbare termijn van maximaal twee jaar. ]1
Eén maand voor het einde van de overeenkomstig artikel 73 verlengde proeftermijn beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij overeenkomstig de artikelen 67 tot 73 over de definitieve invrijheidstelling.
§ 1. Het vonnis wordt [1 binnen een werkdag bij aangetekende brief ]1 ter kennis gebracht van de geïnterneerde persoon en zijn [2 advocaat ]2 en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie [3 , van de directeur van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen indien de geïnterneerde persoon in vrijheid is of van de verantwoordelijke van de residentiële instelling ingeval de betrokkene een invrijheidsstelling op proef ondergaat overeenkomstig artikel 42, § 3 ]3.
Het slachtoffer wordt zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van de toekenning van de definitieve invrijheidstelling of van de verlenging van de proeftermijn.
[1 De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op een persoon die zowel een vrijheidsstraf als een internering ondergaat. ]1
[1In afwijking van artikel 19 wordt de persoon die zowel een vrijheidsstraf als een internering ondergaat, geplaatst in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, b) of c). Indien hij de toelaatbaarheidsdatum voor een voorwaardelijke invrijheidstelling zoals bedoeld in artikel 25 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, heeft bereikt, kan hij ook worden geplaatst in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, d). ]1
[1 Voor de toepassing van de voormelde wet wordt de duur van [2 de plaatsing in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, a), b), c) of d) ]2 gelijkgesteld met detentie. ]1
[1 § 1. ]1 De toekenning van een uitgaansvergunning, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht [1 , invrijheidsstelling op proef en [2 vervroegde ]2 invrijheidsstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, ]1 is slechts mogelijk overeenkomstig de tijdsvoorwaarden zoals bepaald door de artikelen 4, 7, 23, § 1, 25 of 26 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
In geval van invrijheidsstelling op proef mag de door de kamer voor de bescherming van de maatschappij te bepalen termijn niet korter zijn dan de [2 periode dat de veroordeelde, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, onder toezicht van de strafuitvoeringsrechtbank zou hebben gestaan ]2.
Ingeval een beslissing tot definitieve invrijheidsstelling van de internering wordt genomen, wordt de vrijheidsstraf verder ten uitvoer gelegd in een gevangenis. De bepalingen van de voormelde wet zijn vanaf dat ogenblik van toepassing. ]1
[1 § 1. De veroordeelde die het voorwerp is van minstens één veroordeling wegens een misdaad of wanbedrijf zoals bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, bij wie tijdens de detentie door de psychiater van de gevangenis een geestesstoornis met een duurzaam karakter wordt vastgesteld die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast of en ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat hij ten gevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen zoals bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, kan op verzoek van de directeur worden geïnterneerd door de bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij.
Om zijn advies op te stellen, stelt de directeur een dossier samen dat bestaat uit :
1° een afschrift van de opsluitingsfiche;
2° een afschrift van de vonnissen en de arresten;
3° een uittreksel uit het strafregister;
4° de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd veroordeeld;
5° het verslag van de psychiater van de gevangenis;
6° een recent verslag van de psychosociale dienst van de gevangenis.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen dat de veroordeelde ter observatie wordt opgenomen. In dat geval wordt de veroordeelde overgebracht naar het door de Koning opgericht beveiligd klinisch observatiecentrum. De observatiestelling mag twee maanden niet te boven gaan.
[1 § 1. De kamer voor de bescherming van de maatschappij behandelt de zaak op de eerste nuttige zitting na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting vindt plaats uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het verslag van de deskundige. Indien geen advies van het openbaar ministerie wordt toegezonden binnen de bij artikel 77/1, § 4, bepaalde termijn, brengt het openbaar ministerie zijn advies mondeling uit op de zitting.
De veroordeelde en zijn advocaat worden bij aangetekende brief en de directeur schriftelijk in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
[1 De kamer voor de bescherming van de maatschappij hoort de veroordeelde en zijn advocaat, het openbaar ministerie en de directeur.
De veroordeelde verschijnt persoonlijk.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren. ]1
[1 De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de behandeling van de zaak eenmalig uitstellen tot een latere zitting zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden. ]1
[1 De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij de internering van de veroordeelde uitspreekt, duidt zij de psychiatrische afdeling van de gevangenis aan waar de veroordeelde naar wordt overgebracht, in afwachting van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis.
Het vonnis wordt binnen een werkdag bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokkene en zijn advocaat en het slachtoffer, en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur van de inrichting. ]1
[1 § 1. Tegen het vonnis van de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan hoger beroep worden ingesteld door het openbaar ministerie en door de veroordeelde bij de correctionele kamer van het hof van beroep.
