Info



Tekst


Eerste deel : ALGEMENE BEGINSELEN.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Voorafgaande bepalingen.
Art. 1

Dit wetboek regelt de organisatie van de hoven en rechtbanken, de bevoegdheid en de rechtspleging.

Art. 2

De in dit wetboek gestelde regels zijn van toepassing op alle rechtsplegingen, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk opgeheven wetsbepalingen of door rechtsbeginselen, waarvan de toepassing niet verenigbaar is met de toepassing van de bepalingen van dit wetboek.

Art. 3

De wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging zijn van toepassing op de hangende rechtsgedingen, zonder dat die worden onttrokken aan de instantie van het gerecht waarvoor zij op geldige wijze aanhangig zijn, en behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald.

Art. 4

Alle zaken worden, volgens hun aard, na behandeling berecht in de orde waarin men hun berechting heeft gevorderd.

Art. 5

Er bestaat rechtsweigering wanneer de rechter weigert recht te spreken onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet.

Art. 6

De rechters mogen in de zaken die aan hun oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking.

Art. 7

De rechters zijn gehouden zich naar de uitleggingswetten te gedragen in alle zaken waarin het rechtspunt niet definitief berecht is op het tijdstip waarop die wetten bindend worden.

Art. 8

Bevoegdheid is de macht van de rechter om kennis te nemen van een vordering die voor hem is gebracht.

Art. 9

Volstrekte bevoegdheid is de rechtsmacht bepaald naar het onderwerp, de waarde en in voorkomend geval het spoedeisend karakter van de vordering of de hoedanigheid van de partijen.

   Zij kan niet worden uitgebreid, tenzij de wet anders bepaalt.

Art. 10

Territoriale bevoegdheid is de rechtsmacht die aan de rechter toebehoort in een rechtsgebied naar de regels die de wet stelt.

Art. 11

De rechters kunnen hun rechtsmacht niet overdragen.

   Zij kunnen niettemin ambtelijke opdrachten geven aan een andere rechtbank of aan een andere rechter, en zelfs aan vreemde gerechtelijke overheden, om daden van onderzoek te doen verrichten.

Art. 12

De vordering is een inleidende vordering of een tussenvordering.

   De inleidende vordering opent het rechtsgeding.

Art. 13

Een tussenvordering is iedere vordering die in de loop van het rechtsgeding wordt ingesteld en ertoe strekt, hetzij de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen de partijen in te stellen, hetzij personen die nog niet in het geding zijn geroepen, erin te betrekken.

Art. 14

De tegenvordering is een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de eiser een veroordeling te doen uitspreken.

Art. 15

Tussenkomst is een rechtspleging waarbij een derde persoon partij wordt in het geding.

   Zij strekt ertoe, hetzij de belangen van de tussenkomende partij of van een der partijen in het geding te beschermen, hetzij een veroordeling te doen uitspreken of vrijwaring te doen bevelen.

Art. 16

De tussenkomst is vrijwillig, wanneer de derde opkomt om zijn belangen te verdedigen.

   Zij is gedwongen, wanneer de derde in de loop van een rechtspleging gedagvaard wordt door een of meer partijen.

HOOFDSTUK II. _ Voorwaarden van de rechtsvordering.
Art. 17

De rechtsvordering kan niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.

   [1 De rechtsvordering van een rechtspersoon, die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden, is eveneens ontvankelijk onder de volgende voorwaarden:
1° het maatschappelijk doel van de rechtspersoon is van bijzondere aard, onderscheiden van het nastreven van het algemeen belang;
2° de rechtspersoon streeft op duurzame en effectieve wijze dit maatschappelijk doel na;
3° de rechtspersoon treedt op in rechte in het kader van dat maatschappelijk doel, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel;
4° de rechtspersoon streeft met zijn rechtsvordering louter een collectief belang na. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 137, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 18

Het belang moet een reeds verkregen en dadelijk belang zijn.

   De rechtsvordering kan worden toegelaten, indien zij, zelfs tot verkrijging van een verklaring van recht, is ingesteld om schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen.

HOOFDSTUK III. _ Vonnissen en arresten.
Art. 19

Het vonnis is een eindvonnis inzover daarmee de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt uitgeput is, behoudens de rechtsmiddelen bij de wet bepaald.

   [1 De rechter die zijn rechtsmacht over een geschilpunt heeft uitgeput, kan terzake niet meer worden geadieerd, behoudens de bij dit Wetboek bepaalde uitzonderingen. ]1

   (Alvorens recht te doen, kan de rechter, in elke stand van de rechtspleging, een voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. De meest gerede partij kan hiertoe de zaak in elke stand van het geding voor de rechter brengen bij eenvoudig schriftelijk verzoek neergelegd ter of toegezonden aan de griffie [2 in zoveel exemplaren als er partijen in het geding zijn, vermeerderd met één ]2; de griffier roept de partijen en, in voorkomend geval, hun advocaat op bij gewone brief of, ingeval de partij verstek heeft laten gaan op de inleidingszitting en geen advocaat heeft, bij gerechtsbrief. ) [2 Bij deze oproeping wordt een exemplaar van het verzoek gevoegd. ]2 <W 2007-04-26/71, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

(1)<W 2014-02-28/25, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 03-02-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 128, 020; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 20

Middelen van nietigheid kunnen niet worden aangewend tegen vonnissen. Deze kunnen alleen worden vernietigd door de rechtsmiddelen [1 of, in voorkomend geval, verbeterd door de procedures ]1 bij de wet bepaald.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 21

De gewone rechtsmiddelen zijn verzet en hoger beroep.

   Bovendien zijn er, naar gelang van het geval, buitengewone rechtsmiddelen: voorziening in cassatie, derden-verzet, verzoek tot herroeping van gewijsde en verhaal op de rechter.

Art. 22

De beslissingen van de gerechtshoven worden arresten genoemd.

HOOFDSTUK IV. _ Rechterlijk gewijsde.
Art. 23

Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich niet verder uit dan tot hetgeen het voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt. Vereist wordt dat de gevorderde zaak dezelfde is; [1 dat de vordering op dezelfde oorzaak berust, ongeacht de ingeroepen rechtsgrond; ]1 dat de vordering tussen dezelfde partijen bestaat, en door hen en tegen hen in dezelfde hoedanigheid gedaan is. [2 Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich evenwel niet uit tot de vordering die berust op dezelfde oorzaak maar waarvan de rechter geen kennis kon nemen gelet op de rechtsgrond waarop ze steunt. ]2

(1)<W 2015-10-19/01, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-12-21/09, art. 199, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 24

Iedere eindbeslissing heeft gezag van gewijsde vanaf de uitspraak.

Art. 25

Het gezag van het rechterlijk gewijsde verhindert dat de vordering opnieuw wordt ingesteld.

Art. 26

Het gezag van het rechterlijk gewijsde blijft bestaan zolang de beslissing niet ongedaan is gemaakt.

Art. 27

De exceptie van gewijsde kan in elke stand van het geding worden voorgedragen voor de feitenrechter voor wie de vordering is ingesteld.

   Zij kan door de rechter niet ambtshalve worden opgeworpen.

Art. 28

Iedere beslissing gaat in kracht van gewijsde zodra zij niet meer voor verzet of hoger beroep vatbaar is, behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt en onverminderd de gevolgen van de buitengewone rechtsmiddelen.

HOOFDSTUK V. _ Aanhangigheid en samenhang.
Art. 29

Aanhangigheid bestaat telkens wanneer vorderingen met hetzelfde voorwerp en wegens dezelfde oorzaak worden ingesteld tussen dezelfde partijen die in dezelfde hoedanigheid optreden voor verschillende rechtbanken, bevoegd om daarvan kennis te nemen en geroepen om in eerste aanleg uitspraak te doen.

Art. 30

Rechtsvorderingen kunnen als samenhangende zaken worden behandeld, wanneer zij onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, ten einde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht.

HOOFDSTUK VI. - Onsplitsbaarheid.
Art. 31

Het geschil is enkel onsplitsbaar, in de zin van de artikelen (735, § 5, 747, § 2, zevende lid ), 1053, 1084 en 1135, wanneer de gezamenlijke tenuitvoerlegging van de onderscheiden beslissingen waartoe het aanleiding geeft, materieel onmogelijk zou zijn. <W 2007-04-26/71, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

HOOFDSTUK VII. - (Betekeningen, kennisgevingen, neerleggingen en mededelingen. ) <W 2006-08-05/45, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie art. 16)>
Art. 32

<W 2006-08-05/45, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie art. 165)> Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder :
1° " betekening " : " de afgifte van een origineel of een afschrift van de akte; zij geschiedt bij gerechtsdeurwaardersexploot of, in de gevallen die de wet bepaalt, in de vormen die deze voorschrijft ";
2° " kennisgeving " : " de toezending van een akte van rechtspleging in origineel of in afschrift; zij geschiedt langs de postdiensten of per elektronische post aan het gerechtelijk elektronisch adres of, in de gevallen die de wet bepaalt, per fax of in de vormen die de wet voorschrijft.
[1 3° "woonplaats" : de plaats waar de persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf;
4° "verblijfplaats" : iedere andere vestiging, zoals de plaats waar de persoon kantoor houdt of een handels- of nijverheidszaak drijft;
5° "gerechtelijk elektronisch adres" : het unieke, door de bevoegde overheid aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon toegekende elektronisch adres;
6° "adres van elektronische woonstkeuze" : elk ander elektronisch adres waarop een betekening overeenkomstig artikel 32quater/1 kan gebeuren na de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming door de geadresseerde telkens voor die bepaalde betekening. ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
Art. 32bis

<ingevoegd bij W 2006-08-05/45, art. 4; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2017 zie art. 16 dezelfde wet van 2006 opgeheven door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

Art. 32ter

[1 Elke kennisgeving of mededeling aan of neerlegging bij de hoven of rechtbanken, het openbaar ministerie, diensten die afhangen van de rechterlijke macht, met inbegrip van de griffies en parketsecretariaten, of andere openbare diensten, of elke kennisgeving of mededeling aan een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris, door de hoven of rechtbanken, het openbaar ministerie, diensten die afhangen van de rechterlijke macht, met inbegrip van de griffies en parketsecretariaten, of andere openbare diensten, of door een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris, kan gebeuren door middel van het informaticasysteem van Justitie dat door de Koning wordt aangewezen.

   De Koning bepaalt de nadere regels van dat informaticasysteem, waarbij de vertrouwelijkheid en effectiviteit van de communicatie worden verzekerd. Het gebruik van het voormelde informaticasysteem kan door de Koning aan de instanties, diensten of actoren vermeld in het eerste lid of sommigen onder hen worden opgelegd.

   De Koning kan de toepassing van deze bepaling bij besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, uitbreiden tot andere instellingen en diensten. ]1

(1)<W 2016-12-25/14, art. 57, 019; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 32quater/1

[1 § 1. De betekening geschiedt elektronisch op het gerechtelijk elektronisch adres. Bij gebreke aan een gerechtelijk elektronisch adres, kan zij ook geschieden op het adres van elektronische woonstkeuze, op voorwaarde dat de geadresseerde telkens voor die bepaalde betekening, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, uitdrukkelijk en voorafgaandelijk zijn toestemming heeft gegeven.

   Telkens een betekening op elektronische wijze wordt verricht, wordt de geadresseerde volgens de door de Koning bepaalde nadere regels, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in kennis gesteld van :
1° de gegevens die hem betreffen en die in het in artikel 32quater/2 bedoelde register worden opgeslagen;
2° de categorieën van personen die toegang hebben tot de in de bepaling onder 1° bedoelde gegevens;
3° de bewaartermijn van de in de bepaling onder 1° bedoelde gegevens;
4° de in artikel 32quater/2, § 2, bedoelde verantwoordelijke voor de verwerking;
5° de wijze waarop hij inzage kan verkrijgen van de onder 1° bedoelde gegevens.

§ 2. Binnen vierentwintig uur na de verzending van het bericht tot betekening op elektronische wijze of het verzoek tot toestemming tot betekening op elektronische wijze aan de geadresseerde, laat het in artikel 32quater/2 bedoelde register een bericht van bevestiging van betekening aan de gerechtsdeurwaarder toekomen die de akte heeft betekend. De betekening wordt in dat geval geacht te zijn gedaan op de datum van de verzending van het voormelde bericht of verzoek.

   Bij gebrek aan een bericht van bevestiging van betekening binnen de termijn vermeld in het eerste lid wordt de betekening op elektronische wijze als niet mogelijk beschouwd zoals bedoeld door artikel 32quater/3, § 3.

   Bij de opening door de geadresseerde van de akte laat het register een bericht van opening door de geadresseerde toekomen aan de gerechtsdeurwaarder die de akte heeft betekend.

   Bij gebrek aan ontvangst van een bericht van opening door de geadresseerde binnen vierentwintig uur na de verzending van het in het eerste lid bedoelde bericht of verzoek aan de geadresseerde, verstuurt de gerechtsdeurwaarder de eerstvolgende werkdag, een gewone brief van melding van de betekening op elektronische wijze aan de geadresseerde. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
Art. 32quater/2

[1 § 1. Bij de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders wordt een geïnformatiseerde gegevensbank opgericht, "Centraal register van gedematerialiseerde authentieke akten van gerechtsdeurwaarders" geheten. Hierin worden de door de Koning aangeduide gegevens en digitale documenten, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, verzameld die nodig zijn om de rechtsgeldigheid van een betekening na te gaan en in rechte vast te stellen. [2 Het register bevat eveneens elke andere door de Koning, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, aangeduide authentieke akte die opgemaakt wordt door een gerechtsdeurwaarder. ]2 Dit register geldt als authentieke bron voor alle akten die erin zijn opgenomen.

   De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders houdt in dit register een lijst bij van de adressen van elektronische woonstkeuze waarvoor de titularis de in artikel 32quater/1, § 1, bedoelde toestemming heeft gegeven. Deze lijst en de daarin opgenomen gegevens zullen, onder toezicht van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, uitsluitend door gerechtsdeurwaarders kunnen geraadpleegd worden in uitvoering van hun wettelijke opdrachten en mogen niet aan derden worden verstrekt. De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels voor de opstelling, de bewaring en de raadpleging van deze lijst.

§ 2. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders wordt met betrekking tot het in paragraaf 1 bedoelde register beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

   Het is de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders verboden om de in paragraaf 1 bedoelde gegevens te verstrekken aan andere dan de in paragraaf 3 bedoelde personen.

   De bewaartermijn van de gegevens opgenomen in het in paragraaf 1 bedoelde register bedraagt dertig jaar.

   De Koning stelt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een procedure vast op grond waarvan de gegevens van een betekening op elektronische wijze onder de door Hem bepaalde voorwaarden op een eerder tijdstip uit het register kunnen worden verwijderd.

§ 3. De magistraten van de rechterlijke orde bedoeld in artikel 58bis, de griffiers en de parketsecretarissen, voor zover de raadpleging betrekking heeft op betekeningen die onder hun bevoegdheid vallen, en de gerechtsdeurwaarders, [2 voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten ]2, kunnen de gegevens van het in paragraaf 1 bedoelde register rechtstreeks raadplegen.

§ 4. Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in het in paragraaf 1 bedoelde register geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk.

§ 5. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders staat in voor de controle op de werking en het gebruik van het in paragraaf 1 bedoelde register. In voorkomend geval is hoofdstuk VII van boek IV van deel II van dit Wetboek van toepassing.

§ 6. De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels voor de inrichting en werking van het in paragraaf 1 bedoelde register en de gegevens die erin zullen worden opgenomen.

§ 7. Binnen de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders stelt de voorzitter van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders een aangestelde voor de gegevensbescherming aan.

   De aangestelde voor de gegevensbescherming is meer bepaald belast met :
1. het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;
2. het informeren en adviseren van de voorzitter en de medewerkers die de persoonsgegevens behandelen over hun verplichtingen binnen het kader van deze wet en binnen het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de privacy;
3. het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
4. het vormen van het contactpunt voor de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
5. de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

   Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de aangestelde voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk en brengt hij rechtstreeks verslag uit aan de voorzitter van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.

   De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels volgens welke de aangestelde voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (2)<W 2019-05-05/19, art. 75, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 32quater/3

[1 § 1. In strafzaken gebeurt de betekening op elektronische wijze of aan de persoon, naar keuze van de gerechtsdeurwaarder en afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de zaak, tenzij het openbaar ministerie eist dat de betekening aan de persoon gebeurt.

§ 2. In andere dan in strafzaken geschiedt de betekening op elektronische wijze of aan de persoon, naar keuze van de gerechtsdeurwaarder, afhankelijk van de omstandigheden eigen aan de zaak.

§ 3. Indien geen betekening op elektronische wijze mogelijk is, geschiedt de betekening aan de persoon. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
Art. 33

De betekening geschiedt aan de persoon, wanneer het afschrift van de akte aan de geadresseerde zelf wordt ter hand gesteld.

   De betekening aan de persoon kan aan de geadresseerde worden gedaan op iedere plaats waar de gerechtsdeurwaarder hem aantreft.

   Indien de geadresseerde het afschrift van de akte weigert in ontvangst te nemen, stelt de gerechtsdeurwaarder die weigering vast op het origineel en de betekening wordt geacht aan de persoon te zijn gedaan.

Art. 34

De betekening aan een rechtspersoon wordt geacht aan de persoon te zijn gedaan, wanneer het afschrift van de akte is ter hand gesteld aan het orgaan dat of de aangestelde die krachtens de wet, de statuten of een regelmatige opdracht bevoegd is om de rechtspersoon, zelfs samen met anderen, in rechte te vertegenwoordigen.

Art. 35

Indien de betekening niet aan de persoon kan worden gedaan, geschiedt zij aan de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde en, voor een rechtspersoon, aan de maatschappelijke of de administratieve zetel.

   Het afschrift van de akte wordt ter hand gesteld aan een bloedverwante, aanverwante, dienstbode of aangestelde van de geadresseerde.

   Het mag niet worden ter hand gesteld aan een kind dat geen volle zestien jaar oud is.

   De commissaris van politie moet aan de optredende gerechtsdeurwaarder de plaats aanwijzen waar de partij verblijft, wanneer die hem bekend is en de partij geen woonplaats heeft.

Art. 36

<Opgeheven bij W 2016-05-04/03, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

Art. 37

<Opgeheven bij W 2010-04-06/19, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 38

<W 1985-05-24/30, art. 2, 002> § 1. [1 In geval een exploot niet kan worden betekend zoals bepaald in artikel 35, bestaat de betekening in het door de gerechtsdeurwaarder achterlaten aan de woonplaats of, bij gebrek aan een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde, van een afschrift van het exploot onder gesloten omslag met vermelding van de in artikel 44, eerste lid, bepaalde gegevens.

   De gerechtsdeurwaarder vermeldt op het origineel van het exploot en op het betekend afschrift, de datum, het uur en de plaats waarop dit afschrift werd achtergelaten.

   Uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de betekening van het exploot, richt de gerechtsdeurwaarder hetzij aan de woonplaats, hetzij, bij gebreke van een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde, [2 ... ]2, een door hem ondertekende brief. Deze brief vermeldt de datum en het uur van de aanbieding, alsmede de mogelijkheid voor de geadresseerde persoonlijk, of voor de houder van een schriftelijke volmacht een afschrift van dit exploot af te halen op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, tijdens een termijn van maximum drie maanden te rekenen vanaf de betekening.

   Wanneer de geadresseerde van het exploot de overbrenging van woonplaats heeft aangevraagd, wordt de in het derde lid bedoelde brief gericht aan de plaats waar hij in het bevolkingsregister is ingeschreven en aan het adres waarop hij aangekondigd heeft zijn nieuwe woonplaats te willen vestigen.

   Wanneer de in het derde en het vierde lid bedoelde voorschriften verzuimd of onregelmatig verricht zijn, kan de rechter gelasten dat een nieuwe brief wordt gericht aan de geadresseerde van het exploot. ]1

§ 2. Wanneer uit de ter plaatse vastgestelde feitelijke omstandigheden blijkt dat het materieel onmogelijk is tot de betekening over te gaan door het achterlaten van een afschrift van het exploot aan de woonplaats of bij gebrek aan een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde, bestaat zij in de terhandstelling van het afschrift aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied deze feitelijke toestand zich voordoet; op het origineel en op het afschrift worden de feitelijke omstandigheden vermeld die de betekening aan de procureur des Konings noodzakelijk maken. [6 ... ]6 [4 De betekening aan de procureur des Konings [6 zoals bedoeld in de artikelen 38, 40 en 42 ]6 geschiedt [6 door het opladen van het exploot op het in het artikel 32quater/2 bedoelde register, en in alle andere gevallen ]6 bij voorrang op elektronische wijze overeenkomstig artikel 32quater/1. [6 Wanneer een exploot wordt opgeladen zoals voorzien in dit artikel, geldt het tijdstip van opladen als het tijdstip van betekenen, waarna het register zoals bedoeld in artikel 32quater/2 een bericht van betekening aan de bevoegde procureur des Konings en het Rijksregister zendt. ]6 [6 In geval van betekening op elektronische wijze aan de procureur des Konings overeenkomstig dit lid, is artikel 32quater/1, § 2, vierde lid, niet van toepassing. ]6 ]4

   Hetzelfde geldt wanneer de woning waar de persoon aan wie betekend wordt zijn woonplaats heeft, klaarblijkelijk verlaten werd zonder dat hij de overbrenging van woonplaats heeft gevraagd.

   Op verzoek van de procureur des Konings worden de nodige maatregelen getroffen opdat het afschrift binnen de korst mogelijke tijd bij de betrokkene toekomt.

   [5 ... ]5

(1)<W 2010-04-06/19, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 74, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2015-10-19/01, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (4)<W 2016-05-04/03, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (5)<W 2018-05-25/02, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018> (6)<W 2020-07-31/03, art. 69, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art. 39

Wanneer de geadresseerde bij een lasthebber woonplaats heeft gekozen, mogen de betekening en de kennisgeving aan die woonplaats geschieden.

   Wordt het afschrift aan de gekozen woonplaats ter hand gesteld aan de lasthebber persoonlijk, dan wordt de betekening geacht aan de persoon te zijn gedaan.

   De betekening en de kennisgeving mogen niet meer aan de gekozen woonplaats geschieden, indien de lasthebber overleden is, indien hij er zijn woonplaats niet meer heeft, of indien hij er zijn bedrijf niet meer uitoefent.

Art. 40

Ten aanzien van hen die in België geen gekende woonplaats, verblijfplaats, of gekozen woonplaats hebben, stuurt de gerechtsdeurwaarder bij een ter post aangetekende brief het afschrift van de akte aan hun woonplaats of aan hun verblijfplaats in het buitenland en met de luchtpost indien de plaats van bestemming niet in een aangrenzend land ligt, onverminderd enige andere wijze van toezending overeengekomen tussen België en het land waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben. De betekening wordt geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangbewijs in de vormen die in dit artikel worden bepaald.

   Heeft de betrokkene in België noch in het buitenland een gekende woonplaats, verblijfplaats, noch gekozen woonplaats, dan wordt de betekening gedaan aan de procureur des konings in wiens rechtsgebied de rechter die van de vordering kennis moet nemen of heeft genomen, zitting houdt; is of wordt er geen vordering voor de rechter gebracht, dan geschiedt de betekening aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats heeft of, indien hij geen woonplaats in België heeft, aan de procureur des Konings te Brussel. [5 ... ]5 [2 De betekening door het openbaar ministerie aan het openbaar ministerie wordt geacht te zijn verricht door het aanbrengen, door een griffier van een rechtbank of van een hof, in de akte, van vermeldingen die een vaste dagtekening eraan toekennen. ]2 [3 De betekening aan de procureur des Konings [5 zoals bedoeld in de artikelen 38, 40 en 42 ]5 geschiedt [5 door het opladen van het exploot op het in het artikel 32quater/2 bedoelde register, en in alle andere gevallen ]5 bij voorrang op elektronische wijze overeenkomstig artikel 32quater/1. [5 Wanneer een exploot wordt opgeladen zoals voorzien in dit artikel, geldt het tijdstip van opladen als het tijdstip van betekenen, waarna het register zoals bedoeld in artikel 32quater/2 een bericht van betekening aan de bevoegde procureur des Konings en het Rijksregister zendt. ]5 [5 In geval van betekening op elektronische wijze aan de procureur des Konings overeenkomstig dit lid, is artikel 32quater/1, § 2, vierde lid, niet van toepassing. ]5 ]3

   De betekeningen mogen altijd aan de persoon worden gedaan, indien deze in België wordt aangetroffen.

   [4 ... ]4

(1)<W 2015-10-19/01, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2016-02-05/11, art. 125, 017; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2016-05-04/03, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (4)<W 2018-05-25/02, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018> (5)<W 2020-07-31/03, art. 70, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art. 41

Iedere betekening ten aanzien van de Koning met betrekking tot zijn domeinen wordt gedaan aan de persoon en aan het kabinet van de intendant of van de administrateur van zijn civiele lijst.

Art. 42

De betekeningen worden gedaan:
1° aan de Staat, (op het kabinet van de minister die bevoegd is om er kennis van te nemen of op het kantoor van de door hem aangewezen ambtenaar ) of, indien het voorwerp van het geschil behoort tot de bevoegdheid van de Senaat of de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de griffie van de betrokken vergadering, onverminderd de in artikel 705 gestelde regels; <W 1999-03-23/30, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 06-04-1999>
2° aan de provincie, op de zetel van het provinciebestuur;
3° aan de gemeente, op het gemeentehuis;
4° aan openbare instellingen, instellingen van openbaar nut en stichtingen, op de zetel van hun bestuur;
5° aan vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, op de maatschappelijke zetel of, bij gebreke daarvan, de bedrijfszetel of, indien er geen is, aan de persoon of aan de woonplaats van een der beheerders, zaakvoerders of vennoten;
6° aan buitenlandse vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, op hun maatschappelijke zetel, op hun filiaal of op hun bedrijfszetel in België;
7° aan in vereffening zijnde vennootschappen, op de maatschappelijke zetel of op de woonplaats van een der vereffenaars of, indien er geen vereffenaar is, aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de laatste maatschappelijke zetel gevestigd was. [3 ... ]3 [2 De betekening aan de procureur des Konings [3 zoals bedoeld in de artikelen 38, 40 en 42 ]3 geschiedt [3 door het opladen van het exploot op het in het artikel 32quater/2 bedoelde register, en in alle andere gevallen ]3 bij voorrang op elektronische wijze overeenkomstig artikel 32quater/1. [3 Wanneer een exploot wordt opgeladen zoals voorzien in dit artikel, geldt het tijdstip van opladen als het tijdstip van betekenen, waarna het register zoals bedoeld in artikel 32quater/2 een bericht van betekening aan de bevoegde procureur des Konings en het Rijksregister zendt. ]3 [3 In geval van betekening op elektronische wijze aan de procureur des Konings overeenkomstig dit lid, is artikel 32quater/1, § 2, vierde lid, niet van toepassing. ]3 ]2

   (Lid 2 opgeheven ) <W 2003-05-26/34, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 26-07-2003>

(1)<W 2015-10-19/01, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2016-05-04/03, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (3)<W 2020-07-31/03, art. 71, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art. 42_WAALS_GEWEST.
(1)<W 2015-10-19/01, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2016-05-04/03, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (3)<DWG 2019-04-04/76, art. 53, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art. 42bis

<ingevoegd bij W 2006-08-05/45, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie art. 15)> Onverminderd de toepassing van de internationale overeenkomsten ter zake, kan de betekening elektronisch gebeuren.

   Zij geschiedt op het gerechtelijk elektronisch adres via een dienstverlener inzake communicatie zoals bepaald in artikel 2, 4, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering.

   Binnen vierentwintig uur na de verzending door de gerechtsdeurwaarder, laat de dienstverlener inzake communicatie bedoeld in het tweede lid een bericht van afgifte van de akte toekomen aan de gerechtsdeurwaarder die de akte heeft verzonden.

   Indien de gerechtsdeurwaarder die de akte heeft verzonden binnen de in het derde lid bedoelde termijn geen bericht van afgifte heeft ontvangen, gebeurt de betekening onverwijld overeenkomstig de artikelen 33 en volgende. Het exploot vermeldt het ontbreken van een bericht van afgifte, alsmede de datum en het uur van de elektronische verzending en van het bericht van ontvangst van de dienstverlener. De datum van betekening is de datum waarop de dienstverlener het verzoek tot afgifte aan de geadresseerde ontvangt, overeenkomstig artikel 9, § 1, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering.

Art. 43

[2 Het exploot van betekening moet ]2 door de optredende gerechtsdeurwaarder ondertekend zijn en vermelden:
1° de dag, de maand en het jaar, en de plaats van de betekening;
[1 de naam, de voornaam [3 ... ]3, de woonplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres of het adres van elektronische woonstkeuze, de hoedanigheid en de inschrijving in de Kruispuntbank van ondernemingen van de persoon op wiens verzoek het exploot wordt betekend; ]1
[1 de naam, de voornaam, de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres of adres van elektronische woonstkeuze en de hoedanigheid van de persoon voor wie het exploot bestemd is; ]1
(de naam, voornaam en, bij voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon aan wie afschrift ter hand gesteld is, of in het geval bedoeld in artikel 38, § 1, het achterlaten van het afschrift, of in de gevallen bedoeld in artikel 40, de afgifte van het exploot op de post; ) <W 1985-05-24/30, art. 3, 002>
5° de naam en de voornaam van de gerechtsdeurwaarder en het adres van zijn kantoor;
6° de omstandige opgave van de kosten der akte.

   De persoon aan wie het afschrift wordt ter hand gesteld, tekent het origineel voor ontvangst. Weigert hij te tekenen, dan maakt de deurwaarder daarvan melding in het exploot.

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21), dezelfde wet van 2006 opgeheven door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016)

(1)<W 2016-05-04/03, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (2)<W 2018-05-25/02, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018> (3)<W 2018-12-21/09, art. 130, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 44

[1 Wanneer het afschrift niet aan de persoon zelf kan worden betekend, wordt het achtergelaten onder gesloten omslag, met de vermelding van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, de naam en voornaam van de geadresseerde, de plaats van betekening en de vermelding " Pro Justitia - Dadelijk af te geven ". Op de omslag mag geen andere vermelding voorkomen.

   Van het vervullen van al die formaliteiten wordt melding gemaakt in het exploot en op het afschrift.

   De afschriften van een exploot betreffende verscheidene personen met dezelfde woonplaats of, bij gebreke daaraan, dezelfde verblijfplaats worden evenwel niet onder gesloten omslag afgegeven indien de afgifte geschiedt aan een van die personen. ]1

(1)<W 2010-04-06/19, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010>
Art. 45

Het afschrift van het exploot moet [1 ... ]1 alle vermeldingen van het origineel bevatten en door de gerechtsdeurwaarder getekend zijn.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 46

[3 § 1. ]3 [1 In de bij de wet bepaalde gevallen, zorgt de griffier of, in voorkomend geval, het openbaar ministerie ervoor dat de kennisgeving bij gerechtsbrief geschiedt. ]1

   [3 In geval de gerechtsbrief in gedrukte vorm wordt bezorgd, wordt de brief door de postdiensten ter hand gesteld aan de geadresseerde in persoon of aan diens woonplaats zoals bepaald in de artikelen 33 tot 35 en 39. De persoon aan wie de brief ter hand wordt gesteld, tekent en dateert het ontvangstbewijs dat door de postdiensten aan de afzender wordt teruggezonden. Het ontvangstbewijs in gedrukte vorm kan vervangen worden door een ontvangstbewijs in elektronische vorm. Weigert de persoon te tekenen of te dateren, dan maken de postdiensten van die weigering melding onderaan op het ontvangstbewijs of door middel van een elektronische toepassing in geval van een elektronisch ontvangstbewijs. ]3

   Ingeval de gerechtsbrief noch aan de geadresseerde in persoon noch aan diens woonplaats ter hand kan worden gesteld, [3 wordt daarvan een bericht achtergelaten in de brievenbus ]3. De brief wordt gedurende acht dagen [3 op de plaats aangewezen op het bericht ]3 in bewaring gehouden. Hij kan tijdens die termijn afgehaald worden door de geadresseerde in persoon of door de houder van een schriftelijke volmacht.

   Wanneer evenwel de geadresseerde van de gerechtsbrief om de terugzending van zijn briefwisseling heeft verzocht of hij de bewaring ervan op het postkantoor heeft gevraagd, wordt de brief tijdens de periode die door het verzoek wordt gedekt, terug gezonden naar of bewaard op het adres dat de geadresseerde heeft aangewezen.

   De aan een gefailleerde geadresseerde brief wordt aan de curator ter hand gesteld.

   De Koning regelt de wijze waarop [3 de leden 2 tot 5 ]3 worden toegepast.

[3 § 2. ]3 De Minister tot wiens bevoegdheid (DE POST ) behoort, bepaalt het formaat en de dienstaanwijzingen die op de omslag en op het ontvangstbewijs moeten voorkomen. <W 1991-03-21/30, art. 130, 003; Inwerkingtreding : 01-10-1992>

   Ligt de plaats van bestemming in het buitenland, dan wordt de gerechtsbrief vervangen door [3 een aangetekende zending ]3, onverminderd de wijzen van overbrenging bij de internationale overeenkomsten bepaald.

[3 § 3. ]3 Wanneer een eisende of verzoekende partij zulks verlangt in het exploot van rechtsingang of in het verzoekschrift, hetzij schriftelijk en ten laatste op het ogenblik van de eerste verschijning voor de rechter, worden de kennisgevingen bij gerechtsbrief evenwel vervangen door betekeningen, verricht op verzoek van de partij wie de betekening toekomt.

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21), opgeheven zichzelf door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

(1)<W 2010-04-06/19, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2012-05-15/04, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 18-06-2012> (3)<W 2018-05-25/02, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 31-12-2019>
Art. 46/1

[1 De kennisgeving bij gewone brief aan een partij voor wie [2 ... ]2 een advocaat optreedt en die de griffie niet overeenkomstig artikel 729/1 heeft gemeld op te houden voor die partij op te treden, gebeurt door een gewone brief aan die advocaat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-05-25/02, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 47

<W 24-6-1970, art. 2> Geen betekening mag worden gedaan:
1° in een voor het publiek niet toegankelijke plaats, vóór zes uur 's morgens en na negen uur 's avonds;
2° op zaterdag, zondag of een wettelijke feestdag behalve in spoedeisende gevallen en met verlof van de vrederechter, wanneer het een dagvaarding betreft in een zaak die voor hem moet worden gebracht, met verlof van de rechter die machtiging heeft verleend voor de akte, wanneer het een akte betreft waartoe voorafgaande machtiging is vereist, en in alle andere gevallen met verlof van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Art. 47bis

[1 De in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid.

   Ingeval de betekening of de kennisgeving van een beslissing nietig is, neemt de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden geen aanvang. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-05-25/02, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
HOOFDSTUK VIII. _ Termijnen.
Art. 48

Tenzij de wet anders bepaalt, zijn de termijnen voor het verrichten van de proceshandelingen onderworpen aan de regels van dit hoofdstuk.

Art. 49

De wet bepaalt de termijnen. De rechter mag ze enkel vaststellen indien de wet hem dit veroorlooft.

Art. 50

De termijnen, op straffe van verval gesteld, mogen niet worden verkort of verlengd, zelfs met instemming van partijen, tenzij dat verval gedekt is onder de omstandigheden bij de wet bepaald.

   Indien de termijn van hoger beroep of verzet voorzien in de artikelen 1048 en 1051 en 1253quater, c en d binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, wordt hij verlengd tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar. <W 24-6-1970, art. 3> <W 2001-06-26/35, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 05-10-2001>

Art. 51

De rechter kan termijnen die niet op straffe van verval zijn bepaald, voor hun vervaltijd verkorten of verlengen. Tenzij de wet anders bepaalt, mag de verlenging niet langer zijn dan de oorspronkelijke termijn en nadien mag geen verlenging meer worden toegestaan behalve om gewichtige redenen en bij een met redenen omklede beslissing.

Art. 52

[1 De termijn wordt gerekend van middernacht tot middernacht. Hij wordt gerekend vanaf de dag na die van de akte of van de gebeurtenis die hem doet ingaan en omvat alle dagen, ook zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen.

  &sp; Tenzij een handeling elektronisch wordt uitgevoerd, kan zij alleen op geldige wijze ter griffie worden verricht op de dagen en uren waarop de griffie toegankelijk moet zijn voor het publiek.

   Ingeval een handeling niet ter griffie kon worden verricht binnen de, zelfs op straffe van nietigheid of van verval voorgeschreven termijnen, wegens het disfunctioneren van het informaticasysteem van Justitie bedoeld in artikel 32ter [2 of wegens het disfunctioneren van het informaticasysteem verbonden met het informaticasysteem van Justitie en dat gebruikt wordt voor het stellen van de rechtshandeling ]2, dient deze verricht te worden ten laatste op de eerste werkdag na de laatste dag van de termijn, hetzij op papier, hetzij op elektronische wijze ingeval het informaticasysteem opnieuw gebruikt kan worden.

   De in het derde lid bedoelde verlenging van de termijn is in elk geval van toepassing indien het disfunctioneren optreedt op de laatste dag van de termijn. ]1

(1)<W 2015-12-18/40, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2016> (2)<W 2018-05-25/02, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 53

De vervaldag is in de termijn begrepen.

   Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag.

Art. 53bis

<Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 2; Inwerkingtreding : 31-12-2005> Ten aanzien van de geadresseerde, en tenzij de wet anders bepaalt, worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager berekend :
1° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij gerechtsbrief of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief aangeboden werd op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of gekozen woonplaats;
2° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij aangetekende brief of bij gewone brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst;
[1 3° wanneer de kennisgeving is gebeurd tegen gedagtekend ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die erop volgt. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 54

Een in maanden of in jaren bepaalde termijn wordt gerekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.

Art. 55

Wanneer de wet bepaalt dat ten aanzien van de partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, de termijnen die haar verleend werden dienen verlengd te worden, dan bedraagt die verlenging:
1° vijftien dagen, wanneer de partij in een aangrenzend land of in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië verblijft;
2° dertig dagen, wanneer zij in een ander land van Europa verblijft;
3° tachtig dagen, wanneer zij in een ander werelddeel verblijft.

Art. 56

Het overlijden van de partij schorst het verloop van de termijn die haar was verleend om in verzet, hoger beroep of cassatie te komen.

   Deze termijn begint eerst opnieuw te lopen na een nieuwe betekening van de beslissing aan de woonplaats van de overledene, en te rekenen van het verstrijken van de termijnen om een boedelbeschrijving op te maken en zich te beraden, indien de beslissing betekend is vóór het verstrijken van de termijnen.

   Deze betekening kan aan de erfgenamen gezamenlijk worden gedaan, zonder opgave van hun naam en hoedanigheid. Iedere betrokkene kan nochtans van het verval wegens verstrijken van de voorzieningstermijn worden vrijgesteld, indien blijkt dat hij van de betekening geen kennis heeft gekregen.

Art. 57

57.Tenzij de wet anders bepaalt, begint de termijn voor verzet, hoger beroep en voorziening in cassatie bij de betekening van de beslissing aan de persoon of aan de woonplaats, (of, bij voorkomend geval, vanaf de afgifte of het achterlaten van het afschrift [1 zoals vastgesteld is in de artikelen 38 en 40 ]1 [4 of bij de betekening op elektronische wijze van de beslissing ]4 ). <W 1985-05-24/30, art. 5, 002>

   Ten aanzien van degenen die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats hebben en ingeval de kennisgeving niet aan de persoon is gedaan, begint de termijn bij de afgifte van een afschrift van het exploot aan de post [3 of bij de betekening door het openbaar ministerie aan het openbaar ministerie ]3. [2 De afgifte van een afschrift van het exploot aan de procureur des Konings mag gedaan worden aan een parketsecretaris of aan een parketjurist. ]2

   Tegen onbekwamen begint de termijn eerst bij de betekening van de beslissing aan hun wettelijke vertegenwoordiger.

(1)<W 2010-04-06/19, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2015-10-19/01, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (3)<W 2016-02-05/11, art. 126, 017; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (4)<W 2016-05-04/03, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
Deel II : RECHTERLIJKE ORGANISATIE.
EERSTE BOEK. - ORGANEN VAN DE RECHTERLIJKE MACHT.
Art. 58

Dit wetboek regelt de organisatie van de vredegerechten, de politierechtbanken, de arrondissementsrechtbanken, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de [2 ondernemingsrechtbanken ]2, [1 de [2 ondernemingsrechtbanken ]2, ]1 de hoven van beroep, de arbeidshoven, de hoven van assisen [1 , de tuchtrechtbanken in hoger beroep ]1 en van het Hof van Cassatie.

   (lid opgeheven ) <W 2003-04-10/59, art. 88, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

(1)<W 2013-07-15/08, art. 2, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 58bis

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2000> (In dit wetboek, voor wat de magistraten betreft, wordt verstaan onder ) : <W 2001-06-21/42, art. 2, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>
1° benoemingen : de benoeming tot vrederechter, rechter in de politierechtbank, [2 ... ]2, [2 ... ]2, plaatsvervangend rechter in een vredegerecht of in een politierechtbank, rechter [2 ... ]2 in de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [7 ondernemingsrechtbank ]7, [5 rechter gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg, ]5 plaatsvervangend rechter, substituut-procureur des Konings, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in handelszaken, [2 ... ]2, substituut-arbeidsauditeur [2 ... ]2, (... ) raadsheer in het hof van beroep en in het arbeidshof, plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep bedoeld in artikel 207bis, § 1, substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep, substituut-generaal bij het arbeidshof, (... ) raadsheer in het Hof van Cassatie en advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie; <W 2003-04-10/59, art. 89, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
2° korpschef : de titularis van de mandaten van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [7 ondernemingsrechtbank ]7, [2 voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, ]2 procureur des Konings, arbeidsauditeur, (... ) eerste voorzitter van het hof van beroep en van het arbeidshof (... ), procureur-generaal bij het hof van beroep en het arbeidshof, (... ) (federale procureur ), eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, procureur-generaal bij het Hof van Cassatie; <W 2001-06-21/42, art. 2, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W 2003-04-10/59, art. 89, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° adjunct-mandaat : de mandaten van [2 afdelingsvoorzitter of ]2 ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [7 ondernemingsrechtbank ]7, [2 ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur, ]2 eerste substituut-procureur des Konings, eerste substituut-arbeidsauditeur, (... ) [1 eerste substituut-procureur des Konings die de functie van adjunct-procureur des Konings van Brussel uitoefent, eerste substituut-arbeidsauditeur die de functie van adjunct-arbeidsauditeur van Brussel uitoefent, ]1 kamervoorzitter in het hof van beroep en in het arbeidshof, eerste advocaat-generaal en advocaat-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof, (... ) voorzitter en [6 sectievoorzitter in het Hof van Cassatie ]6 en eerste advocaat- generaal bij het Hof van Cassatie; <W 2003-04-10/59, art. 89, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(bijzonder mandaat : de mandaten van onderzoeksrechter, rechter in de [4 familie- en jeugdrechtbank ]4, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, beslagrechter, [4 familie- en jeugdrechter in hoger beroep ]4, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat en substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. ) <W 2006-06-13/40, art. 31, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
[3 5° mandaat in de tuchtrechtscolleges : de mandaten van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep. ]3

   (NOTA: artikel 58bis, 4° gewijzigd bij art. 2 van W 2006-05-17/36, treedt in werking op een datum vastgesteld door de Koning en uiterlijk op 01-12-2007 (art. 51), heft zichzelf op bij art. 4, 1° van W 2006-08-05/59, inwerking op 01-02-2007 (art. 5, lid 1))

(1)<W 2012-07-19/36, art. 2, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 2, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2013-07-15/08, art. 3, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2013-07-30/23, art. 101, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2014-12-19/24, art. 28, 196; Inwerkingtreding : 08-01-2015> (6)<W 2016-05-04/03, art. 18, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (7)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 58ter

[1 In dit Wetboek wordt, wanneer het gaat over de rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel, onder procureur des Konings verstaan : de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, of de procureur des Konings van Brussel bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, naargelang de naar de procureur verwijzende bepaling slaat op de uitoefening van zijn bevoegdheid in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde dan wel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

   In dit gerechtelijk arrondissement worden de adviezen van de procureur ingewonnen bij :
1° de procureur des Konings van Brussel bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, wat enerzijds de politierechtbanken en de vredegerechten betreft met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en anderzijds de Franstalige rechtbanken van Brussel;
2° de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, wat de politierechtbanken en de vredegerechten betreft met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde;
3° de twee procureurs des Konings bedoeld in 1° en 2°, wat de andere Nederlandstalige rechtbanken van Brussel dan de politierechtbanken betreft. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 3, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
EERSTE TITEL. - Hoven en rechtbanken - Leden.
EERSTE HOOFDSTUK. - Vrederechter en politierechtbank.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen.
Art. 59

Er is een vredegerecht in ieder gerechtelijk kanton.

   [1 De vrederechter-titularis benoemd in een kanton wordt in subsidiaire orde benoemd in elk kanton van het gerechtelijk arrondissement waarin hij krachtens de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken kan worden benoemd.

   Naargelang van de behoeften van de dienst wijst de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, en na de betrokken magistraat te hebben gehoord, een of meer vrederechters aan om dit ambt gelijktijdig in een of meer kantons van het gerechtelijk arrondissement uit te oefenen.

   De aanwijzingsbeschikking geeft de redenen van de aanwijzing op en bepaalt de nadere regels ervan. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 3, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 60

[1 Er zijn politierechtbanken, bestaande uit één of meer afdelingen. Een of meer rechters oefenen er hun ambt uit in de gebiedsomschrijving bepaald in het bijvoegsel bij dit Wetboek. Een vrederechter kan bovendien tot rechter in de politierechtbank worden benoemd.

   De politierechtbanken en hun afdelingen bestaan uit een of meer kamers.

   In het gerechtelijk arrondissement Brussel worden de rechters in de politierechtbank die worden benoemd in de personeelsformatie van de Nederlandstalige politierechtbank of de politierechtbank [2 te Halle en te Vilvoorde ]2, in subsidiaire orde in de andere Nederlandstalige politierechtbanken te Brussel benoemd. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 4, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 97, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 60bis

[1 In het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad is er een Franstalige politierechtbank en een Nederlandstalige politierechtbank. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 4, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 61

De zetel van de vredegerechten wordt bepaald in artikel 1 van het bijvoegsel bij dit wetboek.

   (De zetel van de politierchtbanken wordt gevestigd in de hoofdplaats van het gerchtelijk arrondissement wanneer niet anders is bepaald in artikel 3 van het bijvoegsel bij dit Wetboek. ) <W 1994-07-11/33, art. 21, 032; Inwerkingtreding : 1995-01-01>

Art. 62

(Opgeheven ) <W 2001-06-15/31, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2001>

Art. 63

(Lid 1 opgeheven ) <W 1999-03-25/50, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-09-2000>

   De Koning bepaalt jaarlijks de bevolking van ieder kanton op de grondslag van het aantal inwoners op de voorgaande 31e december.

   (Lid 3 opgeheven ) <W 2001-06-15/31, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2001>

Art. 64

(Plaatsvervangende rechters kunnen worden benoemd in een of meer vredegerechten en in een of meer politierechtbanken. ) <W 1998-02-10/32, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998>

   Aan een [1 vredegerecht of afdeling van de politierechtbank ]1 kunnen ten hoogste zes plaatsvervangende rechters worden verbonden.

   [2 Zij hebben geen permanente functie en worden benoemd om verhinderde rechters tijdelijk te vervangen.

   Zij kunnen niet worden geroepen om zitting te nemen tijdens een terechtzitting in de loop waarvan zij rechtstreeks of via een tussenpersoon optreden als raadsman voor de partijen die betrokken zijn in een geschil. ]2

(1)<W 2013-12-01/01, art. 5, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2019-03-23/03, art. 2, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 65

[1 § 1. Naargelang van de behoeften van de dienst wijst de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tijdelijk en met zijn of hun instemming, een of meer vrederechters aan om de functie uit te oefenen van rechter in de politierechtbank, of een of meer rechters in de politierechtbank om de functie uit te oefenen van vrederechter in het gerechtelijk arrondissement.

   Naargelang van de behoeften van de dienst in het gerechtelijk arrondissement Brussel wijst de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tijdelijk een of meer werkende of plaatsvervangende rechters in de politierechtbank aan, zonder dat zijn of hun instemming vereist is maar na hem of hen te hebben gehoord, om tegelijkertijd een ambt uit te oefenen in een andere politierechtbank van het arrondissement.

   Naargelang van de behoeften van de dienst kan met instemming van de betrokkene of betrokkenen de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en op advies van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank een of meer rechters in de politierechtbank, of een of meer vrederechters opdragen tegelijkertijd een ambt uit te oefenen in een andere politierechtbank van het rechtsgebied of in een ander vredegerecht van het rechtsgebied gelegen in een ander arrondissement dan dat waarin hij benoemd is.

§ 2. De aanwijzings- of opdrachtbeschikking geeft de redenen van de aanwijzing of opdracht op en bepaalt de nadere regels ervan.

   De aanwijzing of de opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor de zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de aanwijzing of de opdracht echter gelden tot aan het vonnis. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 6, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 65bis

[1 Met uitzondering van de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen is er in elk arrondissement een voorzitter en ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.

   Het voorzitterschap wordt [2 ... ]2 waargenomen door een vrederechter [2 of ]2 door een rechter in de politierechtbank. De ondervoorzitter is respectievelijk vrederechter of rechter in de politierechtbank, naar gelang de voorzitter rechter in de politierechtbank dan wel vrederechter is. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 7, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 19, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Afdeling II. _ Dienst.
Art. 66

[3 § 1. ]3 [1 [3 Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, worden de zittingen op de zetel of afdeling van het gerecht gehouden. Het aantal, de dagen en de duur van de gewone zittingen, met inbegrip van de zittingen bedoeld in paragraaf 2, worden in een bijzonder reglement vastgesteld : ]3
1° voor de politierechtbank, door de voorzitter of ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank die de hoedanigheid heeft van politierechter, na advies van de procureur des Konings en van de stafhouder(s) van de Orde of Ordes van Advocaten van het arrondissement;
2° voor het vredegerecht, door de voorzitter of ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank die de hoedanigheid heeft van vrederechter, na advies van de betrokken vrederechter en van de stafhouder(s) van de Orde of Ordes van Advocaten van het arrondissement.

   [2 In de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen is het advies van de politierechtbank eveneens vereist. ]2

   Het bijzonder reglement wordt publiek bekendgemaakt. ]1

   Deze vaststelling belet niet dat de rechter, op andere dagen, buitengewone zittingen houdt, zelfs op zon- en feestdagen, zowel 's voormiddags als namiddags, indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen. Hij kan te zijnen huize zitting houden met open deuren.

[3 § 2. De minister van Justitie kan bepalen, na raadpleging van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, het College van de hoven en rechtbanken, de Procureur des Konings, de hoofdgriffier en de stafhouder van de Orde van Advocaten, dat een vrederechter, met overeenkomstige toepassing van de regels betreffende de territoriale bevoegdheid, zittingen houdt in een voormalige, opgeheven zittingsplaats van het kanton of in een opgeheven kanton in een lokaal dat door de betrokken gemeente, krachtens een gebruiksovereenkomst met de minister, kosteloos ter beschikking wordt gesteld en geschikt is om het goede verloop van de terechtzittingen te verzekeren, met inbegrip van de openbaarheid van de terechtzittingen die niet met gesloten deuren plaatsvinden. Het besluit bepaalt tevens de gemeenten of gedeelten van gemeenten die geacht worden het rechtsgebied van die zittingsplaats uit te maken. Het geldt voor de duur van de gebruiksovereenkomst. Het besluit en zijn geldingsduur worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

§ 3. Indien over het houden van de in paragraaf 2 bedoelde zittingen vóór ieder ander middel, behalve een exceptie van onbevoegdheid, door de verweerder of bij de opening van de debatten ambtshalve door de vrederechter een incident wordt uitgelokt, kan de eiser vóór de sluiting van de debatten vorderen dat de zaak wordt verwezen naar de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, voor beslissing over het verzoek, bij gebrek waaraan de vrederechter zelf beslist, een en ander onverminderd de regeling van een geschil van bevoegdheid dat, in voorkomend geval, bij voorrang wordt afgewikkeld en, indien daartoe aanleiding bestaat, ook betrekking heeft op de zittingsplaats.

   In voorkomend geval wordt de zaak voor de voorzitter of ondervoorzitter gebracht zonder andere formaliteiten dan de vermelding van de verwijzing op het zittingsblad en de overzending van het dossier van de rechtspleging door toedoen van de griffier. De partijen kunnen hem en de andere partijen schriftelijk opmerkingen bezorgen binnen acht dagen na de verwijzing, tenzij de vrederechter die termijn heeft ingekort. Na het verstrijken van die termijn doet de voorzitter onverwijld uitspraak.

   Bij de in deze paragraaf bedoelde beslissingen kan onmiddellijk een datum worden vastgesteld voor verdere behandeling. Als zij niet staande de zitting en in aanwezigheid van de partijen of hun advocaten worden genomen, worden die partijen of advocaten daarvan bij gewone brief op de hoogte gebracht. Tegen deze beslissingen staat geen enkel rechtsmiddel open. De beslissing is geen eindvonnis in de zin van artikel 1050. ]3

(1)<W 2013-12-01/01, art. 8, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 99, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 219, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 67

[2 § 1. ]2 [1 De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank is belast met de algemene leiding en de organisatie van de vredegerechten. ]1

[2 § 2. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen en rekening houdend met de belangen van de rechtzoekenden, kan de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank zaken die bij een vrederechter aanhangig zijn gemaakt, verdelen onder andere territoriaal bevoegde vrederechters die hij aanwijst. Onder een behoefte van de dienst kan worden begrepen de verdeling van de werklast, de onbeschikbaarheid van een rechter, een vereiste deskundigheid, de goede rechtsbedeling of andere daarmee vergelijkbare objectieve redenen. Tegen de beslissing van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.

   Wanneer de verdeling, bedoeld in het eerste lid, aanleiding geeft tot een wijziging van de oorspronkelijke toewijzing, worden de partijen en in voorkomend geval hun advocaten daarvan langs elektronische weg of bij gewone brief op de hoogte gebracht. ]2

(1)<hersteld bij W 2016-05-04/03, art. 20, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (2)<W 2017-12-25/08, art. 12, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 68

[1 De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank is belast met de algemene leiding en de organisatie van de politierechtbank.

   Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het zaakverdelingsreglement en het bijzonder reglement van de rechtbank.

   Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de afdeling verdelen.

   Onder een behoefte van de dienst kan worden begrepen de verdeling van de werklast, de onbeschikbaarheid van een rechter, een vereiste deskundigheid, de goede rechtsbedeling of andere daarmee vergelijkbare objectieve redenen.

   De voorzitter verdeelt de rechters over de afdelingen. Indien hij een rechter aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken rechter en omkleedt hij zijn beslissing met redenen. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 9, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 69

<Opgeheven bij W 2013-12-01/01, art. 10, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

Art. 70

<Opgeheven bij W 2013-12-01/01, art. 11, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

Art. 71

[1 Naargelang van de behoeften van de dienst wijst de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank een van de plaatsvervangende rechters aan als vervanger van de vrederechter of van de rechter in de politierechtbank.

   [2 Naargelang van de behoeften van de dienst geeft de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank aan een plaatsvervangend rechter in een vredegerecht die daarmee instemt, opdracht om zijn ambt bijkomend uit te oefenen in een ander kanton van het arrondissement.

   Onverminderd artikel 65, § 1, tweede lid, en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geeft de eerste voorzitter van het hof van beroep, naargelang van de behoeften van de dienst, opdracht aan een plaatsvervangende rechter in de politierechtbank die daarmee instemt, in een andere politierechtbank van het rechtsgebied of aan een plaatsvervangend rechter in een vredegerecht die daarmee instemt, in een kanton in een ander arrondissement om er zijn ambt bijkomend uit te oefenen. ]2

   In de aanwijzingsbeschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een plaatsvervanger en worden de nadere regels van de aanwijzing omschreven. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 12, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 220, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 72

[2 Eerste en tweede lid opgeheven. ]2

   [2 [4 Met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken kan de Koning, indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen, ]4, op advies van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank en van de procureur des Konings, de zetel van het vredegerecht tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het arrondissement. ]2

   [4 De zetel van de politierechtbank of van een afdeling van de politierechtbank kan onder dezelfde voorwaarden tijdelijk verplaatst worden naar een andere gemeente van het arrondissement. ]4

   [2 Vijfde lid opgeheven. ]2
---------

   (1 ) <W 2012-07-19/36, art. 5, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>

   (2 ) <W 2013-12-01/01, art. 13, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

   (3 ) <W 2014-05-08/02, art. 100, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

   (4 ) <W 2015-10-19/01, art. 55, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>

Art. 72bis

[1 Voor de politierechtbanken waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en voor de Nederlandstalige politierechtbank van Brussel, worden de opdrachten van de [2 voorzitter bedoeld in dit hoofdstuk ]2, uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg; voor de Franstalige politierechtbank van Brussel worden deze opdrachten uitgeoefend door de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg.

   Voor de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, worden de opdrachten van de [2 voorzitter bedoeld in dit hoofdstuk ]2, uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg; de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen in het uitoefenen van deze opdrachten met het oog op een consensus.

   Voor de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, worden deze opdrachten overlegd in consensus door de twee voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg.

   Bij gebrek aan consensus in geval van de toepassing van het tweede en het derde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 6, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 14, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 72ter

[1 Voor de politierechtbanken en de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het gerechtelijke arrondissement Eupen, worden de opdrachten van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank bedoeld in dit hoofdstuk, uitgeoefend door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-01/01, art. 15, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK II. _ Arrondissementsrechtbank,rechtbank van eerste aanleg,arbeidsrechtbank en [1 ondernemingsrechtbank ]1.
Eerste afdeling. _ Algemene bepaling.
Art. 73

[2 Er is een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank en een [3 ondernemingsrechtbank ]3, waarvan de gebiedsomschrijving is vastgesteld in het bijvoegsel van dit Wetboek. ]2

   [1 In afwijking van het eerste lid, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel een Nederlandstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [3 ondernemingsrechtbank ]3, en een Franstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [3 ondernemingsrechtbank ]3. ]1

(1)<W 2012-07-19/36, art. 7, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 16, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Afdeling II. _ Arrondissementsrechtbank.
Art. 74

[2 In ieder arrondissement is er een arrondissementsrechtbank die bestaat uit de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de voorzitter van de arbeidsrechtbank, de voorzitter van de [3 ondernemingsrechtbank ]3 en de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank of een door hen aangewezen rechter.

   Bij staking van stemmen, beslist de voorzitter van de arrondissementsrechtbank ]2

   [1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel, bestaan de Nederlandstalige en de Franstalige arrondissementsrechtbank, naargelang het geval, uit de voorzitters van de respectievelijk Nederlandstalige en Franstalige rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [3 ondernemingsrechtbank ]3 [2 uit een door hen aangewezen rechter ]2. ]1

(1)<W 2012-07-19/36, art. 8, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 17, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 75

<W 15-07-1970, art. 6> De arrondissementsrechtbank wordt, telkens voor een gerechtelijk jaar achtereenvolgens voorgezeten door ieder van de in artikel 74 genoemde magistraten.

Art. 75bis

[1 Wanneer de wet het voorschrijft, zetelen de Franstalig arrondissementsrechtbank van Brussel en de Nederlandstalig arrondissementsrechtbank van Brussel in verenigde vergadering.

   Het voorzitterschap wordt afwisselend per zaak waargenomen door een Franstalige en een Nederlandstalige magistraat in functie van de inschrijving op de rol.

   Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 9, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Afdeling III. _ Rechtbank van eerste aanleg.
Art. 76

[1 § 1. [2 De rechtbank van eerste aanleg en, in voorkomend geval, de afdelingen ervan, bestaan uit een of meer kamers voor burgerlijke zaken, uit een of meer kamers voor correctionele zaken, uit een of meer kamers voor familiezaken, uit een of meer jeugdkamers en, voor de afdeling van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, uit een of meer [3 strafuitvoeringskamers en kamers voor de bescherming van de maatschappij ]3. ]2

   Die kamers vormen vier [2 secties ]2, respectievelijk genaamd : burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, familie- en jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank.

   [2 De familie- en jeugdrechtbank bestaat uit de familiekamer(s) en de kamer(s) voor minnelijke schikking die de familierechtbank vormen en uit de jeugdkamer(s) die de jeugdrechtbank vormen. ]2

§ 2. In de [2 sectie ]2 van de correctionele rechtbank worden een of meer kamers onder meer bevoegd voor de procedures van onmiddellijke verschijning en van oproeping bij proces-verbaal.

   Ten minste één correctionele kamer neemt in het bijzonder kennis van de overtredingen van de wetten en verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, en, in geval van samenloop of samenhang, van genoemde overtredingen samen met een of meer overtredingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten.

§ 3. In de [2 sectie ]2 van de jeugdrechtbank worden één of meer specifieke kamers, kamers van uithandengeving genaamd, bevoegd voor de berechting van personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, in het kader van een wanbedrijf of correctionaliseerbare misdaad.

§ 4. [2 Behoudens voor de uitspraak van de vonnissen waarvoor zij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, houden de strafuitvoeringskamers zitting in de gevangenis ten aanzien van de veroordeelden die in de gevangenis verblijven. Zij mogen zitting houden in de gevangenis of in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep ten aanzien van de veroordeelden die niet in de gevangenis verblijven. Wanneer artikel 36 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt toegepast, houden zij zitting in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep. ]2.

   [3 Behoudens voor de uitspraak van de vonnissen, waarvoor zij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, mogen de kamers voor de bescherming van de maatschappij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, in de penitentiaire inrichtingen, in de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij en in alle inrichtingen waar geïnterneerde personen verblijven. ]3

[2 § 5. De raadkamer kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken in toepassing van de artikelen 21, 22 en 22bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis [4 , artikel 16 van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de artikelen 3 en 5 van de uitleveringswet van 15 maart 1874 ]4. ]2 ]1

[4 § 6. In geval van veiligheidsrisico's, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, op schriftelijke of mondelinge vordering van de procureur des Konings, gelasten dat de correctionele rechtbank in een bepaalde zaak een of meerdere zittingen houdt in de zetel van een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en zo daartoe grond bestaat, dat die zaak aldaar berecht wordt. ]4

(1)<W 2013-07-30/23, art. 102, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 21, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid )> (4)<W 2017-07-06/24, art. 221, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 77

De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit een voorzitter van de rechtbank (, uit rechters en uit assessoren [2 in de strafuitvoeringsrechtbank ]2 ). <W 2006-05-17/36, art. 4, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   [1 In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken bestaat ze daarenboven uit een of meer afdelingsvoorzitters en ondervoorzitters. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 19, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-05/11, art. 92, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135; vervangen door W 2016-05-04/03, art. 22, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid )>
Art. 78

De kamers van de rechtbank van eerste aanleg bestaan uit één of uit drie rechters.

   [6 De strafuitvoeringskamers bedoeld in artikel 76, § 1, eerste lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, een assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en een assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie. ]6

   [6 De kamers voor de bescherming van de maatschappij bedoeld in artikel 76, § 1, eerste lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, een assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie en een assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie. ]6

   [5 ... ]5.

   [4 De kamers voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 76, laatste lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, en twee assessoren [6 in de strafuitvoeringsrechtbank ]6 of interneringszaken, de ene gespecialiseerd in sociale integratie en de andere gespecialiseerd in klinische psychologie. ]4

   [7 Wanneer de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer bestaat uit drie rechters zoals voorzien in artikel 92, § 1, eerste lid en § 1/1, is zij samengesteld uit twee rechters van de rechtbank van eerste aanleg en een rechter in de arbeidsrechtbank. ]7

   [5 De alleenrechtsprekende rechter van de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer ontvangt een gespecialiseerde vorming georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]5

   [5 ... ]5.

   [1 De in artikel 92bis bedoelde kamers van de strafuitvoeringsrechtbank bestaan uit een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, die het voorzitterschap ervan bekleedt, twee rechters in de correctionele rechtbank en twee assessoren [6 strafuitvoeringsrechtbank ]6, de ene gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de andere in de sociale re-ïntegratie. ]1

   [3 Elke kamer voor minnelijke schikking bestaat uit een alleenrechtsprekende rechter die de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding verstrekte gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd. ]3

   [7 In afwijking van de artikelen 80 en 259sexies en opdat de jeugdkamers die bevoegd zijn voor de in artikel 92, § 1, derde lid, bedoelde aangelegenheden, rechtsgeldig zouden zijn samengesteld, moeten twee leden ervan de opleiding hebben genoten die georganiseerd wordt in het kader van de in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, bedoelde voortgezette vorming van de magistraten, die vereist is voor de uitoefening van het ambt van rechter in de familie- en jeugdrechtbank. Het derde lid is een rechter van de correctionele rechtbank. ]7

   [8 De rechters die zetelen in de raadkamer, de kamers van de correctionele rechtbank, van de strafuitvoeringsrechtbank en van de familie- en jeugdrechtbank en de onderzoeksrechters volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel-en intrafamiliaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]8

(1)<W 2013-03-17/01, art. 2, 173; Inwerkingtreding : 19-03-2013> (3)<W 2013-07-30/23, art. 103, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-05-05/11, art. 93, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (5)<W 2015-10-19/01, art. 56, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016 (zie ook art. 136). Overgangbepalingen : art. 84> (6)<W 2016-05-04/03, art. 23, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (7)<W 2019-05-05/10, art. 88, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019> (8)<W 2020-07-31/03, art. 48, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 79

<W 1991-07-18/35, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 28-03-1992> De Koning wijst uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg, volgens de behoeften van de dienst, een of meer onderzoeksrechters, een of meer beslagrechters en (, een of meer rechters in de [2 familie- en jeugdrechtbank ]2 en één of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank ) aan. <W 2006-05-17/36, art. 6, 1°, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   (In het rechtsgebied van elk hof van beroep wijst de eerste voorzitter, op advies van de federale procureur, onder de onderzoeksrechters één of meerdere onderzoeksrechters aan wier contingent zal worden vastgesteld door de Koning. Deze onderzoeksrechters dienen over een nuttige ervaring te beschikken voor het onderzoek van de bij de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bepaalde misdrijven. Deze aanwijzing heeft geen enkel gevolg voor hun statuut noch voor hun affectatie. Krachtens deze aanwijzing, behandelen zij bij voorrang de dossiers die bij hen aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering.

   De onderzoeksrechter met de meeste dienstjaren die aangewezen is door de Eerste Voorzitter van het hof van beroep te Brussel zorgt, als deken, voor de verdeling van de dossiers die door de federale procureur bij hem aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering.

   In geval van wettelijke verhindering van de deken, wijst deze in het rechtsgebied van het hof van beroep van Brussel een andere onderzoeksrechter aan gespecialiseerd om kennis te nemen van de in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven, die hem vervangt. <W 2005-12-27/34, art. 26, 131 ; Inwerkingtreding : 29-05-2006>

   (... ) <W 1998-12-22/47, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   [1 Een of meer door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aangewezen onderzoeksrechters behandelen bij voorrang de zaken wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen in fiscale aangelegenheden. ]1

   De onderzoeksrechters (, de beslagrechters en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank ) kunnen volgens hun rang zitting blijven nemen voor de berechting van de zaken die aan de rechtbank van eerste aanleg worden voorgelegd. <W 2006-05-17/36, art. 6, 2°, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   [2 De rechters in de familie- en jeugdrechtbank kunnen zitting nemen in de burgerlijke kamers van de rechtbank van eerste aanleg. De rechter die echter in de kamer voor minnelijke schikking zitting heeft, kan voor de dossiers waarvan hij kennis heeft genomen, nooit zitting hebben in de andere kamers van de familie- en jeugdrechtbank. De beslissing van een rechter die eerder van het geschil kennis heeft genomen terwijl hij zitting had in een kamer voor minnelijke schikking, is nietig behalve als het om de homologatie van een akkoord of een proces-verbaal van verzoening gaat. ]2

   De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan de rechter in de [2 familie- en jeugdrechtbank ]2, bij wijze van uitzondering en op advies van de procureur des Konings verzoeken zitting te nemen in de kamers voor correctionele zaken van de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer ze worden verzocht zitting te nemen in de correctionele kamers van de rechtbank van eerste aanleg, worden de rechters in de [2 familie- en jeugdrechtbank ]2 bij voorrang belast met de strafzaken betreffende misdrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid. <W 1997-01-21/38, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 1997-03-25>

   [3 ... ]3.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 16, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 104, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2014-05-08/02, art. 50, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 80

<W 1998-12-22/47, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> [2 Bij verhindering van een onderzoeksrechter, een beslagrechter of een rechter van de familie- en jeugdrechtbank wijst de voorzitter een werkend rechter aan om hem te vervangen. De verhinderde rechter van de familie- en jeugdrechtbank wordt bij voorrang vervangen door een andere rechter van de familie- en jeugdrechtbank. ]2

   Bovendien kan de voorzitter van de rechtbank, indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, bij wijze van uitzondering en na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, een werkend rechter aanwijzen om de voornoemde ambten (gedurende een termijn van ten hoogste twee jaar ) waar te nemen, die tweemaal kan worden hernieuwd. Om te kunnen worden aangewezen als onderzoeksrechter (of rechter bij de [2 familie- en jeugdrechtbank ]2 ) , moet de werkende rechter de opleiding hebben gevolgd, bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid. <W 2003-12-22/53, art. 2, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004> <W 2006-06-13/40, art. 34, 134; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2009>

   [1 Derde lid opgeheven. ]1

   [3 In afwijking van artikel 79, tweede lid, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, in uitzonderlijke omstandigheden en na het advies van de federale procureur te hebben ingewonnen, uit de onderzoeksrechters van zijn rechtsgebied die over nuttige ervaring beschikken, een of meer aanvullende onderzoeksrechters aan, voor een termijn van ten hoogste twee jaar, die tweemaal kan worden hernieuwd. ]3

   De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn bij de rechter in de [2 familie- en jeugdrechtbank ]2 of de beslagrechter, blijft de opdracht gelden tot aan het eindvonnis.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 20, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 105, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2016-12-25/14, art. 58, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 80bis

<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 7; Inwerkingtreding : 01-02-2007> (Bij verhindering van een rechter bij de strafuitvoeringsrechtbank, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep een [2 werkend rechter of raadsheer of plaatsvervangend magistraat bedoeld in artikel 156bis ]2 van het rechtsgebied van het hof van beroep aan, die ermee instemt, aan om hem te vervangen. ) <W 2006-12-27/33, art. 79, 144; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   In uitzonderlijke gevallen, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, met zijn instemming, een werkend rechter [2 benoemd in het rechtsgebied van het hof van beroep of een raadsheer ]2 aan, [1 en die een opleiding gevolgd heeft waarin voorzien wordt in artikel 259sexies, § 1, 4°, vierde lid, ]1 om het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank uit te oefenen voor een termijn van maximum twee jaar.

   De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht niettemin gelden tot het eindvonnis.

(1)<W 2014-04-10/73, art. 3, 187; Inwerkingtreding : 02-02-2008> (2)<W 2016-05-04/03, art. 24, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016>
Afdeling IV. - Arbeidsrechtbank.
Art. 81

De arbeidsrechtbank bestaat uit ten minste (drie kamers ). <W 2005-12-13/36, art. 2, 128; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

   (Ten minste één daarvan, die bevoegd is voor de geschillen betreffende de in artikel 578, 14°, bedoelde aangelegenheden, bestaat uit een rechter in de arbeidsrechtbank. ) <W 2005-12-13/36, art. 2, 128; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

   (De andere kamers worden voorgezeten door een rechter in de arbeidsrechtbank en bestaan ) daarenboven uit twee rechters in sociale zaken. <W 2005-12-13/36, art. 3, 128; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

   In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 1° , 2° , 3° en 7° , moet een van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als werkgever, de andere als arbeider of als bediende, naar gelang van de hoedanigheid van de betrokken werknemer.

   Indien, vóór ieder ander middel, de hoedanigheid van arbeider of van bediende van een der partijen wordt betwist, doet de kamer uitspraak over de grond van het geschil nadat ze zo is aangevuld dat ze buiten de voorzitter bestaat uit twee rechters in sociale zaken benoemd als werkgever en twee rechters in sociale zaken benoemd respectievelijk als arbeider en als bediende.

   In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 12°, b , moet één van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als werkgever, de andere als zelfstandige. <W 2002-12-20/52, art. 2, 104; Inwerkingtreding : 01-02-2003>

   In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 578, 4°, 5°, 6°, 8°,10°, 11° en 12°, a , 579, 580, 582, 3° en 4°, en voor de toepassing op de werkgevers van de administratieve sancties bedoeld in artikel 583, moet één van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als werkgever, de andere als werknemer. <W 2002-12-20/52, art. 2, 104; Inwerkingtreding : 01-02-2003>

   In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 582, (1° en 2° ) , moet één van de rechters in sociale zaken benoemd zijn als zelfstandige, de andere als werknemer <W 30-06-1971, art. 14, § 2>.

   (In de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld [1 in de artikelen 578bis en 581 ]1 en voor de toepassing van de in artikel 583 bedoelde administratieve sancties op zelfstandigen, bestaat de Kamer uit één rechter in de arbeidsrechtbank en twee rechters in sociale zaken die benoemd zijn als zelfstandigen. ) <W 1990-07-26/31, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 1990-08-17>

   Heeft het geschil betrekking op een mijnwerker, zeeman, zeevisser, schipper, havenarbeider of een aangeslotene bij de overzeese sociale zekerheid, dan moet de rechter in sociale zaken, in de mate van het mogelijke, behoren of behoord hebben tot dezelfde kategorie als de betrokken werknemer.

(1)<W 2014-05-08/17, art. 4, 191; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 82

De arbeidsrechtbank bestaat uit een voorzitter, rechter in de arbeidsrechtbank, en rechters in sociale zaken.

   [1 In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken, bestaat zij bovendien uit een of meer afdelingsvoorzitters, ondervoorzitters en een of meer rechters in de arbeidsrechtbank. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 21, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 83

De Koning stelt, op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft, de regels volgens welke de rechters in sociale zaken geroepen worden om zitting te nemen bij toepassing van artikel 81.

Afdeling V. - [1 Ondernemingsrechtbank ]1.
Art. 84

De [2 ondernemingsrechtbank ]2 bestaat uit een of meer kamers.

   Iedere kamer wordt voorgezeten door een rechter in de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en telt bovendien twee rechters in handelszaken.

   (Iedere [2 ondernemingsrechtbank ]2 stelt een of meer kamers voor [1 ondernemingen in moeilijkheden ]1 in. ) <W 1997-07-17/65, art. 48, 055; Inwerkingtreding : 01-01-1998>

(1)<W 2017-08-11/14, art. 13, 215; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 85

De [4 ondernemingsrechtbank ]4 bestaat uit een voorzitter, rechter in de [4 ondernemingsrechtbank ]4, en uit rechters in handelszaken.

   [1 In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken, bestaat zij bovendien uit een of meer afdelingsvoorzitters, ondervoorzitters en een of meer rechters in de [4 ondernemingsrechtbank ]4. ]1

   [5 De rechters in ondernemingszaken kiezen in hun midden een voorzitter in ondernemingszaken ]5 die de voorzitter bij de leiding van de rechtbank kan bijstaan. [5 De minister bevoegd voor Justitie maakt de naam van de voorzitter in ondernemingszaken bekend in het Belgisch Staatsblad. ]5 <W 15-07-1970, art. 7>.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 22, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 101, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 5, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (5)<W 2019-05-05/19, art. 85, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling VI. _ Bureau voor rechtsbijstand.
Art. 86

Er is in iedere rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [2 ondernemingsrechtbank ]2 een bureau voor rechtsbijstand dat uit een of meer afdelingen bestaat. Iedere [1 kamer ]1 bestaat uit een werkend rechter.

   De zaken worden verdeeld over de verscheidene [1 kamers ]1 volgens een reglement dat de voorzitter van de rechtbank vaststelt.

(1)<W 2016-05-04/03, art. 25, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Afdeling VIbis. [1 - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een rechtbank of een afdeling van een rechtbank. ]1
Art. 86bis

[1 Indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen, kan de Koning, op voorstel of na advies van de korpschef en, naargelang van het geval, van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, alsmede van de hoofdgriffier en van de stafhouder(s) van de orde of ordes van advocaten, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zetel van een afdeling tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het arrondissement of het rechtsgebied. In de rechtbanken die slechts een zetel tellen, kan die zetel onder dezelfde voorwaarden worden verplaatst naar een andere gemeente van het arrondissement of het rechtsgebied. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 223, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Afdeling VII. - Plaatsvervangende rechters.
Art. 87

[1 § 1. Er zijn plaatsvervangende rechters in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank en in de ondernemingsrechtbank. Zij hebben geen permanente functie en worden benoemd om verhinderde rechters tijdelijk te vervangen.

   De plaatsvervangende rechters kunnen ook geroepen worden om zitting te nemen wanneer de bezetting niet volstaat om de rechtbank overeenkomstig de bepalingen van de wet samen te stellen.

   Zij kunnen niet worden geroepen om zitting te nemen tijdens een terechtzitting in de loop waarvan zij rechtstreeks of via een tussenpersoon optreden als raadsman voor de partijen die betrokken zijn in een geschil.

§ 2. De plaatsvervangende rechters van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en de ondernemingsrechtbanken worden benoemd in de rechtbank.

   De voorzitter van de rechtbank verdeelt de plaatsvervangende rechters over de afdelingen van de rechtbank. De verdeling van de plaatsvervangende rechters over de afdelingen wordt ter griffie in elke afdeling aangeplakt.

   De voorzitter van de rechtbank kan een plaatsvervangend rechter in een andere afdeling van die rechtbank aanwijzen na de betrokkene te hebben gehoord. Het beroep bedoeld in artikel 330quinquies staat open voor de plaatsvervangende rechters.

   In de aanwijzingsbeschikking van de voorzitter wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een plaatsvervanger en in voorkomend geval op een plaatsvervanger met dienstaanwijzing in een andere afdeling, en worden de nadere regels van de aanwijzing omschreven.

§ 3. Er kunnen plaatsvervangende rechters in sociale zaken [1 ...]1 worden benoemd om verhinderde rechters in sociale zaken [1 ...]1 tijdelijk te vervangen.

   Er kunnen plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank worden benoemd om verhinderde assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank tijdelijk te vervangen. ]1

(1)<W 2019-03-23/03, art. 3, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling VIII. - Dienst.
Art. 88

§ 1. [2 § 1. Het bijzonder reglement voor elke rechtbank wordt bij beschikking van de voorzitter van de rechtbank vastgesteld na advies van, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof, van de procureur-generaal en, naar gelang van het geval, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, van de hoofdgriffier van de rechtbank en van de stafhouders van de Orde of Ordes van advocaten van het arrondissement. [7 Het advies van de voorzitter van de arbeidsrechtbank is eveneens vereist voor de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamers. ]7 [5 ... ]5. ]2

   Dit reglement bepaalt het aantal kamers en hun bevoegdheid, de dagen en de uren van hun zittingen en van de inleiding van de zaken. Het bevat de aanduiding van de kamers die in de rechtbank van eerste aanleg onderscheidenlijk met drie (, met een rechter of met een rechter en twee assessoren [6 in de strafuitvoeringsrechtbank ]6 ) zitting houden. Het bepaalt, zo nodig, ook de verdeling van de zaken onder de onderzoeksrechters. <W 2006-05-17/36, art. 9, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   [1 Derde lid opgeheven. ]1

   [1 Om de drie jaar brengt de voorzitter van elke rechtbank met zetel in het gerechtelijk arrondissement Brussel verslag uit bij de minister van Justitie omtrent de behoeften van de dienst, op grond van het aantal zaken die gedurende de laatste drie jaren zijn behandeld. ]1

   Het reglement wordt ter griffie van de rechtbank aangeplakt.

§ 2. [5 Incidenten in verband met de verdeling van de zaken onder de afdelingen, secties, kamers of rechters van een zelfde rechtbank zoals vastgelegd in het bijzonder reglement of zaakverdelingsreglement worden op de volgende manier geregeld :
Indien een zodanig incident vóór ieder ander middel door een van de partijen of bij de opening van de debatten ambtshalve wordt uitgelokt, legt de afdeling, sectie, kamer of rechter het dossier voor aan de voorzitter van de rechtbank, die oordeelt of de zaak anders moet worden toegewezen en het openbaar ministerie wordt tezelfdertijd hiervan op de hoogte gebracht. De partijen die hierom verzoeken, beschikken over een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de zitting om conclusies in te dienen. Het openbaar ministerie kan binnen dezelfde termijn een advies uitbrengen.

   De voorzitter doet binnen acht dagen volgend op de zitting uitspraak bij beschikking. Hij kan de zaak onmiddellijk toekennen aan een afdeling, sectie, kamer of rechter en een datum vaststellen voor verdere behandeling. Tegen deze beschikking staat, buiten de voorziening van de procureur-generaal bij het hof van beroep, voor het Hof van Cassatie binnen de termijnen en volgens de regels zoals bepaald in artikel 642, tweede en derde lid, geen rechtsmiddel open. De griffier van het Hof zendt een afschrift van het arrest van het Hof van Cassatie aan de voorzitter van de rechtbank en aan de partijen.

   De beslissing bindt de rechter naar wie de vordering wordt verwezen, met dien verstande dat zijn recht om over de rechtsgrond van de zaak te oordelen onverkort blijft. ]5

(1)<W 2012-07-19/36, art. 10, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 25, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-05-08/02, art. 102, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (4)<W 2013-07-30/23, art. 106, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2016-05-04/03, art. 27, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (6)<W 2016-05-04/03, art. 27,2°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (7)<W 2019-05-05/10, art. 89, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 89

(LT}W 1997-02-17/50, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank of van de [2 ondernemingsrechtbank ]2, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de eerste voorzitter van het hof van beroep of, wanneer het gaat om de arbeidsrechtbank, van de eerste voorzitter van het arbeidshof, na het advies van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval, en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, een of meer tijdelijke kamers samen, bestaande uit de rechters en, in voorkomend geval, de rechters in sociale zaken of de rechters in handelszaken (of de assessoren [1 in de strafuitvoeringsrechtbank ]1) die hij aanwijst.

