Info



Tekst


HOOFDSTUK I. - Preventie van branden en ontploffingen.
Art. 1

De brandpreventie omvat al de veiligheidsmaatregelen die tot doel hebben, enerzijds, het ontstaan van een brand te voorkomen, elk begin van brand op te sporen en de uitbreiding ervan te verhinderen, anderzijds, de hulpdiensten te alarmeren en zowel de redding van de personen als de bescherming van de goederen in geval van brand te vergemakkelijken.

   De preventie van ontploffingen omvat de gezamenlijke veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van omstandigheden die ontploffingen kunnen veroorzaken en ter beperking daarvan indien ze toch zouden ontstaan.

Art. 2

<W 2003-12-22/42, art. 413, 007 ; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1. Met het oog op de preventie van brand en ontploffing, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de basispreventienormen die één of meer categorieën van constructies gemeen hebben, ongeacht hun bestemming.

§ 2. Afwijkingen op de basispreventienormen zoals bepaald in § 1 kunnen worden toegestaan indien de desbetreffende constructie door deze afwijkingen een veiligheidsniveau behoudt dan tenminste gelijk is aan deze vereist door deze normen.

   Elke aanvraag tot afwijking wordt ingediend door de bouwheer of zijn afgevaardigde.

   De Koning bepaalt de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen worden toegestaan.

   Afwijkingen kunnen enkel worden toegestaan op basis van een advies van een commissie voor afwijking.

§ 3. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking bedoeld in § 2, vierde lid.

   De commissie voor afwijking bestaat onder andere uit [1 ... ]1 deskundigen en hun respectieve plaatsvervangers [1 van de FOD Binnenlandse Zaken of van een hulpverleningszone ]1. Zij worden aangewezen op grond van hun bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid in zake brandvoorkoming

(1)<W 2018-07-15/08, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 05-10-2018>
Art. 3

<W 1990-05-22/34, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-10-1990> De Koning stelt, op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de bevoegde Minister, de specifieke preventienormen vast die betrekking hebben op de constructies waarvan het gebruik samenhangt met aangelegenheden waarvoor de nationale overheid bevoegd is.

Art. 4

De gemeenteraad kan verordeningen inzake preventie van branden en ontploffingen uitvaardigen. [1 ... ]1 [1 ... ]1

(1)<W 2015-11-09/19, art. 43, 010; Inwerkingtreding : 10-12-2015>
Art. 5

Op verslag van [1 de hulpverleningszone waartoe zijn gemeente behoort, ]1 ziet de burgemeester toe op de uitvoering van de krachtens deze wet voorgeschreven veiligheidsmaatregelen.

   Bij het volbrengen van zijn taak is [1 de hulpverleningszone ]1t onderworpen aan de inspectie die door de Koning wordt georganiseerd [1 overeenkomstig de artikelen 168 tot 174 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid ]1.

   De burgemeester alsmede het personeel van [1 de hulpverleningszone ]1 en het personeel belast met de inspectie [2 kunnen controles aangaande de brandveiligheid van constructies uitvoeren en hebben hiertoe de toegang tot de constructies of onderdelen van constructies die voor het publiek toegankelijk zijn alsook de verlaten, niet onderhouden constructies. Zij hebben slechts toegang tot constructies die niet voor het publiek toegankelijk zijn of tot de onderdelen ervan wanneer zij ofwel concrete aanwijzingen hebben dat de openbare veiligheid ernstig in het gedrang komt ofwel toestemming hebben verkregen van de persoon die gemachtigd is om toegang te verlenen ofwel van de persoon die het werkelijk genot heeft van de plaats en wiens bescherming van het privéleven of eerbied voor de woning in het gedrang dreigen te komen ]2.

(1)<W 2007-05-15/61, art. 189, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (zie KB 2014-08-04/15, art. 11, §1, 1°; zie ook de overgangsbepalingen (ED ten laatste op 01-01-2016) in art. 11, §1, 2°, L2 en L3)> (2)<W 2015-11-09/19, art. 44, 010; Inwerkingtreding : 10-12-2015>
Art. 6

§ 1. Er wordt een Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing ingesteld, waarvan de samenstelling en de werkwijze door de Koning worden bepaald.

   Deze Raad bestaat uit vertegenwoordigers van de openbare en van de particuliere belangen. Hij heeft tot taak :
a) alle maatregelen inzake beveiliging tegen brand en ontploffing voor te stellen;
b) advies te geven over ieder ontwerp-besluit betreffende de preventie van branden en ontploffingen.