De verklaring van hoger beroep wordt gedaan op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank die deze onverwijld overmaakt aan de griffie van het hof van beroep, die deze onmiddellijk inschrijft in het register van hoger beroep. ]1
[1 § 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de correctionele kamer bij het hof van beroep.
Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn advocaat op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.
De veroordeelde verschijnt persoonlijk.
De correctionele kamer van het hof van beroep kan beslissen eveneens andere personen te horen.
[1 De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de geïnterneerde veroordeelde.
In geval van invrijheidsstelling op proef mag de door de kamer voor de bescherming van de maatschappij te bepalen termijn niet korter zijn dan de periode dat de veroordeelde, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, onder toezicht van de strafuitvoeringsrechtbank zou hebben gestaan.
Voor de toepassing van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de straf-uitvoeringsmodaliteiten wordt de duur van de plaatsing in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, a), b), c) of d) gelijk gesteld met detentie. ]1
[1 § 1. Indien voor het bereiken van de tijdsvoorwaarden voor de invrijheidstelling op proef, zoals bepaald overeenkomstig artikel 77/8, § 2, de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg, op basis van een medisch advies, van oordeel is dat de geestestoestand van de geïnterneerde veroordeelde voldoende [2 gestabiliseerd ]2 is, maakt hij een verzoek tot opheffing, vergezeld van het medisch advies, over aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank maakt het verzoek, samen met het medisch verslag, binnen de termijn van een werkdag over aan het openbaar ministerie en aan de geïnterneerde en zijn advocaat.
De veroordeelde en zijn advocaat worden bij aangetekende brief en de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg schriftelijk in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
De veroordeelde verschijnt persoonlijk.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij van oordeel is dat de internering niet langer aangewezen is, heft ze deze op en beveelt zij de terugkeer van de veroordeelde naar de gevangenis, tenzij de veroordeelde op dat ogenblik al zijn vrijheidsstraffen heeft ondergaan.
Het vonnis wordt binnen een werkdag bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de geïnterneerde-veroordeelde en zijn advocaat en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg.
[1 Tegen de beslissingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij met betrekking tot de toekenning, de afwijzing of de herroeping van de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de vrijstelling op proef en de vervroegde invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied of met het oog op de overlevering en tot de herziening [2 overeenkomstig artikel 62 ]2, met betrekking tot de definitieve invrijheidstelling, evenals tegen de beslissing tot internering van een veroordeelde overeenkomstig artikel [2 77/7 ]2, staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie en de advocaat van de geïnterneerde persoon. ]1
§ 1. [2 Het openbaar ministerie en de advocaat van de geïnterneerde persoon, desgevallend van de veroordeelde, stellen het cassatieberoep in binnen een termijn van vijf dagen, te rekenen van de uitspraak van het vonnis. ]2
De cassatiemiddelen worden voorgesteld in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie moet toekomen ten laatste op de vijfde dag na de datum van het cassatieberoep.
De beroepen worden ingediend bij een verklaring ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen dertig dagen, te rekenen van het instellen van het cassatieberoep, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van de beslissing inmiddels geschorst blijft.
Na een cassatiearrest met verwijzing doet een anders samengestelde kamer voor de bescherming van de maatschappij [1 ... ]1 uitspraak binnen veertien dagen, te rekenen van de uitspraak van dit arrest, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van de beslissing inmiddels geschorst blijft.
§ 1. De rechtscolleges kunnen over de verzoeken tot internering slechts beslissen ten aanzien van de betrokkenen die bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een [1 advocaat ]1.
[1 De kamer voor de bescherming van de maatschappij houdt zich op de hoogte van de toestand van de geïnterneerde persoon en kan zich met het oog daarop naar de plaats van zijn internering begeven of deze taak aan één of meer van haar leden opdragen. ]1
De bepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele en criminele zaken zijn van toepassing op de bij deze wet voorgeschreven procedures, behoudens de afwijkingen die zij bepaalt.
[1 Binnen elk ressort van het hof van beroep wordt een coördinator "extern zorgcircuit" aangewezen. De coördinatoren "extern zorgcircuit" ontwikkelen binnen hun ressort van het hof van beroep alle initiatieven die het mogelijk maken de opvang van de geïnterneerde personen te verbeteren en de samenwerking tussen Justitie en de zorgsector te bevorderen. ]1
§ 1. De door de bevoegde overheid erkende inrichtingen die georganiseerd zijn door een privé-instelling, door een gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die in staat zijn aan de geïnterneerde persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een [1 overeenkomst betreffende de plaatsing ]1, zoals bedoeld in artikel 3, 5° hebben afgesloten inzake de toepassing van deze wet, ontvangen, in geval van plaatsing van een geïnterneerde, voor de administratieve activiteiten verricht in het kader van deze wet een vergoeding ten laste van de begroting van de Federale Staat. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoeding en de uitvoeringsmodaliteiten.