(1)<W 2014-05-05/11, art. 95, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136) Overgangsbepalingen: art. 134 en 135, vervangen door W 2016-05-04/03, art. 28, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 90

[1 De voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank.

   In de gevallen bepaald in de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken staat een afdelingsvoorzitter de voorzitter bij in de leiding van de rechtbank en haar afdelingen.

   De voorzitter verdeelt de zaken overeenkomstig het zaakverdelingsreglement en het bijzonder reglement van de rechtbank. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de afdeling verdelen.

   Onder een behoefte van de dienst kan worden begrepen de verdeling van de werklast, de onbeschikbaarheid van een rechter, een vereiste deskundigheid, de goede rechtsbedeling of [2 andere daarmee ]2 vergelijkbare objectieve reden.

   De voorzitter verdeelt de rechters over de afdelingen. Indien hij een rechter aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken rechter en omkleedt hij zijn beslissing met redenen. ]1

   [3 De voorzitter zorgt er bij de verdeling van de zaken over de familiekamers en de jeugdkamers van de familie- en jeugdrechtbank in de mate van het mogelijke voor dat :
[4 de zaken worden verdeeld volgens de criteria beschreven in artikel 629bis, § 1; ]4
2° een rechter die kennisgenomen heeft van een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 725bis ten aanzien van een minderjarig kind, geen kennis kan nemen van een zaak als bedoeld bij de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. ]3

(1)<W 2013-12-01/01, art. 26, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 103, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2013-07-30/23, art. 107, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-05-08/02, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 91

<W 1992-08-03/31, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-01-1993> In burgerlijke en strafzaken worden de vorderingen toegewezen aan kamers met één rechter, behalve in de gevallen van artikel 92.

   [5 Tweede tot achtste lid opgeheven. ]5

   (In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt, toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter. ) <W 2006-05-17/36, art. 11, 132; Inwerkingtreding : 01-01-2016. (Zie W 2015-08-10/02, art. 2)>

   [3 Het hoger beroep tegen beslissingen van de politierechtbank over burgerlijke rechtsvorderingen die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters worden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld, wordt toegewezen aan een kamer met één rechter. [5 ... ]5. ]3

   [2 In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende de invordering van verbeurdverklaarde geldsommen, geldboeten en gerechtskosten enkel toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter. ]2

   [2 De strafuitvoeringsrechter die kennis neemt van de zaak heeft, bij voorkeur, de gespecialiseerde opleiding gevolgd over de tenuitvoerlegging van veroordelingen houdende verbeurdverklaring van geldsommen, van geldboeten en van gerechtskosten, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]2

   [4 ... ]4

   [6 In interneringszaken worden de zaken bedoeld in de artikelen 4 en 53 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering toegewezen aan de voorzitter van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter. ]6

(1)<W 2007-04-21/01, art. 127, 152; Inwerkingtreding : 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-2014, vóór de inwerkingtreding> (2)<W 2014-02-11/13, art. 8, 183; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (3)<W 2014-04-25/23, art. 10, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (4)<W 2014-05-05/11, art. 96, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016, zelf opgeheven bij art. 238 van W 2016-05-04/03. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (5)<W 2015-10-19/01, art. 57, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84> (6)<W 2016-05-04/03, art. 29, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Art. 92

§ 1. [7 De strafzaken betreffende misdaden waarop een straf staat van meer dan twintig jaar opsluiting en het hoger beroep tegen vonnissen gewezen in strafzaken door de politierechtbank, worden toegewezen aan een kamer met drie rechters. ]7

   [8 In strafuitvoerings- en interneringszaken worden de zaken die niet aan een alleenrechtsprekend rechter worden toegewezen, toegewezen aan de overeenkomstig artikel 78, tweede en derde lid, samengestelde kamers. ]8

   [6 ... ]6

   [9 De berechting van de personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, wegens een wanbedrijf of correctionaliseerbare misdaad wordt toegewezen aan de overeenkomstig artikel 78, achtste lid, samengestelde kamers. ]9

[7 § 1/1. In afwijking van artikel 91 kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, wanneer de complexiteit of het belang van de zaak of bijzondere, objectieve omstandigheden daartoe aanleiding geven, zaken geval per geval ambtshalve aan een kamer met drie rechters toewijzen. ]7

§ 2. Wanneer er van verscheidene samenhangende zaken ten minste één bij een kamer met drie rechters moet worden aanhangig gemaakt, dan verwijst de voorzitter van de rechtbank al die zaken naar zulke kamer. Te dien einde kan hij ook hun vroegere verdeling wijzigen.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 206, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2010-06-02/11, art. 5, 166; Inwerkingtreding : 24-06-2010> (3)<W 2010-04-22/28, art. 2, 167; Inwerkingtreding : 28-06-2010> (4)<W 2007-04-21/01, art. 128, 152; Inwerkingtreding : 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-2014, vóór de inwerkingtreding> (5)<W 2014-04-25/23, art. 11, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (6)<W 2014-05-05/11, art. 97, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (7)<W 2015-10-19/01, art. 58, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84> (8)<W 2016-05-04/03, art. 30, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (9)<W 2019-05-05/10, art. 90, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 92bis

[1 In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende een veroordeling tot een [3 correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, een opsluiting van dertig jaar of meer ]3 of tot een levenslange vrijheidsstraf, met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, overeenkomstig de artikelen 34ter of 34quater van het Strafwetboek, toegewezen aan de overeenkomstig [2 artikel 78, vijfde lid ]2, samengestelde kamers. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/01, art. 3, 173; Inwerkingtreding : 19-03-2013> (2)<W 2016-05-04/03, art. 31, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (3)<W 2018-07-11/02, art. 10, 221; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art. 93

Wanneer de rechtbank van eerste aanleg geroepen wordt om burgerlijke zaken die na cassatie verwezen zijn, met verenigde kamers te berechten, bestaat zij uit een kamer met vijf werkende of plaatsvervangende rechters.

   Indien de zaak in de bevoegdheid valt van de arbeidsrechtbank of van de [1 ondernemingsrechtbank ]1, bestaat de rechtbank uit drie werkende of plaatsvervangende rechters en uit vier rechters in sociale zaken of in handelszaken, naar gelang van het geval.

   De kamer, de rechters en de rechters in sociale zaken of in handelszaken worden aangewezen door de voorzitter van de rechtbank.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 94

De raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt in correctionele zaken (bestaat ) uit één rechter. <W 1998-03-12/39, art. 38, 058; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

Art. 95

De voorzitter van iedere rechtbank houdt de zitting in kort geding.

   [1 Onverminderd artikel 584, tweede lid, houdt de familierechtbank de zitting in kort geding voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van die rechtbank behoren. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 108, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 96

De vorderingen tot tussenkomst worden verdeeld zoals de hoofdvordering.

Art. 97

De eed die, vó6r de aanvaarding van bij de wet bepaalde ambten, moet worden afgelegd voor de rechtbank van eerste aanleg, wordt afgenomen door de eerste kamer of in voorkomend geval door de vakantiekamer.

Afdeling IX. - [1 Opdracht en aanwijzing van rechters ]1
Art. 98

[1 Wanneer de behoeften van de dienst binnen de rechtbank van eerste aanleg het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, via een beschikking, een rechter in de [3 ondernemingsrechtbank ]3 van het rechtsgebied van het hof van beroep, die deze opdracht aanvaardt, opdragen er tijdelijk het ambt van rechter uit te oefenen.

   Wanneer de behoeften van de dienst binnen de [3 ondernemingsrechtbank ]3 het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, via een beschikking, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep, die deze opdracht aanvaardt, opdragen er tijdelijk het ambt van rechter uit te oefenen.

   In dezelfde omstandigheden kan de eerste voorzitter ook een rechter van het rechtsgebied van het hof van beroep die deze opdracht aanvaardt via een beschikking opdragen zijn ambt bijkomend en voor een bepaalde termijn uit te oefenen in een rechtbank van eerste aanleg of een [3 ondernemingsrechtbank ]3 die in dat rechtsgebied ligt.

   Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kunnen, in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik, naargelang het geval, respectievelijk de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof, de rechters in de rechtbank van eerste aanleg, de rechters in de [3 ondernemingsrechtbank ]3 en de rechters in de arbeidsrechtbanken, met hun instemming en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op gebruik der taal in gerechtszaken, opdracht geven, zowel in de rechtbank van eerste aanleg als in de [3 ondernemingsrechtbank ]3 of de arbeidsrechtbank van het gerechtelijk arrondissement Eupen. Naargelang van het geval kunnen de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof respectievelijk rechters in de [3 ondernemingsrechtbank ]3 en in de arbeidsrechtbank van Eupen met hun instemming opdracht geven, hetzij in een [3 ondernemingsrechtbank ]3 of in een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied, hetzij in een arbeidsrechtbank van het rechtsgebied.

   In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een rechter van een andere rechtbank van het rechtsgebied en worden de nadere regels van de opdracht omschreven. ]1

   De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt (of de termijn [2 vermeld in de opdrachtbeschikking ]2 is verstreken ); voor zaken waarover de debatten aan gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan het vonnis. <W 1998-02-10/32, art. 5, 2°, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998>

(1)<W 2013-12-01/01, art. 28, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 2, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 99

Voor de duur van zijn opdracht blijft de aldus aangestelde rechter [1 ... ]1 geldig kennis nemen van de zaken waarover de debatten aan gang zijn of die in beraad zijn, en waarin hij zitting had voordat de hem gegeven opdracht gevolg heeft.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 29, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 99bis

[1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen kunnen de rechters benoemd in de rechtbank van eerste aanleg, in de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en in de arbeidsrechtbank, met hun instemming, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg opgedragen worden het ambt van vrederechter of van rechter in de politierechtbank uit te oefenen in een vredegerecht of in de politierechtbank van het arrondissement.

   In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een rechter van een van deze drie rechtbanken van het arrondissement en worden de nadere regels van de opdracht omschreven. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 224, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 99ter

[1 Naargelang van de behoeften van de dienst kan de eerste voorzitter van het hof van beroep een rechter in de rechtbank van eerste aanleg of een rechter in de [2 ondernemingsrechtbank ]2, benoemd in het rechtsgebied, met zijn instemming opdragen zijn ambt uit te oefenen in het hof van beroep.

   Naargelang van de behoeften van de dienst kan de eerste voorzitter van het arbeidshof een rechter in de arbeidsrechtbank, benoemd in het rechtsgebied, met zijn instemming opdragen zijn ambt uit te oefenen in het arbeidshof.

   In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een rechter en worden de nadere regels van de opdracht omschreven. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-01/01, art. 30, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 99quater

[1 Behoudens in het gerechtelijk arrondissement Eupen, geeft de eerste voorzitter van het arbeidshof, via een beschikking, opdracht aan één of meerdere rechters in de arbeidsrechtbank, die de opdracht aanvaarden, om aanvullend zitting te nemen in de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer van één of meerdere rechtbanken van eerste aanleg van het rechtsgebied.

   Met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geeft de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel, via een beschikking, in elke arbeidsrechtbank opdracht aan een rechter, die de opdracht aanvaardt, om aanvullend zitting te nemen in de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer.

   In het gerechtelijk arrondissement Eupen, neemt de rechter in de arbeidsrechtbank aanvullend zitting in de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer. De instemming van de rechter in de arbeidsrechtbank is vereist wanneer hij niet benoemd is overeenkomstig artikel 100/1. Bij gebreke hieraan, wijst de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een andere rechter aan die overeenkomstig artikel 100/1 in subsidiaire orde benoemd is in de arbeidsrechtbank.

   De opdracht is een jaar geldig en kan worden verlengd.

   De rechter in de arbeidsrechtbank wiens opdracht bij de gespecialiseerde correctionele kamer eindigt, blijft tot het eindvonnis in deze kamer zitting hebben in de zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 91, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling X. - Gelijktijdige benoemingen in verscheidene gerechten.
Art. 100

[1 § 1. De rechters benoemd in een rechtbank van eerste aanleg worden, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in subsidiaire orde benoemd in de andere rechtbanken van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep.

   De substituten benoemd in een parket van de procureur des Konings worden, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in subsidiaire orde benoemd in de andere parketten van de procureur des Konings van het rechtsgebied.

§ 2. De aanwijzing van een magistraat buiten het rechtscollege of het parket in de personeelsformatie waarvan hij in hoofdorde wordt benoemd, wordt in onderling overleg tussen de betrokken korpschefs geregeld nadat de betrokkene werd gehoord. De gemeenschappelijke beslissing bepaalt de nadere regels van de aanwijzing.

   De aanwijzingsbeschikking omschrijft de redenen waarom het noodzakelijk is een beroep te doen op een magistraat benoemd in hoofdorde in de personeelsformatie van een andere rechtbank of parket en omschrijft de nadere regels van de aanwijzing. De aanwijzing geldt voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar.

   De instemming van de aangewezen magistraat is niet vereist.

   Ingeval de korpschefs weigeren of bij gebreke van een akkoord over de nadere regels van de aanwijzing, beslist, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de procureur-generaal bij het hof van beroep op grond van een met redenen omkleed advies van de korpschefs die betrokken zijn bij deze aanwijzing.

§ 3. Een magistraat benoemd overeenkomstig § 1 wordt niet benoemd in de personeelsformatie van de rechtscolleges of van de parketten waarin hij in subsidiaire orde wordt benoemd.

§ 4. De rechters benoemd in de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Waals-Brabant en de rechters benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Waals-Brabant worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel. De rechters benoemd in de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Leuven en de rechters benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

   De substituten benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel, daaronder begrepen de substituten bedoeld in artikel 150, § 3, worden, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Waals-Brabant of bij de parketten van de procureur des Konings te Leuven en te Halle-Vilvoorde. De substituten van de procureur des Konings benoemd te Waals-Brabant worden in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel [2 , de substituten benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel en te Halle-Vilvoorde en de substituten benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Halle-Vilvoorde worden in subsidiaire orde benoemd bij het parket van de procureur des Konings te Brussel en te Leuven ]2.

   De rechters benoemd in de Franstalige [4 ondernemingsrechtbank ]4 te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de [4 ondernemingsrechtbank ]4 [3 Waals-Brabant ]3 en de rechters benoemd in de [4 ondernemingsrechtbank ]4 [3 Waals-Brabant ]3] worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige [4 ondernemingsrechtbank ]4 te Brussel. De rechters benoemd in de Nederlandstalige [4 ondernemingsrechtbank ]4 te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de [4 ondernemingsrechtbank ]4 te Leuven en de rechters benoemd in de [4 ondernemingsrechtbank ]4 te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige [4 ondernemingsrechtbank ]4 te Brussel.

   De rechters benoemd in de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de arbeidsrechtbank [3 Waals-Brabant ]3] en de rechters benoemd in de arbeidsrechtbank [3 Waals-Brabant ]3 worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel. De rechters benoemd in de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de arbeidsrechtbank te Leuven en de rechters benoemd in de arbeidsrechtbank te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel.

   De substituten van de arbeidsauditeur benoemd te Brussel worden met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken respectievelijk in subsidiaire orde benoemd in het arbeidsauditoraat [3 Waals-Brabant ]3 of in de arbeidsauditoraten te Leuven en te Halle-Vilvoorde. [2 De substituten van de arbeidsauditeur benoemd te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd bij het arbeidsauditoraat te Brussel en te Halle-Vilvoorde en de substituten van de arbeidsauditeur benoemd bij het arbeidsauditoraat te Halle-Vilvoorde worden in subsidiaire orde benoemd bij het arbeidsauditoraat te Brussel en te Leuven. ]2

§ 5. De aanwijzing van een in § 4 bedoelde magistraat buiten het rechtscollege of het parket in de personeelsformatie waarvan hij in hoofdorde wordt benoemd, wordt geregeld overeenkomstig § 2.

§ 6. Een overeenkomstig § 4 benoemde magistraat wordt niet benoemd in de personeelsformatie van het rechtscollege of van het parket waarin hij in subsidiaire orde wordt benoemd. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 32, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 104, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2015-10-19/01, art. 61, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 100/1

[1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen worden de rechters die benoemd zijn in een rechtbank, in subsidiaire orde benoemd in de andere rechtbanken, bedoeld in dit hoofdstuk, van het arrondissement. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-01/01, art. 33, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 100/2

[1 In het arrondissement Eupen wordt een enkele voorzitter aangewezen voor de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de [2 ondernemingsrechtbank ]2. Hij oefent binnen deze rechtbanken de bevoegdheden uit die de wet toekent aan de voorzitter van de rechtbank. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-01/01, art. 34, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK III. _ Hof van beroep en arbeidshof.
Eerste afdeling. - Hof van beroep.
Art. 101

[1 § 1 Er zijn in het hof van beroep kamers voor burgerlijke zaken, kamers voor correctionele zaken, [2 jeugdkamers en familiekamers, tot die laatste kamers behoren kamers voor minnelijke schikking- ]2.

   Ten minste één correctionele kamer neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen gewezen betreffende de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde aangelegenheden.

   Ten minste één van de jeugdkamers wordt bevoegd voor de vervolgingen ingesteld tegen personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dat feit veroorzaakte schade, in het kader van een wanbedrijf en/of correctionaliseerbare misdaad.

   [3 In het hof van beroep te Brussel zijn er tevens kamers voor marktzaken, wier bevoegdheid wordt bepaald bij de wet. Die kamers vormen een sectie, Marktenhof genoemd. ]3

   [4 De Koning kan, na advies van de eerste voorzitter, de procureur-generaal, de hoofdgriffier en de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep, bepalen dat een of meer jeugdkamers of familiekamers zitting houden ter zetel van de rechtbank van eerste aanleg of een afdeling van de rechtbank van eerste aanleg in een andere provincie van het rechtsgebied van het hof voor de behandeling van de hogere beroepen tegen de vonnissen van de familie- en jeugdrechtbanken van de betrokken provincie. ]4

§ 2. Het hof van beroep bestaat uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters en raadsheren in het hof van beroep.

   De kamers van het hof van beroep houden zitting, ofwel met drie raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, ofwel met één lid, kamervoorzitter of raadsheer in het hof.

   De in § 1, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer is samengesteld uit twee raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, en uit één raadsheer in het arbeidshof.

   Opdat de in § 1, derde lid, bedoelde jeugdkamers rechtsgeldig zouden zijn samengesteld, moeten ten minste twee leden ervan de opleiding hebben genoten die georganiseerd wordt in het kader van de voortgezette vorming van de magistraten, zoals bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, die vereist is voor de uitoefening van het ambt van rechter in de familie- en jeugdrechtbank.

   Opdat de gespecialiseerde kamer voor minnelijke schikking rechtsgeldig zou zijn samengesteld, moet het voor die kamer aangewezen lid van het hof een [2 gespecialiseerde opleiding hebben genoten verstrekt door het Instituut voor gerechtelijke opleiding ]2. Als de dienstbehoeften zulks verantwoorden, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, uitzonderlijk en nadat het advies van de [2 procureur-generaal ]2 is ingewonnen, een werkend magistraat aanwijzen om de bovengenoemde functies voor een termijn van ten hoogste een jaar te vervullen, zelfs als die magistraat de [2 gespecialiseerde opleiding ]2 niet heeft genoten.

   [3 Het Marktenhof, bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, omvat ten minste zes raadsheren, onder wie ten hoogste zes raadsheren [4 kunnen worden benoemd ]4 met toepassing van artikel 207, § 3, 4°. Bij de benoeming wordt er rekening gehouden met het taalevenwicht. ]3

   [5 De raadsheren die zetelen in de correctionele kamers, de familiekamers en de jeugdkamers, en de kamer van inbeschuldigingstelling volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel- en intrafamiliaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]5

[2 § 3. De kamer van inbeschuldigingstelling kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken met toepassing van artikel 30 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis [4 , de artikelen 14 en 17 van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de artikelen 3 en 5 van de uitleveringswet van 15 maart 1874 ]4. ]2 ]1

[4 § 4. In geval van veiligheidsrisico's, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, op schriftelijke of mondelinge vordering van de procureur-generaal, gelasten dat een correctionele kamer in het hof van beroep in een bepaalde zaak een of meerdere zittingen houdt in de zetel van een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en zo daartoe grond bestaat, dat die zaak aldaar berecht wordt. ]4

(1)<W 2013-07-30/23, art. 110, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 52, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2016-12-25/14, art. 59, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (4)<W 2017-07-06/24, art. 225, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (5)<W 2020-07-31/03, art. 49, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Afdeling 1bis. Plaatsvervangende raadsheren in de hoven van beroep. <ingevoeg bij W 1997-07-09/36, art. 3, Inwerkingtreding : 13-08-1997>
Art. 102

<W 1997-07-09/36, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 13-08-1997> § 1. Er zijn plaatsvervangende raadsheren in het hof van beroep; zij worden benoemd ter vervanging van de verhinderde raadsheren.

   De plaatsvervangende raadsheren kunnen geroepen worden zitting te nemen wanneer de bezetting niet volstaat om de zetel overeenkomstig de bepalingen van de wet samen te stellen.

   [2 In de aanwijzingsbeschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een plaatsvervanger en worden de nadere regels van de aanwijzing omschreven. ]2

   (Zij kunnen echter geen zitting nemen in de kamer van inbeschuldigingstelling wanneer deze uitspraak doet met toepassing van de artikelen 235ter en 235quater van het Wetboek van strafvordering. ) <W 2005-12-27/34, art. 27, 131 ; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

§ 2. [3 De plaatsvervangende raadsheren kunnen niet worden geroepen om zitting te nemen tijdens een terechtzitting in de loop waarvan zij rechtstreeks of via een tussenpersoon optreden als raadsman voor de partijen die betrokken zijn in een geschil. ]3

(1)<W 2010-12-29/02, art. 20, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (2)<W 2013-12-01/01, art. 35, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2019-03-23/03, art. 4, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - Arbeidshof.
Art. 103

Er is een arbeidshof in ieder rechtsgebied van een hof van beroep.

   Het arbeidshof bestaat uit een eerste voorzitter, kamervoorzitters, raadsheren in het arbeidshof en raadsheren in sociale zaken.

   Er zijn plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken, benoemd om tijdelijk de verhinderde raadsheren in sociale zaken te vervangen.

Art. 104

Het arbeidshof bestaat uit kamers die zitting houden met een raadsheer in het arbeidshof en, naar gelang het geval, met twee of vier raadsheren in sociale zaken.

   De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 1° , 2°, 3° en 7° , bestaan, buiten de voorzitter, uit een raadsheer in sociale zaken benoemd als werkgever en een raadsheer in sociale zaken benoemd als werknemer-arbeider of als werknemer-bediende, naar gelang van de hoedanigheid van de betrokken werknemer.

   Die kamers bestaan evenwel uit twee raadsheren in sociale zaken benoemd als werkgever, en twee raadsheren in sociale zaken respectievelijk benoemd als arbeider en als bediende, wanneer het beroep gericht is tegen een vonnis uitgesproken door een kamer met vier rechters in sociale zaken.

   De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis, gewezen in een geschil betreffende de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 578, 4°, 5°, 6°, 8°, 10°, 11° en 12°, a , 579, 580, 582, 3° en 4°, of betreffende de toepassing op werkgevers van administratieve sancties bedoeld in artikel 583, bestaan, behalve de voorzitters, uit twee raadsheren in sociale zaken, respectievelijk benoemd als werkgever en werknemer. <W 2002-12-20/52, art. 3, 104; Inwerkingtreding : 01-02-2003>

   De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis, gewezen in een geschil betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 578, 12°, b , bestaan behalve de voorzitters, uit twee raadsheren in sociale zaken, respectievelijk benoemd als werkgever en zelfstandige. <W 2002-12-20/52, art. 3, 104; Inwerkingtreding : 01-02-2003>

   De kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis gewezen in een geschil betreffende een aangelegenheid bedoeld in artikel 582, (1° en 2° ), bestaan, buiten de voorzitter uit twee raadsheren in sociale zaken, van wie de ene benoemd is als zelfstandige en de andere als werknemer. <W 30-06-1971, art. 15, § 2>

   (De Kamers die kennis nemen van hoger beroep tegen een vonnis gewezen in een geschil betreffende een aangelegenheid bedoeld [2 in de artikelen 578bis en 581 ]2 of betreffende de toepassing op zelfstandigen van administratieve sancties bedoeld in artikel 583, [1 bestaan buiten de voorzitter, uit twee raadsheren in sociale zaken die benoemd zijn als zelfstandigen ]1. ) <W 30-06-1971, art. 15, § 3>

   Heeft het geschil betrekking op een werknemer die mijnwerker, zeeman, zeevisser, schipper, havenarbeider of aangeslotene bij de overzeese sociale zekerheid is, dan moet, in de mate van het mogelijke, de raadsheer in sociale zaken die als werknemer benoemd is, bovendien tot dezelfde kategorie behoren of behoord hebben als de betrokken werknemer.

   De Koning stelt, op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft, de regels vast volgens welke de raadsheren in sociale zaken geroepen worden om zitting te nemen bij toepassing van deze bepaling.

   (In afwijking van het eerste lid bestaan de kamers die kennis nemen van het hoger beroep tegen een vonnis betreffende de in artikel 578, 14°, bedoelde aangelegenheden uit een raadsheer bij het Arbeidshof. ) <W 2005-12-13/36, art. 3, 128; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

(1)<W 2015-10-19/01, art. 62, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84> (2)<W 2018-02-18/07, art. 21, 214; Inwerkingtreding : 30-03-2018>
Afdeling 3. _ Bureau voor rechtsbijstand.
Art. 105

Er is in ieder hof van beroep en in ieder arbeidshof een bureau voor rechtsbijstand dat een of meer [1 kamers ]1 omvat.

   Iedere [1 kamer ]1 bestaat uit een kamervoorzitter of een raadsheer in het hof.

   De zaken worden onder de diverse afdelingen verdeeld volgens een reglement dat de eerste voorzitter van het hof vaststelt.

(1)<W 2016-05-04/03, art. 32, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Afdeling 4. _ Dienst.
Art. 106

[1 Het bijzonder reglement van het hof van beroep en dat van het arbeidshof worden door de eerste voorzitter vastgesteld, op advies van de procureur-generaal, van de hoofdgriffier en van de vergadering van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter van het hof van beroep. De stafhouders kunnen evenwel hun advies schriftelijk aan de eerste voorzitter van het hof van beroep toezenden. Het advies van de eerste voorzitter van het arbeidshof is eveneens vereist voor de in [2 artikel 101, § 1, tweede lid ]2, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer. ]1

   Dit reglement bepaalt het aantal kamers van het hof, hun bevoegdheid en het aantal raadsheren en in voorkomend geval het aantal werkende of plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken daaraan verbonden. (Het bevat de aanduiding van de kamers die in het hof van beroep onderscheidenlijk met drie raadsheren in het hof of met één enkele zitting houden. ) <W 1985-07-19/30, art. 3, 007>

   Het reglement van het hof van beroep en van het arbeidshof gevestigd te Brussel, bepaalt de kamers die kennis nemen van de zaken in het Nederlands, in het Frans of in een van beide.

   (De reglementen van het hof van beroep en van het arbeidshof gevestigd te Luik bepalen welke kamers kennis nemen van zaken in het Duits alsook hun samenstelling. ) <W 1998-12-22/47, art. 8, 066; Inwerkingtreding : 01-03-1999>

   Het reglement wordt ter griffie van het hof aangeplakt.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 36, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 111, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 106bis

<ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 4, Inwerkingtreding : 13-02-1998>

   § 1. [1 Teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken zijn er aanvullende kamers tot 30 juni 2011. ]1

   Er wordt voor deze kamers, die uitsluitend in burgerlijke en fiscale zaken en in handelszaken zitting houden, een bijzonder reglement opgesteld overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 106, eerste lid.

   Het reglement bepaalt het aantal aanvullende kamers van het hof van beroep.

§ 2. De aanvullende kamers zijn samengesteld uit ten minste twee plaatsvervangende raadsheren.

   Zij mogen niet worden voorgezeten door een advocaat ingeschreven op het tableau van de Orde van advocaten.

(1)<W 2010-12-29/02, art. 19, 169; Inwerkingtreding : 13-02-2011>
Art. 107

<W 1997-02-17/50, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, stelt de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, naar gelang van het geval, hetzij ambtshalve, na het advies van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, hetzij op verzoek van de procureur-generaal en na het advies van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, een of meer tijdelijke kamers samen, bestaande uit de raadsheren en, in voorkomend geval, de raadsheren in sociale zaken die hij aanwijst.

Art. 108

Wanneer het hof van beroep geroepen wordt om zaken die na cassatie verwezen zijn, strafzaken uitgezonderd, met verenigde kamers te berechten, bestaat het uit twee kamers, aangewezen en voorgezeten door de eerste voorzitter, de kamervoorzitter of door de raadsheer die hem vervangt. (Deze kamers zijn uit drie raadsheren samengesteld. ) <W 1985-07-19/30, art. 4, 007>

   Indien de zaak in de bevoegdheid valt van het arbeidshof, wordt het hof voorgezeten door de eerste voorzitter, door de kamervoorzitter of door de raadsheer die hem vervangt en bestaat het daarenboven uit twee raadsheren in het arbeidshof en vier raadsheren in sociale zaken.

   De eerste voorzitter wijst de kamer, de raadsheren en de raadsheren-assessoren aan.

Art. 109

<W 2007-04-25/64, art. 3, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De eerste voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van het hof.

   Hij kan een of meer kamervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.

   Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van het hof. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen [1 , zoals de respectieve werklast van de kamers, de onbeschikbaarheid van een of meer raadsheren die daarin gewoonlijk zitting hebben, de bijzondere deskundigheid van sommigen van hen om een of meer zeer technische zaken te behandelen, de mate waarin het onderzoek van een zaak of van zaken die de eerste voorzitter, in afwijking van het voornoemde reglement, aan iemand anders wil toewijzen, gevorderd is en deze zaak of zaken klaar is of zijn voor behandeling, of andere daarmee vergelijkbare objectieve gronden, ]1 kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van het hof verdelen. Ingeval van moeilijkheden in verband met de verdeling van de zaken onder de kamers van eenzelfde hof van beroep is artikel 88, § 2, van toepassing.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 15, 217; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 109bis

<W 1985-07-19/30, art. 6, 007> § 1. [5 Tenzij het uitsluitend op burgerlijke vorderingen betrekking heeft of enkel nog op dergelijke vorderingen betrekking heeft, wordt het hoger beroep tegen beslissingen in strafzaken toegewezen aan een kamer met drie raadsheren, in voorkomend geval aan de kamer bedoeld in artikel 101, § 1, derde lid. ]5

§ 2. [6 Het Marktenhof neemt steeds zitting met drie raadsheren. ]6

§ 3. [5 De andere zaken worden toegewezen aan kamers met één raadsheer in het hof. Wanneer de complexiteit of het belang van de zaak of bijzondere, objectieve omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de eerste voorzitter zaken geval per geval ambtshalve aan een kamer met drie raadsheren toewijzen. ]5

§ 4. Wanneer er van verscheidene samenhangende zaken ten minste één bij een kamer met drie raadsheren in het hof moet worden aanhangig gemaakt, verwijst de eerste voorzitter al die zaken naar zulk een kamer. Te dien einde kan hij ook hun vroegere verdeling wijzigen.

(1)<W 2010-04-22/28, art. 3, 167; Inwerkingtreding : 28-06-2010> (2)<W 2014-04-25/23, art. 12, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (3)<W 2013-07-30/23, art. 112, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-05-08/02, art. 53, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2015-10-19/01, art. 63, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016. Overgangbepalingen : art. 84> (6)<W 2016-12-25/14, art. 60, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 109ter

<Opgeheven bij W 2010-12-29/02, art. 22, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art. 109quater

<Opgeheven bij W 2010-12-29/02, art. 23, 169; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art. 110

<Opgeheven bij W 2018-05-25/02, art. 16, 217; Inwerkingtreding : 09-06-2018>

Art. 111

<Opgeheven bij W 2018-05-25/02, art. 17, 217; Inwerkingtreding : 09-06-2018>

Art. 112

<W 1998-12-22/47, art. 11, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> (Eerste lid opgeheven ) <W 2003-05-03/45, art. 4, 111; Inwerkingtreding : 31-03-2004, uiterlijk op 02-06-2004>

   Behoudens andersluidende bepalingen zit de eerste voorzitter de verenigde kamers en de plechtige zittingen voor. Hij houdt volgens de behoeften van de dienst zitting in de gewone kamers in welk geval hij deze voorzit.

Art. 113

De correctionele zaken bedoeld in artikel 479 van het Wetboek van strafvordering worden toegewezen aan de kamer voor burgerlijke zaken, voorgezeten door de eerste voorzitter of door de voorzitter of de raadsheer in het hof die hem vervangt.

Afdeling V.- (Opdrachten van raadsheren van het ene hof tot het andere ). <Ingevoegd bij W 1998-02-10/32, art. 6; Inwerkingtreding : 02-03-1998>
Art. 113bis

113bis. <Ingevoegd bij W 1998-02-10/32, art. 6; Inwerkingtreding : 02-03-1998> Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de Koning, hetzij op verzoek van een eerste voorzitter van een hof van beroep, hetzij op vordering van de procureur-generaal, met eerbiediging van de taalwet in gerechtszaken, een raadsheer bij het hof van beroep met diens toestemming aanwijzen om zijn ambt voor een bepaalde termijn waar te nemen in een hof van beroep van een ander rechtsgebied, na vooraf het advies te hebben ingewonnen van, naar gelang van het geval, de betrokken eerste voorzitters en de procureurs-generaal.

   Dezelfde bevoegdheid wordt op overeenkomstige wijze uitgeoefend door de Koning met betrekking tot de arbeidshoven.

   Behoudens verlenging eindigt de opdracht wanneer die termijn is verstreken; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan het arrest.

   [1 Naargelang van de behoeften van de dienst kunnen de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in onderling overleg beslissen respectievelijk een magistraat van een hof van beroep of van een arbeidshof, die daarmee instemt, opdracht te geven in een ander hof van beroep of een ander arbeidshof.

   Naargelang van de behoeften van de dienst kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, een raadsheer bij het hof van beroep met zijn instemming opdragen het ambt van rechter uit te oefenen in een rechtbank van eerste aanleg of in een [2 ondernemingsrechtbank ]2 en kan de eerste voorzitter bij het arbeidshof een raadsheer bij dit hof opdragen het ambt van rechter uit te oefenen in een arbeidsrechtbank.

   In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een raadsheer en worden de nadere regels van de opdracht omschreven. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 37, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> Art 113ter.<Ingevoegd bij W 2006-12-03/41, art. 8; Inwerkingtreding : 28-12-2006> De eerste voorzitter van het arbeidshof geeft bij beschikking opdracht aan een raadsheer bij het arbeidshof, die deze opdracht aanvaardt, om aanvullend zitting te nemen in een in [[#S1;S#] artikel 101, § 1, tweede lid][#S1;S#], bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer, na vooraf het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te hebben ingewonnen. (1)<W 2013-07-30/23, art. 113, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling VI. [1 - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een hof of een afdeling van een hof. ]1
HOOFDSTUK IV. _ Hof van assisen.
Eerste afdeling. _ Algemene bepalingen.
Art. 114

In (elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ) worden assisen gehouden voor de berechting van de beschuldigden die het hof van beroep daarnaar verwijst. (... ) <W 1993-07-16/31, art. 357, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art. 115

(Het Hof van Assisen houdt zitting in Aarlen, Antwerpen, Bergen, Brugge, Brussel, Gent, Leuven, Luik, Namen, Nijvel of Tongeren, naar gelang van het geval. ) <W 1993-07-16/31, art. 358, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

   Indien het aantal of de belangrijkheid van de zaken zulks rechtvaardigt, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, beschikkend op vordering van de procureur-generaal, de vorming van verscheidene hoven van assisen in eenzelfde provincie [1 of in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ]1 gelasten. [2 In het gerechtelijk arrondissement Brussel houdt het hof van assisen zitting in de zetel van de Franstalige rechtbank wanneer de rechtspleging in het Frans wordt gevoerd en in de zetel van de Nederlandstalige rechtbank wanneer de rechtspleging in het Nederlands wordt gevoerd. ]2

   Indien buitengewone omstandigheden zulks rechtvaardigen, kan [3 de eerste voorzitter van het hof van beroep ]3, op vordering van de procureur-generaal of deze magistraat gehoord, gelasten dat de zitting van een of meer hoven van assisen gehouden wordt in de zetel van een andere rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en, zo daartoe grond bestaat, dat een bepaalde zaak aldaar zal berecht worden.

   [4 Indien buitengewone omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de eerste voorzitter van het hof van beroep in samenspraak met de minister bevoegd voor Justitie, op vordering van de procureur-generaal of deze magistraat gehoord, en desgevallend in overleg met de eerste voorzitter van het hof van beroep van het betrokken rechtsgebied, gelasten dat de terechtzittingen van het hof van assisen worden gehouden in een zittingsplaats die hij daartoe aanwijst en, zo daartoe grond bestaat, dat een bepaalde zaak aldaar zal berecht worden. ]4

(1)<W 2009-12-21/14, art. 207, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2012-07-19/36, art. 11, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (3)<W 2016-02-05/11, art. 193, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (4)<W 2020-07-31/03, art. 104, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 116

De hoven kunnen tegelijkertijd zitting houden, hetzij in de hoofdplaats van de provincie [1 of van het administratief arrondissement Brussel- Hoofdstad ]1, [2 hetzij in een afdeling van een gerechtelijk arrondissement [3 , hetzij in de zittingsplaats overeenkomstig artikel 115, derde of vierde lid, daartoe aangewezen ]3 ]2.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 208, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2013-12-01/01, art. 38, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2020-07-31/03, art. 105, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 117

(Op advies van de procureur-generaal en na raadpleging van de partijen stelt de eerste voorzitter van het hof van beroep de datum van opening van de zittingen van de hoven van assisen vast, verdeelt hij onder de verschillende hoven van assisen de zaken die ernaar verwezen zijn, en stelt hij voor ieder daarvan de datum van de opening van de debatten vast. ) <W 2000-03-28/33, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

   Hij kan, met instemming van de beschuldigde, er de zaken laten berechten die bij de opening van de zitting niet in staat van wijzen zijn.

   Hij verklaart die zitting voor gesloten waarop alle vastgestelde zaken zijn berecht of het voorwerp zijn geweest van een beslissing tot verwijzing naar een latere zitting.

Art. 118

De datum en de plaats van opening van de zittingen van het hof van assisen, alsmede de datum en de aanwijzing van de vastgestelde zaken worden ten minste twintig dagen vooraf bekendgemaakt bij middel van een bericht dat wordt aangeplakt in de voor het publiek toegankelijke lokalen van de correctionele griffie.

Afdeling II. _ Samenstelling van het hof.
Art. 119

[1 § 1. Het hof van assisen bestaat uit een voorzitter en twee assessoren. Het hof houdt zitting bijgestaan door een jury. Voor de behandeling en de berechting van burgerlijke rechtsvorderingen houdt het zitting zonder jury.

§ 2. [2 Voor de berechting van ]2 ten minste één persoon ten aanzien van wie, met toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een beslissing tot uithandengeving is genomen [2 wegens ]2 een niet-correctionaliseerbare misdaad, moet het hof van assisen, om rechtsgeldig samengesteld te zijn, bestaan uit minstens twee magistraten die de voortgezette opleiding hebben gevolgd als bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, of artikel 259sexies, § 1, 2°, tweede lid. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 209, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2019-05-05/10, art. 92, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 120

De voorzitter is [2 een lid van het hof van beroep, een lid van dat hof dat wegens zijn leeftijd tot de inruststelling is toegelaten en nog niet de leeftijd van 73 jaar heeft bereikt of een lid van dat hof dat op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en dat bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt ]2 aan wie de eerste voorzitter van dat hof opdracht geeft voor de gehele zitting of voor bepaalde zaken. [1 Om het ambt van voorzitter in het hof van assisen te kunnen uitoefenen, moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]1 <W 1997-07-09/36, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 13-08-1997>

   [1 De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de voorzitter moet voldoen om vrijgesteld te worden van de gespecialiseerde opleiding. ]1

   Wanneer wegens verhindering van de voorzitter het hof van assisen niet kan worden samengesteld, geeft de eerste voorzitter van het hof van beroep opdracht aan een plaatsvervanger [2 onder de leden van dat hof, de leden van dat hof die wegens hun leeftijd tot de inruststelling zijn toegelaten en nog niet de leeftijd van 73 jaar hebben bereikt of de leden van dat hof die op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt ]2. <W 1997-07-09/36, art. 9, 054; Inwerkingtreding : 13-08-1997>

   (In het belang van een goed verloop van de debatten of wanneer de aard van de zaken dit vereist, ) geeft de eerste voorzitter van het hof van beroep op vordering van de procureur-generaal opdracht aan een of meer leden van dat hof, die als plaatsvervangend voorzitter de debatten bijwonen. <W 1987-11-13/30, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 10-01-1988>

(1)<W 2009-12-21/14, art. 210, 168; Inwerkingtreding : 01-01-2011> (2)<W 2016-02-05/11, art. 194, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 121

[1 De assessoren worden voor iedere zaak aangewezen door de eerste voorzitter van het hof van beroep, in overleg met de betrokken voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, onder de oudste ondervoorzitters en rechters in rang van het rechtsgebied van het hof van beroep.

   [3 Zij kunnen eveneens aangewezen worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep in overleg met de betrokken voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg onder de ondervoorzitters en rechters toegelaten tot de inruststelling wegens hun leeftijd en die nog niet de leeftijd van 73 jaar hebben bereikt of die op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt. ]3

   [2 In het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad heeft het overleg plaats, volgens het geval, met de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg of de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. ]2

   Wanneer het hof van assisen niet kan worden samengesteld wegens verhindering van een assessor of van beide assessoren, voorziet de eerste voorzitter van het hof van beroep onverwijld in hun vervanging.

   Wanneer de rechtspleging voor het hof van assisen van de provincie Luik in het Duits wordt gevoerd, zijn de aangewezen assessoren lid van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 211, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2012-07-19/36, art. 12, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (3)<W 2016-02-05/11, art. 195, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 122

[1 De eerste voorzitter van het hof van beroep kan, in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de organisatie van de hoven en rechtbanken, op vordering van de procureur-generaal, beslissen dat een of meer leden van het hof die hij aanwijst als assessor of plaatsvervangend assessor zullen optreden in plaats van de leden van de rechtbank van eerste aanleg. ]1

   [1 De assessoren en de plaatsvervangende assessoren kunnen eveneens aangewezen worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep onder de leden van dat hof die zijn toegelaten tot de inruststelling wegens hun leeftijd en die nog niet de leeftijd van 73 jaar hebben bereikt of die op eigen verzoek voor de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 196, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Afdeling III. _ Jury.
Art. 123

De jury houdt zitting met twaalf gezworenen.

Art. 124

<W 1987-11-13/30, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 10-01-1988> In het belang van een goed verloop van de debatten of wanneer de aard van de zaken dit vereist, kan het Hof van assisen, ambtshalve of op vordering van de procureur-generaal voor de uitloting bevelen dat buiten de twaalf werkende gezworenen nog één tot [1 vierentwintig plaatsvervangende gezworenen ]1 worden uitgeloot die de debatten zullen bijwonen. Het is ertoe gehouden zulks te bevelen wanneer de eerste voorzitter aan een of meer plaatsvervangende voorzitters van het Hof van assisen opdracht heeft gegeven.

(1)<W 2020-07-31/03, art. 106, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Afdeling IV. _ Verhindering en nietigheid.
Art. 125

De voorzitter en de assessoren van het hof van assisen die gedurende de debatten verhinderd zijn hun ambt te vervullen, worden vervangen door hun plaatsvervangers in de volgorde van de aanwijzing. De gezworene die verhinderd is de debatten bij te wonen, wordt vervangen door een plaatsvervangende gezworene volgens de orde van de uitloting, indien de reden van verhindering door het hof is aangenomen.

   De plaatsvervangende voorzitters en assessoren trekken zich eerst terug wanneer het arrest is uitgesproken.

Art. 126

Het ambt in het hof van assisen heeft voor de magistraten die opdracht hebben ontvangen of die zijn aangewezen, voorrang boven hun andere ambten.

Art. 127

Op straffe van nietigheid mogen de magistraten die als onderzoeksrechter of openbaar ministerie zijn opgetreden of uitspraak hebben gedaan over de regeling van het onderzoek, de assisen niet voorzitten noch als assessor optreden, en de personen die in de zaak opdrachten van gerechtelijke politie hebben vervuld of deel hebben genomen aan een daad van ambtelijk onderzoek of van strafonderzoek, en diegenen die getuige, deskundige, tolk, aangever, klager of betrokken partij zijn geweest, mogen geen gezworene zijn.

HOOFDSTUK V. _ Hof van Cassatie.
Eerste afdeling. _ Algemene bepalingen.
Art. 128

Het Hof van Cassatie omvat drie kamers.

   Iedere kamer van het Hof van Cassatie bestaat uit twee [1 secties ]1.

   Iedere [1 sectie ]1 bestaat uit vijf raadsheren, de voorzitter daaronder begrepen.

   (De arresten worden gewezen door vijf raadsheren, daaronder begrepen de voorzitter. Zij worden echter gewezen door drie raadsheren in de door de wet bepaalde gevallen. ) <W 1997-05-06/38, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997>

(1)<W 2016-05-04/03, art. 33, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 129

Het Hof van Cassatie bestaat uit een eerste voorzitter, een voorzitter en raadsheren in het Hof van Cassatie.

   Onder de raadsheren worden zes [1 sectievoorzitters ]1 aangewezen. <W 1998-12-22/47, art. 13, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2004-12-27/31, art. 2, 121; Inwerkingtreding : 10-01-2005>

(1)<W 2016-05-04/03, art. 34, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 130

In het hof wordt een bureau voor rechtsbijstand gevormd. Het bestaat uit één raadsheer.

Art. 131

Wanneer de eerste voorzitter, na het advies van de raadsheerverslaggever en van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, oordeelt dat een zaak in voltallige zitting moet worden behandeld, vergadert de kamer met negen raadsheren, de voorzitter daaronder begrepen.

   [1 De procureur-generaal kan aan de eerste voorzitter voorstellen dat een zaak in voltallige zitting wordt behandeld. ]1

   In alle gevallen waarin het hof met verenigde kamers moet vergaderen, houdt het zitting in oneven getal en met (ten minste elf leden ). <W 1994-12-01/38, art. 1, 036; Inwerkingtreding : 1995-01-10>

   (Cassatieberoep tegen beslissingen van het hof van beroep, genomen met toepassing van artikel 103 van de Grondwet, wordt behandeld door de verenigde kamers. ) <W 1998-06-25/30, art. 28, 060; Inwerkingtreding : 01-07-1998>

   (Cassatieberoep tegen beslissingen van het hof van beroep, genomen met toepassing van artikel 125 van de Grondwet, wordt behandeld door de verenigde kamers. ) <W 1998-06-25/31, art. 28, 061; Inwerkingtreding : 01-07-1998>

(1)<W 2014-04-10/57, art. 2, 186; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Afdeling II. - Dienst.
Art. 132

Het reglement houdende de dienstregeling van het hof wordt [1 door de eerste voorzitter vastgesteld, op advies ]1, van de procureur-generaal, van de hoofdgriffier en van de stafhouder van de Orde der Advocaten bij het Hof van Cassatie.

   Dit reglement bepaalt het aantal raadsheren aan elke kamer verbonden alsook het aantal en de duur van de zittingen.

   Het reglement wordt ter griffie aangeplakt.

(1)<L 2013-12-01/01, art. 38/1, 179; En vigueur : 01-04-2014, ingevoegd bij W 2014-05-08/02, art. 105, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 133

De eerste kamer neemt kennis van de voorzieningen in burgerlijke zaken en handelszaken, de tweede van de voorzieningen in criminele, correctionele en politiezaken, de derde van de voorzieningen tegen beslissingen in laatste aanleg gewezen door de arbeidshoven en -rechtbanken. De overige zaken die ingevolge de wet ter kennisneming van het Hof van Cassatie staan,worden door de eerste voorzitter verdeeld over de kamers.

   Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, behandelt iedere kamer, na verwijzing bevolen door de eerste voorzitter, de voorzieningen waarvan de andere kamers dienen kennis te nemen.

Art. 134

Het Hof van Cassatie doet in verenigde kamers uitspraak over conflicten van attributie.

Art. 135

De eerste voorzitter zit de kamer voor waarvan hij deel wil uitmaken; hij zit een van de andere kamers voor indien hij het dienstig acht; hij bekleedt het voorzitterschap van de voltallige zittingen, de verenigde kamers en de plechtige zittingen.

Afdeling IIbis. - (De referendarissen ). <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 3; Inwerkingtreding : 05-07-1997>
Art. 135bis

<Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 3; Inwerkingtreding : 05-07-1997> Het Hof van Cassatie wordt bijgestaan door ten minste vijf en ten hoogste dertig referendarissen. Hun aantal wordt door de minister van Justitie bepaald.

   De eerste voorzitter en de procureur-generaal stellen in onderlinge overeenstemming het aantal referendarissen vast dat onder hun respectief gezag komt te staan.

   De referendarissen bereiden het werk van de raadsheren en de leden van het parket voor; zij dragen bij aan de werkzaamheden in verband met de documentatie en werken mee aan de vertaling en de publicatie van de arresten alsook aan het in overeenstemming brengen van de Franse en Nederlandse tekst.

Afdeling III. _ Documentatie en overeenstemming der teksten.
Art. 136

Er is bij het Hof van Cassatie een dienst voor documentatie en overeenstemming der Franse en Nederlandse teksten van de arresten.

   Deze dienst staat onder het gezag en de leiding van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, bijgestaan door de procureur-generaal bij dit Hof.

   Hij bestaat uit magistraten die daartoe opdracht krijgen zoals bepaald is in artikel 326, en uit attachés. De minister van Justitie bepaalt het getal van die magistraten en van de attachés.

Afdeling IV. - (Beheer ). <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 4; Inwerkingtreding : 05-07-1997>
Art. 136bis

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 14, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 136ter

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 14, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

TITEL II. - Openbaar ministerie.
Art. 137

Het openbaar ministerie vervult zijn ambtsplichten in het rechtsgebied van het hof of van de rechtbank waarbij het aangesteld is, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaalt [1 en onverminderd artikel 150, §§ 2 en 3 ]1.

(1)<W 2012-07-19/36, art. 13, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 138

<W 2006-12-03/41, art. 9, 143; Inwerkingtreding : 28-12-2006> Onverminderd de bepalingen van artikel 141 vordert het openbaar ministerie de toepassing van de strafwet, overeenkomstig de regels die de wet stelt.

   In het rechtsgebied van elk hof van beroep waken de procureur-generaal, de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs in onderling overleg over de coherente en geïntegreerde uitoefening van de strafvordering. Daartoe roept de procureur-generaal ten minste één keer per trimester de procureurs des Konings van zijn rechtsgebied samen. Als er reden toe is, roept hij eveneens de arbeidsauditeurs samen.

   Buiten de gevallen die worden bedoeld in de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers en in de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering, evenals in de artikelen 479 tot 503bis van het Wetboek van strafvordering, kan het ambt van openbaar ministerie bij de correctionele kamers van het hof van beroep, de kamer van inbeschuldigingstelling en het hof van assisen uitgeoefend worden door, naargelang van het geval, een magistraat van het parket van de procureur des Konings of van het arbeidsauditoraat, mits de procureur-generaal bij het hof van beroep en, naargelang van het geval, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur hiermee instemmen. De magistraat oefent dit ambt uit onder leiding en toezicht van de procureur-generaal.

   Het ambt van openbaar ministerie bij de correctionele rechtbank kan worden uitgeoefend, naargelang van het geval, door een magistraat van het parket-generaal bij het hof van beroep of het arbeidsauditoraat generaal, mits de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naargelang van het geval, en de procureur-generaal bij het hof van beroep hiermee instemmen. De magistraat oefent dit ambt uit onder leiding en toezicht van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur.

   De bepalingen van het derde en het vierde lid zijn van toepassing op de rechtspleging voor de jeugdrechtbank en voor de jeugdkamer van het hof van beroep ten aanzien van personen die vervolgd worden wegens een als misdrijf omschreven feit dat werd gepleegd voor de volle leeftijd van achttien jaar. [1 De aangewezen magistraat moet de in artikel 143, § 2/1, dan wel in artikel 151, tweede lid, naar gelang van het geval, bedoelde opleiding hebben gevolgd. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 114, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 138bis

<Ingevoegd bij W 2006-12-03/41, art. 10; Inwerkingtreding : 28-12-2006> § 1. [4 In burgerlijke zaken komt het openbaar ministerie tussen bij wege van rechtsvordering, vordering of, wanneer het zulks dienstig acht, bij wege van advies. ]4 Het treedt ambtshalve op in de gevallen die de wet bepaalt en bovendien telkens als de openbare orde zijn tussenkomst vergt.

§ 1/1. [4 De familierechtbank doet uitspraak na mededeling van de zaak aan het openbaar ministerie met het oog op zijn eventueel advies of vorderingen omtrent:
1° alle vorderingen met betrekking tot minderjarigen;
2° alle aangelegenheden waarvoor het krachtens de wet moet optreden. ]4

§ 2. Voor overtredingen op de wetten en verordeningen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten en die het geheel of een deel van de werknemers van een onderneming betreffen, kan de arbeidsauditeur, ambtshalve, overeenkomstig de vormvoorschriften van dit Wetboek, een rechtsvordering instellen bij de arbeidsrechtbank teneinde de inbreuken op voormelde wetten en verordeningen te laten vaststellen.

   Ingeval van samenloop of samenhang van de genoemde overtredingen met één of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten zendt de arbeidsauditeur een afschrift van het dossier aan de procureur des Konings met het oog op de uitoefening van de strafvordering voor de laatst vermelde overtredingen.

   De in het eerste lid bedoelde rechtsvordering kan niet meer worden aangewend zo de strafvordering werd ingesteld of zo overeenkomstig artikel [1 85 van het Sociaal Strafwetboek ]1, de kennisgeving van het bedrag van de administratieve geldboete heeft plaatsgehad.

[2 § 3. Onverminderd artikel 150, § 3, in geval van verwijzing naar de Franstalige rechtbank, vervult voor de toepassing van dit artikel, het openbaar ministerie bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, en in artikel 152, § 2, 1°, zijn ambtsplichten voor de Nederlandstalige rechtbank, indien de zaak voor de rechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van een territoriale bevoegdheid bepaald door een plaats welke zich binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde bevindt. Indien de zaak voor de Nederlandstalige rechtbank of de Franstalige rechtbank aanhangig werd gemaakt, op grond van een territoriale bevoegdheid bepaald door een plaats welke zich binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad bevindt, vervult het openbaar ministerie bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, of in artikel 152, § 2, 2°, zijn ambtsplichten. ]2

(1)<W 2010-06-06/06, art. 11, 168; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (2)<W 2012-07-19/36, art. 14, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (3)<W 2013-07-30/23, art. 115, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2015-10-19/01, art. 64, 199; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 138ter

<Ingevoegd bij W 2006-12-03/41, art. 11; Inwerkingtreding : 28-12-2006> In alle betwistingen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, kan het openbaar ministerie bij de arbeidsgerechten van de minister of van de bevoegde openbare instellingen of diensten de nodige bestuurlijke inlichtingen vorderen. Daartoe kan het om medewerking verzoeken van de ambtenaren die door de bestuurlijke overheid belast zijn met het toezicht op de toepassing van de in de artikelen 578 tot 583 bedoelde wettelijke en verordeningsbepalingen.

Art. 139

Het openbaar ministerie vervolgt ambtshalve de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen in verband met alle bepalingen die de openbare orde raken ten aanzien van particulieren kan het, op een daartoe gedaan verzoek, hetzij de gerechtsdeurwaarder gelasten op de treden, hetzij de sterke arm vorderen indien dit nodig is.

   Het kan ook de werken vorderen die voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen nodig zijn, met last om de gewone prijs ervan aan de aannemer van het werk te doen betalen.

Art. 140

Het openbaar ministerie waakt voor de regelmatigheid van de dienst van de hoven en rechtbanken.

Art. 141

De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie oefent de strafvordering niet uit, tenzij hij een rechtsvordering instelt waarvan de berechting aan het Hof van Cassatie is opgedragen.

Art. 142

Het ambt van openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie wordt onder het gezag van de minister van Justitie uitgeoefend door de procureur-generaal.

   (De procureur-generaal wordt bijgestaan door een eerste advocaat-generaal en door advocaten-generaal, die onder zijn toezicht en leiding hun ambt uitoefenen. ) <W 1998-12-22/47, art. 15, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 143

<NOTA : Dit artikel werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 4, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> (§ 1. ) Er is een procureur-generaal bij ieder hof van beroep (en een federale procureur die bevoegd is voor het gehele grondgebied van het Rijk. ). <W 2001-06-21/42, art. 4, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

(§ 2. ) (Onverminderd de bepalingen van artikel 138, derde en vierde lid, voert de procureur-generaal bij het hof van beroep onder het gezag van de Minister van Justitie en door toedoen van de Minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft, voor de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, alle opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van beroep, het arbeidshof en de hoven van assisen van zijn rechtsgebied. ) <W 2004-04-12/38, art. 3, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004>

   De procureur-generaal voert het woord in de verenigde kamers en op de plechtige zittingen van het hof van beroep en van het arbeidshof; ook op de zittingen van de kamers, wanneer hij het geraden acht.

[1 § 2/1. De opdrachten van openbaar ministerie bij de familiekamers en de jeugdkamers worden uitgevoerd door een of meer magistraten van het parket-generaal die de in artikel 259sexies, § 1, 2°, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde opleiding [2 , dewelke een grondige opleiding met betrekking tot seksueel-en intrafamiliaal geweld bevat, ]2 georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd en die zijn aangewezen door de procureur-generaal.

   [2 De leden van het openbaar ministerie die hun ambt uitoefenen bij de correctionele kamers en de kamer van inbeschuldigingstelling volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel- en intrafamiliaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]2

   [2 Met betrekking tot de kamers bedoeld in het eerste en het tweede lid, kan de procureur-generaal in uitzonderlijke omstandigheden en voor een goede rechtsbedeling ]2, bij een met redenen omklede beslissing, voor een welbepaalde periode een niet-opgeleide magistraat aanwijzen. ]1

(§ 3. De federale procureur voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van de Minister van Justitie, alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de politierechtbanken. ) <W 2001-06-21/42, art. 4, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 116, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2020-07-31/03, art. 50, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 143bis

<Ingevoegd bij W 1997-03-04/41, art. 2; Inwerkingtreding : 15-05-1997> § 1. <NOTA : §1. werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 5, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> De procureurs-generaal bij de hoven van beroep vormen samen een college, college van de procureurs-generaal genaamd, dat onder het gezag van de minister van Justitie staat. De bevoegdheid van het college strekt zich uit over het gehele grondgebied van het Rijk en zijn beslissingen hebben bindende kracht voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de federale procureur en alle leden van het openbaar ministerie die onder hun gezag of hun toezicht en leiding staan. <W 2001-06-21/42, art. 5, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2004-04-12/38, art. 4, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004>

§ 2. Het college van procureurs-generaal beslist bij consensus over alle maatregelen die nodig zijn voor :
1° de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid vastgelegd door de in [1 artikel 143quater ]1 beoogde richtlijnen, en met inachtneming van de finaliteit ervan;
2° de goede algemene en gecoördineerde werking van het openbaar ministerie.

   Indien het college geen consensus bereikt en indien de uitvoering van de ministeriële richtlijnen van het strafrechtelijk beleid daardoor in het gedrang komt, neemt de minister van Justitie de noodzakelijke maatregelen om de toepassing ervan te waarborgen.

§ 3. Het college van procureurs-generaal heeft daarenboven tot taak de minister van Justitie in te lichten en te adviseren, ambtshalve of op diens verzoek, over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.

   Bij gebreke van consensus worden de verschillende standpunten in het advies vermeld.

   (Het college van procureurs-generaal evalueert, op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het federaal parket. Deze evaluatie wordt opgenomen in het verslag bedoeld in § 7. ) <W 1998-12-22/48, art. 5, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>

   (Het college van procureurs-generaal kan in de aangelegenheden die het bepaalt expertisenetwerken instellen, waarvan magistraten van het federaal parket, de parketten-generaal, de parketten van de procureur des Konings, de arbeidsauditoraten generaal en de arbeidsauditoraten en, desgevallend, andere deskundigen deel uitmaken.

   Het college van procureurs-generaal legt de nadere regels voor de organisatie en de werking van de expertisenetwerken vast in overleg met de raad van procureurs des Konings of de raad van arbeidsauditeurs.

   De aanwijzing van een magistraat van het openbaar ministerie voor een expertisenetwerk is onderworpen aan de toestemming van de korpschef van het korps waartoe de betrokken magistraat behoort.

   Deze netwerken zorgen ervoor, onder het gezag van het college van procureurs-generaal en onder de leiding en het toezicht van de voor de betreffende aangelegenheden speciaal aangewezen procureur-generaal, dat de informatie en documentatiedoorstroming tussen de leden van het openbaar ministerie wordt bevorderd. Bovendien kunnen zij door het college worden belast met elke ondersteuningsopdracht met het oog op de uitoefening van zijn bevoegdheden. <W 2004-04-12/38, art. 4, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004>

§ 4. (Voor het uitvoeren van zijn opdrachten wordt het college op permanente wijze bijgestaan door bijstandsmagistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet.

   Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het college, na advies van de betrokken korpschef, tijdelijk een beroep doen op leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen. <W 1998-12-22/48, art. 5, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>

§ 5. Het college van procureurs-generaal vergadert minstens eenmaal per maand, op eigen initiatief of op verzoek van de minister van Justitie.

   De minister van Justitie of, in geval van verhindering zijn gemachtigde, neemt deel aan de vergaderingen van het college indien bevoegdheden, bedoeld in [1 artikel 143quater ]1, worden besproken en wanneer het college op zijn verzoek samenkomt in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in § 2.

   De minister zit de vergaderingen van het college voor waarop hij aanwezig is.

   Met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden van het college kan de Koning, na overleg met dat college, specifieke taken opdragen aan elk lid van het college.

   (De federale procureur kan deelnemen aan de vergaderingen van het college, behalve wanneer het college vergadert in het kader van § 3, derde lid. ) <W 1998-12-22/48, art. 5, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>

§ 6. De Koning regelt de wijze van samenwerking tussen het college en de diensten die onder het gezag van de minister van Justitie staan.

§ 7. Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de minister van Justitie. Dit verslag bevat een toelichting over zijn activiteiten, een analyse en een beoordeling van het opsporings- en vervolgingsbeleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar.

   Het verslag wordt door de minister van Justitie aan de Kamers medegedeeld en openbaar gemaakt.

§ 8. <NOTA : §8. werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 5, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> Het voorzitterschap wordt voor de duur van een gerechtelijk jaar bij toerbeurt achtereenvolgens waargenomen door de procureurs-generaal bij respectievelijk het hof van beroep te Antwerpen, te Bergen, te Brussel, te Gent en te Luik. Er kan met instemming van alle leden van het college worden afgeweken van deze beurtwisseling tussen procureurs-generaal van een zelfde taalstelsel.

   De procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt, bepaalt de agenda en de organisatie van de vergaderingen. (... ). <W 2007-04-25/64, art. 4, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

§ 9. (Ingeval een lid van het college van procureurs-generaal afwezig of verhinderd is, wordt het lid vervangen door de overeenkomstig artikel 319 aangewezen vervanger. ) <W 2001-06-21/42, art. 5, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

   Onverminderd het bepaalde in het vorige lid wordt het voorzitterschap, bij verhindering of afwezigheid van de voorzitter, bekleed door de oudste procureur-generaal in rang van hetzelfde taalstelsel.

(1)<W 2014-04-10/73, art. 4, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 143ter

<Opgeheven bij W 2014-02-18/05, art. 2, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

Art. 143quater

<ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 6; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De minister van Justitie legt de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid vast, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, nadat hij het advies van het college van procureurs-generaal heeft ingewonnen.

   Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie.

   De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied.

Art. 144

<W 1998-12-22/47, art. 16, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> De procureur-generaal bij het hof van beroep wordt bijgestaan door een eerste advocaat-generaal, advocaten-generaal en substituut-procureurs-generaal, die onder zijn toezicht en leiding hun ambt uitoefenen.

Art. 144bis

<NOTA : Dit artikel werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 6, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> § 1. De federale procureur is belast met de leiding van het federaal parket, dat is samengesteld uit federale magistraten, die onder zijn rechtstreekse leiding en toezicht staan. Hun opdrachten strekken zich uit over het gehele grondgebied van het Rijk.

   [1 De federale procureur kan, met het oog op de goede en efficiënte werking ervan, het federaal parket van een interne organisatiestructuur voorzien, welke hij aan de minister bevoegd voor Justitie en het College van procureurs-generaal ter kennis brengt. Hij kan daartoe, onder meer, adjuncten aanwijzen onder de federale magistraten die deel uitmaken van zijn directiecomité en dit voor de periode gelijk aan deze van zijn mandaat. Bij deze aanwijzingen wordt de taalpariteit verzekerd. ]1

§ 2. De federale procureur wordt met de volgende opdrachten belast :
1° de strafvordering uitoefenen overeenkomstig artikel 144ter;
2° zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking overeenkomstig artikel 144quater;
3° het toezicht uitoefenen op de algemene en bijzondere werking van de federale politie, zoals bepaald in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

§ 3. In uitzonderlijke gevallen en enkel wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de federale procureur, bij een met redenen omklede beslissing, voor welbepaalde dossiers en na overleg met de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk opdragen aan een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank, die deze uitoefent vanuit zijn standplaats.

   In uitzonderlijke gevallen en enkel wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de Minister van Justitie, op voorstel van de federale procureur en na overleg met de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank opdracht geven om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van welbepaalde dossiers. Tijdens de uitoefening van zijn opdracht heeft deze magistraat dezelfde bevoegdheden als de federale magistraten.

   De voormelde magistraten oefenen in die gevallen deze taak uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur. Hun overige taken oefenen zij verder onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef uit.

   Ingeval omtrent de voormelde opdrachten geen overeenstemming bestaat tussen de federale procureur en de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, beslist de federale procureur. <W 2001-06-21/42, art. 6, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

(1)<W 2019-05-05/10, art. 93, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 144ter

<Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 7, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002> § 1. Indien een goede rechtsbedeling het vereist, wordt, behoudens in de gevallen bepaald in de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering en de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers, de strafvordering uitgeoefend door de federale procureur voor :
1° de misdrijven welke bedoeld zijn in :
- de artikelen 101 tot 136 van het Strafwetboek;
- de artikelen 331bis, 477 tot 477sexies en 488bis [1 tot 488quinquies ]1 van het Strafwetboek;
- (de artikelen 433sexies, 433septies en 433octies van het Strafwetboek en de artikelen 77ter, 77quater en 77quinquies ) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; <W 2005-08-10/61, art. 27, 127; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
- (... ) <W 2003-08-05/32, art. 24, 115; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
2° de misdrijven gepleegd met gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen om ideologische of politieke redenen met het doel zijn doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of bedreigingen te bereiken [2 , en in het bijzonder de in boek II, titel Iter van het Strafwetboek bedoelde misdrijven ]2;
3° de misdrijven die in belangrijke mate verschillende rechtsgebieden betreffen of een internationale dimensie hebben, in het bijzonder die van de georganiseerde criminaliteit;
4° de misdrijven gepleegd in het kader van de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en daaraan verbonden technologie in de gevallen waarin de strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie;
5° de misdrijven bedoeld in hoofdstuk I van titel VI van boek II van het Strafwetboek;
6° de misdrijven die samenhangend zijn met die bedoeld in 1°, 2°, 3°, 4° en 5°.

§ 2. De procureur des Konings, of in de gevallen bepaald in de artikelen 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering, de procureur-generaal, licht ambtshalve de federale procureur in wanneer hij kennis neemt van een misdrijf bedoeld in § 1. Hij licht bovendien de federale procureur in, telkens als dit voor de uitoefening van de strafvordering door de federale procureur van belang is.

§ 3. In de gevallen bedoeld in § 1 beslist de federale procureur of, hetzij de procureur des Konings of in de gevallen bedoeld in de artikelen 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering de procureur-generaal, hetzij hijzelf de strafvordering uitoefent. De beslissing wordt, behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden, genomen na overleg met de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

§ 4. De federale procureur licht de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal in, telkens dit voor de uitoefening van de strafvordering door de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal, van belang is.

§ 5. Inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal, en de federale procureur betreffende de uitoefening van de strafvordering kunnen geen nietigheden worden opgeworpen.

(1)<W 2013-07-15/03, art. 2, 174; Inwerkingtreding : 16-06-2013> (2)<W 2016-08-03/15, art. 5, 206; Inwerkingtreding : 21-08-2016>
Art. 144quater

<Ingevoegd bij W 2003-08-05/32, art. 25; Inwerkingtreding : 07-08-2003> Voor de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek [1 en in [2 de artikel en 4.5.1.1. en 4.5.2.2. van het Belgisch Scheepvaartwetboek ]2 ]1 wordt de strafvordering uitsluitend uitgeoefend door de federale procureur.

(1)<W 2009-12-30/11, art. 4, 161; Inwerkingtreding : 14-01-2010> (2)<W 2019-05-08/14, art. 46, 230; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 144quinquies

<Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 90; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In vredestijd wordt de federale procureur ingelicht over de misdrijven die, overeenkomstig artikel 10bis van de Voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering in België kunnen worden vervolgd. Onverminderd de bepalingen van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, wordt hij rechtstreeks ingelicht hetzij door de commandanten van de militaire eenheden die in het buitenland gestationeerd zijn, hetzij door de leden van de federale politie die, overeenkomstig artikel 112 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, belast zijn met de politie van de militairen.

   Wanneer overeenkomstig artikel 309bis een magistraat van het openbaar ministerie aanwezig is op de plaats van de operaties, wordt de in het vorige lid bedoelde inlichting rechtstreeks aan hem gegeven.

   Onverminderd artikel 144ter beslist de federale procureur of, hetzij de procureur des Konings, hetzij hijzelf de strafvordering uitoefent in de gevallen bedoeld in dit artikel. De beslissing wordt, behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden, genomen na overleg met de procureur des Konings.

   Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open. Inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de procureur des Konings en de federale procureur betreffende de uitoefening van de strafvordering, kunnen geen nietigheden worden opgeworpen.

Art. 144sexies

(oud artikel 144quater ) <Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 8, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002> De coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking gebeuren in overleg met een of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. Indien dit noodzakelijk is, kan de federale procureur daartoe, na de territoriaal bevoegde procureur-generaal te hebben ingelicht en behoudens diens andersluidende beslissing, dwingende onderrichtingen geven aan een of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. <W 2003-08-05/32, art. 25, 115; Inwerkingtreding : 07-08-2003>

Art. 144septies

<Ingevoegd bij W 2006-06-13/40, art. 37; Inwerkingtreding : 16-08-2006> Er zijn twee verbindingsmagistraten in jeugdzaken. De eerste oefent zijn functie uit ten aanzien van de instanties die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap en van de instanties die afhangen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De tweede oefent zijn bevoegdheden uit ten aanzien van de instanties die afhangen van de Franse Gemeenschap, van de instanties die afhangen van de Duitstalige Gemeenschap en van de instanties die afhangen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zo nodig, wordt een derde verbindingsmagistraat in jeugdzaken aangewezen voor de instanties die afhangen van de Duitstalige Gemeenschap.

   De verbindingsmagistraat in jeugdzaken is belast met de volgende opdrachten :
1° in geval van gebrek aan beschikbare plaatsen in de openbare gemeenschapsinstellingen voor jeugdbescherming, de inwerkingstelling van de plaatsingsbeslissing optimaliseren voor de personen ten aanzien van wie een rechterlijke beslissing genomen is met toepassing van artikel 36, 4°, en 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;
2° de eventuele verwijzingen coördineren van veroordeelde personen die zich in een federaal gesloten centrum bevinden, naar een strafinrichting voor volwassenen.
(3° met inachtneming van de respectieve bevoegdheden, voorzien in permanent contact met de leidende ambtenaren van de diensten van de gemeenschappen belast met de uitvoering van de beslissingen houdende plaatsing. ) <W 2006-12-27/33, art. , 1°, 144; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

   De verbindingsmagistraat in jeugdzaken vervult zijn opdrachten onder het gezag van het college van procureurs-generaal en onder de leiding van de procureur-generaal die belast is met jeugdzaken.

   Hij oefent zijn ambt uit ten zetel van het college van procureurs-generaal.

Art. 145

<W 1998-12-22/47, art. 18, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Er is een arbeidsauditoraat-generaal bij ieder arbeidshof. Dit bestaat uit een eerste advocaat-generaal, een of meer advocaten-generaal en een of meer substituten-generaal die er, onder het toezicht en de leiding van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uitoefenen.

Art. 146

De advocaten-generaal bij het hof van beroep en de advocaten-generaal bij het arbeidshof zijn in het bijzonder ermee belast namens de procureur-generaal het woord te voeren op de zittingen van het hof van beroep en van het arbeidshof.

   (NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 7, 069; Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> )

Art. 146bis

<Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 5; Inwerkingtreding : 17-05-2004> De procureurs-generaal bij de hoven van beroep zorgen in hun rechtsgebied voor de coherente uitvoering en de coördinatie, onder hun leiding, van het strafrechtelijk beleid.

   Zij geven met het oog hierop algemene onderrichtingen die dwingend zijn voor alle leden van het openbaar ministerie van hun rechtsgebied. Zij kunnen eveneens met dezelfde doeleinden onderrichtingen geven met het oog op de uitoefening van de strafvordering in bepaalde zaken. Deze onderrichtingen dienen in overeenstemming te zijn met de richtlijnen die door het college van procureurs-generaal zijn uitgevaardigd met toepassing van artikel 143bis, § 2, eerste lid, en met de in [1 artikel 143quater ]1 bedoelde richtlijnen van de Minister van Justitie.

(1)<W 2014-04-10/73, art. 5, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 146ter

<Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 6; Inwerkingtreding : 17-05-2004> De procureurs-generaal, de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs van hun rechtsgebied zorgen, in onderling overleg, voor de kwaliteit van de organisatie en de werking van de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten.

Art. 146quater

<Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 7; Inwerkingtreding : 17-05-2004> Onverminderd de toepassing van artikel 143bis, verschaffen de procureurs-generaal bij de hoven van beroep aan de parketten van eerste aanleg en aan de arbeidsauditoraten van hun rechtsgebied de nodige ondersteuning voor de uitoefening van de strafvordering.

   Met het oog hierop kan elke procureur-generaal binnen het parket-generaal of het auditoraat-generaal magistraten aanwijzen die in het bijzonder gelast worden met een permanente informatie-, documentatie- en raadgevende opdracht in één of meer bepaalde domeinen.

Art. 147

De subsituut-procureurs-generaal zijn, onder de leiding van de procureur-generaal, in het bijzonder belast met het onderzoek van en de verslagen over de in beschuldigingstellingen; zij stellen de akten van beschuldiging op en staan de procureur-generaal bij in elk deel van de inwendige dienst van het parket.

   Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal hen gelasten tijdelijk het ambt van advocaat-generaal waar te nemen.

   (NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 8, 069; Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> )

Art. 148

<NOTA : Dit artikel werd gewijzigd bij W 1998-12-22/48, art. 9, 069 en teruggebracht bij art. 67 van de wet van 2001-06-21/42> De federale procureur oefent, onder het gezag van de Minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie wanneer zij opdrachten uitvoeren overeenkomstig artikel 144bis.

   De procureurs-generaal bij de hoven van beroep oefenen in de overige gevallen, onder het gezag van de Minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van hun rechtsgebied. <W 2001-06-21/42, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

Art. 149

Het ambt van openbaar ministerie bij het hof van assisen wordt uitgeoefend door de procureur-generaal; hij kan deze bevoegdheid opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het parket van de procureur des Konings in wiens zetel de assisen worden gehouden.

   (NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 10, 069; Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> )

Art. 150

[1 § 1. ]1 Er is een procureur des Konings in de zetel van ieder arrondissement.

   (Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 138, derde tot vijfde lid, oefent hij, onder het gezag van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de [3 ondernemingsrechtbank ]3 en de politierechtbanken van het arrondissement. Wat de strafvordering betreft, oefent de procureur-generaal zijn gezag uit in de gevallen en op de wijze bepaald in de artikelen 146bis en 146ter. ) <W 2004-04-12/38, art. 8, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004>

[1 § 2. In afwijking van § 1, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel twee procureurs des Konings, onverminderd § 3, artikel 137 en artikel 138bis, § 3 :
1° de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde oefent in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel het ambt van openbaar ministerie uit bij de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank, de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, de Nederlandstalige [3 ondernemingsrechtbank ]3 en bij de politierechtbanken. De aan deze procureur verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Nederlandstalige rechtbank met standplaats het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde;
2° de procureur des Konings van Brussel oefent, in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel, het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbanken, de rechtbanken van eerste aanleg, de [3 ondernemingsrechtbanken ]3 en de politierechtbanken. Deze procureur des Konings wordt bijgestaan door een eerste substituut met als titel adjunct-procureur des Konings van Brussel, met het oog op het overleg bedoeld in artikel 150ter. Onverminderd de bevoegdheden van het coördinatiecomité bedoeld in artikel 150ter, treedt de adjunct-procureur des Konings van Brussel op onder het gezag en de leiding van de procureur des Konings van Brussel. In die omstandigheden staat hij hem bij, in het bijzonder voor de relaties met het parket van Halle-Vilvoorde, de goede werking van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, de Nederlandstalige [3 ondernemingsrechtbank ]3 en de Nederlandstalige politierechtbank van het administratief arrondissement Brussel, en de relaties met de Nederlandstalige magistratuur en het Nederlandstalig personeel van het parket te Brussel. De aan de procureur des Konings van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

§ 3. In afwijking van § 2, oefenen substituten bedoeld in artikel 43, § 5bis, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, hun ambt uit bij voorrang ten opzichte van verdachten die een taalwijziging of doorverwijzing hebben gevraagd overeenkomstig artikel 15, § 2, en artikel 16, §§ 2 en 3, van dezelfde wet. Zij vorderen bij de Franstalige rechtbank van Brussel na toepassing van het voornoemde artikel 16, §§ 2 en 3, in voorkomend geval, ingevolge doorverwijzing op basis van deze bepaling, en bij de politierechtbank bedoeld in artikel 15 van dezelfde wet, en na verwijzing van die laatste overeenkomstig het voornoemd artikel 15, § 2, bij de Franstalige politierechtbank van Brussel. Zij blijven onder de hiërarchische leiding van de procureur des Konings van Brussel, maar worden geplaatst onder het gezag van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde wat betreft de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid. ]1

[2 § 4. Onverminderd artikel 137 zijn er in het gerechtelijk arrondissement Henegouwen twee procureurs des Konings :
1° de procureur des Konings van Charleroi oefent in de kantons van [4 Chimay ]4, Binche, Charleroi, Châtelet, [5 ... ]5, Seneffe en Thuin en onder het gezag van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uit bij de afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg, de [3 ondernemingsrechtbank ]3 en de politierechtbank die gelegen zijn in dat grondgebied;
2° de procureur des Konings van Bergen oefent in de overige kantons van de provincie Henegouwen en onder het gezag van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie uit bij de afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg, de [3 ondernemingsrechtbank ]3 en de politierechtbank die gelegen zijn in dat grondgebied.

   De procureur des Konings van Bergen oefent het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank.

   Binnen het grondgebied dat hem in het eerste lid is toegewezen, oefent elkeen de taken uit die de wetten en besluiten toekennen aan de procureur des Konings van een arrondissement. In de gevallen waarin de wet bepaalt dat de procureur des Konings een advies geeft aan de rechtbanken, geeft elk van beide procureurs een advies. ]2

(1)<W 2012-07-19/36, art. 15, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 39, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (4)<W 2017-12-25/08, art. 13,1°, 213; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (5)<W 2017-12-25/08, art. 13,2°, 213; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
Art. 150bis

De procureurs des Konings vormen samen een raad, raad van procureurs des Konings genoemd. [1 De adjunct-procureur des Konings van Brussel maakt deel uit van deze raad. ]1 De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen.

   De raad van procureurs des Konings heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.

   De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter aan die tot een ander taalstelsel behoort, die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.

   [2 ... ]2.

   De raad vergadert op eigen initiatief of op verzoek van het college van procureurs-generaal en minstens eenmaal per trimester.

   (Het laatste lid opgeheven ). <W 2007-04-25/64, art. 7, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

(1)<W 2014-02-18/05, art. 3, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 35, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 150ter

[1 Een coördinatiecomité, respectievelijk samengesteld uit de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs van het gerechtelijk arrondissement Brussel, wordt opgericht teneinde de coördinatie tussen het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel en het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde te verzekeren.

   Volgens nadere regels vastgelegd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad heeft dit comité als opdracht het overleg te verzekeren tussen beide parketten en arbeidsauditoraten op het vlak van opsporing, gerechtelijk onderzoek, uitoefening van de strafvordering en strafuitvoering in het gerechtelijk arrondissement Brussel, in het bijzonder met betrekking tot de rol van de in artikel 150, § 3, bedoelde magistraten.

   Het comité vergadert minstens eenmaal per maand, en kan ook worden samengeroepen op verzoek van de procureur-generaal.