§ 2. [1 ... ]1.

(1)<W 2015-12-26/03, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK II. _ Verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering inzake brand en ontploffing.
Art. 7

§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk kunnen toepasselijk worden verklaard op alle inrichtingen die gewoonlijk voor het publiek toegankelijk zijn, ook al wordt het publiek er slechts onder bepaalde voorwaarden toegelaten.

§ 2. Bij in Ministerraad overlegde besluiten bepaalt de Koning de categorieën van inrichtingen waarop Hij de bepalingen van dit hoofdstuk toepasselijk maakt en wijst Hij de natuurlijke of rechtspersonen aan die de krachtens deze bepalingen opgelegde verplichtingen moeten nakomen.

Art. 8

De in artikel 7, § 2, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen zijn objectief aansprakelijk zowel voor de lichamelijke als voor de materiële schade, aan derden veroorzaakt door een brand of een ontploffing, onverminderd het gewone verhaal op de voor het schadegeval aansprakelijke personen.

   De Koning bepaalt het maximaal bedrag van die objectieve aansprakelijkheid.

   Geen inrichting mag voor het publiek worden opengesteld indien de objectieve aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding kan geven, niet gedekt is door een verzekering welke de in het eerste lid vermelde personen hebben afgesloten bij een verzekeringsonderneming die erkend is of van erkenning ontslagen is krachtens de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.

   Voor de inrichtingen die voor het publiek toegankelijk zijn op de dag waarop deze wet in werking treedt, bepaalt de Koning binnen welke termijn de verzekering moet zijn afgesloten.

   In afwijking van het derde lid, zijn de door de Koning aangewezen publiekrechtelijke rechtspersonen ontslagen van de verplichting een verzekeringscontract af te sluiten.

   De verzekeraar die de benadeelde personen heeft vergoed, treedt in de rechten zowel van deze personen als van de verzekeringnemers tegen de voor het schadegeval aansprakelijke derden tot beloop van de door hem betaalde sommen.

   Kunnen niet genieten van de uitkeringen bepaald in deze wet:
a in de mate van zijn fout, de brandstichter of de dader van de ontploffing;
b de verzekeraar die de benadeelde persoon vergoed heeft in het kader van een verzekering met vergoedend karakter en die zijn subrogatierecht uitoefent bedoeld in artikel 41 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;
c iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de benadeelde persoon of zijn rechthebbenden, evenals iedere instelling die of ieder organisme dat beschikt over een wettelijk of conventioneel subrogatierecht of over een eigen recht tegen de persoon die aansprakelijk is voor het ongeval. Het subrogatierecht toegekend aan de verzekeringsinstelling krachtens artikel 136, § 2, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen , het subrogatierecht toegekend aan de rechtspersonen en instellingen bedoeld bij artikel 14 § 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssectoren het eigen recht van de verzekeraar van arbeidsongevallen krachtens artikel 47 van de wet van 10 april 1971 op arbeidsongevallen kunnen echter uitgeoefend worden na volledige vergoeding van de benadeelde persoon of zijn rechthebbenden door de verzekeraar van de objectieve aansprakelijkheid. <W 1996-04-29/32, art. 151, 004; Inwerkingtreding : 31-12-1994> <W 1998-02-22/43, art. 193, 005; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

   De Koning bepaalt, op de voordracht van de Minister van Economische Zaken, het voorwerp en de draagwijdte van deze verzekering alsmede de desbetreffende controlemaatregelen, na advies van de bij de wet van 9 juli 1975 ingestelde Controledienst voor de Verzekeringen en de Commissie voor Verzekeringen.

Art. 8bis

<ingevoegd bij W 1989-12-22/31, art. 306, 002; Inwerkingtreding : 09-01-1990> § 1. De verzekeringsnemer moet van ieder schadegeval vanaf het ogenblik waarop hij er kennis van krijgt, zo vlug mogelijk mededeling doen aan de verzekeringsonderneming en aan deze laatste alle door de verzekeringsovereenkomst voorgeschreven inlichtingen en bescheiden verschaffen. (NOTA van Justel : de W 2007-04-25/38, art. 217, beschikt dat het eerste lid van § 1 wordt vervangen als volgt : " Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek, verjaart iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, door verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. " Het is misschien het eerste lid van § 5 dat zo dient vervangen te worden. <W 2007-04-25/38, art. 217, 008; Inwerkingtreding : 18-05-2007> )

§ 2. Indien de verzekeringsnemer, om welke reden ook, ophoudt de in artikel 8, eerste lid, bedoelde aansprakelijkheid te dragen, moet hij daarvan binnen acht dagen mededeling doen aan de verzekeringsonderneming.