In artikel 1386bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 16 april 1935, worden de woorden "door een persoon die zich staat van krankzinnigheid bevindt, of in een staat van ernstige geestesstoornis of van zwakzinnigheid die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt" vervangen door de woorden "door een persoon die lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast".
Artikel 71 van het Strafwetboek wordt vervangen als volgt :
"Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan [1 ... ]1 of wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan."
In artikel 195 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 27 april 1987 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1993, 22 juni en 20 juli 2005 en 17 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het zesde lid wordt vervangen als volgt :
"Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf of de internering uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf of maatregel en over de mogelijke modaliteiten van strafuitvoering of internering.";
2° in het zevende lid, worden de woorden "of de tenuitvoerlegging van de internering" ingevoegd tussen de woorden "van de strafuitvoering" en de woorden "te worden gehoord".
In artikel 590 van hetzelfde Wetboek, opnieuw opgenomen bij de wet van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de wet van 7 februari 2003, wordt het 4° vervangen door wat volgt :
"4° beslissingen tot internering, tot toekenning of herroeping van de invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering en tot definitieve invrijheidstelling die genomen zijn overeenkomstig [1 de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering ]1;"
Een artikel 603bis wordt ingevoegd in hetzelfde Wetboek :
"Art. 603bis. Door de Koning [1 wordt een beveiligd klinisch observatiecentrum ]1 opgericht waar verdachten ter observatie in voorhechtenis kunnen opgesloten worden, overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
[1 ... ]1."
[1 In artikel 7 van het Kieswetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) In het 1°, vervangen door de wet van 21 januari 2013, worden de woorden "van de bepalingen van de hoofdstukken I tot VI van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen,gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, vervangen bij artikel 1 van de wet van 1 juli 1964" vervangen door de woorden "van de wet van 5 mei 2014 houdende de internering";
b) De bepaling onder 3° wordt opgeheven. ]1
[1 In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 tot vereenvoudiging van sommige vormen van de strafvordering ten opzichte van de gedetineerden, gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden ", de directeur van een inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d) van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering" ingevoegd tussen de woorden ""of adviseur-gevangenisdirecteur" en de woorden "of de directeur van een gemeenschapscentrum". ]1
<Opgeheven bij W 2016-05-04/03, art. 238, 005; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Artikel 162 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt aangevuld als volgt :
"48° de akten en vonnissen betreffende de procedures voor de [1 rechters voor de bescherming van de maatschappij ]1 en de strafuitvoeringsrechtbanken, alsook de arresten gewezen als gevolg van een cassatieberoep tegen een beslissing van de [1 rechter voor de bescherming van de maatschappij ]1 of de kamer voor de bescherming van de maatschappij."
[1 "In artikel 23bis, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006 en gewijzigd bij de wet van 15 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het lid wordt aangevuld met de woorden "of van de taal van het oudste vonnis of arrest dat de internering beveelt.";
2° de woorden "of door artikel 3, 9° van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering" worden ingevoegd tussen het woord "strafuitvoeringsmodaliteiten" en de woorden ", dat in persoon". ]1
In artikel 8 van de wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, gewijzigd bij de wet van 26 mei 2005, worden de woorden "hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers" vervangen door de woorden "hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [1 ... ]1".
Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Wanneer de maatregel uitgesproken in het buitenland gelijkaardig is aan die bedoeld in hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [1 ... ]1, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank in wier rechtsgebied de geïnterneerde persoon zijn domicilie heeft, of bij ontstentenis daarvan de kamer voor de bescherming van de maatschappij van het rechtsgebied waar de betrokkene nog familiale of sociale banden heeft of waarin hij zijn sociale re-integratie wenst uit te werken, opdat deze de inrichting zou aanwijzen waar de internering zal plaatsvinden."
In artikel 16 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de eerste zin worden de woorden "of, indien de in de verzoekende Staat opgelegde maatregel gelijkaardig is aan die welke bedoeld wordt in hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, de commissie voor de bescherming van de maatschappij" geschrapt;
2° in de vierde zin worden de woorden "of in voorkomend geval, de commissie tot bescherming van de maatschappij" geschrapt.
In artikel 20, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, worden de woorden "hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers" vervangen door de woorden "hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [1 ... ]1".
Artikel 21 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, wordt vervangen als volgt :
"Wanneer de in het buitenland uitgesproken maatregel gelijkaardig is aan die welke bedoeld wordt in hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [1 ... ]1, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank in wier rechtsgebied de geïnterneerde persoon zijn domicilie heeft, of bij ontstentenis daarvan de kamer voor de bescherming van de maatschappij van het rechtsgebied waar de betrokkene nog familiale of sociale banden heeft of waarin hij zijn sociale re-integratie wenst uit te werken, opdat deze de inrichting zou aanwijzen waar de internering zal plaatsvinden."