   Het comité kan zich voor de uitvoering van zijn opdrachten laten bijstaan door leden van het openbaar ministerie van Halle-Vilvoorde en Brussel. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 16, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 151

(De procureur des Konings wordt bijgestaan door een of meer substituten waarvan een of meer gespecialiseerd zijn in handelszaken. Hij kan worden bijgestaan door een of meer substituten gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden [1 ... ]1. Zij staan onder zijn toezicht en leiding. ) <W 1998-12-22/47, art. 19, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   [2 Het ambt van openbaar ministerie bij de familie- en jeugdrechtbank wordt uitgeoefend door een of meer parketmagistraten die de in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, bedoelde gespecialiseerde opleiding [4 , dewelke een grondige opleiding met betrekking tot seksueel-en intrafamiliaal geweld bevat, ]4 georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd en die zijn aangewezen door de procureur des Konings.

   [4 De leden van het openbaar ministerie die hun ambt uitoefenen bij de correctionele kamers, de raadkamer en bij de strafuitvoeringsrechtbank, volgen binnen het jaar na hun eerste aanwijzing een grondige opleiding inzake seksueel- en intra familiaal geweld georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]4

   [4 Met betrekking tot de kamers bedoeld in het tweede en het derde lid, kan de procureur des Konings in uitzonderlijke omstandigheden en voor een goed bestuur van het gerecht, ]4 bij een met redenen omklede beslissing, voor een welbepaalde periode een niet-opgeleide magistraat aanwijzen. ]2

   (De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, wordt bijgestaan door één of meer substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. Zij staan onder zijn toezicht en leiding. ) <W 2006-05-17/36, art. 13, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   Een of meer eerste substituten kunnen de procureur des Konings bijstaan in de leiding van het parket. [1 In de gevallen bepaald bij de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken staat een afdelingsprocureur de procureur des Konings bij in de leiding van het parket en zijn afdelingen. ]1

   (... ) <W 1998-12-22/47, art. 19, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   (... ) <W 1998-07-20/30, art. 8, 062; Inwerkingtreding : 31-07-1998>

   (... ) <W 1998-12-22/47, art. 19, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   [1 De procureur des Konings verdeelt de substituten over de afdelingen. Indien de procureur des Konings een substituut aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken substituut en motiveert hij zijn beslissing. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 40, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 117, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2014-05-05/11, art. 98, 195; Inwerkingtreding : onbepaald en uitlerlijk op 01-07-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (4)<W 2020-07-31/03, art. 51, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 151bis

<W 1986-08-04/38, art. 113, 010> De strafvordering wegens een overtreding van de wetten en verordeningen in fiscale aangelegenheden kan uitgeoefend worden door de substituten gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden voor de rechtbanken van de gerechtelijke arrondissementen gelegen in het rechtsgebied van het Hof van beroep van het arrondissement waar ze benoemd zijn.

   [1 Wanneer zij worden opgeroepen om hun ambt uit te oefenen in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, worden zij onder toezicht en directe leiding van de in artikel 150, § 2, 1°, bedoelde procureur des Konings van Halle-Vilvoorde geplaatst, onverminderd artikel 150, § 3. Wanneer zij worden opgeroepen om hun ambt uit te oefenen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, worden zij onder toezicht en directe leiding van de in artikel 150, § 2, 2°, bedoelde procureur des Konings van Brussel geplaatst. ]1

   Wanneer zij hun ambt moeten uitoefenen in en ander arrondissement dan datgene waarin zij benoemd zijn, worden zij geplaatst onder het toezicht en de rechtstreekse leiding van de procureur des Konings van het arrondissement waar zij dat ambt uitoefenen.

(1)<W 2012-07-19/36, art. 17, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 152

[1 § 1. ]1 <W 2004-04-12/38, art. 9, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> Er is een arbeidsauditeur bij iedere arbeidsrechtbank.

   Onverminderd de toepassing van artikel 138, derde tot vijfde lid, oefent hij onder het gezag van de procureur-generaal het ambt van openbaar ministerie uit. Wat de strafvordering betreft oefent de procureur-generaal zijn gezag uit in de gevallen en op de wijze bepaald in de artikelen 146bis en 146ter.

[1 § 2. In afwijking van § 1, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel twee arbeidsauditeurs, onverminderd § 3, artikel 137 en artikel 138bis, § 3 :
1° de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde oefent in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel het ambt van openbaar ministerie uit bij de Nederlandstalige rechtbanken. De aan deze auditeur verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Nederlandstalige rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde;
2° de arbeidsauditeur van Brussel oefent in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel, het ambt van openbaar ministerie uit bij de rechtbanken. Hij wordt bijgestaan door een eerste substituut met als titel adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, met het oog op het overleg bedoeld in artikel 150ter. Onverminderd de bevoegdheden van het coördinatiecomité bedoeld in artikel 150ter, treedt de adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, op onder het gezag en de leiding van de arbeidsauditeur van Brussel. In die omstandigheden staat hij hem bij, in het bijzonder voor de relaties met het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, de goede werking van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank, en voor de relaties met de Nederlandstalige magistratuur en het Nederlandstalig personeel van het arbeidsauditoraat van Brussel. De aan de arbeidsauditeur van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

§ 3. In afwijking van § 2, oefenen substituten bedoeld in artikel 43, § 5quater, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, hun ambt uit bij voorrang ten opzichte van verdachten die een taalwijziging of doorverwijzing hebben gevraagd overeenkomstig artikel 16, §§ 2 en 3, van dezelfde wet. Zij oefenen de strafvordering uit bij de Franstalige rechtbank van Brussel na toepassing van het voornoemde artikel 16, §§ 2 en 3, in voorkomend geval na doorverwijzing op grond van deze bepaling. Zij blijven onder de hiërarchische leiding van de arbeidsauditeur van Brussel, maar worden geplaatst onder het gezag van de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde wat betreft de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid. ]1

(1)<W 2012-07-19/36, art. 18, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>
Art. 152bis

<Ingevoegd bij W 2004-04-12/38, art. 10; Inwerkingtreding : 17-05-2004> De arbeidsauditeurs vormen samen een raad, die raad van arbeidsauditeurs wordt genoemd. [1 De adjunct-arbeidsauditeur van Brussel maakt deel uit van deze raad. ]1 De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen.

   De raad van arbeidsauditeurs heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de bepalingen en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van de arbeidsauditoraten.

   De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter aan die tot een ander taalstelsel behoort en die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.

   [2 ... ]2.

   Minstens eenmaal per trimester vergadert de raad ambtshalve of op verzoek van het college van procureurs-generaal.

   (Het laatste lid opgeheven ). <W 2007-04-25/64, art. 8, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

(1)<W 2014-02-18/05, art. 4, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 36, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 153

Wanneer de behoeften van de dienst dit vergen, wordt de arbeidsauditeur bijgestaan door een of meer substituut-arbeidsauditeurs die onmiddellijk onder zijn toezicht en leiding staat. [1 ... ]1

   Er kunnen een of meer eerste substituut-arbeidsauditeurs zijn die de arbeidsauditeur bijstaan bij de leiding van het auditoraat. [1 In de gevallen bepaald bij de wet tot vaststelling van de personeelsformatie van hoven en rechtbanken staat een afdelingsauditeur de arbeidsauditeur bij in de leiding van het auditoraat en zijn afdelingen. ]1

   (... ) <W 1998-12-22/47, art. 20, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   [1 De arbeidsauditeur verdeelt de substituten over de afdelingen. Indien de arbeidsauditeur een substituut aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken substituut en motiveert hij zijn beslissing. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 41, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 154

De procureur des Konings en de arbeidsauditeur verdelen de dienst, respectievelijk onder de leden van het parket en de leden van het arbeidsauditoraat. Zij kunnen hieraan wijzigingen aanbrengen of zelf het ambt waarnemen dat zij in het bijzonder aan hun substituten hebben opgedragen.

   (NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 15, 069; Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> )

Art. 155

<W 2004-04-12/38, art. 11, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 138, derde tot vijfde lid, wordt de strafvordering wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg uitgeoefend door de leden van het arbeidsauditoraat en voor de hoven van beroep door de leden van het arbeidsauditoraat-generaal.

   In geval van samenloop of samenhang van genoemde overtredingen met een of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet tot de bevoegdheid behoren van de arbeidsgerechten, wijst de procureur generaal het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aan, en, in voorkomend geval, het parket generaal of het arbeidsauditoraat generaal dat bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen, onverminderd de toepassing van artikel 149.

   (NOTA : Dit artikel wordt door <W 1998-12-22/48, art. 16, 069; Inwerkingtreding : onbepaald> gewijzigd en deze wijziging wordt door <W 2004-04-12/38, art. 13, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> )

Art. 156

[1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen oefent de procureur des Konings de bevoegdheden uit van arbeidsauditeur. De substituten van de procureur des Konings worden in subsidiaire orde benoemd tot substituut-arbeidsauditeur en de substituut-arbeidsauditeur wordt in subsidiaire orde benoemd tot substituut van de procureur des Konings. ]1

(1)<hersteld door W 2013-12-01/01, art. 42, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
TITEL IIbis. - <W 17-07-1984, art. 1> Plaatsvervangende magistraten aangewezen uit de op rust gestelde magistraten.
Art. 156bis

<W 17-07-1984, art. 1> Er zijn, in [1 het Hof van Cassatie, ]1 de Hoven van beroep, de Arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken (, de [3 ondernemingsrechtbanken ]3, de vredegerechten en de politierechtbanken ), plaatsvervangende magistraten, aangewezen uit de wegens hun leeftijd (overeenkomstig artikel 383, §1 ) op rust gestelde magistraten [2 en de magistraten die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd worden toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt ]2; zij hebben geen [4 permanente functie ]4 en worden benoemd overeenkomstig artikel 383, § 2, om verhinderde magistraten of leden van het openbaar ministerie tijdelijk, naargelang van het geval en ieder wat hem betreft, te vervangen. <W 1998-02-10/32, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 1998-12-22/47, art. 21, 066; Inwerkingtreding : 01-03-1999>

   Deze plaatsvervangende magistraten kunnen ook geroepen worden om zitting te nemen wanneer de bezetting niet volstaat om de hangende zaken te behandelen.

   (De plaatsvervangende magistraten bedoeld in het eerste lid, kunnen geen federaal magistraat, noch een lid van het openbaar ministerie vervangen die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, belast zijn met een opdracht. ) <W 2001-06-21/42, art. 10, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

(1)<W 2010-05-07/08, art. 2, 165; Inwerkingtreding : 09-11-2012 (zie KB 2012-10-23/02, art. 1)> (2)<W 2015-10-19/01, art. 65, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (4)<W 2019-03-23/03, art. 5, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
TITEL IIter. (... ). <W 2007-04-25/64, art. 9, 1°, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 156ter

(Opgeheven ) <W 2007-04-25/64, art. 9, 2°, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

TITEL III. - (Gerechtspersoneel ). <W 2007-04-25/64, art. 10, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 11; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 157

<W 2007-04-25/64, art. 12, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Aan ieder hof of rechtbank is een griffie verbonden. [1 De Koning kan, op voorstel of na advies van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, eenzelfde griffie aan meerdere vredegerechten van eenzelfde arrondissement verbinden en bepalen waar deze griffie haar zetel houdt. Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel komt de bevoegdheid van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank toe aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 72bis, tweede tot vierde lid. ]1

   De griffies zijn open op de dagen en uren bij koninklijk besluit bepaald.

   Aan ieder parket is een secretariaat verbonden.

(1)<W 2016-12-25/14, art. 61, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 158

<W 2007-04-25/64, art. 13, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. De Koning kan in een hof, een rechtbank of een parket, op een gemotiveerd verzoek van de korpschef, een steundienst oprichten.

   Deze steundienst is belast met het verlenen van advies aan en ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder juridische bijstand, personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer.

   De personeelsleden van de steundienst staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan de steundienst is verbonden.

   De Koning bepaalt, naar gelang van het geval, op advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waar een steundienst wordt ingericht, de nadere regels inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen.

§ 2. Ingeval, overeenkomstig § 1, geen steundienst is opgericht, kan de korpschef in deze hoven, rechtbanken en parketten, een kabinetssecretariaat oprichten dat onder zijn gezag en toezicht staat. Hij kan een kabinetssecretaris kiezen uit het gerechtspersoneel van, naar gelang van het geval, de griffies of de parketsecretariaten.

Art. 159

<W 2007-04-25/64, art. 14, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hiërarchische structuur van de griffie, het parketsecretariaat en in voorkomend geval de steundienst wordt in vier niveaus ingedeeld, namelijk niveau A, dat het hoger niveau is, en de niveaus B, C en D.

   Het niveau wordt bepaald volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven om een betrekking te bekleden.

   [1 Onverminderd de artikelen 164 en 173 wordt het gerechtspersoneel van niveau A en B benoemd in een arrondissement. Het gerechtspersoneel van niveau C en D wordt benoemd in het arrondissement, dan wel in een of twee afdelingen indien de rechtbank uit meerdere afdelingen bestaat. In de vredegerechten wordt het gerechtspersoneel van niveau C en D benoemd in [2 een of meerdere griffies van aan elkaar grenzende kantons van eenzelfde arrondissement ]2. Door de benoeming in het arrondissement is het gerechtspersoneel van niveau A en B in de vredegerechten van rechtswege benoemd in alle kantons.

   [2 Op het ogenblik dat de Koning bij toepassing van artikel 157, eerste lid, tweede zin, eenzelfde griffie verbindt aan meerdere vredegerechten van eenzelfde arrondissement worden de personeelsleden van niveau C en D die vast benoemd zijn in de betrokken kantons of griffies ambtshalve herbenoemd in deze nieuwe griffie, zonder toepassing van artikel 287sexies en zonder nieuwe eedaflegging. ]2 [3 De hoofdgriffier van de vredegerechten en de politierechtbank van het arrondissement kan een personeelslid van het niveau A of B van de vredegerechten van het arrondissement, met zijn instemming, aanwijzen in een politierechtbank van het arrondissement, of een personeelslid van niveau A of B van de politierechtbank aanwijzen in een vredegerecht van het arrondissement. Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel komt deze bevoegdheid toe aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 186bis, tweede tot zevende lid. ]3

   De hoofdgriffier van de [4 ondernemingsrechtbank ]4 en de arbeidsrechtbank kan een personeelslid van niveau A en B met zijn instemming aanwijzen in een ander arrondissement.

   De hoofdgriffier kan een personeelslid van niveau C of D met zijn instemming aanwijzen in een andere afdeling. De hoofdgriffier van de vredegerechten en de politierechtbank van het arrondissement kan een personeelslid van niveau C of D, met zijn instemming, aanwijzen in [2 een griffie ]2 van het arrondissement of in een afdeling van de politierechtbank. ]1 [2 Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel komt deze bevoegdheid toe aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 186bis, tweede tot zevende lid. ]2

(1)<W 2013-12-01/01, art. 43, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-12-25/14, art. 62, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (3)<W 2017-07-06/24, art. 228, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 160

<W 2007-04-25/64, art. 15, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Niveau A bevat vijf klassen, genummerd van A1 tot A5 die de hoogste is.

   Een klasse groepeert de functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden.

   De functie wijst het geheel van taken en verantwoordelijkheden aan die een personeelslid op zich dient te nemen.

   [2 Vierde lid opgeheven. ]2

   [4 ... ]4

§ 2. [2 ... ]2.

§ 3. De [2 functies ]2 maken het voorwerp uit van een weging, op basis van een wegingsmatrix, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel.

   De weging van de functies wordt uitgevoerd door een wegingscomité, opgericht door de minister van Justitie [2 ... ]2.

   [2 Derde lid opgeheven. ]2

[4 § 3/1. De Koning classificeert de functies van niveau A op basis van hun weging overeenkomstig § 3.

   In afwijking van het eerste lid kan de Koning functies classificeren overeenkomstig de classificatie van toepassing op het personeel van het niveau A bij de federale overheidsdiensten ]4

§ 4. Het wegingscomité is, paritair per taalrol voor de vertegenwoordigers in het [4 ... ]4 2° en 3° bedoeld, samengesteld uit :
[1 ... ]1;
2° vier vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, aangewezen door de minister van Justitie, waarvan twee op voorstel van het [4 College van het openbaar ministerie ]4 en twee op [4 voorstel van het College van de hoven en rechtbanken ]4;
3° twee vertegenwoordigers van niveau A van de federale overheidsdienst Justitie, aangewezen door de minister van Justitie, een vertegenwoordiger van niveau A van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie, aangewezen door de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en een vertegenwoordiger van niveau A van de federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole, aangewezen door de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft;
4° een externe deskundige aangewezen door de minister van Justitie.

   De plaatsvervangende leden worden op dezelfde manier aangewezen als de vaste leden. Om aangewezen te worden moeten de vaste en de plaatsvervangende leden vooraf een opleiding tot de wegingsmethode met vrucht hebben gevolgd.

   De voorzitter van het wegingscomité wordt onder de leden aangewezen door de minister van Justitie.

§ 5. [2 Gedurende het gehele wegingsproces worden de representatieve vakorganisaties van elke taalrol ingelicht over het gehanteerde wegingssysteem en wordt de transparantie bij de classificatie van de functies gewaarborgd. ]2

§ 6. [2 Er wordt een raadgevende commissie voor de weging opgericht, paritair samengesteld uit een vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie [4 ... ]4 en een gelijk aantal leden van het wegingscomité aangewezen door de voorzitter.

   Elk effectief lid mag vergezeld zijn van een plaatsvervanger. Deze heeft enkel in afwezigheid van het effectief lid raadgevende stem.

   Het voorzitterschap van de raadgevende commissie voor de weging wordt uitgeoefend door de voorzitter van het wegingscomité.

   Deskundigen kunnen op vraag van een lid uitgenodigd worden door de voorzitter.

   De raadgevende commissie voor de weging wordt op de hoogte gehouden en brengt aan de minister van Justitie adviezen uit, hetzij eenparig, hetzij afwijkend, over elke vraag die betrekking heeft op de weging van de functies en de classificatie van alle functies alsook op de organisatie van de weging en de classificatie. ]2

§ 7. De andere functies dan deze bedoeld in § 1 worden door het wegingscomité geclassificeerd op basis van een [2 classificatiematrix ]2. Het wegingscomité deelt aan de minister van Justitie een voorstel mee, aangenomen bij meerderheid over de classificatie van elke functie.

   Een [2 classificatiematrix ]2 is het geheel van competenties, zoals vermeld in artikel 20ter, § 1, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, gemeenschappelijk aan [4 de functie van een klasse ]4.

§ 8. Elke functie ingedeeld in niveau A, wordt door de Koning in een [2 klasse ]2 ingedeeld.

   Het gerechtspersoneel van niveau A wordt door de Koning in een [2 klasse ]2 benoemd [3 of aangewezen ]3.

   [3 De hoofdgriffier en de hoofdsecretaris die een griffie of een parketsecretariaat leiden waarvan de personeelsformatie meer dan honderd personeelsleden telt, worden aangewezen voor een hernieuwbaar mandaat van vijf jaar. De aanwijzing tot deze functie leidt van rechtswege tot de vacature van het ambt uitgeoefend op het tijdstip van de aanwijzing.

   De mandaathouder kan vragen dat een einde wordt gesteld aan zijn aanwijzing, mits een opzeggingstermijn van zes maanden. Indien de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, akkoord gaat, kan deze termijn worden ingekort.

   Op het einde van de periode van aanwijzing wordt de mandaathouder ter beschikking gesteld van zijn gerecht, parket of dienst van oorsprong, in voorkomend geval in overtal. Hij krijgt overeenkomstig artikel 372quinquies de bezoldiging terug die verbonden is aan de laatste functie waarin hij werd benoemd. Indien hij als hoofdgriffier of hoofdsecretaris was benoemd, is hij gemachtigd ten persoonlijken titel de titel verbonden aan die functie te dragen, en dit tot de dag van zijn inrustestelling, zijn ontslag, zijn afzetting of, in voorkomend geval, zijn benoeming in een ander ambt of functie. ]3

(1)<W 2014-05-08/02, art. 3, 185; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 6, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2014-04-10/72, art. 2, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (4)<W 2017-07-06/24, art. 229, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 160bis

[1 De hoofdgriffiers van de rechtbanken van eerste aanleg en de hoofdsecretarissen van het openbaar ministerie moeten een opleiding inzake budgettair beheer en gerechtskosten volgen binnen de twee jaren die volgen op het jaar van hun benoeming of hun aanwijzing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 37, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 161

<W 2007-04-25/64, art. 16, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> In de niveaus B, C en D wordt het gerechtspersoneel in graden benoemd. Met uitzondering van de griffiers en secretarissen wordt het gerechtspersoneel benoemd door de minister van Justitie. De griffiers en secretarissen worden door de Koning benoemd.

   De graad is de titel die het personeelslid machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.

   [1 ... ]1.

   [1 ... ]1.

   [2 Naargelang van het geval, kan de minister bevoegd voor Justitie op verzoek van het College van het openbaar ministerie of van het College van de hoven en rechtbanken, aan de wegingscomités bedoeld in artikel 160, § 3, de opdracht geven een functie van het niveau B te wegen. ]2

(1)<W 2014-04-10/72, art. 3, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 2, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
HOOFDSTUK II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, en de rechtbanken. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 17; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 162

<W 2007-04-25/64, art. 18, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Er kunnen personeelsleden worden benoemd in niveau A die de titel dragen van referendaris of parketjurist.

   De referendarissen staan de magistraten van de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken bij. De parketjuristen staan de magistraten van het openbaar ministerie bij.

§ 2. Zij bereiden het werk van de magistraten op juridisch vlak voor, onder hun gezag en volgens hun aanwijzingen, met uitsluiting van de aan de griffiers of aan de secretarissen overeenkomstig dit wetboek opgedragen taken.

   Zij staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen. De korpschef staat in voor de toewijzing van hun opdrachten.

   [2 Bij een met redenen omklede individuele beschikking en na positief advies van de bevoegde procureur-generaal, kan de korpschef de uitoefening van alle bevoegdheden van het openbaar ministerie [3 delen met ]3 de bij het parket-generaal, het auditoraat-generaal, het federaal parket, het parket of het arbeidsauditoraat aangewezen vastbenoemde parketjuristen, voor zover deze over een anciënniteit van ten minste twee jaar als jurist binnen de rechterlijke orde beschikken.

   De in het derde lid bedoelde parketjuristen kunnen de strafvordering voor de politierechtbank uitoefenen, behoudens wat inbreuken op artikel 419, tweede lid, van het Strafwetboek betreft.

   Uitgesloten zijn :
- de bevoegdheid van het uitoefenen van de strafvordering voor de hoven van assisen, voor de kamers voor correctionele zaken van de hoven van beroep en voor de correctionele rechtbanken;
- de bevoegdheden van het openbaar ministerie in het kader van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;
- het vorderingsrecht tot het opleggen van maatregelen op grond van als misdrijf omschreven feiten voor de jeugdkamers van de hoven van beroep of de jeugdrechtbank.

   De bevoegdheden die enkel parketmagistraten die daartoe een bijzondere, door de wet voorgeschreven opleiding hebben gevolgd, kunnen uitoefenen, kunnen de parketjuristen enkel uitoefenen mits eenzelfde opleiding gevolgd te hebben.

   De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel jurist worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste anciënniteit. Deze toekenning van bevoegdheden kan op elk ogenblik door de korpschef worden ingetrokken. De parketjurist staat onder het gezag en toezicht van zijn korpschef en oefent de hem toegekende bevoegdheden uit onder de verantwoordelijkheid van een of meerdere magistraten. ]2

§ 3. [4 Zij worden door de Koning benoemd per rechtsgebied van een hof van beroep of bij het federaal parket. Met uitzondering van de parketjuristen benoemd bij het federaal parket, worden zij door de minister bevoegd voor Justitie aangewezen om hun ambt, volgens de behoeften van de dienst, uit te oefenen binnen dit rechtsgebied. Die aanwijzing kan ofwel plaatsvinden bij het hof van beroep, het arbeidshof of het parket-generaal, ofwel bij een rechtbank of een parket uit het rechtsgebied van dat hof van beroep.

   Hun aantal wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst. Deze behoeften blijken uit een gemotiveerd verslag opgesteld door de korpschef ter attentie van de minister bevoegd voor Justitie. De minister wint over de behoeften van de dienst ook het gemotiveerd advies in van de eerste voorzitter en van de procureur-generaal of, wat het federaal parket betreft, van het College van het openbaar ministerie. Hun aantal per rechtsgebied kan echter niet meer bedragen dan 35 % van het totaal aantal magistraten van de zetel van het hof van beroep, de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureur des Konings in dat rechtsgebied van het hof van beroep, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in [5 artikel 186, § 1, negende lid ]5, onverminderd artikel 287sexies en dit binnen de budgettaire middelen. Het aantal parketjuristen bij het federaal parket, uitgezonderd de medewerker bij Eurojust, kan niet meer bedragen dan 35 % van het totaal aantal federale magistraten, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in artikel 186, § 1, tiende lid, onverminderd artikel 287sexies en dit binnen de budgettaire middelen. ]4

(1)<W 2014-05-08/02, art. 4, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014, bevestigd bij W 2014-04-10/73, art. 7, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (2)<W 2016-02-05/11, art. 197, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2016-05-04/03, art. 38, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (4)<W 2019-05-05/10, art. 94, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019> (5)<W 2017-12-25/08, art. 14, 213; Inwerkingtreding : 01-12-2019>
HOOFDSTUK III. - Leden van de griffie. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 19; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 163

<W 2007-04-25/64, art. 20, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Aan de griffie zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd [1 of aangewezen ]1 in twee niveaus, namelijk de niveaus A of B.

   De leden van de griffie die benoemd -1 of aangewezen ]1 worden in het niveau A dragen de titel van hoofdgriffier of griffier-hoofd van dienst.

   De leden van de griffie die worden benoemd in het niveau B dragen de graad van griffier.

(1)<W 2014-04-10/72, art. 4, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 164

<W 2007-04-25/64, art. 21, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> [1 Er is een hoofdgriffier in elk hof of elke rechtbank en, met uitzondering in Brussel en Eupen in elk arrondissement voor de politierechtbank en vredegerechten. ]1

   Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168, is de hoofdgriffier belast met de leiding van de griffie en staat daarbij onder gezag en toezicht van de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°, [1 ... ]1 waarmede hij regelmatig overleg pleegt. Hij verdeelt de taken onder de leden en het personeel van de griffie en wijst de griffiers aan die de magistraten bijstaan.

   [1 In het arrondissement Brussel is er een hoofdgriffier, in elk vredegerecht en in elke politierechtbank. [2 Wanneer ingevolge artikel 157, eerste lid, door de verbinding van eenzelfde griffie aan meerdere vredegerechten, meerdere hoofdgriffiers titularis worden van deze eenzelfde griffie, dan zijn deze hoofdgriffiers bevoegd voor de volledige rechtsgebieden van de kantons waaraan deze eenzelfde griffie verbonden is. De verdeling van de dienst en de leiding berust bij de hoofdgriffier die daarmee instemt en daartoe werd aangewezen door de overeenkomstig artikel 72bis, tweede tot vierde lid, bevoegde voorzitter of voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer ingevolge ambtsbeëindigingen één hoofdgriffier overblijft wordt deze, zonder dat artikel 287sexies van toepassing is, titularis van deze griffie zonder nieuwe eedaflegging. ]2

   In het arrondissement Eupen oefent de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheden uit van hoofdgriffier bij de arbeidsrechtbank, de [3 ondernemingsrechtbank ]3, de politierechtbank en de vredegerechten. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 44, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 231, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 165

<W 2007-04-25/64, art. 22, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdgriffier staat in voor de voorwerpen onder zijn bewaring of bewaking en is tegenover partijen verantwoordelijk voor de overgelegde stukken.

Art. 166

<W 2007-04-25/64, art. 23, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdgriffier wordt bijgestaan door griffiers-hoofden van dienst en griffiers.

Art. 167

<W 2007-04-25/64, art. 24, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168 neemt de griffier-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdgriffier, deel aan de leiding van de griffie. [1 De hoofdgriffier kan een of meer griffiers-hoofden van dienst aanwijzen als afdelingsgriffier om hem bij te staan bij de leiding van een afdeling, onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 168. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 45, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 168

<W 2007-04-25/64, art. 25, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De griffier oefent een gerechtelijke functie uit. Hij vervult de griffietaken en staat de magistraat bij als griffier in alle verrichtingen van diens ambt.

   Op deze regel wordt slechts een uitzondering gemaakt wanneer om dringende redenen zijn aanwezigheid niet kon worden gevorderd.

   Tot de taken van de griffier behoren :
1° hij stelt de griffie voor het publiek toegankelijk;
2° hij voert de boekhouding van de griffie;
3° hij verlijdt de akten waarmee hij belast is, bewaart de minuten, registers en alle akten van het gerecht waarbij hij is aangesteld en geeft daarvan uitgiften, uittreksels of afschriften af;
4° hij bewaart de rechtsdocumentatie inzake wetgeving, rechtspraak en rechtsleer ten behoeve van de rechters;
5° hij maakt de tabellen, statistieken en andere documenten op, waarmee hij bij wet of besluit belast is; hij houdt de registers en repertoria bij;
6° hij zorgt voor de bewaring van de waarden, documenten en voorwerpen die krachtens de wet ter griffie zijn neergelegd;
7° hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud.

   De griffier verleent bijstand aan de magistraat :
1° hij bereidt de taken van de magistraat voor;
2° hij is aanwezig op de terechtzitting;
3° hij notuleert het verloop van de rechtszaken en de uitspraken;
4° hij geeft akte van de verschillende formaliteiten waarvan de vervulling moet worden vastgesteld en verleent er authenticiteit aan;
5° hij stelt de dossiers van de rechtspleging op en ziet, in het kader van zijn bevoegdheid, toe op de naleving van de geldende regelgeving.

   De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van dit artikel. Voor de toepassing van het derde lid, 7°, wordt het advies van de Algemeen Rijksarchivaris ingewonnen.

Art. 169

<W 2007-04-25/64, art. 26, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De griffier houdt een repertorium van de akten van de magistraat en een repertorium van de griffieakten overeenkomstig de verordeningen die de Koning vaststelt.

Art. 169bis

[...]

  (NOTA : ingevoegd door W 2006-08-05/45, art. 10, 138; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21), gewijzigd door W 2014-05-08/02, art. 138, Inwerkingtreding : 24-05-2014, art. 10 opgeheven zichzelf door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

Art. 170

<W 2007-04-25/64, art. 27, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg of de door hem aangewezen griffier verricht de dienst in de arrondissementsrechtbank.

Art. 171

<W 2007-04-25/64, art. 28, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De functie van griffier van het hof van assisen wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg in wier zetel de assisen worden gehouden. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier.

   Wanneer de rechtspleging voor het hof van assisen van de provincie Luik in het Duits wordt gevoerd, wordt het ambt van griffier uitgeoefend door de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen of door een door hem aangewezen griffier.

HOOFDSTUK IV. - Leden van het parketsecretariaat. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 29; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 172

<W 2007-04-25/64, art. 30, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Aan het parketsecretariaat zijn leden verbonden die kunnen worden benoemd [1 of aangewezen ]1 in twee niveaus, namelijk de niveaus A of B.

   De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd [1 of aangewezen ]1 in niveau A dragen de titel van hoofdsecretaris of secretaris-hoofd van dienst.

   De leden van het parketsecretariaat die worden benoemd in niveau B dragen de graad van secretaris.

   De Koning bepaalt het aantal betrekkingen.

(1)<W 2014-04-10/72, art. 5, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 173

<W 2007-04-25/64, art. 31, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> [1 Er is een hoofdsecretaris in elk parketsecretariaat. Onverminderd ]1 de taken en de bijstand bedoeld in artikel 176, is de hoofdsecretaris van het parket belast met de leiding van de administratieve diensten en staat daarbij onder gezag en toezicht van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. Hij verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van het secretariaat.

   [1 In het arrondissement Eupen oefent de hoofdsecretaris van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheden uit van hoofdsecretaris bij het arbeidsauditoraat. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 46, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 174

<W 2007-04-25/64, art. 32, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door secretarissen-hoofden van dienst en secretarissen.

Art. 174bis

(NOTA 1 : het artikel 10 van de wet 2006-08-05/45 werd door het artikel 167 van de wet 2007-04-25/64 vervangen. Nu het artikel 10 invoegt het artikel 169bis in plaats van het artikel 174bis, Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21))

Art. 175

<W 2007-04-25/64, art. 33, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 176, neemt de secretaris-hoofd van dienst, onder het gezag en toezicht van de hoofdsecretaris, deel aan de leiding van het parketsecretariaat. [1 De hoofdsecretaris kan een of meer secretarissen-hoofden van dienst aanwijzen als afdelingssecretaris om hem bij te staan bij de leiding van een afdeling, onverminderd de taken en bijstand bedoeld in artikel 176. ]1

&p;(1)<W 2013-12-01/01, art. 47, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 176

<W 2007-04-25/64, art. 34, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De secretaris staat de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. Hij ondertekent de documenten die eigen zijn aan zijn functie en die welke hij in opdracht van het hoofd van het parket moet ondertekenen. Hij verleent bijstand aan de magistraten voor documentatie- en opzoekingswerk, voor het samenstellen van de dossiers en voor alle taken, met uitzondering van die welke uitdrukkelijk aan de magistraten zijn voorbehouden.

   De secretaris bewaart alle archiefbescheiden die door het parket worden ontvangen of opgemaakt. Hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud. De Koning stelt, na advies van de Algemeen Rijksarchivaris, nadere regels voor de toepassing van dit lid.

  (NOTA : ingevoegd door W 2006-08-05/45, art. 11, 138; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 21), gewijzigd door W 2014-05-08/02, art. 138, Inwerkingtreding : 24-05-2014, art. 11 opgeheven zichzelf door art. 177 van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

TITEL IIIbis. (... ) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 176bis

(opgeheven ) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

Art. 176ter

(opgeheven ) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

Art. 176quater

(opgeheven ) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

HOOFDSTUK V. - Personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 36; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 177

<W 2007-04-25/64, art. 37, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Aan de griffies, de parketsecretariaten en in voorkomend geval de steundiensten, zijn personeelsleden verbonden die door de Koning worden benoemd in een [3 klasse ]3 van het niveau A.

   Onverminderd de artikelen 162, 163, tweede lid, en 172, tweede lid, dragen de personeelsleden benoemd in :
1° de klas A1 of A2 de titel van attaché;
2° in de klasse A3 de titel van adviseur;
3° in de klasse A4 of A5 de titel van adviseur-generaal.

   Een bijkomende titel kan door de Koning worden toegevoegd bij de titulatuur bedoeld in het tweede lid.

   De Koning bepaalt het aantal betrekkingen.

§ 2. Onverminderd de artikelen 163, derde lid en 172, derde lid, zijn aan de griffies, de parketsecretariaten en, in voorkomend geval, aan de steundiensten personeelsleden verbonden die door de minister van Justitie worden benoemd in het niveau B, C en D. [2 ... ]2.

   [1 De hoofdsecretaris kan een personeelslid van niveau C of D, met zijn instemming, aanwijzen in een andere afdeling. ]1

   Niveau B omvat de graden van deskundige, administratief deskundige en ICT deskundige.

   Niveau C omvat de graad van assistent.

   Niveau D omvat de graad van medewerker.

   De Koning bepaalt de nadere regels van het statuut van deze personeelsleden, hun wedde en het aantal betrekkingen.

   [1 De hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat kan een personeelslid van niveau A en B met zijn instemming aanwijzen in een ander arrondissement. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 48, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014, (2)<W 2014-05-08/02, art. 106, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-04-10/73, art. 8, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 178

<W 2007-04-25/64, art. 38, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Om bijzondere redenen kan de minister van Justitie of de overheid aan wie hij die bevoegdheid overdraagt, personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst, teneinde de continuïteit van de diensten te verzekeren. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen voor desbetreffende functie, of bij ontstentenis, de kandidaten die geslaagd zijn voor een specifieke selectie op grond van een functieprofiel, georganiseerd door de minister van Justitie of door een dienst van de Staat. Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen, moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten.

Art. 178/1

[1 In het gerechtelijk arrondissement Eupen wordt het gerechtspersoneel bedoeld in hoofdstuk III en V, gelijktijdig benoemd in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de [2 ondernemingsrechtbank ]2, de politierechtbank en de vredegerechten. De hoofdgriffier wijst het rechtscollege aan waarin die personeelsleden hun ambt vervullen.

   Het in hoofdstuk IV en V bedoelde gerechtspersoneel wordt gelijktijdig benoemd in het parketsecretariaat van de procureur des Konings en dat van de arbeidsauditeur. De hoofdsecretaris wijst het parketsecretariaat aan waarin die personeelsleden hun ambt vervullen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-01/01, art. 49, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK VI. [1 - Vervanging in overtal van de griffiers, secretarissen en assistenten aangewezen om een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of een substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken bij te staan. ]1
Art. 179

[1 De griffier, secretaris of assistent aangewezen om een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of een substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken bij te staan kan worden vervangen door middel van een benoeming of een werving in overtal. ]1

(1)<W 2020-07-31/03, art. 103, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
TITEL IV. - [1 Beheer van de rechterlijke organisatie ]1
HOOFDSTUK I. - [1 Algemene beginselen ]1
Art. 180

[1 De gerechtelijke entiteiten van de rechterlijke organisatie zijn verantwoordelijk voor het beheer van de algemene werkingsmiddelen die hun ter beschikking worden gesteld.

   De colleges bedoeld in deze titel, bieden steun bij en houden toezicht op het beheer.

   Onder gerechtelijke entiteiten wordt verstaan :
1° de hoven van beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken en de vredegerechten wat de zetel betreft;
2° de parketten-generaal, de parketten van de procureur des Konings, de arbeidsauditoraten en het federaal parket wat het openbaar ministerie betreft.

   Het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof vormen samen een afzonderlijke gerechtelijke entiteit. ]1

(1)<Hersteld door W 2014-02-18/05, art. 7, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK II. - [1 Centraal beheer ]1
Afdeling I. [1 Het College van de hoven en rechtbanken ]1
Art. 181

[1 Er wordt een College van de hoven en rechtbanken opgericht dat instaat voor de goede algemene werking van de zetel. Het College, binnen deze bevoegdheid :
1° neemt maatregelen die een toegankelijke, onafhankelijke, tijdige en kwaliteitsvolle rechtsbedeling verzekeren door het organiseren van onder meer communicatie, kennisbeheer, een kwaliteitsbeleid, werkprocessen, de implementatie van informatisering, het strategisch personeelsbeleid, de statistieken, de werklastmeting en werklastverdeling;
2° biedt ondersteuning aan het beheer binnen de hoven van beroep en arbeidshoven, rechtbanken en vredegerechten.

   Ter uitvoering van de bij dit artikel bepaalde taken en bevoegdheden geeft het College aanbevelingen en dwingende richtlijnen aan alle directiecomités van respectievelijk de hoven van beroep en arbeidshoven, rechtbanken en vredegerechten. De aanbevelingen en richtlijnen worden aan de minister van Justitie overgezonden. ]1

(1)<Hersteld door W 2014-02-18/05, art. 10, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 182

[1 Het College bestaat uit drie eerste voorzitters van een hof van beroep, een eerste voorzitter van een arbeidshof, drie voorzitters van een rechtbank van eerste aanleg, een voorzitter van een [3 ondernemingsrechtbank ]3, een voorzitter van een arbeidsrechtbank en een voorzitter van de vredegerechten en politierechtbanken. Het College wordt taalkundig paritair samengesteld. Indien een lid afkomstig is uit het arrondissement Eupen, wordt het meegeteld bij de taalgroep van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.

   Het College kiest uit zijn leden een voorzitter voor een hernieuwbare periode van tweeënhalf jaar. Bij wijziging van voorzitter wordt een beurtwisseling van de taalstelsels in acht genomen. Er kan slechts eenmaal achtereenvolgens van deze beurtwisseling worden afgeweken, met instemming van alle leden van het College.

   De leden van het College worden verkozen door de korpschefs van de hoven van beroep, van de arbeidshoven en van de rechtbanken voor een termijn van vijf jaar.

   Een kiescollege van de eerste voorzitters kiest de vier vertegenwoordigers van de hoven, taalparitair verdeeld.

   Een kiescollege van de voorzitters kiest de zes vertegenwoordigers van de rechtbanken en de vredegerechten, taalparitair verdeeld.

   De Koning stelt de nadere regels vast voor de verkiezing.

   Het College beslist bij meerderheid van stemmen, waaronder minstens één stem in elke taalgroep. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Het College keurt zijn huishoudelijk reglement goed en kan zich voorzien van een taalparitair bureau voor de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen.

   Het College van de hoven en rechtbanken vergadert minstens eenmaal per maand. De minister van Justitie of de voorzitter van het College van het openbaar ministerie kan eveneens het College van de hoven en rechtbanken op hun gemotiveerde vraag verzoeken bijeen te komen. Zij kunnen het College verzoeken een aanbeveling of richtlijn uit te vaardigen. Het College zal daarover beslissen. Op eigen initiatief of op vraag van de minister van Justitie vergaderen beide Colleges samen.

   [2 Voor de leden van het College wordt voor de duur van het mandaat een lijst met opvolgers opgesteld, die bestaat uit de niet-verkozen korpschefs in volgorde van het behaalde aantal stemmen. Bij afwezigheid of verhindering, het voortijdig openvallen van een mandaat in het College of het verlies van hoedanigheid om te kunnen zetelen in het College, wordt het betrokken lid, al naargelang, voor de duur van de afwezigheid of verhindering dan wel voor de resterende duur van het mandaat, vervangen door de eerst nuttig gerangschikte opvolger uit hetzelfde type rechtscollege en van dezelfde taalrol uit de lijst van opvolgers. Bij gebrek hieraan, wordt het lid vervangen door de korpschef van hetzelfde type rechtscollege en dezelfde taalrol met het hoogste aantal jaren dienstanciënniteit binnen de zetel. ]2 ]1

(1)<Hersteld door W 2014-02-18/05, art. 11, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 232, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 182bis

(Opgeheven ) <W 2006-06-10/68, art. 9, 139; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 183

[1 § 1. Bij het College van de hoven en rechtbanken wordt een gemeenschappelijke steundienst ingericht. De steundienst staat onder het gezag van de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken.

   De steundienst is belast met :
1° het verlenen van ondersteuning in de domeinen vernoemd in artikel 181;
2° het verlenen van ondersteuning van de directiecomités, bedoeld in hoofdstuk III;
3° het organiseren van een interne audit van het College en de gerechtelijke entiteiten.

   Een directeur is belast met de dagelijkse leiding. Hij wordt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar aangewezen door de Koning op voordracht van het College en op basis van een door de Koning op advies van het College vooraf bepaald profiel. De directeur neemt zitting in het College met raadgevende stem.

   De directeur oefent zijn functie voltijds uit. Hij ontvangt de wedde van kamervoorzitter bij een hof van beroep. De artikelen 323bis, 327 en 330 zijn in voorkomend geval van toepassing. In geval van ongeschiktheid, langdurige ziekte of ernstig plichtsverzuim kan de Koning, op voorstel van het College, het mandaat van de directeur schorsen of vroegtijdig beëindigen.

§ 2. De Koning bepaalt op advies van het College de nadere regels betreffende de werking en de organisatie van de steundienst. Het personeel wordt opgenomen in een personeelsplan, dat jaarlijks wordt opgesteld door het College. Bij de aanwervingen wordt de taalpariteit verzekerd.

   Het binnen de steundienst vastbenoemd personeel is onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.

   Magistraten kunnen een opdracht krijgen in de steundienst overeenkomstig de artikelen 323bis en 327. [2 Op zijn verzoek en op voorstel van de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken, kan een magistraat die overeenkomstig artikel 383, § 1, wegens zijn leeftijd is toegelaten tot de inruststelling of die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt, door de Koning worden gemachtigd om een onbezoldigde opdracht uit te oefenen binnen de steundienst. Daarenboven wordt het akkoord van de korpschef gevraagd wanneer de voorgestelde magistraat een in artikel 383, § 2, bedoelde plaatsvervangende magistraat is. ]2

   Ieder personeelslid van de rechterlijke organisatie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College aan de minister van Justitie, in de steundienst van het College een opdracht krijgen overeenkomstig de artikelen 330, 330bis en 330ter.

   Ieder vastbenoemd personeelslid van een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst of van de Hoge Raad voor de Justitie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College, al naargelang van het geval, aan de minister waaronder hij ressorteert of aan de Hoge Raad voor de Justitie, ter beschikking worden gesteld van de steundienst van het College.

§ 3. Aan de opdracht of aan de terbeschikkingstelling bedoeld in dit artikel kan een einde worden gemaakt :
1° op voorstel van het College, na de magistraat, het personeelslid of de ambtenaar vooraf te hebben gehoord;
2° op verzoek van de betrokken magistraat, het betrokken personeelslid of de betrokken ambtenaar met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.

   De personeelsleden en magistraten bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan het gezag van de directeur.

   De personeelsleden bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan de evaluatieregeling, de tuchtregeling, de verlofregeling en de arbeidstijdregeling die van toepassing zijn op de personeelsleden bedoeld in § 2, tweede lid.

   Het personeelsplan kan voorzien in de mogelijkheid om werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst te nemen overeenkomstig de bepalingen voorzien in artikel 178.

§ 4. De wedde van het door het College aangeworven personeel en van het personeel dat met een opdracht belast is of ter beschikking wordt gesteld, is ten laste van de begroting van het College.

   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk behoudt ieder met een opdracht belast of ter beschikking gesteld personeelslid zijn eigen statuut. Ingeval het statuut van het personeel bedoeld in dit artikel voor een vergelijkbare opdracht evenwel voorziet in een hogere bezoldiging of in bijzondere voordelen, wordt ten laste van de begroting van het College een weddensupplement dat de bezoldiging van dat personeelslid op hetzelfde niveau brengt, evenals deze voordelen toegekend. ]1

(1)<Hersteld door W 2014-02-18/05, art. 12, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2015-10-19/01, art. 66, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Afdeling II [1 Het College van het openbaar ministerie ]1
Art. 184

[1 § 1. Er wordt een College van het openbaar ministerie opgericht dat binnen zijn bevoegdheden alle maatregelen neemt die nodig zijn voor een goed beheer van het openbaar ministerie :
1° ondersteuning bieden aan het beheer ter uitvoering van het strafrechtelijk beleid bepaald door het College van procureurs-generaal overeenkomstig artikel 143bis, § 2;
2° het nastreven van de integrale kwaliteit op het vlak van onder meer communicatie, kennisbeheer, kwaliteitsbeleid, werkprocessen, implementatie van de informatisering, strategisch personeelsbeleid, statistiek, werklastmeting en werklastverdeling, teneinde bij te dragen aan een toegankelijke, onafhankelijke, tijdige en kwaliteitsvolle rechtsbedeling;
3° ondersteuning bieden aan het beheer binnen de gerechtelijke entiteiten van het openbaar ministerie.

   Ter uitvoering van de taken en bevoegdheden bedoeld in dit artikel kan het College aanbevelingen en dwingende richtlijnen richten aan de directiecomités van de gerechtelijke entiteiten van het openbaar ministerie. De aanbevelingen en richtlijnen worden aan de minister van Justitie overgezonden.

§ 2. In het College van het openbaar ministerie nemen naast de vijf procureurs-generaal bij de hoven van beroep, drie leden van de Raad van procureurs des Konings, een lid van de Raad van de arbeidsauditeurs en de federale procureur plaats. De Raad van procureurs des Konings en de Raad van arbeidsauditeurs verkiezen hun vertegenwoordigers in het College voor een termijn van vijf jaar. De Koning stelt de nadere regels vast voor de verkiezing.

   Het College van het openbaar ministerie wordt voorgezeten door de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Het is taalparitair samengesteld. Indien een lid afkomstig is uit het arrondissement Eupen, wordt het meegeteld bij de taalgroep van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.

   Het College beslist bij meerderheid van stemmen, waaronder minstens een stem in elke taalgroep. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Indien geen beslissing wordt genomen, neemt de minister van Justitie de noodzakelijke beheersmaatregelen.

   Het College keurt zijn huishoudelijk reglement goed en kan zich voorzien van een taalparitair samengesteld bureau voor de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen.

   Het College van het openbaar ministerie vergadert minstens eenmaal per maand. De minister van Justitie of de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken kan eveneens het College van het openbaar ministerie verzoeken bijeen te komen op hun gemotiveerde vraag. Zij kunnen het College verzoeken een aanbeveling of richtlijn uit te vaardigen. Het College beslist over dat verzoek. Op eigen initiatief of op vraag van de minister van Justitie vergaderen beide Colleges samen.

   Ingeval een lid van het College afwezig of verhinderd is, wordt het lid vervangen door de overeenkomstig artikel 319 aangewezen vervanger. ]1

   [2 Wanneer een vertegenwoordiger van de Raad van procureurs des Konings of van de Raad van arbeidsauditeurs zijn hoedanigheid van magistraat of van korpschef in de loop van zijn mandaat verliest, wordt hij vervangen door een opvolger vermeld in een lijst opgesteld volgens door de Koning bepaalde nadere regels. ]2

(1)<Hersteld door W 2014-02-18/05, art. 14, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 233, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 185

[1 § 1. Bij het College van procureurs-generaal en het College van het openbaar ministerie wordt een gemeenschappelijke steundienst ingericht. De steundienst staat onder het gezag van de voorzitter van het College van het openbaar ministerie.

   De steundienst is belast met :
1° het verlenen van ondersteuning bij de uitoefening van de bij de artikelen 143bis, §§ 2, 3, 4, 5 en 7, en 184, § 1, bepaalde opdrachten;
2° het verlenen van ondersteuning van de directiecomités, bedoeld in hoofdstuk III;
3° het organiseren van een interne audit van het College van het openbaar ministerie en van de gerechtelijke entiteiten.

   Een directeur is belast met de dagelijkse leiding. Hij wordt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar aangewezen door de Koning op voordracht van het College van het openbaar ministerie en op basis van een door de Koning op advies van het College vooraf bepaald profiel. De directeur neemt zitting in het College met raadgevende stem.

   De directeur oefent zijn functie voltijds uit. Hij ontvangt de wedde van eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep. De artikelen 323bis, 327 en 330bis zijn in voorkomend geval van toepassing.

   In geval van ongeschiktheid, langdurige ziekte of ernstig plichtsverzuim kan de Koning, op voorstel van het College het mandaat van de directeur en schorsen of vroegtijdig beëindigen.

§ 2. De Koning bepaalt, op advies van het College van het openbaar ministerie, de nadere regels betreffende de werking en de organisatie van de steundienst. Het personeel wordt opgenomen in een personeels plan, dat jaarlijks wordt opgesteld door het College. Bij de aanwervingen wordt de taalpariteit verzekerd.

   Het binnen de steundienst vastbenoemd personeel is onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.

   Magistraten kunnen een opdracht krijgen in de steundienst overeenkomstig de artikelen 323bis en 327. [2 Op zijn verzoek en op voorstel van de voorzitter van het College van het openbaar ministerie, kan een magistraat die overeenkomstig artikel 383, § 1, wegens zijn leeftijd is toegelaten tot de inruststelling of die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt, door de Koning worden gemachtigd om een onbezoldigde opdracht uit te oefenen binnen de steundienst. Daarenboven wordt het akkoord van de korpschef gevraagd wanneer de voorgestelde magistraat een in artikel 383, § 2, bedoelde plaatsvervangende magistraat is. ]2

   Ieder personeelslid van de rechterlijke organisatie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College aan de minister van Justitie, een opdracht krijgen in de steundienst van het College overeenkomstig de artikelen 330, 330bis en 330ter.

   Ieder vastbenoemd personeelslid van een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst of van de Hoge Raad voor de Justitie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College, naargelang van het geval, aan de minister waaronder hij ressorteert of aan de Hoge Raad voor de Justitie, ter beschikking worden gesteld van de steundienst van het College.

§ 3. Aan de opdracht of aan de terbeschikkingstelling bedoeld in dit artikel kan een einde worden gemaakt :
1° op voorstel van het College na de magistraat, het personeelslid of de betrokken ambtenaar vooraf te hebben gehoord;
2° op verzoek van de betrokken magistraat, het betrokken personeelslid of de betrokken ambtenaar, met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.

   De personeelsleden en magistraten bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan het gezag van de directeur.

   De personeelsleden bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan de evaluatieregeling, de tuchtregeling, de verlofregeling en de arbeidstijdregeling die van toepassing zijn op de personeelsleden bedoeld in § 2, tweede lid.

   Het personeelsplan kan voorzien in de mogelijkheid om werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst te nemen overeenkomstig de nadere regels bepaald bij artikel 178.

§ 4. De wedde van het door het College aangeworven personeel en van het personeel dat met een opdracht belast is of ter beschikking wordt gesteld, is ten laste van de begroting van het College.

   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk behoudt ieder met een opdracht belast of ter beschikking gesteld personeelslid zijn eigen statuut. Ingeval het statuut van het personeel bedoeld in dit artikel voor een vergelijkbare opdracht evenwel voorziet in een hogere bezoldiging of in bijzondere voordelen, dan wordt hen ten laste van de begroting van het College een weddensupplement dat de bezoldiging van dat personeelslid op hetzelfde niveau brengt, evenals deze voordelen toegekend. ]1

(1)<Hersteld door W 2014-02-18/05, art. 15, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2015-10-19/01, art. 67, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Afdeling III. [1 Het gemeenschappelijke beheer voor de Rechterlijke Orde ]1
Art. 185/1

[1 Beheersaangelegenheden die als gemeenschappelijk worden aangewezen, worden samen beheerd hetzij door beide Colleges, hetzij door beide Colleges samen met de Federale Overheidsdienst Justitie. In het beheer zijn de Colleges en, in voorkomend geval, de Federale Overheidsdienst Justitie gelijk vertegenwoordigd en beslissen ze bij consensus.

   Onder gemeenschappelijke beheersaangelegenheden wordt verstaan aangelegenheden waarvan de ingezette middelen gemeenschappelijk zijn, aangelegenheden waarin de zetel, het openbaar ministerie en, in de bvoorkomend geval, de Federale overheidsdienst Justitie dermate verbonden zijn dat die niet alleen door de zetel, het openbaar ministerie of de Federale Overheidsdienst Justitie kunnen beheerd worden of aangelegenheden waarover de zetel en het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de Federale Overheidsdienst Justitie van oordeel zijn dat zij deze omwille van de schaalgrootte of efficiëntiewinsten beter samen kunnen beheren.

   De Koning bepaalt in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Colleges en de Federale Overheidsdienst Justitie, de gemeenschappelijke beheersaangelegenheden en de nadere regels waarop die beheerd worden. Het Hof van Cassatie wordt betrokken voor de aangelegenheden die het aanbelangt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 17, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK III. - [1 Beheerstructuur in de hoven, de rechtbanken en het openbaar ministerie ]1
Art. 185/2

[1 § 1. Elk hof, elke rechtbank en elk parket heeft een directiecomité dat wordt voorgezeten door de korpschef.

§ 2. Het directiecomité van het Hof van Cassatie wordt samengesteld uit de eerste voorzitter, de voorzitter, de procureur-generaal, de eerste advocaat-generaal, de hoofdgriffier en hoofdsecretaris. Het directiecomité wordt bijgestaan door een steundienst bedoeld in artikel 158, die onder het gemeenschappelijk gezag en toezicht staat van de korpschefs.

   In de hoven wordt het directiecomité samengesteld uit de eerste voorzitter, twee kamervoorzitters en de hoofdgriffier, in de parketten-generaal uit de procureur-generaal, de eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep, de eerste advocaat-generaal bij het arbeidshof en de hoofdsecretarissen.

   Het directiecomité van het federaal parket wordt samengesteld uit de federale procureur, een federale magistraat van elke taalrol aangewezen door de federale procureur en de hoofdsecretaris.

§ 3. Het directiecomité van de rechtbank wordt samengesteld uit de voorzitter, de afdelingsvoorzitters en de hoofdgriffier.

   In de parketten van de procureurs des Konings wordt het directiecomité samengesteld uit de procureur des Konings, de afdelingsprocureurs en de hoofdsecretaris, en in de arbeidsauditoraten uit de arbeidsauditeur, afdelingsauditeurs en hoofdsecretaris.

   In de rechtbanken of parketten en arbeidsauditoraten zonder afdelingen wordt het directiecomité respectievelijk samengesteld uit de voorzitter, ten minste twee rechters aangewezen door de voorzitter en de hoofdgriffier, en uit de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, twee substituten aangewezen door de korpschef en de hoofdsecretaris. De rechters en substituten worden gekozen uit die welke door hun kennis of hoedanigheid betrokken worden bij het beheer [2 van de rechtbank, het parket of het arbeidsauditoraat ]2.

   In het parket van de procureur des Konings en in het auditoraat van Brussel maken de adjunct-procureur des Konings en de adjunct-arbeidsauditeur deel uit van de directiecomités.

   Voor de vredegerechten en de politierechtbanken wordt het arrondissementeel directiecomité samengesteld uit de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, de ondervoorzitter en de hoofdgriffier.

   [2 De opleiding inzake budgettair beheer en gerechtskosten gegeven door het Instituut voor gerechtelijke opleiding wordt gevolgd door minstens een magistraat van het directiecomité van de rechtbanken van eerste aanleg, van de politierechtbanken, van de parketten van de procureurs des Konings en van de arbeidsauditoraten. ]2

§ 4. De korpschef kan het directiecomité uitbreiden met maximaal twee personen van zijn gerechtelijke entiteit die hij bekwaam acht wegens hun kennis inzake beheer.

   De korpschef maakt de samenstelling van zijn directiecomité bekend in het werkingsverslag.

§ 5. Het directiecomité staat de korpschef bij in de algemene leiding, de organisatie en het beheer van de gerechtelijke entiteit. Het directiecomité van het Hof van Cassatie vervult dezelfde rol ten aanzien van de eerste voorzitter en de procureur-generaal.

   Het directiecomité stelt het in artikel 185/6 bedoelde beheersplan op en staat in voor zijn uitvoering.

   Het directiecomité beslist bij consensus. Bij gebrek aan consensus beslist de korpschef, behalve wat het directiecomité van het Hof van Cassatie betreft.

   Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden treedt het directiecomité niet op in de procesrechtelijke behandeling van de geschillen of individuele zaken.

§ 6. Voor gemeenschappelijke beheersaangelegenheden op lokaal niveau overleggen de directiecomités van de betrokken gerechtelijke entiteiten samen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 19, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 39, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 185/3

[1 Een College kan een beslissing van een directiecomité behorende tot zijn organisatie vernietigen indien het van oordeel is, na het directiecomité te hebben gehoord, dat deze beslissing strijdig is met een dwingende richtlijn of het in artikel 185/6 bedoelde beheersplan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 20, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK IV. - [1 Beheersovereenkomsten en beheersplannen ]1
Art. 185/4

[1 1. De minister van Justitie sluit met elk College een beheersovereenkomst voor het beheer van hun organisatie.

   Een beheersovereenkomst wordt gesloten voor een periode van drie jaar. De beheersovereenkomst bevat afspraken rond doelstellingen voor de rechterlijke organisatie en de middelen die daarvoor door de minister van Justitie aan de rechterlijke organisatie worden ter beschikking gesteld.

   De doelstellingen houden verband met de beheersopdrachten van de Colleges teneinde de goede werking van de rechterlijke organisatie te verzekeren.

   § 2. De beheersovereenkomst tussen de minister van Justitie en elk College regelt de volgende aangelegenheden :
1° de omschrijving van de activiteiten die het College overeenkomstig artikel 181 of artikel 184, § 1, uitvoert;
2° de doelstellingen die aan de toegekende middelen kunnen worden verbonden omtrent beheer en organisatie voor het geheel van de hoven en rechtbanken of het openbaar ministerie;
3° de middelen die de overheid aan het geheel van de hoven en rechtbanken of het openbaar ministerie toekent voor hun werking;
4° de middelen die aan elk College worden toegekend voor de eigen werking;
5° de wijze waarop de realisatie van de beheersovereenkomst wordt gemeten en opgevolgd en de indicatoren die daarvoor worden gebruikt.

§ 3. Bij de onderhandelingen van de beheersovereenkomst kan de minister vertegenwoordigd worden door zijn afgevaardigde. De Colleges worden vertegenwoordigd door de voorzitter of zijn afgevaardigde en twee leden die elk van de Colleges onder zijn leden aanwijst.

§ 4. Het directiecomité van het Hof van Cassatie sluit zijn beheersovereenkomst met de minister van Justitie, voor een periode van drie jaar. De overeenkomst omvat de omschrijving van de voorgenomen activiteiten van de gerechtelijke entiteit voor die periode van de overeenkomst en de middelen vereist voor haar werking. Het Hof van Cassatie wordt vertegenwoordigd door de eerste voorzitter en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie.

§ 5. Drie maanden na het afsluiten van de beheersovereenkomsten worden de beheersovereenkomsten en de in artikel 185/6 bedoelde beheersplannen neergelegd in de Kamer van volksvertegenwoordigers. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 22, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/5

[1 De beheersovereenkomst is geen akte of reglement bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

   De Koning bepaalt in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de wijze waarop beheersovereenkomsten worden onderhandeld, afgesloten en zo nodig tussentijds worden aangepast. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 23, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/6

[1 De Colleges verdelen de middelen onder de gerechtelijke entiteiten van hun organisatie op basis van de beheersplannen van de gerechtelijke entiteiten.

   Het beheersplan omvat de omschrijving van de voorgenomen activiteiten van de gerechtelijke entiteit voor de komende drie jaar en de middelen vereist voor haar werking. De personele middelen worden bepaald op grond van de resultaten van een uniforme regelmatige uitgevoerde werklastmeting met nationale normtijden zoals voorzien in artikel 352bis, eventueel aangevuld met andere objectieve criteria.

   In het beheersplan worden aan de toegekende middelen doelstellingen verbonden in verband met het beheer en de werking van de gerechtelijke entiteiten.

   Het beheersplan is geen akte of reglement bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

   Het beheersplan wordt definitief neergelegd na omstandig advies van het College.

   De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels waarop de beheersplannen worden opgesteld, neergelegd en zo nodig tussentijds worden aanpast. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 24, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 185/7

[1 Indien een beslissing van het College omtrent de verdeling van de middelen kennelijk de rechtsbedeling in een gerechtelijke entiteit in gevaar brengt, kan het betrokken directiecomité een beroep indienen bij de minister van Justitie. De minister beslist na beide partijen gehoord te hebben over de verdeling van de middelen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 25, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
HOOFDSTUK V. - [1 Financieel beheer ]1
Art. 185/8

[1 De minister van Justitie kan via de beheersovereenkomsten een werkingsenveloppe overdragen aan elk College door middel van kredieten die hiervoor zijn ingeschreven op de administratieve begroting van de Federale Overheidsdienst Justitie voor, enerzijds, de eigen werking en, anderzijds, de werking van de gerechtelijke entiteiten.

   Het Hof van Cassatie ontvangt zijn werkingsenveloppe rechtstreeks van de minister van Justitie.

   Een wet bepaalt de nadere regels voor de financiering van de gerechtelijke entiteiten en de wijze waarop deze geldelijke middelen worden beheerd door de Colleges of door het directiecomité van het Hof van Cassatie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 27, 180; Inwerkingtreding : onbepaald>
HOOFDSTUK VI - [1 Evaluatie en controle ]1
Afdeling I. - [1 Evaluatie ]1
Art. 185/9

[1 Elke gerechtelijke entiteit, het Hof van Cassatie uitgezonderd, rapporteert in het werkingsverslag bedoeld in artikel 340, § 3, teneinde de Colleges in staat te stellen het gebruik van de middelen, de werkzaamheden en de realisatie van het beheersplan te evalueren. Het werkingsverslag wordt eveneens overgezonden aan het College van de hoven en rechtbanken of het College van het openbaar ministerie.

   Elk College stelt jaarlijks een werkingsverslag op. In het werkingsverslag vermeldt elke College zijn activiteiten, zijn richtlijnen en aanbevelingen, de beslissingen van de directiecomités die het heeft vernietigd, op welke wijze de middelen die door middel van de beheersovereenkomst werden verleend, zijn gebruikt, de resultaten die elke organisatie op basis van deze middelen heeft behaald, alsook de indicatoren waaruit blijkt of de doelstellingen van de organisatie al dan niet zijn gerealiseerd.

   Het in het tweede lid bedoelde werkingsverslag wordt voor 1 juli overgezonden aan de minister van Justitie en de federale Wetgevende Kamers. De minister van Justitie bepaalt na advies van het College het standaardformulier volgens hetwelk dit werkingsverslag wordt opgesteld.

   Het Hof van Cassatie rapporteert in het werkingsverslag bedoeld in artikel 340, § 3, over het gebruik van de middelen, de werkzaamheden en de realisatie van het beheersplan. In het werkingsverslag wordt vermeld op welke wijze de middelen die door middel van de beheersovereenkomst werden verleend, zijn gebruikt, de resultaten die op basis van deze middelen zijn behaald, alsook de indicatoren voor de realisatie of de niet realisatie van doelstellingen van de organisatie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 30, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Afdeling II. - [1 Controle ]1
Art. 185/10

[1 De colleges en het directiecomité van het Hof van Cassatie wat zijn rekening betreft, keuren elk jaar voor 1 juni de rekeningen van de gerechtelijke entiteiten goed van het voorbije dienstjaar en zenden ze toe aan de minister van Justitie en aan de minister van Begroting. De minister van Justitie zendt de rekeningen voor nazicht toe aan het Rekenhof. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 32, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/11

[1 Het Rekenhof kan een toezicht ter plaatse organiseren op de boekhouding, de verrichtingen en de afsluiting van de rekeningen van de Colleges, van het Hof van Cassatie en de gerechtelijke entiteiten. Het Rekenhof kan de rekeningen van de Colleges en van het Hof van Cassatie in zijn boek met opmerkingen bekendmaken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 33, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 185/12

[1 § 1. De colleges en het directiecomité van het Hof van Cassatie staan onder de controlebevoegdheid van de minister van Justitie en de minister van Begroting.

   Deze controle wordt uitgeoefend door twee afgevaardigden van de minister, de ene aangewezen door de minister van Justitie en de andere door de minister van Begroting. De afgevaardigde van de minister van Begroting wordt gekozen uit de inspecteurs van financiën geaccrediteerd bij de Federale Overheidsdienst Justitie.

   De afgevaardigden van de minister kunnen met raadgevende stem de vergaderingen van de colleges en van het directiecomité van het Hof van Cassatie bijwonen.

§ 2. Iedere afgevaardigde van de minister kan binnen een termijn van tien werkdagen beroep instellen tegen elke beheersbeslissing van het College of van het directiecomité van het Hof van Cassatie die hij met de wet of met de beheersovereenkomst strijdig acht. De afgevaardigde van de minister van Begroting kan dit slechts doen voor zover die beslissing financiële gevolgen heeft. Het beroep heeft schorsende kracht.

   Deze termijn gaat in de dag volgend op de vergadering, waarop de beslissing genomen werd, voor zover de afgevaardigde daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in het tegenovergestelde geval, de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.

   Deze afgevaardigden oefenen hun beroep uit bij de minister die hen heeft aangewezen.

   De afgevaardigde informeert het College of het directiecomité van het Hof van Cassatie ervan. De voorzitter van het College of de eerste voorzitter wordt op zijn verzoek gehoord door de minister bij wie het beroep is ingesteld.

§ 3. De minister, bij wie het beroep werd ingesteld, beslist binnen een termijn van twintig werkdagen, die ingaat dezelfde dag als de in § 2 bedoelde termijn, na het advies van de andere betrokken minister te hebben ingewonnen. Indien de minister binnen die termijn de nietigverklaring niet heeft uitgesproken, wordt de beslissing van het College of het directiecomité definitief.

   Bij een aan het College of aan het directiecomité van het Hof van Cassatie betekende beslissing van de minister, kan die termijn met tien dagen worden verlengd.

   De nietigverklaring van de beslissing wordt aan het College of aan het directiecomité van het Hof van Cassatie meegedeeld door de minister die ze heeft uitgesproken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 34, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK VII. - [1 Evaluatie van het beheersmodel ]1
Art. 185/13

[1 Het beheersmodel wordt tweejaarlijks geëvalueerd. Daartoe wordt een evaluatiecollege opgericht. Het College omvat de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Justitie, de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie, de voorzitters van de Colleges en de minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger. Het College zendt een rapport over aan de Koning, aan de Hoge Raad voor de Justitie en de voorzitters van de federale Wetgevende Kamers. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 36, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
TITEL V. - Zetel en personeel van hoven en rechtbanken Hun rechtsgebied.
Art. 186

[1 § 1. ]1 De zetel van de hoven en rechtbanken, alsmede hun rechtsgebied zijn vastgesteld in de artikelen 1 tot 6 van het bijvoegsel bij dit wetboek.

   [1 De Koning kan, bij zaakverdelingsreglement in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hoven van beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de [8 ondernemingsrechtbanken ]8 of de politierechtbanken in twee of meer afdelingen verdelen en de plaatsen aanwijzen waar die afdeling zitting en haar griffie houdt.

   In voorkomend geval bepaalt Hij het grondgebied van elke afdeling en voor welke categorieën van zaken die afdeling haar rechtsmacht uitoefent. Het zaakverdelingsreglement kan de territoriale bevoegdheid van de afdeling uitbreiden tot een deel of het geheel van het grondgebied van het arrondissement. Het kan in geen geval leiden tot de afschaffing van bestaande zittingsplaatsen.

   Het zaakverdelingsreglement van het hof wordt op voorstel van de eerste voorzitter vastgesteld na advies van de procureur-generaal, de hoofdgriffier en de vergadering van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter. Indien het nodig blijkt, kan het zaakverdelingsreglement eveneens voorzien in de nadere regels om gedecentraliseerde zittingen van het hof te houden in het rechtsgebied.

   Het zaakverdelingsreglement van de rechtbank wordt op voorstel van de voorzitter vastgesteld na advies, naar gelang van het geval, van de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de hoofdgriffier en de stafhouder(s) van de Orde of Ordes van advocaten.

   Voor de politierechtbank wordt het zaakverdelingsreglement voorgesteld door de ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank indien de voorzitter een vrederechter is.

   Indien de Koning bij een zaakverdelingsreglement een afdeling exclusief bevoegd maakt voor bepaalde categorieën van zaken, waakt Hij er over dat de toegang tot justitie en de kwaliteit van de dienstverlening gewaarborgd blijven. Het reglement dat een afdeling exclusief bevoegd maakt, kan in burgerlijke zaken enkel betrekking hebben op bevoegdheden bedoeld in :
a) voor de rechtbank van eerste aanleg : de artikelen 569, 2° tot 42°, 570, 571 [7 , 572 en 1395 ]7;
b) voor de [8 ondernemingsrechtbank ]8 : de artikelen [9 574, 2°, 3°, 4°, 7°, 8°, 9°, 11° tot 20° ]9, 575, 576 en 577;
c) voor de arbeidsrechtbank : de [2 artikelen 578, 579, 582, 3° tot 14° ]2, en 583.

   Het reglement dat een afdeling exclusief bevoegd maakt, kan in strafzaken enkel betrekking hebben op :
1° cybercriminaliteit;
2° socio-economische zaken;
3° financiële en fiscale zaken;
4° internationale drugshandel;
5° wapenhandel;
6° schijnhuwelijken, gedwongen huwelijken, schijn-wettelijke samenwoningen en gedwongen wettelijke samenwoningen;
7° terrorisme;
8° mensenhandel;
9° milieu;
10° stedenbouw;
11° telecommunicatie;
12° militaire misdrijven;
13° intellectuele eigendom;
14° landbouw;
15° uitlevering;
16° douane en accijnzen;
17° hormonen;
18° doping;
19° voedselveiligheid;
20° dierenwelzijn. ]1

   [10 ... ]10

   [3 Een wet stelt de personeelsformatie van de magistraten en de leden van de griffie vast. Het aantal raadsheren in sociale zaken, rechters in sociale zaken en assessoren [4 in de strafuitvoeringsrechtbank ]4 en interneringszaken wordt evenwel door de Koning bepaald. ]3

   De zetel van het college van procureurs-generaal en van het federaal parket bevindt zich te Brussel. <W 1997-03-04/41, art. 7, 046; Inwerkingtreding : 15-05-1997> <W 1998-12-22/48, art. 18, 069; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

[1 § 2. [6 De neerlegging van stukken ter griffie met het oog op de aanhangigmaking en behandeling van zaken die, overeenkomstig paragraaf 1, ingevolge een zaakverdelingsreglement zijn toegewezen aan een afdeling, kan gebeuren in elke afdeling van de bevoegde rechtbank. ]6 De stukken worden door de griffie overgezonden aan de bevoegde afdeling en de griffie deelt de partijen die de stukken hebben neergelegd mee welke afdeling bevoegd is.

   Geen nietigheid, onregelmatigheid of onontvankelijkheid van de vordering kan met betrekking tot de in dit artikel bedoelde bevoegdheidsverdeling tussen afdelingen of met betrekking tot het zaakverdelingsreglement worden ingeroepen.

   De vorderingen of misdrijven die samenhangen met vorderingen of misdrijven die op grond van dit artikel uitsluitend tot de bevoegdheid van een bepaalde afdeling behoren, worden uitsluitend behandeld door deze afdeling. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 50, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 107, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-05-05/11, art. 99, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (4)<W 2016-05-04/03, art. 40, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (5)<W 2016-12-25/14, art. 63,1°, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (6)<W 2016-12-25/14, art. 63,2°, 208; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (7)<W 2017-08-11/14, art. 14, 215; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (8)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (9)<W 2019-05-05/19, art. 88, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019> (10)<W 2017-12-25/08, art. 15, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
TITEL VI. - (Benoemingsvoorwaarden en loopbaan van magistraten en het gerechtspersoneel ). <W 2007-04-25/64, art. 41, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 186bis

<W 2001-03-13/36, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 30-03-2001> [2 Voor de toepassing van deze titel treedt de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank op als korpschef van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank van zijn gerechtelijk arrondissement. ]2

   [1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel treedt de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg op als korpschef [2 van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank ]2, de toegevoegde vrederechters [2 ... ]2 in de politierechtbank zetelend in de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en van de rechters [2 ... ]2 in de Nederlandstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

   De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt, met betrekking tot de vrederechters [2 ... ]2 met zetel binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen met het oog op een consensus.

   In afwijking van het derde lid, met betrekking tot de vrederechters [2 ... ]2 die zetelen in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met zetel in [3 ... ]3 Sint-Genesius-Rode en van het gerechtelijk kanton met zetel in Meise, wordt het ambt van korpschef gezamenlijk uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. De beslissingen worden overlegd in consensus.

   De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg treedt op als korpschef van de rechters [2 ... ]2 in de Franstalige politierechtbank met zetel binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

   Voor de vrederechters [2 ... ]2 van de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, wordt het ambt van korpschef gezamenlijk uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. De beslissingen worden overlegd in consensus.

   Bij gebrek aan consensus in geval van toepassing van het derde, vierde en zesde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing. ]1

   [2 In het gerechtelijk arrondissement Eupen treedt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op als korpschef van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank. ]2

   Voor de toepassing van deze titel zijn voor de berekening van de termijnen de bepalingen van de artikelen 50, eerste lid, 52, eerste lid, 53 en 54 van toepassing.

   De termijnen van de procedures met het oog op de benoeming bedoeld in artikel 58bis, 1°, de aanwijzing bedoeld in artikel 58bis, 2°, evenals de aanwijzing tot federaal magistraat , verbindingsmagistraat in jeugdzaken en bijstandsmagistraat, worden geschorst van 15 juli tot 15 augustus. <W 2001-07-20/32, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 15-07-2001> <W 2006-06-13/40, art. 38, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

(1)<W 2012-07-19/36, art. 19, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 51, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2017-12-25/08, art. 16, 213; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
EERSTE HOOFDSTUK. - Vrederechters en rechters in de politierechtbank.
Art. 186ter

[1 Om tot voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank te worden aangewezen, moet de kandidaat :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
2° hetzij [2 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]2 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie uitoefenen.

   Om tot ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar vrederechter of rechter in een politierechtbank zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-01/01, art. 52, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 234, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 187

<W 1991-07-18/35, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 1993-10-01> § 1. Om tot [2 vrederechter of rechter in de politierechtbank ]2 [2 ... ]2 te worden benoemd, moet de kandidaat ten minste 35 jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn en voor het bij (artikel 259bis-9, §1 ) voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn of [3 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]3. <W 1998-12-22/47, art. 23, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

§ 2. De kandidaat moet bovendien aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
1° ten minste twaalf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter of van notaris hebben vervuld (of gedurende twaalf jaar juridische functies hebben uitgeoefend, waarvan ten minste drie jaar in een gerechtelijk ambt. ) <W 1998-12-22/47, art. 23, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
2° ten minste vijf jaar een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie, ) referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof ]1 hebben uitgeoefend; <W 1997-05-06/38, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997>
(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 23, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   In voorkomend geval wordt de duur van het ambt bedoeld in het 2° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode van twaalf jaar voorgeschreven in het 1°.

   Voor de kandidaat die de kennis van de andere taal dan die waarin hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst door voorlegging van het getuigschrift afgegeven door de examencommissie ingesteld bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, wordt de totale duur (bedoeld in het 1° en 2° van deze paragraaf ) verminderd met een jaar. <W 1998-12-22/47, art. 19, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

(1)<W 2010-02-21/02, art. 6, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (2)<W 2013-12-01/01, art. 53, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 235, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 187bis

<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 2; Inwerkingtreding : 13-05-2006> Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 187 bedoelde benoeming, mits aan de bij artikel 191bis, §§ 2 en 3, bepaalde voorwaarden is voldaan.

   [1 De plaatsvervangende rechters en de plaatsvervangende raadsheren die hun ambt hebben uitgeoefend sinds vijf jaar en die gedurende ten minste vijftien jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend worden vrijgesteld van het in artikel 259bis-9, § 1, bedoelde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 187 bedoelde benoeming, mits aan de in artikel 191bis, §§ 2 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan. ]1

(1)<W 2019-03-23/03, art. 6, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 187ter

<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 3; Inwerkingtreding : 13-05-2006 ; zie ook art. 10> Het aantal personen dat op basis van het in artikel 191bis, § 2, bedoelde mondelinge evaluatie-examen wordt benoemd op een van de in artikel 187 bedoelde plaatsen, mag per rechtsgebied niet meer bedragen dan 12 % van het totaal aantal vrederechters en rechters in de politierechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep, zoals bepaald bij de in [1 [2 artikel 186, § 1, negende lid ]2 ]1, bedoelde wet.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 54, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2017-12-25/08, art. 17, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 188

<W 1991-07-18/35, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 28-03-1992> Om tot plaatsvervangend vrederechter of plaatsvervangend rechter in de politierechtbank te worden benoemd, moet de kandidaat ten minste 30 jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn [3 geslaagd zijn voor het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer of voor het examen inzake beroepsbekwaamheid of voor het mondelinge evaluatie-examen of houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de in artikel 259octies bedoelde gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]3 en ten minste vijf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, [3 gerechtelijke functies of ]3 het notarisambt hebben vervuld, een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, referendaris bij het Hof van Cassatie, referendaris, adjunct-refendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof ]1 [2 of een ambt van referendaris of parketjurist bij de hoven en rechtbanken ]2 hebben uitgeoefend of een academische of rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed. <W 1994-07-11/33, art. 28, 032; Inwerkingtreding : 1995-01-01> <W 1997-05-06/38, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 17-04-1999> <W 2001-03-13/36, art. 5, 083; Inwerkingtreding : 30-03-2001>

(1)<W 2010-02-21/02, art. 7, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (2)<W 2014-04-10/73, art. 9, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2019-03-23/03, art. 7, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK II. - Leden van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en van het openbaar ministerie.
Eerste afdeling- Rechters en magistraten van het openbaar ministerie.
Art. 189

<W 1998-12-22/47, art. 24, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [2 ondernemingsrechtbank ]2 te worden aangewezen moet de kandidaat :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
2° hetzij [1 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]1 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie uitoefenen.

§ 2. Om tot ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [2 ondernemingsrechtbank ]2 te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van rechter in hetzelfde rechtscollege uitoefenen.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 236, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 190

(oud 191 ) <W 1991-07-18/35, art. 7, 023; Inwerkingtreding : 1993-10-01> <W 1998-12-22/47, art. 26, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [5 ondernemingsrechtbank ]5 [2 ... ]2 te worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en voor het bij (artikel 259bis-9, §1 ) voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn of [4 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]4. <W 1998-02-10/32, art. 8, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 1994-12-01/30, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 1994-12-16> <W 1998-12-22/47, art. 26, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   § 2. De kandidaat die voor het examen inzake beroepsbekwaamheid is geslaagd, moet bovendien :
1° hetzij ten minste tien jaar ononderbroken werkzaam zijn geweest aan de balie;
2° hetzij ten minste vijf jaar (een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter of ) een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie, ) referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof ]1 (of een ambt van referendaris of parketjurist [3 bij de hoven en rechtbanken ]3 ) hebben uitgeoefend; <W 1997-05-06/38, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 17-04-1999> <W 2003-05-03/45, art. 10, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
3° hetzij ten minste twaalf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, het ambt (... ) van notaris hebben vervuld of een academische of een rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed, of (juridische functies hebben uitgeoefend in een openbare of private dienst ). <W 1998-12-22/47, art. 26, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2003-05-03/45, art. 10, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   In voorkomend geval wordt de duur van het ambt bedoeld in het 2° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode van twaalf jaar voorgeschreven in het 3°.

(§ 2bis. Bij de bekendmaking van een vacature in de rechtbank van eerste aanleg kan de minister van Justitie bepalen dat het vacante ambt bij voorrang zal worden toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels en verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8. ) <W 1999-03-23/30, art. 3, Inwerkingtreding : 06-04-1999>

(§ 2ter. Voor de kandidaat-rechter in een fiscale kamer van de rechtbank van eerste aanleg die houder is van een diploma waaruit een gespecialiseerde opleiding in het fiscaal recht blijkt, afgegeven door een Belgische universiteit of door een niet-universitaire instelling van hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 357, § 1, tweede lid, wordt de duur bedoeld in § 2, eerste lid, 3°, verminderd tot tien jaar. ) <W 2003-05-03/45, art. 10, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

§ 3. Voor de kandidaat-rechter in de arbeidsrechtbank die houder is van een diploma van licentiaat in het sociaal recht uitgereikt door een Belgische universiteit, wordt de duur bedoeld in § 2, 3°, verminderd tot tien jaar.