§ 3. Voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk kan de verzekeringsonderneming door de benadeelde in België worden gedagvaard, hetzij voor de rechter van de plaats van het feit waar het schadegeval is gebeurd, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde, hetzij voor de rechter van de zetel van de verzekeringsonderneming.

§ 4. Een vonnis of arrest gewezen in een geschil ter zake van een door een brand of ontploffing veroorzaakte schade, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan aan de verzekeringsonderneming of aan de benadeelde partij slechts worden tegengeworpen, indien ze in het geding partij zijn geweest dan wel daarin zijn geroepen.

   Niettemin kan het vonnis of arrest, dat in een geschil tussen de benadeelde en de verzekeringsnemer is gewezen, worden tegengeworpen aan de verzekeringsonderneming, indien is gebleken dat deze laatste in feite de leiding van het geding op zich heeft genomen.

   De verzekeringsonderneming kan de verzekeringsnemer in het geding roepen, dat door de benadeelde tegen hem wordt ingesteld.

   Wanneer de burgerlijke vordering tot herstelling van een door een brand of ontploffing veroorzaakte schade, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, tegen de verzekeringsnemer wordt ingesteld voor het strafgerecht, kan de verzekeringsonderneming door de benadeelde partij of door de verzekeringsnemer in de zaak worden betrokken en kan zij ook vrijwillig tussenkomen, onder dezelfde voorwaarden als zou de vordering voor het burgerlijk gerecht zijn gebracht, maar het strafgerecht kan geen uitspraak doen over de rechten die de verzekeringsonderneming kan doen gelden tegenover de verzekeringsnemer.

   Bovendien kan de verzekeringsnemer in de zaak worden betrokken door de verzekeringsonderneming die vrijwillig tussenkomt.

§ 5. Iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, verjaart na verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. (NOTA van Justel : de W 2007-04-25/38, art. 217, beschikt dat het eerste lid van § 1 wordt vervangen als volgt : " Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek, verjaart iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, door verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. " Het is misschien het eerste lid van de onderhavige § 5 dat zo dient vervangen te worden. <W 2007-04-25/38, art. 217, 008; Inwerkingtreding : 18-05-2007> )

   Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen de verzekeringsonderneming stuiten, stuiten ook de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde tegen de verzekeringsnemer.

   Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen de verzekeringsnemer stuiten, stuiten ook de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde tegen de verzekeringsonderneming.

   De verjaring wordt ten opzichte van een verzekeringsonderneming gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeringsonderneming en de benadeelde. Een nieuwe termijn van drie jaar begint te lopen te rekenen vanaf het ogenblik waarop één der partijen aan de andere partij bij deurwaardersexploot heeft kennis gegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt; indien de kennisgeving bij aangetekende brief geschiedt, begint de nieuwe termijn te lopen op de dag volgend op die waarop de brief ter post is afgegeven.

§ 6. Geen uit de wet of uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende nietigheid, exceptie of verval kan door een verzekeringsonderneming aan een benadeelde worden tegengeworpen.

   Een verzekeringsonderneming kan zich een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringsnemer voor zover de verzekeringsonderneming volgens de wet of volgens de verzekeringsovereenkomst gerechtigd was de uitkering te weigeren of te verminderen.

§ 7. De verzekeringsonderneming kan aan een benadeelde de beëindiging, de nietigverklaring, de ontbinding, de opzegging, de schorsing van de overeenkomst of van de dekking, uit welke oorzaak ook, slechts tegenwerpen ten aanzien van schadegevallen, die plaatsvinden na verloop van een termijn van dertig dagen na de kennisgeving door de verzekeringsonderneming van een dezer feiten. De kennisgeving moet geschieden bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs gericht aan de burgemeester van de gemeente waar de voor het publiek toegankelijke instelling gevestigd is, die bevoegd is voor het ontvangen van de kennisgevingen betreffende de verzekering die in dit hoofdstuk geregeld wordt.

   De termijn begint te lopen op de dag volgende op die, waarop de aangetekende brief ter post bezorgd is.