Artikel 26, 1° van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, wordt aangevuld, na de woorden "voorwaardelijke invrijheidstelling", met de woorden "of de invrijheidstelling op proef".
In artikel 1 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, worden de woorden "de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers" vervangen door de woorden "de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [1 ... ]1".
Artikel 19, eerste lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gewijzigd bij wet van 7 december 1998, wordt vervangen als volgt :
"De politiediensten houden toezicht op de geïnterneerde personen aan wie door de strafuitvoeringsrechtbank een in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [1 ... ]1 bedoelde uitvoeringsmodaliteit van de internering werd toegekend. Zij houden eveneens toezicht op de naleving van de hen daartoe meegedeelde voorwaarden.".
In artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, wordt een § 2bis ingelast :
"De voorlopige invrijheidstelling kan ook worden aangevraagd door degene die aangehouden is op het ogenblik van zijn internering of van wie de onmiddellijke opsluiting is bevolen ter gelegenheid van de internering, conform artikel 10 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [1 ... ]1, mits er tegen de internering zelf hoger beroep, verzet of cassatieberoep is aangetekend."
[1 In artikel 2 van de wet van de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in de bepaling onder 2° worden de woorden "en de internering van ter beschikking van de regering gestelde recidivisten, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, gelast door de minister van Justitie op grond van artikel 25bis van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten" opgeheven;
b) in de bepaling onder 3° worden de woorden "artikelen 7 en 21 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten" vervangen door de woorden "de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering". ]1
[1 In de artikelen 5, § 4, 1°, en 11, § 3, 4°, van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens worden de woorden "de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten" telkens vervangen door de woorden "de wet van 5 mei 2014 betreffende internering." ]1
In de wet van 10 april 2014 tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de oprichting van een nationaal register voor gerechtsdeskundigen en tot oprichting van een nationaal register voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, wordt het hoofdstuk 4, dat artikel 19 bevat, vervangen als volgt :
"Hoofdstuk 4. Wijziging van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [2 ... ]2.
Art. 19. In artikel 5, § 2, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering [2 ... ]2 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid aanvullen met de woorden "en die werd opgenomen in het [3 nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken ]3";
2° [1 tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende :
"Enkel in de gevallen en op de wijze bepaald in [3 artikel 555/15 ]3 van het Gerechtelijk Wetboek, kan het psychiatrisch deskundigenonderzoek uitgevoerd worden onder de leiding en de verantwoordelijkheid van een psychiater die geen houder is van de beroepstitel forensisch psychiater". ]1.
De wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten wordt opgeheven.
[1 Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 135, § 4, zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op alle lopende zaken. ]1
§ 1. Bij de inwerkingtreding van [1 deze wet ]1 worden alle dossiers van geïnterneerden waarvoor de commissies tot bescherming van de maatschappij bevoegd zijn ambtshalve en zonder kosten ingeschreven op de algemene rol van de bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank.
[1 De artikelen 77/8, en 77/9 zijn van toepassing op de geïnterneerde veroordeelden. In afwijking van artikel 77/8, § 1, blijven de beslissingen tot plaatsing in inrichtingen vermeld onder artikel 3, 4°, d), genomen voor de inwerkingtreding van deze wet, geldig.
De beslissingen tot toekenning van uitvoeringsmodaliteiten die vóór de inwerkingtreding van deze wet door de commissies voor de bescherming van de maatschappij zijn genomen, blijven geldig na de inwerkingtreding ervan. ]1
Indien zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet geen advies werd uitgebracht, vat het openbaar ministerie de kamer voor de bescherming van de maatschappij. ]1
Gedurende deze plaatsing zijn deze inrichtingen gehouden tot dezelfde verplichtingen als de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, d).
Artikel 84 is op deze inrichtingen van toepassing. ]1
Indien op het secretariaat van de Commissies tot Bescherming van de Maatschappij een slachtofferfiche voorhanden is, wordt de hierin opgenomen informatie ambtshalve overgemaakt aan [1 de rechter voor de bescherming van de maatschappij ]1 die ze behandelt overeenkomstig artikel 4.
[1 Een examen met het oog op de werving van werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie, kan georganiseerd worden overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 oktober 2006 tot vaststelling van de nadere regels voor de examens met het oog op de werving van werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en van werkende en plaatsvervangende assessoren gespecialiseerd in sociale re-integratie, vóór de inwerkingtreding van artikel 196bis van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij deze wet. ]1
136. [1 Deze wet treedt in werking op [2 1 oktober 2016 ]2, met uitzondering van :
1° artikel 6, § 1, tweede lid, dat in werking treedt op 1 januari 2020;
2° artikel 135/1 en dit artikel die in werking treden op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De Koning kan data van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de data vermeld in het eerste lid. ]1