§ 4. Voor de kandidaat die de kennis van de andere taal dan die waarin hij de examens in het doctoraat of het licenciaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst door voorlegging van het getuigschrift afgegeven door de examencommissie ingesteld bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935, wordt de duur bedoeld in § 2, 1°, 2° en 3° verminderd met een jaar.

(1)<W 2010-02-21/02, art. 8, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (2)<W 2013-12-01/01, art. 55, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 41, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (4)<W 2017-07-06/24, art. 237, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (5)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 191

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 238, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

Art. 191bis

<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 4; Inwerkingtreding : 13-05-2006> § 1. Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een in artikel 190 bedoelde benoeming, mits aan de bij §§ 2 en 3 bepaalde voorwaarden is voldaan.

   [2 De plaatsvervangende rechters en de plaatsvervangende raadsheren die hun ambt hebben uitgeoefend sinds vijf jaar en die gedurende ten minste vijftien jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend, worden vrijgesteld van het in artikel 259bis-9, § 1, bedoelde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een in artikel 190 bedoelde benoeming mits aan de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde voorwaarden is voldaan. ]2

§ 2. Het verzoek daartoe wordt [1 langs elektronische weg ingediend bij ]1 de benoemings- en aanwijzingscommissie die bevoegd is naar gelang van de taal van het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.

   Het verzoek moet vergezeld zijn van de nodige stavingsstukken waaruit blijkt dat de bij § 1 bepaalde voorwaarden zijn vervuld. [1 De bij een ontvankelijk verklaard verzoek gevoegde stavingsstukken moeten niet meer worden gevraagd wanneer de kandidaat een nieuw verzoek tot deelname aan een mondeling evaluatie-examen indient. ]1.

   Binnen veertig dagen na de ontvangst van het verzoek beslist de benoemings- en aanwijzingscommissie met een meerderheid van drie vierde van de stemmen over de ontvankelijkheid ervan.

   Verklaart de benoemings- en aanwijzingscommissie het verzoek onontvankelijk, dan wordt de verzoeker hiervan [1 langs elektronische weg ]1 in kennis gesteld.

   Verklaart de benoemings- en aanwijzingscommissie het verzoek ontvankelijk, dan wordt de verzoeker [1 langs elektronische weg ]1 opgeroepen voor een mondeling evaluatie-examen.

   [1 Voorafgaand aan het mondelinge evaluatie-examen verzoekt de benoemings- en aanwijzingscommissie, langs elektronische weg, om een met redenen omkleed schriftelijk advies :
1° van de vertegenwoordiger van de balie of van de balies van het betrokken gerechtelijk arrondissement aangewezen door de orde of de ordes van advocaten van de balie of de balies van dat arrondissement waar de kandidaat als advocaat werkzaam is of werkzaam geweest is. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft al naargelang de kandidaat ingeschreven is of ingeschreven geweest is op het tableau van de Nederlandstalige of Franstalige orde van advocaten, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies;
2° in voorkomend geval, van de korpschef van het rechtscollege waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als plaatsvervangend rechter, hetzij als plaatsvervangend raadsheer.

   Het advies heeft met name betrekking op de nuttige beroepservaring die de kandidaat kan doen gelden, met het oog op het uitoefenen van een functie als magistraat. ]1

   [1 De in het zesde lid bedoelde personen mogen geen advies verstrekken over bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie zij een feitelijk gezin vormen. ]1

   Het advies wordt aan de benoemings- en aanwijzingscommissie en aan de kandidaat overgezonden binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van het verzoek om advies.

   Zo binnen de gestelde termijn geen advies wordt uitgebracht, wordt [1 aan dat advies voorbijgegaan ]1.

   De kandidaat beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de notificatie van het advies om zijn opmerkingen mee te delen aan de benoemings- en aanwijzingscommissie.

   (De termijnen van de procedure worden geschorst van 15 juli tot 15 augustus. ) <W 2006-12-27/33, art. 81, 144; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

   De verzoeker ten aanzien van wie de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie met een meerderheid van drie vierde van de stemmen heeft geoordeeld dat hij geslaagd is voor het mondelinge evaluatie-examen, wordt gemachtigd om zich kandidaat te stellen voor een benoeming.

§ 3. De door de benoemings- en aanwijzingscommissie afgegeven machtiging is geldig gedurende drie jaar, te rekenen van de datum van de afgifte van de machtiging.

   Indien de kandidaat niet geslaagd is voor het mondelinge evaluatie-examen, wordt hij daarvan [1 bij een met redenen omklede en langs elektronische weg overgezonden brief ]1 in kennis gesteld. In dit geval mag de betrokkene op zijn vroegst drie jaar na die kennisgeving een nieuw verzoek indienen. [1 In voorkomend geval wordt bij het verzoek een bijgewerkte versie gevoegd van het curriculum vitae. ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 42, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251> (2)<W 2019-03-23/03, art. 8, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 191ter

<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 5; Inwerkingtreding : 13-05-2006 ; zie ook art. 10> Het aantal personen dat op basis van het in artikel 191bis, § 2, bedoelde mondelinge evaluatie-examen wordt benoemd op een van de in artikel 190 bedoelde plaatsen, mag per rechtsgebied niet meer bedragen dan 12 % van het totaal aantal magistraten van de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg, de [2 ondernemingsrechtbanken ]2 en de arbeidsrechtbanken gelegen in het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, zoals bepaald bij de in [1 [3 artikel 186, § 1, negende lid ]3 ]1, bedoelde wet.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 57, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (3)<W 2017-12-25/08, art. 18, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 192

<W 1991-07-18/35, art. 8, 023; Inwerkingtreding : 28-03-1992> Om tot plaatsvervangend rechter te worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn [3 , geslaagd zijn voor het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer of voor het examen inzake beroepsbekwaamheid of voor het mondelinge evaluatie-examen of houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de in artikel 259octies bedoelde gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]3 en ten minste vijf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, een gerechtelijk ambt of het notarisambt hebben vervuld, of een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, (referendaris bij het Hof van Cassatie, ) referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van van State of een ambt van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof ]1 (of een ambt van referendaris of parketjurist [2 bij de hoven en rechtbanken ]2 ) hebben uitgeoefend of een academische of rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed. <W 1997-05-06/38, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 17-04-1999>

(1)<W 2010-02-21/02, art. 9, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (2)<W 2016-05-04/03, art. 43, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (3)<W 2019-03-23/03, art. 9, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 193

<W 1998-12-22/47, art. 28, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot procureur des Konings of tot arbeidsauditeur te worden aangewezen, moet de kandidaat :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
2° hetzij [1 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]1 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie uitoefenen.

§ 2. Om tot eerste substituut-procureur des Konings of eerste substituut-arbeidsauditeur te worden aangewezen moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van substituut-procureur des Konings of substituut-arbeidsauditeur bij hetzelfde rechtscollege uitoefenen.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 239, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 194

<W 1991-07-18/35, art. 10, 023; Inwerkingtreding : 1993-10-01> (§ 1. Om tot substituut-procureur des Konings, [2 of substituut-arbeidsauditeur ]2 te worden benoemd moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en voor het bij artikel 259bis-9, § 1, voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn of [5 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]5. ) <W 1998-12-22/47, art. 29, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

§ 2. De kandidaat die voor het examen inzake beroepsbekwaamheid is geslaagd, moet bovendien :
1° hetzij ten minste vijf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, een gerechtelijk ambt of het notarisambt hebben vervuld, of een academische of een rechtswetenschappelijke functie hebben bekleed of juridische functies hebben uitgeoefend in een openbare of private dienst; <W 1994-12-01/30, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 1994-12-16> <W 1998-12-22/47, art. 29, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
2° hetzij ten minste vier jaar een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, referendaris bij het Hof van Cassatie, referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof ]1 of een ambt van referendaris of parketjurist [4 bij de hoven en rechtbanken ]4 hebben uitgeoefend. <W 1997-05-06/38, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1999-03-24/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 17-04-1999>

   In voorkomend geval wordt de duur van het ambt bedoeld in het 2° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode van (vijf ) jaar voorgeschreven in het 1°. <W 1994-12-01/30, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 1994-12-16>

§ 3. Voor de kandidaat-substituut-arbeidsauditeur die houder is van een diploma van licentiaat in het sociaal recht uitgereikt door een Belgische universiteit, wordt de duur bedoeld in § 2, 1°, verminderd tot (vier ) jaar. <W 1994-12-01/30, art. 5, 033; Inwerkingtreding : 1994-12-16>

§ 4. (Onverminderd de voorwaarden gesteld in § 1 wordt het ambt van de substituut-procureur des Konings, gespecialiseerd in fiscale zaken toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit deze gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels en verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8. ) <W 2001-06-15/34, art. 4, 092; Inwerkingtreding : 21-07-2001>

   Voor de kandidaten die aan de voorwaarden gesteld in het voorgaande lid voldoen, wordt de duur bedoeld in § 2, 1°, verminderd tot (vier ) jaar. <W 1994-12-01/30, art. 6, 033; Inwerkingtreding : 1994-12-16>

[3 § 4/1. In geval van bekendmaking van een vacature bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, kan de minister van Justitie aangeven dat de vacante betrekking bij voorrang wordt toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels of verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8. ]3

§ 5. Voor de kandidaat die de kennis van de andere taal dan die waarin hij de examens in het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst door voorlegging van het getuigschrift afgegeven door de examencommissie ingesteld bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935, wordt de duur bedoeld in § 2, 1° en 2°, verminderd met een jaar.

(1)<W 2010-02-21/02, art. 10, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (2)<W 2013-12-01/01, art. 58, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2013-07-30/23, art. 118, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2016-05-04/03, art. 44, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (5)<W 2017-07-06/24, art. 240, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 194bis

<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 6; Inwerkingtreding : 13-05-2006> Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 194 bedoelde benoeming, mits aan de bij artikel 191bis, §§ 2 en 3, bepaalde voorwaarden is voldaan.

   [1 De plaatsvervangende rechters en de plaatsvervangende raadsheren die hun ambt hebben uitgeoefend sinds vijf jaar en die gedurende ten minste vijftien jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat hebben uitgeoefend, worden vrijgesteld van het in artikel 259bis-9, § 1, bedoelde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een in artikel 194 bedoelde benoeming, mits aan de in artikel 191bis, §§ 2 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan. ]1

(1)<W 2019-03-23/03, art. 10, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 194ter

<ingevoegd bij W 2005-04-07/63, art. 7; Inwerkingtreding : 13-05-2006 ; zie ook art. 10> Het aantal personen dat op basis van het in artikel 191bis, § 2, bedoelde mondelinge evaluatie-examen wordt benoemd op een van de in artikel 194 bedoelde plaatsen, mag per rechtsgebied niet meer bedragen dan 12 % van het totaal aantal substituut-procureurs des Konings en substituut - arbeidsauditeurs van het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, zoals bepaald bij de in [1 [2 artikel 186, § 1, negende lid ]2 ]1, bedoelde wet.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 59, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2017-12-25/08, art. 19, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling II. - Leden van de rechtbank van eerste aanleg.
Art. 195

(Alle werkende rechters in de rechtbank van eerste aanleg die gedurende ten minste [1 één ]1 jaar het ambt van rechter of van magistraat van het openbaar ministerie [1 hebben uitgeoefend, alsook de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis, ]1, kunnen als enige rechter zitting houden.

   Na het schriftelijk en met redenen omklede advies van de procureur des Konings en van de stafhouder van de Orde van advocaten te hebben gevraagd, kunnen evenwel alle werkende rechters in de rechtbank van eerste aanleg, ongeacht hun anciënniteit, als enige rechter zitting houden, wanneer de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg de noodzaak daarvan aantoont.) (W 1997-01-21/39, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 1997-03-25>

   De aangewezen magistraten kunnen ook in de andere kamers van de rechtbank van eerste aanleg zitting nemen naar de rang van hun installatie.

   (Werkende rechters die als enige rechter zitting houden en die door de voorzitter van de rechtbank worden aangewezen om als assessor deel uit te maken van een hof van assisen, mogen voor de duur van de zitting van het hof van assisen worden vervangen door een plaatsvervangend rechter die deze functie al ten minste tien jaar uitoefent en die regelmatig zitting houdt of zitting heeft gehouden in strafzaken in een kamer met drie rechters, [1 ... ]1. ) <W 2005-04-13/30, art. 4, 123 ; Inwerkingtreding : 13-05-2005>

(1)<W 2015-10-19/01, art. 68, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 195bis

[1 De rechters bedoeld in de tabel "Aantal rechters gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg", gevoegd bij de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, houden zitting in strafzaken wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen in fiscale aangelegenheden.

   De bepalingen van artikel 190, § 2bis en § 2ter zijn op hen van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/23, art. 17, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 196

<Opgeheven bij W 2012-07-19/36, art. 20, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)>

Art. 196bis

<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 16, Inwerkingtreding : 31-08-2006> [4 De Koning benoemt de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken, de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie en de werkende en plaatsvervangende assessoren in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie. ]4

   Zij worden benoemd uit de geslaagden voor een examen georganiseerd door een [3 Nederlandstalig selectiecomité en een Franstalig selectiecomité samengesteld ]3 uit :
- [3 een magistraat van de zetel aangewezen door het College van de hoven en rechtbanken of zijn plaatsvervanger; ]3
- de directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie;
- de directeur-generaal van het directoraat-generaal [2 Penitentiaire Inrichtingen ]2 van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie.
[1 - de leidende ambtenaar van de Justitiehuizen of van de dienst die er de opdrachten van overneemt [3 of hun vertegenwoordiger aangewezen binnen deze diensten ]3. ]1

   Niemand mag zitting hebben in een comité indien hij geen blijk geeft van de kennis van de taal van de kandidaten. [3 ... ]3.

   Het examen, waarvan de regels worden bepaald door de Koning, bestaat uit een schriftelijk gedeelte en een mondeling gedeelte.

   De geldigheidsduur van het examen is vastgesteld op zeven jaar.

(1)<W 2014-01-06/64, art. 2, 188; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2014-05-05/11, art. 100, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (3)<W 2016-05-04/03, art. 45, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016> (4)<W 2016-05-04/03, art. 45,1°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Art. 196ter

<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 17, Inwerkingtreding : 31-08-2006> § 1. Om tot werkend of plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :
1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake penitentiaire zaken;
2° houder zijn van een diploma van master;
3° Belg zijn;
4° ten minste dertig jaar oud zijn [3 ... ]3;
5° de burgerlijke en politieke rechten genieten.

   Om tot werkend of plaatsvervangend assessor [3 in strafuitvoeringszaken en interneringszaken ]3 gespecialiseerd [3 in sociale re-integratie ]3 te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :
1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake sociale reïntegratie;
2° houder zijn van een diploma van master;
3° Belg zijn;
4° ten minste dertig jaar oud zijn [3 ... ]3;
5° de burgerlijke en politieke rechten genieten.

   [3 Om tot werkend of plaatsvervangend assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie te worden benoemd, moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :
1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben waaruit praktische kennis blijkt van de aangelegenheden die verband houden met de klinische psychologie;
2° houder zijn van een diploma van master in de psychologische wetenschappen;
3° Belg zijn;
4° ten minste dertig jaar oud zijn;
5° de burgerlijke en politieke rechten genieten. ]3

§ 2. [3 Het ambt van werkend assessor in de strafuitvoeringsrechtbank wordt voltijds uitgeoefend.

   De werkende en plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank worden benoemd voor een periode van een jaar, die een eerste maal voor een periode van drie jaar en vervolgens telkens voor een periode van vier jaar kan worden verlengd, na evaluatie. ]3

   [4 De benoeming tot werkend assessor in de strafuitvoeringsrechtbank wordt, voor de opening van het recht en de berekening van het pensioen, gelijkgesteld met een vaste benoeming. Voor de berekening van het rustpensioen worden de in die hoedanigheid gepresteerde diensten in aanmerking genomen naar rata van 1/60 per jaar dienst. ]4

§ 3. De [4 werkend ]4 assessor die op de dag van zijn benoeming een statutaire band heeft met de Staat of met enige andere van de Staat afhangende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank.

   Tijdens de hele duur van de benoeming is de [4 werkend ]4 assessor met onbetaald verlof. Hij wordt gelijkgesteld met een ambtenaar met opdracht.

   Hij behoudt evenwel zijn recht op bevordering en op verhoging in zijn weddenschaal.

   De [4 werkend ]4 assessor die op de dag van zijn benoeming een contractuele band heeft met de Staat of met enige andere van de Staat afhangende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank.

   Tijdens de duur van zijn benoeming wordt de arbeidsovereenkomst geschorst.

   Hij behoudt evenwel het recht op verhoging in zijn weddeschaal.

   De in [4 het eerste en vierde lid ]4 bedoelde ambtenaren kunnen vervangen worden in hun oorspronkelijke dienst door een contractueel personeelslid voor de duur van hun terbeschikkingstelling.

§ 4. De assessor die zijn benoeming wenst te beëindigen, moet een opzeggingstermijn van tenminste een maand eerbiedigen. Hij stelt de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg hiervan in kennis bij een ter post aangetekende brief die deze overzendt aan de minister.

   Wanneer een assessor zich tijdens zijn mandaat niet langer in de wettelijke voorwaarden bevindt om zijn ambt uit te oefenen, vervalt zijn benoeming van rechtswege.

§ 5. [3 De mandaten van assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken, van assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie en van assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie mogen niet worden gecumuleerd. ]3

[5 § 6. De werkende en plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank volgen in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming een theoretische en een praktische opleiding waarvan de inhoud en de duur worden vastgesteld door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Die verplichte opleiding bevat een opleiding inzake deontologie. ]5

(1)<W 2014-05-05/11, art. 101, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (3)<W 2016-05-04/03, art. 46, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (4)<W 2018-07-11/02, art. 11, 221; Inwerkingtreding : 28-07-2018> (5)<W 2019-03-23/03, art. 11, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 196quater

<ingevoegd bij W 2006-05-17/36, art. 18, Inwerkingtreding : 31-08-2006> § 1. [3 De evaluatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank geschiedt, na advies van de voorzitter van de kamer van de strafuitvoeringsrechtbank waarin de assessor zitting heeft, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waarin de assessor zijn ambt uitoefent. ]3

§ 2. De werkende of plaatsvervangende assessor in [3 in de strafuitvoeringsrechtbank ]3 wordt onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie, uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van iedere verlengbare periode waarvoor het mandaat is verleend.

   De evaluatie geschiedt binnen dertig dagen na de termijn bedoeld in het eerste lid.

   De evaluatie van het mandaat kan leiden tot de beoordeling " goed " of " onvoldoende ".

   Het mandaat wordt enkel verlengd als de werkende of plaatsvervangende assessor de beoordeling " goed " krijgt.

§ 3. De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening, met uitsluiting van de inhoud van een rechterlijke beslissing, en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten.

   De Koning bepaalt de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op.

   De evaluatie wordt voorafgegaan door één of meerdere functioneringsgesprekken tussen de geëvalueerde en ten minste een van zijn beoordelaars.

   [3 De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ]3 zendt bij gedagtekend ontvangstbewijs [3 langs elektronische weg tegen ]3 ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.

   De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of [3 langs elektronische weg tegen ]3 ontvangstbewijs bezorgen bezorgen [3 zendt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ]3, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt. Binnen tien dagen na de ontvangst van de opmerkingen, zendt de eerste voorzitter van het hof van beroep een afschrift van de definitieve beoordeling aan de minister van Justitie en bij gedagtekend ontvangstbewijs of [3 langs elektronische weg tegen ]3 ontvangstbewijs aan de betrokkene.

   De evaluatiedossiers worden bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, bewaard. Een afschrift van de definitieve beoordelingen wordt bewaard bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden.

[3 § 4. De assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank die een definitieve beoordeling "onvoldoende" hebben gekregen, kunnen binnen dertig dagen na de kennisgeving tegen die beoordeling beroep instellen bij de eerste voorzitter van het hof van beroep. ]3

(2)<W 2014-05-05/11, art. 102, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (3)<W 2016-05-04/03, art. 47, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016>
Art. 196quinquies

[1 Met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, op verzoek van een voorzitter van een rechtbank van eerste aanleg die in een ander rechtsgebied is gelegen, een werkende of plaatsvervangende assessor in de strafuitvoeringsrechtbank die daarmee instemt opdracht geven om zijn ambt bijkomend uit te oefenen in een andere strafuitvoeringsrechtbank.

   In de opdrachtbeschikking van de eerste voorzitter wordt vermeld waarom die opdracht moet worden gegeven aan een werkende of plaatsvervangende assessor en worden de nadere regels van de opdracht omschreven. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 48, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Afdeling III. - Leden van de arbeidsrechtbank.
Art. 197

Onverminderd de bepalingen betreffende de benoeming van de werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken worden de leden van de arbeidsrechtbank en van het arbeidsauditoraat (, al naar gelang, door de Koning benoemdof aangewezen ) op de gezamenlijke voordracht van de ministers die de Arbeid en de Justitie in hun bevoegdheid hebben. <W 1998-12-22/47, art. 31, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 198

Werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken worden benoemd door de Koning op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft.

   De werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken, die zijn voorgedragen door organisaties van zelfstandigen, worden evenwel benoemd door de Koning op de voordracht van de minister die de Middenstand in zijn bevoegdheid heeft.

   [1 De werkende en plaatsvervangende rechters in sociale zaken worden benoemd per arrondissement. ]1

(1)<W 2014-05-08/02, art. 5, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 199

Ter voorziening in de vacature van de plaatsen die bezet worden door rechters in sociale zaken benoemd als werkgever, als werknemer-arbeider, als werknemer-bediende of als zelfstandige, worden de kandidaten respectievelijk voorgedragen door de representatieve organisaties van werkgevers, werknemers-arbeiders, werknemers-bedienden en zelfstandigen.

   De wijze van voordracht van de kandidaten wordt geregeld door de Koning.

Art. 200

Wanneer openstaande plaatsen van werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken niet tijdig zijn kunnen begeven worden en wanneer de voorzitter van de arbeidsrechtbank vaststelt dat die vertraging de normale loop van het gerecht in het gedrang brengt, dan deelt hij dit mee aan de eerste voorzitter van het arbeidshof die, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, onder de werkende of plaatsvervangende rechters in sociale zaken die respectievelijk door de representatieve organisaties van werkgevers, van werknemers en van zelfstandigen werden voorgedragen, diegenen aanwijst die voorlopig de openstaande plaatsen zullen bezetten. Die aanwijzing gebeurt zonder inachtneming van de bijzondere samenstelling van de kamers, bedoeld in artikel 81.

Art. 201

De representatieve organisaties van werkgevers, werknemers en zelfstandigen doen hun voordrachten toekomen binnen de kortst mogelijke tijd en ten laatste binnen drie maanden na het verzoek dat de minister tot hen richt, bij gebreke waarvan de benoemingen ambtshalve gebeuren.

Art. 202

Om benoemd te worden tot werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken, moet men volle vijfentwintig jaar oud zijn.

   De benoeming heeft plaats voor vijf jaar en kan na iedere termijn voor vijf jaar verlengd worden. <W 06-05-1982, art. 1>

   (Lid 3 opgeheven ) <W 2003-12-22/53, art. 8, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004>

   (De functies van de rechters en raadsheren in sociale zaken, die worden uitgeoefend op het moment van de inwerkingtreding van deze wet, worden met 2 jaar verlengd. ) <W 22-10-1982, art. 1>

   De rechter in sociale zaken die wordt benoemd als plaatsvervanger voor een ontslagnemende of overleden rechter in sociale zaken wordt benoemd voor de tijd die het ambt van zijn voorganger nog moest lopen.

Art. 202bis

[1 De rechters in sociale zaken volgen in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming een theoretische en een praktische opleiding waarvan de inhoud en de duur worden vastgesteld door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Die verplichte opleiding bevat een opleiding inzake deontologie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/03, art. 12, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling IV. - Leden van de [2 ondernemingsrechtbank ]2.
Art. 203

[1 Rechters in ondernemingszaken worden door de Koning benoemd op de gezamenlijke voordracht van de ministers die Justitie, Economische Zaken en Middenstand in hun bevoegdheid hebben.

   Zij worden benoemd in een ondernemingsrechtbank voor een eerste termijn van drie jaar die telkens hernieuwbaar is voor vijf jaar.

   Rechters in ondernemingszaken benoemd in de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de ondernemingsrechtbank te Waals-Brabant en de rechters in ondernemingszaken benoemd in de ondernemingsrechtbank te Waals-Brabant worden in subsidiaire orde benoemd in de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel. De rechters in ondernemingszaken benoemd in de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank te Brussel worden in subsidiaire orde benoemd in de ondernemingsrechtbank te Leuven en de rechters in ondernemingszaken benoemd in de ondernemingsrechtbank te Leuven worden in subsidiaire orde benoemd in de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank te Brussel. De aanwijzing van de rechter in ondernemingszaken buiten de ondernemingsrechtbank waarin hij in hoofdorde wordt benoemd, wordt in onderling overleg tussen de betrokken korpschefs geregeld nadat de betrokkene werd gehoord. De gemeenschappelijke beslissing bepaalt de nadere regels van de aanwijzing. De aanwijzingsbeschikking omschrijft de redenen waarom het noodzakelijk is een beroep te doen op een rechter in ondernemingszaken benoemd in hoofdorde in een andere ondernemingsrechtbank en omschrijft de nadere regels van de aanwijzing. De aanwijzing geldt voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar. De instemming van de aangewezen rechter in ondernemingszaken is niet vereist. Ingeval de korpschefs weigeren of bij gebreke van een akkoord over de nadere regels van de aanwijzing, beslist de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel op grond van een met redenen omkleed advies van de korpschefs die betrokken zijn bij deze aanwijzing.

   Om tot rechter in ondernemingszaken te worden benoemd, dient de kandidaat de leeftijd van dertig jaar bereikt te hebben en over ten minste tien jaar nuttige beroepservaring te beschikken die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake ondernemingszaken. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 91, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 204

[1 § 1. Ter voorziening van de vacatures voor rechters in ondernemingszaken delen de voorzitters van de ondernemingsrechtbanken de minister bevoegd voor justitie vóór 1 oktober van elk jaar het aantal vacante plaatsen mee alsook de profielen aan welke de kandidaat rechters in ondernemingszaken dienen te voldoen. De voorzitters waken over de evenwichtige vertegenwoordiging van de diverse profielen in functie van de behoefte van de rechtbank.

   Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het aantal vacatures en van de profielen gaat de minister bevoegd voor Justitie over tot een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.

§ 2. De kandidaten voor die ambten kunnen zelf hun kandidatuur stellen of worden voorgedragen door representatieve professionele of interprofessionele organisaties of federaties, met inbegrip van een orde, een instituut van beoefenaars van vrije beroepen of een andere representatieve professionele of interprofessionele organisatie in de nijverheids- of de verenigingssector.

   In afwijking van artikel 287sexies moet elke kandidaatstelling of voordracht op straffe van verval aan de minister bevoegd voor Justitie worden gericht binnen een termijn van dertig dagen vanaf de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. De oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad vermeldt de wijze waarop op straffe van verval de kandidaturen en voordrachten moeten worden ingediend en welke stavingsstukken hierbij moeten worden gevoegd. De stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring moeten evenwel niet meer aan de kandidaat worden gevraagd wanneer zij reeds werden ingediend bij een eerdere kandidaatstelling en de kandidatuur ontvankelijk werd verklaard.

   Binnen de zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad vraagt de minister bevoegd voor Justitie voor de kandidaturen die hij ontvankelijk heeft verklaard overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, een gemotiveerd schriftelijk advies overeenkomstig een door hem bepaald standaardformulier aan de procureur-generaal van het rechtsgebied waar de benoeming dient te geschieden en aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank.

   De procureur-generaal verstrekt de minister bevoegd voor Justitie dit advies langs elektronische weg binnen de dertig dagen te rekenen van het verzoek om advies bedoeld in het derde lid en maakt hiervan tegelijkertijd een afschrift over aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank van de vacature waarvoor gekandideerd wordt. Voor de kandidaturen die een omstandiger onderzoek voor advies lijken te vereisen, wordt de termijn van dertig dagen verlengd tot vijfenveertig dagen op voorwaarde dat de procureur-generaal deze verlenging binnen de dertig dagen te rekenen van het verzoek om advies langs elektronische weg ter kennis brengt aan de minister bevoegd voor Justitie en de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. Bij gebrek aan advies binnen de termijn van dertig dagen of de verlengde termijn van vijfenveertig dagen of bij gebrek aan het gebruik van het standaardformulier wordt het advies geacht gunstig te zijn.

   De voorzitters van de ondernemingsrechtbanken bezorgen de minister bevoegd voor Justitie hun advies langs elektronische weg binnen de zestig dagen te rekenen van het verzoek om advies bedoeld in het derde lid.

   De rechters in ondernemingszaken worden benoemd op 1 juni. De benoeming wordt bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad.

§ 3. De rechters in ondernemingszaken kunnen slechts zitting nemen indien zij vooraf de initiële opleiding bij het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd. Deze opleiding bevat een opleiding inzake deontologie en een opleiding aangaande de procedure. Zij kunnen slechts optreden als rechter-commissaris in een faillissement, als gedelegeerd rechter bij een gerechtelijke reorganisatie of in de Kamer voor ondernemingen in moeilijkheden indien zij hiervoor een bijzondere opleiding bij het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben gevolgd. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 92, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 205

[1 § 1. De benoeming van rechter in ondernemingszaken kan na iedere termijn voor vijf jaar hernieuwd worden na advies van de voorzitter van de ondernemingsrechtbank en van de procureur-generaal van het rechtsgebied waar de benoeming dient te geschieden.

   Uiterlijk vóór 1 september voorafgaand aan het burgerlijk jaar waarin zijn ambt een einde neemt, richt de rechter in ondernemingszaken langs elektronische weg een verzoek tot hernieuwing van zijn benoeming aan de minister bevoegd voor Justitie en bezorgt hij hiervan tegelijkertijd een afschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank.

§ 2. Op het ogenblik dat de minister bevoegd voor Justitie overeenkomstig artikel 204, § 2, derde lid, de adviezen vraagt aan de procureur-generaal en de voorzitter van de ondernemingsrechtbank in de benoemingsprocedures, vraagt hij hen een gemotiveerd schriftelijk advies door middel van een door hem bepaald standaardformulier over de verzoeken tot hernieuwing.

   De adviezen worden hem verstrekt binnen de termijnen opgenomen in artikel 204, § 2, vierde en vijfde lid.

   De hernieuwingen van de benoemingen van de rechters in ondernemingszaken worden samen bekend gemaakt met de benoemingen bedoeld in artikel 204, § 2, zesde lid. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 93, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling V. - Bepaling geldend voor de afdelingen III en IV.
Art. 206

Om tot werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken [4 of tot rechter in ondernemingszaken ]4 te worden benoemd in rechtbanken welke enkel kennis nemen van Nederlandstalige zaken, moet men in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Nederlands onderwijs.

   Om tot werkend of plaatsvervangend rechter in sociale zaken [4 of tot rechter in ondernemingszaken ]4 te worden benoemd in rechtbanken welke enkel kennis nemen van Franstalige zaken, moet men in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Frans onderwijs.

   [1 Derde lid opgeheven. ]1

   [2 Derde tot vijfde lid opgeheven. ]2

   [3 Om tot rechter of plaatsvervangend rechter in sociale zaken [4 of tot rechter in ondernemingszaken ]4 te worden benoemd in rechtbanken welke enkel kennis nemen van Duitstalige zaken, moet de kandidaat ofwel in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Duits onderwijs ofwel geslaagd zijn in het mondeling examen over de kennis van de Duitse taal en het schriftelijk examen over de passieve kennis van de Duitse taal bedoeld in artikel 216, zesde lid. ]3

(1)<W 2012-07-19/36, art. 21, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2014-05-08/02, art. 7, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-12-19/24, art. 29, 196; Inwerkingtreding : 08-01-2015> (4)<W 2019-05-05/19, art. 94, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
HOOFDSTUK IIbis. (... ). <W 2007-04-25/64, art. 42, 1°, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 206bis

(Opgeheven ) <W 2007-04-25/64, art. 42, 2°, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

Art. 206ter

(Opgeheven ) <W 2007-04-25/64, art. 42, 3°, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

HOOFDSTUK III. - Leden van het hof van beroep en van het arbeidshof en magistraten van het openbaar ministerie.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen.
Art. 207

<W 1998-12-22/47, art. 33, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste zeven jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie.

§ 2. Om tot kamervoorzitter in het hof van beroep of in het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van raadsheer in hetzelfde hof uitoefenen.

§ 3. Om tot raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof te worden benoemd moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en :
1° hetzij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie;
(hetzij voor het bij artikel 259bis-9, § 1, voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn en sedert ten minste vijftien jaar ononderbroken werkzaam zijn als advocaat of een gecumuleerde ervaring van minstens vijftien jaar hebben als advocaat en als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie; ) <W 2003-05-03/45, art. 12, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
3° hetzij [2 houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]2 en sedert ten minste zeven jaar het ambt van lid van de zittende magistratuur of van het openbaar ministerie uitoefenen.
[1 4° hetzij, wat betreft de raadsheren in het hof van beroep te Brussel die bij voorrang zitting nemen in het Marktenhof, beschikken over ten minste vijftien jaar nuttige beroepservaring die blijk geeft van gespecialiseerde kennis van het economisch, financieel of marktrecht. ]1

(1)<W 2016-12-25/14, art. 64, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (2)<W 2017-07-06/24, art. 241, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 207bis

<ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 10, Inwerkingtreding : 13-08-1997> § 1. Om tot plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn [4 , geslaagd zijn voor het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer of voor het examen inzake beroepsbekwaamheid of voor het mondelinge evaluatie-examen of houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de in artikel 259octies bedoelde gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid ]4 en (... ) aan een van de volgende voorwaarden voldoen : <W 2005-12-20/36, art. 9, 129; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
1° ten minste twintig jaar werkzaam zijn geweest aan de balie [1 of het notarisambt hebben vervuld ]1;
2° sedert ten minste tien jaar plaatsvervangend rechter zijn bij een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank, een [3 ondernemingsrechtbank ]3, een vredegerecht of een politierechtbank;
3° in rust gesteld magistraat zijn, met uitzondering van de in § 2 bedoelde leden van de hoven van beroep;
4° hoogleraar zijn die gedurende ten minste twintig jaar het recht aan een rechtsfaculteit onderwezen heeft;
5° gedurende ten minste twintig jaar de werkzaamheden bedoeld in het 1° en het 4° gecumuleerd of opeenvolgend uitgeoefend hebben.

§ 2. De in rust gestelde leden van de hoven van beroep worden op hun verzoek door de eerste voorzitters van de hoven van beroep aangewezen om het ambt van plaatsvervangend raadsheer uit te oefenen [2 ... ]2.

§ 3. (opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 34, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

(1)<W 2010-01-31/13, art. 1, 162; Inwerkingtreding : 04-03-2010> (2)<W 2015-10-19/01, art. 69, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (4)<W 2019-03-23/03, art. 13, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 208

<W 1998-12-22/47, art. 35, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Om tot procureur-generaal bij een hof van beroep te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste zeven jaar als magistraat van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie.

   Om tot federaal procureur bij het federaal parket te worden aangewezen moet de kandidaat magistraat zijn van het openbaar ministerie. Daarenboven dient hij sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uit te oefenen, waarvan de laatste zeven jaar als magistraat van de rechterlijke orde. <W 2001-06-21/42, art. 13, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

Art. 209

<W 1998-12-22/47, art. 36, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep of bij het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat gedurende ten minste drie jaar de functie van advocaat-generaal respectievelijk bij hetzelfde hof van beroep of bij hetzelfde arbeidshof hebben uitgeoefend.

   Om tot advocaat-generaal bij het hof van beroep of bij het arbeidshof te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar respectievelijk het ambt van substituut-procureur-generaal bij hetzelfde hof van beroep of substituut-generaal bij hetzelfde arbeidshof hebben uitgeoefend.

§ 2. Om tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of substituut-generaal bij het arbeidshof te worden benoemd moet de kandidaat voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 207, § 3.

   [1 In geval van bekendmaking van een vacature kan de minister van Justitie aangeven dat de vacante betrekking bij voorrang wordt toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels of verdiensten worden onderzocht door de benoemings- en aanwijzingscommissie bedoeld in artikel 259bis-8. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 119, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling II. - Hof van beroep.
Art. 210

[2 De voorzitter en de raadsheren die alleen zitting houden in de gevallen bedoeld in artikel 109bis, § 3, worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep, op schriftelijk en met redenen omkleed advies van de procureur-generaal, gekozen uit de raadsheren die sedert ten minste een jaar zijn benoemd [3 of uit de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis ]3. ]2

   [3 Na het schriftelijk en met redenen omklede advies van de procureur-generaal en van de stafhouders van de Orde van advocaten te hebben gevraagd, kunnen evenwel alle werkende raadsheren in het hof van beroep, ongeacht hun anciënniteit, als enige raadsheer zitting houden, wanneer de eerste voorzitter van het hof van beroep de noodzaak daarvan aantoont. ]3

   De magistraten bedoeld in het [3 eerste ]3 lid en de [1 familie- en jeugdrechter ]1 in hoger beroep kunnen ook volgens hun rang zitting nemen in de andere kamers van het hof.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 120, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014, gewijzigd bij W 2014-05-08/02, art. 54, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2015-10-19/01, art. 70, 199; En vigueur : 01-11-2015> (3)<W 2017-07-06/24, art. 242, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 210bis

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 38, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 210ter

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 39, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 211

<W 1998-12-22/47, art. 39, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Voor het hof van beroep te Brussel worden door elke taalgroep van de algemene vergadering evenveel kamervoorzitters aangewezen.

   (Voor het hof van beroep te Brussel worden [1 vierendertig ]1 raadsheren en zevenentwintig plaatsvervangende raadsheren voorgedragen door de Franstalige benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie en [1 eenendertig ]1 raadsheren en zevenentwintig plaatsvervangende raadsheren door de Nederlandstalige benoemingscommissie van dezelfde Raad. ) <W 2004-12-14/34, art. 6, 122; Inwerkingtreding : 31-12-2004>

   De voordracht van een openstaande plaats van raadsheer of plaatsvervangend raadsheer geschiedt door de benoemingscommissie die de magistraat heeft voorgedragen ten gevolge van wiens vertrek de plaats is opengevallen.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 231, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 212

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 213

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 213bis

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 214

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 40, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Afdeling III. - Arbeidshof.
Art. 215

<W 1998-12-22/47, art. 41, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Onverminderd de bepalingen betreffende de benoeming van de werkende en de plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken worden de eerste voorzitter, de kamervoorzitters, de raadsheren in het arbeidshof en de eerste advocaat-generaal, de advocaten-generaal en de substituten-generaal bij dit hof, al naar gelang, aangewezen of benoemd door de Koning op gezamenlijke voordracht van de ministers tot wier bevoegdheid Arbeid en Justitie behoort.

Art. 216

De werkende en de plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken worden benoemd door de Koning, op voordracht van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft.

   De werkende en plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken die voorgedragen zijn door de organisaties van zelfstandigen, worden evenwel benoemd door de Koning op de voordracht van de minister die de Middenstand in zijn bevoegdheid heeft.

   De artikelen 199, 200, 201, 202 [3 202bis en 206 ]3 zijn van toepassing op de werkende en de plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken. [1 Om tot werkend of plaatsvervangend raadsheer in sociale zaken te worden benoemd in het arbeidshof met zetel te Brussel, moet men in het bezit zijn van een studiegetuigschrift of diploma van Nederlands of Frans onderwijs. De raadsheer mag slechts zitting houden in zaken van dezelfde taal als het getuigschrift of het diploma dat hij bezit. ]1

   In afwijking van artikel 202, moeten de kandidaten evenwel volle dertig jaar oud zijn.

   [2 Om te worden benoemd tot werkend of plaatsvervangend raadsheer in sociale zaken bij het arbeidshof te Luik moet de kandidaat houder zijn van een studiegetuigschrift of diploma dat getuigt van een opleiding gevolgd in het Frans of in het Duits. De raadsheer in sociale zaken mag slechts zitting houden in zaken van dezelfde taal als het getuigschrift of diploma dat hij bezit.

   Hij mag echter zitting houden in zaken van een andere taal dan die van het studiegetuigschrift of diploma dat hij bezit, op voorwaarde dat hij geslaagd is voor een mondeling examen over de kennis van de andere taal alsook voor een schriftelijk examen over de passieve kennis ervan; beide examens worden door de Koning ingericht. De jury's waarvoor de proeven worden afgelegd, zijn samengesteld uit een voorzitter, gekozen uit de werkende leden van het hof van beroep, het arbeidshof, het parket-generaal of het auditoraat-generaal te Luik en uit twee werkende magistraten, die allen aangetoond hebben dat zij kennis hebben van de taal waarop het examen betrekking heeft, alsook uit twee taalprofessoren van het universitair onderwijs.

   Het besluit van benoeming bepaalt het taalstelsel waartoe de betrokkene behoort. ]2

(1)<W 2012-07-19/36, art. 22, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2014-05-08/02, art. 8, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2019-03-23/03, art. 14, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IIIbis. - Bepaling gemeen aan de hoofdstukken I tot III. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/45, art. 13; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Art. 216bis

<Ingevoegd bij W 2003-05-03/45, art. 13; Inwerkingtreding : 02-06-2003> Een kandidaat die benoemd wordt tot een ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, kan zich in de loop van de drie jaar die volgen op de bekendmaking van het benoemingsbesluit in het Belgisch Staatsblad, geen kandidaat stellen voor een benoeming tot een ander ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, of voor hetzelfde ambt in of bij een ander rechtscollege.

   Deze bepaling is niet van toepassing op plaatsvervangende magistraten. [1 ... ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 60, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK IV. _ Juryleden.
Eerste afdeling. _ Opmaken van de lijsten van gezworenen.
Art. 217

[1 Om op de lijst van gezworenen te worden ingeschreven, moet men voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° ingeschreven zijn in het kiezersregister;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° ten volle achtentwintig jaar en minder dan vijfenzestig jaar zijn;
4° kunnen lezen en schrijven;
5° geen strafrechtelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer ]2 hebben opgelopen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 213, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2014-05-08/55, art. 2, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
Eerste onderafdeling. - Gemeentelijke lijst.
Art. 218

<W 05-01-1983, art. 2> Om de vier jaar, in de loop van de maand januari, worden de gezworenen bij loting aangewezen uit de laatste lijst van in het kiezersregister ingeschreven personen, opgemaakt overeenkomstig [1 artikel 10, § 1 ]1, van het kieswetboek.

   <NOTA : Volgens de wet van 20-11-1989 (B.St. 29-11-1989, p. 19507), "in afwijking van artikel 218 ... kunnen in het jaar 1989 de gezworenen bij loting worden aangewezen uit de lijst van de Belgische kiezers die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente, welke lijst door het college van burgemeester en schepenen moet worden opgemaakt met het oog op de Europese verkiezingen van 18 juni 1989.">

(1)<W 2009-12-21/14, art. 214, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 219

De loting heeft in het openbaar plaats op het gemeentehuis, op de datum en het uur die bij aanplakking worden bekendgemaakt.

Art. 220

De burgemeester, _ bijgestaan door twee schepenen, laat tweemaal door het lot een cijfer van 1 tot 0 aanwijzen. Het eerst getrokken cijfer stelt de eenheden voor, het tweede de tientallen. De personen wier rangnummer op de lijst van de parlementskiezers, van de gemeente of van iedere wijk van de gemeente, eindigt op het aldus gevormde getal, worden op de voorbereidende lijst van gezworenen ingeschreven.

Art. 221

De minister van Justitie bepaalt alle andere omstandigheden van die loting en inzonderheid in hoeveel malen die loting in iedere provincie [1 en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ]1 moet plaatshebben opdat het nodige aantal gezworenen zou bekomen zijn.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 215, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 222

Onmiddellijk na de loting laat de burgemeester uit de voorbereidende lijst van gezworenen de namen weg van de personen die geen volle [1achtentwintig ]1 jaar oud zijn of die op één januari daarvoor [1 vijfenzestig ]1 jaar geworden zijn.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 216, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 223

[1 De burgemeester is ertoe gehouden een onderzoek in te stellen bij iedere kiezer die op de voorbereidende lijst is ingeschreven gebleven, teneinde te bepalen :
1° of hij kan lezen en schrijven;
2° a) in de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en Vlaams-Brabant, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Nederlands te volgen;
b) in de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Frans te volgen;
c) in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Nederlands, in het Frans of in de twee talen te volgen; in dit laatste geval kan de kiezer aangeven welke taal hij verkiest;
d) in [3 het gerechtelijk arrondissement Eupen en de kantons [4 Limburg ]4, [5 Spa ]5 [4 en in de twee kantons Verviers ]4 ]3, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Frans, in het Duits of in beide talen te volgen; in dit laatste geval kan de kiezer aangeven welke taal hij verkiest;
3° of hij werkelijk een beroep uitoefent en hetwelk;
4° of hij, al dan niet als hoofdbetrekking, een openbaar ambt bekleedt en hetwelk;
5° of hij bedienaar is van een door de Staat erkende eredienst of afgevaardigde van een door de wet erkende organisatie die morele diensten verleent op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing;
6° of hij militair is in actieve dienst;
7° of hij in het bezit is van een diploma afgeleverd door een universiteit of een daarmee gelijkgestelde instelling, van een diploma van hoger secundair onderwijs, van een diploma of een getuigschrift van technisch onderwijs, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, of door een examencommissie ingesteld krachtens een wet of een decreet, van een diploma van onderwijzer of onderwijzeres of van een diploma van geaggregeerde van het secundair onderwijs van de lagere graad;
8° of hij gewezen lid is van het Europees Parlement, van de federale wetgevende Kamers, van de gemeenschaps- en gewestparlementen, van de provincieraden, van de gemeenteraden, van de agglomeratieraden, van de federatieraden, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, van de federale Regering en van de gemeenschaps -en gewestregeringen of gewezen burgemeester;
9° of hij lid of gewezen lid is van een raad van advies ingesteld krachtens een wet of een koninklijk besluit;
10° of er voor hem enig beletsel bestaat waardoor het onmogelijk is het ambt van gezworene te vervullen;
11° of hij een strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer ]2. ]1

   Die kiezers dienen nauwkeurig een formulier in te vullen waarvan de minister van Justitie het model vaststelt.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 217, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2014-05-08/55, art. 3, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016> (3)<W 2016-02-05/11, art. 198, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (4)<W 2017-12-25/08, art. 20, 1°, 3°,213; Inwerkingtreding : 01-06-2018> (5)<W 2017-12-25/08, art. 20, 2°, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 224

[1 Op grond van de inlichtingen ingewonnen door middel van het onderzoek bedoeld in artikel 223, laat de burgemeester uit de voorbereidende lijst van gezworenen weg :
1° de personen die niet kunnen lezen of schrijven;
2° de personen die de taal niet kennen die gebruikt wordt in de rechtspleging ter zitting van het hof van assisen bij hetwelk zij zouden opgeroepen zijn om het ambt van gezworenen te vervullen;
3° de personen die lid zijn van het Europees Parlement, van de federale wetgevende kamers, van de parlementen van de gemeenschappen en gewesten, van de provincieraden, van de gemeenteraden, van de agglomeratieraden, van de federatieraden, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, van de federale regering en van de gemeenschaps- en gewestregeringen en de burgemeesters;
4° de werkende magistraten van de rechterlijke orde, de raadsheren en de rechters in sociale zaken en in handelszaken, de assessoren [3 in de strafuitvoeringsrechtbank ]3, de referendarissen bij het Hof van Cassatie, de griffiers en de leden van de parketsecretariaten;
5° de leden van de Raad van State, de assessoren van de afdeling Wetgeving, de leden van het auditoraat, van het coördinatiebureau, de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en van de griffie;
6° de leden van het Grondwettelijk Hof, de referendarissen bij het Grondwettelijk Hof en de leden van de griffie;
7° de leden van het Rekenhof;
8° de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen en de provinciale griffiers;
9° de leden van de Hoge Raad voor de Justitie;
10° de titularissen van een management- of staffunctie in een ministerieel departement, federale overheidsdienst of programmatorische overheidsdienst, de ambtenaren-generaal en de bestuursdirecteurs bij de ministeriële departementen van de Gemeenschappen en Gewesten;
11° de militairen in actieve dienst;
12° de bedienaars van een door de Staat erkende eredienst en de afgevaardigden van door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing;
13° de personen die een strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer ]2. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 218, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2014-05-08/55, art. 4, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016> (3)<W 2016-05-04/03, art. 49, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
Art. 225

Na de weglating wordt de gemeentelijke lijst van gezworenen definitief door de burgemeester afgesloten. Hij is ertoe gehouden er de in aanmerking genomen kiezers in alfabetische orde en volgens een gemeentelijk rangnummer in op te schrijven, zelfs indien er niet is geantwoord bij het onderzoek bedoeld in artikel 223, of er onvolledig of onjuist is geantwoord.

Art. 226

(In het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ) maakt de burgemeester twee lijsten op : <W 1993-07-16/31, art. 363, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

   De ene omvat de namen van de personen die, volgens hun verklaringen naar aanleiding van het onderzoek, in het Nederlands de debatten kunnen volgen of die taal gekozen hebben.

   De andere omvat de personen die, volgens hun verklaring naar aanleiding van het onderzoek, in het Frans de debatten kunnen volgen of die taal gekozen hebben.

   In [1 het gerechtelijk arrondissement Eupen en de kantons [2 Limburg ]2, [3 Spa ]3 [2 en in de twee kantons Verviers ]2 ]1 maakt de burgemeester twee lijsten op : de ene omvat de namen van de personen die, volgens hun verklaringen naar aanleiding van het onderzoek de debatten in het Frans kunnen volgen of die taal gekozen hebben; de andere omvat de personen die volgens hun verklaringen naar aanleiding van het onderzoek de debatten in het Duits kunnen volgen of die taal gekozen hebben. <W 24-03-1980, art. 9> <W 1985-09-23/33, art. 43, 008>

(1)<W 2016-02-05/11, art. 199, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2017-12-25/08, art. 21, 1°, 3°, 213; Inwerkingtreding : 01-06-2018> (3)<W 2017-12-25/08, art. 21, 2°, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 227

De gemeentelijke lijst van gezworenen wordt aan de bestendige deputatie (of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, naargelang het geval ) toegezonden vóór één mei, met de formulieren die bij toepassing van artikel 223 zijn ingezameld. <W 1993-07-16/31, art. 364, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

   De minister van Justitie bepaalt de wijze waarop de lijsten worden opgemaakt en de gegevens die er moeten worden op ingeschreven.

Onderafdeling 2. _ Provinciale lijst.
Art. 228

De bestendige deputatie maakt de provinciale lijst van gezworenen op en zendt deze vóór 1 juni met dezelfde formulieren aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats van de provincie. Zij is ertoe gehouden er alle namen op in te schrijven die voorkomen op de gemeentelijke lijsten. Zij volgt de alfabetische orde, neemt alle gegevens over van de gemeentelijke lijsten en geeft aan elke naam een provinciaal rangnummer.

Art. 229

(De Brusselse Hoofdstedelijke Regering maakt twee lijsten van gezworenen op : de ene met de Nederlandstalige gemeentelijke lijsten, de andere met de Franstalige gemeentelijke lijsten. ) <W 1993-07-16/31, art. 365, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

   [1 Zij bezorgt de lijst van de gezworenen die de Franstalige gemeentelijke lijsten bevat aan de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en de lijst van de gezworenen die de Nederlandstalige gemeentelijke lijsten bevat aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg. ]1

   [3 De bestendige deputatie van de provincieraad van Luik maakt twee provinciale lijsten van gezworenen op : de ene met de Franstalige gemeentelijke lijsten van het gerechtelijk arrondissement Eupen en van het gerechtelijk arrondissement Luik; de andere met de Duitstalige gemeentelijke lijsten van het gerechtelijk arrondissement Eupen en van de kantons Limburg, Spa en de twee kantons Verviers. ]3

(1)<W 2012-07-19/36, art. 23, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2016-02-05/11, art. 200, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2017-12-25/08, art. 22, 213; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 3. _ Definitieve lijst.
Art. 230

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg belast een van de oudstbenoemde rechters met het opmaken van de definitieve lijst van gezworenen. Hij kan een tweede rechter aanwijzen die de eerste bijstaat in alle verrichtingen. Deze geschieden in raadkamer, in aanwezigheid van het openbaar ministerie en nadat het gehoord is; de griffie maakt er proces-verbaal van op zoals in correctionele zaken. De rechter wint door tussenkomst van het openbaar ministerie de inlichtingen in die nodig zijn voor de toepassing van artikel 231.

Art. 231

De rechter laat uit de provinciale lijst de namen weg van de personen die:
a bij vergissing ingeschreven zijn gebleven op de gemeentelijke lijst of die vermoedelijk afwezig zijn in de zin van artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek; <W 2007-05-10/51, art. 2, 150; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
b die niet of onvolledig hebben geantwoord bij het onderzoek voorgeschreven bij artikel 223, wanneer er voor hen een beletsel bestaat om aanwezig te zijn op de zittingen van het hof van assisen;
c wier oorzaken van verhindering, ingeroepen bij het in artikel 223 bedoelde onderzoek, hij aanneemt.
[1 d een veroordeling hebben opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden [2 , tot een straf onder elektronisch toezicht van meer dan vier maanden, tot een werkstraf van meer dan zestig uur of tot een autonome probatiestraf van een jaar of meer ]2. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 219, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2014-05-08/55, art. 5, 194; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
Art. 232

Nadat hij beslist heeft over de gevallen die in artikel 231 zijn vermeld, sluit de rechter de definitieve in alfabetische orde opgemaakte lijst van gezworenen af. Hij laat elke naam het rangnummer van de provinciale lijst behouden.

   Hij laat er alle personen op ingeschreven staan wier namen hij niet uit de provinciale lijst heeft weggelaten, en die een van de diploma's of getuigschriften bezitten die zijn opgesomd in artikel 223, 7°, die een van de ambten hebben vervuld die zijn aangegeven in artikel 223, 8°, of die een van de in artikel 223, 9°, aangegeven ambten vervullen of hebben vervuld. Hij voegt er een gelijk aantal bij loting uit de provinciale lijst aangewezen personen aan toe, die deze voorwaarden niet vervullen.

Art. 233

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 220, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 234

Tegen de inschrijving van een persoon op de definitieve lijst van gezworenen staat geen voorziening open; ze houdt het vermoeden in dat de gezworene er wettelijk toe in staat is het ambt van gezworene te vervullen in de provincie [1 of in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ]1, gedurende de geldigheidsduur van de lijst.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 221, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 235

De rechter zendt aan de procureur des Konings de namen van de personen die niet hebben geantwoord of onvolledig of onjuist hebben geantwoord bij de in de artikelen 223 en 230 bedoelde onderzoeken.

Art. 236

Vóór 1 november legt hij op de griffie van de rechtbank de definitieve lijst neer van de gezworenen [1 ... ]1 waaruit de gezworenen die geroepen worden om zitting te nemen vanaf 1 januari van het volgende jaar, zullen worden uitgeloot.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 222, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 4. _ Bijzondere lijst voor iedere zaak..
Art. 237

Ten minste dertig dagen voor de datum die hij heeft bepaald voor de opening van de zitting, gelast de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats der provincie [1 of [2 van de betrokken Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg ]2 van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ]1 binnen tien dagen te doen overgaan tot de uitloting van de gezworenen die geroepen worden om mede te werken aan de samenstelling van de jury voor iedere zaak.

   [1 De eerste voorzitter van het hof van beroep meldt, op advies van de procureur-generaal, voor iedere zaak, aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg het aantal namen die in de definitieve lijst van gezworenen zullen worden opgenomen. Dit aantal mag niet lager zijn dan zestig. ]1

   [3 Bij toepassing van artikel 115, derde lid, geschiedt de loting van de gezworenen in de definitieve lijst van het gerechtelijk arrondissement waar de zitting van het hof van assisen door die beslissing geopend wordt. In voorkomend geval geschiedt de bijkomende loting bedoeld in artikel 238, tweede lid, in dezelfde definitieve lijst van gezworenen. ]3

(1)<W 2009-12-21/14, art. 223, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2012-07-19/36, art. 24, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (3)<W 2016-02-05/11, art. 201, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 238

De loting geschiedt in openbare zitting in de kamer die de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aanwijst en in aanwezigheid van het openbaar ministerie. (De voorzitter van die kamer neemt, voor iedere zaak, het aantal namen opgegeven overeenkomstig artikel 237 uit de definitieve lijst van gezworenen [1 ... ]1 van het gerechtelijk arrondissement waar een zitting van het hof van assisen geopend wordt [2 of bij toepassing van artikel 115, vierde lid, uit de definitieve lijst van gezworenen van het gerechtelijk arrondissement waar de terechtzitting zou geopend geweest zijn mocht geen toepassing zijn gemaakt van artikel 115, vierde lid ]2. ) <W 1993-07-15/30, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 24-07-1993>

   [1 In voorkomend geval gelast de voorzitter van het hof van assisen ten minste vijftien dagen vóór de opening van de debatten, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats der provincie of van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad binnen achtenveertig uur een bijkomend aantal namen te doen uitloten dat hij vaststelt in de definitieve lijst van gezworenen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 224, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2020-07-31/03, art. 107, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 239

[1 De loting wordt derwijze verricht dat :
1° een zelfde gezworene niet kan geroepen worden om zitting te nemen in meer dan een zaak gedurende dezelfde zitting of tegelijkertijd bij twee verschillende hoven van assisen;
2° de helft van de gezworenen van hetzelfde geslacht zijn. ]1

(1)<W 2019-05-05/10, art. 95, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 240

Binnen tien dagen na de loting wordt door het openbaar ministerie:
1° aan iedere gezworene overeenkomstig de artikelen 33 en 35 tot 40 van dit wetboek een dagvaarding betekend om zich aan te melden op de zetel van het hof van assisen [1 of in geval van toepassing van artikel 115, vierde lid, op de plaats waar het hof van assisen zal zetelen ]1 op de dag die de eerste voorzitter van het hof van beroep voor de opening van de debatten heeft vastgesteld;
2° aan de procureur-generaal en aan de voorzitter van het hof van assisen de lijst van gezworenen toegezonden.

(1)<W 2020-07-31/03, art. 108, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 240bis

<ingevoegd bij W 2000-03-28/33, art. 3; Inwerkingtreding : 27-03-2001> Ten minste acht dagen vóór de opening van de debatten beslist de voorzitter van het hof van assisen, na kennisneming van de schriftelijke conclusies van de procureur-generaal, bij beschikking over de rechtzetting van de materiële fouten betreffende de identiteit van de gezworenen die voorkomen op de lijst van de gezworenen [1 ... ]1.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 226, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 241

Ten minste achtenveertig uren vóór de opening van de debatten wordt de lijst van gezworenen door toedoen van het openbaar ministerie aan iedere beschuldigde ter kennis gebracht en worden de stukken van het onderzoek bedoeld in artikel 223 betreffende de [1 ... ]1 gezworenen die geroepen zijn om zitting te nemen, bij het strafdossier gevoegd; zij blijven erin berusten totdat de rechtsprekende jury samengesteld is.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 227, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Afdeling II. _ Samenstelling van de rechtsprekende jury.
Art. 242

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 243

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 244

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 245

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 246

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 247

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 248

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 249

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 250

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 251

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 252

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 253

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 228, 159; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

HOOFDSTUK V. - Leden van het Hof van Cassatie.
Art. 254

<W 1998-12-22/47, art. 42, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot eerste voorzitter van het Hof van Cassatie te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar in het ambt van raadsheer in het Hof van Cassatie.

§ 2. Om tot voorzitter, in het Hof van Cassatie te worden aangewezen moet de kandidaat sedert tenminste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar in het ambt van raadsheer in het Hof van Cassatie.

   Om tot [1 sectievoorzitter ]1 in het Hof van Cassatie te worden aangewezen. moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van raadsheer in het Hof van Cassatie hebben uitgeoefend.

§ 3. Om tot raadsheer in het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste tien jaar als lid van de zittende magistratuur of magistraat van het openbaar ministerie.

(1)<W 2016-05-04/03, art. 50, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 255

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 43, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 256

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 43, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 257

(opgeheven ) <W 1998-12-22/47, art. 43, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 258

<W 1998-12-22/47, art. 44, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Om tot procureur-generaal bij het Hof van Cassatie te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste vijftien jaar juridische functies uitoefenen, waarvan de laatste vijf jaar in het ambt van advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie.

§ 2. Om tot eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie te worden aangewezen, moet de kandidaat sedert ten minste drie jaar het ambt van advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie uitoefenen.

§ 3. Om tot advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 254, § 3.

Art. 259

Vijf raadsheren en een advocaat-generaal moeten gedurende ten minste vijf jaar een gerechtelijk ambt hebben uitgeoefend bij een arbeidsrechtbank of een arbeidshof.

HOOFDSTUK Vbis. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Hoge Raad voor de Justitie.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Samenstelling.
Art. 259bis1

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad voor de Justitie zoals ingesteld door artikel 151 van de Grondwet, hierna te noemen "Hoge Raad", telt vierenveertig leden van Belgische nationaliteit.

   De Hoge Raad bestaat uit een Nederlandstalig en een Franstalig college van elk tweeëntwintig leden. Elk college telt elf magistraten en elf niet-magistraten.

   [1 Alle leden moeten de burgerlijke en politieke rechten genieten. Zij mogen niet veroordeeld zijn door een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, tenzij ze in eer en rechten hersteld zijn. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op personen die in het buitenland tot een soortgelijkestraf zijn veroordeeld door een in kracht van gewijsde gegane veroordeling. ]1

§ 2. De groep magistraten bestaat per college ten minste uit :
1° een lid van een hof of van het openbaar ministerie bij een hof;
2° een lid van de zittende magistratuur;
3° een lid van het openbaar ministerie;
4° een lid per rechtsgebied van het hof van beroep.

   De magistraten van het Hof van Cassatie, (... ) de bijstandsmagistraten (, de verbindingsmagistraten in jeugdzaken ) en de federale magistraten worden geacht deel uit te maken van het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel. (De magistraten die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, belast zijn met een opdracht, blijven, voor de verkiezingen bedoeld in artikel 259bis-2, verbonden aan hun rechtscollege. ) <W 2001-06-21/42, art. 14, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2003-04-10/59, art. 91, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-06-13/40, art. 39, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

§ 3. De groep niet-magistraten telt per college ten minste vier leden van elk geslacht en bestaat uit ten minste :
1° vier advocaten met een beroepservaring van ten minste tien jaar balie;
2° drie hoogleraren aan een universiteit of een hogeschool in de Vlaamse of Franse Gemeenschap met een voor de opdracht van de Hoge Raad relevante beroepservaring van ten minste tien jaar;
3° vier leden die houder zijn van ten minste een diploma van een hogeschool van de Vlaamse of Franse Gemeenschap met een voor de opdracht van de Hoge Raad relevante beroepservaring van ten minste tien jaar op juridisch, economisch, administratief, sociaal of wetenschappelijk vlak.

   [1 Om te kunnen worden benoemd in de groep niet magistraten mag een kandidaat in de vijf jaar die voorafgaan aan zijn kandidaatstelling geen beroepsmagistraat in actieve dienst zijn geweest. ]1

   Ten minste één lid van het Franstalig college moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits.

(1)<W 2015-11-23/01, art. 2, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015>
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Aanstelling van de leden.
Art. 259bis2

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De magistraten worden verkozen bij rechtstreekse en geheime verkiezing uit de beroepsmagistraten in actieve dienst door een Nederlandstalig en een Franstalig kiescollege dat bestaat uit de beroepsmagistraten van de taalrol die overeenstemt met die van de benoeming.

   De stemming is verplicht en geheim.

   Op straffe van ongeldigheid van het stembiljet brengt elke kiezer drie stemmen uit waarvan, ten minste één voor een kandidaat van de zittende magistratuur, één voor een kandidaat van het openbaar ministerie en één voor een kandidaat van elk geslacht.

   De kandidaten worden per kiescollege gerangschikt in volgorde van het aantal behaalde stemmen.

   In de volgorde van het aantal behaalde stemmen zijn eerst de magistraten verkozen die voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 259bis-1, § 2, in de aldaar bepaalde volgorde.

   Zodra aan de criteria bedoeld in artikel 259bis-1, § 2, is voldaan, zijn de magistraten verkozen in de volgorde van het aantal behaalde stemmen.

   [1 Wanneer verschillende kandidaten een gelijk aantal stemmen behalen, worden zij gerangschikt volgens hun anciënniteit als beroepsmagistraat in aflopende volgorde. Wanneer er dan nog een gelijke rangschikking is, worden ze gerangschikt volgens leeftijd. ]1

   De verkiezingsprocedure wordt geregeld bij [1 ... ]1 koninklijk besluit.

§ 2. De niet-magistraten worden door de Senaat benoemd met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.

   Onverminderd het recht om zich individueel kandidaat te stellen, kunnen door elk van de orden van advocaten en door elk van de universiteiten en hogescholen van de Vlaamse en Franse Gemeenschap kandidaten worden voorgedragen. Per college worden ten minste vijf leden uit de voorgedragen kandidaten benoemd.

§ 3. Op het ogenblik van de kandidaatstelling mag de leeftijd van [1 66 ]1 jaar niet zijn bereikt.

§ 4. Voor de leden van de Hoge Raad wordt voor de duur van het mandaat een lijst met opvolgers opgesteld.

   Voor de magistraten bestaat deze lijst uit de niet-verkozen magistraten in de volgorde van het aantal behaalde stemmen.

   Voor de niet-magistraten wordt deze lijst opgesteld door de Senaat; hij bestaat uit de niet-benoemde kandidaten.

[2 § 4/1. De kandidaten die zijn opgenomen in de definitieve kandidatenlijsten en die niet werden verkozen, kunnen binnen een termijn van vijf dagen vanaf de verzending van het uittreksel uit het proces-verbaal van de verkiezing per elektronische post ter attentie van de voorzitter van de Hoge Raad, een bezwaar indienen tegen de regelmatigheid van de kiesverrichtingen, de stemopneming, de rangschikking van de kandidaten of de aanwijzing van de verkozenen.

   De kandidaat die het bezwaar indient moet een belang hebben. Het bezwaar dient, op straffe van onontvankelijkheid, met reden omkleed te zijn en vergezeld te zijn van de stavingsstukken die de kandidaat in zijn bezit heeft.

   Het Bureau spreekt zich binnen acht dagen na de ontvangst van het bezwaar uit over de ontvankelijkheid ervan. Het deelt binnen vijf dagen deze beslissing per elektronische post mee aan de indiener en bezorgt per elektronische post een kopie van het ontvankelijk verklaarde bezwaar aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de andere kandidaten.

   De andere kandidaten kunnen binnen vijf dagen vanaf de verzending van de kopie hun opmerkingen per elektronische post overzenden aan de voorzitter van de Hoge Raad.

   Indien het bezwaar ontvankelijk is verklaard, wijst het Bureau één van zijn leden aan of een lid van de Hoge Raad die geen kandidaat is om een onderzoek in te stellen en verslag uit te brengen aan de algemene vergadering. Het aangewezen lid is bevoegd om alle nuttige vaststellingen te doen, alle betrokken personen te horen en alle relevante documenten op te vragen en te onderzoeken. De stembiljetten mogen alleen worden onderzocht in het bijzijn van twee getuigen, leden-magistraten van de Hoge Raad die geen kandidaat zijn. De enveloppen die de stembiljetten bevatten, worden na het onderzoek in hun bijzijn opnieuw verzegeld.

   Binnen veertig dagen na de ontvangst van het bezwaar en na de indiener van het bezwaar te hebben gehoord, doet de algemene vergadering van de Hoge Raad, met uitsluiting van de leden-magistraten die kandidaat zijn, uitspraak, deelt zij deze beslissing per elektronische post mee aan de indiener en bezorgt zij per elektronische post een kopie aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de andere kandidaten.

   Indien het bezwaar gegrond wordt verklaard en de vastgestelde onregelmatigheid een invloed zou kunnen hebben gehad op de rangschikking van de kandidaten, de aanwijzing van de verkozenen of de opstelling van de lijst met opvolgers overeenkomstig paragraaf 4, tweede lid, dan neemt de algemene vergadering de nodige maatregelen om deze onregelmatigheid recht te zetten. ]2

§ 5. Ten laatste (acht maanden ) voor het verstrijken van het mandaat van de leden van de Hoge Raad wordt een oproep tot de kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. <W 2002-12-19/59, art. 2, 101; 16-01-2003>

   Voor de magistraten moeten de kandidaturen op straffe van verval binnen een termijn van een maand na deze oproep bij een ter post aangetekende brief aan de Hoge Raad worden gericht.

   Voor de niet-magistraten moeten de kandidaturen en de lijsten met voorgedragen kandidaten bedoeld in § 2, tweede lid, op straffe van verval binnen een termijn van drie maanden na deze oproep aan de voorzitter van de Senaat worden gericht bij een ter post aangetekende brief.

   (De Minister van Justitie maakt de lijst met de aantredende leden van de Hoge Raad voor de Justitie en hun opvolgers bekend in het Belgisch Staatsblad in de derde maand vóór het verstrijken van het mandaat. De Hoge Raad maakt de samenstelling van het bureau en de commissies bekend in het Belgisch Staatsblad en deze bekendmaking geldt als installatie.

   De uittredende leden houden zitting tot het verstrijken van hun mandaat en in ieder geval tot de installatie van de nieuwe leden van het bureau en de commissies overeenkomstig artikel 259bis -4. <W 2002-12-19/59, art. 2, 101; 16-01-2003>

(1)<W 2015-11-23/01, art. 3, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015> (2)<W 2017-07-06/24, art. 243, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Duur van het mandaat en onverenigbaarheden.
Art. 259bis3

<Ingevogd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. [1 De leden nemen in de Hoge Raad zitting voor een periode van vier jaar die ingaat op de dag van de installatie. Niemand mag meer dan twee mandaten vervullen. ]1

§ 2. Het lidmaatschap van de Hoge Raad is tijdens de duur van het mandaat onverenigbaar met de uitoefening van :
1° een ambt van plaatsvervangend magistraat; (NOTA : Bij arrest nr 3/2001 van 25 januari 2001 (B.S. 13-02-2001) heeft het Arbitragehof in dit artikel, het 1° vernietigd en handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling, wat de samenstelling en de handelingen van de Hoge Raad voor de Justitie betreft, tot aan de volgende benoemingen die zullen worden gedaan door de Senaat met toepassing van artikel 259bis2, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek)
2° een bij verkiezing verleend openbaar mandaat;
3° een openbaar ambt van politieke aard;
4° een mandaat van korpschef.

§ 3. Het mandaat in de Hoge Raad eindigt van rechtswege indien :
1° het lid er om verzoekt;
2° een onverenigbaarheid bedoeld in § 2 ontstaat;
3° een lid de hoedanigheid vereist als voorwaarde om in de Hoge Raad zitting te kunnen nemen, verliest;
4° een lid kandidaat is voor een benoeming tot magistraat of een aanwijzing tot korpschef, bijstandsmagistraat (, verbindingsmagistraat in jeugdzaken of federale ) magistraat; <W 2006-06-13/40, art. 40, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
[1 een magistraat werd toegelaten tot de inruststelling; ]1
[1 6° een lid niet meer voldoet aan de in artikel 259bis-1, § 1, derde lid, bedoelde voorwaarden. ]1

§ 4. Het mandaat van een lid kan om ernstige redenen worden opgeheven door de Hoge Raad die daarover beslist met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen in elke college. Tegen de beslissingen staat geen enkel beroep open.

   Het mandaat kan niet worden opgeheven dan nadat het lid gehoord is over de aangevoerde redenen. Voorafgaandelijk aan de hoorzitting stelt de Hoge Raad een dossier samen dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de aangevoerde redenen.

   Ten minste vijf dagen voor de hoorzitting wordt de betrokkene opgeroepen bij een ter post aangetekende brief met ten minste opgave van :
1° de aangevoerde ernstige redenen;
2° het feit dat de opheffing van het mandaat wordt overwogen;
3° plaats, dag en uur van de hoorzitting;
4° het recht van de betrokkene zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze;
5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het dossier kan worden ingezien;
6° het recht om getuigen te doen oproepen.

   Vanaf de oproeping tot en met de dag voor de hoorzitting kunnen de betrokkene en de persoon die hem bijstaat het dossier inzien.

   Van de hoorzitting wordt proces-verbaal opgesteld.

(1)<W 2015-11-23/01, art. 4, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015>
Afdeling IV. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Werking.
Art. 259bis4

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad stelt met een meerderheid van twee derden van zijn leden een bureau samen dat bestaat uit twee magistraten en twee niet-magistraten. Elk college draagt hiertoe een magistraat en een niet-magistraat voor. De Hoge Raad wijst tevens op voorstel van elk college met dezelfde meerderheid de commissies aan waarvan de leden van het bureau het voorzitterschap bekleden.

   De Koning kan op voorstel van de Hoge Raad bij een in Ministerraad overlegd besluit het aantal leden van het bureau verhogen volgens de behoeften van de dienst met inachtneming van de verdeling bedoeld in het eerste lid.

   De leden van het bureau oefenen hun functie voltijds uit en mogen tijdens de duur van hun mandaat geen andere beroepsactiviteit uitoefenen. De Hoge Raad kan afwijkingen op dit verbod toestaan op voorwaarde dat ze de betrokkene niet beletten zijn opdracht naar behoren te vervullen.

§ 2. Het voorzitterschap van de Hoge Raad wordt, in de volgorde bepaald door twee derden van zijn leden, voor een termijn van één jaar beurtelings bekleed door (een lid van het bureau behorend tot een verschillend college en dat nog geen voorzitter van de Hoge Raad is geweest. ) <W 2000-07-17/34, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

§ 3. Het voorzitterschap van elk college wordt voor een termijn van twee jaar beurtelings bekleed door de voorzitters van de benoemingscommissie en de advies- en onderzoekscommissie, te beginnen met de oudste.

§ 4. Elk lid van de Hoge Raad neemt zitting in één van de commissies van de colleges.

   Elk college wijst de leden van zijn commissies aan met een meerderheid van twee derden van zijn leden.

§ 5. Het Nederlandstalige college en zijn commissies verrichten hun werkzaamheden in het Nederlands. Het Franstalige college en zijn commissies verrichten hun werkzaamheden in het Frans.

   De algemene vergadering en de verenigde commissies verrichten hun werkzaamheden in het Nederlands en het Frans. De leden gebruiken daarbij de taal van het college waartoe zij behoren.

   De Hoge Raad neemt de nodige maatregelen voor de vertaling.

Art. 259bis5

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Onverminderd andersluidende bepalingen besluiten de Hoge Raad, de colleges, de commissies en het bureau bij volstrekte meerderheid van stemmen op voorwaarde dat ten minste de helft van de leden aanwezig is. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

§ 2. Een lid waarvan het mandaat voortijdig openvalt, wordt voor de resterende duur vervangen door een opvolger. Betreft het een magistraat dan wordt hij vervangen door de eerst gerangschikte kandidaat op de lijst bedoeld in artikel 259bis-2, § 4, tweede lid. Betreft het een niet-magistraat, dan wijst de Senaat de opvolger aan uit de lijst bedoeld in artikel 259bis-2, § 4, derde lid.

   [1 De opvolger valt onder de toepassing van artikel 259bis-3, § 1. Indien de resterende duur van het mandaat minder dan een jaar bedraagt, geldt dit niet als een mandaat voor de toepassing van de beperking van het aantal mandaten voorzien in die bepaling. ]1

(1)<W 2015-11-23/01, art. 5, 200; Inwerkingtreding : 27-11-2015>
Art. 259bis6

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad, de colleges en de commissies kunnen bij hun werkzaamheden deskundigen raadplegen.

§ 2. (De Hoge Raad beschikt over eigen personeel dat belast is met de ondersteuning van zijn werkzaamheden en de organisatie van de verkiezingen bedoeld in artikel 259bis -2, § 1. De Hoge Raad stelt de personeelsformatie en de taalkaders vast, met inachtneming van de taalpariteit per niveau. De Hoge Raad bepaalt het statuut van zijn personeel. Hij benoemt en ontslaat zijn personeel.

   De Koning keurt [1 ... ]1 de personeelsformatie, de taalkaders en het statuut bedoeld in het vorige lid goed. <W 2002-12-19/59, art. 4, 101; 01-04-2003>

   (Lid 3 opgeheven ) <W 2002-12-19/59, art. 4, 101; 01-04-2003>

   (Lid 4 opgeheven ) <W 2002-12-19/59, art. 4, 101; 01-04-2003>

   De Hoge Raad beslist over de opdrachten, de verhindering en de vervanging, de afwezigheid, het verlof en de vakantie van de leden van het administratief personeel.

§ 3. De Hoge Raad stelt een huishoudelijk reglement op dat de werkwijze van de Hoge Raad en het bureau bepaalt.

§ 4. Het bureau coördineert de werkzaamheden van de Hoge Raad, de colleges en het personeel.

   [1 Het bureau beslist over informatie-uitwisseling tussen de commissies indien een commissie over informatie beschikt die nuttig is voor de opdracht van de andere commissies. ]1

(1)<W 2019-03-23/03, art. 15, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling V. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Algemene vergadering van de Hoge Raad.
Art. 259bis7

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad ontvangt rechtstreeks van de bevoegde instanties de door de wet of bij verordening voorgeschreven verslagen die verband houden met de algemene werking van de rechterlijke orde.

§ 2. De algemene vergadering is bevoegd voor :
1° de goedkeuring van de adviezen, voorstellen, verslagen, richtlijnen, programma's en andere handelingen van de colleges en de commissies in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald in de afdelingen VI en VII;
2° de vaststelling van de beëindiging van het mandaat van een lid van de Hoge Raad in de gevallen bedoeld in artikel 259bis-3, § 3.

§ 3. De algemene vergadering stelt aan de hand van een analyse en een evaluatie van de vergaarde informatie een jaarlijks verslag op over de algemene werking van de rechterlijke orde, dat wordt bezorgd aan de Minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de korpschefs van de hoven en van het openbaar ministerie bij deze hoven. Deze verslagen bevatten geen enkele aanwijzing over de identiteit van personen.

§ 4. De Minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger kan op uitnodiging van de Hoge Raad of op eigen verzoek worden gehoord.

Afdeling VI. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> De benoemings- en aanwijzingscommissies.
Art. 259bis8

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Elk college stelt in zijn midden een benoemings- en aanwijzingscommissie in, hierna "de benoemingscommissie" genoemd, die bestaat uit veertien leden, waarvan de helft magistraten en de helft niet-magistraten zijn. Ten minste één lid van de Franstalige benoemingscommissie moet blijk geven van de kennis van het Duits.

   Het voorzitterschap van elke benoemingscommissie wordt bekleed door het daartoe aangewezen lid van het bureau. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudste aanwezige lid.

   Elke benoemingscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste tien leden aanwezig zijn.

   [1 Indien het vereiste quorum niet wordt bereikt omdat teveel leden afwezig of verhinderd zijn, kan de voorzitter, via loting, overgaan tot hun vervanging tot het quorum wordt bereikt. De loting vindt plaats uit de leden van de advies- en onderzoekscommissie van hetzelfde taalcollege en met inachtname van de pariteit tussen magistraten en niet-magistraten. De vervanging geldt voor de duur van de afwezigheid of verhindering. ]1

§ 2. De benoemingscommissies vormen samen de verenigde benoemingscommissie.

   Het voorzitterschap van de verenigde benoemingscommissie wordt voor een termijn van twee jaar beurtelings bekleed door de voorzitters van de benoemingscommissies, te beginnen met de oudste. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudste aanwezige lid van de commissie waartoe de voorzitter in functie behoort.

   De verenigde benoemingscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste tien leden van elke benoemingscommissie aanwezig zijn.

(1)<W 2019-03-23/03, art. 16, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis9

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De verenigde benoemingscommissie bereidt de programma's voor het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage voor (evenals het programma van het mondelinge evaluatie-examen ). [4 Zij is eveneens belast met het voorbereiden van het programma van het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer. ]4 <W 2005-04-07/63, art. 8, 125; Inwerkingtreding : 13-05-2006>

   (Het examen inzake beroepsbekwaamheid, het vergelijkend examen tot de gerechtelijke stage [4 , het mondelinge evaluatie-examen en het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer ]4 ) zijn bedoeld om de voor de uitoefening van het ambt van magistraat noodzakelijke maturiteit en bekwaamheid te beoordelen en worden afgelegd in de taal van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten van de kandidaat. [1 Wanneer evenwel de benoemingscommissie daartoe beslist, kan het schriftelijk gedeelte van het examen inzake beroepsbekwaamheid of van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage door de Duitstalige kandidaten die hierom verzoeken in de Duitse taal worden afgelegd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder Duitstalige kandidaat iedere persoon verstaan die houder is van een diploma van het secundair onderwijs dat werd behaald in een onderwijsinstelling van het Duitse taalgebied of iedere persoon wiens hoofdverblijfplaats of werkplaats zich sinds ten minste vijf jaar in een gemeente van het Duitse taalgebied bevindt. ]1 <W 2005-04-07/63, art. 8, 125; Inwerkingtreding : 13-05-2006>

   [3 De kandidaten die zich voor het examen inzake beroepsbekwaamheid inschrijven moeten, op het ogenblik van hun inschrijving, licentiaat of master in de rechten zijn en tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de inschrijving gedurende ten minste vier jaar als houder van het diploma van licentiaat of master in de rechten, als voornaamste beroepsactiviteit juridische functies hebben uitgeoefend.