   De kennisgeving kan niet vroeger geschieden dan :
1° op de dag waarop de overeenkomst een einde heeft genomen ten aanzien van de verzekerde indien het een schorsing betreft;
2° op de dag van de kennisgeving door één van beide partijen aan de andere van de ontbinding, de opzegging of de nietigverklaring van de overeenkomst;
3° op de dag van de beëindiging van de overeenkomst in alle gevallen die niet onder 2° zijn voorzien.

§ 8. De verzekeringsonderneming die de overeenkomst bedoeld in artikel 8, derde lid, afsluit, is ertoe gehouden aan de verzekeringsnemer een bewijsstuk af te geven waarvan de vorm en de inhoud door de Koning worden bepaald.

§ 9. De verzekeringsonderneming die een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 8, derde lid, afsluit, is ertoe gehouden hiervan kennis te geven aan de burgemeester van de gemeente waar de voor het publiek toegankelijke inrichting gevestigd is.

   De verzekeringsonderneming schrijft de kennisgevingen en aangiften met betrekking tot deze verzekering in een repertorium, waarvan de inrichting en werkwijze door de Koning worden geregeld.

§ 10. De koninklijke besluiten in uitvoering van de paragrafen 8 en 9 worden genomen na advies van de bij de wet van 9 juli 1975 ingestelde Controledienst voor de Verzekeringen en de Commissie voor de Verzekeringen.

Art. 9

De ondernemingen die de in artikel 8 bedoelde burgerrechtelijke aansprakelijkheid verzekeren, vestigen ten laste van de verzekeringnemers jaarlijks een heffing die niet meer mag belopen dan 10 pct. van het jaarbedrag van de premie met betrekking tot de in voornoemd artikel opgelegde verzekering. De opbrengst van deze heffing is bestemd tot stijving van het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing bedoeld in artikel 6, § 2.

   De Koning bepaalt, op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Economische Zaken, het percentage van genoemde heffing, inning en overdracht aan het Fonds. De Controledienst van de verzekeringen is gelast toe te zien op de uitvoering, van deze bepalingen.

HOOFDSTUK III. _ Sancties en controle.
Art. 10

§ 1. Overtreding van de bepalingen van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen koninklijke besluiten worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot duizend frank, of met één van die straffen alleen.

   In geval van herhaling binnen het jaar kan de straf tot het dubbele van het maximum worden verhoogd.

   De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk V en artikel 85 niet uitgezonderd zijn van toepassing op de in de artikel bedoelde overtredingen.

§ 2. In geval van veroordeling kan de rechter de sluiting van de inrichting voor een duur van één maand tot één jaar bevelen. De sluiting kan in voorkomend geval worden uitgevoerd ten laste van de derde die de inrichting mocht hebben overgenomen sedert de vaststelling van de overtreding welke tot de sluiting aanleiding geeft.

   In dat geval wordt de derde echter in het geding geroepen en kan het vonnis niet tegen hem ingeroepen worden indien hij kan bewijzen dat hij te goeder trouw was en onkundig van de sluiting waarmee de inrichting was bedreigd. Hij moet eveneens bewijzen dat hij de krachtens artikel 3, § 1, vereiste aanpassingen of verbouwingen heeft uitgevoerd.

   De sluiting van de inrichting gaat in achtenveertig uren na de betekening van de beslissing tot veroordeling.

Art. 11

De burgemeester kan de voorlopige sluiting bevelen van de inrichting die niet voldoet aan de krachtens deze wet voorgeschreven veiligheidsmaatregelen [1 of wegens het niet afsluiten van de verzekering bedoeld in hoofdstuk II ]1.

   De heropening van de inrichting wordt slechts toegestaan als de vereiste aanpassingen of verbouwingen uitgevoerd zijn [1 en de verplichting inzake de verzekering bepaald in hoofdstuk II in orde gebracht werden ]1.

(1)<W 2015-11-09/19, art. 45, 010; Inwerkingtreding : 10-12-2015>
Art. 12

Onverminderd de op de officieren van gerechtelijke politie rustende plichten, is de burgemeester gemachtigd de inbreuken op de bepalingen van deze wet op te sporen en bij wege van processen-verbaal die bewijskrachtig zijn behoudens tegenbewijs, vast te stellen.

   Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen drie dagen na de vaststelling van de overtreding aan de overtreder overhandigd.

Art. 13

13.

Inhoudstabel
HOOFDSTUK I. - Preventie van branden en ontploffingen. (Art. 1)
HOOFDSTUK II. _ Verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering inzake brand en ontploffing. (Art. 7)
HOOFDSTUK III. _ Sancties en controle. (Art. 10)