   De kandidaten die vijf keer niet geslaagd zijn voor het examen inzake beroepsbekwaamheid worden uitgesloten van elke latere deelname aan dat examen. ]3

   De geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid [4 en het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer ]4 behouden het voordeel van hun uitslag gedurende zeven jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het examen.

[3 § 1/1. Op verzoek van de minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde wordt een vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage georganiseerd. Tijdens hetzelfde gerechtelijk jaar wordt op verzoek van de minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde een tweede vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage georganiseerd.

   De benoemingscommissie zendt het aantal geslaagden van het schriftelijke gedeelte van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage onverwijld over aan de minister bevoegd voor Justitie en zendt de definitieve rangschikking van de geslaagden van het vergelijkend examen onverwijld over aan de minister bevoegd voor Justitie.

   De geslaagden van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage kunnen uiterlijk vier jaar na de afsluiting van de examens benoemd worden tot gerechtelijk stagiair. Onder de geslaagden van verschillende vergelijkende toelatingsexamens tot de gerechtelijke stage wordt voorrang verleend aan degenen van wie de naam voorkomt op de lijst met de recentste datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

   De kandidaten die vijf keer niet geslaagd zijn voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage worden uitgesloten van elke latere deelname aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage. ]3

§ 2. [1 De Duitstalige geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage moeten de eerste keer solliciteren voor een ambt van magistraat waarvoor de kennis van het Duits is vereist en moeten dit ambt gedurende ten minste drie jaar uitoefenen. ]1

§ 3. De examenprogramma's bedoeld in § 1 (... ) worden na goedkeuring door de algemene vergadering bekrachtigd door de Minister van Justitie en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. <W 2007-01-31/30, art. 44, 146; Inwerkingtreding : 02-02-2008>

(§ 4. De magistraten benoemd op grond van het examen inzake beroepsbekwaamheid [4 , het mondelinge evaluatie-examen of het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer ]4, volgen [3 in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming ]3 een theoretische en een praktische opleiding waarvan de inhoud en duur worden vastgesteld door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ) [2 De verplichte opleiding van magistraten benoemd op grond van het examen inzake beroepsbekwaamheid of op grond van het mondelinge evaluatie-examen bevat een opleiding inzake budgettair beheer en gerechtskosten ]2 <W 2007-01-31/30, art. 44, 146; Inwerkingtreding : 02-02-2008>

   [4 De verplichte opleiding van magistraten benoemd op grond van het examen inzake beroepsbekwaamheid en het mondelinge evaluatie-examen, van plaatsvervangende rechters en van plaatsvervangende raadsheren bevat een opleiding inzake deontologie. ]4

[5 § 5. Magistraten die benoemd worden als vrederechter, in of bij een politierechtbank, in of bij een rechtbank van eerste aanleg, in of bij een arbeidsrechtbank, in of bij een hof van beroep of in of bij een arbeidshof en die niet eerder deze opleiding hebben gevolgd, volgen in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming een basisopleiding met betrekking tot seksueel geweld en intrafamiliaal geweld. ]5

(1)<W 2009-04-28/06, art. 2, 156; Inwerkingtreding : 08-06-2009> (2)<W 2016-05-04/03, art. 51, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (3)<W 2017-07-06/24, art. 244, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2019-03-23/03, art. 17, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020> (5)<W 2020-07-31/03, art. 52, 228; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 259bis10

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De benoemingscommissies zijn bevoegd voor :
1° de voordracht van kandidaten voor de benoemingen tot magistraat en de aanwijzingen tot korpschef, bijstandsmagistraat (, verbindingsmagistraat in jeugdzaken ) of federale magistraat, (bedoeld in artikel 58bis, 1°, 2° en 4° ); <W 2000-07-17/34, art. 3, 080; Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2006-06-13/40, art. 41, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
2° de organisatie [1 van het schriftelijke en het mondelinge gedeelte ]1 van het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij koninklijk besluit.
(3° de organisatie van het mondelinge evaluatie-examen op de wijze en onder de voorwaarden die bij koninklijk besluit bepaald zijn en het verstrekken van de in artikel 191bis, § 2, laatste lid, bedoelde machtiging; ) <W 2005-04-07/63, art. 9, 125 ; Inwerkingtreding : 13-05-2006>
[2 4° de organisatie van het examen dat toegang verleent tot het ambt van plaatsvervangend rechter en van plaatsvervangend raadsheer op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij koninklijk besluit. ]2

§ 2. Elke benoemingscommissie kan met een meerderheid van twee derden van haar leden besluiten om voor de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in § 1, 2°, en artikel 259bis-9 in haar midden een subcommissie in te stellen die evenveel magistraten als niet-magistraten telt. (Elke benoemingscommissie kan een beroep doen op externe deskundigen om de subcommissies bij te staan bij de voorbereiding [1 en de verbetering ]1 van de in § 1, 2°, bedoelde examens en bij de voorbereiding van de proeven. [1 Deze deskundigen brengen verslag uit van hun werkzaamheden bij de benoemingscommissie die hen heeft aangewezen. De deskundigen die de subcommissies dienen bij te staan in de voorbereiding en de verbetering van de examens bedoeld in § 1, 2°, waarvan het schriftelijke gedeelte in het Duits werd afgenomen, worden aangewezen op grond van hun juridische en taalkundige bekwaamheid. Er zijn vier deskundigen: twee magistraten en twee niet-magistraten. Eén van de niet-magistraten moet licentiaat in de Germaanse filologie zijn en Duits gestudeerd hebben. ]1 Deze deskundigen maken in geen geval deel uit van de subcommissies en mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen. ) <W 2003-05-03/45, art. 15, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   In de gevallen bedoeld in artikel 259bis-9 kan de ene benoemingscommissie of subcommissie niet meer stemmen uitbrengen dan de andere benoemingscommissie of subcommissie.

§ 3. Elke benoemingscommissie doet jaarlijks aan de algemene vergadering verslag over zijn werkzaamheden.

(1)<W 2009-04-28/06, art. 3, 156; Inwerkingtreding : 08-06-2009> (2)<W 2019-03-23/03, art. 18, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling VII. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> De advies- en onderzoekscommissies.
Art. 259bis11

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Elk college stelt in zijn midden een advies- en onderzoekscommissie in die bestaat uit acht leden, waarvan de helft magistraten en de helft niet-magistraten zijn.

   Het voorzitterschap van elke advies- en onderzoekscommissie wordt bekleed door het daartoe aangewezen lid van het bureau. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudste aanwezige lid.

   Elke advies- en onderzoekscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste zes leden aanwezig zijn.

   [1 Indien het vereiste quorum niet wordt bereikt omdat teveel leden afwezig of verhinderd zijn, kan de voorzitter, via loting, overgaan tot hun vervanging tot het quorum wordt bereikt. De loting vindt plaats uit de leden van de benoemings- en aanwijzingscommissie van hetzelfde taalcollege en met inachtname van de pariteit tussen magistraten en niet-magistraten. De vervanging geldt voor de duur van de afwezigheid of verhindering. ]1

§ 2. De advies- en onderzoekscommissies vormen samen de verenigde advies- en onderzoekscommissie.

   Het voorzitterschap van de verenigde advies- en onderzoekscommissie wordt voor een termijn van twee jaar beurtelings bekleed door de voorzitters van de advies- en onderzoekscommissies, te beginnen met de oudste. Bij diens afwezigheid wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudst aanwezige lid van de commissie waartoe de voorzitter in functie behoort.

   De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste zes leden van elke commissie aanwezig zijn.

(1)<W 2019-03-23/03, art. 19, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis12

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De verenigde advies- en onderzoekscommissie bereidt, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de algemene vergadering, de Minister van Justitie of de meerderheid van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat de adviezen en voorstellen voor over :
1° de algemene werking van de rechterlijke orde;
2° de wetsvoorstellen en -ontwerpen die een weerslag hebben op de algemene werking van de rechterlijke orde;
3° de aanwending van de beschikbare middelen.

§ 2. De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan alle informatie inwinnen die nuttig is voor de taken vermeld in § 1, onverminderd het bepaalde in artikel 259bis-16.

   Een verzoek tot informatie aan leden van de rechterlijke orde geschiedt na voorafgaande kennisgeving aan hun respectieve korpschefs en hiërarchische meerderen. Is het lid van de rechterlijke orde geen magistraat, dan wordt de informatie meegedeeld na goedkeuring door de korpschef van het betrokken rechtscollege.

§ 3. De adviezen en voorstellen van de verenigde advies- en onderzoekscommissie zijn schriftelijk en hebben bindende, noch schorsende werking.

   (Voorzover er overeenkomstig artikel 259bis -18 meegedeelde adviezen en voorstellen betreffende de wetsontwerpen die een weerslag hebben op de werking van de rechterlijke orde beschikbaar zijn, worden zij aan de ontwerpen van de regering gehecht op het ogenblik waarop zij worden ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers of bij de Senaat. ) <W 2002-12-19/59, art. 5, 101; 16-01-2003>

Art. 259bis13

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> De verenigde advies- en onderzoekscommissie bereidt de standaardprofielen voor de functies van korpschef voor op basis van de criteria bepaald door de Hoge Raad.

   De standaardprofielen worden binnen een maand na goedkeuring door de algemene vergadering bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

   De Koning kan de verschillende categorieën van profielen vastleggen.

Art. 259bis14

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De verenigde advies- en onderzoekscommissie is belast met het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde, bedoeld in de artikelen 140, 340, 398 tot 400 in fine, 401 tot 414, 651, 652, 838 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek en 441 en 442 van het Wetboek van Strafvordering.

§ 2. De overheden bevoegd voor de toepassing van de wetsbepalingen bedoeld in § 1, brengen hierover jaarlijks verslag uit aan de verenigde advies- en onderzoekscommissie en aan de Minister van Justitie.

   [1 De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan zich te allen tijde alle documenten en inlichtingen die het nodig acht om haar opdrachten te vervullen, doen verstrekken. De gerechtelijke overheden zijn gehouden op dat verzoek in te gaan. ]1 De Minister van Justitie wordt hiervan gelijktijdig in kennis gesteld.

§ 3. De verenigde advies- en onderzoekscommissie brengt jaarlijks verslag uit over de wijze waarop de middelen van interne controle worden aangewend en hun werking kan worden verbeterd.

(1)<W 2019-03-23/03, art. 20, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis15

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Elke advies- en onderzoekscommissie ontvangt de klachten over de werking van de rechterlijke orde en verzekert de opvolging ervan.

§ 2. Om ontvankelijk te zijn moeten de klachten schriftelijk, ondertekend en gedagtekend zijn en de volledige identiteit van de klager bevatten.

§ 3. Komen niet in aanmerking voor behandeling :
1° klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden;
2° klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing;
3° klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt;
4° klachten die reeds zijn behandeld en geen nieuwe elementen bevatten;
5° klachten die kennelijk ongegrond zijn.

   Tot de niet-behandeling van de klacht wordt besloten bij gemotiveerde beslissing waartegen geen enkel beroep openstaat.

   In voorkomend geval wordt de klager doorverwezen naar de bevoegde overheden die gehouden zijn de advies- en onderzoekscommissies op gemotiveerde wijze in te lichten over het gevolg dat aan de klacht werd gegeven.

§ 4. De klachten die de advies- en onderzoekscommissies zelf behandelen worden, al naar gelang, ter kennis gebracht van de korpschef van het rechtscollege en van de korpschefs of hiërarchische meerderen van de personen die het voorwerp zijn van de klacht.

   Onverminderd de bevoegdheden van de korpschef of de hiërarchische meerdere, delen de advies- en onderzoekscommissies de klacht op het ogenblik dat dit nuttig wordt geacht mee aan de persoon tegen wie de klacht gericht is of voor wie de klacht bezwarend is.

§ 5. De personen die in kennis zijn gesteld van de klacht hebben het recht om hierover aan de advies- en onderzoekscommissies mondelinge of schriftelijke verklaringen af te leggen. De advies- en onderzoekscommissie kunnen deze personen om bijkomende inlichtingen verzoeken op voorwaarde dat hun korpschef of hiërarchische meerdere gelijktijdig wordt verwittigd.

§ 6. De advies- en onderzoekscommissies lichten de klager schriftelijk in over het gevolg dat aan de klacht gegeven werd.

   Bij gegronde klachten kunnen de advies- en onderzoekscommissies aanbevelingen doen ter oplossing van het gestelde probleem en voorstellen ter verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde formuleren ten behoeve van de betrokken instanties en de Minister van Justitie.

§ 7. Elke advies- en onderzoekscommissie stelt minstens eenmaal per jaar een schriftelijk verslag op over de opvolging van de ontvangen klachten.

   TOEKOMSTIG RECHT

(1)<W 2014-04-04/44, art. 2, 193; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 259bis16

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De verenigde advies- en onderzoekscommissie kan met uitsluiting van strafrechtelijke en tuchtrechtelijke bevoegdheden een bijzonder onderzoek instellen naar de werking van de rechterlijke orde.

   Dit onderzoek gebeurt hetzij ambtshalve na voorafgaande goedkeuring door de meerderheid van de leden van de verenigde advies- en onderzoekscommissie, hetzij op verzoek van de Minister van Justitie of de meerderheid van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat.

§ 2. Het onderzoek wordt in opdracht van de verenigde advies- en onderzoekscommissie uitgevoerd door de bevoegde korpschef of hiërarchische meerdere die hierover schriftelijk verslag uitbrengt binnen de door de verenigde advies- en onderzoekscommissie vastgestelde termijn.

  &sp; § 3. Het onderzoek wordt uitzonderlijk door de verenigde advies- en onderzoekscommissie zelf uitgevoerd na voorafgaande goedkeuring door twee derden van haar leden wanneer :
1° de Minister van Justitie dit bij zijn verzoek heeft gevraagd;
2° het gelet op het onderwerp van het onderzoek niet raadzaam is dit op te dragen aan de korpschef of de hiërarchische meerdere bedoeld in § 2 of het onderzoek door dezen niet naar behoren is of wordt gevoerd.

   De Minister van Justitie wordt hiervan voor aanvang van het onderzoek in kennis gesteld.

   De verenigde advies- en onderzoekscommissie voert het onderzoek onder leiding van een lid-magistraat en kan :
1° zich ter plaatse begeven teneinde alle nuttige vaststellingen te doen, zonder te kunnen overgaan tot huiszoeking;
[1 ... ]1 gerechtelijke dossiers raadplegen en zich deze ter plaatse doen overleggen teneinde er kennis van te nemen alsook uittreksels en kopies ervan nemen of zich deze kosteloos doen bezorgen;
[1 leden van de rechterlijke orde of elke andere persoon waarvan het horen nuttig is bij wijze van inlichting horen, in voorkomend geval, onder ede. ]1 In voorkomend geval is het deze [1 personen ]1 toegestaan verklaringen af te leggen die gedekt zijn door het beroepsgeheim.

§ 4. De verenigde advies- en onderzoekscommissie stelt over elk onderzoek een verslag op dat wordt goedgekeurd met een meerderheid van twee derden van haar leden.

(1)<W 2019-03-23/03, art. 21, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis17

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De betrokken commissie heeft in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 259bis-11 tot 259bis-16 tevens het recht de werking van de rechterlijke orde door te lichten, zonder zich te kunnen mengen in de [1 inhoudelijke ]1 behandeling van lopende dossiers.

§ 2. (... ) <W 2003-05-03/45, art. 16, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

(1)<W 2019-03-23/03, art. 22, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis18

<W 2002-12-19/59, art. 6, 101; 16-01-2003> § 1. De adviezen en voorstellen bedoeld in artikel 259bis -12, § 1, en de verslagen bedoeld in de artikelen 259bis -14, § 3, 259bis -15, § 7, en 259bis -16, § 4, worden ter goedkeuring overgezonden aan de algemene vergadering, die ze vervolgens meedeelt aan de Minister van Justitie, aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de Senaat, alsook aan de korpschefs van de hoven en van het openbaar ministerie bij deze hoven.

§ 2. Een goedkeuring van de algemene vergadering is niet vereist voor de adviezen met spoedeisend karakter aan de verenigde advies- en onderzoekscommissie gevraagd door de minister van Justitie of door de meerderheid van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat. Het spoedeisend karakter wordt bepaald door de verzoekende instantie.

   Het spoedeisend karakter moet gemotiveerd worden, met uiteenzetting van de uitzonderlijke omstandigheden.

   In dat geval wordt onverwijld door de verenigde advies- en onderzoekscommissie aan de leden van de algemene vergadering mededeling gedaan van het verzoek om spoedadvies, en de tekst van het voorstel of ontwerp waarover het advies wordt gevraagd op basis van artikel 259bis -12, § 1.

   De termijnen waarbinnen de adviezen moeten worden afgeleverd, maken het voorwerp uit van een protocolakkoord tussen de minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Hoge Raad voor de Justitie.

   De leden van de algemene vergadering kunnen hun opmerkingen schriftelijk en binnen de vooropgestelde termijn overzenden aan de verenigde advies- en onderzoekscommissie, die hierover overlegt. Een samenvatting van de opmerkingen wordt toegevoegd aan het advies.

   Het advies en de samenvatting van de opmerkingen worden overgezonden aan de verzoekende instantie en aan de leden van de algemene vergadering.

Afdeling VIII. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 259bis19

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. Het is de leden van de Hoge Raad verboden deel te nemen aan een beraadslaging of een beslissing over zaken waarbij zij een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben, waarbij hun bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad of de personen met wie zij een feitelijk gezin vormen een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben of waarbij zij in een professionele hoedanigheid betrokken zijn of zijn geweest.

§ 2. Wanneer een lid van de Hoge Raad bij de uitoefening van zijn opdrachten kennis krijgt van een misdaad of een wanbedrijf, moet hij overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde procureur des Konings onverwijld in kennis stellen.

(§ 2bis. Wanneer de Hoge Raad bij het uitvoeren van zijn opdrachten van mening is dat een van zijn leden behorend tot de Rechterlijke Orde, een magistraat, een lid van de griffies en parketsecretariaten, een lid van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten of een verstrekker van het advies bedoeld in de artikelen 259ter, § 1, en 259quater, § 1, niet voldoet aan de plichten van zijn ambt of weigert zijn medewerking te verlenen, brengt de Hoge Raad dit in voorkomend geval ter kennis van de bevoegde tuchtoverheden met het verzoek te onderzoeken of een tuchtprocedure dient te worden ingesteld. Hij deelt dit terzelfder tijd mee aan de Minister van Justitie.

   Wanneer de Hoge Raad dezelfde vaststelling doet omtrent zijn andere leden, deelt hij dit terzelfder tijd mee aan de voorzitter van de Senaat.

   De tuchtoverheden stellen de Hoge Raad op een met redenen omklede wijze in kennis van het gevolg dat hieraan is gegeven. <W 2003-05-03/45, art. 17, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   [1 Een in artikel 259bis-5, § 1, bedoeld orgaan dat vaststelt dat een magistraat zijn medewerking weigert te verlenen aan de uitoefening van de in artikelen 259bis-10, 259bis-12, 259bis-14, 259bis-15, 259bis-16 en 259bis-17, bedoelde bevoegdheden van de Hoge Raad kan de zaak doorverwijzen naar de tuchtrechtbank en maakt haar in dat geval de uiteenzetting van de feiten en de middelen over. Het betrokken orgaan brengt de minister bevoegd voor Justitie terzelfder tijd op de hoogte van deze doorverwijzing. ]1

§ 3. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de leden van de Hoge Raad, op hun opvolgers, op de deskundigen en op het personeel van de Raad voor alle gegevens waarvan zij kennis nemen in het kader van de uitoefening van hun opdrachten in de Hoge Raad.

(1)<W 2019-03-23/03, art. 23, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259bis20

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De Hoge Raad moet steeds in kennis worden gesteld van een tuchtprocedure tegen een van zijn leden, alsook van de redenen die aan deze procedure ten grondslag liggen.

   Ingeval de Hoge Raad van oordeel is dat de tuchtprocedure steunt op de activiteiten die betrokkene in de Raad uitoefent, voegt hij zijn advies bij het dossier betreffende de procedure.

§ 2. De bepalingen van § 1 zijn van toepassing op voormalige leden van de Hoge Raad gedurende vier jaren te rekenen van de beëindiging van hun mandaat.

Art. 259bis21

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De magistraten die lid zijn van het bureau hebben op jaarbasis recht op een toelage van 15.000 EUR. De niet-magistraten die lid zijn van het bureau genieten een wedde die gelijk staat met die van kamervoorzitter in het hof van beroep met eenentwintig jaar nuttige anciënniteit.

   Artikel 362 is van toepassing op het in het vorige lid vermelde bedrag. <W 2002-12-19/59, art. 7, 101; 16-01-2003>

§ 2. De leden van de Hoge Raad die geen lid zijn van het bureau hebben voor hun werkzaamheden in de Hoge Raad en de commissies recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerde dag niet meer mag bedragen dan 1/30 van de maandelijkse toelage toegekend aan (de leden van het bureau die geen magistraat zijn ), dat geen magistraat is. Werkzaamheden die per dag minder dan vier uur bestrijken, geven recht op de helft van bovenvermelde maximumtoelage. <W 2002-12-19/59, art. 7, 101; 16-01-2003>

§ 3. De leden van de Hoge Raad hebben recht op de vergoedingen voor de reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de ministeries. De personen die niet tot het bestuur behoren of voor wie de rang waartoe hun graad behoort niet is bepaald, worden gelijkgesteld met ambtenaren van rang 13. De voorzitter wordt gelijkgesteld met een ambtenaar van rang 17.

(§ 4. De Hoge Raad kan aan zijn leden een vergoeding per uur toekennen voor de werkzaamheden verricht buiten de lokalen van de Hoge Raad, die betrekking hebben op de verbetering van de examens en de vergelijkende examens alsook voor het onderzoek van klachten voor zover deze prestaties niet worden vergoed op grond van §§ 2 en 3. ) <W 2000-07-17/34, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

Art. 259bis22

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> § 1. De zetel van de Hoge Raad is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

§ 2. [1 Onverminderd de bevoegdheid van de Kamer van volksvertegenwoordigers om de begrotingsvoorstellen van de Hoge Raad voor de Justitie te onderzoeken en zijn begroting goed te keuren alsook de regelmatigheid van de uitvoering ervan te controleren en de rekeningen op hun regelmatigheid te verifiëren en goed te keuren, worden de kredieten voor deze begroting uitgetrokken als dotatie op de algemene uitgavenbegroting van het Rijk. ]1

(1)<W 2009-06-18/04, art. 2, 157; Inwerkingtreding : 12-07-2009>
HOOFDSTUK Vter. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Benoemings- en aanwijzingsprocedure.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Benoemingen.
Art. 259ter

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. Vooraleer de Koning tot een benoeming bedoeld in artikel 58bis, 1° overgaat, vraagt de Minister van Justitie binnen [2 vijfendertig ]2 dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad, [2 voor de kandidaturen die hij ontvankelijk heeft verklaard overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in de artikelen 287sexies en 216bis, ]2 een gemotiveerd schriftelijk advies (overeenkomstig een door de Minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier ) aan : <W 2003-05-03/45, art. 18, 111; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 02-06-2004>
1° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, behoudens wanneer het een benoeming tot raadsheer in het Hof van Cassatie, raadsheer of plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep of raadsheer in het arbeidshof betreft;
2° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als magistraat, hetzij als plaatsvervangend magistraat (hetzij als referendaris of parketjurist, hetzij als gerechtelijk stagiair ); <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   (Voor de magistraten die met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, belast zijn met een opdracht, verstrekt de federale procureur advies indien de betrokkene deze opdracht voltijds uitoefent. Wordt de opdracht niet voltijds uitgeoefend, dan heeft het advies van de federale procureur betrekking op de deeltijds uitgeoefende opdracht en wordt het toegevoegd aan dat van de korpschef. ) <W 2001-06-21/42, art. 15, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
3° een vertegenwoordiger van de balie aangewezen door de orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als advocaat, hetzij als magistraat. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft al naar gelang de kandidaat ingeschreven is op het tableau van de Nederlandstalige of Franstalige orde van advocaten of de magistraat behoort tot de Nederlandstalige of Franstalige taalrol, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies.

   De korpschef van een rechtscollege of het openbaar ministerie bij een rechtscollege met zetel te Brussel die niet wettelijk tweetalig is, wijst een titularis van een adjunct-mandaat van de andere taalrol aan om hem bij te staan bij het inwinnen van inlichtingen en doornemen van de stukken voor het verstrekken van advies over de kandidaten behorend tot de andere taalrol.

   (Ingeval de in het eerste lid bedoelde korpschefs om welke reden dan ook in de onmogelijkheid zijn om advies te verstrekken, wordt het advies bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, verstrekt door de in [1 artikel 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin ]1 bedoelde magistraat. ) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   (Is de kandidaat hoogleraar dan vraagt de Minister van Justitie overeenkomstig het bepaalde in § 1, eerste lid, het advies van zijn decaan en van de rector of van een van beiden indien de kandidaat zelf decaan of rector is.

   De personen bedoeld in deze paragraaf dienen zich ervan te onthouden advies te verstrekken telkens er een persoonlijk of strijdig belang bestaat. Zij kunnen inzonderheid geen advies verstrekken over bloed- en aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie zij een feitelijk gezin vormen. In die gevallen wordt het advies bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, verstrekt door de in [1 artikel 319, eerste lid, tweede zin, of 319, tweede lid, tweede zin ]1, bedoelde magistraat. Indien deze laatste omwille van de hiervoor vermelde redenen evenmin advies kan verstrekken, dan wordt het advies verstrekt door de korpschef van het onmiddellijk hogere rechtscollege of voor wat het Hof van Cassatie betreft, door de algemene vergadering [1 of de korpsvergadering ]1. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

§ 2. De adviezen worden binnen dertig dagen na het verzoek om advies bedoeld in § 1 door de adviesverlenende instanties [2 ... ]2 overgezonden aan de Minister van Justitie en in afschrift [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]2 meegedeeld aan de betrokken kandidaat. [2 ... ]2.

   [2 Onverminderd de toepassing van artikel 259bis-19, § 2bis, wordt, bij gebrek aan advies binnen de vastgestelde termijn of bij gebrek aan gebruik van het standaardformulier, aan dat advies voorbijgegaan, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de minister van Justitie langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaat. ]2

   De kandidaten beschikken op straffe van verval over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de adviezen om hun opmerkingen aan de Minister van Justitie [2 langs elektronische weg ]2 mee te delen. Wanneer een of meerdere adviezen niet tijdig zijn uitgebracht, dienen zij dit te doen binnen [2 tachtig ]2 dagen na de bekendmaking bedoeld in § 1.

   [4 Onverminderd de toepassing van artikel 259bis-6, § 4 bestaat het benoemingsdossier ]4 uitsluitend, al naargelang het geval, uit de volgende stukken :
a [2 de kandidatuur met de stavingsstukken bedoeld in artikel 287sexies, derde of achtste lid, met betrekking tot de studies en beroepservaring; ]2
b het curriculum vitae;
c de schriftelijke adviezen bedoeld in § 1 en in voorkomend geval de opmerkingen van de kandidaat [2 , alsmede de stukken waaruit de ontvangst van deze adviezen door de kandidaat blijkt ]2;
d het eindverslag van de gerechtelijke stage opgemaakt door de bevoegde evaluatiecommissie [3 , het getuigschrift waaruit blijkt dat de gerechtelijke stage met vrucht is voltooid ]3 [2 en de stageverslagen opgesteld door de stagemeesters ]2; <W 2007-01-31/30, art. 45, 146; Inwerkingtreding : onbepaald, ten laatste op 02-02-2008>
e de definitieve beoordeling in het evaluatiedossier;
f [2 een uittreksel uit het strafregister dat dateert van na de bekendmaking bedoeld in paragraaf 1, eerste lid. ]2

§ 3. Voor een benoeming tot raadsheer in het Hof van Cassatie, raadsheer of plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep of raadsheer in het arbeidshof, zendt de Minister van Justitie binnen [2 negentig ]2 dagen te rekenen van de bekendmaking bedoeld in § 1 aan de algemene vergadering van het rechtscollege waar de benoeming moet geschieden voor elke kandidaat het benoemingsdossier over met het verzoek een gemotiveerd advies uit te brengen over elk van de kandidaten; dit advies wordt bij hun dossier gevoegd.

   De algemene vergadering hoort de kandidaten die haar binnen [2 negentig ]2 dagen te rekenen van de bekendmaking van de vacature als bedoeld in § 1 daarom [2 langs elektronische weg ]2 hebben verzocht.

   Voor het hof van beroep en het arbeidshof te Brussel worden de adviezen goedgekeurd met een meerderheid van twee derden van de leden van de algemene vergadering.

   De algemene vergadering zendt binnen dertig dagen na het verzoek om advies de gemotiveerde adviezen [2 ... ]2 aan de Minister van Justitie over en deelt een afschrift [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]2 mee aan de betrokken kandidaten. [2 ... ]2.

   [2 Bij gebrek aan adviezen binnen de vastgestelde termijn over elke kandidaat of bij gebrek aan gebruik van het standaardformulier, wordt aan dat advies voorbijgegaan, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de minister van Justitie langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaten. ]2

   [2 De kandidaten beschikken op straffe van verval over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van het advies van de algemene vergadering om hun opmerkingen aan de minister van Justitie langs elektronische weg mee te delen. Wanneer het advies niet tijdig is uitgebracht, dienen zij dit te doen binnen honderdvijfendertig dagen na de bekendmaking bedoeld in paragraaf 1. ]2

§ 4. Binnen [2 negentig ]2 dagen te rekenen van de bekendmaking bedoeld in § 1 zendt de Minister van Justitie aan de bevoegde benoemingscommissie voor [2 de kandidaten wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard ]2 het benoemingsdossier over met het verzoek over te gaan tot een voordracht van een kandidaat.

   In geval van tussenkomst van de algemene vergadering bedoeld in § 3 (en van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 259sexies, § 1 ), wordt deze termijn verlengd met [2 vijfenvijftig dagen ]2. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   Met uitzondering van de gerechtelijke stagiairs moeten de kandidaten, al naar gelang, uiterlijk op het einde van de termijn bedoeld in het eerste en het tweede lid voldoen aan de benoemingsvoorwaarden. De gerechtelijke stagiairs (kunnen zich ten vroegste [3 vijf maanden ]3 voor het einde van de gerechtelijke stage kandidaat stellen en ze ) moeten aan de benoemingsvoorwaarden voldoen op het ogenblik van de benoeming. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   De benoemingscommissie hoort de kandidaten die binnen [2 negentig ]2 dagen te rekenen van de bekendmaking van de vacature als bedoeld in § 1, haar daarom [2 langs elektronische weg ]2 hebben verzocht. In geval van tussenkomst van de algemene vergadering bedoeld in § 3 (of van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 259sexies, § 1 ) wordt deze termijn verlengd met [2 vijfenvijftig dagen ]2. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   (De benoemingscommissie kan ambtshalve beslissen om alle kandidaten [2 wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard ]2 te horen.

   De benoemingscommissie nodigt de kandidaten uit [2 langs elektronische weg ]2 waarin de plaats en het tijdstip waarop zij zich moeten aanbieden, worden vermeld.

   (Van het onderhoud met de kandidaat wordt een geluidsopname gemaakt. Die opname wordt door de Hoge Raad voor de Justitie samen met het dossier over de voordracht bewaard.

   Het op deze manier opgenomen onderhoud wordt uitgetikt wanneer de kandidaat bij de Raad van State beroep instelt tegen de benoeming voor de functie waarvoor hij zich kandidaat stelde. Op dezelfde wijze wordt het onderhoud van de kandidaat die tot de genoemde functie werd benoemd, uitgetikt. Daartoe zendt de Minister van Justitie een kopie van het bij de Raad van State ingestelde beroep aan de voorzitter van de betrokken benoemingscommissie. De uitgetikte tekst wordt door de voorzitter en een lid van de benoemingscommissie gelijkluidend verklaard en door tussenkomst van de Minister van Justitie overgezonden aan de Raad van State. <W 2004-07-09/31, art. 6, 119; Inwerkingtreding : 15-07-2004>

   Een kandidaat die niet verschijnt op het door de benoemingscommissie bepaalde tijdstip wordt, behoudens in geval van overmacht, geacht te verzaken aan de mogelijkheid om gehoord te worden. In geval van overmacht, die soeverein door de benoemingscommissie wordt beoordeeld, wordt de kandidaat opnieuw opgeroepen, voor zover daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de termijn waarover de benoemingscommissie beschikt om de voordracht te doen. <W 2003-05-03/45, art. 18, 111; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 02-06-2004>

   De voordracht gebeurt bij meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen op grond van criteria die betrekking hebben op de bekwaamheid en geschiktheid van de kandidaat.

   In geval van een vacature voor de ambten bedoeld in artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geschiedt de voordracht door de verenigde benoemingscommissie bij meerderheid van twee derden van de stemmen uitgebracht binnen elke benoemingscommissie.

   Van de met redenen omklede voordracht wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de voorzitter en een lid van de benoemingscommissie wordt ondertekend.

   Binnen veertig dagen na het verzoek tot voordracht deelt de benoemingscommissie [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]2 de lijst met de voorgedragen kandidaat en de niet-voorgedragen kandidaten, en het proces-verbaal van voordracht mee aan de Minister van Justitie. Een afschrift van de lijst wordt [2 langs elektronische weg ]2 aan de kandidaten meegedeeld (evenals aan de korpschef van de vacature en de korpschef van de voorgedragen kandidaat ). <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   (Wordt geen voordracht meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn, dan kan de Minister van Justitie vanaf de veertigste dag tot de vijfenvijftigste dag na het verzoek tot voordracht, de benoemingscommissie [2 langs elektronische weg ]2 aanmanen om een voordracht te doen. De benoemingscommissie beschikt over vijftien dagen vanaf de verzending van de aanmaning om vooralsnog een voordracht te doen. ) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   Wordt geen voordracht meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn (of binnen de ingevolge aanmaning verlengde termijn ), dan brengt de Minister van Justitie dit binnen vijftien dagen [2 langs elektronische weg ]2 ter kennis van de kandidaten en wordt een nieuwe oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

§ 5. [2 De Koning beschikt vanaf de ontvangst van de voordracht over vijftig dagen om een beslissing te nemen en deze langs elektronische weg mee te delen aan de benoemingscommissie, aan de kandidaten, aan de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, aan de korpschef van de kandidaat en aan de procureur-generaal van de plaats waar de eed moet worden afgelegd. ]2

   In geval van gemotiveerde weigering beschikt de benoemingscommissie vanaf de ontvangst van deze beslissing over vijftien dagen om een nieuwe voordracht te doen overeenkomstig de nadere regels bepaald in § 4. (De gemotiveerde weigeringsbeslissing wordt [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]2 meegedeeld aan de benoemingscommissie en aan de voorgedragen kandidaat. De korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de benoeming moet geschieden, de korpschef van de voorgedragen kandidaat en andere kandidaten worden [2 langs elektronische weg ]2 op de hoogte gebracht van de weigeringsbeslissing. ) <W 2003-05-03/45, art. 18, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   [2 Telkens wanneer de Koning niet beslist binnen de termijn van vijftig dagen, beschikken de betrokken benoemingscommissie en de kandidaten vanaf de vijfenvijftigste dag over een termijn van vijftien dagen om langs elektronische weg een aanmaning aan de minister van Justitie te betekenen. ]2. Wanneer de Koning binnen vijftien dagen na de betekening geen beslissing treft, wordt zijn stilzwijgen geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld. Bij ontstentenis van tijdige aanmaning en zo het een eerste voordracht betreft, doet de benoemingscommissie een nieuwe voordracht, overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid; zo het geen eerste voordracht betreft, wordt een nieuwe oproep tot de kandidaten bekendgemaakt.

(1)<W 2014-05-08/02, art. 9, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 52, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (3)<W 2017-07-06/24, art. 245, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2019-03-23/03, art. 24, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259ter TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2014-05-08/02, art. 9, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 52, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (3)<W 2016-05-04/03, art. 52,10°, 203; Inwerkingtreding : onbepaald>
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Procedure van aanwijzing in mandaten.
Art. 259quater

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat niet hernieuwbaar is in hetzelfde rechtscollege of hetzelfde parket.

   De andere korpschefs bedoeld in artikel 58bis, 2°, worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat onmiddellijk één keer hernieuwbaar is in hetzelfde rechtscollege of hetzelfde parket. <W 2006-12-18/37, art. 3, 1°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

§ 2. De Minister van Justitie vraagt binnen [5 vijfendertig ]5 dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad [2 door middel van een standaardformulier vastgesteld door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie ]2, [5 voor de kandidaturen die hij ontvankelijk heeft verklaard overeenkomstig de voorwaarden bepaald in de artikelen 287sexies, ]5 een gemotiveerd schriftelijk advies, al naar gelang het geval aan :
(de nog in functie zijnde uittredende korpschef ) van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden; <W 2003-05-03/45, art. 19, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
(de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de kandidaat als magistraat werkzaam is. Voor de magistraten die bij toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid, een opdracht krijgen, verstrekt de federale procureur advies indien de betrokkene voltijds voor hem werkt. Zijn de prestaties niet voltijds dan wordt voor het aspect federaal werk, het advies van de federale procureur aan dat van de korpschef toegevoegd. ) [1 Voor de magistraten bedoeld in artikel 43, § 5bis, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, verstrekt de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde de nodige inlichtingen aan de procureur des Konings van Brussel, die zijn advies verleent. ]1 <W 2006-12-18/37, art. 3, 2°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
3° een vertegenwoordiger van de balie aangewezen door de orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de kandidaat werkzaam is als magistraat. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft, al naar gelang de magistraat behoort tot de Nederlandse of Franse taalrol, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies. [5 Voor de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij dit Hof, geeft de stafhouder van de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie advies. ]5
[7 4° de eerste voorzitter van het hof en de algemene vergadering van het hof wanneer de aanwijzing in het mandaat van voorzitter een benoeming tot raadsheer binnen een hof van beroep of een arbeidshof tot gevolg heeft; in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot raadsheer;
5° de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer de aanwijzing in het mandaat van procureur des Konings of arbeidsauditeur een benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of tot substituut-generaal bij het arbeidshof tot gevolg heeft; in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of tot substituut-generaal bij het arbeidshof;
6° de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer de aanwijzing in het mandaat van federale procureur een benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep en een ambtshalve aanwijzing als eerste advocaat-generaal tot gevolg heeft; in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep en de ambtshalve aanwijzing als eerste advocaat-generaal. ]7

   (Ingeval de in het eerste lid, 2°, bedoelde korpschef dezelfde persoon is als de in het eerste lid, 1° bedoelde korpschef, dan wordt het advies verstrekt hetzij door de algemene vergadering [3 of de korpsvergadering ]3 wat het Hof van Cassatie betreft, [6 hetzij de eerste voorzitter van het hof van beroep voor de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, ]6 hetzij door de voorzitter van het college van procureurs-generaal wat de federale procureur betreft, hetzij door de korpschef van het onmiddellijk hogere rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege wat de andere gevallen betreft. Zulks geldt ook ingeval de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde korpschef om enige reden in de onmogelijkheid is om advies te verstrekken of er in zijn hoofde een persoonlijk tegenstrijdig belang bestaat in de zin van artikel 259ter, § 1, vijfde lid. De regels van artikel 259ter, § 1, tweede lid, en § 2, eerste tot derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. ) <W 2006-12-18/37, art. 3, 3°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

   [13 Onverminderd de toepassing van artikel 259bis-6, § 4, bestaat het aanwijzingsdossier van een korpschef ]13 uitsluitend uit de volgende stukken :
a [5 de kandidatuur met de stavingsstukken bedoeld in artikel 287sexies, achtste lid, met betrekking tot de studies en beroepservaring; ]5;
b het curriculum vitae;
c de schriftelijke adviezen bedoeld in het eerste lid en in voorkomend geval de opmerkingen van de kandidaat [5 , alsmede de stukken waaruit de ontvangst van deze adviezen door de kandidaat blijkt ]5;
d het beleidsplan van de kandidaat;
e de definitieve beoordeling in het evaluatiedossier;
f [5 een uittreksel uit het strafregister dat dateert van na de bekendmaking bedoeld in het eerste lid. ]5 <W 2003-05-03/45, art. 19, 111; Inwerkingtreding : 02-06-2004>

§ 3. Voor een aanwijzing tot eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, eerste voorzitter van het hof van beroep of eerste voorzitter van het arbeidshof is artikel 259ter, § 3, van overeenkomstige toepassing. (Indien de algemene vergadering niet het vereiste quorum bereikt, omdat teveel leden van het betrokken hof van beroep of arbeidshof kandidaat zijn voor de functie van korpschef van dat hof, wordt het in artikel 259ter, § 3, bedoelde advies verstrekt door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie. ) <W 2003-05-03/45, art. 19, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   Voor het overige zijn de bepalingen bedoeld in artikel 259ter, §§ 4 en 5, van overeenkomstige toepassing, behoudens voor wat hierna volgt :
1° de voordracht geschiedt tevens op basis van het standaardprofiel bedoeld in artikel 259bis-13;
2° betreft het een aanwijzing tot korpschef bedoeld in de artikelen 43, § 4, 43bis, § 4, eerste lid, en 49, § 2, eerste en vierde lid in fine, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, dan gebeurt de voordracht door de verenigde benoemingscommissie met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen binnen elke benoemingscommissie;
3° op het ogenblik dat het mandaat daadwerkelijk openvalt moet de kandidaat ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1; <W 2003-05-03/45, art. 19, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-12-18/37, art. 3, 4°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
4° de benoemingscommissie hoort alle kandidaten voor een mandaat van korpschef [5 wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard ]5. <W 2003-05-03/45, art. 19, 111; Inwerkingtreding : 02-06-2004>

(§ 3bis. Uiterlijk op het einde van de 52e maand van de uitoefening van het mandaat brengt de korpschef bedoeld in § 1, tweede lid, de minister van Justitie ervan op de hoogte of hij al dan niet de verlenging van het mandaat vraagt. Indien hij deze verlenging niet vraagt, valt het mandaat open.

   [6 ... ]6

   Indien de betrokkene de verlenging van het mandaat heeft gevraagd, zendt de minister van Justitie uiterlijk 60 dagen voor het verstrijken van het mandaat, het verlengingsdossier dat de stukken bevat bedoeld in artikel 259novies, § 10, veertiende lid, over aan de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.

   De benoemings- en aanwijzingscommissie hoort de korpschef.

   De voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie neemt de vorm aan van een met redenen omklede beslissing tot aanvaarding of weigering van de verlenging van het mandaat van korpschef. Zij wordt uiterlijk 30 dagen voor het verstrijken van het mandaat overgezonden aan de Minister van Justitie.

   De verlenging van het mandaat of het openvallen van het mandaat vindt plaats binnen 30 dagen voor het verstrijken van het mandaat.

   In geval van aanwijzing van een korpschef bedoeld in § 6, derde lid, lopen de in deze paragraaf bedoelde termijnen volgens het tijdschema dat van toepassing zou geweest zijn op zijn voorganger.

   Indien het mandaat van een korpschef niet wordt verlengd, wordt het mandaat, tot de aanwijzing van de opvolger, uitgeoefend door een adjunct-mandaathouder naar orde van dienstanciënniteit of bij ontstentenis van deze door een ander magistraat naar orde van dienstanciënniteit. <W 2006-12-18/37, art. 3, 5°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

§ 4. [8 Tenzij hij reeds is aangewezen in dat mandaat of is benoemd in dat ambt, heeft de aanwijzing van een magistraat als korpschef van een rechtbank, een hof, de vrederechters en rechters in de politierechtbank, een parket, een arbeidsauditoraat of een parket-generaal een aanwijzing in subsidiaire orde tot gevolg, tijdelijk in overtal, in het adjunct-mandaat of een benoeming in het volgende ambt, dat pas zal worden uitgeoefend na afloop van het tweede mandaat en voor zover de uittredende korpschef een positieve evaluatie heeft verkregen in de loop van het vijfde jaar van het lopende mandaat, tenzij de magistraat de voorkeur eraan geeft zijn vroegere benoeming of zijn vroegere adjunct-mandaat terug op te nemen :
- de eerste voorzitter van het hof van beroep [11 wordt aangewezen tot kamervoorzitter ]11 in het hof van beroep;
- de eerste voorzitter van het arbeidshof [11 wordt aangewezen tot kamervoorzitter ]11 in het arbeidshof;
- de procureur-generaal bij het hof van beroep wordt aangewezen tot eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep;
- de federale procureur wordt benoemd tot substituut-procureur-generaal en aangewezen tot eerste advocaat-generaal in het rechtsgebied van het hof van beroep waaruit hij afkomstig is;
- de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep;
- de voorzitter van de [12 ondernemingsrechtbank ]12 wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep;
- de voorzitter van de arbeidsrechtbank wordt benoemd tot raadsheer in het arbeidshof;
- de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep;
- de procureur des Konings [11 wordt benoemd tot substituut-procureur-generaal ]11 bij het hof van beroep;
- de arbeidsauditeur [11 wordt benoemd tot substituut-generaal ]11 bij het arbeidshof.

   De uittredende korpschef kan op zijn verzoek door de Koning opnieuw worden benoemd, desgevallend tijdelijk in overtal, in het ambt waarin hij het laatst was benoemd voor zijn aanwijzing tot korpschef. In voorkomend geval neemt hij tevens het adjunct-mandaat waarin hij was aangewezen weer op in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen, voor zover het niet gaat om een mandaat bedoeld in § 5, achtste lid, of het bijzonder mandaat waarin hij was aangewezen binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin hij is of was benoemd in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen.

   Het tweede lid geldt voor de korpschef die de vermelding "onvoldoende" heeft gekregen bij zijn evaluatie. ]8

§ 5. [9 De aanwijzing in de functie van korpschef van een kandidaat van buiten het rechtscollege of parket geeft aanleiding tot een gelijktijdige benoeming, in voorkomend geval tijdelijk in overtal, in dat rechtscollege of parket zonder dat artikel 287sexies van toepassing is, met uitzondering van de federale procureur die zijn benoeming behoudt en de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank die tegelijkertijd benoemd wordt hetzij als vrederechter in een kanton van het arrondissement, aangewezen door de Koning, hetzij als rechter in de politierechtbank van het arrondissement. In voorkomend geval heeft de aanwijzing in het mandaat van federale procureur bovendien een gelijktijdige aanwijzing in subsidiaire orde, in overtal, als federale magistraat tot gevolg. Wanneer de als voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank aangewezen magistraat geen vrederechter of rechter in de politierechtbank is, wordt hij respectievelijk aangewezen als vrederechter als de ondervoorzitter rechter in de politierechtbank is en als rechter in de politierechtbank als de ondervoorzitter vrederechter is.

   De aanwijzing in het mandaat van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of van procureur des Konings van een kandidaat van buiten het rechtscollege of parket geeft ook aanleiding tot een benoeming in subsidiaire orde, in voorkomend geval tijdelijk in overtal, in de andere rechtbanken van eerste aanleg of parketten van de procureur des Konings van het rechtsgebied van het hof van beroep, overeenkomstig artikel 100 en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

   Het tweede lid is eveneens van toepassing op de aanwijzingen in de [12 ondernemingsrechtbanken ]12, de arbeidsrechtbanken en de arbeidsauditoraten in het rechtsgebied van het Hof van beroep te Brussel.

   De korpschefs die op grond van het eerste lid zijn benoemd tot vrederechter in een kanton, worden in subsidiaire orde benoemd in de andere kantons van het gerechtelijk arrondissement.

   De aanwijzing in het mandaat van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen van een kandidaat van buiten het rechtscollege geeft ook aanleiding tot een benoeming tot rechter in subsidiaire orde, tijdelijk in overtal, in de [12 ondernemingsrechtbank ]12 en in de arbeidsrechtbank te Eupen overeenkomstig artikel 100/1. De aanwijzing in het mandaat van procureur des Konings te Eupen, van een kandidaat van buiten het parket geeft ook aanleiding tot een benoeming tot substituut in subsidiaire orde, tijdelijk in overtal, in het arbeidsauditoraat te Eupen overeenkomstig artikel 156.

   De basisbenoemingen en de benoemingen in subsidiaire orde bedoeld in deze paragraaf nemen een einde bij toepassing van paragraaf 4.

   De aanwijzing als korpschef schorst het adjunct-mandaat.

   De aanwijzing als korpschef maakt evenwel een einde aan het mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel, adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur en ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.

   De houders van een adjunct-mandaat van wie het mandaat geschorst is, kunnen in voorkomend geval in overtal worden vervangen tijdens de duur van het mandaat van korpschef.

   De korpschef kan in voorkomend geval worden vervangen in overtal. ]9

[6 § 5/1. Behoudens het geval waarin bij hun evaluatie de vermelding "onvoldoende" aan hen werd toegekend, mogen de magistraten die een mandaat van korpschef hebben uitgeoefend, respectievelijk de titel van ereeerste-voorzitter, erevoorzitter, ereprocureur-generaal, erefederale procureur, ereprocureur des Konings of ere-arbeidsauditeur dragen. ]6

§ 6. (Het openvallen van een mandaat van korpschef leidt tot toepassing van [3 artikel 287sexies ]3.

   Indien het mandaat van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of van procureur-generaal bij het Hof van Cassatie voortijdig openvalt, wordt [3 artikel 287sexies ]3 enkel toegepast voor zover de normale einddatum van het mandaat ten minste twee jaar verwijderd is van het tijdstip waarop het mandaat openvalt. Indien deze termijn korter is dan twee jaar, wordt het mandaat voltooid door de vervanger bedoeld in [3 artikel 319, tweede lid, tweede zin ]3.

   [1 Indien op het tijdstip waarop een mandaat van federale procureur, van eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, van procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel of van eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel voortijdig openvalt, de normale einddatum van het mandaat ten minste twee jaar verwijderd is, wordt artikel 287sexies toegepast. ]1

   Indien op het tijdstip waarop een mandaat bedoeld in het derde lid voortijdig openvalt, de normale einddatum van het mandaat minder dan twee jaar verwijderd is, wordt het mandaat voltooid door de vervanger bedoeld in [3 artikel 319, tweede lid, tweede zin ]3.

   Indien de vervanging bedoeld in het vierde lid in de loop van het eerste mandaat gebeurt, wordt [3 artikel 287sexies ]3 toegepast voor de toekenning van een mandaat voor de hernieuwingsperiode of voor het resterende deel van deze periode.

   In geval van een oproep tot de kandidaten met toepassing van het tweede, derde en vijfde lid, kunnen op straffe van onontvankelijkheid enkel degenen die voldoen aan dezelfde taalvoorwaarden als de korpschef wiens mandaat voortijdig afloopt, zich kandidaat stellen.

   De duur van het mandaat van degene die met toepassing van het tweede, derde of vijfde lid, tot korpschef wordt aangewezen, wordt in afwijking van § 1 beperkt tot de resterende duur van het mandaat dat voortijdig afloopt. Indien de aanwijzing in een mandaat bedoeld in het derde lid evenwel gebeurt in de loop van het eerste mandaat, wordt voor de hernieuwingsperiode § 3bis toegepast. <W 2006-12-18/37, art. 3, 10°, 145; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2008>

(§ 7. De korpschef kan zijn mandaat voortijdig ter beschikking stellen [5 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]5. Het mandaat wordt evenwel slechts beëindigd na negen maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de terbeschikkingstelling. Deze termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van de betrokken korpschef, worden ingekort.

   [10 De korpschef die het lopende mandaat niet voleindigt, neemt ambtshalve het ambt waarin hij op het tijdstip van zijn aanwijzing was benoemd weer op of, in voorkomend geval, het adjunct-mandaat waarin hij was aangewezen in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen, voor zover het niet gaat om een mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel, adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur of ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank of het bijzonder mandaat binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin hij is of was benoemd waarin hij was aangewezen in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen. ]10

   De korpschef die zijn mandaat voortijdig ter beschikking stelt kan zich gedurende een termijn van twee jaar nadat hij zijn mandaat effectief neerlegde, niet opnieuw kandidaat stellen voor een mandaat van korpschef. <W 2003-05-03/45, art. 19, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

  (NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof de woorden " dat de stukken bevat bedoeld in artikel 259novies, § 10, veertiende lid, " in artikel 259quater, § 3bis, derde lid, vernietigd in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken)

(1)<W 2012-07-19/36, art. 25, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2014-05-08/02, art. 10,1°, 185; Inwerkingtreding : 24-10-2016 (KB 2016-09-28/10, art. 1)> (3)<W 2014-05-08/02, art. 10,2° à 10,8°, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014, bevestigd door W 2014-04-10/73, art. 11, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (4)<W 2016-02-05/11, art. 202, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (5)<W 2016-05-04/03, art. 53, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (6)<W 2017-07-06/24, art. 246, b) ,c) et f), 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (7)<W 2017-07-06/24, art. 246,a), 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (8)<W 2017-07-06/24, art. 246,d, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (9)<W 2017-07-06/24, art. 246,e, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (10)<W 2017-07-06/24, art. 246,g, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (11)<W 2018-12-21/09, art. 157, 222; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (12)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (13)<W 2019-03-23/03, art. 25, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 259quinquies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De titularissen van de adjunct-mandaten bedoeld in artikel 58bis, 3°, worden aangewezen als volgt :
1° de voorzitter en de afdelingsvoorzitters in het Hof van Cassatie, de kamervoorzitters in het hof van beroep en [2 in het arbeidshof, de ondervoorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de [4 ondernemingsrechtbank ]4 en de ondervoorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank. ]2 worden door de bevoegde algemene vergaderingen uit hun midden aangewezen, uit twee kandidaten die door de korpschef op gemotiveerde wijze worden voorgedragen voorzover er voldoende leden zijn die in de voorwaarden verkeren en zich kandidaat hebben gesteld. [1 Voor de hoven met zetel te Brussel ]1 geschieden de voordrachten en de aanwijzing per taalgroep volgens de taalrol van het mandaat.

   Telt het betrokken rechtscollege minder dan zeven magistraten, dan geschiedt de aanwijzing door de korpschef bij beschikking;
(Om te kunnen worden aangewezen tot voorzitter van het Hof van Cassatie moet de kandidaat op het tijdstip waarop het mandaat daadwerkelijk openvalt bovendien ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1. ) <W 2006-12-18/37, art. 4, 1°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
2° de eerste advocaten-generaal bij de hoven, de advocaten-generaal bij het hof van beroep en het arbeidshof [1 , de eerste substituten, de eerste substituut-procureur des Konings die de functie van adjunct-procureur des Konings van Brussel uitoefent en de eerste substituut-arbeidsauditeur die de functie van adjunct-arbeidsauditeur van Brussel uitoefent ]1 worden door de Koning aangewezen op gemotiveerde voordracht door de korpschef van twee kandidaten, indien voorhanden.

   (Om te kunnen worden aangewezen tot eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat op het tijdstip waarop het mandaat daadwerkelijk openvalt bovendien ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1. ) <W 2006-12-18/37, art. 4, 2°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
[2 3° de afdelingsvoorzitter bij een rechtbank wordt [3 ... ]3 aangewezen door de algemene vergadering uit twee kandidaten op een met redenen omklede voordracht van de voorzitter van de rechtbank uit magistraten van de zetel die zich bij hem kandidaat hebben gesteld.

   De Koning wijst een afdelingsprocureur of afdelingsauditeur aan [3 ... ]3 op een met redenen omklede voordracht door de korpschef van twee parketmagistraten die zich bij hem kandidaat hebben gesteld.

   De afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, of afdelingsauditeur, kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen, in voorkomend geval in overtal. ]2 [3 Naargelang het geval kan de vervanging worden toegestaan in de rechtbank of het parket waarin de aanwijzing heeft plaatsgevonden of, indien de aangewezen persoon magistraat was in een andere rechtbank of in een ander parket dan in de rechtbank of het parket waarin hij wordt aangewezen, in die rechtbank of dat parket. ]3

   [3 De aanwijzing in het mandaat van afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur of afdelingsauditeur schorst het adjunct-mandaat waarin die magistraat was aangewezen binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin de aanwijzing als afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur of afdelingsauditeur heeft plaatsgevonden. De aanwijzing in het adjunct-mandaat van afdelingsprocureur of afdelingsauditeur maakt evenwel een einde aan het adjunct-mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel of van adjunct-arbeidsauditeur van Brussel. ]3

(§ 1bis. De aanwijzingen in de adjunct-mandaten van voorzitter van het Hof van Cassatie en van eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie gebeuren voor een niet-hernieuwbare termijn van vijf jaar.

   De voorzitter van het Hof van Cassatie en de eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie worden onderworpen aan een evaluatie in de loop van het vijfde jaar van het mandaat.

   Bij het verstrijken van hun mandaat nemen zij het laatste ambt of het laatste adjunct-mandaat waarin zij werden benoemd of aangewezen, weer op. In voorkomend geval verdwijnt het overtal bij het openvallen van een mandaat van dezelfde rang.

   De aanwijzing als voorzitter van het Hof van Cassatie schorst het adjunct-mandaat van [3 sectievoorzitter ]3 in het Hof van Cassatie.

   In geval van vervroegde beëindiging van het mandaat wordt de in § 1 bedoelde procedure aangevat met het oog op de aanwijzing van een magistraat van dezelfde taalrol die het lopende mandaat beëindigt. <W 2006-12-18/37, art. 4, 3°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

[3 § 1ter. De aanwijzingen als ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank gebeuren voor een termijn van vijf jaar die kan worden hernieuwd na evaluatie indien de nieuwe voorzitter dezelfde hoedanigheid heeft als de uittredende voorzitter of indien de magistraat die is aangewezen als voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank geen vrederechter of rechter in de politierechtbank is. De vervroegde beëindiging van het mandaat van voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank heeft tot gevolg dat het mandaat van ondervoorzitter wordt beëindigd bij de eedaflegging van de opvolger van de voorzitter, behalve indien de nieuwe voorzitter dezelfde hoedanigheid heeft als de uittredende voorzitter of indien de magistraat die is aangewezen als voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank geen vrederechter of rechter in de politierechtbank is.

   In geval van vervroegde beëindiging van het mandaat van ondervoorzitter, wordt de in paragraaf 1 bedoelde procedure aangevat met het oog op de aanwijzing van de magistraat die het lopende mandaat zal beëindigen. Naargelang de te vervangen ondervoorzitter vrederechter of rechter in de politierechtbank was, zal hij respectievelijk worden vervangen door een vrederechter of een rechter in de politierechtbank.

   Bij niet-hernieuwing van het mandaat van ondervoorzitter wordt de procedure bedoeld in paragraaf 1 aangevat.

   Bij het verstrijken van hun mandaat nemen zij het laatste ambt waarin zij werden benoemd weer op.

   De ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank wordt verondersteld zijn mandaat te hebben aangevat op de datum van de eedaflegging van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank. ]3

§ 2. De aanwijzingen in de (andere ) adjunct-mandaten gebeuren voor een termijn van drie jaar die kan worden hernieuwd na evaluatie. Na negen jaar ambtsvervulling woen zij na evaluatie vast aangewezen. [2 De afdelingsvoorzitters, afdelingsprocureurs, [3 en de afdelingsauditeurs ]3 worden niet vast aangewezen in hun adjunct-mandaat. ]2 <W 2006-12-18/37, art. 4, 4°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

   Bij niet-hernieuwing van het mandaat wordt de procedure bedoeld in § 1 aangevat. In dit geval neemt de magistraat bij het verstrijken van zijn mandaat het ambt of het adjunct-mandaat waarin hij het laatst werd benoemd of vast aangewezen weer op. In voorkomend geval verdwijnt het overtal bij het openvallen van een mandaat van dezelfde rang. <W 2006-12-18/37, art. 4, 5°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

(1)<W 2012-07-19/36, art. 26, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 61, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014, gewijzigd door W 2014-05-08/02, art. 109, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 54, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 259sexies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De titularissen van de bijzondere mandaten bedoeld in artikel 58bis, 4°, worden aangewezen als volgt :
1° de onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de [4 familie- en jeugdrechtbank ]4 worden door de Koning aangewezen op voordracht van de bevoegde algemene vergadering uit de kandidaten die op gemotiveerde wijze door de korpschef worden voorgesteld.

   Zij worden aangewezen uit de rechters die gedurende ten minste drie jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter in de rechtbank van eerste aanleg hebben uitgeoefend en die voornoemde ambten reeds hebben uitgeoefend krachtens artikel 80, tweede lid, tenzij de Koning van de laatste voorwaarde afwijkt en Hij zijn keuze met bijzondere redenen omkleedt.

   (Om het ambt van onderzoeksrechter, beslagrechter of rechter in de [4 familie- en jeugdrechtbank ]4 te kunnen uitoefenen moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.

   Bovendien, om het ambt van onderzoeksrechter [4 of van rechter van de familie- en jeugdrechtbank ]4 te kunnen uitoefenen, moet men gedurende tenminste een jaar het ambt van rechter in de rechtbank van eerste aanleg hebben uitgeoefend. <W 2007-01-31/30, art. 46, 146; Inwerkingtreding : 02-02-2008>
2° de [4 familie- en jeugdrechter ]4 in hoger beroep wordt door de Koning aangewezen op voordracht van de bevoegde algemene vergadering uit de kandidaten die op gemotiveerde wijze door de korpschef worden voorgesteld. Hij wordt aangewezen uit de kamervoorzitters en raadsheren;
Om het ambt [4 familie- en jeugdrechter ]4 in hoger beroep te kunnen uitoefenen moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. <W 2007-01-31/30, art. 46, 146; Inwerkingtreding : 02-02-2008>
3° de verbindingsmagistraten in jeugdzaken, de bijstandsmagistraten en de federale magistraten worden aangewezen uit de leden van het openbaar ministerie die gedurende ten minste vijf jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van onderzoeksrechter hebben uiteoefend. <W 2006-06-13/40, art. 42, 2°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

   De aanwijzing geschiedt door de Koning op voordracht van de verenigde benoemingscommissie overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 259ter, §§ 1, 2, 4 en 5. (Voor de verbindingsmagistraten in jeugdzaken wordt het door artikel 259ter, § 1, 1°, voorgeschreven advies niet ingewonnen. ) <W 2006-06-13/40, art. 42, 3°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

   (Om het ambt van verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat of federaal magistraat te kunnen uitoefenen moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ) <W 2007-01-31/30, art. 46, 146; Inwerkingtreding : onbepaald, ten laatste op 02-02-2008>

   De Minister van Justitie zendt binnen [7 negentig dagen ]7 te rekenen van de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad aan het college van procureurs-generaal voor elke kandidaat het benoemingsdossier over met het verzoek een gemotiveerd advies uit te brengen over elk van de kandidaten; dit advies wordt bij hun dossier gevoegd.

   Het college van procureurs-generaal hoort de kandidaten die haar binnen [7 negentig dagen ]7 te rekenen van de bekendmaking van de vacature zoals bedoeld in het vorige lid daarom [7 langs elektronische weg ]7 hebben verzocht.

   [7 Het College van procureurs-generaal zendt binnen dertig dagen na het verzoek om advies de met redenen omklede adviezen over aan de minister van Justitie en deelt langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs een afschrift mee aan de betrokken kandidaten. ]7

   Bij gebrek aan adviezen binnen de vastgestelde termijn over elke kandidaat, wordt met deze adviezen geen rekening gehouden, hetgeen uiterlijk acht dagen na het verstrijken van die termijn door de Minister van Justitie [7 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]7 wordt meegedeeld aan de betrokken kandidaten.
4° De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep uit de [1 rechters [7 ... ]7 of raadsheren [7 ... ]7 ]1 die zich kandidaat hebben gesteld. <W 2006-12-27/33, art. 82, 1°, 144; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

   De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep en voegen er hun advies aan toe.

   De eerste voorzitter van het hof van beroep bezorgt de voordracht en de adviezen aan de Minister van Justitie.

   [1 Om te worden aangewezen als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, moet het bewijs worden geleverd van vijf jaar ervaring als werkend magistraat, waarvan drie jaar als rechter [7 bij het hof van beroep ]7 of raadsheer bij het hof van beroep en de voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, die georganiseerd wordt [3 door het Instituut voor gerechtelijke opleiding ]3.

   De rechter in de strafuitvoeringsrechtbank kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door middel van een benoeming of, in voorkomend geval, van een aanwijzing in overtal. ]1 [7 Naargelang het geval kan de vervanging worden toegestaan in het rechtscollege waarin de aanwijzing heeft plaatsgevonden of, indien hij is benoemd in een ander rechtscollege, in dat rechtscollege. ]7
[1 De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de procureur-generaal bij het hof van beroep uit de substituten-procureurs des Konings en de substituten-procureur-generaal [2 en ]2 de advocaten-generaal bij het hof van beroep die zich kandidaat hebben gesteld. ]1

   De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de betrokken procureur-generaal en voegen er hun advies aan toe.

   De procureur-generaal bij het hof van beroep bezorgt de voordracht en de adviezen aan de Minister van Justitie.

   [2 De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen uit de magistraten bedoeld in het eerste lid die minimum vijf jaar ervaring hebben, waarvan drie jaar als substituut van de procureur des Konings, substituut van de procureur-generaal of advocaat-generaal bij het hof van beroep en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. ]2

   [1 De parketmagistraat gespecialiseerd in [5 strafuitvoeringszaken en interneringszaken ]5 kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door middel van een benoeming of, in voorkomend geval, van een aanwijzing in overtal. ]1 [7 Naargelang het geval kan de vervanging worden toegestaan in het parket waarin de aanwijzing heeft plaatsgevonden of, indien hij is benoemd in een ander parket, in dat parket ]7 <W 2006-05-17/36, art. 19, 2°, 132; Inwerkingtreding : 31-08-2006>

§ 2. De onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de jeugdrechtbank worden aangewezen voor een termijn van een jaar, die na evaluatie een eerste maal voor twee jaar en vervolgens telkens voor vijf jaar kan worden hernieuwd.

   [8 De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen voor een periode van een jaar, die een eerste maal voor een periode van drie jaar en vervolgens telkens voor een periode van vier jaar kan worden verlengd, na evaluatie. ]8

   De jeugdrechters in hoger beroep worden aangewezen voor een termijn van drie jaar die na evaluatie telkens voor vijf jaar kan worden hernieuwd.

   [6 De verbindingsmagistraten in jeugdzaken en de bijstandsmagistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar, die na evaluatie tweemaal kan worden hernieuwd. De federale magistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar die na een positieve evaluatie telkens voor vijf jaar kan worden hernieuwd. Na twee hernieuwingen kan het mandaat van federaal magistraat maar hernieuwd worden mits een bijkomende positief advies van het College van procureurs-generaal. ]6

   De magistraten van het openbaar ministerie die worden aangewezen tot verbindingsmagistraat in jeugdzaken of federaal magistraat kunnen vervangen worden door een benoeming en, in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal. <W 2003-05-03/45, art. 20, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-06-13/40, art. 42, 5°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

§ 3. Ingeval een bijzonder mandaat niet wordt hernieuwd, wordt de procedure bedoeld in § 1 aangevat.

   De verbindingsmagistraat in jeugdzaken, de bijstandsmagistraat en de federale magistraat nemen na het verstrijken van hun mandaat het ambt waarin zij zijn benoemd weer op en in voorkomend geval het adjunct-mandaat waarin zij zijn aangewezen. [9 De aanwijzing in één van de in de eerste zin bedoelde mandaten maakt een einde aan het mandaat van afdelingsprocureur, van afdelingsauditeur, van adjunct-procureur des Konings te Brussel en van adjunct-arbeidsauditeur te Brussel. ]9 <W 2006-06-13/40, art. 42, 6°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

   [9 Met uitzondering van de adjunct-mandaten bedoeld in het tweede lid, tweede zin, worden de niet vast adjunct-mandaten geschorst voor de duur van de mandaten van verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat en federale magistraat. ]9

   Het bijzonder mandaat van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat of substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken neemt een einde wanneer de betrokkene een opdracht als bedoeld in de artikelen 308, [10 309/1, ]10 [11 309/2, ]11 323bis, 327 en 327bis aanvaardt. <W 2001-06-21/42, art. 17, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W 2006-06-13/40, art. 42, 7°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

(1)<W 2013-12-01/01, art. 62, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 110, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-04-10/73, art. 12, 187; Inwerkingtreding : 02-02-2008> (4)<W 2013-07-30/23, art. 121, 192; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2014-05-05/11, art. 103, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (6)<W 2016-02-05/11, art. 203, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (7)<W 2016-05-04/03, art. 55, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251> (8)<W 2016-05-04/03, art. 55,9°, 203; Inwerkingtreding : 13-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251> (9)<W 2017-07-06/24, art. 247, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (10)<W 2018-05-25/02, art. 18, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018> (11)<W 2019-05-05/10, art. 96, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
Art. 259sexies/1

[1 De rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden [3 aangewezen uit de magistraten van de zetel of uit de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis ]3 die gedurende ten minste tien jaar een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel hebben uitgeoefend en die nog nooit een tuchtsanctie hebben opgelopen, tenzij deze werd uitgewist.

   De rechters in de tuchtrechtbank worden door de algemene vergaderingen van de rechtbanken van eerste aanleg aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar uit de kandidaten die op een met redenen omklede wijze door de korpschef worden voorgesteld.

   De raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden door de algemene vergaderingen van de hoven van beroep aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar uit de kandidaten die op een met redenen omklede wijze door de korpschef worden voorgesteld.

   [2 De kandidaturen voor de mandaten van rechter bij de tuchtrechtbank en van raadsheer bij de tuchtrechtbank in hoger beroep worden naar de bevoegde algemene vergadering gestuurd binnen een termijn van een maand vanaf de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.

   De voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en de eerste voorzitters van de hoven van beroep bezorgen de naam van de aangewezen rechters en raadsheren aan de minister van Justitie binnen vijfenzeventig dagen na de oproep tot kandidaten. ]2

   De Koning stelt het contingent vast van de rechters die zitting kunnen houden in de tuchtrechtbank en van de raadsheren die zitting kunnen houden in de tuchtrechtbank in hoger beroep.

   De korpschefs en de leden van de Hoge Raad voor de Justitie kunnen niet worden aangewezen om zitting te houden in de tuchtrechtscolleges.

   Het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een in de artikelen 308, [4 309/2, ]4 323bis, 327 en 327bis bedoelde opdracht aanvaardt. Het mandaat neemt ambtshalve een einde wanneer hem een tuchtstraf wordt opgelegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-15/08, art. 4, 182; Inwerkingtreding : 09-04-2014 (KB 2014-03-28/13, art. 3, 1°)> (2)<W 2014-05-08/02, art. 29, 185; Inwerkingtreding : 09-04-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 248, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2019-05-05/10, art. 97, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
Art. 259septies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De uitoefening van een mandaat van korpschef is onverenigbaar met de uitoefening van een adjunct-mandaat en met de uitoefening van een bijzonder mandaat indien dit laatste buiten het rechtscollege gebeurt.

   De uitoefening van een adjunct-mandaat is verenigbaar met de uitoefening van een bijzonder mandaat voor zover dit binnen hetzelfde rechtscollege gebeurt.

   ( [4 Met uitzondering van de mandaten van afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur en afdelingsauditeur [5 [6 en van eerste advocaat-generaal ]6 bij het hof van beroep ]5 is een aanwijzing in een adjunct-mandaat overeenkomstig artikel 259quinquies ]4 uitsluitend mogelijk in het rechtscollege waar de magistraat op de personeelsformatie wordt aangerekend.

   Met uitzondering van de mandaten van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, van verbindingsmagistraat in jeugdzaken, van bijstandsmagistraat, van federaal magistraat en van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken is de aanwijzing in een bijzonder mandaat overeenkomstig artikel 259sexies uitsluitend mogelijk in het rechtscollege waar de magistraat op de personeelsformatie aangerekend wordt. <W 2000-07-17/34, art. 6, 080; Inwerkingtreding : 02-08-2000> <W 2006-06-13/40, art. 43, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

   (Tijdens de uitoefening van hun mandaat kunnen de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken in een adjunct-mandaat worden aangewezen in het rechtscollege van herkomst. Artikel 323bis, § 1, tweede tot vierde lid, is op hen van toepassing. ) <W 2006-05-17/36, art. 20, 2°, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   [1 In geval van met redenen omklede behoeften kan een onderzoeksrechter, een [2 rechter in de familie- en jeugdrechtbank ]2 of een beslagrechter echter met zijn instemming, na gunstig advies van de betrokken korpschefs en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken bij beschikking van de eerste voorzitter, de opdracht worden gegeven zijn ambt gelijktijdig en voor een beperkte periode uit te oefenen in een andere rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied. In de beschikking van de eerste voorzitter wordt vermeld waarom deze opdracht [2 onontbeerlijk ]2 is en worden de nadere regels van de opdracht bepaald. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 63, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 111, 185; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2014-05-05/11, art. 104, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (4)<W 2014-12-19/24, art. 30, 196; Inwerkingtreding : 08-01-2015> (5)<W 2017-07-06/24, art. 249, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (6)<W 2018-12-21/09, art. 158, 222; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK Vquater. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 47, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De gerechtelijke stage.
Art. 259octies

[1 § 1. De kandidaten die zich voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage inschrijven, moeten, op het ogenblik van hun inschrijving, licentiaat in de rechten of houder van een masterdiploma in de rechten en tijdens de periode van vier jaar voorafgaand aan de inschrijving gedurende ten minste twee jaar als houder van het diploma van licentiaat of master in de rechten als voornaamste beroepsactiviteit hetzij een stage bij de balie hebben doorlopen, hetzij andere juridische functies hebben uitgeoefend.

   De kandidaturen voor dit vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage moeten worden ingediend binnen een maand na de bekendmaking van de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.

   De Koning bepaalt bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en op advies van het College van het openbaar ministerie en van het College van de hoven en rechtbanken voor elk gerechtelijk jaar vóór 30 april het aantal vacante plaatsen van gerechtelijk stagiair voor de Nederlandse en voor de Franse taalrol. De Koning houdt rekening met het aantal gerechtelijke attachés bedoeld in § 7.

   De minister bevoegd voor Justitie benoemt de gerechtelijke stagiairs en wijst op gezamenlijk voorstel van het College van hoven en rechtbanken en het College van het openbaar ministerie het rechtsgebied van het hof van beroep aan waar de stage wordt doorgemaakt. De procureur-generaal verleent, binnen dit rechtsgebied, dienstaanwijzing aan de gerechtelijk stagiair bij een parket van de procureur des Konings of een arbeidsauditoraat en de eerste voorzitter van het hof van beroep verleent dienstaanwijzing aan de gerechtelijk stagiair in een rechtbank van eerste aanleg, een [2 ondernemingsrechtbank ]2 of een arbeidsrechtbank.

   Bij de benoeming, de aanwijzing in een rechtsgebied van een hof van beroep en de dienstaanwijzing van de gerechtelijke stagiairs wordt rekening gehouden met de voorrang volgens de rangschikking bedoeld in artikel 259bis-9, § 1/1, tweede lid.

§ 2. De stage die toegang geeft tot het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel heeft een duur van twee jaar. Zij behelst een opleiding bestaande uit een cyclus van cursussen georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding en een praktische opleiding die verloopt in verschillende opeenvolgende stadia :
- van de 1e tot de 11e maand, stage bij een parket van de procureur des Konings en/of van de arbeidsauditeur; deze periode omvat eveneens een maand in een administratieve dienst van een of meer parketten;
- van de 12e tot de 14e maand een externe stage;
- van de 15e tot de 24e maand, stage bij een of meer kamers van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en/of de [2 ondernemingsrechtbank ]2; deze periode omvat eveneens een maand in een of meer griffies.

   Het programma van de externe stage wordt goedgekeurd door de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage.

   De deelname aan de opleidingssessies georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding is verplicht voor alle gerechtelijke stagiairs.

§ 3. De gerechtelijk stagiair staat tijdens de hele duur van zijn stage, ook tijdens de externe stage, onder het gezag en toezicht van de korpschef van het parket of de zetel waar hij zijn stage doormaakt.

   Hij staat eveneens onder leiding van twee stagemeesters die met zijn opleiding zijn belast en die bij de opmaak en de follow-up van het stageprogramma worden bijgestaan door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. De eerste is magistraat bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. De tweede is magistraat van de zetel in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [2 ondernemingsrechtbank ]2. Zij worden door hun respectievelijke korpschefs aangewezen onder de magistraten die de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding georganiseerde gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd. Deze opleiding wordt minstens tweejaarlijks georganiseerd.

   De stagiair moet vóór het einde van de 9e maand van de stage een met redenen omkleed voorstel inzake de externe stage ter goedkeuring voorleggen aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage.

   In de loop van de 12e maand van de stage zendt de eerste stagemeester aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage een omstandig verslag over omtrent het verloop van het eerste deel van de stage en in de loop van de 15e maand van de stage een omstandig verslag omtrent het verloop van de externe stage. Hij bezorgt een afschrift van die verslagen aan de procureur des Konings en/of de arbeidsauditeur van het parket of het auditoraat waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de betrokken procureur-generaal.

   In de loop van de 21e maand zendt de tweede stagemeester aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage een omstandig verslag over omtrent het verloop van het derde deel van de stage en bezorgt een afschrift ervan aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en/of van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep. Indien nodig dient de stagemeester op dezelfde wijze een aanvullend verslag in omtrent de laatste drie stagemaanden.

   Vóór het einde van de 22e stagemaand zendt de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage het omstandig eindverslag en de door de stagemeesters opgestelde verslagen over aan de minister bevoegd voor Justitie en zendt een afschrift van het eindverslag over aan de korpschefs van het parket en van het rechtscollege waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de betrokken procureur-generaal en eerste voorzitter van het hof van beroep.

   De gerechtelijk stagiair ontvangt binnen dezelfde termijn een afschrift van de stageverslagen. Indien de inhoud van een of meer verslagen ongunstig is, brengt de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage advies uit, na de betrokkene te hebben gehoord. Van de inachtneming van dit voorschrift wordt melding gemaakt in het aan de minister bevoegd voor Justitie toegezonden verslag.

   Indien het eindverslag gunstig is en de stagiair alle stageverplichtingen is nagekomen, reikt de directeur van het Instituut voor gerechtelijke opleiding aan de stagiair in de loop van de 22e stagemaand een getuigschrift uit waaruit blijkt dat hij met vrucht de gerechtelijke stage heeft voltooid en zendt hij een afschrift ervan aan de minister bevoegd voor Justitie. Het getuigschrift wordt echter ingetrokken indien de stagiair een ernstige fout maakt gedurende de laatste twee stagemaanden.

§ 4. De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage, op gemotiveerd advies van de korpschef van het parket of van het rechtscollege waar de stagiair zijn stage doormaakt en van de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage, vroegtijdig beëindigen wegens professionele ongeschiktheid na de betrokkene te hebben gehoord en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De opzegtermijn gaat in na het verstrijken van de kalendermaand waarin de opzegging ter kennis wordt gebracht van de betrokkene.

   De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage, op gemotiveerd advies van de korpschef van het parket of van het rechtscollege waar de stagiair zijn stage doormaakt en van de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage, ook vroegtijdig beëindigen wegens een ernstige fout na de betrokkene te hebben gehoord en zonder opzegtermijn.

   In de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid is de betrokkene onderworpen aan de artikelen 7 tot 13 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.

   De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage om gegronde redenen schorsen, hetzij ambtshalve na advies van de betrokken korpschef, hetzij op verzoek van de betrokkene.

   In geval van een onafgebroken schorsing of afwezigheid van meer dan een maand wordt de stage van rechtswege met eenzelfde termijn verlengd zonder dat deze verlenging meer dan acht maanden kan bedragen.

   Het vierde en het vijfde lid zijn niet van toepassing op de in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 bedoelde verloven met betrekking tot moederschapsbescherming, die worden gelijkgesteld met stageperiodes.

§ 5. De gerechtelijke stagiairs benoemd overeenkomstig § 1 worden in die hoedanigheid in dienst genomen nadat zij de eed hebben afgelegd die bepaald is in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eed.

   De stagiair heeft niet de hoedanigheid van magistraat.

   De stagiair heeft, voor de duur van de stage bij het parket van de procureur des Konings of voor de duur van de stage bij het parket van de arbeidsauditeur, de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier respectievelijk van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, maar mag in die hoedanigheid niet optreden dan na aanstelling door de procureur-generaal.

   Na zes maanden stage kan hij door de procureur-generaal worden aangesteld om het ambt van openbaar ministerie geheel of ten dele uit te oefenen, enkel voor de duur van de stage bij het parket van de procureur des Konings en/of van de arbeidsauditeur.

   Tijdens de duur van de stage bij de zetel kan de stagiair als griffier worden toegevoegd overeenkomstig artikel 329. In die periode staat de gerechtelijk stagiair de rechter of de rechters bij uit wie de kamer van de rechtbank waarvoor hem dienstaanwijzing is verleend, is samengesteld. Hij woont de beraadslagingen bij, maar kan geen rechter vervangen.

   Die dienstaanwijzingen worden ter kennis gebracht van de in § 3 bedoelde stagemeesters en van de respectieve korpschefs.

   Het ambt van gerechtelijk stagiair is onverenigbaar met iedere andere bezoldigde betrekking. De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan op advies van de betrokken stagemeester aan de belanghebbende evenwel toestemming verlenen tot de uitoefening van de ambten bedoeld in artikel 294, eerste lid.

§ 6. De gerechtelijk stagiair ontvangt :
1° een wedde uitbetaald na vervallen termijn, berekend in de weddeschaal NA 11, die aan het personeel van de federale overheidsdiensten wordt toegekend;
2° de in deze schaal voorziene tussentijdse verhogingen;
3° de bijslagen, vergoedingen en bijkomende bezoldigingen die aan het personeel van de federale overheidsdiensten worden toegekend, in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor voornoemd personeel;
4° een forfaitaire premie van 138 euro per daadwerkelijk in een parket van de procureur des Konings geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat. Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. Het maximumbedrag van de premies voor de wettelijke stageperiode in het parket mag niet hoger zijn dan 1 242 euro.

   Bij de benoeming tot de stage, wordt de wedde vastgesteld door enkel een periode van twee jaar in aanmerking te nemen die geldt als de ervaring vereist overeenkomstig § 1, eerste lid, als voorwaarde voor deelname aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de stage.

   De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van het personeel is ook van toepassing op de wedde van de stagiair en op de wachtpremie. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

   De volledige wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de stagiairs van het openbaar ambt is op de gerechtelijk stagiair toepasselijk.

   De Koning regelt de rechtshulp aan de gerechtelijke stagiairs en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade, overeenkomstig de bepalingen die op het rijkspersoneel van toepassing zijn.

§ 7. Indien de stage met vrucht is voltooid en de benoeming van de stagiair niet kan plaatshebben op het einde van de 24e maand, benoemt de Koning de stagiair ambtshalve tot gerechtelijk attaché bij de hoven en rechtbanken of bij het openbaar ministerie, naargelang van het geval.

   Daartoe stellen de gerechtelijke stagiairs vóór het einde van de 21e maand van hun stage de minister bevoegd voor Justitie elektronisch ervan in kennis of zij eventueel, na afloop van hun stage, bij voorkeur bij het parket dan wel bij de zetel de functie van gerechtelijk attaché willen uitoefenen.

   De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde wijst naargelang van de noodwendigheden van de dienst en, indien mogelijk, op grond van de voorkeur van de gerechtelijk attaché, de rechtbank of het parket aan waarin hij zijn ambt zal uitoefenen. De noodwendigheden van de dienst worden opgesteld op advies van het College van de hoven en rechtbanken en van het College van het openbaar ministerie.

   Het College van hoven en rechtbanken en het College van het openbaar ministerie brengen elk jaar aan de minister bevoegd voor Justitie verslag uit met betrekking tot de situatie van de gerechtelijk attachés bij de hoven en rechtbanken en het openbaar ministerie, evenals de evaluatie van de overgang naar de magistratuur in de loop van het afgelopen gerechtelijk jaar. Dit verslag wordt overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.

   De gerechtelijk attaché heeft bij het parket de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier respectievelijk van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, maar mag in die hoedanigheid niet optreden dan na aanstelling door de procureur-generaal. Hij kan door de procureur-generaal worden aangesteld om het ambt van openbaar ministerie geheel of ten dele uit te oefenen onder toezicht van de korpschef van het parket waaraan hij verbonden is.

   De gerechtelijk attaché bij de hoven en rechtbanken staat onder toezicht van de korpschef van het rechtscollege waaraan hij is verbonden. Hij kan als griffier worden toegevoegd overeenkomstig artikel 329. Hij staat de rechter of de rechters bij uit wie de kamer van de rechtbank waarvoor hem dienstaanwijzing is verleend, is samengesteld. Hij woont de beraadslagingen bij en kan een plaatsvervanging waarnemen.

§ 8. Het statuut van de referendarissen en parketjuristen is van toepassing op de gerechtelijke attachés onder voorbehoud van het volgende :
1° de gerechtelijk attaché ontvangt een wedde uitbetaald na vervallen termijn, die overeenkomt met een ambt in de klasse A1;
2° voor de toepassing van artikel 372bis wordt de duur van de gerechtelijke stage als schaalanciënniteit gerekend en wordt de gerechtelijk attaché geacht twee keer ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" te hebben gekregen;
3° de gerechtelijk attaché is vrijgesteld van de stageperiode die aan de benoeming voorafgaat;
4° de gerechtelijk attaché ontvangt een forfaitaire premie van 138 euro per daadwerkelijk in een parket van de procureur des Konings geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat. Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. Het aantal gepresteerde wachtdiensten per jaar mag niet hoger zijn dan 18.

   De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel is ook van toepassing op de wedde van de gerechtelijk stagiair en op de wachtpremie. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 250, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK Vquinquies. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De evaluatie van magistraten.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Algemene bepalingen.
Art. 259novies

<W 2006-12-18/37, art. 5, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008> § 1. De werkende beroepsmagistraten worden onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie, hetzij een periodieke evaluatie wanneer het een benoeming betreft, hetzij een evaluatie van het mandaat wanneer het een mandaat van korpschef, een adjunct-mandaat of een bijzonder mandaat betreft.

   De periodieke evaluaties geschieden binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijnen bepaald in dit hoofdstuk. Er kan vervroegd worden overgegaan tot een nieuwe evaluatie wanneer zich sedert de laatste evaluatie bijzondere feiten hebben voorgedaan of bijzondere vaststellingen zijn gedaan.

   De periodieke evaluatie kan leiden tot een beoordeling " zeer goed ", " goed ", " voldoende " of " onvoldoende ". De evaluatie van de houders van mandaten kan leiden tot een beoordeling " goed " of " onvoldoende ".

   De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening, met uitsluiting van de inhoud van een rechterlijke beslissing, en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten.

   De evaluatie van de korpschefs heeft tevens betrekking op hun managementcapaciteiten en inzonderheid op het personeelsbeheer en de initiatieven genomen met het oog op de bestrijding van de gerechtelijke achterstand.

   De Koning bepaalt op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten en mandaten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op.

§ 2. Bij de aanvang van de periode waarover de magistraat moet worden geëvalueerd vindt een planningsgesprek plaats tussen de magistraat en zijn beoordelaars of één van hen.

   De plaats en het tijdstip waarop het planningsgesprek zal plaatshebben, worden uiterlijk vijftien dagen vooraf [2 langs elektronische weg ]2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de magistraat.

   Het planningsgesprek strekt ertoe op grond van de concrete functiebeschrijving van de magistraat en rekening houdend met de organisatorische context de doelstellingen voor de komende evaluatieperiode vast te stellen. Die doelstellingen moeten specifiek, meetbaar, aanvaardbaar en realiseerbaar zijn.

   De beoordelaars, of één van hen, bepalen welke beoordeling aan de magistraat zal worden verleend indien hij de vooropgestelde doelstellingen haalt. Gaat het niet om de hoogste beoordeling dan wordt aan de magistraat meegedeeld welke doelstellingen bereikt zouden moeten worden om een betere beoordeling te behalen.

   De magistraat stelt, ten behoeve van zijn beoordelaars of één van hen, een verslag op van het planningsgesprek.

   Dit verslag vermeldt de punten waarover overeenstemming werd bereikt. Voor de punten waarover geen overeenstemming werd bereikt, worden de verschillende standpunten weergegeven.

   Bij gebrek aan overeenstemming wordt het meningsverschil zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Indien de beoordelaars, of één van hen, van oordeel zijn dat het verslag geen accurate weergave is van de inhoud van het planningsgesprek, voegen zij hun versie eraan toe. Een afschrift wordt aan de magistraat bezorgd.

   Het origineel van het verslag en, in voorkomend geval, de versie van de beoordelaars worden bewaard in het evaluatiedossier.

§ 3. In de loop van de evaluatieperiode kan tot een functioneringsgesprek worden overgegaan wanneer aanleiding bestaat om de functiebeschrijving of de doelstellingen aan te passen. Dit gebeurt hetzij op initiatief van de beoordelaars, of van één van hen, hetzij op verzoek van de magistraat.

   De plaats en het tijdstip worden in gemeen overleg bepaald.

   Bij gebrek aan consensus vindt het functioneringsgesprek plaats binnen vijftien dagen na het schriftelijk verzoek van één van de partijen dat aan de andere partij [2 langs elektronische weg ]2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis is gebracht.

   De magistraat stelt, ten behoeve van zijn beoordelaars, of één van hen, een verslag op van het functioneringsgesprek, overeenkomstig de procedure bepaald in § 2, zesde tot achtste lid.

§ 4. De plaats en het tijdstip waarop het evaluatiegesprek plaatsheeft, worden uiterlijk 15 dagen voordien [2 langs elektronische weg ]2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de magistraat.

   In deze kennisgeving wordt de magistraat verzocht het evaluatiegesprek schriftelijk voor te bereiden en deze voorbereiding uiterlijk drie dagen voor het evaluatiegesprek aan de beoordelaars te bezorgen.

   De beoordelaars stellen vervolgens een ontwerp van voorlopige beoordeling op. Dit ontwerp wordt tijdens het evaluatiegesprek aan de magistraat meegedeeld en met hem besproken. Het kan worden aangepast rekening houdend met het onderhoud.

§ 5. De korpschef [1 ... ]1 zendt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]2 een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.

   De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [2 langs elektronische weg tegen ontvangstbewijs ]2 bezorgen aan de korpschef [1 ... ]1, [2 die ze ]2 bij het evaluatiedossier voegt.

   De voorlopige beoordeling wordt definitief ingeval de magistraat geen schriftelijke opmerkingen formuleert.

   Ingeval de magistraat evenwel schriftelijke opmerkingen met betrekking tot de voorlopige beoordeling formuleert, wordt een definitieve schriftelijke beoordeling opgesteld waarin deze opmerkingen schriftelijk worden beantwoord.

§ 6. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van deze opmerkingen, zendt de korpschef [1 ... ]1 een afschrift van de definitieve beoordeling aan de minister van Justitie en tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [2 langs elektronische weg tegen ]2 ontvangstbewijs aan de betrokkene.

§ 7. Het evaluatiegesprek wordt gevolgd door een planningsgesprek voor de volgende periode.

§ 8. De evaluatiedossiers berusten bij de korpschef [1 ... ]1. Een afschrift van de definitieve beoordelingen berust bij de Minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de geëvalueerde ingekeken worden.

§ 9. De §§ 2 tot 8 zijn niet van toepassing op de korpschefs.

   In de loop van het tweede jaar van uitoefening van het mandaat wordt over de uitvoering van het beheersplan, als bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, d, een follow-upgesprek gehouden tussen de korpschef en de leden van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege bedoeld in artikel 259undecies, § 3. Dit gesprek heeft betrekking op de genomen maatregelen op managementsvlak en in voorkomend geval op de aanpassingen die de korpschef na zijn indiensttreding in het beheersplan heeft aangebracht. Er is geen follow-upgesprek voor de korpschef bedoeld in artikel 259quater, § 6, derde lid, noch voor deze bedoeld in het vijfde lid wanneer het mandaat voor een duur van minder dan vijf jaar wordt toegewezen.

   Wordt het mandaat verlengd dan gaat het follow-upgesprek over de invoering van het functioneringsplan dat de korpschef heeft opgesteld tijdens het vijfde jaar van zijn eerste mandaat.

   Het follow-upgesprek heeft plaats op zijn vroegst in de achttiende maand van uitoefening van het mandaat.

   De korpschef stelt een verslag op van dit gesprek. Indien de bevoegde kamer van het evaluatiecollege van oordeel is dat het verslag geen accurate weergave vormt van de inhoud van het follow-upgesprek, voegt zij er haar versie aan toe. Een afschrift wordt aan de magistraat bezorgd. Het origineel van het verslag en, in voorkomend geval, de versie van de beoordelaars worden bewaard in het evaluatiedossier.

   De plaats en het tijdstip waarop de follow-upgesprekken tussen de korpschef en de bevoegde kamer van het genoemde college plaatsvinden, worden door de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege ter kennis gebracht van de magistraat uiterlijk tien dagen voordien [2 langs elektronische weg ]2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs.

   De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt uiterlijk in de loop van de 24e maand van uitoefening van het mandaat eventuele aanbevelingen op die zijn ingegeven door het follow-upgesprek.

   In voorkomend geval deelt de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege binnen die termijn aan de betrokkene een afschrift van de aanbevelingen mee tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [2 langs elektronische weg tegen ]2 ontvangstbewijs.

   Een afschrift van de eventuele aanbevelingen berust gedurende ten minste tien jaar bij de minister van Justitie.

§ 10. De korpschefs worden geëvalueerd in de loop van het vijfde jaar van uitoefening van hun mandaat. Voor de evaluatie van de korpschef bedoeld in artikel 259quater, § 6, derde lid, alsook voor deze bedoeld in het vijfde lid ingeval het mandaat wordt toegewezen voor een duur van minder dan vijf jaar, lopen de in deze paragraaf bedoelde termijnen volgens het tijdschema dat van toepassing zou zijn geweest op de voorganger.

   De evaluatie vangt op zijn vroegst aan in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.

   Het verslag van het follow-upgesprek en in voorkomend geval de versie van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege als bedoeld in artikel 259undecies, § 3, het functioneringsverslag opgesteld door de korpschef, de verplichte en facultatieve adviezen en de evaluatiegesprekken tussen de korpschef en de bevoegde kamer van het evaluatiecollege vormen de grondslag van de evaluatie.

   De korpschefs bezorgen het functioneringsverslag [2 ... ]2 aan de bevoegde kamer van het genoemde college in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.

   De directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie en naar gelang van het geval de algemene vergadering of de korpsvergadering zenden [2 ... ]2 een met de redenen omkleed advies over aan de bevoegde kamer van het genoemde college in de loop van de vierenvijftigste maand van uitoefening van het mandaat.

   Een afschrift van deze adviezen wordt, binnen dezelfde termijnen, [2 langs elektronische weg tegen ]2 ontvangstbewijs of tegen gedagtekend ontvangstbewijs bezorgd aan de betrokken korpschef, respectievelijk door de algemene vergadering of door de korpsvergadering en door de federale overheidsdienst Justitie.

   [2 Bij gebrek aan adviezen binnen de vastgestelde termijn wordt aan dat advies voorbijgegaan. ]2

   De plaats en het tijdstip waarop de evaluatiegesprekken tussen de korpschefs en de bevoegde kamer van het genoemde college plaatsvinden worden aan de magistraat meegedeeld door de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege [2 langs elektronische weg ]2 of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, uiterlijk tien dagen vóór de datum van het gesprek.

   De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt de voorlopige beoordeling op.

   De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege zendt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [2 langs elektronische weg tegen ]2 ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.

   Op straffe van verval kan de betrokkene binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de voorlopige beoordeling zijn schriftelijke opmerkingen tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [2 langs elektronische weg tegen ]2 ontvangstbewijs meedelen aan de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege, [2 die ze ]2 bij het evaluatiedossier voegt.

   De bevoegde kamer van het evaluatiecollege stelt de definitieve beoordeling op uiterlijk zeventig dagen vóór het einde van het mandaat. De definitieve beoordeling wordt met redenen omkleed.

   De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege zendt binnen deze termijn een afschrift van de definitieve met redenen omklede beoordeling tegen gedagtekend ontvangstbewijs of [2 langs elektronische weg tegen ]2 ontvangstbewijs over aan de betrokkene.

   De voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege bezorgt tegelijkertijd de volgende stukken aan de minister van Justitie :
- het verslag van het follow-upgesprek opgesteld door de korpschef en in voorkomend geval aangevuld met de versie van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege;
- het door de korpschef opgestelde functioneringsverslag;
- de in het vijfde lid bedoelde verplichte adviezen en de door de kamer gevraagde facultatieve adviezen;
- de definitieve met redenen omklede evaluatiebeoordeling;
- [2 de stukken waaruit blijkt dat de kandidaat de adviezen heeft ontvangen. ]2.

   De evaluatiedossiers berusten bij de voorzitter van de bevoegde kamer van het evaluatiecollege. Een afschrift van de definitieve beoordelingen berust bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluatie is vertrouwelijk en kan te allen tijde door de geëvalueerde ingekeken worden. ".

  (NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof de woorden " de woorden " een mandaat van korpschef, " in artikel 259novies, § 1, eerste lid, vernietigd, in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken) (NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 259novies, § 1, vijfde lid, § 9, tweede tot en met het negende lid, en § 10, vernietigd, in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken)

(1)<W 2013-12-01/01, art. 64, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 57, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen art. 251>
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De periodieke evaluatie.
Art. 259decies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De periodieke evaluatie van een magistraat vindt de eerste maal plaats een jaar te rekenen van de eedaflegging in het ambt waarin hij moet beoordeeld worden en vervolgens om de drie jaar. De vervroegde evaluatie bedoeld in artikel 259novies, § 1, tweede lid, doet geen afbreuk aan het tijdstip waarop de evaluatie gebruikelijk moet geschieden. <W 2003-05-03/45, art. 23, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-12-18/37, art. 6, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

§ 2. [3 De evaluatie geschiedt bij volstrekte meerderheid van stemmen door de korpschef en twee magistraten, verkozen door de algemene vergadering, de korpsvergadering of de algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank. De beoordelaars moeten ten minste de beoordeling "goed" hebben. De twee magistraten worden verkozen voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar uit de leden van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij dat rechtscollege of door de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank. Telt het rechtscollege of het openbaar ministerie bij een rechtscollege of de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank minder dan vijf leden in de personeelsformatie, dan geschiedt de evaluatie door de korpschef. ]3

   In de rechtscolleges met zetel te Brussel en het openbaar ministerie bij deze [1 hoven ]1 worden met het oog op de evaluatie uit en door elke taalgroep van de algemene vergadering of de korpsvergadering twee magistraten gekozen die samen met de korpschef belast zijn met de evaluatie van de magistraten die behoren tot hun taalrol.

   [3 Derde lid opgeheven. ]3

   [3 Voor wat het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft worden twee algemene vergaderingen van vrederechters en rechters in de politierechtbank opgericht volgens de taal van het diploma van de betrokken vrederechter of rechter in de politierechtbank. ]3

   [2 Vijfde lid opgeheven. ]2

   (Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, dan geschiedt zij door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft en een van de magistraten die door de algemene vergadering aangewezen zijn voor de evaluatie van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft, gekozen door de eerste voorzitter van het hof van beroep.

   Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, dan geschiedt zij door de procureur-generaal bij het hof van beroep, de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft en een van de magistraten die door de korpsvergadering aangewezen zijn voor de evaluatie van de substituten in de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft, gekozen door de procureur-generaal bij het hof van beroep. <W 2006-05-17/36, art. 21, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

§ 3. De beoordeling "onvoldoende" geeft aanleiding tot de toepassing (van artikel 360quater ). <W 2002-12-27/30, art. 2, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

(1)<W 2012-07-19/36, art. 27, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 65, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-05-08/02, art. 112, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (4)<W 2014-05-05/11, art. 105, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De evaluatie van mandaten.
Art. 259undecies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. De evaluatie van de titularissen van een adjunct-mandaat en van een bijzonder mandaat vindt plaats op het einde van elke termijn waarvoor het mandaat is verleend en geschiedt uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn op de wijze bedoeld in artikel 259decies, § 2, met uitzondering van de bijstandsmagistraat (en de verbindingsmagistraat in jeugdzaken ) (... ) die (worden ) onderworpen aan een evaluatie door het college van procureurs-generaal. <W 2001-06-21/42, art. 19, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2006-06-13/40, art. 44, 1°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006>

§ 2. Krijgt de titularis van een ander adjunct-mandaat het mandaat van voorzitter van het Hof van Cassatie en van eerste advocaat-generaal van het Hof van Cassatie of een bijzonder mandaat de beoordeling "goed", dan wordt zijn mandaat hernieuwd. Is de beoordeling "onvoldoende" dan is, al naar gelang het geval, de procedure bedoeld in artikel 259quinquies of 259sexies van toepassing. De korpschef of het college van procureurs-generaal zendt aan de Federale Overheidsdienst Justitie een beschikking over waarin de verlenging of het einde van het mandaat wordt vastgesteld. <W 2003-05-03/45, art. 24, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-06-13/40, art. 44, 2°, 134; Inwerkingtreding : 16-08-2006> <W 2006-12-18/37, art. 7, 1°, 145; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2008>

   De titularissen van een adjunct-mandaat die na negen jaar vast aangewezen zijn, worden onderworpen aan een periodieke evaluatie.

(§ 3. Er wordt een evaluatiecollege opgericht samengesteld uit een Nederlandstalige kamer en een Franstalige kamer die respectievelijk belast zijn met de evaluatie van de korpschefs van de Nederlandstalige of Franstalige taalgroep.

   Bij gebrek aan een magistraat in de Franstalige kamer die blijk geeft van kennis van de Duitse taal, wordt een beroep gedaan op een tolk.

   De korpschefs worden geëvalueerd door de bevoegde kamer van het evaluatiecollege samengesteld uit twee korpschefs afkomstig uit de zittende magistratuur of het parket naargelang de geëvalueerde behoort tot de zittende magistratuur of het parket, twee magistraten die lid zijn van de advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie, een magistraat van het Rekenhof en een specialist in het beheer van human resources.

   Elk van de kamers wordt voorgezeten door de korpschef met de meeste anciënniteit.

   De leden van het evaluatiecollege zetelen voor een hernieuwbare periode van vier jaar die begint te lopen de dag van de bekendmaking van de samenstelling van de kamers in het Belgisch Staatsblad. De uittredende leden zetelen tot de installatie van de nieuwe leden.

   De aanwijzingsprocedure wordt gestart uiterlijk acht maanden voor het verstrijken van de mandaten.

   De leden die een evaluatie " onvoldoende " hebben gekregen of die de hoedanigheid hebben verloren op grond waarvan zij als lid van het college werden aangewezen, worden ambtshalve door een plaatsvervanger vervangen. De gepensioneerde leden van de evaluatiecolleges kunnen hun mandaat na hun pensionering beëindigen.

   De leden van de kamers van het evaluatiecollege dienen zich ervan te onthouden advies te verstrekken telkens er een persoonlijk of strijdig belang bestaat. Ze kunnen inzonderheid geen advies verstrekken over bloed- en aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie ze een feitelijk gezin vormen.

   De beslissingen van de kamers worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de kamer beslissend.

   Naargelang de korpschefs hun ambt uitoefenen in de zittende magistratuur of het parket, worden zij respectievelijk verkozen door de korpschefs van de zittende magistratuur of het parket onder alle korpschefs van de zittende magistratuur of het parket van dezelfde taalgroep die ten minste vier jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1. De stemming is verplicht.

   De magistraten die lid zijn van de Hoge Raad voor de Justitie worden aangewezen door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie.

   De raadsheren in het Rekenhof worden aangewezen door de eerste voorzitter van het Rekenhof.

   De specialisten in het beheer van human resources worden aangewezen door de minister van Justitie op voorstel van de minister van Ambtenarenzaken.

   Het secretariaat van de kamers van het evaluatiecollege wordt waargenomen door de griffie van het Hof van Cassatie.

   De nadere regels inzake de verkiezingen, het aantal plaatsvervangers van iedere categorie van leden van het evaluatiecollege en het aan de magistraten van het Rekenhof en de specialisten in human resources toegekende presentiegeld, worden vastgesteld bij koninklijk besluit. <W 2006-12-18/37, art. 7, 2°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

   (NOTA : bij arrest nr 122/2008 van 01-09-2008 (B.St. 18-09-2008, p. 48642-48649), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 259undecies, § 3, vernietigd, in zoverre zij van toepassing zijn op de korpschefs van de hoven en rechtbanken)

Afdeling IIIbis. [1 - De evaluatie van bijzondere opdrachten ]1
Art. 259undecies/1

[1 § 1. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring worden tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden voor het Centraal Orgaan onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie.

   Artikel 259novies, §§ 1 tot 8, is op hen van toepassingen met uitzondering van de afwijkingen opgenomen in paragraaf 2.

§ 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan worden geëvalueerd door het College van procureurs-generaal, dat ook de taken vervult die door de paragrafen 2 tot 8 van artikel 259novies aan de korpschef worden toegekend.

   Voor de evaluatie van de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten geeft de directeur advies. De evaluatie van de directeur en de adjunct-directeur heeft eveneens betrekking op hun managementcapaciteiten.

   De evaluatie vindt éénmaal in de helft en éénmaal op het einde van hun opdracht plaats.

   De evaluatie kan leiden tot een beoordeling "goed" of "onvoldoende". Ingeval de prestaties van de magistraat als "onvoldoende" worden beoordeeld, wordt door de minister bevoegd voor Justitie ambtshalve een einde gemaakt aan de betreffende opdracht.

   De Koning bepaalt op voorstel van het College van procureurs-generaal de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de betrokken opdrachten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-02-04/04, art. 48, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Afdeling IV. - [1 Beroepscommissie ]1
Art. 259undecies/1

[2 259undecies/2 ]2 [1 De magistraten kunnen tegen de definitieve beoordeling "onvoldoende" die zij hebben gekregen in het kader van hun evaluatie binnen dertig dagen na de kennisgeving van die beoordeling beroep instellen bij een beroepscommissie.

   Het College van de hoven en rechtbanken wijst per taalrol en voor drie jaar zes leden aan uit de rechtscolleges van eerste aanleg en zes leden uit de hoven.

   Het College van het openbaar ministerie wijst per taalrol en voor drie jaar zes leden aan uit de parketten van de procureur des Konings en uit de arbeidsauditoraten en zes leden uit de parketten-generaal en de auditoraten-generaal.

   Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van en bij het Hof van Cassatie respectievelijk gelijkgesteld met leden van de hoven en de parketten-generaal.

   Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van het federaal parket gelijkgesteld met de leden van de parketten-generaal.

   Naargelang de verzoeker tot de zetel of het openbaar ministerie behoort, wordt het beroep respectievelijk gericht aan de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken of aan de voorzitter van het College van het openbaar ministerie die de beroepscommissie binnen vijf dagen samenstelt.

   De beroepscommissie bestaat respectievelijk uit drie magistraten van het openbaar ministerie van dezelfde taalrol als de verzoeker en worden aangewezen door de voorzitter van het College van het openbaar ministerie of uit drie magistraten van de zetel van dezelfde taalrol als de verzoeker en worden aangewezen door de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 59, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (2)<W 2018-02-04/04, art. 49, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
HOOFDSTUK Vsexies. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Referendarissen bij het Hof van Cassatie.
Art. 259duodecies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Om tot referendaris bij het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet men volle vijfentwintig jaar oud zijn en doctor of licentiaat in de rechten zijn.

   De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen.

   Het Hof stelt de examenstof vast rekening houdend met de behoeften van de dienst. Het bepaalt de voorwaarden van het vergelijkend examen en stelt de examencommissies aan.

   Met inachtneming van het taalevenwicht bestaat elke examencommissie uit twee leden van het Hof aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, twee leden van het parket aangewezen door de procureur-generaal bij het Hof en vier buiten de instelling staande personen die door de Koning worden aangewezen uit twee lijsten van vier kandidaten, elk met inachtneming van het taalevenwicht, die respectievelijk door de eerste voorzitter en procureur-generaal voorgedragen worden.

   De examenuitslag blijft (zes ) jaar geldig. <W 2005-08-10/60, art. 2, 126 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art. 259terdecies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De referendarissen worden door de Koning benoemd voor een stage van drie jaar volgens de rangschikking bedoeld in artikel 259duodecies.

   Na drie jaar wordt de benoeming definitief tenzij de Koning, uitsluitend op voorstel van al naar het geval de eerste voorzitter of de procureur-generaal, anders beslist, ten laatste tijdens het derde kwartaal van het derde stagejaar.

   De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij dit Hof wijzen in onderlinge overeenstemming de referendarissen-stagiairs en de definitief benoemde referendarissen aan die onder het gezag van de ene en die onder het gezag van de andere komen te staan.

Art. 259quaterdecies

<Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De jaren als referendaris bij het Hof van Cassatie doorgebracht, komen in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in elke administratieve of gerechtelijke functie of in een functie bij het [1 Grondwettelijk Hof ]1 of bij de Raad van State, die de referendarissen nadien zouden bekleden.

(1)<W 2010-02-21/02, art. 11, 163; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
HOOFDSTUK VI. - (Gerechtspersoneel. ) <W 2007-04-25/64, art. 44, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Afdeling I. - Selectie- en benoemingsvoorwaarden. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 45; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling I. - Attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. <W 2007-04-25/64, art. 46, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 260

<W 2007-04-25/64, art. 47, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> [2 § 1. ]2 Om te worden benoemd in een [1 klasse ]1 van het niveau A, met de titel van attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie moet de kandidaat hetzij doctor, licentiaat of master in de rechten zijn, hetzij licentiaat of master in de Romaanse of Germaanse filologie, hetzij licentiaat vertaler.

   De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen. Het Hof van Cassatie stelt de examenmaterie vast, bepaalt de voorwaarden van het vergelijkend examen en stelt de examencommissie aan. De geslaagden behouden gedurende drie jaar te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen het voordeel van hun uitslag.

   Iedere examencommissie bestaat uit een lid van het Hof dat door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie is aangewezen, uit een magistraat van het parket aangewezen door de procureur-generaal bij dit Hof, uit een advocaat bij het Hof van Cassatie aangewezen door de stafhouder, uit een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten en uit een buiten de instelling staande persoon, deze laatste twee in onderling overleg aangewezen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal.

   De uitkeringen en vergoedingen aan de leden en aan de secretaris van de examencommissie worden door de Koning vastgesteld.

[2 § 2. Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.

   De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]2

(1)<W 2014-04-10/73, art. 13, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 60, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid. Overgangsbepalingen : art. 251) >
Onderafdeling II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 48; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 261

<W 2007-04-25/64, art. 49, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Om te worden benoemd in een [1 klasse ]1 van het niveau A, met als titel referendaris bij het hof van beroep, bij het arbeidshof en bij de rechtbanken, of parketjurist bij de parketten bij die hoven en die rechtbanken, moet de kandidaat :
1° doctor, licentiaat of master in de rechten zijn;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [2 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]2

   [2 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]2

(1)<W 2014-04-10/73, art. 14, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 61, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251 >
Onderafdeling III. - Leden van de griffie. <W 2007-04-25/64, art. 50, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 262

<W 2007-04-25/64, art. 51, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [3 klasse ]3 van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [5 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]5

   [5 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]5

§ 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van referendaris, griffier-hoofd van dienst of griffier als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of 10 jaar in het ambt van griffier;
[5 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4. ]5

   [5 tweede en zesde lid opgeheven. ]5

[4 § 3. Om overeenkomstig artikel 160, § 8, derde lid, aangewezen te worden in een klasse van niveau A met de titel van hoofdgriffier, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het niveau A als lid van het gerechtspersoneel;
2° beschikken over een niveau-anciënniteit van ten minste 6 jaar;
3° en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt die wordt georganiseerd door Selor - het Selectiebureau van de federale overheid.

   De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud op grond van een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie.

   De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel personeelslid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste niveau-anciënniteit. ]4

(1)<Opgeheven bij W 2010-12-29/02, art. 30, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010> (2)<W 2013-12-01/01, art. 66, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-04-10/73, art. 15, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (4)<W 2014-04-10/72, art. 6, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2016-05-04/03, art. 62, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 263

<W 2007-04-25/64, art. 52, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [3 klasse ]3 van het niveau A, met de titel van griffier-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [4 "Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]4

   [4 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]4

§ 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een [3 klasse ]3 van het niveau A, met de titel van griffier-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
[5 vast benoemd zijn in een functie van het niveau A of een graad van het niveau B en beschikken over, naargelang het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 2 jaar als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 5 jaar indien deze niet over dergelijk diploma of getuigschrift beschikt; ]5
[4 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4. ]4.

   [4 ... ]4.

   [4 ... ]4.

(1)<W 2010-12-29/02, art. 31, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010> (2)<W 2013-12-01/01, art. 67, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-04-10/73, art. 16, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (4)<W 2016-05-04/03, art. 63, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251> (5)<W 2017-07-06/24, art. 251, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 264

<W 2007-04-25/64, art. 53, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving tot de graad van griffier te worden benoemd in het niveau B moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [2 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]2

   [2 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]2

§ 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B tot de graad van griffier moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie [2 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst ]2;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

§ 3. [2 De vergelijkende selectie kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige. In dat geval wordt de rangschikking enkel vastgelegd op basis van de resultaten van de laatste module. ]2

(1)<W 2013-12-01/01, art. 68, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 64, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Onderafdeling IV. - Leden van het parketsecretariaat. <W 2007-04-25/64, art. 54, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 265

<W 2007-04-25/64, art. 55, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [2 klasse ]2 van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [4 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]4.

   [4 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]4

§ 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een vakklasse van het niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn en beschikken over, naar gelang van het geval, een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 5 jaar in het ambt van parketjurist, secretaris-hoofd van dienst of secretaris als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of ten minste 10 jaar in het ambt van secretaris;
[4 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4. ]4.

   [4 ... ]4.

   [4 ... ]4.

[3 § 3. Om overeenkomstig artikel 160, § 8, derde lid, aangewezen te worden in een klasse van niveau A, met de titel van hoofdsecretaris, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het niveau A als lid van het gerechtspersoneel;
2° beschikken over een niveau-anciënniteit van ten minste 6 jaar;
3° en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt die wordt georganiseerd door Selor - het Selectiebureau van de federale overheid.

   De vergelijkende selectie bestaat uit een onderhoud op grond van een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie.

   De werkelijk gepresteerde diensten in de hoedanigheid van contractueel personeelslid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste niveau-anciënniteit. ]3

(1)<W 2010-12-29/02, art. 32, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010> (2)<W 2014-04-10/73, art. 17, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2014-04-10/72, art. 7, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (4)<W 2016-05-04/03, art. 65, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 266

<W 2007-04-25/64, art. 56, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [2 klasse ]2 van het niveau A, met de titel van secretaris-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]3

   [3 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]3

§ 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in een [2 klasse ]2 van het niveau A, met de titel van secretaris-hoofd van dienst, moet de kandidaat :
[4 vast benoemd zijn in een functie van het niveau A of een graad van het niveau B en beschikken over, naargelang het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 2 jaar als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 5 jaar indien deze niet over dergelijk diploma of getuigschrift beschikt; ]4
[3 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4. ]3

   [3 ... ]3.

   [3 ... ]3.

(1)<W 2010-12-29/02, art. 33, 169; Inwerkingtreding : 25-10-2010> (2)<W 2014-04-10/73, art. 18, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 66, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251> (4)<W 2017-07-06/24, art. 252, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 266bis

(Abrogé ) <W 2006-06-10/68, art. 16, 140; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 267

<W 2007-04-25/64, art. 57, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in het niveau B tot de graad van secretaris bij een parket moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [1 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]1

   [1 De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]1

§ 2. Om door middel van bevordering te worden benoemd in het niveau B met de graad van secretaris moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent of deskundige bij een griffie [1 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst ]1;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

§ 3. [1 De vergelijkende selectie kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige. In dat geval wordt de rangschikking enkel vastgelegd op basis van de resultaten van de laatste module. ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 67, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Onderafdeling V. - Personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 58; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 268

<W 2007-04-25/64, art. 59, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving te worden benoemd in een [2 klasse ]2 van het niveau A moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de Koning, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie.

   De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de stagiairs van de niveaus B, C en D bedoeld in artikel 177 worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden op hen toegepast. ]3

§ 2. [3 Om door middel van bevordering te worden benoemd in een klasse van het niveau A, moet de kandidaat vast benoemd zijn in het niveau C of B bij een griffie, een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst en geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt als bedoeld in artikel 279, § 4. ]3

(1)<W 2013-12-01/01, art. 69, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 19, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 68, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 269

<Opgeheven bij W 2016-05-04/03, art. 69, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>

Art. 269bis

(Opgeheven ) <W 2007-04-25/64, art. 61, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

Art. 269ter

(Opgeheven ) <W 2007-04-25/64, art. 62, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

HOOFDSTUK VII. - (... ). <W 2007-04-25/64, art. 63, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 270

<W 2007-04-25/64, art. 64, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de Rijksbesturen;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de minister van Justitie, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]3

§ 2. Om door middel van bevordering tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent bij een griffie [3 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst ]3;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

§ 3. De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de [3 stage ]3.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 70, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 21, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 70, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 271

<W 2007-04-25/64, art. 65, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Om door middel van werving tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
[2]2 houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de Rijksbesturen;
[2]2 geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door het Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de minister van Justitie, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]3

§ 2. Om door middel van bevordering tot assistent bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat :
1° vast benoemd zijn in het ambt van medewerker bij een griffie [3 , een parketsecretariaat of, in voorkomend geval, een steundienst ]3
2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

§ 3. De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de [3 stage[#S3;S#].

(1)<W 2013-12-01/01, art. 71, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 22, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 71, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 272

<W 2007-04-25/64, art. 66, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Om tot medewerker bij een griffie, een parketsecretariaat of in voorkomend geval een steundienst te worden benoemd, moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door Selor - het Selectiebureau voor de federale overheid.

   [3 Na afloop van een stage die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen, wordt de benoeming definitief wanneer de stagiair na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater zijn benoeming heeft voorgesteld.

   Tijdens de stage kan de minister van Justitie, in geval van beroepsongeschiktheid of wegens een zware fout, aan de stage een einde maken op voorstel van de bedoelde beroepscommissie. ]3

   De Koning stelt de termijn, welke niet langer kan zijn dan één jaar, en het statuut vast die van toepassing zijn op de [3 stage ]3.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 72, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 23, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 72, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251> >
HOOFDSTUK VIIbis. - Bemiddelingsadviseurs en -assistenten. (opgeheven ) <W 1999-04-12/38, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 272bis

[1 fwijking van de in de artikelen 262 tot 268, 270 en 271 bedoelde diplomavoorwaarden wordt toegestaan aan de kandidaten die houder zijn van een attest dat getuigt van generieke competenties die buiten diploma zijn verworven en toegang geeft tot het niveau waarin zich de graad of de klasse bevindt waartoe de functie waarvoor de selectie is georganiseerd, behoort. Dit getuigschrift wordt uitgereikt door het Selectiebureau van de Federale Overheid en de geldigheidsduur ervan wordt bepaald op vijf jaar te rekenen vanaf de datum van aflevering. De beslissing tot het organiseren van een selectie wordt genomen op voorstel van de directeur-generaal van de rechterlijke organisatie na goedkeuring door de onderhandelingsorganen bedoeld in de wet van 25 april 2007 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de Rechterlijke Orde, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken en de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. ]1

(1)<W 2014-04-10/73, art. 24, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 272ter

(opgeheven ) <L 1999-04-12/38, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

HOOFDSTUK VIII. - (... ). <W 2006-06-10/68, art. 25, 140; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Afdeling II. - [1 Selectie. ]1
Art. 273

[1 De Koning bepaalt de nadere regels voor de vergelijkende selectie bedoeld in de artikelen 261 tot 268 en 270 tot 272. ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 74, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 274

<W 2007-04-25/64, art. 69, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. [4 In het niveau A en voor een betrekking van griffier of secretaris, kiest het directiecomité of de betrekking moet worden verleend door middel van mutatie, mobiliteit, werving, bevordering en/of verandering van graad.

   Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel ligt die keuze bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 186bis, tweede tot zevende lid. ]4

§ 2. [4 Voor de benoeming tot hoofdgriffier, griffier-hoofd van dienst, hoofdsecretaris, secretaris-hoofd van dienst of tot functies in de klasse A3 of A4 in niveau A kiest het directiecomité of de betrekking moet worden verleend door middel van mutatie of bevordering. ]4

   &p;Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend onder deze personeelsleden wordt, bij mobiliteit, een beroep gedaan op de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt, in de zin van artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, die voldoen aan de reglementaire voorwaarden en die er aanspraak kunnen op maken door bevordering tot de hogere klasse [2 ... ]2.

   Wanneer de betrekking niet kan worden toegekend bij mobiliteit, wordt ze toegekend overeenkomstig de regels bepaald inzake aanwerving. Evenwel, wordt van de kandidaten een nuttige ervaring voor de functie van zes jaar voor de klasse A3 en van negen jaar voor de klasse A4 geëist.

[4 § 2/1. Voor de aanwijzing tot hoofdgriffier of hoofdsecretaris wordt in de vacante betrekking voorzien door een beroep te doen op gerechtspersoneel dat voldoet aan de reglementaire voorwaarden en dat aanspraak kan maken op bevordering. ]4

§ 3. Op aanvraag van de minister [4 van Justitie ]4 of zijn gemachtigde organiseert Selor een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden.

§ 4. Wanneer de aard van de te begeven functie dit vereist kan de minister [4 van Justitie ]4 of zijn gemachtigde [4 op verzoek van het directiecomité ]4 , onder toezicht van Selor een bijkomende vergelijkende proef organiseren die voor deze functie leidt tot een aparte rangschikking van de geslaagden. [5 De bijkomende vergelijkende proef kan uit meerder opeenvolgende delen bestaan waarbij de kandidaat enkel kan deelnemen aan het volgende deel als deze geslaagd is voor het vorige deel. In dit geval wordt de rangschikking bepaald op basis van de resultaten van het laatste deel, dat minstens een interview omvat. ]5

   De selectiecommissie is samengesteld als volgt :
1° Als voorzitter, naar gelang van het geval, de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, [1 ... ]1 van het hof, de rechtbank of het parket waarin de betrekking is vacant verklaard of zijn aangestelde;
[2 minstens twee leden ]2 die door de minister van Justitie zijn aangewezen uit personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn. Deze bijzondere geschiktheid kan worden aangetoond hetzij door een diploma, hetzij door een relevante beroepsbekwaamheid.

   [4 Ingeval van samenloop van kandidaten die in aanmerking komen voor mutatie, mobiliteit, werving, bevordering en/of verandering van graad, wordt steeds een bijkomende proef georganiseerd.

   De werfreserve van de bijkomende vergelijkende proef heeft een geldigheidsduur van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal dat deze afsluit. ]4

   De deelname aan de bijkomende vergelijkende proef is niet verplicht. De geslaagden voor deze vergelijkende proef, evenals de kandidaten die niet zijn geslaagd, behouden de rangschikking bedoeld in § 3.

[4 § 4/1. Het directiecomité kan, zonder toepassing van artikel 287sexies, een beroep doen op de bestaande reserve van een bijkomende vergelijkende proef bedoeld in paragraaf 4, vierde lid.

§ 4/2. De geslaagden voor de bijkomende vergelijkende proef die niet ingaan op een betrekking die hen wordt aangeboden, worden geschrapt uit de werfreserve van de bijkomende vergelijkende proef. ]4

§ 5. De Koning benoemt [3 of, in voorkomend geval, wijst aan ]3 [4 ... ]4 de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de desbetreffende vergelijkende selectie ofwel de geslaagde die het hoogst is gerangschikt voor de bijkomende vergelijkende proef.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 73, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 25, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2014-04-10/72, art. 8, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (4)<W 2016-05-04/03, art. 75, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251> (5)<W 2017-07-06/24, art. 253, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 275

<W 2007-04-25/64, art. 70, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten.

Art. 275bis

[1 De geslaagden die een ambt postuleren, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die na de kennisgeving van de benoeming weigeren in dienst te treden, worden uit de reserve van geslaagden geschrapt.

   Met de benoeming putten de personeelsleden de rechten uit verbonden aan hun uitslag. Ontslagnemende personeelsleden verliezen het voordeel van hun uitslag, zelfs indien de termijn van de betrokken selectie niet is verstreken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 76, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
Afdeling III. - Ontwikkeling binnen de loopbaan <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 71; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 72; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 276

<W 2007-04-25/64, art. 73, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Er zijn twee soorten bevorderingen :
1° wat de administratieve loopbaan betreft, is de bevordering de benoeming van het personeelslid :
a tot een graad van een hoger niveau;
b tot een klasse van niveau A wanneer hij deel uitmaakt van een lager niveau;
c tot de hogere klasse;
[1 wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan het personeelslid in zijn graad of in zijn klasse van de weddeschaal die hoger is dan die welke hij genoot; ze wordt "bevordering in weddeschaal" genoemd; ]1

§ 2. [2 Om een bevordering of een bevordering in weddenschaal te verkrijgen, moet het personeelslid zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden. Bovendien mag hij geen vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" hebben verkregen op het einde van zijn evaluatie. ]2

(1)<W 2014-04-10/72, art. 9, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 254, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 277

<W 2007-04-25/64, art. 74, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. [2 Om tot de klasse A2 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A1 hebben.

   Om tot de klasse A3 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste vier jaar anciënniteit in de klasse A2 hebben of ten minste zes jaar anciënniteit in de klasse A1 of ten minste zes jaar anciënniteit in de klassen A1 en A2 samen.

   Om tot de klasse A4 te worden bevorderd moet het personeelslid met de klasse A3 bekleed zijn.

   Om tot de klasse A5 te worden bevorderd moet het personeelslid ten minste twee jaar anciënniteit in de klasse A4 hebben. ]2

§ 2. In afwijking van § 1, moeten personeelsleden bedoeld in de artikelen 262, § 2, 263, § 2, 265, § 2, 266, § 2, niet beschikken over een klassenanciënniteit om te worden bevorderd tot een [1 klasse ]1 A2 of A3, met de titel van hoofdgriffier, hoofdsecretaris, griffier-hoofd van dienst of secretaris-hoofd van dienst.

§ 3. [2 ... ]2.

§ 4. [2 ... ]2.

§ 5. De bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt verleend bij wege van een vergelijkende selectie.

(1)<W 2014-04-10/73, art. 26, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (2)<W 2014-04-10/72, art. 10, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 278

<W 2007-04-25/64, art. 75, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. De verandering van graad is de benoeming van het personeelslid tot een graad die gelijkwaardig is met de zijne.

   [1 ... ]1.

§ 2. [1 [2 ... ]2.

   De benoemingen door verandering van graad worden door de Koning gedaan, of door de minister [2 van Justitie ]2 wat de deskundigen betreft. ]1

(1)<W 2014-04-10/73, art. 27, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 77, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
HOOFDSTUK VIII. (... ). <W 2007-04-25/64, art. 76, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling II. - [1 Bevordering naar niveau A ]1
Art. 279

[1 § 1. § 1. Om aan de proeven voor de bevordering naar niveau A deel te nemen moet het personeelslid zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan laten gelden, en bij zijn laatste evaluatie de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachting" hebben gekregen en behouden.

§ 2. De proeven voor de overgang naar het niveau A zijn in drie reeksen ingedeeld :
De eerste reeks wordt georganiseerd door Selor. De proeven van die reeks beogen een evaluatie van het vermogen van een personeelslid om in niveau A te functioneren. Ze worden afgesloten met een attest van slagen of een verslag van het niet-slagen. Het attest van slagen is onbeperkt in de tijd geldig.

   De afgevaardigd bestuurder van Selor kan een vrijstelling toekennen voor proeven waarvoor men reeds geslaagd is.

   Een personeelslid dat niet geslaagd is voor een proef wordt gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van het afleggen van deze proef, uitgesloten van de mogelijkheid van het opnieuw afleggen ervan.

§ 3. De tweede reeks omvat vier proeven die een evaluatie van de verwerving van kennis beogen. Elk van de vier proeven bestaat in het volgen van en slagen voor cursussen van minstens vier ECTS-studiepunten van een masterprogramma van een universiteit of hogeschool van de Europese Economische Ruimte. De tweede reeks proeven is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste reeks proeven.

   Een van die proeven dient gekozen te worden binnen de vakgebieden economie, recht of overheidsfinanciën.

   De drie andere proeven worden gekozen in onderling akkoord tussen de kandidaat en de minister van Justitie of zijn afgevaardigde op advies van het Instituut voor de gerechtelijke opleiding.

   Het Instituut voor gerechtelijke opleiding kan ook zelf de in het derde lid bedoelde proeven organiseren, mits gunstig advies van twee hoogleraren, één van elke taalrol, gespecialiseerd in het vakgebied van die proeven. Het advies zal gunstig zijn indien en alleen indien de proeven tot het niveau van een master behoren en indien elke proef met minstens vier ECTS-studiepunten overeenkomt.

   Kandidaten die houder zijn van een master of van een ander diploma dat toegang verleent tot het niveau A, die is uitgereikt door een universiteit of hogeschool van de Europese Economische Ruimte, worden beschouwd als geslaagden van de proeven van deze reeks.

   Voor elke proef van deze reeks is het slagen onbeperkt in de tijd geldig.

   De inschrijvingskosten voor de proeven van deze reeks worden ten laste genomen door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.

§ 4. De derde reeks is een vergelijkende selectie voor een functie van het niveau A. Ze wordt georganiseerd door Selor. Ze is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste en de tweede reeks proeven. De vergelijkende selectie kan meerdere proeven omvatten, waarvan de eerste een uitsluitingsproef kan zijn. ]1

(1)<Hersteld bij W 2016-05-04/03, art. 79, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid)>
Art. 280

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 280bis

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 281

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 282

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 283

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 284

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 284bis

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

HOOFDSTUK IX.
<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 285

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

HOOFDSTUK X.
<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 285bis

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 286

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 286bis

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 287

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art. 287bis

<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Afdeling IV. - Evaluatie. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 93; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 287ter

[1 § 1. Alle [2 ... ]2 personeelsleden van niveau A, B, C en D zijn onderworpen aan een evaluatiecyclus.

   Wat de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen betreft, is de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de evaluator. Wat de andere personeelsleden betreft, is de evaluator de hiërarchische meerdere van het personeelslid of de functionele chef aan wie de hiërarchische meerdere de evaluatietaak heeft gedelegeerd.

   De hiërarchische meerdere is [2 de magistraat die of ]2 het vastbenoemd personeelslid dat de verantwoordelijkheid over een dienst of over een team heeft en dat dientengevolge rechtstreeks gezag uitoefent over de personeelsleden van die dienst of van dat team. De functionele chef is [2 de magistraat die of ]2 het vastbenoemd of contractueel personeelslid dat, onder de verantwoordelijkheid van de hiërarchische meerdere van een personeelslid, een rechtstreekse gezagsrelatie heeft ten aanzien van laatstgenoemde bij het dagelijks uitoefenen van zijn ambt.

§ 2. [2 De evaluatieperiode duurt een jaar behoudens uitzonderingen bepaald door de Koning. Er vindt een functiegesprek plaats in het begin van de evaluatieperiode wanneer het personeelslid vastbenoemd wordt, in dienst genomen wordt of van functie verandert. Er wordt ook een functiegesprek gehouden wanneer de functie belangrijke veranderingen ondergaat. ]2.

   Bij het begin van de [2 ... ]2 evaluatieperiode, in voorkomend geval onmiddellijk na het functiegesprek, vindt een planningsgesprek plaats. Tijdens dit planningsgesprek worden de evaluator en het personeelslid het eens over de prestatiedoelstellingen en eventueel over de persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen.

   Tijdens de evaluatieperiode wordt, telkens dat nodig is, een functioneringsgesprek gehouden tussen de evaluator en het personeelslid.

   Op het einde van de evaluatieperiode nodigt de evaluator het personeelslid uit voor een evaluatiegesprek.

§ 3. De evaluatie is hoofdzakelijk gebaseerd op de volgende elementen :
1° het bereiken van de prestatiedoelstellingen vastgelegd tijdens het planningsgesprek en eventueel aangepast tijdens de functioneringsgesprekken;
2° de ontwikkeling van de competenties van het personeelslid die nuttig zijn voor zijn functie;
3° in voorkomend geval, de kwaliteit van de evaluaties die het personeelslid heeft uitgevoerd, als hij daarmee belast is.

   De evaluatie berust eveneens op de volgende elementen :
- de bijdrage van het personeelslid aan de prestaties van het team waarin hij werkt;
- de beschikbaarheid van het personeelslid voor de gebruikers van de dienst, zowel interne als externe gebruikers.

   Het evaluatieverslag wordt afgesloten met één van de volgende vermeldingen : uitzonderlijk, voldoet aan de verwachtingen, te verbeteren en onvoldoende.

   Het heeft uitwerking op het einde van de evaluatieperiode.

[2 § 3bis. De paragrafen 2 en 3 zijn van toepassing op de stage, onder voorbehoud van de volgende specificiteiten :
1° de stage bestaat minstens uit drie functioneringsgesprekken. Zij zijn evenwichtig verdeeld over de volledige evaluatieperiode en worden elk afgesloten met de toekenning van een vermelding "uitzonderlijk", "voldoet aan de verwachtingen", "te verbeteren" of "onvoldoende";
2° wanneer ze betrekking hebben op de stage worden de in § 3 bedoelde elementen bepaald om :
- de optimale integratie van de stagiair in zijn dienst en binnen de rechterlijke orde in het algemeen mogelijk te maken;
- aan te tonen of de stagiair over de vereiste bekwaamheden beschikt om de taken uit te voeren die verbonden zijn aan de betrekking waarvoor hij aangewezen is. ]2

§ 4. Ingeval gedurende de drie jaar na de toekenning van de eerste vermelding "onvoldoende" een tweede vermelding "onvoldoende" wordt gegeven, [2 zelfs als ze niet opeenvolgend zijn"; ]2, leidt dit tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid van het personeelslid.

   Aan het wegens beroepsongeschiktheid ontslagen vastbenoemd personeelslid wordt een ontslagvergoeding toegekend. Deze vergoeding is gelijk aan twaalfmaal de laatste maandbezoldiging indien het personeelslid ten minste twintig jaar dienst heeft, aan achtmaal of zesmaal deze bezoldiging naargelang hij tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.

   [2 Deze paragraaf is niet van toepassing op de stagiairs. ]2

[2 § 4bis. Indien gedurende de stage een vermelding "onvoldoende" wordt toegekend na afloop van een verplicht functioneringsgesprek, maakt de magistraat-korpschef het dossier over aan de in artikel 287quater bedoelde beroepscommissie die beslist of de stage mag worden verdergezet of die een ontslagvoorstel overmaakt aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken.

   In afwijking van het eerste lid leidt de aan de stagiair toegekende functioneringsvermelding "onvoldoende" niet tot de aanhangigmaking bij de beroepscommissie indien de stagiair, de evaluator en de magistraat-korpschef akkoord zijn over de verderzetting van de stage.

§ 4ter. Indien na afloop van de stage een vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" wordt toegekend, maakt de magistraat-korpschef het dossier over aan de beroepscommissie.

   In geval van vermelding "onvoldoende", naargelang het geval :
1° beslist de beroepscommissie of de stage moet worden verlengd;
2° legt de beroepscommissie een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken.

   In geval van vermelding "te verbeteren", naar gelang het geval :
1° beslist de beroepscommissie of de stage moet worden verlengd;
2° legt de beroepscommissie een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken. In dat geval wordt de stageperiode beschouwd als een periode die afgesloten wordt met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen".

§ 4quater. Na afloop van de stage die werd verlengd overeenkomstig § 4ter, maakt de magistraat-korpsoverste aan de commissie het evaluatiedossier over van de stagiair aan wie de evaluatievermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" werd toegekend.

   De commissie legt, naar gelang het geval :
1° een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken. In dat geval wordt de stageperiode beschouwd als een periode die afgesloten wordt met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen";
2° een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bevoegd om het ontslag tijdens de stage uit te spreken. ]2

§ 5. De Koning stelt de nadere regels vast voor de toepassing van deze bepalingen met betrekking tot de evaluatieprocedure, de duurtijd ervan en de bedoelde personen ]1

(1)<W 2014-04-10/73, art. 28, 187; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 80, 203; Inwerkingtreding : 01-07-2016 (zie ook art. 261, vijfde en achtste lid). Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 287ter/1

[1 § 1. In afwijking van artikel 287ter, wordt elke houder van een functie van hoofdgriffier of hoofdsecretaris, bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, tijdens zijn mandaat jaarlijks geëvalueerd door de korpschef, bedoeld in artikel 58bis, 2°. De eerste vier cycli worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De laatste cyclus eindigt zes maanden voor het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.

§ 2. De mandaathouder wordt geëvalueerd op de wijze waarop de dienst die hij leidt heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bepaald in het beheersplan, bedoeld in artikel 185/6, rekening houdend met de resultaatgebieden die in zijn functieprofiel nader worden bepaald.

   Hij wordt bovendien geëvalueerd op de wijze waarop hij zijn taak van evaluator heeft vervuld. De controle op deze taak wordt uitgevoerd volgens de regels die van toepassing zijn op de hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen die geen mandaathouder zijn.

   In voorkomend geval wordt geen rekening gehouden met de doelstellingen waarvan het niet bereiken geenszins aan de geëvalueerde kan worden toegeschreven. In ieder geval houdt de evaluatie van de eigen bijdrage van de geëvalueerde rekening met wat redelijkerwijze van hem kan worden verwacht.

§ 3. Op het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, de mandaathouder uit voor een evaluatiegesprek. [2 Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij twintig kalenderdagen vóór het gesprek doorstuurt naar de evaluator. Die schriftelijke zelfevaluatie wordt bij het evaluatiedossier gevoegd. ]2

   Een personeelslid belast met personeelsaangelegenheden kan dit gesprek als secretaris bijwonen.

   In ieder geval heeft de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, een functioneringsgesprek met de te evalueren mandaathouder met het oog op zijn evaluatie.

§ 4. Na het evaluatiegesprek werkt de korpschef bedoeld in artikel 58bis, 2°, het evaluatieverslag af dat binnen twintig kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangstbewijs aan de geëvalueerde wordt bezorgd.

   [2 ... ]2.

   De houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding "onvoldoende" of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of de vermelding "uitzonderlijk", kan, per aangetekende zending, beroep instellen bij de beroepscommissie bedoeld in artikel 287quater, binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van het evaluatieverslag.

   Het beroep is opschortend. In voorkomend geval wordt het mandaat verlengd tot het einde van de beroepsprocedure bedoeld in artikel 287quater.

§ 5. Elke evaluatie wordt afgesloten met een van de volgende vermeldingen : "uitzonderlijk", "voldoet aan de verwachtingen", "te verbeteren", of "onvoldoende".

   De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "onvoldoende" als eruit blijkt dat de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, klaarblijkelijk niet zijn verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.

   De vermelding "onvoldoende" wordt bovendien toegekend als minder dan 70 % van de evaluaties waarmee hij belast is, uitgevoerd zijn binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig artikel 287ter.

   De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "te verbeteren" als eruit blijkt dat de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, slechts gedeeltelijk zijn verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.

   Behalve als de vermelding "onvoldoende" zich opdringt, wordt de vermelding "te verbeteren" bovendien ambtshalve toegekend als minder dan 90 % van de evaluaties waarmee hij belast is uitgevoerd zijn, of als de evaluaties buiten de vastgestelde termijnen of niet overeenkomstig artikel 287ter uitgevoerd zijn.

   De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" als eruit blijkt dat de meerderheid van de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, werden verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.

   De vermelding "voldoet aan de verwachtingen" wordt bovendien pas toegekend als ten minste 90 % van alle evaluaties waarmee hij belast is, uitgevoerd zijn binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig artikel 287ter.

   De evaluatie van de mandaathouder wordt afgesloten met de vermelding "uitzonderlijk" als eruit blijkt dat de meerderheid van de doelstellingen voor de dienst die hij leidt, omschreven in het beheersplan bedoeld in artikel 185/6, en in het bijzonder in de resultaatgebieden die in het functieprofiel van de functiehouder nader worden bepaald, werden verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode en dat sommige overtroffen werden.

   De toekenning van de vermelding "uitzonderlijk" vereist bovendien dat alle evaluaties waarmee hij belast is, uitgevoerd zijn binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig artikel 287ter, en dat de mandaathouder een echte leader van zijn team is gebleken, die het team ertoe kan brengen zijn doelstellingen te overtreffen.

§ 6. De eindevaluatie van de houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, wordt gestaafd met de evaluatieverslagen betreffende de verstreken periodes voor de tussentijdse evaluaties en de totale periode van het mandaat.

§ 7. Indien een tussentijdse of de eindevaluatie van een houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, leiden tot een vermelding "onvoldoende", komt aan zijn aanwijzing een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de definitieve toekenning van de vermelding.

   De betrokkene wordt ter beschikking van zijn dienst van oorsprong gesteld.

§ 8. Indien de eindevaluatie van een houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, leidt tot een vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk", wordt het mandaat van rechtswege verlengd met een nieuwe periode van vijf jaar.

   Indien de eindevaluatie leidt tot een vermelding "te verbeteren", komt aan zijn aanwijzing een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de definitieve toekenning van de vermelding.

   De betrokkene wordt ter beschikking van zijn dienst van oorsprong gesteld. ]1

[2 § 9. Het evaluatiedossier van de houder van een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, bestaat uit de volgende elementen :
1° een identificatiefiche met de persoonlijke gegevens en het aanstellingsbesluit;
2° een gevalideerde functiebeschrijving;
3° het beheersplan bedoeld in artikel 185/6;
4° in voorkomend geval, de verslagen over de functioneringsgesprekken en/of ieder ander document dat inzicht verschaft in de afspraken, de schikkingen en de aanpassingen aan de te bereiken doelstellingen, die tussen de geëvalueerde mandaathouder en zijn evaluator werden getroffen;
5° de zelfevaluatie van de mandaathouder;
6° de evaluatieverslagen;
7° eventueel dossier van het ingestelde beroep.

   De geëvalueerde kan documenten laten opnemen in zijn evaluatiedossier.

   Het evaluatiedossier wordt bewaard bij de korpschef bedoeld in artikel 58bis.

   Het individuele evaluatiedossier is toegankelijk voor de geëvalueerde, voor zijn evaluator en voor de minister van Justitie of zijn gemachtigde. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/72, art. 12, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 81, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 287quater

[1 § 1. [2 Er wordt een beroepscommissie opgericht die bevoegd is voor de beroepen inzake evaluatie en de stage.

   De zetel van deze beroepscommissie is gevestigd te Brussel.

   De beroepscommissie bestaat uit een Nederlandstalige afdeling en een Franstalige afdeling. De taalrol van het personeelslid bepaalt voor welke afdeling hij dient te verschijnen.

   Het Duitstalige personeelslid verschijnt voor de afdeling voorgezeten door de plaatsvervangende voorzitter die zijn kennis van het Duits bewijst.

   De beroepscommissie stelt haar huishoudelijk reglement op.

   De beroepscommissie is samengesteld uit :
1° twee voorzitters aangewezen door de minister van Justitie : de Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor, de Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor;
2° per afdeling, vijf leden, van wie er twee zijn aangewezen door de minister van Justitie en drie zijn aangewezen door de representatieve vakorganisaties, naar rato van één per organisatie;
3° plaatsvervangers, namelijk : drie voorzitters aangewezen door de minister van Justitie, en, per afdeling, vijf leden, van wie er twee worden aangewezen door de minister van Justitie en drie worden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.

   De voorzitters en de plaatsvervangende voorzitters worden aangewezen onder de magistraten van de rechterlijke orde.

   De andere leden en de andere plaatsvervangende leden worden aangewezen uit het gerechtspersoneel van het niveau A of B.

   Met uitzondering van de voorzitters, wordt de ene helft van de leden en de plaatsvervangers aangewezen door de minister van Justitie op voorstel van het College van het openbaar ministerie en de andere helft op voorstel van het College van de hoven en rechtbanken.

   Twee van de plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter en van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter. De derde plaatsvervangende voorzitter moet zijn kennis van het Duits bewijzen, evenals van het Nederlands of het Frans. Hij neemt met name het voorzitterschap waar van de afdeling die instaat voor de dossiers van Duitstalige personeelsleden.

   Het beroep is opschortend. ]2

§ 2. [2 [3 Onverminderd artikel 287ter, § 4ter dat van toepassing is op de stagiair, bestaat het met redenen omkleed advies van de commissie ]3 hetzij uit een voorstel van behoud van de toegekende vermelding, hetzij uit een voorstel van een gunstigere vermelding. ]2

   Indien de beroepscommissie heeft voorgesteld de vermelding te behouden, wordt deze definitief. [2 De minister van Justitie of zijn afgevaardigde brengt het personeelslid dat beroep heeft ingesteld onmiddellijk ervan op de hoogte en deelt hem het advies mee. ]2

   Indien de beroepscommissie heeft voorgesteld de vermelding te wijzigen, neemt de minister van Justitie of zijn afgevaardigde de beslissing om hetzij de vermelding te wijzigen overeenkomstig het advies van de beroepscommissie, hetzij de oorspronkelijke vermelding te bevestigen, [2 ... ]2. Zij deelt haar beslissing mee binnen twintig werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het advies.

§ 3. De Koning stelt de nadere regels vast voor de organisatie en de werking van de beroepscommissie inzake evaluatie. ]1

(1)<W 2014-04-10/73, art. 29, 187; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 82, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (3)<W 2017-07-06/24, art. 255, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
HOOFDSTUK VII. - Bepalingen gemeen aan de hoofdstukken I tot VI. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 96; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 287quinquies

<ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 97; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. Voor de ambten, de functies en bedieningen die in deze titel zijn bepaald moet de kandidaat aan de bij de wet gestelde eisen inzake kennis van de landstalen hebben voldaan.

§ 2. Voor de ambten en functies bedoeld in de artikelen 187 tot 194, 207 tot 209 en de artikelen 254 en 258, moeten de kandidaten de voorgeschreven juridische functies als houder van het diploma van master, licentiaat of doctor in de rechten en als voornaamste beroepsactiviteit hebben uitgeoefend.

§ 3. Voor de ambten, de functies en de bedieningen die in deze titel zijn bepaald moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. [1 De voorwaarde met betrekking tot het gedrag wordt bewezen door middel van een uittreksel uit het strafregister waaruit blijkt dat de kandidaat niet werd veroordeeld, zelfs niet met uitstel, bij een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, tot enige correctionele of criminele straf, tenzij hij in eer en rechten hersteld is. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de personen die soortgelijke, in kracht van gewijsde gegane veroordelingen hebben ondergaan in het buitenland. ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 83, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
Art. 287sexies

<ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 98; Inwerkingtreding : 01-12-2008> [2 Elke kandidaatstelling voor een benoeming in de rechterlijke orde of voor een aanwijzing als korpschef, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken of van lid van het gerechtspersoneel moet op straffe van verval aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van twintig dagen vanaf de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. ]2

   De bekendmaking van de vacature vermeldt, in voorkomend geval, binnen welke termijn de kandidaten kunnen vragen gehoord te worden met toepassing van de artikelen 259ter, 259quater en 259sexies, § 1, 3°.

   Elke kandidatuur voor een benoeming of voor een aanwijzing tot korpschef in de magistratuur dient op straffe van verval, vergezeld te zijn van :
a) alle stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring;
b) een curriculum vitae overeenkomstig een door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier;
[2 ... ]2.

   Het beleidsplan, bedoeld in artikel 259quater, § 2, derde lid, moet, op straffe van verval [2 ... ]2 [2 langs elektronische weg ]2 aan de minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.

   De bekendmaking kan geschieden op zijn vroegst vijftien maanden vóór het ontstaan van de vacature.

   Geen benoeming noch aanwijzing kan geschieden dan nadat de termijn bepaald in het eerste lid is verlopen.

   [2 De oproep in het Belgisch Staatsblad vermeldt de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend. De oproep kan evenzeer voor vacatures van het gerechtspersoneel en rekening houdende met de rangschikking, het maximum aantal deelnemers aan de bijkomende proef vastleggen. ]2

   [2 De in het derde lid bedoelde stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring moeten evenwel niet meer aan de kandidaat worden gevraagd wanneer zij reeds werden ingediend bij een eerdere kandidaatstelling of wanneer zij beschikbaar zijn omdat de kandidaat al lid of personeelslid is van de rechterlijke orde. ]2

(1)<W 2012-12-31/02, art. 24, 172; Inwerkingtreding : 10-01-2013> (2)<W 2016-05-04/03, art. 84, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016. Overgangsbepalingen : art. 251>
HOOFDSTUK VIII. [1 Definitieve ambtsneerlegging ]1
Art. 287septies

[1 Wordt ambtshalve en zonder opzeggingstermijn uit zijn ambt ontslagen, het personeelslid bedoeld in de hoofdstukken Vsexies en VI :
1° van wie de benoeming als onregelmatig werd vastgesteld binnen de termijn van het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State; deze termijn geldt niet in geval van fraude of bedrog vanwege het personeelslid;
2° die zonder geldige reden zijn post verlaat en gedurende meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die behoorlijk en op voorhand verwittigd werd en om opheldering verzocht werd;
3° die verkeert in een geval waarin toepassing van de strafwetten en de burgerlijke wetten ambtsneerlegging ten gevolge heeft. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 86, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 287octies

[1 Het vrijwillig ontslag geeft aanleiding tot ambtsneerlegging. In dat geval mag het personeelslid bedoeld in de hoofdstukken Vsexies en VI zijn dienst slechts verlaten nadat hij zijn ontslag, bij een ter post aangetekende brief, ter kennis heeft gebracht aan de minister van Justitie of zijn gemachtigde.

   De in het eerste lid bedoelde kennisgeving gebeurt ten minste dertig dagen voorafgaand aan het ontslag, dat ingaat op de datum van verzending van de aangetekende brief. Die termijn kan in onderlinge overeenstemming worden ingekort. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 87, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 287novies

[1 De artikelen 287septies en 287octies zijn van toepassing op de stagiairs. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 88, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
BOEK II. - GERECHTELIJKE AMBTEN.
EERSTE TITEL I. - Voorwaarden voor het uitoefenen van gerechtelijke ambten.
HOOFDSTUK I. - (Installatie van de magistraten, de referendarissen, de parketjuristen en de griffiers en hun eedaflegging. ) <W 2007-04-25/64, art. 99, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 288

(De installatie geschiedt bij elke benoeming, bij elke aanwijzing tot korpschef [6 , bij elke eerste aanwijzing in een adjunct-mandaat en bij de eerste benoeming van rechter in sociale zaken, raadsheer in sociale zaken [7 , rechter in handelszaken of assessor [9 in de strafuitvoeringsrechtbank ]9 ]7 ]6 . ) <W 1998-12-22/47, art. 52, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   De installatie van de eerste voorzitter, de voorzitters, de raadsheren, de procureur-generaal, (de eerste advocaat-generaal, ) de advocaten-generaal, de substituut-procureurs-generaal bij het hof van beroep, (de eerste advocaat-generaal, ) de advocaten-generaal en de substituten-generaal bij het arbeidshof, alsmede van de hoofdgriffiers, geschiedt in openbare zitting van de verenigde kamers, respectievelijk van het Hof van Cassatie, van het hof van beroep en van het arbeidshof. <W 1998-12-22/47, art. 52, 066; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   (De installatie van de plaatsvervangende raadsheren in de hoven van beroep, zoals bedoeld in artikel 207bis, § 1, geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt of voor de vakantiekamer. ) <W 1997-07-09/36, art. 15, 054; Inwerkingtreding : 13-08-1997>

   (De installatie van de federale procureur geschiedt voor de eerste kamer van het Hof van beroep te Brussel. ) <W 2001-06-21/42, art. 27, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

   (De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, [2 ... ]2 en plaatsvervangende rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, de [11 ondernemingsrechtbanken ]11, [12 en van de rechters in ondernemingszaken ]12 [7 de voorzitters en ondervoorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, ]7 de procureurs des Konings, hun eerste substituten en hun substituten, [10 de gerechtelijke attachés bij de rechtbanken van eerste aanleg, de [11 ondernemingsrechtbanken ]11 en de parketten van de procureurs des Konings, ]10 de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep, en bij de rechtbanken van eerste aanleg en de [11 ondernemingsrechtbanken ]11, alsmede van de hoofdgriffiers van voormelde rechtbanken, geschiedt vóór één van de kamers van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer. ) <W 2007-04-25/64, art. 100, 1°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   (De installatie van de voorzitters, ondervoorzitters, rechters, [2 ... ]2 en plaatsvervangende rechters, van de arbeidsauditeurs, hun eerste substituten en hun substituten, [10 van de gerechtelijke attachés bij de arbeidsrechtbanken en de parketten van de arbeidsauditeurs, ]10 van de referendarissen en de parketjuristen bij de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken, evenals van de hoofdgriffiers in de arbeidsrechtbanken geschiedt vóór één van de kamers van het arbeidshof, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer. ) <W 2007-04-25/64, art. 100, 2°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   (De installatie van de federale magistraten [13 en van de parketjuristen bij het federaal parket ]13 geschiedt voor de federale procureur. ) <W 2001-06-21/42, art. 27, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

   (De installatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren [9 in de strafuitvoeringsrechtbank ]9 geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer. ) <W 2006-05-17/36, art. 23, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   De installatie van de werkende en plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken geschiedt vóór een kamer van het arbeidshof, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer.

   (De installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de hoven geschiedt vóór de kamer waarin de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt zitting heeft, en de installatie van de griffiers en personeelsleden van niveau A van de rechtbanken voor de kamer waarin de voorzitter van de rechtbank waaraan zij verbonden zijn, zitting heeft, of vóór de vakantiekamer. ) <W 2007-04-25/64, art. 100, 3°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   De installatie van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers, hun hoofdgriffiers en griffiers, geschiedt voor één van de kamers van de rechtbank van eerste aanleg, voorgezeten door de voorzitter of de rechter die hem vervangt, of vóór de vakantiekamer. De installatie van de referendarissen bij de politierechtbank geschiedt overeenkomstig het vijfde lid. [1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel geschiedt de installatie van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, hun plaatsvervangers, hun hoofdgriffiers en griffiers voor een kamer of vakantiekamer van de Franstalige of Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, naargelang de taal van het diploma van licentiaat, doctor of master in de rechten waarvan zij houders zijn dan wel, wat de hoofdgriffiers en griffiers betreft, naargelang de bewezen taalkennis. ]1 <W 2007-04-25/64, art. 100, 4°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   (De installatie van de referendarissen bij het Hof van Cassatie geschiedt voor een kamer van het hof, voorgezeten door de eerste voorzitter, de voorzitter of de afdelingsvoorzitter dan wel door de raadsheer die hem vervangt. ) <W 1997-05-06/38, art. 8, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997>

   [3 De installatie van de raadsheren en de raadsheren-assessoren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en van de rechters en rechters-assessoren in de tuchtrechtbank geschiedt [4 respectievelijk ]4 voor een van de kamers van het hof van beroep in het rechtsgebied waarvan de tuchtrechtbank [4 of de tuchtrechtbank in hoger beroep ]4 gevestigd is, voorgezeten door de eerste voorzitter of door de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer. ]3 [8 De installatie van een assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep geldt als installatie in de tuchtrechtbank in hoger beroep respectievelijk in de tuchtrechtbank. ]8

(1)<W 2012-07-19/36, art. 28, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 75, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2013-07-15/08, art. 6, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-05-08/02, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2014-05-05/11, art. 106, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016. (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (6)<W 2015-07-20/19, art. 4, 198; Inwerkingtreding : 05-09-2015> (7)<W 2016-05-04/03, art. 89,1° en 3°, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016> (8)<W 2016-05-04/03, art. 89,5°, 203; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (9)<W 2016-05-04/03, art. 89,2° et 4°, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (10)<W 2017-07-06/24, art. 256, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (11)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (12)<W 2019-05-05/19, art. 95, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019> (13)<W 2019-05-05/10, art. 98, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 289

De eerste voorzitters van het Hof van Cassatie, van de hoven van beroep en van de arbeidshoven en de procureurs-generaal bij die hoven leggen, persoonlijk of schriftelijk, in handen van de Koning de eed af bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven.

   (De federale procureur legt die eed bij zijn installatie af in handen van de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Brussel, de federale magistraten bij hun installatie in handen van de federale procureur. ) <W 2001-06-21/42, art. 28, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

   De andere in artikel 288 genoemde personen leggen die eed bij hun installatie af in handen van de eerste voorzitter van het hof of van de voorzitter der rechtbank.

Art. 290

<W 2003-05-03/45, art. 26, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003> Is de plaats onbezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of de aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd binnen een maand na die bekendmaking, anders kan de benoeming of de aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.

   Is de plaats nog bezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd in de loop van een maand te rekenen vanaf het daadwerkelijk vrij komen van de plaats, anders kan de benoeming of aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.

   Vanaf de dag waarop de eed wordt afgelegd, wordt betrokkene bekleed met de overeenstemmende hoedanigheid van magistraat.

Art. 291

[1 Onverminderd artikel 289, eerste lid, en wanneer de installatie of de eedaflegging wegens buitengewone omstandigheden niet overeenkomstig de artikelen 288 en 289, tweede en derde lid, kan geschieden, wordt de bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed persoonlijk of schriftelijk afgelegd :
a)door de voorzitters, de raadsheren, de eerste advocaten-generaal, de advocaten-generaal, de referendarissen, de hoofdgriffier, de griffiers en de personeelsleden van niveau A, van of bij het Hof van Cassatie in handen van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie;
b) door de federale procureur en de federale magistraten in handen van de voorzitter van het College van procureurs-generaal;
c) door de andere in artikel 288 genoemde personen naargelang het geval in handen van de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof.

   Wanneer de eed schriftelijk wordt afgelegd, wordt hij gedateerd, ondertekend en, naargelang het geval, meegedeeld aan de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, het hof van beroep of het arbeidshof of aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal. ]1

(1)<W 2020-12-20/02, art. 2, 232; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK Ibis. - <Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 68; Inwerkingtreding : 01-07-1997> (Eedaflegging van de secretarissen. ) <W 1999-04-12/38, art. 10, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 291bis

<Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 68; Inwerkingtreding : 01-07-1997> (... ) <W 1999-04-12/38, art. 11, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

   De hoofdsecretarissen, secretarissen (... ) bij de parketten leggen de in het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af in handen, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, (van de federale procureur ), van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. <W 2001-06-21/42, art. 30; Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W 2007-04-25/64, art. 101, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   [1 Wanneer wegens buitengewone omstandigheden de in het eerste lid bedoelde eed niet persoonlijk kan worden afgelegd, wordt hij schriftelijk afgelegd en gedateerd en ondertekend meegedeeld aan de in het eerste lid bedoelde personen. ]1

   (Is de plaats onbezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of de aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd binnen een maand na die bekendmaking, anders kan de benoeming of de aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.

   Is de plaats nog bezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd in de loop van een maand te rekenen van het daadwerkelijk vrij komen van de plaats, anders kan de benoeming of aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd. <W 2006-06-10/68, art. 44, 140; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

   De eed moet worden afgelegd binnen een maand na de kennisgeving van de benoeming; anders mag deze als niet-bestaande worden beschouwd.

(1)<W 2020-12-20/02, art. 3, 232; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK II. - Onverenigbaarheden.
Eerste afdeling. - Cumulatie van ambten.
Art. 292

Cumulatie van rechterlijke ambten is verboden, uitgenomen de gevallen die de wet bepaalt.

   Nietig is het vonnis, gewezen door een rechter die vroeger bij het uitoefenen van een ander rechterlijk ambt kennis genomen heeft van de zaak.

Art. 293

De ambten van de rechterlijke orde zijn onverenigbaar met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat, met enige bezoldigde openbare functie of openbaar ambt van politieke of administratieve aard, met het ambt van notaris of van gerechtsdeurwaarder, met het beroep van advokaat, met de militaire stand en met de geestelijke stand.

   Deze ambten zijn, wanneer ze worden uitgeoefend in een arbeidsgerecht, ook onverenigbaar met ieder ambt in een representatieve organisatie van werknemers, zelfstandigen of werkgevers of in een instelling die deelneemt aan de uitvoering van de wetgeving inzake maatschappelijke zekerheid.

   De regel van het tweede lid is niet toepasselijk op de ambten uitgeoefend in de aldaar bedoelde organisaties wanneer zij enkel verband houden met de belangen van de personen die gerechtelijke ambten bekleden.

Art. 294

Er kan met machtiging van de Koning, op voordracht van de minister van Justitie, afgeweken worden van de regel die in artikel 293 is gesteld, wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van hoogleraar of leraar, docent, assistent in een onderwijsinrichting of lid van een examencommissie.

   Er kan eveneens afgeweken worden van de regel die in het eerste lid van artikel 293 is gesteld, met machtiging van de Koning, op voordracht van de minister van Justitie, wanneer het gaat om de deelneming aan een commissie, een raad of comité van advies of, krachtens een bijzondere opdracht, aan het beheer of het toezicht op een openbare instelling, voor zoveel het aantal bezoldigde opdrachten of ambten beperkt blijft tot twee en het geheel van de bezoldiging niet hoger is dan het tiende deel van de jaarlijkse brutowedde van het hoofdambt in de rechterlijke orde.

   Er kan met machtiging van de Koning, bij een met redenen omkleed besluit, genomen op eensluidend advies van de rechterlijke overheid, afgeweken worden van de bij het tweede lid gestelde beperkingen ten aanzien van het aantal bezoldigde opdrachten of ambten en het bedrag van de bezoldiging.

Art. 294bis

[1 Wanneer wettelijke of reglementaire bepalingen beroep doen op magistraten voor het bekleden van een in artikel 294, tweede lid, bedoelde functie wordt onder magistraat verstaan de magistraat in functie, de magistraat in ruste gesteld wegens het bereiken van de leeftijd, die bedoeld wordt in artikel 383, § 1, en [2 de magistraat die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling ]2 en die bovendien gemachtigd werd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-31/02, art. 23, 172; Inwerkingtreding : 10-01-2013> (2)<W 2015-10-19/01, art. 71, 199; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 295

Geen lid van een hof, rechtbank, parket of griffie kan worden benoemd of aangewezen voor de ambten of bedieningen in artikel 294 bepaald, zonder het advies van de korpschef of van de magistraat die zijn hïerarchische meerdere is.

Art. 296

De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen niet voor enige andere openbare dienst worden opgevorderd, behoudens de gevallen die de wet bepaalt.

Art. 297

De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen mondeling noch schriftelijk de verdediging van de partijen voeren en mogen hun geen consult geven.

Art. 298

De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen [1 niet tegen bezoldiging optreden in een scheidsgerecht of als bemiddelaar bedoeld in het zevende deel. ]1

   [1 In afwijking van het eerste lid, mogen de emeritus magistraten en eremagistraten optreden als bemiddelaar zoals bedoeld in het zevende deel, onder voorbehoud, wat hun erkenning betreft, van de toepassing van artikel 1726.

   De plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis, de plaatsvervangende rechters, de plaatsvervangende raadsheren, de rechters in sociale zaken, de raadsheren in sociale zaken en de rechters in ondernemingszaken mogen in een zaak optreden als bemiddelaar zoals bedoeld in het zevende deel voor zover zij er geen enkele kennis van hebben gehad tijdens de uitoefening van hun ambt, onder voorbehoud, wat hun erkenning betreft, van de toepassing van artikel 1726. Zij mogen bovendien hun ambt niet meer uitoefenen in de dossiers waarin zij als bemiddelaar zijn opgetreden. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 204, 219; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 299

De leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen niet, hetzij persoonlijk, hetzij door een tussenpersoon, enige handel drijven, als zaakwaarnemer optreden of deelnemen aan de leiding of het beheer van of aan het toezicht op handelsvennootschappen of nijverheids- of handelsinrichtingen.

Art. 299bis

<W 2007-04-25/64, art. 102, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> De artikelen 293 tot 299 zijn mede van toepassing op de referendarissen bij het Hof van Cassatie en op het gerechtspersoneel van het niveau A.

Art. 300

De plaatsvervangende (raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, § 1, 1°, 2°, 4° en 5°, en de plaatsvervangende ) rechters zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende rechters, behoudens de uitoefening van het beroep van advocaat en van notaris en de bezigheden die hun daardoor geoorloofd zijn. <W 1997-07-09/36, art. 16, 054; Inwerkingtreding : 13-08-1997>

   De werkende en plaatsvervangende [4 raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken ]4 zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende rechters [4 ... ]4, met uitzondering van:
1° die welke gesteld zijn in artikel 293, tweede lid;
2° het drijven van een handel, het beheer of de leiding van of het toezicht op handelsvennootschappen en nijverheids- of handelsinrichtingen;
3° het aangaan en de uitvoering van een arbeidsovereenkomst of een leerovereenkomst.
(4° de uitoefening van het beroep van bedrijfsrevisor en van accountant en de bezigheden die hen daardoor geoorloofd zijn. ) <W 2003-05-03/45, art. 27, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   ( [2 De werkende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank ]2 zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de benoeming en de contractuele aanwerving in een bezoldigde openbare functie of ambt van administratieve aard.

   [2 De plaatsvervangende assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank ]2 zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de uitoefening van beroepswerkzaamheden die voor het opdoen van ervaring toegestaan zijn om benoemd te worden tot assessor. <W 2006-05-17/36, art. 25, 132; Inwerkingtreding : 31-08-2006>

   [4 De rechters in ondernemingszaken zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de uitoefening van beroepswerkzaamheden die voor het opdoen van ervaring toegestaan zijn om benoemd te worden tot rechter in ondernemingszaken. Niemand mag tegelijk het ambt van rechter in ondernemingszaken en van gerechtsmandataris uitoefenen in het arrondissement of de afdeling van de ondernemingsrechtbank waar hij als gerechtsmandataris werd aangewezen. ]4

(1)<W 2014-05-05/11, art. 108, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (2)<W 2016-05-04/03, art. 91, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (3)<W 2018-04-15/14, art. 8, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (4)<W 2019-05-05/19, art. 96, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling II. - Bloed- of aanverwantschap.
Art. 301

<W 2007-04-25/64, art. 103, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad mogen behoudens vrijstelling door de Koning, niet gelijktijdig van een zelfde hof of rechtbank deel uitmaken als raadsheren, rechters [1 ... ]1, plaatsvervangende raadsheren, plaatsvervangende rechters, rechters in sociale zaken of rechters in handels zaken, ambtenaren van het openbaar ministerie, referendarissen bij het Hof van Cassatie, gerechtspersoneel van niveau A, griffiers en secretarissen.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 77, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 302

<W 2007-04-25/64, art. 104, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Zelfs in geval van vrijstelling als bedoeld in artikel 301 mogen personen met wie ze een feitelijk gezin vormen en bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad geen zitting nemen in een zelfde zaak of er de taken van referendaris bij het Hof van Cassatie vervullen.

Art. 303

<W 2007-04-25/64, art. 105, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> In een vredegerecht mogen de rechters, hun plaatsvervangers en de griffiers geen feitelijk gezin vormen of geen bloed- of aanverwanten tot en met de graad van oom of neef zijn.

Art. 304

In alle zaken moet (de rechter, [1 ... ]1, de plaatsvervangende rechter, de ambtenaar van het openbaar ministerie ) (de griffier ) (,de referendaris bij het Hof van Cassatie ) (, de rechter in sociale zaken of in handelszaken of de assessor [3 in de strafuitvoeringsrechtbank ]3 ), op straffe van tuchtsanctie als naar recht, zich onthouden, indien hij echtgenoot, bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad in de zijlijn is van de advocaat of van de gemachtigde van een der partijen. <W 1998-02-10/32, art. 14, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 1997-05-06/38, art. 13, 052; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 1997-02-17/50, art. 70, 044; Inwerkingtreding : 01-07-1997> <W 2006-05-17/36, art. 27, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

(1)<W 2013-12-01/01, art. 78, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-05/11, art. 109, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (3)<W 2016-05-04/03, art. 92, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)>
HOOFDSTUK III. [1 - Deontologische regels. ]1
Art. 305

[1 De algemene beginselen inzake de deontologie van de werkende en de plaatsvervangende magistraten, van de assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank, van de rechters en raadsheren in sociale zaken en van de rechters in ondernemingszaken worden vastgelegd door de Hoge Raad voor de Justitie, na advies van de Adviesraad van de magistratuur. ]1

(1)<W 2019-03-23/03, art. 27, 223; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 306

(Opgeheven ) <W 2001-06-21/42, art. 31, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

Art. 307

(Opgeheven ) <W 2001-06-21/42, art. 31, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

HOOFDSTUK IV. - Magistraten gemachtigd om [1 een opdracht van algemeen belang ]1 te aanvaarden bij een internationale, supranationale of buitenlandse instelling.
Art. 308

<W 2003-01-09/30, art. 2, 100; Inwerkingtreding : 13-01-2003> De magistraten van de rechterlijke orde bedoeld in artikel 58bis kunnen door de Koning, op advies van de korpschef of de magistraat aan wie zij hiërarchisch ondergeschikt zijn, gemachtigd worden om [1 opdrachten van algemeen belang ]1 te vervullen bij supranationale, internationale of buitenlandse instellingen.

   De vergunning geldt voor één jaar. [1 Op verzoek van de internationale, supranationale of buitenlandse instelling en van de magistraat kan deze termijn telkens met ten hoogste een jaar verlengd worden. ]1 Heeft de betrokkene na het verstrijken van het verlof zijn ambt in de rechterlijke orde niet weder opgenomen, dan wordt hij als ontslagnemend beschouwd.

   De magistraten met verlof wegens opdracht behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht het ambt waarin ze werden benoemd te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [1 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rato de aan hun ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. ]1

   (De bepalingen van artikel 323bis zijn van overeenkomstige toepassing op de titularissen van een adjunct-mandaat die vast zijn aangewezen, de titularissen van een adjunct-mandaat die niet vast zijn aangewezen, de titularissen van een bijzondere mandaat en de korpschefs. ) <W 2003-05-03/45, art. 28, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

(1)<W 2015-08-10/04, art. 3, 197; Inwerkingtreding : 29-08-2015>
Art. 309

<W 2003-01-09/30, art. 3, 100; Inwerkingtreding : 13-01-2003> Is de opdracht bedoeld in artikel 308 voltijds, dan kan in de vervanging van de magistraten worden voorzien door een benoeming, en in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal.

HOOFDSTUK IVbis. [1 - Magistraten gemachtigd om een opdracht als verbindingsmagistraat in het buitenland te vervullen. ]1
Art. 309/1

[1 § 1. De minister bevoegd voor Justitie kan, na advies van het College van procureurs-generaal, een magistraat als verbindingsmagistraat in het buitenland aanwijzen.

   Om als verbindingsmagistraat te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing:
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste tien jaar juridische functies te hebben uitgeoefend waarvan ten minste zes jaar een ambt van magistraat;
3° houder te zijn van het getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.

   De minister bevoegd voor Justitie bepaalt, op voorstel van het College van procureurs-generaal, de bijzondere voorwaarden waaraan de verbindingsmagistraat moet voldoen. Deze worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd in de oproep tot kandidaten.

§ 2. De aanwijzing geldt voor een termijn van twee jaar. De aanwijzing kan, na advies van het College van procureurs-generaal, eenmaal worden hernieuwd.

   Uitzonderlijk kan, op met redenen omkleed voorstel van het College van procureurs-generaal, de aanwijzing nog tweemaal met telkens een periode van een jaar worden verlengd.

§ 3. De verbindingsmagistraat bedoeld in paragraaf 1 behoudt zijn hoedanigheid van magistraat.

   De bepalingen van artikel 323bis zijn van toepassing.

§ 4. In het kader van de uitoefening van zijn opdrachten vertegenwoordigt de verbindingsmagistraat, naargelang van het geval, ofwel de minister bevoegd voor Justitie ofwel de bevoegde Belgische gerechtelijke overheid.

   Wat zijn gerechtelijke opdrachten betreft, oefent de verbindingsmagistraat zijn bevoegdheden uit onder de rechtstreekse leiding en toezicht van het College van procureurs-generaal. Per nieuw dossier bezorgt hij een verslag aan de procureur-generaal die bevoegd is voor internationale betrekkingen.

   Wat zijn opdrachten in rechtstreeks verband met de bevoegdheden van de Federale Overheidsdienst Justitie betreft, oefent hij zijn bevoegdheden uit onder de rechtstreekse leiding en toezicht van de minister bevoegd voor Justitie.

§ 5. De verbindingsmagistraat wordt toegewezen aan een diplomatieke post.

   De verbindingsmagistraat en zijn inwonende gezinsleden die te zijnen laste zijn en de Belgische nationaliteit hebben, genieten voor de duur van de opdracht het diplomatiek statuut.

   De verbindingsmagistraat is aan de diplomatieke gebruiken en regels en aan het diplomatiek gezag van het hoofd van de diplomatieke zending onderworpen.

§ 6. De verbindingsmagistraat bezorgt aan de minister bevoegd voor Justitie, het College van procureurs-generaal en de federale procureur een omstandig jaarlijks activiteitenverslag over zijn werkzaamheden.

   Het College van procureurs-generaal evalueert de verbindingsmagistraat jaarlijks, onder andere op grond van zijn activiteitenverslag en na hem te hebben gehoord, betreffende de wijze waarop hij zijn opdracht en zijn bevoegd-heden uitoefent. Deze evaluatie wordt opgenomen in het in artikel 143bis, § 7, bedoelde verslag.

   Ingeval de prestaties als onvoldoende worden beoordeeld, kan de minister bevoegd voor Justitie, op met redenen omkleed voorstel van het College van procureurs-generaal en na de verbindingsmagistraat gehoord te hebben, een einde stellen aan de aanwijzing van de verbindingsmagistraat.

§ 7. De minister bevoegd voor Justitie kan, na advies van het College van procureurs-generaal, een einde stellen aan de aanwijzing van de verbindingsmagistraat wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.

   Het College van procureurs-generaal kan het advies bedoeld in het eerste lid slechts uitbrengen na de verbindingsmagistraat te hebben gehoord, of minstens behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-05-25/02, art. 20, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
HOOFDSTUK IVter. [1 - Magistraten gemachtigd om een opdracht in het Europees Openbaar Ministerie te vervullen. ]1
Art. 309/2

[1 § 1. Magistraten kunnen de opdrachten van Europese hoofdaanklager, Europese aanklager en gedelegeerd Europese aanklager vervullen overeenkomstig en volgens de voorwaarden voorzien in de verordening 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM").

§ 2. De minister bevoegd voor Justitie wijst drie magistraten aan die voorgedragen worden om de opdracht van Europese aanklager te vervullen zoals bepaald in artikel 16, lid 1, van de in paragraaf 1 genoemde verordening.

   Om te kunnen worden voorgedragen als Europese aanklager dient de kandidaat op het ogenblik van de aanwijzing :
1° het ambt van magistraat uit te oefenen waarvan in de laatste vijftien jaar ten minste tien jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie;
2° houder te zijn van het getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.

§ 3. De minister bevoegd voor Justitie wijst ten minste één magistraat van de Nederlandstalige taalrol en één magistraat van de Franstalige taalrol aan die voorgedragen worden om de opdracht van gedelegeerd Europese aanklager te vervullen zoals bepaald in artikel 17, lid 1, van de in paragraaf 1 genoemde verordening.

   Om te kunnen worden voorgedragen als gedelegeerd Europese aanklager dient de kandidaat op het ogenblik van de aanwijzing het ambt van magistraat uit te oefenen waarvan in de laatste tien jaar ten minste vijf jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie.

  &sp; § 4. De minister bevoegd voor Justitie kan de kandidaten bedoeld in de paragrafen 2 en 3 slechts aanwijzen na gemeenschappelijk advies van het College van procureurs-generaal en de federale procureur. Zij kunnen de kandidaten daartoe horen.

   De oproep in het Belgisch Staatsblad vermeldt de wijze waarop de kandidaturen worden ingediend.

§ 5. De opdrachten worden voltijds uitgeoefend.

   Artikel 323bis is van toepassing.

   Tijdens hun opdracht zijn de magistraten niet onderworpen aan de bepalingen van deel II, boek II, titel V.

§ 6. De gedelegeerd Europese aanklagers beschikken over een secretariaat waarvan de samenstelling en de nadere werkingsregels vastgesteld worden door de Koning. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 100, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
HOOFDSTUK V. - <Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 94; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Magistraten gemachtigd om Belgische militaire troepen in het buitenland te vergezellen
Art. 309bis

<Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 94; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In vredestijd kunnen magistraten van het openbaar ministerie de Belgische troepen vergezellen bij militaire operaties in het buitenland, als de Ministers van Justitie en van Landsverdediging hiertoe in gemeenschappelijk overleg beslissen, na een gemotiveerd verslag van de militaire overheden dat bijzondere omstandigheden zulks rechtvaardigen.

   Daartoe wordt door de Koning, na advies van de korpschef en op voordracht van het College van procureurs-generaal, een lijst van magistraten van het openbaar ministerie vastgesteld. Ze worden aangewezen onder de sedert ten minste een jaar benoemde magistraten van het openbaar ministerie die op de oproep tot kandidaten reageren.

   De aanwijzing van de magistraten die op die lijst voorkomen, geldt voor een hernieuwbare periode van [1 vijf ]1 jaar.

   Wanneer het zenden van een magistraat om de troepen te vergezellen gerechtvaardigd wordt overeenkomstig het eerste lid, dan wordt deze magistraat door de federale procureur gekozen ofwel uit de federale magistraten ofwel uit de magistraten die voorkomen op de door de Koning vastgestelde lijst. In dit laatste geval wordt aan de magistraat van rechtswege gedurende deze periode een opdracht bij het federaal parket gegeven.

   De magistraat vervult die opdracht onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur.

   De magistraat die de troepen vergezelt moet houder zijn van een brevet inzake militaire technieken dat minder dan vijf jaar geleden door het Ministerie van Landsverdediging is uitgereikt.

   Het brevet inzake militaire technieken bewijst dat de magistraat die de troepen vergezelt, een militaire basisopleiding heeft gevolgd, op de wijze bepaald door de Minister van Landsverdediging.

   Het brevet inzake militaire technieken blijft geldig zolang de houder een attest kan voorleggen, uitgereikt door het Ministerie van Landsverdediging aan diegenen die de bijscholingscursussen hebben gevolgd die om de vijf jaar worden georganiseerd.

   De opdracht troepen te vergezellen mag geen negatieve gevolgen hebben op de verloning van de magistraat en heeft, in voorkomend geval, geen weerslag op het mandaat, vermeld in artikel 58bis, dat de betrokkene uitoefent.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 15, 184; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
HOOFDSTUK VI. [1 Magistraten gemachtigd om een opdracht te vervullen in het kader van Eurojust ]1
Art. 309ter

[1 § 1. De minister van Justitie wijst na advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen onder de federale magistraten het Belgische lid bij Eurojust en de adjunct van het Belgische lid bij Eurojust aan.

   De aanwijzingen gelden voor een termijn van vijf jaar en kunnen verlengd worden na advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen. Indien het Belgische lid echter de functie van voorzitter of vice-voorzitter van Eurojust bekleedt, geldt zijn aanwijzing ten minste tot het einde van zijn ambtstermijn als voorzitter of vice-voorzitter.

   De adjunct van het Belgische lid bij Eurojust kan hem vervangen.

   Het Belgische lid bij Eurojust oefent zijn functie uit op de zetel van Eurojust.

   De adjunct kan zijn functies op de zetel van Eurojust uitoefenen na een beslissing van de minister van Justitie volgend op een advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen.

   De adjunct oefent zijn functies echter uit op de zetel van Eurojust indien het Belgische lid de functie van voorzitter van Eurojust bekleedt.

§ 2. De magistraten bedoeld in paragraaf 1 behouden tijdens hun aanwijzing hun statuut van federaal magistraat en behouden de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen [2 ... ]2. [2 Artikel 355bis, § 2, is van toepassing op de adjunct van het Belgisch lid die zijn functie niet uitoefent op de zetel van Eurojust. De uitbetaling van de premie bedoeld in artikel 357, § 4, vijfde lid, wordt bovendien geschorst zolang de federaal magistraat zijn functie van Belgisch lid of zijn functie van adjunct van het Belgisch lid uitoefent op de zetel van Eurojust. ]2

   Zij blijven als federaal magistraat onderworpen aan de evaluatie bedoeld in artikel 259undecies.

§ 3. De magistraten bedoeld in paragraaf 1 oefenen hun bevoegdheden van federaal magistraat uit onder de rechtstreekse leiding en toezicht van de federale procureur.

   Wanneer het Belgische lid evenwel voorzitter of vice-voorzitter van Eurojust is, is in afwijking van het eerste lid, artikel 28, 3, van het besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken van toepassing.

§ 4. [2 Onverminderd de evaluatie bedoeld in artikel 259undecies, hoort het College van procureurs-generaal de federale procureur in het kader van de evaluatie bedoeld in artikel 143bis § 3, derde lid, over de wijze waarop het Belgisch bureau bij Eurojust de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid heeft uitgevoerd en zijn bevoegdheden heeft uitgeoefend met inachtneming van de taken en doelstellingen van Eurojust. Deze evaluatie wordt opgenomen in het in artikel 143bis, § 7, bedoelde verslag.

   Het Belgisch lid bij Eurojust bezorgt daartoe aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de federale procureur en via deze laatste aan de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen jaarlijks een toelichting over de activiteiten van het Belgisch bureau bij Eurojust, de interne taakverdeling, een analyse en beoordeling van het beleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar.

   Om de zes maanden brengt het Belgische lid bij Eurojust over de werking van het Belgisch bureau verslag uit aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de federale procureur en via deze laatste aan de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 205, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2019-05-05/10, art. 101, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 309quater

[1 De minister van Justitie wijst op advies van de federale procureur onder de federale magistraten de nationale correspondenten van België bij Eurojust aan.

   Wanneer het Belgische lid bij Eurojust en de adjunct niet beschikbaar zijn, oefent de nationaal correspondent van België bij Eurojust de bevoegdheden van het Belgische lid bij Eurojust uit. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 206, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 309quinquies

[1 § 1. De minister van Justitie wijst het Belgische lid van het gemeenschappelijk controleorgaan bedoeld in artikel 23 van het besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, aan onder de leden van de [2 Gegevensbeschermingsautoriteit ]2.

§ 2. De aanwijzing geldt voor een termijn van vijf jaar die tweemaal kan worden verlengd.

§ 3. Het bij het gemeenschappelijk controleorgaan aangewezen lid ontvangt een presentiegeld waarvan het bedrag door de Koning wordt vastgesteld en dat volgens de door Hem bepaalde regels wordt toegekend. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 207, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2019-03-23/03, art. 28, 223; Inwerkingtreding : 29-03-2019>
HOOFDSTUK VII. - [1 Parketjurist gemachtigd om een opdracht te vervullen in het kader van Eurojust ]1
Art. 309sexies

[1 § 1. De minister van Justitie wijst, op advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor internationale betrekkingen, een parketjurist aangewezen bij het federaal parket als medewerker bij Eurojust aan om het Belgische lid en de adjunct bij te staan.

   De medewerker mag noch het lid noch de adjunct vervangen.

   De medewerker kan zijn functies op de zetel van Eurojust uitoefenen na een beslissing van de minister van Justitie volgend op een advies van de federale procureur en van de procureur-generaal die bevoegd is voor de internationale betrekkingen.

§ 2. De parketjurist bedoeld in paragraaf 1 blijft de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen behouden. [2 De taalpremie bedoeld in artikel 373 wordt hem niet toegekend zolang hij zijn functie uitoefent op de zetel van Eurojust. ]2

   De Koning stelt de postvergoeding van de medewerker vast. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 209, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2019-05-05/10, art. 102, 226; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VIII. - [1 Gerechtspersoneel gemachtigd om een internationale opdracht uit te oefenen. ]1
Art. 309septies

[1 § 1. De leden van het gerechtspersoneel kunnen door de Koning, op advies van de bevoegde korpschef, [3 directeur, ]3 hoofdgriffier of hoofdsecretaris gemachtigd worden om een internationale opdracht uit te oefenen die wordt toevertrouwd door een beslissing van de Ministerraad binnen het raam van de ontwikkelingssamenwerking, vredesopdrachten, de wetenschappelijke vorsing of de humanitaire hulp.

§ 2. De Koning kan [2 ... ]2 een postvergoeding en de voorwaarden waarbinnen deze internationale opdrachten kunnen uitgeoefend worden, vaststellen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/73, art. 32, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (2)<W 2016-02-05/11, art. 210, 201; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2018-05-25/02, art. 21, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 309octies

[1 § 1. De leden van het gerechtspersoneel kunnen door de Koning, op advies van de bevoegde korpschef, directeur, hoofdgriffier of hoofdsecretaris gemachtigd worden om opdrachten van algemeen belang te vervullen bij internationale, supranationale of buitenlandse instellingen.

§ 2. De Koning kan een postvergoeding en de voorwaarden waarbinnen deze opdrachten kunnen uitgeoefend worden, vaststellen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-06-29/01, art. 63, 204; Inwerkingtreding : 16-07-2016>
Art. 309novies

[1 § 1. De minister bevoegd voor Justitie kan, op verzoek van het College van procureurs-generaal en op advies van de bevoegde korpschef, directeur, hoofdgriffier of hoofdsecretaris een lid van het gerechtspersoneel aanwijzen als medewerker van de verbindingsmagistraat in het buitenland, of die medewerker aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst.

   De medewerker behoudt de aan zijn ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.

   De medewerker is onderworpen aan de wettelijke regels die van toepassing zijn op het gerechtspersoneel.

§ 2. De Koning kan een postvergoeding en de voorwaarden waarbinnen deze aanwijzing kan uitgeoefend worden, vaststellen.

§ 3. De verbindingsmagistraat oefent het functioneel gezag uit over de medewerker.

§ 4. De minister bevoegd voor Justitie kan, op met redenen omkleed voorstel van het College van procureurs-generaal en na de medewerker te hebben gehoord, een einde stellen aan de aanwijzing van de medewerker wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-05-25/02, art. 22, 217; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
TITEL II. - Uitoefening van gerechtelijke ambten.
HOOFDSTUK I. - Rangorde en voorrang.
Art. 310

<W 2007-04-25/64, art. 106, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   In het Hof van Cassatie wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
Leden van het Hof :
- De eerste voorzitter;
- De voorzitter;
- De raadsheren, naar orde van hun dienstouderdom als raadsheer;
- De procureur-generaal;
- De eerste advocaat-generaal;
- De advocaten-generaal naar orde van hun aanwijzing;
- De referendarissen bij het Hof van Cassatie.

   Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

   Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

Art. 311

In de hoven van beroep en in de arbeidshoven wordt een ranglijst bijgehouden, (vastgesteld als volgt ) : <W 1997-02-17/50, art. 72, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997>

   Leden van het hof:
- De eerste voorzitter;
- De kamervoorzitters, naar de orde van hun dienstouderdom als voorzitter;
- De raadsheren, naar orde van hun dienstouderdom als raadsheer; (de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, § 2, naar orde van hun benoeming, en vervolgens de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, § 1, 3°, naar orde van hun benoeming en vervolgens de overige plaatsvervangende raadsheren naar orde van hun benoeming ); <W 1997-07-09/36, art. 18, 054; Inwerkingtreding : 13-08-1997>
- De procureur-generaal;
- De eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep of de eerste advocaat-generaal bij het arbeidshof;
- De advocaten-generaal bij het hof van beroep of de (advocaten-generaal bij het arbeidshof, naar orde van hun aanwijzing ); <W 1998-12-22/47, art. 55, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
- De substituut-procureurs-generaal bij het hof van beroep of de (substituten-generaal bij het arbeidshof, naar ordevan hun benoeming ); <W 1998-12-22/47, art. 55, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000>
- De raadsheren in sociale zaken in het arbeidshof, naar orde van hun benoeming.
- (Het personeel in niveau A, naar orde van de benoeming in hun klasse; ) <W 2007-04-25/64, art. 107, 1°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   (Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

   Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. <W 2007-04-25/64, art. 107, 2°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

Art. 311bis

<Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 32, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001> In het federaal parket wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
Leden van het parket :
De federale procureur;
De federale magistraten naar orde van hun aanwijzing.

   (Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. ) <W 2007-04-25/64, art. 108, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

Art. 312

In de rechtbanken van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbanken en in de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 wordt een ranglijst bijgehouden, (vastgesteld als volgt ); <W 1997-02-17/50, art. 74, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997>

   Leden van de rechtbank:
- De voorzitter van de rechtbank;
[1 -De afdelingsvoorzitters, naar orde van dienstouderdom als afdelingsvoorzitter; ]1
- De ondervoorzitters, naar orde van hun dienstouderdom als ondervoorzitter;
- de rechters [1 ... ]1, in de volgorde van hun benoeming; <W 1998-12-22/47, art. 56, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999>
- De plaatsvervangende rechters, naar dezelfde orde;
- De procureur des Konings of de arbeidsauditeur;
[1 - De afdelingsprocureurs of afdelingsauditeur, naar orde van hun dienstouderdom als afdelingsprocureur of afdelingsauditeur; ]1
- De eerste substituut-procureurs des Konings of de eerste substituut-arbeidsauditeurs, naar orde van hun dienstouderdom als eerste substituut;
- De substituut-procureurs des Konings, de substituut-arbeidsauditeurs, [1 ... ]1, naar orde van hun benoeming als substituut [1 ... ]1; <W 1998-12-22/47, art. 56, 067; Inwerkingtreding : 01-03-1999>
- , de rechters in sociale zaken, de rechters in handelszaken en de assessoren [3 in de strafuitvoeringsrechtbank ]3, naar orde van hun benoeming. <W 2006-05-17/36, art. 28, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
- De referendarissen en parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg in volgorde van hun benoeming; <W 2007-04-25/64, art. 109, 1°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   (Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

   Leden van het parketsecretariaat :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad. <W 2007-04-25/64, art. 109, 2°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

(1)<W 2013-12-01/01, art. 79, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-05/11, art. 110, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (3)<W 2016-05-04/03, art. 93, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 312bis

<W 2007-04-25/64, art. 110, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> In de vredegerechten wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
[1 - De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank;
- De ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank; ]1
- De vrederechter;
- [1 ... ]1;
- De plaatsvervangende vrederechters, in de volgorde van hun benoeming;
Leden van de griffie :
- Gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- Gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 80, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 312ter

<W 2007-04-25/64, art. 111, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   In de politierechtbanken wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
[1 - de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank;
- de ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank; ]1
- de rechters, in de volgorde van hun benoeming;
- [1 ... ]1;
- de plaatsvervangende rechters, in dezelfde volgorde;
- gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
Leden van de griffie :
- gerechtspersoneel van niveau A, naar orde van benoeming in hun klasse;
- gerechtspersoneel van niveau B, naar orde van benoeming in hun graad.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 81, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 313

Die lijsten bepalen de rang op openbare plechtigheden, op de vergaderingen van de hoven het federaal parket en de rechtbanken, alsmede onverminderd de bepalingen vervat in [1 artikel 383bis, § 3, ]1 de rang van de magistraten die in een zelfde kamer zitting hebben. <W 17-07-1984, art. 2> <W 2001-06-21/42, art. 33, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

   (Evenwel, wanneer zij zitting nemen in een zelfde kamer, hebben de magistraten rang boven en nemen zitting voor de plaatsvervangende magistraat aangewezen overeenkomstig artikel 383, [1 § 2 ]1. ) <W 17-07-1984, art. 3>

   De raadsheren in het hof van beroep aan wie opdracht wordt gegeven een zitting van de assisen voor te zitten en de raadsheren in het hof van beroep of in het arbeidshof, aan wie opdracht wordt gegeven een kamer van het hof voor te zitten, ten zetel van een rechtbank die niet de zetel van het hof van beroep zelf is, hebben rang boven en nemen zitting vóór alle leden van die rechtbank. Dezelfde rangorde wordt ook op openbare plechtigheden in acht genomen.

(1)<W 2016-05-04/03, art. 94, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 314

(De hoven, het federaal parket en de rechtbanken die een openbare plechtigheid bijwonen, nemen onder elkaar de hiërarchische orde in acht. ) <W 2001-06-21/42, art. 34, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

   (De arbeidshoven hebben rang na de hoven van beroep, het federaal parket na de arbeidshoven, de arbeidsrechtbanken na de rechtbanken van eerste aanleg en de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 na de arbeidsrechtbanken. ) <W 2001-06-21/42, art. 34, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

   In de orde van individuele voorrang hebben de eerste voorzitters van de arbeidshoven rang onmiddellijk na de eerste voorzitters van de hoven van beroep; de procureurs-generaal hebben rang na de eerste voorzitters, de federale procureur heeft rang na de procureurs-generaal, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de voorzitter van de arbeidsrechtbank en de voorzitter van de [4 ondernemingsrechtbank ]4 hebben rang onmiddellijk na de procureurs-generaal; de procureur des Konings en de arbeidsauditeur hebben rang na de voorzitters van de rechtbanken; de kamervoorzitters en de raadsheren in het arbeidshof hebben respectievelijk dezelfde rang als de kamervoorzitters, de raadsheren in het hof van beroep en de leden van het parket-generaal en van het auditoraat-generaal evenals van het federaal parket rekening gehouden met hun anciënniteit; de raadsheer in sociale zaken hebben de onmiddellijk lagere rang, maar hebben rang vóór alle andere leden van de gerechten van eerste aanleg; <W 2001-06-21/42, art. 34, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001> <W 2001-06-21/42, art. 34, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

   [1 De afdelingsvoorzitters, afdelingsprocureurs en afdelingsauditeur hebben rang voor de ondervoorzitters. De ondervoorzitters ]1 de rechters en de toegevoegde rechters in de arbeidsrechtbank en in de [4 ondernemingsrechtbank ]4 hebben respectievelijk dezelfde rang als de [1 ondervoorzitters, de rechters ]1 [1 ... ]1 in de rechtbank van eerste aanleg en de leden van het parket van de procureur des Konings en van het arbeidsauditoraat rekening gehouden met hun ancïenniteit; , de rechters in de sociale zaken en in handelszaken en de assessoren [3 in de strafuitvoeringsrechtbank ]3 strafuitvoeringszaken hebben de onmiddellijk lagere rang, vóór de leden van ieder ander gerecht van eerste aanleg. <W 15-7-1970, art. 22> <W 1998-02-10/32, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 2003-05-03/45, art. 29, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003> <W 2006-05-17/36, art. 29, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   [1 De voorzitters en ondervoorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank hebben dezelfde rang als respectievelijk de voorzitters en afdelingsvoorzitters van de rechtbanken, rekening gehouden met hun anciënniteit. ]1

   De vrederechters en de rechters in de politierechtbank nemen onder elkaar de orde van dienstouderdom in acht.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 82, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-05/11, art. 111, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016(zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (3)<W 2016-05-04/03, art. 95, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 315

Ieder magistraat en ieder griffier van de rechterlijke orde die in zijn ambt wordt hersteld na het te hebben neergelegd, kan door de Koning worden gemachtigd om op de ranglijsten, voorgeschreven bij de artikelen 310, 311 en 312, de plaats in te nemen die hij zou hebben bekleed indien hij zijn ambt niet had neergelegd.

   (Als een militair magistraat wordt benoemd of aangewezen bij het openbaar ministerie van de rechtbank van eerste aanleg of van de arbeidsrechtbank, heeft hij rang vanaf de datum van zijn benoeming of aanwijzing in die hoedanigheid bij de krijgsraad.

   [1 Derde lid opgeheven. ]1

   Als een lid van de griffie van een krijgsraad wordt benoemd tot lid van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de [3 ondernemingsrechtbank ]3, het vredegerecht of de politierechtbank, heeft hij rang vanaf de datum van zijn benoeming in die hoedanigheid bij dezelfde krijgsraad. <W 1994-12-21/31, art. 143, 037; Inwerkingtreding : 1995-03-01>

   (Het [2 tweede en derde lid ]2 gelden niet voor de magistraten van de tijdelijke personeelsformatie van het Militair Gerechtshof, voor de griffiers en het griffiepersoneel van de tijdelijke personeelsformatie van het auditoraat bij de krijgsraad of van het Militair Gerechtshof, voor de secretarissen en het personeel van de tijdelijke personeelsformatie van het parketsecretariaat van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. ) <W 2003-04-10/59, art. 95, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

(1)<W 2013-12-01/01, art.83, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 113, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 315bis

<ingevoegd bij W 2006-06-13/40, art. 46; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De verbindingsmagistraten in jeugdzaken behouden hun plaats op de ranglijst in hun oorspronkelijk korps.

Hoofdstuk Ibis. [1 Elektronische lijst van de leden van de rechterlijke orde ]1
Art. 315ter

[1 § 1. De Federale Overheidsdienst Justitie stelt een elektronische lijst op van de personen die een gerechtelijk ambt uitoefenen zoals bedoeld in Deel II, boek II, eerste titel, en van de personen die werden benoemd tot gerechtelijk stagiair overeenkomstig artikel 259octies, § 1, vierde lid, hierna "de lijst" genoemd.

   Behoudens tegenbewijs, wordt in geval van niet-overeenstemming de voorkeur gegeven aan de vermeldingen op die lijst boven elke andere vermelding.

§ 2. De Federale Overheidsdienst Justitie, hierna "de beheerder" genoemd, staat in voor inrichting en het beheer van de lijst. Zij staat in voor de controle op de werking en het gebruik van deze lijst en ziet erop toe dat deze voortdurend wordt bijgewerkt.

   De Federale Overheidsdienst Justitie wordt met betrekking tot de lijst beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 4, 7) van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.

§ 3. De Koning bepaalt, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de gegevens die in de lijst zijn opgenomen.

§ 4. De lijst en de daarin opgenomen gegevens zullen, onder toezicht van de beheerder en voor zover noodzakelijk voor het vervullen van hun respectievelijke wettelijke opdrachten, uitsluitend kunnen worden geraadpleegd door :
1° de Federale Overheidsdienst Justitie;
2° de personen opgenomen in de lijst bedoeld in paragraaf 1.

§ 5. De gegevens die in de lijst zijn opgenomen, worden bewaard gedurende dertig jaar te rekenen vanaf de dag waarop het gerechtelijk ambt zoals bedoeld in Deel II, boek II, eerste titel, of de gerechtelijke stage bedoeld in artikel 259octies eindigt.

§ 6. Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in de lijst opgenomen gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk.

§ 7. Teneinde voor de toepassing van de eerste paragraaf de personen die een gerechtelijk ambt uitoefenen zoals bedoeld in deel II, boek II, eerste titel en de personen die werden benoemd tot gerechtelijk stagiair overeenkomstig artikel 259octies, § 1, vierde lid, te identificeren, is de beheerder gemachtigd om:
1° gebruik te maken van het rijksregisternummer van de personen die een gerechtelijk ambt uitoefenen zoals bedoeld in Deel II, boek II, eerste titel, en toegang te hebben tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen;
2° toegang te hebben tot de volgende gegevens uit de registers bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid :
a) naam en voornamen;
b) geboorteplaats en -datum;
c) datum van overlijden.

   Het rijksregisternummer, de geboorteplaats en -datum en de datum van overlijden van de in het vorige lid bedoelde fysieke personen mogen niet worden meegedeeld aan het publiek. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 71, 225; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK II. - Dienst der terechtzittingen.
Art. 316

Buiten de ranglijst wordt er in de hoven en rechtbanken een lijst bijgehouden voor regeling van de dienst. De lijst wordt opgemaakt voor de hoven door de eerste voorzitters en voor de rechtbanken door de voorzitters.

   De dienstregeling, wordt ieder jaar, gedurende de acht dagen vóór de vacantie, vernieuwd. (Zij kan worden aangepast als de behoeften van de dienst het rechtvaardigen. ) <W 2003-12-22/53, art. 14, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004>

   Voor de samenstelling van de kamers wordt er rekening gehouden met de wettelijke bepalingen tot regeling van het gebruik van de talen in gerechtszaken.

   (Voor de samenstelling van de kamers, houden de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, alsook de voorzitters van de rechtbanken rekening met de rang van de leden geroepen om zitting te nemen. ) <W 17-07-1984, art. 4>

Art. 317

Zijn de leden van een kamer talrijker dan vereist is om zitting te houden, dan wordt de dienst der zittingen onder hen verdeeld naar de orde die de kamervoorzitter bepaalt.

Art. 318

De dienst der zitting van de leden van het parket wordt voor de hoven van beroep en voor de arbeidshoven geregeld door de procureur-generaal, (voor het federaal parket door de federale procureur, ) voor de rechtbank van eerste aanleg en de [2 ondernemingsrechtbank ]2 door de procureur des Konings en voor de arbeidsrechtbank door de arbeidsauditeur. <W 2001-06-21/42, art. 36, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

   [1 De dienst der zitting van de leden van het parket van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de Nederlandstalige [2 ondernemingsrechtbank ]2 te Brussel, wordt bepaald door de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde en de procureur des Konings van Brussel of de adjunct-procureur des Konings van Brussel. De dienst der zitting van de leden van het parket van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en de Franstalige [2 ondernemingsrechtbank ]2 te Brussel wordt bepaald door de procureur des Konings van Brussel.

   De dienst der zitting van de leden van het parket van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel wordt bepaald door de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde en de arbeidsauditeur van Brussel of de adjunct-arbeidsauditeur van Brussel. De dienst der zitting van de leden van het parket van de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel wordt bepaald door de arbeidsauditeur van Brussel. ]1

(1)<W 2012-07-19/36, art. 29, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK III. - Verhindering en vervanging.
Art. 319

<W 1998-12-22/47, art. 59, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> [1 In de rechtbanken en parketten die zijn samengesteld uit een of meerdere afdelingen, wordt de korpschef vervangen door de afdelingsvoorzitter, de afdelingsprocureur of de afdelingsauditeur die hij aanwijst. Wanneer hij geen vervanger heeft aangewezen, wordt hij vervangen door de afdelingsvoorzitter, de afdelingsprocureur of de afdelingsauditeur met de hoogste dienstanciënniteit.

   In de andere gevallen wordt de korpschef vervangen door de magistraat die hij daartoe heeft aangewezen. Wanneer hij geen vervanger heeft aangewezen, wordt hij vervangen door een adjunct-mandaathouder naar orde van dienstanciënniteit of bij ontstentenis van deze door een andere magistraat naar orde van dienstanciënniteit. ]1

   (... ). <W 2003-05-03/45, art. 30, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   (De vervanger bedoeld in de vorige leden moet voldoen aan dezelfde taalvoorwaarden als de korpschef. ) <W 2003-05-03/45, art. 30, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   De vervanging neemt van rechtswege een einde bij het bereiken van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 383, § 1.

(1)<W 2014-05-08/02, art. 12, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 319bis

[1 De afdelingsvoorzitter, de afdelingsprocureur of de afdelingsauditeur die verhinderd is, wordt vervangen door de magistraat die de korpschef daartoe aanwijst. Wanneer hij geen vervanger heeft aangewezen, wordt hij vervangen door een houder van het adjunct-mandaat van ondervoorzitter of eerste substituut naar orde van dienstanciënniteit of bij ontstentenis van deze door een andere magistraat naar orde van dienstanciënniteit. ]1

   [2 Naargelang de voorzitter vrederechter of rechter in de politierechtbank is, wordt de verhinderde ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank respectievelijk vervangen door de rechter in de politierechtbank of de vrederechter die de korpschef daartoe aanwijst. Gebeurt die aanwijzing niet, dan wordt hij, naargelang de voorzitter vrederechter of rechter in de politierechtbank is, vervangen door de rechter in de politierechtbank of de vrederechter met de grootste dienstanciënniteit in het arrondissement of bij gebreke daarvan in de volgorde van dienstanciënniteit. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-08/02, art. 13, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-05-04/03, art. 96, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 320

<W 1998-12-22/47, art. 60, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> Behoudens andersluidende bepalingen regelen de korpschefs van de hoven en rechtbanken of van het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken voor de dienst van de zitting de vervangingen in geval van verhindering of vacature van adjunct-mandaathouders of bijzondere mandaathouders.

Art. 321

In het hof van beroep, in het arbeidshof en in het Hof van Cassatie wordt de verhinderde raadsheer vervangen door een raadsheer van een andere kamer, die de eerste voorzitter van het hof aanwijst.

   (In het hof van beroep kan de verhinderde raadsheer ook vervangen worden door een plaatsvervangend raadsheer, die de eerste voorzitter van het hof aanwijst. [1 Uitgezonderd de plaatsvervangende magistraat bedoeld in artikel 156bis kan de plaatsvervangende raadsheer ]1 niet geroepen worden om een aleenzittend raadsheer te vervangen. ) <W 1997-07-19/36, art. 19, 054; Inwerkingtreding : 13-02-1997>

   (In het hof van beroep kan de kamervoorzitter, om de kamer voltallig te maken, een sinds ten minste vijftien jaar op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat oproepen om zitting te nemen ). <W 17-07-1984, art. 5>

(1)<W 2017-07-06/24, art. 258, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 321bis

<ingevoegd bij W 1997-07-09/36, art. 20, Inwerkingtreding : 13-08-1997> Wanneer een plaatsvervangend raadsheer wettig verhinderd is, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep bij beschikking een vervanger aanwijzen uit de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 102.

Art. 322

In de rechtbanken van eerste aanleg kan de verhinderde rechter vervangen worden door een ander (rechter [1 ... ]1 of door een plaatsvervangend rechter ). Zijn er niet genoeg plaatsvervangende rechters, dan kan de voorzitter van de kamer, om de rechtbank voltallig te maken, een of twee, op het tableau van de Orde ingeschreven advocaten die ten minste dertig jaar oud zijn, oproepen om zitting te nemen. <W 1998-02-10/32, art. 18, 1°, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998>

   In de arbeidsrechtbanken en in de [3 ondernemingsrechtbanken ]3 wordt de kamervoorzitter vervangen door de voorzitter van de rechtbank of door (de rechter die hij aanwijst, [1 ... ]1 of een plaatsvervangend rechter ). <W 1998-02-10/32, art. 18, 2°, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998>

   De verhinderde rechter in sociale zaken [4 ... ]4 wordt vervangen door een plaatsvervangend rechter in sociale zaken [4 ... ]4. Bij onvoorziene afwezigheid kan de voorzitter van de arbeidsrechtbank een andere rechter in sociale zaken, naar gelang van het geval, werkgever, arbeider, bediende of zelfstandige, (een rechter [1 ... ]1 of een plaatsvervangend rechter ) of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om (degene die verhinderd is ) te vervangen; [4 de verhinderde rechter in ondernemingszaken wordt vervangen door een andere rechter in ondernemingszaken. Bij onvoorziene afwezigheid kan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank een rechter of een plaatsvervangend rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om degene die verhinderd is te vervangen. ]4 <W 30-03-1973, art. 1> <W 1998-02-10/32, art. 18, 3°, 057; Inwerkingtreding : 02-03-1998> <W 2006-05-17/36, art. 30, 1°, 132; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   [2 De verhinderde assessor in de strafuitvoeringsrechtbank wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in de strafuitvoeringsrechtbank : de verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken, de verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in sociale re-integratie, de verhinderde assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie. Bij onvoorziene afwezigheid kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank een andere assessor in de strafuitvoeringsrechtbank van dezelfde categorie of, bij gebrek daaraan, een assessor in de strafuitvoeringsrechtbank van een andere categorie aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen. Bij gebrek daaraan kan hij een rechter of een plaatsvervangend rechter of, bij gebrek daaraan, wanneer de behandeling van de zaak niet kan uitgesteld worden een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen. ]2

(1)<W 2013-12-01/01, art. 84, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-05/11, art. 112, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016(zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135 en vervangen door W 2016-05-04/03, art. 97, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (4)<W 2019-05-05/19, art. 97, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 323

<W 1994-07-11/33, art. 32, 032; Inwerkingtreding : 1995-01-01> De verhinderde vrederechter wordt vervangen door [1 een vrederechter of ]1 een plaatsvervangende vrederechter.

   De verhinderde rechter in de politierechtbank wordt vervangen door een andere rechter in de politierechtbank of een plaatsvervangend rechter in de politierechtbank.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 85, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 323bis

<W 2000-07-17/34, art. 9, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. In de bij de wet bepaalde gevallen kan een lid van de zittende magistratuur een opdracht vervullen. (Is de opdracht voltijds, dan kan [5 ... ]5 [1 ... ]1, in een vervanging voorzien worden door middel van een benoeming en, in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal ). <W 2003-05-03/45, art. 31, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   De magistraten die een opdracht vervullen, behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht het ambt waarin ze werden benoemd te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan dit ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [2 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rata de aan hun ambt verbonden wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. ]2

   De titularissen van een adjunct-mandaat die vast zijn aangewezen en die een opdracht vervullen, behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht hun mandaat te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [2 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rata de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. ]2

   [3 De uitoefening van een opdracht maakt een einde aan het adjunct-mandaat van afdelingsvoorzitter, ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur, adjunct-procureur des Konings te Brussel of adjunct-arbeidsauditeur te Brussel. De uitoefening van de andere adjunct-mandaten waarvan de titularissen niet vast zijn aangewezen, wordt geschorst voor de duur van de opdracht. Zij behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht het ambt waarin zij werden benoemd en het adjunct-mandaat waarin zij werden aangewezen, te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rato de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. Zij krijgen ambtshalve de beoordeling "goed" tijdens de duur van hun opdracht. ]3

   De bepalingen voor de titularissen van een adjunct-mandaat die niet vast zijn aangewezen zijn van overeenkomstige toepassing op de titularissen van een bijzonder mandaat. <W 2003-05-03/45, art. 31, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

De korpschefs die een opdracht vervullen, verliezen hun mandaat van korpschef maar behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht hun mandaat te hebben uitgeoefend. Zij behouden hun wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. [2 Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rata hun wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. ]2 Op het einde van de opdracht (... ), vallen zij onder toepassing van (artikel 259quater, [4 § 7, tweede lid ]4 ). <W 2006-12-18/37, art. 8, 2°, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

§ 2. De bepalingen van de eerste paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van het openbaar ministerie die een andere opdracht dan die bedoeld in de artikelen 327 en 327bis, vervullen.

(§ 3. De uitoefening van de functie van directeur of van adjunct-directeur bij het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse wordt beschouwd als een opdracht in de zin van § 1. ) <W 2006-07-10/31, art. 32, 136; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

(1)<W 2013-12-01/01, art. 86, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2016-06-29/01, art. 64, 204; Inwerkingtreding : 16-07-2016> (3)<W 2017-07-06/24, art. 259,1°, 211; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2017-07-06/24, art. 259,2°, 211; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (5)<W 2019-05-05/19, art. 129, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 324

<hersteld bij W 2006-12-18/37, art. 9, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008> Na afloop van hun mandaat kunnen de korpschefs bedoelt in artikel 58bis, 2°, door de Minister van Justitie met een bijzondere opdracht binnen of buiten de rechterlijke orde worden belast.

Art. 325

(... ) <W 1998-12-22/47, art. 63, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000>

   Bij afwezigheid of verhindering van de substituut-procureurs-generaal of van de substituten-generaal wordt de dienst van het parket waargenomen door de advocaten-generaal.

Art. 326

<W 2004-04-12/38, art. 12, 118; Inwerkingtreding : 17-05-2004> § 1. [1 ... ]1.

§ 2. [1 Onverminderd artikel 100, § 2, eerste lid, wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur- generaal voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar opdracht geven aan : ]1
1° een magistraat van het parket-generaal om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het arbeidsauditoraat-generaal, in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van het rechtsgebied;
2° een magistraat van het arbeidsauditoraat-generaal om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het parket-generaal, in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van het rechtsgebied;
3° een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het parket-generaal, in het arbeidsauditoraat-generaal, in een ander parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van hetzelfde rechtsgebied;
4° een magistraat van een arbeidsauditoraat van zijn rechtsgebied om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in het parket-generaal, in het arbeidsauditoraat-generaal, in een ander arbeids-auditoraat of in een parket van de procureur des Konings van hetzelfde rechtsgebied.

   De opdracht wordt gegeven na [1 ... ]1 advies van de betrokken korpschefs.

§ 3. De procureur-generaal bij het hof van beroep kan, binnen zijn rechtsgebied, een of meer magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of, in overleg met de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, van het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aanwijzen, op wie de federale procureur of de Minister van Justitie bij voorrang een beroep kan doen met toepassing van artikel 144bis, § 3, eerste en tweede lid.

§ 4. Wanneer de noodwendigheden van de dienst het rechtvaardigen, kan de Minister van Justitie opdracht geven aan :
1° een magistraat van een parket-generaal bij een hof van beroep om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen (in het parket-generaal bij het Hof van Cassatie, ) in een parket-generaal bij een ander hof van beroep, in een arbeidsauditoraat-generaal van een ander rechtsgebied, of in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van een ander rechtsgebied; <W 2004-12-27/31, art. 3, 121; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
2° een magistraat van een arbeidsauditoraat-generaal om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen (in het parket-generaal bij het Hof van Cassatie, ) in een ander arbeidsauditoraat-generaal, in het parket-generaal bij een hof van beroep van een ander rechtsgebied, of in een arbeidsauditoraat of een parket van de procureur des Konings van een ander rechtsgebied; <W 2004-12-27/31, art. 3, 121; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
3° een magistraat van een parket van de procureur des Konings om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen, hetzij in een parket-generaal bij een hof van beroep of in een arbeidsauditoraat-generaal van een ander rechtsgebied, hetzij in een parket van de procureur des Konings of in een arbeidsauditoraat van een ander rechtsgebied;
4° een magistraat van een arbeidsauditoraat om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen hetzij in een parket-generaal bij een hof van beroep of in een arbeidsauditoraat-generaal van een ander rechtsgebied, hetzij in een arbeidsauditoraat of in een parket van de procureur des Konings van een ander rechtsgebied.

   In de in deze paragraaf bepaalde gevallen wordt de opdracht gegeven na [1 ... ]1 advies van de betrokken korpschefs.

§ 5. De Minister van Justitie kan, op eensluidend voorstel van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en van de procureur-generaal bij dit Hof, opdracht geven aan magistraten van de hoven en rechtbanken om een ambt uit te oefenen in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. De duur van de opdracht is beperkt tot zes jaar.

§ 6. De beslissing tot het geven van een opdracht genomen krachtens de §§ 2 en 4 en de aanwijzingsbeslissing genomen krachtens § 3 geeft de redenen aan die de maatregel onontbeerlijk maakt met het oog op de noodwendigheden van de dienst. De beslissingen bepalen bovendien de nadere regels betreffende de opdracht of de aanwijzing.

§ 7. [1 In de gevallen bedoeld in § 2, kan de magistraat slechts opdracht worden gegeven nadat hij is gehoord. In de gevallen bedoeld in §§ 4 en 5, kan de opdracht aan de magistraat slechts met zijn toestemming gegeven worden. Ingeval de ontstentenis van deze toestemming kennelijk de continuïteit van de dienst in gevaar brengt, kan de minister van Justitie, na eensluidend advies van de procureur- generaal en zonder de toestemming van de betrokken magistraat van het openbaar ministerie tot de opdracht besluiten. Deze laatste wordt echter vooraf gehoord. ]1

(1)<W 2013-12-01/01, art. 87, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 326bis

<ingevoegd bij W 2006-12-27/33, art. 83; Inwerkingtreding : 01-02-2007> In geval een substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken verhinderd is, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied aan om hem te vervangen.

   In uitzonderlijke gevallen wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep, na het advies van de betrokken korpschefs te hebben ingewonnen, een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied aan [1 de opleiding waarin voorzien wordt in artikel 259sexies, § 1, 5°, vierde lid, heeft gevolgd ]1, om het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken uit te oefenen voor een termijn van ten hoogste twee jaar.

   Indien nodig geeft de Minister van Justitie, met inachtneming van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken en na advies van de betrokken korpschefs en procureurs-generaal, opdracht aan een magistraat van het openbaar ministerie van een ander rechtsgebied [1 de opleiding waarin voorzien wordt in artikel 259sexies, § 1, 5°, vierde lid, heeft gevolgd ]1, om het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken uit te oefenen.

   De aanwijzingen bedoeld in het eerste en tweede lid en de opdracht bedoeld in het derde lid kunnen slechts met toestemming van de magistraat worden gegeven. In geval de ontstentenis van deze toestemming kennelijk de continuïteit van de dienst in gevaar brengt, kunnen, na eensluidend bijkomend advies van de betrokken korpschefs hieromtrent, de procureur-generaal, voor de in het eerste en tweede lid bedoelde aanwijzingen en de Minister van Justitie, voor de in het derde lid bedoelde opdracht, zonder de toestemming van de betrokken magistraat, tot de aanwijzing of de opdracht besluiten.

(1)<W 2014-04-10/73, art. 33, 187; Inwerkingtreding : 02-02-2008>
Art. 327

(lid opgeheven ) <W 2003-04-10/59, art. 96, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

   Onverminderd de toepassing van artikel 326 kan de Minister van Justitie, op gelijkluidend advies van de procureur-generaal onder wie de magistraat ressorteert, aan magistraten van een parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur een opdracht geven in dienst van de Koning of voor federale overheidsdiensten , beleidsorganen en secretariaten, of bij regeringscommissies, -instellingen of -diensten. <W 2003-04-10/59, art. 96, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2004-12-27/31, art. 4, 121; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   De Minister van Justitie kan eveneens, op gelijkluidend advies van de bevoegde procureur-generaal aan magistraten van het parket bij een gerecht van hoger beroep opdracht geven in dienst van de Koning of voor federale overheidsdiensten , beleidsorganen en secretariaten. <W 2003-04-10/59, art. 96, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2004-12-27/31, art. 4, 121; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   De opdrachten bepaald in het eerste en tweede lid mogen niet voor meer dan zes jaar worden gegeven behalve wat betreft de opdracht in dienst van de Koning, die van onbepaalde duur is. <W 25-07-1974, art. 1> <W 2003-04-10/59, art. 96, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

   (De bepalingen van artikel 323bis, § 1, tweede tot vijfde lid, zijn van toepassing op de vorige leden. ) <W 2000-07-17/34, art. 10, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

Art. 327bis

<Ingevoegd bij W 1993-08-06/30, art. 60; Inwerkingtreding : 19-08-1993> Onverminderd de toepassing van artikel 327, kan de Minister van Justitie op gelijkluidend advies van de bevoegde procureur-generaal aan magistraten van een parket opdracht geven om bij de Federale Overheidsdienst Justitie , het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en bij de Cel voor financiële informatieverwerking een specifieke opdracht te vervullen, omschreven in een wets- of verordeningsbepaling. <W 2003-04-10/59, art. 97, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-07-10/31, art. 32, 136; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

   De duur van deze opdracht wordt vastgesteld in voormelde wets- of verordeningsbepaling.

   (De bepalingen van artikel 323bis, § 1, zijn van toepassing op de vorige leden. ) <W 2000-07-17/34, art. 11, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

Art. 327ter

[1 In uitzonderlijke gevallen kan de minister bevoegd voor Justitie, op gezamenlijk voorstel van de directeur en de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank tijdelijk een opdracht geven binnen het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

   De magistraat kan slechts de opdracht worden gegeven nadat hij is gehoord.

   De voormelde magistraten oefenen in die gevallen deze taak uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de directeur van het Centraal Orgaan. Hun overige taken oefenen zij verder onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef uit. ]1

(1)<W 2018-02-04/04, art. 50, 218; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 328

<W 1997-02-17/50, art. 77, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Bij verhindering wordt de hoofdgriffier in de hoven, de rechtbanken en de politierechtbanken vervangen door de griffier-hoofd van dienst of de griffier die hij aanwijst; in de vredegerechten wordt de hoofdgriffier vervangen door de griffier (... ) die hij aanwijst. <W 2007-04-25/64, art. 112, 1°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   Wanneer de hoofdgriffier van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank zich in de onmogelijkheid bevindt om die aanwijzing te doen (of wanneer hij overlijdt of zijn ambt neerlegt ), wordt in zijn vervanging voorzien, naar gelang van het geval, door de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, [1 of de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank ]1. <W 2003-05-03/45, art. 34, 110; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   (Bij verhindering van een griffier-hoofd van dienst, kan deze worden vervangen door een griffier die de hoofdgriffier hiertoe aanwijst. ) <W 2006-06-10/68, art. 45, 1°, 141; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

   [1 Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter, op advies van de hoofdgriffier en in voorkomend geval van de voorzitter, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, opdracht geven aan :
1° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn ambt uit te oefenen in een andere griffie van het rechtsgebied voor een periode van ten hoogste een jaar. De opdracht kan worden [2 hernieuwd ]2 ingeval de betrokkene daarin toestemt;
2° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn functie uit te oefenen in een andere griffie van het arrondissement voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar;
3° een personeelslid van niveau C of D, zonder zijn toestemming, zijn functie uit te oefenen in een andere griffie van de afdeling, of in een andere griffie van het arrondissement Brussel, Waals-Brabant of Leuven voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar.

   De opdrachtbeschikking geeft de redenen van de opdracht op en bepaalt de nadere regels ervan. Indien de toestemming niet vereist is, wordt de betrokken persoon op voorhand gehoord door de eerste voorzitter. ]1

   (Vijfde lid opgeheven ). <W 2007-04-25/64, art. 112, 3°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   In alle voormelde gevallen is een nieuwe eedaflegging overbodig.

   (Laatste lid opgeheven ) <W 2006-06-10/68, art. 45, 2°, 141; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

(1)<W 2013-12-01/01, art. 88, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 114, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 328/1

[1 Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal, op advies van de hoofdsecretaris en, in voorkomend geval, van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, opdracht geven aan :
1° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn ambt uit te oefenen in een ander parketsecretariaat van het rechtsgebied voor een periode van ten hoogste een jaar. De opdracht kan worden hernieuwd ingeval de betrokkene daarin toestemt;
2° een personeelslid van niveau A of B, zonder zijn toestemming, zijn ambt uit te oefenen in een ander parketsecretariaat van het arrondissement voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar;
3° een personeelslid van niveau C of D, zonder zijn toestemming, zijn functie uit te oefenen in een ander parketsecretariaat van de afdeling, of in een ander parketsecretariaat van het arrondissement Brussel, Waals-Brabant of Leuven voor een hernieuwbare periode van ten hoogste een jaar.

   De opdrachtbeschikking geeft de redenen van de opdracht op en bepaalt de nadere regels ervan. Indien de toestemming niet vereist is, wordt de betrokken persoon vooraf gehoord door de procureur-generaal. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-01/01, art. 89, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 329

<W 1997-02-17/50, art. 78, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Wanneer de hoofdgriffier, (en de griffiers ) verhinderd zijn of wanneer de zaak geen uitstel gedoogt tot een griffier tegenwoordig is, kan de rechter zich als griffier een (een personeelslid met de graad van deskundige, assistent of medewerker ) van de griffie toevoegen. <W 2006-06-10/68, art. 46, 141; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <W 2007-04-25/64, art. 113, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

Art. 329bis

<Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 79; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Bij verhindering wordt de hoofdsecretaris van het parket vervangen door de secretaris-hoofd van dienst of de secretaris die hij aanwijst. Wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt om die aanwijzing te doen (of wanneer hij overlijdt of zijn ambt neerlegt ), wordt in zijn vervanging voorzien, naar gelang van het geval, door de procureur-generaal, (de federale procureur ) de procureur des Konings of de arbeidsauditeur. <W 2001-06-21/42, art. 39, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2006-06-10/68, art. 47, 1°, 141; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

   Een nieuwe eedaflegging is overbodig.

   (Bij verhindering van een secretaris-hoofd van dienst, kan deze worden vervangen door een secretaris die de hoofdsecretaris hiertoe aanwijst. ) <W 2006-06-10/68, art. 47, 2°, 141; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 330

<W 1997-02-17/50, art. 80, 045; Inwerkingtreding : 01-07-1997> (Onverminderd de toepassing van de artikelen 328 en 329 kan de Minister van Justitie het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de griffiers, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun griffie, in een andere griffie, een steundienst, in federale overheidsdiensten [1 , beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]1 in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast. ) <W 2007-04-25/64, art. 114, 1°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op de hoofdgriffiers wat betreft de opdrachten in federale overheidsdiensten , beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. <W 2003-03-26/63, art. 26, 106; Inwerkingtreding : 02-05-2003> <W 2003-04-10/59, art. 98, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2004-12-27/31, art. 5, 121; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

   (Onverminderd de toepassing van artikel 375, blijft het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de griffiers, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. ) <W 2007-04-25/64, art. 114, 2°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

(1)<W 2014-04-10/73, art. 34, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 330bis

<W 2007-04-25/64, art. 115, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Onverminderd de toepassing [1 van de artikelen 328/1 en 329bis ]1 kan de minister van Justitie aan de leden en de personeelsleden van het niveau A alsmede aan secretarissen, een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in het federaal parket, in een ander parket, in een steundienst, in een in federale overheidsdiensten, [2 , beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]2 in regeringscommissies, -instellingen of -diensten [3 of in het secretariaat van de gedelegeerd Europese aanklagers ]3. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.

   Onverminderd de toepassing van artikel 375, blijft het gerechtspersoneel van het niveau A alsmede de secretarissen, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten.

(1)<W 2014-05-08/02, art. 14, 185; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 35, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2019-05-05/10, art. 103, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
Art. 330ter

<ingevoegd bij W 2006-06-10/68, art. 50; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de hoofdgriffier, een personeelslid van zijn griffie dat geslaagd is (in de vergelijkende selectie bedoeld in artikel 264 ), opdracht geven voor een bepaalde en beperkte tijd het ambt van griffier uit te oefenen. <W 2007-04-25/64, art. 116, 1°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

§ 2. De Minister van Justitie kan tevens aan de personeelsleden van een griffie (een parketsecretariaat of een steundienst ) een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun eigen of in een andere griffie of parketsecretariaat, evenals in federale overheidsdiensten, beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagname en de Verbeurdverklaring [1 of in het secretariaat van de gedelegeerd Europese aanklagers ]1. <W 2007-04-25/64, art. 116, 2°, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   Alleen een personeelslid dat voldoet aan de voorwaarden om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangewezen.

   Enkel bij gebrek aan een personeelslid in de griffie of het parketsecretariaat dat voldoet aan de voorwaarden bedoeld in vorig lid, kan een personeelslid dat niet voldoet aan deze voorwaarden, bij aanstellingsakte, worden aangewezen voor de uitoefening van een hoger ambt.

§ 3. Een opdracht tot het uitoefenen van een hoger ambt bedoeld in § 2, kan slechts worden toegekend in geval een betrekking open staat of tijdelijk niet waargenomen is. In geval van toekenning naar aanleiding van een openstaande betrekking is vereist dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet.

   Teneinde de continuïteit van de dienst te verzekeren kan de Minister van Justitie evenwel, in afwijking van het voorgaande lid, opdrachten in bovental toekennen om tegemoet te komen aan bijzondere behoeften of bijstand te leveren aan bijkomende magistraten.

   De toekenning van een opdracht in een hoger ambt geschiedt voor maximum zes maanden. Deze toekenning kan maximaal driemaal worden verlengd met een zelfde termijn van ten hoogste zes maanden.

   In afwijking hiervan kan de toekenning bij het verstrijken van de derde verlenging gehandhaafd worden :
a) indien de betrekking niet in vast verband kon worden verleend;
b) bij opdrachten in toepassing van het tweede lid, door de Minister van Justitie in bovental toegekend;
c) in behoorlijk verantwoorde uitzonderlijke gevallen.

§ 4. De personeelsleden aan wie aldus opdracht is gegeven, blijven hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. Voor wat betreft de opdrachten bedoeld in § 2, ontvangen de personeelsleden daarenboven een toelage voor het uitoefenen van een hogere functie.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 104, 226; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
HOOFDSTUK IIIbis. - Mutatie en mobiliteit. <ingevoegd bij W 2006-06-10/68, art. 51; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art. 330quater

<W 2007-04-25/64, art. 117, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> § 1. [1 Het gerechtspersoneel bij een hof, een rechtbank, een afdeling, een kanton, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mutatie in een gelijke [2 klasse ]2 of graad, definitief worden overgeplaatst naar een ander hof, een andere rechtbank, een andere afdeling, een ander kanton, een andere griffie, een ander parketsecretariaat of een andere steundienst, voor zover daar een plaats openstaat. ]1

   De Koning regelt de mutatie. Deze overplaatsing gebeurt zonder toepassing van artikel [2 287sexies ]2 en zonder nieuwe eedaflegging.

§ 2. Het gerechtspersoneel bij een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst kan op zijn verzoek, door mobiliteit [2 in een gelijke [3 of hogere ]3 graad of klasse ]2, definitief worden overgeplaatst naar een federale [3 dienst ]3.

   Een personeelslid van een federale [3 dienst ]3 kan op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke [3 of hogere klasse ]3 of graad, definitief worden overgeplaatst naar [1 een hof, een rechtbank, een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst ]1.

   De Koning regelt de mobiliteit.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 90, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<W 2014-04-10/73, art. 36, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (3)<W 2016-05-04/03, art. 98, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 330quinquies

[1 Een magistraat die opgedragen wordt zijn ambt uit te oefenen in een andere afdeling of gerechtelijke entiteit en die daarmee niet hoeft in te stemmen, kan tegen die opdracht administratief beroep aantekenen, naargelang van het geval bij het College van de hoven en de rechtbanken of bij het College van het openbaar ministerie.

   Het beroep heeft geen schorsende kracht.

   Het betrokken College beslist binnen een maand bij meerderheid, nadat het de verzoeker heeft gehoord. Het kan de beslissing bevestigen of ongedaan maken. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van het College doorslaggevend.

   Tegen de beslissing van het College kan een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld bij de Raad van State met toepassing van artikel 14, § 1, 2°, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State. In voorkomend geval wordt het beroep bij de tuchtrechtbank, bedoeld in de artikelen 413, § 5, en 418, § 4, niet toegelaten. ]1

(1)<W 2016-12-25/14, art. 65, 208; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 330sexies

[1 Het gerechtspersoneel dat door zijn gerechtelijke autoriteit opgedragen wordt zijn ambt uit te oefenen in een andere afdeling of rechtbank dan die waarin het in hoofdorde was benoemd of aangewezen, kan tegen die aanwijzing of opdracht beroep tot vernietiging aantekenen bij het directiecomité van het hof van beroep of van het arbeidshof wat de personeelsleden van de arbeidsrechtbank betreft, of het parket-generaal wat de personeelsleden van het openbaar ministerie betreft.

   Het beroep heeft geen schorsende kracht.

   Het directiecomité beslist binnen een maand bij meerderheid, nadat het de betrokkene heeft gehoord. Bij staking van stemmen is de stem van de korpschef doorslaggevend. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-18/05, art. 38, 180; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
HOOFDSTUK IV. - Afwezigheid en verlof.
Art. 331

<W 2007-04-25/64, art. 118, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> Een magistraat, een referendaris, een parketjurist of een lid van de griffie mag niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.

   Langer dan drie dagen mogen niet afwezig zijn :
1° de eerste voorzitters van het Hof van Cassatie en van de hoven van beroep en van de arbeidshoven en de procureurs-generaal bij die hoven, zonder vergunning van de minister van Justitie;
2° de leden van het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter;
3° de advocaten-generaal bij dat Hof, zonder vergunning van de procureur-generaal;
4° de referendarissen bij het Hof van Cassatie, zonder vergunning van de eerste voorzitter of de procureur-generaal naargelang zij het Hof dat wel het parket bijstaan;
5° de leden van het hof van beroep, de voorzitters van de hoven van assisen, de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van koophandel, [2 de voorzitters van de vredegerechten en rechters in de politierechtbank ]2 de referendarissen bij de hoven van beroep [3 ... ]3 en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten bij de hoven van beroep en de arbeidshoven, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof van beroep;
6° de leden van de arbeidshoven, [3 de referendarissen bij de arbeidshoven, ]3 de raadsheren in sociale zaken en de voorzitters van de arbeidsrechtbanken, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het arbeidshof;
7° de advocaten-generaal bij het hof van beroep, de advocaten-generaal bij het arbeidshof, de substitutenprocureurs-generaal bij het hof van beroep, de substituten-generaal bij het arbeidshof, alsook de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs, [3 en de parketjuristen bij het hof van beroep en het arbeidshof, ]3 zonder vergunning van de procureur-generaal bij het hof van beroep;
8° de ondervoorzitters, de rechters [2 ... ]2 in de rechtbanken van eerste aanleg en in de [6 ondernemingsrechtbanken ]6, [7 ... ]7 [5 de assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank, ]5 [3 de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg en de [6 ondernemingsrechtbanken ]6 ]3, zonder vergunning van de voorzitter van de rechtbank;
9° de federale procureur, zonder vergunning van de voorzitter van het college van procureurs-generaal;
10° de ondervoorzitters, de rechters [2 ... ]2 in de arbeidsrechtbanken [3 ,de referendarissen ]3 en de rechters in sociale zaken, zonder vergunning van de voorzitter van de arbeidsrechtbank;
11° de substituten-procureurs de Konings en de parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg, in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de procureur des Konings, [1 de substituten van de procureur des Konings bedoeld in artikel 43, § 5bis, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zonder vergunning van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde ]1;
12° de federale magistraten [3 en de parketjuristen ]3, zonder vergunning van de federale procureur;
13° de substituten-arbeidsauditeur [3 en de parketjuristen ]3, zonder vergunning van de arbeidsauditeur;
&sp; 14° de vrederechters en de rechters in de politierechtbank, zonder vergunning van de [2 voorzitter van vrederechters en rechters in de politierechtbank ]2 [1 de vrederechters en de rechters bij de politierechtbanken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, zonder vergunning van de voorzitter van de Franstalige of Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, naargelang de taal van het diploma van licentiaat, doctor of master in de rechten waarvan zij houders zijn ]1;
[3 14°bis. de referendarissen bij de politierechtbanken, zonder vergunning van hetzij de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, hetzij van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Eupen. ]3
15° de hoofdgriffiers, en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, [2 de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank ]2 van het gerecht waaraan zij verbonden zijn; [2 ,de hoofdgriffiers, en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A bij de vredegerechten en politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel, zonder vergunning van respectievelijk de vrederechter van het gerecht waaraan zij verbonden zijn of van de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank; ]2
16° de griffiers-hoofden van dienst en griffiers, zonder vergunning van de hoofdgriffier van het gerecht waaraan zij verbonden zijn.

   [7 De rechter in ondernemingszaken stelt de voorzitter van de ondernemingsrechtbank onverwijld in kennis van zijn afwezigheden wanneer deze afwezigheden een invloed kunnen hebben op de goede werking van de rechtbank. ]7

(1)<W 2012-07-19/36, art. 30, 175; Inwerkingtreding : 31-03-2014 (zie ook art. 61, L1 en L2)> (2)<W 2013-12-01/01, art. 91, 179; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2014-04-10/73, art. 37, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014> (4)<W 2014-05-05/11, art. 113, 195; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (5)<W 2016-05-04/03, art. 99, 203; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid)> (6)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (7)<W 2019-05-05/19, art. 98, 225; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 331bis

<Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 83; Inwerkingtreding : 01-07-1997> (De leden van het parketsecretariaat en in voorkomend geval het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, mogen niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt. ) <W 2007-04-25/64, art. 119, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>

   De hoofdsecretarissen, (... ) mogen niet langer dan drie dagen afwezig zijn zonder vergunning, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, (van de federale procureur, ) van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. <W 1999-04-12/38, art. 14, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2001-06-21/42, art. 42, 085; Inwerkingtreding : 20-07-2001>

Art. 332

Voor afwezigheid van meer dan één maand is vergunning van de minister van Justitie vereist.

Art. 332bis

<Ingevoegd bij W 2003-05-03/45, art. 37; Inwerkingtreding : 02-06-2003> Indien de afwezigheid van een magistraat te wijten is aan ziekte, kan het verlenen van de vergunning bedoeld in de artikelen 331 en 332 afhankelijk worden gesteld van een medische controle door [1 ... ]1 het Bestuur van de Medische expertise zoals bepaald in het administratief reglement van die dienst.

(1)<W 2014-04-10/73, art. 38, 187; Inwerkingtreding : 10-06-2014>
Art. 333

De bepalingen van de artikelen 331 en 332 vinden tijdens de vakantie geen toepassing op hen die niet tot enige dienstverrichting zijn gehouden.

HOOFDSTUK V. - Vakantie en vakantiekamers.
Art. 334

Het gerechtelijk jaar begint op 1 september en eindigt op 30 juni. Van 1 juli tot 31 augustus houden de hoven en rechtbanken vakantiezittingen.

   De zaken worden opgeroepen en de pleidooien gehoord, tot en met 30 juni, met dien verstande dat, zo nodig, de debatten kunnen voortgezet worden na de hervatting van de werkzaamheden van de hoven en rechtbanken.

   De behandeling en berechting van criminele, correctionele en politiezaken wordt noch vertraagd noch onderbroken.

Art. 335

Er is in het Hof van Cassatie een vakantiekamer, die opdracht heeft de criminele, de correctionele en de politiezaken, alsook alle spoedeisende zaken af te doen.

   (In de hoven van beroep, in de arbeidshoven, in de rechtbanken van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbanken en in de [1 ondernemingsrechtbanken ]1 zijn er één of meer vakantiekamers.

   In het hof van beroep en in de rechtbank van eerste aanleg is er ten minste één kamer met drie magistraten en één kamer met één magistraat. <W 1985-07-19/30, art. 8, 007>

   Die vakantiekamers zijn belast met de behandeling van de spoedeisende zaken, en bij het hof van beroep en de rechtbank van eerste aanleg met de dienst van de correctionele kamers, de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling.

   De vakantiekamers worden ieder jaar derwijze vernieuwd dat alle leden van het hof of de rechtbank er beurtelings dienst doen. Zij worden samengesteld met inachtneming van de bepalingen van de wet op het gebruik van de talen in gerechtszaken.

   De kamervoorzitters, de voorzitters en de ondervoorzitters doen er beurtelings dienst, en in rechtbanken waar geen ondervoorzitter is, de voorzitter en de oudstbenoemde rechter.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 216; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 335bis

[1 De voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank organiseert de vakantiezittingen in de vredegerechten en politierechtbanken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/03, art. 100, 203; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 336

De vakantiekamers van de hoven en van de rechtbanken houden ten minste twee zittingen per week, buiten de zittingen van het hof van beroep en de rechtbank van eerste aanleg voor het berechten van de correctionele zaken en van de inbeschuldigingstellingen, waarmede zij mochten belast worden.

Art. 337

Bij gebreke van één of meer rechters wordt er een voldoend aantal opgeroepen uit degenen die geen vakantiedienst hebben.

Art. 338

Het ambt van het openbaar ministerie bij de vakantiekamers wordt waargenomen door de magistraten die de procureur-generaal, (de federale procureur, ) de procureur des Konings of de arbeidsauditeur daartoe aanwijst. <W 2001-06-21/42, art. 43, 085; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

Art. 339

De hoven en rechtbanken komen zo nodig tijdens de vakantie in om het even welke zaak bijeen om hun beslissingen uit te spreken.

HOOFDSTUK VI. - Algemene vergaderingen.
Art. 340

<W 1998-12-22/47, art. 67, 067; Inwerkingtreding : 02-08-2000> § 1. [2 Bij elk hof, elke rechtbank en in elk arrondissement wat betreft de vrederechters, en de rechters in de politierechtbank, wordt een algemene vergadering opgericht.

   De algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank heeft haar zetel op de politierechtbank. ]2

§ 2. De algemene vergadering wordt bijeengeroepen :
(hetzij om te beraadslagen en te beslissen over onderwerpen die voor alle kamers of voor de vrederechters of de rechters in de politierechtbank van belang zijn, hetzij ter behandeling van zaken van openbare orde die tot de bevoegdheid van één van deze rechtscolleges of de algemene vergadering van vrederechters en rechters in de politierechtbank behoren; ) <W 2001-03-13/36, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 30-03-2001>
(voor het opstellen van het werkingsverslag bedoeld in § 3; ) <W 2003-05-03/45, art. 38, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° voor de verkiezing van de magistraten belast met de evaluatie en hun plaatsvervangers;
4° voor de aanwijzing in de adjunct-mandaten;
5° voor de voordrachten bij de aanwijzing in de bijzondere mandaten, (met uitzondering van het mandaat van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank ); <W 2006-05-17/36, art. 32, 132; Inwerkingtreding : 31-08-2006>
[4 voor de aanwijzing of de selectie van de kandidaten voor een mandaat van rechter, van raadsheer en assessor in de in artikel 58 bedoelde tuchtrechtscolleges; ]4
(7° voor het opstellen van het advies bedoeld in artikel 259novies, § 10, vijfde lid; ) <W 2006-12-18/37, art. 10, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
[7 8° voor de vaststelling van de lijst van curatoren bepaald in artikel XX.122 van het Wetboek van economisch recht;
9° voor het schrappen van de lijst van curatoren uitgesproken op grond van artikel XX.125 van het Wetboek van economisch recht. ]7

§ 3. De werkingsverslagen worden opgesteld [3 per elektronische drager ]3 en overgezonden voor 1 april van elk jaar door de rechtbanken en de algemene vergaderingen van de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken, voor 31 mei van elk jaar door de hoven. <W 2003-12-22/53, art. 15, 116; Inwerkingtreding : 10-01-2004>

Deel III : BEVOEGDHEID.
EERSTE TITEL. _ Volstrekte bevoegdheid.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Voorafgaande bepalingen.
Eerste Afdeling.
Art. 556

De hoven en rechtbanken nemen kennis van alle vorderingen, behalve van die welke de wet aan hun rechtsmacht onttrekt.

   Hun respectieve bevoegdheid wordt bepaald door deze titel, onverminderd de bijzondere wettelijke bepalingen.

Afdeling II. _ Waarde van de vordering.
Art. 557

Wanneer het bedrag van de vordering de volstrekte bevoegdheid bepaalt, wordt er onder verstaan de som die in de inleidende akte wordt geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke interest en van alle gerechtskosten, (alsook van de dwangsommen. ) <W 31-01-1980 , art. 3>

Art. 558

Wanneer de vordering verschillende punten bevat, worden deze samengevoegd tot bepaling van de bevoegdheid.

Art. 559

Wanneer de gevorderde som deel uitmaakt van een betwiste schuldvordering van een hoger bedrag, wordt de bevoegdheid bepaald door het bedrag dat op de titel is vermeld of in voorkomend geval door het bedrag van het saldo van gemelde schuldvordering, zelfs indien de gevorderde som minder hoog is.

Art. 560

Wanneer een of meer eisers optreden tegen een of meer verweerders, wordt de bevoegdheid bepaald door de totale gevorderde som, ongeacht ieders aandeel daarin.

Art. 561

Wanneer de titel van een uitkering tot onderhoud, van een altijddurende rente of een lijfrente wordt betwist, wordt de waarde van de vordering bepaald door het bedrag van de annuiteit of van twaalf maandelijkse termijnen, met tien vermenigvuldigd.

Art. 562

Het bedrag van de vordering betreffende vreemd geld, waarden en openbare effecten ter beurs genoteerd, wordt bepaald op basis van de laatste officiële kontante koers, vastgesteld vóór de dag van de vordering, overeenkomstig het reglement van de openbare fondsen- en wisselbeurs te Brussel.

   Wanneer een waardepapier niet genoteerd wordt op de beurs te Brussel, maar op slechts één andere beurs in het Rijk, houdt men zich aan de koers die op deze beurs genoteerd is.

   Wanneer een waardepapier niet genoteerd wordt op de beurs te Brussel, maar wel op verscheidene andere beurzen in het Rijk, houdt men zich aan de laatste koers vastgesteld vóór de dag van de vordering of, indien de beursnoteringen dezelfde dag zijn vastgesteld, aan de hoogste koers.

Afdeling III. _ Regels inzake tegenvorderingen en vorderingen tot tussenkomst, inzake aanhangigheid en samenhang.
Art. 563

De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis van de tegenvorderingen, ongeacht hun aard en hun bedrag.

   De arbeidsrechtbank, de [1 ondernemingsrechtbank ]1 en de vrederechter nemen kennis van de tegenvorderingen die, ongeacht hun bedrag, onder hun volstrekte bevoegdheid vallen of die ontstaan hetzij uit de overeenkomst, hetzij uit het feit dat ten grondslag ligt aan de oorspronkelijke vordering.

   Tegenvorderingen gegrond op het tergend of roekeloos karakter van een vordering, worden gebracht voor de rechter voor wie deze vordering aanhangig is.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 564

De rechtbank waarvoor een vordering aanhangig is gemaakt, is bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot tussenkomst.

Art. 565

In geval van aanhangigheid worden de vorderingen samengevoegd, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een der partijen.

   [1 De verwijzing geschiedt naar de volgende voorrang :
1° de familierechtbank bedoeld in artikel 629bis, § 1, heeft altijd voorrang;
2° de vrederechter [2 bedoeld in de artikelen 628, 3°, en 629quater ]2 heeft altijd voorrang;
3° de rechtbank die over de zaak een ander vonnis heeft gewezen dan een beschikking van inwendige orde, heeft altijd voorrang;
4° de rechtbank van eerste aanleg heeft voorrang boven de andere rechtbanken;
5° de arbeidsrechtbank heeft voorrang boven de [3 ondernemingsrechtbank ]3;
6° de arbeidsrechtbank en de [3 ondernemingsrechtbank ]3 hebben voorrang boven de vrederechter;
7° de vrederechter heeft voorrang boven de politierechtbank;
8° de rechtbank waartoe men zich het eerst wendt, heeft voorrang boven die waarvoor de zaak later wordt aangebracht. ]1

   Wanneer evenwel een van de vorderingen uitsluitend tot de bevoegdheid van een bepaalde rechtbank behoort, is alleen deze bevoegd om van de gezamenlijke vorderingen kennis te nemen.

   Wanneer twee of meer vorderingen uitsluitend tot de bevoegdheid van twee onderscheiden rechtbanken behoren, kan de verwijzing geschieden naar de hierboven bepaalde voorrang.

   De bepalingen van de artikelen 661 en 662 zijn van toepassing in geval van verwijzing uit hoofde van aanhangigheid.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 125, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 55, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 566

Verschillende vorderingen of verschillende punten van een vordering tussen twee of meer partijen, welke, afzonderlijk ingesteld, voor verschillende rechtbanken zouden moeten worden gebracht, kunnen, indien zij samenhangend zijn, vóór dezelfde rechtbank samengevoegd worden met inachtneming van de voorrang bepaald in artikel [1 565, tweede lid, 1° en 2° en 4° tot 8° ]1.

   Wanneer de partijen evenwel niet dezelfde zijn in alle vorderingen en wanneer een van de rechtbanken een vonnis gewezen heeft dat niet tot gevolg heeft dat het geschil aan haar kennisneming is onttrokken, mag de verwijzing naar die rechtbank niet worden uitgesproken indien degenen die in dat vonnis geen partij waren, zich ertegen verzetten.

   De bepalingen van de artikelen 661 en 662 zijn van toepassing in geval van verwijzing uit hoofde van samenhang.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 126, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling IV. _ Machtiging om in rechte op te treden en aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers om in rechte op te treden.
Art. 567

(..... ) <W 14-07-1976, (art. 4, §2) , art. 19, § 1>

   (De rechtbank waar bij een vordering aanhangig ) is kan een voogd of een wettelijk bewindvoerder ad hoc benoemen om bij afwezigheid of verhindering de voogd of de wettelijke bewindvoerder in het geding te vervangen. <W 14-07-1976, (art. 4, §2) , art. 19, § 2>

HOOFDSTUK II. _ Rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [1 ondernemingsrechtbank ]1.
Eerste Afdeling. _ Algemene bepalingen.
Art. 568

De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis van alle vorderingen, behalve die welke rechtstreeks voor het hof van beroep en het Hof van Cassatie komen.

   Indien de verweerder de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg betwist, kan de eiser, vóór de sluiting van de debatten, de verwijzing vorderen van de zaak naar de arrondissementsrechtbank, die uitspraak doet zoals bepaald is in de artikelen 641 en 642.

   Wanneer de verweerder de rechtsmacht van de rechtbank van eerste aanleg afwijst, ingevolge de toewijzing van het geschil aan scheidsrechters, geeft de rechtbank de zaak uit handen, zo daartoe grond bestaat.

Art. 569

(Federaal)

   De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis:
1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is [15 en onverminderd de door artikel 391octiesvan het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen aan de strafrechter toegekende bevoegdheid ]15;
[15 1°/1 van vorderingen betreffende de nietigverklaring van de wettelijke samenwoning, onverminderd de door artikel 391octies van het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, aan de strafrechter toegekende bevoegdheid; ]15
2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek;
[12 van vorderingen tot verklaring van erfrechtelijke onwaardigheid als bedoeld in artikel 727, § 1, 2°, van het Burgerlijk Wetboek; ]12
4° van vorderingen tot verdeling;
5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten;
6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten;
7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
[21 ... ]21
10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend;
11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat;
12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden;
14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen;
15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen;
16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw;
17° van de vorderingen ingesteld krachtens de [18 de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie ]18;
18° [22 ... ]22
19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
21° [22 ... ]22
22° [19 ... ]19
23° [...]
<W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

   [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999>

   [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999>

   [26° ...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

   [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999>

   [28° [22 ... ]22] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006>

   [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999>

   [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999>

   [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999-02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999>

   [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999>

   [33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens de artikelen 71 en 72 van het burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.] <W 2000-03-01/46, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000>

   [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
[6 35° ... ]6
[6 35° ... ]6
[7 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. ]7
[5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. ]5
[6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek; ]6
[6 40° [22 ... ]22 ]6
[6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg. ]6
[9 42° [22 ... ]22. ]9
[14 43° van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 17 augustus 2013 betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht; ]14
[20 44° vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 15/2sexies, § 4, tweede lid, 15/2septies, § 4, tweede lid, 15/2octies, § 3, tweede lid, en 15/2novies, § 4, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;
45° vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 14/1, § 4, tweede lid, 14/2, § 4, tweede lid, 14/3, § 3, tweede lid, et 14/4, § 4, tweede lid, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt.
]20

   [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, [22 ... ]22 [7 , 29°, 34° [20 37°, 43°, 44° en 45° ]20 ]7, [10 zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel ]10 bevoegd [22 ... ]22.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

   [19 ... ]19

(2)<W 2009-07-12/26, art. 3, 169; Inwerkingtreding : 09-11-2009> (5)<W 2010-06-02/11, art. 6, 179; Inwerkingtreding : 24-06-2010> (6)<W 2010-06-02/40, art. 2, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2012 (zie KB 2012-08-25/01, art. 1)> (7)<W 2010-06-02/39, art. 11, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (9)<W 2011-07-15/18, art. 2, 192; Inwerkingtreding : 30-11-2010> (10)<W 2012-07-19/36, art. 39, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2> (11)<W 2012-12-04/04, art. 27, 202; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (12)<hersteld door W 2012-12-10/14, art. 44, 203; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (13)<W 2013-01-10/27, art. 2, 205; Inwerkingtreding : 06-05-2013> (14)<W 2013-07-30/21, art. 3, 213; Inwerkingtreding : 26-09-2013> (15)<W 2013-06-02/08, art. 17, 214; Inwerkingtreding : 03-10-2013> (16)<W 2014-04-24/95, art. 33, 232; Inwerkingtreding : 07-08-2014> (17)<W 2013-07-30/23, art. 127, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (18)<W 2014-06-29/14, art. 31, 242; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2016> (19)<W 2017-07-06/24, art. 71, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (20)<W 2017-07-31/04, art. 16, 261; Inwerkingtreding : 19-08-2017> (21)<W 2018-04-15/14, art. 9, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (22)<W 2019-05-08/14, art. 48, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 569_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° [21 van de beroepen tegen de beslissingen tot oplegging van een administratieve geldboete overeenkomstig de ordonnantie van 9 juli 2015 houdende geharmoniseerde regels betreffende de administratieve geldboeten bepaald bij de wetgeving op het vlak van werkgelegenheid en economie, als ze worden opgelegd in het kader van wetgeving en reglementering aangenomen of geldend krachtens artikel 6, § 1, VI, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die in een stelsel van administratieve geldboeten voorzien ;]21; 1°/1 [17 ...]17; 2° [17 ...]17;; 3° [12 van vorderingen tot verklaring van erfrechtelijke onwaardigheid als bedoeld in artikel 727, § 1, 2°, van het Burgerlijk Wetboek;]12 4° [17 ...]17; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] 8° [...] 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen, [in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [17 artikel 1190]17 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° [22 ...]22 19° [...] 20° [...] 21° [22 ...]22 22° [11 van de verklaringen als bedoeld in de artikelen 11, § 2, en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van verklaringen of verzoeken op grond van de artikelen 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]11 23° [...] [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]] [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;] 26° [...] [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] 28° [[22 ...]22;] [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] 33° [17 ...]17; [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] [6 35° ...]6 [6 35° ...]6 [1 36° de beroepen tegen de beslissingen om een administratieve boete op te leggen krachtens artikel 23/12, § 6 van de Brusselse Huisvestingscode.]1 [7 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]7 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]6 [6 40° [22 ...]22;]6 [6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]6 [9 42° [22 ...]22.]9 [10 43° van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 17 augustus 2013 betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht;]10 [16 44° van de beroepen bedoeld in artikel 39 van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een onderzoeksraad voor de scheepvaart.]16 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, [22 ...]22 [7 , 29°, 34° [10 , 37° en 43°]10]7, [10 zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]10 bevoegd [22 ...]22.] [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, [10 zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]10 bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïe heeft.]

(1)<ORD 2009-04-30/04, art. 1, 167; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (2)<W 2009-07-12/26, art. 3, 169; Inwerkingtreding : 09-11-2009> (5)<W 2010-06-02/11, art. 6, 179; Inwerkingtreding : 24-06-2010> (6)<W 2010-06-02/40, art. 2, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2012 (zie KB 2012-08-25/01, art. 1)> (7)<W 2010-06-02/39, art. 11, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010>&p; (9)<W 2011-07-15/18, art. 2, 192; Inwerkingtreding : 30-11-2010> (10)<W 2012-07-19/36, art. 39, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2> (11)<W 2012-12-04/04, art. 27, 202; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (12)<hersteld door W 2012-12-10/14, art. 44, 203; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (13)<W 2013-01-10/27, art. 2, 205; Inwerkingtreding : 06-05-2013> (14)<W 2013-07-30/21, art. 3, 213; Inwerkingtreding : 26-09-2013> (15)<W 2013-06-02/08, art. 17, 214; Inwerkingtreding : 03-10-2013> (16)<W 2014-04-24/95, art. 33, 232; Inwerkingtreding : 07-08-2014> (17)<W 2013-07-30/23, art. 127, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (18)<W 2014-06-29/14, art. 31, 242; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2016> (19)<W 2017-07-06/24, art. 71, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (20)<W 2017-07-31/04, art. 16, 261; Inwerkingtreding : 19-08-2017> (21)<ORD 2018-06-14/01, art. 4, 289; Inwerkingtreding : 01-06-2018> (22)<W 2019-05-08/14, art. 48, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 569_WAALS_GEWEST

De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° [17 ...]17; 1°/1 [17 ...]17; 2° [17 ...]17; 3° [12 van vorderingen tot verklaring van erfrechtelijke onwaardigheid als bedoeld in artikel 727, § 1, 2°, van het Burgerlijk Wetboek;]12 4° [17 ...]17; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] 8° [...] 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte [21 ...]21; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [17 artikel 1190]17 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° [22 ...]22 19° [...] 20° [...] 21°) [13 [22 ...]22;]13 22° [11 van de verklaringen als bedoeld in de artikelen 11, § 2, en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van verklaringen of verzoeken op grond van de artikelen 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]11 23° [...] [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;] [26° ...] [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] [28° [22 ...]22] [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] 33° [17 ...]17; [3 33° het beroep tegen de beslissing om administratieve boetes op te leggen krachtens artikel 53, §§ 1 en 2, van het decreet van de 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt;]3 [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] [6 35° ...]6 [6 35° ...]6 [7 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]7 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]6 [6 40° [22 ...]22;]6 [6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]6 [9 42° [22 ...]22.]9 [10 43° van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 17 augustus 2013 betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht.]10 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, [22 ...]22 [7 , 29°, 34° [10 , 37° en 43°]10]7, [10 zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]10 bevoegd [22 ...]22.] [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, [10 zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]10 bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïe heeft.]

(2)<W 2009-07-12/26, art. 3, 169; Inwerkingtreding : 09-11-2009> (3)<DWG 2008-07-17/53, art. 81, 171; Inwerkingtreding : 07-08-2008> (4)<DWG 2008-07-17/52, art. 58, 175; Inwerkingtreding : 07-08-2008> (5)<W 2010-06-02/11, art. 6, 179; Inwerkingtreding : 24-06-2010> (6)<W 2010-06-02/40, art. 2, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2012 (zie KB 2012-08-25/01, art. 1)> (7)<W 2010-06-02/39, art. 11, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (9)<W 2011-07-15/18, art. 2, 192; Inwerkingtreding : 30-11-2010> (10)<W 2012-07-19/36, art. 39, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2> (11)<W 2012-12-04/04, art. 27, 202; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (12)<hersteld door W 2012-12-10/14, art. 44, 203; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (13)<W 2013-01-10/27, art. 2, 205; Inwerkingtreding : 06-05-2013> (14)<W 2013-07-30/21, art. 3, 213; Inwerkingtreding : 26-09-2013> (15)<W 2013-06-02/08, art. 17, 214; Inwerkingtreding : 03-10-2013> (16)<W 2014-04-24/95, art. 33, 232; Inwerkingtreding : 07-08-2014> (17)<W 2013-07-30/23, art. 127, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (18)<W 2014-06-29/14, art. 31, 242; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2016> (19)<W 2017-07-06/24, art. 71, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (20)<W 2017-07-31/04, art. 16, 261; Inwerkingtreding : 19-08-2017> (21)<DWG 2018-11-22/12, art. 67, 305; Inwerkingtreding : 01-07-2019> (22)<W 2019-05-08/14, art. 48, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 569_VLAAMS_GEWEST

De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° [17 ...]17; 1°/1 [17 ...]17; 2° [17 ...]17; 3° [12 van vorderingen tot verklaring van erfrechtelijke onwaardigheid als bedoeld in artikel 727, § 1, 2°, van het Burgerlijk Wetboek;]12 4° [17 ...]17; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] 8° [...] 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° [21 ...]21 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° [opgeheven wat het Vlaamse Gewest betreft] 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° [23 ...]23 19° [...] 20° [...] 21° [23 ...]23 22° [11 van de verklaringen als bedoeld in de artikelen 11, § 2, en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van verklaringen of verzoeken op grond van de artikelen 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]11 23° [...] [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;] [26° ...] [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] [28° [23 ...]23;] [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] 33°[17 ...]17; [33°[22 ...]22] [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] [6 35° ...]6 [6 35° ...]6 [7 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]7 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]6 [6 40° [23 ...]23;]6 [6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]6 [9 42° [23 ...]23.]9 [10 43° van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 17 augustus 2013 betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht.]10 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, [23 ...]23 [7 , 29°, 34° [10 , 37° en 43°]10]7, [10 zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]10 bevoegd [23 ...]23.] [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, [10 zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]10 bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïe heeft.]

   {----------

   (2 ) <W 2009-07-12/26, art. 3, 169; Inwerkingtreding : 09-11-2009>

   (5 ) <W 2010-06-02/11, art. 6, 179; Inwerkingtreding : 24-06-2010>

   (6 ) <W 2010-06-02/40, art. 2, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2012 (zie KB 2012-08-25/01, art. 1)>

   (7 ) <W 2010-06-02/39, art. 11, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010>

   (8 ) <DVR 2009-05-08/27, art. 15.1.1, 185; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   (9 ) <W 2011-07-15/18, art. 2, 192; Inwerkingtreding : 30-11-2010>

   (10 ) <W 2012-07-19/36, art. 39, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2>

   (11 ) <W 2012-12-04/04, art. 27, 202; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

   (12 ) <hersteld door W 2012-12-10/14, art. 44, 203; Inwerkingtreding : 21-01-2013>

   (13 ) <W 2013-01-10/27, art. 2, 205; Inwerkingtreding : 06-05-2013>

   (14 ) <W 2013-07-30/21, art. 3, 213; Inwerkingtreding : 26-09-2013>

   (15 ) <W 2013-06-02/08, art. 17, 214; Inwerkingtreding : 03-10-2013>

   (16 ) <W 2014-04-24/95, art. 33, 232; Inwerkingtreding : 07-08-2014>

   (17 ) <W 2013-07-30/23, art. 127, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

   (18 ) <W 2014-06-29/14, art. 31, 242; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2016>

   (19 ) <W 2017-07-06/24, art. 71, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

   (20 ) <W 2017-07-31/04, art. 16, 261; Inwerkingtreding : 19-08-2017>

   (21 ) <DVR 2017-02-24/22, art. 80, 275; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

   (22 ) <DVR 2018-11-16/09, art. 63, 297; Inwerkingtreding : 24-12-2018>

   (23 ) <W 2019-05-08/14, art. 48, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 570

[1 § 1. De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak, ongeacht de waarde van het geschil, over de vorderingen bedoeld in de artikelen 23, § 1, eerste lid, en 27, § 1, vierde lid, eerste zin, en § 2, eerste zin, van het Wetboek van internationaal privaatrecht.

   De familierechtbank doet uitspraak over de vorderingen bedoeld in artikel 31, § 1, derde lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht. De familierechtbank doet eveneens uitspraak over de vorderingen bedoeld in de artikelen 23, § 1, tweede lid, en 27, § 1, vierde lid, tweede zin, en § 2, tweede zin, van hetzelfde Wetboek.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, doet de [2 ondernemingsrechtbank ]2 uitspraak over de vorderingen bedoeld in artikel 121 van het Wetboek van internationaal privaatrecht. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 72, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 571

<W 1999-05-04/03, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 01-11-1999> [1 De rechtbank van eerste aanleg neemt overeenkomstig artikel 544 in hoger beroep kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen van de tuchtcommissie van gerechtsdeurwaarders [2 ... ]2 en spreekt in eerste aanleg de hogere tuchtstraffen tegen de gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders uit. ]1

   Zij neemt in hoger beroep, overeenkomstig de artikelen 107 en 110 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, kennis van het beroep ingesteld tegen de beslissingen van de Kamer van notarissen die een tuchtstraf van eigen rechtsmacht heeft uitgesproken, en spreekt in eerste aanleg de hogere tuchtstraffen tegen notarissen uit.

(1)<W 2014-01-07/06, art. 3, 216; Inwerkingtreding : 01-02-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 27, 236; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 572

Behalve de installatie van de magistraten en griffiers, waarvan sprake is in artikel 288, vijfde lid, beëdigt de rechtbank van eerste aanleg eveneens:
1° de notarissen;
2° de gerechtsdeurwaarders;
3° de ambtenaren en aangestelden bij het bosbeheer;
4° de wegenopzichters, de inspecteurs en hoofdinspecteurs van politie belast met de vaststelling van de overtreding van wetten en verordeningen betreffende de spoorwegen, hun exploitatie en politie;
5° de ambtenaren en beambten belast met de vaststelling van de overtreding van de wet en de verordeningen betreffende het vervoer van uitwijkelingen;
6° de douanebeambten belast met de vaststelling van de misdrijven gepleegd binnen de omheining van vrije stapelplaatsen;
7° de directeur en de beambten van de proefbank voor vuurwapens die als officier van gerechtelijke politie zijn aangesteld;
8° de havenmeesters en de adjunct-havenmeesters;
9° de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van de luchtvaartpolitie;
10° de beambten van het Hoog Comité van toezicht die de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie.
(11° de personen die door vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en van naburige rechten worden aangewezen teneinde alle mogelijke exploitatievormen van een werk of van een prestatie, evenals enige onjuiste verklaring in verband met een dergelijke exploitatie vast te stellen ). <W 1994-06-30/35, art. 91, 045; Inwerkingtreding : 1994-07-27>

   [1 In het gerechtelijk arrondissement Brussel beëdigt de Belgo-néerlandaise rechtbank van eerste aanleg of de Franstalige rechtbank van eerste aanleg, naargelang de taal van het benoemingsbesluit. Indien het benoemingsbesluit opgesteld is in het Nederlands en het Frans, geldt de taal van het diploma. ]1

(1)<W 2012-07-19/36, art. 40, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2>
Art. 572_WAALS_GEWEST
(1)<DWG 2008-07-15/44, art. 120, 170; Inwerkingtreding : 14-09-2009> (2)<W 2012-07-19/36, art. 40, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2>
Art. 572_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2012-07-19/36, art. 40, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2>
Art. 572bis

[1 Onverminderd de bijzondere bevoegdheden die zijn toegekend aan de vrederechter [4 de jeugdrechtbank, in het kader van de jeugdbeschermingsmaatregelen ]4 en de bijzondere wetgevingen, neemt de familierechtbank kennis van :
[3 vorderingen betreffende de staat van personen, met inbegrip van vorderingen betreffende de Belgische nationaliteit en met betrekking tot de erkenning van de status van staatloze [5 , onverminderd de door artikel 391octies van het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen aan de strafrechter toegekende bevoegdheid ]5; ]3
2° vorderingen tot nietigverklaring van de wettelijke samenwoning [2 en de beroepen tegen de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om de akte van verklaring van wettelijke samenwoning op te maken ]2, onverminderd de bevoegdheid die aan de strafrechter wordt toegekend bij artikel 391octies van het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
3° vorderingen tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben;
[2 vorderingen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling of het recht op persoonlijk contact ten aanzien van minderjarige kinderen; ]2
5° de vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen bedoeld in artikel 389 van het Burgerlijk Wetboek;
6° vorderingen bedoeld in de artikelen 1322bis en 1322decies;
7° vorderingen met betrekking tot onderhoudsverplichtingen [3 ... ]3;
8° geschillen met betrekking tot het aanwijzen van de [2 bijslagtrekkende(n) ]2 van de kinderbijslag voor de kinderen indien de ouders niet meer samenwonen, en het verzoek tegen de uitbetaling aan de rechthebbende;
9° vorderingen met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht, de erfopvolging, schenkingen onder levenden of testamenten;
10° vorderingen tot verdeling;
11° vorderingen tot tijdelijk huisverbod als bedoeld in de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld;
12° het verzet van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent tegen de uitoefening van de rechten van de niet-ontvoogde minderjarige om de op diens spaarboekje ingeschreven sommen op te vragen;
13° de vorderingen ingesteld met toepassing van artikel 220, § 3, van het Burgerlijk Wetboek;
14° [2 het verzet tegen de uitbetaling van de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende bedoeld in artikel 69, § 3, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders gecoördineerd op 19 december 1939, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, en tenzij de vrederechter bevoegd is krachtens artikel 594, 8° ; ]2
15° [2 het verzet tegen de uitbetaling aan de bijslagtrekkende van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, bedoeld in artikel 31, § 3, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, en tenzij de vrederechter bevoegd is krachtens artikel 594, 9°. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 128, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 73, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2017-03-19/08, art. 17, 262; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (5)<W 2017-09-19/06, art. 13, 272; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 572bis_VLAAMS_GEWEST
(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 128, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 73, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2017-03-19/08, art. 17, 262; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (5)<W 2017-09-19/06, art. 13, 272; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (6)<DVR 2018-04-27/27, art. 194, 299; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 572bis_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP
(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 128, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 73, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2017-03-19/08, art. 17, 262; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (5)<W 2017-09-19/06, art. 13, 272; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (6)<DDG 2018-04-23/18, art. 95, 296; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 573

[1 [2 De ondernemingsrechtbank neemt in eerste aanleg kennis van de geschillen tussen ondernemingen als bedoeld in artikel I.1, 1°, van het Wetboek van economisch recht, die niet vallen onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges en die, wat betreft natuurlijke personen, betrekking hebben op een handeling die niet kennelijk vreemd is aan de onderneming. ]2

   De vordering gericht tegen een onderneming kan onder de in het [2 eerste lid ]2, bepaalde voorwaarden eveneens voor de [3 ondernemingsrechtbank ]3 worden gebracht, zelfs indien de eiser geen onderneming is. Elk beding tot aanwijzing van een bevoegde rechter dat is gemaakt voor het ontstaan van het geschil is, in dat opzicht, nietig. ]1

(1)<W 2014-03-26/33, art. 2, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 10, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 574

De [7 ondernemingsrechtbank ]7 neemt [2 ... ]2 kennis:
[6 van geschillen ter zake van een vereniging met rechtspersoonlijkheid, stichting of vennootschap, met uitzondering van een vereniging van mede-eigenaars, evenals van geschillen die ontstaan tussen hun voormalige, actuele of toekomstige vennoten of leden met betrekking tot de betrokken vennootschap, stichting of vereniging; ]6
[3 van vorderingen en geschillen rechtstreeks ontstaan uit een insolventieprocedure bedoeld in boek XX van het Wetboek van economisch recht, waarvan de gegevens voor de oplossing zich bevinden in het bijzonder recht dat van toepassing is op het stelsel van de insolventie; ]3
3° van vorderingen betreffende de benamingen van oorsprong [en de geografische aanduidingen]; <W 2007-05-10/33, art. 13, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
4° van vorderingen betreffende de aan de post toevertrouwde diensten;
[2 van vorderingen tot verbetering en doorhaling van inschrijvingen van ondernemingen in de zin van artikel 2, 3°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, in de Kruispuntbank van Ondernemingen; ]2
[6 ... ]6
7° van vorderingen [9 in scheepvaartzaken" ]9, en inzonderheid van het onderzoek van de schuldvorderingen bij verdeling van de gelden voortkomend van de toewijzing van een in beslag genomen vaartuig.

   [8° opgeheven] <W 2003-03-24/40, art. 76, 115; En vigueur : 01-01-2004>

   [9° van geschillen inzake de handelingen van de Nationale Loterij [2 ...]2.] <W 1991-07-22/33, art. 25, 028; En vigueur : 01-09-1991>

   [10° [6 ... ]6

   [11° de vorderingen bedoeld in artikel 92 van Verordening nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk.] <W 1998-02-10/56, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 10-07-1998>

   [12° van geschillen tussen emittenten en houders, of tussen houders, van certificaten die betrekking hebben op effecten en zijn uitgegeven overeenkomstig de artikelen [8 5:28, 5:49, 6:27, 7:33 en 7:61 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen ]8.] <W 1999-02-10/41, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 08-06-1999>

   [13° van de vorderingen bedoeld in de artikelen 92, § 7, 159, § 7 en 197, § 8, van de wet van... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.] <W 2004-07-22/40, art. 13, 130; Inwerkingtreding : 09-03-2005>

   [14° van de vorderingen bedoeld in artikel 81 van Verordening (EG ) Nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.] <W 2005-12-20/36, art. 11, 136; Inwerkingtreding : 01-01-2006>

   [15° [van de in artikel 73 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien bedoelde vorderingen;] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
16° van vorderingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekproducten;
17° van vorderingen bedoeld in artikel 16 van de wet van 10 januari 1990 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten;
18° van vorderingen betreffende merken, met inbegrip van vorderingen betreffende de doorhaling van een collectief merk, en van vorderingen betreffende tekeningen of modellen, bedoeld door het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom [merken en tekeningen of modellen] van 25 februari 2005 goedgekeurd door de wet van 22 maart 2006, behalve deze die door dit verdrag worden voorbehouden aan de bevoegdheid van een ander rechtscollege.]
<W 2007-05-10/33, art. 13, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

   [19° de vordering om te laten vaststellen dat er een cumulatie is van verworven beschermingen voor éénzelfde uitvinding door het Belgische octrooi en door het Europese octrooi, ingesteld bij toepassing van artikel 5 van de wet van 21 april 2007 houdende diverse bepalingen betreffende de procedure voor het indienen van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België;] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 13-12-2007>
[6 20° [9 van de in artikel 2.7.3.1, paragrafen 1 en 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vorderingen ]9 ]6
[4 21° [9 van de in artikel 2.7.3.9 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vorderingen ]9; ]4
[5 22° van vorderingen betreffende het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van bedrijfsgeheimen, onverminderd de bevoegdheden van de arbeidsrechtbank. ]5
[9 22°bis van de in artikel 2.7.3.15, paragrafen 1 en 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vorderingen; ]9
[9 23° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van artikel 2.7.3.20 van het Belgisch Scheepvaartwetboek; ]9
[9 24° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen door de bevoegde instantie bedoeld in artikel 2.7.4.4, § 1, van het Belgisch Scheepvaartwetboek overeenkomstig artikel 2.7.4.5, § 1, en artikel 2.7.4.7 van het Belgisch Scheepvaartwetboek.
]9

   [9 In de gevallen onder het eerste lid, 20°, 21°, 22°bis, 23° en 24°, is alleen de ondernemingsrechtbank te Antwerpen bevoegd. ]9

(1)<W 2012-04-22/02, art. 2, 197; Inwerkingtreding : 17-05-2012> (2)<W 2014-03-26/33, art. 3, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (3)<W 2017-08-11/14, art. 17, 276; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (4)<W 2018-03-30/35, art. 13, 278; Inwerkingtreding : 01-06-2018> (5)<W 2018-07-30/18, art. 30, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (6)<W 2018-04-15/14, art. 11, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (7)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (8)<W 2019-03-23/06, art. 3, 298; Inwerkingtreding : 01-05-2019> (9)<W 2019-05-08/14, art. 49, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 575

<Hersteld bij W 2007-05-10/33, art. 14, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. [1 De [2 ondernemingsrechtbank ]2 is bevoegd voor de vorderingen tussen ondernemingen, als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, met betrekking tot het auteursrecht, de naburige rechten en het recht van de producenten van databanken.

   De vordering die is gericht tegen een onderneming door een persoon die zelf niet in die hoedanigheid handelt, kan eveneens voor de [2 ondernemingsrechtbank ]2 worden gebracht. ]1

§ 2. De op grond van § 1 bevoegde rechtbanken zijn onder dezelfde voorwaarden bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen met betrekking tot de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in de artikelen 79bis en 79ter van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, en in de artikelen 12bis en 12ter van de wet van 31 augustus 1998 tot omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken.

§ 3. [1 ... ]1.

(1)<W 2014-03-26/33, art. 4, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 576

De [1 ondernemingsrechtbank ]1 wijst de beëdigde wegers, scheepsmeters of meters voor zee- binnenschepen aan en neemt hun eed af.

   Zij neemt ook de eed af van:
(1° de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren; ) <W 1999-05-03/30, art. 56, 077; Inwerkingtreding : 01-04-1999>
2° de bedrijfsrevisoren.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 577

De rechtbank van eerste aanleg neemt in hoger beroep kennis van de vonnissen (in eerste aanleg gewezen door de vrederechter en, in de gevallen bepaald bij artikel 601bis, door de politierechtbank ). <W 1994-07-11/33, art. 35, 048; Inwerkingtreding : 1995-01-01>

   [1 ... ]1.

   [2 In afwijking van het eerste lid, wordt het hoger beroep tegen de beslissingen door de vrederechter in eerste aanleg gewezen in de gevallen bedoeld in de artikelen 594, 2°, 3°, 6°, 8°, 9°, 15° tot 16° /2 [3 , 19° en 23° ]3, en 596 tot 597, binnen de rechtbank van eerste aanleg behandeld door de familierechtbank. ]2

(1)<W 2014-03-26/33, art. 5, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 28, 236; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2019-03-10/03, art. 4, 313; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 578

De arbeidsrechtbank neemt kennis:
1° van geschillen inzake arbeidsovereenkomsten met inbegrip van die welke betrekking hebben op schending van [8 een bedrijfsgeheim ]8 gedurende die overeenkomst;
2° van geschillen inzake leerovereenkomsten;
3° van de individuele geschillen betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten; <W 5-12-1968, art. 67>
4° van geschillen tussen werknemers naar aanleiding van het werk;
5° van geschillen betreffende de overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding;
6° van geschillen tussen de personen die samen een beroep uitoefenen waarbij hoofdzakelijk handenarbeid wordt verricht, en inzonderheid tussen een schipper ter visserij en de schepelingen die zijn vennoten zijn;
7° van geschillen van burgerlijke aard die het gevolg zijn van een overtreding van de wetten en besluiten betreffende de arbeidsreglementering en de aangelegenheden onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank, onverminderd de toepassing van de wetsbepalingen die deze bevoegdheid verlenen aan de strafgerechten wanneer een strafvordering voor hen aanhangig is.
8° de geschillen die hun oorzaak vinden :
a in titel V betreffende gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de toegang tot een zelfstandig beroep van de wet van 4 augustus 1978 tot economisch heroriëntering en in haar uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, a, en van die welke betrekking hebben op de toegang tot het onderwijs in de beroepsopleiding verstrekt door het openbaar of privaat onderwijs;
b in het decreet van 8 mei 2002 van het Vlaams Parlement houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, b. <W 2003-04-08/33, art. 139, 098; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
9° van de geschillen betreffende de hoedanigheid van de werknemers en het behoud van hun rechten ingevolge de overdracht van de onderneming of van een gedeelte ervan, bedoeld in de artikelen 59 tot 70 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen. <W 1997-07-17/65, art. 52, 055; Inwerkingtreding : 01-01-1998> <W 2009-01-26/31, art. 3, a 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
10° van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen mannen en vrouwen en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 6, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 9°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State; <W 2007-05-10/37, art. 2, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
11° van de geschillen betreffende [3 psychosociale risico's op het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk ]3,die hun oorzaak vinden in hoofdstuk Vbis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.. <W 2002-06-17/35, art. 5, 096; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
12° van de geschillen die hun oorzaak vinden in de wet van... betreffende de bescherming van de preventieadviseurs en die betrekking hebben op :
a werknemers;
b zelfstandigen. <W 2002-12-20/52, art. 4, 107; Inwerkingtreding : 01-02-2003>
13° van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie
en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5° van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 10°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State. <W 2007-05-10/37, art. 3, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
14° van vorderingen betreffende de collectieve schuldenregeling; <L 2005-12-13/36, art. 5, 128; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
15° van de geschillen op basis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 11°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;
<W 2007-05-10/37, art. 4, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>

   16° oude tweede 10° van betwistingen op grond van de wet van 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd. <W 2003-01-28/42, art. 16, 114; Inwerkingtreding : 19-04-2003> <W 2005-12-13/36, art. 5, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005>
17° van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering. <W 2006-12-03/41, art. 13, 142; Inwerkingtreding : 28-12-2006>
18° [4 ... ]4;
19° van de verzoeken tot homologatie zoals bedoeld in artikel 61, § 5, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen. <W 2009-01-26/31, art. 3, b, 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
[2 21° van de geschillen tussen de werknemer en degene die hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van het loon met toepassing van hoofdstuk VI/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. ]2
[5 22° van de geschillen tussen een werknemer, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een inrichter en/of een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen in de zin van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
[9 22° bis van de geschillen tussen een werknemer, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een pensioeninstelling en/of een werkgever, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen; ]9
23° van de geschillen tussen een werknemer, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een inrichter en/of een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen die niet bedoeld zijn in de bepaling onder 22° [9 of in 22° bis ]9 ;
24° van de geschillen tussen een werknemer of een begunstigde, enerzijds, en een werkgever en/of een verzekeringsonderneming of een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, anderzijds, inzake een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid die niet bedoeld zijn in de bepalingen onder 22° en 23°; ]5
[6 25° van de geschillen betreffende vergelding, discriminatie of andere soorten van onbillijke behandeling of nadelige maatregel ten gevolge van of in verband met de melding van een inbreuk in de zin van artikel 69bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 14°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State, voor wat betreft de statutaire personeelsleden; ]6
[7 25° beroepen overeenkomstig artikel 136, tweede lid, van de Spoorcodex; ]7
[10 27° van de geschillen betreffende vergelding, discriminatie en andere vormen van nadelige behandeling of nadelige maatregelen, die verband houden met de melding van een inbreuk in de zin van artikel 36/7/1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State, voor wat betreft de statutaire personeelsleden. ]10

(2)<W 2012-03-29/09, art. 2, 195; Inwerkingtreding : 16-04-2012> (3)<W 2014-03-28/21, art. 6, 221; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-03-26/33, art. 13, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2014-05-08/17, art. 2, 237; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2017-07-31/10, art. 35, 263; Inwerkingtreding : 21-08-2017> (7)<W 2017-11-23/15, art. 89, 267; Inwerkingtreding : 21-12-2017> (8)<W 2018-07-30/18, art. 31, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (9)<W 2018-12-06/23, art. 24, 295; Inwerkingtreding : 27-03-2019> (10)<W 2019-05-02/25, art. 119, 300; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
Art. 578_WAALS_GEWEST
(2)<W 2012-03-29/09, art. 2, 195; Inwerkingtreding : 16-04-2012> (3)<W 2014-03-28/21, art. 6, 221; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-03-26/33, art. 13, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2014-05-08/17, art. 2, 237; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2017-07-31/10, art. 35, 263; Inwerkingtreding : 21-08-2017> (7)<W 2017-11-23/15, art. 89, 267; Inwerkingtreding : 21-12-2017> (8)<W 2018-07-30/18, art. 31, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (9)<W 2018-12-06/23, art. 24, 295; Inwerkingtreding : 27-03-2019> (10)<W 2019-05-02/25, art. 119, 300; Inwerkingtreding : 31-05-2019> (11)<DWG 2019-05-02/61, art. 23, 306; Inwerkingtreding : 24-08-2019>
Art. 578_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST
(2)<W 2012-03-29/09, art. 2, 195; Inwerkingtreding : 16-04-2012> (3)<W 2014-03-28/21, art. 6, 221; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-03-26/33, art. 13, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2014-05-08/17, art. 2, 237; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2017-07-31/10, art. 35, 263; Inwerkingtreding : 21-08-2017> (7)<W 2017-11-23/15, art. 89, 267; Inwerkingtreding : 21-12-2017> (8)<W 2018-07-30/18, art. 31, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (9)<ORD 2018-06-14/01, art. 5, 289; Inwerkingtreding : 01-06-2018> (10)<W 2019-05-02/25, art. 119, 300; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
Art. 578_VLAAMS_GEWEST
(1)<DVR 2011-06-10/05, art. 2, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (2)<W 2012-03-29/09, art. 2, 195; Inwerkingtreding : 16-04-2012> (3)<W 2014-03-28/21, art. 6, 221; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-03-26/33, art. 13, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2014-05-08/17, art. 2, 237; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2017-07-31/10, art. 35, 263; Inwerkingtreding : 21-08-2017> (7)<W 2017-11-23/15, art. 89, 267; Inwerkingtreding : 21-12-2017> (8)<W 2018-07-30/18, art. 31, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (9)<DVR 2018-02-09/08, art. 3, 287; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (10)<W 2019-05-02/25, art. 119, 300; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
Art. 578bis

[1 De arbeidsrechtbank neemt kennis :
"1° van de geschillen tussen een zelfstandige, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen in de zin van artikel 42, 1°, van de programmawet (I) van 24 december 2002;
2° van de geschillen tussen een zelfstandige, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 54, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
3° van de geschillen tussen een bedrijfsleider, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een inrichter en/of een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 35, 1°, van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen;
4° van de geschillen tussen een bedrijfsleider, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een inrichter en/of een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen die niet bedoeld zijn in de bepaling onder 3° ;
5° van de geschillen tussen een bedrijfsleider, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en de rechtspersoon die een toezegging doet en/of een verzekeringsonderneming of een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, anderzijds, inzake een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid die niet bedoeld zijn in de bepalingen onder 1°, 2°, 3° en 4°; ]1
[2 6° van de geschillen tussen een zelfstandige actief als natuurlijke persoon, een meewerkende echtgenote, een helper, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-08/17, art. 3, 237; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-02-18/07, art. 22, 281; Inwerkingtreding : 30-06-2018>
Art. 579

<W 24-06-1969, art. 12> De arbeidsrechtbank neemt kennis:
1° van de vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit arbeidsongevallen, uit ongevallen op de weg van en naar het werk en uit beroepsziekten:
2° van de vorderingen betreffende de schadevergoeding wegens arbeidsongevallen, welke zich tussen 10 mei 1940 en 30 september 1944, onder de gelding van de Duitse wetgeving voorgedaan hebben in de door het Duitse Rijk aangehechte Belgische gebieden;
3° van de vorderingen betreffende de toelagen toegekend [1 door Fedris ]1;
4° van de vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit nijverheidsongevallen en landbouwongevallen in het raam van de verzekering tegen nijverheidsongevallen van de kantons Eupen, Malmédy en Sankt-Vith en van de verzekering tegen landbouwongevallen van de kantons Eupen, Malmédy en Sankt-Vith. <W 16-08-1971, art. 8>
5° van de vorderingen tot vergoedingen van een door in 1° omschreven feit ontstane schade, gegrond op een verzekeringspolis naar gemeen recht, die door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt gesloten ten voordele van de stagiairs in beroepsopleiding. <W 2005-12-13/36, art. 6, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005>
6° van de betwistingen in verband met de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers, ingesteld bij de programmawet I van 27 december 2006. <W 2006-12-27/30, art. 126, 143; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
[2 7° van de betwistingen in verband met de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingfonds voor de vrijwilligers COVID-19-slachtoffers, ingesteld bij het koninklijk besluit nr. 22 van 4 juni 2020 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor de vrijwilligers COVID-19-slachtoffers ]2

(1)<KB 2018-09-06/13, art. 1, 288; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (2)<KB 22 2020-06-04/12, art. 1, 307; Inwerkingtreding : 11-03-2020>
Art. 580

De arbeidsrechtbank neemt kennis:
1° van geschillen betreffende de verplichtingen van de werkgevers en van de personen die met hen hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de betaling van de bijdragen, opgelegd door de wetgeving inzake sociale zekerheid, gezinsbijslag werkloosheid, verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, rust- en overlevingspensioen, jaarlijkse vakantie, bestaanszekerheid, sluiting van ondernemingen en door de verordeningen waarbij sociale voordelen aan de werknemers en leerlingen worden toegekend; <W 04-08-1978, art. 70> <W 12-05-1971, art. 1, 1°> <W 28-07-1971, art. 22>
2° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van werknemers en leerlingen en hun rechtverkrijgenden, welke voortvloeien uit de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°;
3° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van de personen en hun rechtverkrijgenden die, buiten een arbeidsovereenkomst of een leerovereenkomst, het voordeel genieten van de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°; <W 12-05-1971, art. 1, 2°>
4° van geschillen tussen de instellingen belast met de toepassing van de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°, betreffende de rechten en verplichtingen die daaruit voor die instellingen voortvloeien;
5° ..... <W 30-06-1971, art. 16>
6° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van de personen en hun rechtverkrijgenden die een maatschappelijke verzekering hebben aangegaan krachtens: <W 12-05-1971, art. 1, 3°>
a de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen;
b de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
c de wet van 17 juli 1963 betreffende overzeese sociale zekerheid;
d [1 artikelen 3, eerste lid, b of c of 7, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen of artikel 67, vijfde lid, van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering I, bij een ziekenfonds, een landsbond van ziekenfondsen of een maatschappij van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 70, §§ 1 of 2, eerste en tweede lid, van voormelde wet van 6 augustus 1990; ]1
7° van geschillen betreffende het stelsel van maatschappelijke zekerheid waarvan de prestaties gewaarborgd zijn bij de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd;
8° van de geschillen betreffende de toepassing van:
a de wet tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden. Zij past, op verzoek van de Rijksdienst voor werknemerspensioenen, de in artikel 13 van voormelde wet bepaalde sancties toe; <W 05-01-1976, art. 121>
b de wet tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag. Zij past, op verzoek van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, de in artikel 8 van voormelde wet bepaalde sancties toe; <W 20-07-1971, art. 12> <W 05-01-1976, art. 121> <KB242 31-12-1983, art. 10>
c de wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum, voor wat betreft de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van het bestaansminimum alsmede betreffende de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving.
<W 07-08-1974, art. 21, § 1>

   (de wet van 26 mei 2002 tot instelling van het recht op maatschappelijke integratie, inzake de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van de maatschappelijke integratie, alsmede de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving.)
(d) de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzake de betwistingen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde, van de maatschappelijke dienstverlening, en de toepassing van de administratieve sancties bepaald door de wetgeving ter zake.)
(e) de wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen.)
(f) de wet van 12 januari 2007 betreffende opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen wat betreft de geschillen betreffende elke schending van de rechten die aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd door de boeken II en III van voormelde wet.)
9° (van de geschillen betreffende de toekenning van de rentebijslag aan de begunstigden met een vervroegd rustpensioen.) W 20-06-1975, art. 9>
10° (van de geschillen betreffende de toekenning van het bijzonder brugpensioen bedoeld in artikel 5 van het hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977.)
11° (van de geschillen betreffende de toekenning van het brugpensioen aan bejaarde invaliden, bedoeld bij afdeling 6 van het hoofdstuk V van de wet van 22 december 1977.)
12° (de betwistingen betreffende de verplichting van de sociaal verzekerden om een bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid te storten krachtens hoofdstuk III van de wet van 28 december 83, houdende fiscale en begrotingsbepalingen)
(13° van de geschillen betreffende de bijzondere werkgeversbijdrage op het conventioneel brugpensioen bedoeld in hoofdstuk IV van de programmawet van 22 december 1989.)
(14° van de betwistingen betreffende de rechten en plichten voortvloeiend uit de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, met uitzondering van de betwistingen betreffende de toepassing van de algemene beginselen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (en die bedoeld in artikel 14 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.) )
(15° van de geschillen betreffende de toelage aan de werkgevers voor het in dienst houden van werknemers getroffen door een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval waardoor het voor deze werknemers definitief onmogelijk wordt om het overeengekomen werk te verrichten, bedoeld in titel II, hoofdstuk VI, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.)
16° [2 van geschillen betreffende de verplichtingen van de opdrachtgevers, aannemers, onderaannemers en diegenen die met hen worden gelijkgesteld, bedoeld bij de artikelen 30bis en 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; ]2
(17° van de geschillen betreffende de premie ter compensatie van de sociale zekerheidsbijdragen bedoeld in artikel 144 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;)
(18° van de gevallen waarin beroep wordt ingesteld tegen de beslissingen van het bureau voor juridische bijstand;)
[2 19° van de gevallen waarin beroep wordt ingesteld tegen de beslissingen genomen door de bij artikel 172 van de programmawet (I) van 24 december 2002 opgerichte Commissie Kunstenaars, met toepassing van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
]2

(1)<W 2010-06-02/39, art. 12, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2015-07-20/13, art. 25, 247; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art. 580_WAALS_GEWEST
(1)<W 2010-06-02/39, art. 12, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2015-07-20/13, art. 25, 247; Inwerkingtreding : 01-09-2015> (3)<DWG 2018-11-08/13, art. 34, 304; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 580_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2010-06-02/39, art. 12, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2015-07-20/13, art. 25, 247; Inwerkingtreding : 01-09-2015> (3)<DVR 2018-04-27/27, art. 195, 299; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 580_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP
(1)<W 2010-06-02/39, art. 12, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2015-07-20/13, art. 25, 247; Inwerkingtreding : 01-09-2015> (3)<DDG 2018-04-23/18, art. 96, 296; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 580_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST
(1)<W 2010-06-02/39, art. 12, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2015-07-20/13, art. 25, 247; Inwerkingtreding : 01-09-2015> (3)<ORD 2018-12-21/35, art. 32, 293; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 581

De arbeidsrechtbank neemt kennis:
1° van geschillen betreffende de verplichtingen die voortvloeien uit de wetten en verordeningen inzake sociaal statuut , familiale uitkeringen , verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en uitkeringen inzake rust - en overlevingspensioen ten voordele van de zelfstandigen;
2° van de geschillen betreffende de rechten die voortvloeien uit deze wetten en verordeningen; <W 30-06-1971 , art. 17>
3° de geschillen die hun oorzaak vinden :
a in titel V betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de toegang tot een zelfstandig beroep van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering en in haar uitvoeringsbesluiten die op de zelfstandige beroepen betrekking hebben;
b in het decreet van 8 mei 2002 van het Vlaams Parlement houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten die op de zelfstandige beroepen betrekking hebben. <W 2003-04-08/33, art. 140, 098; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
4° de geschillen inzake de verplichting, voor de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn, een sociale-solidariteitsbijdrage krachtens de koninklijke besluiten nr. 12 van 26 februari 1982 en nr. 186 van 30 december 1982 te storten;
5° de geschillen inzake de verplichting, voor de zelfstandigen, een bijdrage tot matiging van de inkomsten krachtens het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 te storten;
6° de geschillen inzake de verplichting voor de alleenstaanden en de gezinnen zonder kinderen, in de sector der zelfstandigen, een bijzondere bijdrage te storten krachtens de koninklijke besluiten nr. 38 van 30 maart 1982, nr. 160 van 30 december 1982, nr. 218 van 7 november 1983 en nr. 290 van 31 maart 1984. <W 1985-08-01/30, art. 93, 005>
7° van de geschillen betreffende de toepassing van het koninklijk besluit n° 464 van 25 september 1986 tot consolidering van de maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen. <KBN464 1986-09-25/32, art. 12, 011; inwerkingtreding 01-01-1987>
8° van de geschillen inzake de verplichting voor de vennootschappen tot het betalen van een bijdrage bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen krachtens hoofdstuk III van titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, en krachtens hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. <W 1992-12-30/40, art. 102, 038; Inwerkingtreding : 1992-07-01>
9° van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen mannen en vrouwen, die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 6, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen; <W 2007-05-10/37, art. 5, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
10° van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie
en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen; <W 2007-05-10/37, art. 6, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
11° van de geschillen op basis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen. <W 2007-05-10/37, art. 7, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
[1 13° de betwistingen betreffende de verplichting voor de rechtspersonen om een bijzondere bijdrage, bestemd voor het sociaal statuut van de zelfstandigen te betalen, krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 6 van de programmawet van 22 juni 2012; ]1
[2 14° van de geschillen betreffende vergelding, discriminatie of andere soorten van onbillijke behandeling of nadelige maatregel ten gevolge van of in verband met de melding van een inbreuk in de zin van artikel 69bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen; ]2
[3 15° van de geschillen betreffende vergelding, discriminatie en andere vormen van nadelige behandeling of maatregelen, die verband houden met de melding van een inbreuk in de zin van artikel 36/7/1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen.
]3

(1)<W 2012-06-22/02, art. 33, 198; Inwerkingtreding : 08-07-2012> (2)<W 2017-07-31/10, art. 36, 263; Inwerkingtreding : 21-08-2017> (3)<W 2019-05-02/25, art. 120, 300; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
Art. 581_VLAAMS_GEWEST
(1)<DVR 2011-06-10/05, art. 3, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (2)<W 2012-06-22/02, art. 33, 198; Inwerkingtreding : 08-07-2012> (3)<DVR 2018-07-06/23, art. 98, 303; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (4)<W 2019-05-02/25, art. 120, 300; Inwerkingtreding : 31-05-2019> (5)<W 2017-07-31/10, art. 36, 263; Inwerkingtreding : 21-08-2017>
Art. 582

De arbeidsrechtbank neemt kennis:
1° [van de geschillen over de rechten ten aanzien van tegemoetkomingen aan personen met een handicap alsmede van de betwistingen inzake medische onderzoeken uitgevoerd met het oog op de toekenning van sociale of fiscale voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn afgeleid van een sociaal recht of van de sociale bijstand;] <W 2002-12-24/32, art. 11, 105; Inwerkingtreding : 15-02-2003>
2° van de geschillen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de wet betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;
3° [van geschillen betreffende de instelling en de werking van de ondernemingsraden;
4° van geschillen betreffende de instelling en de werking van de diensten en comités voor veiligheid , gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen , met inbegrip van de diensten en comités ingesteld in mijnen , groeven en graverijen.] <W 30-06-1971 , art. 18>
5° [van de geschillen betreffende afdeling 5 van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen] <KBN424 1986-08-01/31, art. 31, 009>

   [6° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van de Europese ondernemingsraden en betreffende de procedures ter informatie en raadpleging die ervan in de plaats komen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.] <W 1998-04-23/46, art. 5, 059; Inwerkingtreding : 22-09-1996>

   [7° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, q , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] <W 2002-12-24/32, art. 7, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2003>

   [8° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 17 september 2005 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap.] <W 2005-09-17/72, art. 5, 133 ; Inwerkingtreding : 05-11-2005>

   [9° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 9 mei 2008 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap.] <W 2008-05-09/80, art. 5, 159; Inwerkingtreding : 02-08-2008>

   [10° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, zb, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
11° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, k, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] <W 2008-12-22/34, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
[1 12° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen; ]1
[2 [8 13° ]8 betwistingen betreffende Hoofdstuk IX van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid; ]2
[4 14° van de geschillen betreffende de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, met uitzondering van de geschillen die betrekking hebben op de toekenning, de weigering of de intrekking van een erkenning. ]4
[9 15° van geschillen betreffende de instelling en de werking van de organen van sociale dialoog, zoals bedoeld bij artikel 114/1 van de wet van 23 juli 1926 betreffende de NMBS en het personeel van de Belgische Spoorwegen.
]9

(1)<W 2009-06-19/16, art. 5, 168; Inwerkingtreding : 08-08-2009> (2)<W 2010-06-02/38, art. 4, 181; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (4)<W 2011-07-04/04, art. 1, 191; Inwerkingtreding : 19-07-2011> (8)<W 2016-02-29/09, art. 70, 251; Inwerkingtreding : 01-05-2016> (9)<W 2018-03-18/01, art. 45, 273; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 582_VLAAMS_GEWEST

De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° [van de geschillen over de rechten ten aanzien van tegemoetkomingen aan personen met een handicap alsmede van de betwistingen inzake medische onderzoeken uitgevoerd met het oog op de toekenning van sociale of fiscale voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn afgeleid van een sociaal recht of van de sociale bijstand;] 2° van de geschillen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de wet betreffende de sociale reclassering van de minder-validen [en van de geschillen betreffende de inschrijving en de toekenning van bijstand tot sociale integratie voortvloeiend uit de toepassing van het decreet van 27 juni 1990 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een handicap] [en bij decreet van 7 mei 2004 houdende oprichting van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap] [en van de geschillen voortvloeiend uit artikel 5, § 1, 5°, a en b, van het decreet tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding] Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding " [9 en van de geschillen betreffende de Vlaamse sociale bescherming, [10 vermeld in artikel 56, 66, 72, 76, 81, 89, 93, 104, 127, 129 en 146 van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming]10]9 [6 en van de geschillen over de vaststelling van werkondersteunende maatregelen, vermeld in artikel 7 en 8 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling]6. 3° [van geschillen betreffende de instelling en de werking van de ondernemingsraden; 4° van geschillen betreffende de instelling en de werking van de diensten en comités voor veiligheid , gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen , met inbegrip van de diensten en comités ingesteld in mijnen , groeven en graverijen.] 5° [van de geschillen betreffende afdeling 5 van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen] [6° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van de Europese ondernemingsraden en betreffende de procedures ter informatie en raadpleging die ervan in de plaats komen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.] [7° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, q) , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] [8° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 17 september 2005 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap.] [9° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 9 mei 2008 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap.] [10° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, zb), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; 11° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, k), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;] [1 12° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen;]1 [2 [8 13°]8 betwistingen betreffende Hoofdstuk IX van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid;]2 [4 14° van de geschillen betreffende de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, met uitzondering van de geschillen die betrekking hebben op de toekenning, de weigering of de intrekking van een erkenning.]4 [7 15° van de geschillen betreffende de indicering van de individuele behoefte aan kwaliteitsvol begeleide en competentieversterkende inschakeling van de werkzoekende op basis van een lijst met indicaties en de nood aan een inschakelingstraject, vermeld in artikel 29 van het decreet van 22 november 2013 houdende de lokale diensteneconomie.]7

(1)<W 2009-06-19/16, art. 5, 168; Inwerkingtreding : 08-08-2009> (2)<W 2010-06-02/38, art. 4, 181; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (3)<DVR 2011-03-25/17, art. 10, 188; Inwerkingtreding : 01-01-2011> (4)<W 2011-07-04/04, art. 1, 191; Inwerkingtreding : 19-07-2011> (6)<DVR 2013-07-12/39, art. 56, 144; Inwerkingtreding : 01-04-2019 (zie BVR 2017-02-17/18, art. 110)> (7)<DVR 2013-11-22/29, art. 39, 143; Inwerkingtreding : 01-04-2015 (zie BVR 2014-12-19/B5, art. 67, 1°)> (8)<W 2016-02-29/09, art. 70, 251; Inwerkingtreding : 01-05-2016> (9)<DVR 2016-06-24/16, art. 59, 258; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (10)<DVR 2018-05-18/15, art. 155, 302; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 583

<W 30-06-1971, art. 19> De arbeidsrechtbank neemt kennis van de toepassing der administratieve sancties bepaald bij de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 578 tot 582 en [2 van de toepassing van administratieve geldboeten bedoeld in het Sociaal Strafwetboek ]2.

   [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de sociale identiteitskaart, ingevoerd door het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.] <W 1999-01-25/32, art. 90, 068; Inwerkingtreding : 16-02-1999>

   [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de compensatoire vergoeding bedoeld in artikel 132, vierde lid van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.] <KBN443 1986-08-14/30, art. 2, 010>

   [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de individuele bestuurshandelingen inzake het verlenen, het schorsen en het intrekken van de erkenning als havenarbeider, genomen in toepassing van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid.] <W 1998-02-13/33, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 01-03-1998>

   [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen inzake het opleggen van de administratieve geldboetes, waarin voorzien wordt [1 het hoofdstuk VII, afdeling 1, van ]1 door de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12-13/36, art. 8, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

(1)<W 2010-06-02/39, art. 13, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2010-06-06/06, art. 12, 184; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 583_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST
(1)<W 2010-06-02/39, art. 13, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2010-06-06/06, art. 12, 184; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (3)<ORD 2018-06-14/01, art. 6, 289; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
Afdeling II. _ Voorzitters van de rechtbanken.
Art. 584

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet, in gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad uitspraak in alle zaken, behalve die welke de wet aan de rechterlijke macht onttrekt.

   [1 Als de zaak behoort tot de bevoegdheid van de familierechtbank, wordt deze enkel in geval van volstrekte noodzakelijkheid bij de voorzitter aanhangig gemaakt. ]1

   De voorzitter van de arbeidsrechtbank en de voorzitter van de [4 ondernemingsrechtbank ]4 kunnen bij voorraad uitspraak doen in gevallen die zij spoedeisend achten, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren.

   De zaak wordt vóór de voorzitter aanhangig gemaakt in kort geding of, in geval van volstrekte noodzakelijkheid, bij verzoekschrift.

   De voorzitter kan onder meer:
[2 sekwesters aanstellen; ]2
2° om het even welke vaststellingen of deskundige onderzoekingen bevelen, zelfs met raming van de schade en opsporing van de oorzaken ervan;
3° alle nodige maatregelen bevelen tot vrijwaring van de rechten van hen die de nodige voorzieningen niet kunnen treffen, met inbegrip van de verkoop van roerende goederen die heerloos of verlaten zijn;
4° bevelen dat een of meer getuigen worden gehoord wanneer een partij van een kennelijk belang doet blijken, zelfs met het oog op een toekomstig geschil, indien vaststaat dat het bij enige vertraging van dat verhoor te vrezen is dat het getuigenis niet meer zal kunnen worden afgenomen.
5° bevelen, in geval van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht bepaald bij artikel 1369bis /1, begaan op commerciële schaal, en op verzoek van de houder van het recht die omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, om ten bewarende titel beslag te laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. De voorzitter, die uitspraak doet over deze vordering, gaat na :
1 of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen, ogenschijnlijk geldig is;
2 of de inbreuk op het betrokken intellectueel recht niet redelijkerwijze betwist kan worden;
3 of, na de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang, te hebben afgewogen, de feiten en, in voorkomend geval, de stukken waarop de eiser zich baseert van dien aard zijn dat ze het beslag - dat tot de bescherming strekt van het ingeroepen recht - redelijkerwijze verantwoorden.
[3 6° bevelen, in geval van het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel XI.332/4 van het Wetboek van economisch recht, en op verzoek van de houder van het bedrijfsgeheim, om ten bewarende titel beslag te leggen op de inbreukmakende goederen, met inbegrip van ingevoerde goederen, of om ze af te geven, om te vermijden dat ze in de handel worden gebracht of zich in het handelsverkeer bevinden; ]3
[5 7° in geval van niet-consensuele verspreiding van beelden of opnames bedoeld in de artikelen 371/1, § 1, 2°, en 371/2 van het Strafwetboek, en op verzoek van de persoon die op de beelden of de opname voorkomt of van zijn wettelijke vertegenwoordiger of van zijn rechtsopvolgers, bevelen dat de verspreider of elke als tussenpersoon optredende dienstverlener die een activiteit uitoefent als bedoeld in de artikelen XII.17 of XII.19 van het Wetboek van economisch recht, alle passende middelen aanwendt om de beelden onmiddellijk weg te halen of ontoegankelijk te maken, uiterlijk binnen zes uur na de betekening van de beschikking. ]5 <W 2007-05-10/33, art. 15, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

   [5 Voor de verzoeken bedoeld in het vijfde lid, in de bepaling onder 7°, geldt een vermoeden van volstrekte noodzakelijkheid en wordt elke verspreiding geacht niet-consensueel te zijn tot het bewijs van het tegendeel is geleverd, onverminderd artikel 371/1, § 4, van het Strafwetboek. ]5

(1)<W 2013-07-30/23, art. 129, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2015-05-21/12, art. 2, 246; Inwerkingtreding : 20-06-2015> (3)<W 2018-07-30/18, art. 32, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (5)<W 2020-05-04/16, art. 9, 308; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
Art. 584bis

<W 2007-04-01/46, art. 4, 145; Inwerkingtreding : 06-05-2007> Artikel 584 is niet van toepassing op de vorderingen bedoeld in artikel 41, § 1, van de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen.

Art. 585

NOTA : zie verder niet-federale vormen van dit artikel. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet op verzoekschrift uitspraak:
1° over de aanvragen tot benoeming van [4 ... ]4 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst tussen partijen of de wet hem die benoeming opdraagt;
[3 ... ]3;
3° over de aanvragen tot benoeming van deskundigen, op grond van artikel 27, 5°, van de wet van 16 december 1851 tot herziening der wet over de hypotheken;
4° op de vorderingen tot begroting van de notariskosten, ingesteld op grond van artikel 3 van de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering der erelonen van notarissen;
5° over de aanvraag tot aanwijzing van een notaris met het oog op de voorlopige bewaring van de minuten van een notaris die overleden is of die wettelijk verhinderd is;
6° over de verzoeken om machtiging tot de verkoop van goederen, gedaan op grond van artikel 111 van de algemene wet van 26 augustus 1822 betreffende de heffing van invoer-, uitvoer- en doorvoerrechten en de accijnsrechten;
7° over de verzoeken om machtiging om hypothécaire inschrijvingen te vorderen op onroerende goederen van delinkwenten, gedaan op grond van de artikelen 27 tot 31 van de wet van 10 april 1933, houdende voorlopige wijziging van sommige douanerechten, accijnzen en bijzondere verbruikstaxe en invoering van nieuwe maatregelen om de sluikhandel te beletten.
[5 ... ]5. <W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989>
[3 ... ]3;
10° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; <W 2007-05-10/37, art. 8, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
11° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;
12° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.
<W 2007-05-10/37, art. 9, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>

(3)<W 2013-07-30/23, art. 130, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2016-12-25/14, art. 71, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (5)<W 2019-05-08/14, art. 50, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 585_VLAAMS_GEWEST

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet op verzoekschrift uitspraak: 1° over de aanvragen tot benoeming van [4 ...]4 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst tussen partijen of de wet hem die benoeming opdraagt; 2° [3 ...]3; 3° over de aanvragen tot benoeming van deskundigen, op grond van artikel 27, 5°, van de wet van 16 december 1851 tot herziening der wet over de hypotheken; 4° op de vorderingen tot begroting van de notariskosten, ingesteld op grond van artikel 3 van de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering der erelonen van notarissen; 5° over de aanvraag tot aanwijzing van een notaris met het oog op de voorlopige bewaring van de minuten van een notaris die overleden is of die wettelijk verhinderd is; 6° over de verzoeken om machtiging tot de verkoop van goederen, gedaan op grond van artikel 111 van de algemene wet van 26 augustus 1822 betreffende de heffing van invoer-, uitvoer- en doorvoerrechten en de accijnsrechten; 7° over de verzoeken om machtiging om hypothécaire inschrijvingen te vorderen op onroerende goederen van delinkwenten, gedaan op grond van de artikelen 27 tot 31 van de wet van 10 april 1933, houdende voorlopige wijziging van sommige douanerechten, accijnzen en bijzondere verbruikstaxe en invoering van nieuwe maatregelen om de sluikhandel te beletten. (8° [5 ...]5). 9° [3 ...]3; (10°) (over de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) (11° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 12° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) ([2 14°]2 over de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel 30 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid.)

(2)<DVR 2011-06-10/05, art. 4, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (3)<W 2013-07-30/23, art. 130, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2016-12-25/14, art. 71, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (5)<W 2019-05-08/14, art. 50, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 585_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet op verzoekschrift uitspraak: 1° over de aanvragen tot benoeming van [4 ...]4 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst tussen partijen of de wet hem die benoeming opdraagt; 2° [3 ...]3; 3° over de aanvragen tot benoeming van deskundigen, op grond van artikel 27, 5°, van de wet van 16 december 1851 tot herziening der wet over de hypotheken; 4° op de vorderingen tot begroting van de notariskosten, ingesteld op grond van artikel 3 van de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering der erelonen van notarissen; 5° over de aanvraag tot aanwijzing van een notaris met het oog op de voorlopige bewaring van de minuten van een notaris die overleden is of die wettelijk verhinderd is; 6° over de verzoeken om machtiging tot de verkoop van goederen, gedaan op grond van artikel 111 van de algemene wet van 26 augustus 1822 betreffende de heffing van invoer-, uitvoer- en doorvoerrechten en de accijnsrechten; 7° over de verzoeken om machtiging om hypothécaire inschrijvingen te vorderen op onroerende goederen van delinkwenten, gedaan op grond van de artikelen 27 tot 31 van de wet van 10 april 1933, houdende voorlopige wijziging van sommige douanerechten, accijnzen en bijzondere verbruikstaxe en invoering van nieuwe maatregelen om de sluikhandel te beletten. (8° [6 ...]6). 9° [3 ...]3; (10°) (over de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) (11° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 12° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) [1 13° over de verzoeken tot staking opgesteld krachtens artikel 23/12, § 7 van de Brusselse Huisvestingscode.]1 [5 14° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 19, paragraaf 1, van de ordonnantie van... ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en ter bevordering van gelijke behandeling.]5

(1)<ORD 2009-04-30/04, art. 4, 167; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (2)<DVR 2011-06-10/05, art. 4, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (3)<W 2013-07-30/23, art. 130, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2016-12-25/14, art. 71, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (5)<ORD 2017-10-05/03, art. 30, 264; Inwerkingtreding : 29-10-2017> (6)<W 2019-05-08/14, art. 50, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 586

<Opgeheven bij W 2016-12-25/14, art. 72, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017>

Art. 587

<W 1997-04-03/41, art. 12, 052; Inwerkingtreding : 09-06-1997> De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak :
[5 ... ]5;
2° over de vorderingen bedoeld in artikel 68 van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw;
(over de vorderingen bedoeld in artikel 4, eerste lid, 2q en in artikel 4, tweede lid, 2°, van de wet van 1 september 2004 houdende aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake verkoop teneinde de consumenten te beschermen; ) <W 2004-09-01/38, art. 6, 127; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
4° over de vorderingen bedoeld in artikel 14 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
5° over de vorderingen ingesteld overeenkomstig de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu;
[6 ... ]6
(... ); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
(... ); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
[5 ... ]5;
(10° over de vorderingen bedoeld in artikel 8 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties [4 die worden ingesteld tegen andere personen dan ondernemingen als bedoeld in artikel 573, 1°, of tegen hun beroepsverenigingen of interprofessionele verenigingen ]4; ) <W 2002-08-02/32, art. 12, 100; Inwerkingtreding : 07-08-2002>
11° [2 ... ]2;
12° [2 over de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel XVII. 23 van het Wetboek van economisch recht; ]2
13° (... ); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
14° (... ); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
15° [5 ... ]5;
[7 16°. over de aanvragen bedoeld in artikel 37, § 5, van de wet op de politie van de spoorwegen.
]7

   Behoudens andersluidende wetsbepalingen worden de vorderingen bedoeld in het eerste lid ingesteld en behandeld naar de vormen van het kortgeding.

(1)<W 2013-06-02/08, art. 18, 214; Inwerkingtreding : 03-10-2013> (2)<W 2013-12-26/36, art. 13, 220; Inwerkingtreding : 31-05-2014> (3)<W 2014-05-15/06, art. 6, 226; Inwerkingtreding : 31-05-2014> (4)<W 2014-03-26/33, art. 6, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2013-07-30/23, art. 131, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2018-04-15/14, art. 12, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (7)<W 2018-04-27/18, art. 51,§1, 292; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 587bis

<W 2007-05-10/37, art. 10, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> De voorzitter van de arbeidsrechtbank, aangezocht bij verzoekschrift, doet uitspraak over :
1° de vorderingen krachtens de artikelen 4 en 5, §§ 3 en 4 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden;
2° de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;
3° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;
4° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen;

[2 4°bis de vorderingen krachtens artikel 32decies, § § 2 en 3 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk; ]2
[3 5° de vorderingen krachtens de artikelen 165 en 166 §§ 3 en 4 van hoofdstuk 13 inzake de ontslagregeling van de contractuele syndicale afgevaardigden en kandidaat-syndicaal afgevaardigden, bedoeld in de wet van 23 juli 1926 betreffende de NMBS en het personeel van de Belgische Spoorwegen.
]3

(2)<W 2014-03-28/21, art. 5, 221; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-03-18/01, art. 46, 273; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 587bis_VLAAMS_GEWEST

De voorzitter van de arbeidsrechtbank, aangezocht bij verzoekschrift, doet uitspraak over : 1° de vorderingen krachtens de artikelen 4 en 5, §§ 3 en 4 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden; 2° de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; 3° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden 4° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen. ([1 5°]1 over de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel 30 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid.)

(1)<DVR 2011-06-10/05, art. 5, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (2)<W 2014-03-28/21, art. 5, 221; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 587ter

<W 1998-04-23/46, art. 7; Inwerkingtreding : 22-09-1996> De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communaitaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.

Art. 587quater

<ingevoegd bij W 2005-09-17/72, art. 7 ; Inwerkingtreding : 05-11-2005> De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 17 september 2005 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap.

Art. 587quinquies

<Ingevoegd bij W 2008-05-09/80, art. 7; Inwerkingtreding : 02-08-2008> De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 9 mei2008 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap.

Art. 587sexies

[1 De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-06-19/16, art. 7, 168; Inwerkingtreding : 08-08-2009>
Art. 587septies

[1 De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de vorderingen ingesteld krachtens artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-06-06/06, art. 13, 184; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 588

De voorzitter van de [6 ondernemingsrechtbank ]6 doet op verzoekschrift uitspraak:
1° op de vorderingen tot aanwijzing van [5 ... ]5 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst onder partijen of de wet hem die aanwijzing opdraagt;
2° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 18 april 1927 betreffende de bescherming van de benaming van oorsprong van wijn en brandewijn;
[4 ... ]4;
4° op de vordering ingesteld krachtens artikel 4 van de wet van 5 mei 1872 op het handelspandrecht;
5° op de vordering ingesteld krachtens artikel 8 van de wet van 25 augustus 1891, houdende herziening van de titel van het Wetboek van koophandel op het vervoercontract;
6° op de vordering ingesteld op grond van artikel 19 van de wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen;
7° op de vordering ingesteld krachtens artikelen 5, 10 en 12 van de wet van 24 juli 1921 betreffende het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder;
[8 ... ]8
[8 op de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel 2.3.2.48 of 3.3.3.18 van het Belgische Scheepvaartwetboek; ]8 <W 1989-04-11/30, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989>
10° de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 134, § 1, tweede lid, 4°, en 173, § 3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten; <W 1990-12-04/32, art. 246, 026; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
11° op de vorderingen tot aanwijzing van een deskundige die ermede belast is de commissarissen van een naamloze vennootschap bij te staan bij het nazien van de boeken en de rekeningen van de vennootschap.
12° [3 ... ]3;
13° de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; <W 2007-05-10/37, art. 11, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
14° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 22 van Verordening EG nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap SE. <KB 2004-09-01/30, art. 32, 126; Inwerkingtreding : 08-10-2004>
15° op de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 van dit Wetboek en ingesteld door personen die, op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° een vordering inzake namaak kunnen instellen. <W 2007-05-10/33, art. 17, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
15° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;
16° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen vrouwen en mannen. <W 2007-05-10/37, art. 12, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
17° [7 op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 12:114, § 2, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen; ]7
[2 19° [7 op de vorderingen tot bevestiging en homologatie van de aanstelling van de vereffenaars bedoeld in artikel 2:84 of 2:119 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en op de vorderingen tot vervanging van de vereffenaar bedoeld in de artikelen 2:86 en 2:120 van hetzelfde wetboek ]7.
]2

(2)<W 2012-04-22/02, art. 3, 197; Inwerkingtreding : 17-05-2012> (3)<W 2014-05-15/06, art. 7, 226; Inwerkingtreding : 31-05-2014> (4)<W 2013-07-11/19, art. 101, 240; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2018> (5)<W 2016-12-25/14, art. 73, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (6)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (7)<W 2019-03-23/06, art. 4, 298; Inwerkingtreding : 01-05-2019> (8)<W 2019-05-08/14, art. 51, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 588_VLAAMS_GEWEST

De voorzitter van de [6 ondernemingsrechtbank]6 doet op verzoekschrift uitspraak: 1° op de vorderingen tot aanwijzing van [5 ...]5 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst onder partijen of de wet hem die aanwijzing opdraagt; 2° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 18 april 1927 betreffende de bescherming van de benaming van oorsprong van wijn en brandewijn; 3° [4 ...]4; 4° op de vordering ingesteld krachtens artikel 4 van de wet van 5 mei 1872 op het handelspandrecht; 5° op de vordering ingesteld krachtens artikel 8 van de wet van 25 augustus 1891, houdende herziening van de titel van het Wetboek van koophandel op het vervoercontract; 6° op de vordering ingesteld op grond van artikel 19 van de wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen; 7° op de vordering ingesteld krachtens artikelen 5, 10 en 12 van de wet van 24 juli 1921 betreffende het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder; 8° [7 ...]7 9° ([7 op de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel 2.3.2.48 of 3.3.3.18 van het Belgische Scheepvaartwetboek;]7 ) 10° (de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 134, § 1, tweede lid, 4°, en 173, § 3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;) 11° op de vorderingen tot aanwijzing van een deskundige die ermede belast is de commissarissen van een naamloze vennootschap bij te staan bij het nazien van de boeken en de rekeningen van de vennootschap; 12° [3 ...]3; 13° (de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) (14° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE);) (15° op de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 van dit Wetboek en ingesteld door personen die, op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° een vordering inzake namaak kunnen instellen;) (16° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen vrouwen en mannen;) (17° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 772/9, § 2, van het Wetboek van vennootschappen;) ([1 18°]1 de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;) [2 19° op de vorderingen tot het aanstellen van vereffenaars bedoeld in artikel 184, § 1, in fine, van het Wetboek van vennootschappen, op de vorderingen tot bevestiging en homologatie van de aanstelling van een vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 2, van hetzelfde Wetboek en op de vorderingen tot vervanging van de vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 4, van hetzelfde Wetboek.]2

(1)<DVR 2011-06-10/05, art. 6, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (2)<W 2012-04-22/02, art. 3, 197; Inwerkingtreding : 17-05-2012> (3)<W 2014-05-15/06, art. 7, 226; Inwerkingtreding : 31-05-2014> (4)<W 2013-07-11/19, art. 101, 240; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2018> (5)<W 2016-12-25/14, art. 73, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (6)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (7)<W 2019-05-08/14, art. 51, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 588_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

1° op de vorderingen tot aanwijzing van [5 ...]5 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst onder partijen of de wet hem die aanwijzing opdraagt; 2° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 18 april 1927 betreffende de bescherming van de benaming van oorsprong van wijn en brandewijn; 3° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 11, § 3, 12, § 4, en 24, § 1, van de wet van 18 november 1862 houdende invoering van het stelsel der warrants; 4° op de vordering ingesteld krachtens artikel 4 van de wet van 5 mei 1872 op het handelspandrecht; 5° op de vordering ingesteld krachtens artikel 8 van de wet van 25 augustus 1891, houdende herziening van de titel van het Wetboek van koophandel op het vervoercontract; 6° op de vordering ingesteld op grond van artikel 19 van de wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen; 7° op de vordering ingesteld krachtens artikelen 5, 10 en 12 van de wet van 24 juli 1921 betreffende het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder; 8° [7 ...]7 9° ([7 op de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel 2.3.2.48 of 3.3.3.18 van het Belgische Scheepvaartwetboek;]7 ) 10° (de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 134, § 1, tweede lid, 4°, en 173, § 3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;) 11° op de vorderingen tot aanwijzing van een deskundige die ermede belast is de commissarissen van een naamloze vennootschap bij te staan bij het nazien van de boeken en de rekeningen van de vennootschap. 12° [3 ...]3; 13° (de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) (14° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE).) (15° op de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 van dit Wetboek en ingesteld door personen die, op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° een vordering inzake namaak kunnen instellen.) (15° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 16° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen vrouwen en mannen.) (17° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 772/9, § 2, van het Wetboek van vennootschappen.) [2 19° op de vorderingen tot het aanstellen van vereffenaars bedoeld in artikel 184, § 1, in fine, van het Wetboek van vennootschappen, op de vorderingen tot bevestiging en homologatie van de aanstelling van een vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 2, van hetzelfde Wetboek en op de vorderingen tot vervanging van de vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 4, van hetzelfde Wetboek.]2 [6 20° op de vorderingen tot staking krachtens artikel 19, paragraaf 1 van de ordonnantie van 5 oktober 2017 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en ter bevordering van gelijke behandeling.]6

(1)<DVR 2011-06-10/05, art. 6, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (2)<W 2012-04-22/02, art. 3, 197; Inwerkingtreding : 17-05-2012> (3)<W 2014-05-15/06, art. 7, 226; Inwerkingtreding : 31-05-2014> (4)<W 2013-07-11/19, art. 101, 240; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2018> (5)<W 2016-12-25/14, art. 73, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (6)<ORD 2017-10-05/03, art. 31, 264; Inwerkingtreding : 29-10-2017> (7)<W 2019-05-08/14, art. 51, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 589

<W 1999-04-11/46, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-07-1999> De voorzitter van de [11 ondernemingsrechtbank ]11 doet uitspraak over de vorderingen als bedoeld :
1° in de artikelen [2 2 tot 4 van de wet van 6 april 2010 met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ]2; <W 2007-05-10/33, art. 18, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
[5 in artikel 125 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; ]5
[9 ... ]9;
[12 in artikel 78 van de wet van 21 november 2017 betreffende de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten; ]12
[4 in artikel 20 van de wet van 28 augustus 2011 betreffende de bescherming van de consumenten inzake overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling; ]4
6° in artikel 2 van de wet van 11 april 1999 aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren; <W 1999-04-11/48, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
7° bedoeld in artikel 8 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties die worden ingesteld tegen [8 ondernemingen als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, of hun beroepsverenigingen of interprofessionele verenigingen ]8; <W 2002-08-02/32, art. 13, 100; Inwerkingtreding : 07-08-2002>
8° in artikel 16 van de wet van 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen; <W 2002-07-17/32, art. 20, 101; Inwerkingtreding : 01-02-2003>
[7 ... ]7;
10° [7 over de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel XVII. 23 van het Wetboek van economisch recht; ]7
11° in artikel 9 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument; <Ingevoegd als 7° bij W 2002-12-20/62, art. 18, 108; Inwerkingtreding : 01-07-2003; als 11° genummerd bij W 2003-06-26/48, art. 10, 118; Inwerkingtreding : 19-09-2003>
12° [7 in artikel XVII. 23 van het Wetboek van economisch recht; ]7
13° [7 ... ]7
14° in artikel 4, eerste lid, 1°, en in artikel 4, tweede lid, 1°, van de wet van 1 september 2004 houdende aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake verkoop teneinde de consumenten te beschermen; <W 2004-09-01/38, art. 7, 127; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
[9 15° vroegere 14° in de artikelen 207, § 6, en 271/12, § 2, vierde lid, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen; ]9
[9 15° /1 in artikel 321, § 6, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders; ]9
16° in artikel 17 van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen; <KB 2004-08-13/36, art. 18, 128; Inwerkingtreding : 01-03-2005>
17° [9 ... ]9;
&bsp; [3 [18°] in artikel 2 van de dienstenwet van 26 maart 2010 betreffende bepaalde juridische aspecten bedoeld in artikel 77 van de Grondwet; ]3
[6 19° in artikel 14 van de wet van 30 juli 2013, betreffende de verkoop van toegangsbewijzen tot evenementen; ]6
[10 20° in artikel XVII.21/1 van het Wetboek van economisch recht, onverminderd de bevoegdheden van de arbeidsrechtbank.
]10

(1)<W 2009-12-22/27, art. 5, 173; Inwerkingtreding : 01-04-2010> (2)<W 2010-04-06/04, art. 5, 176; Inwerkingtreding : 12-05-2010> (3)<W 2010-03-26/08, art. 6, 178; Inwerkingtreding : 28-12-2009> (4)<W 2011-08-13/18, art. 4, 194; Inwerkingtreding : 26-09-2011> (5)<W 2013-07-31/03, art. 11, 208; Inwerkingtreding : 09-09-2013> (6)<W 2013-07-30/20, art. 15, 212; Inwerkingtreding : 01-10-2013> (7)<W 2013-12-26/36, art. 14, 220; Inwerkingtreding : 31-05-2014> (8)<W 2014-03-26/33, art. 7, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (9)<W 2015-10-26/06, art. 78, 249; Inwerkingtreding : 09-11-2015> (10)<W 2018-07-30/18, art. 33, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (11)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (12)<W 2019-05-02/28, art. 40, 301; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 589bis

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 19; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. De voorzitter van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doen, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren, op verzoekschrift uitspraak over vorderingen betreffende beslag inzake namaak, ingesteld krachtens de artikelen 1369bis/1 tot 1369bis/10, en ingesteld door personen die op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 575, § 1, een vordering inzake namaak kunnen instellen.

§ 2. De voorzitter van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doen, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren, uitspraak over de vorderingen [1 bedoeld in de artikelen 77quinquies, 87 en 87bis ]1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten alsook over de vorderingen bepaald in de artikelen 12quater en 12sexies van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken.

(1)<W 2009-12-11/03, art. 2, 186; Inwerkingtreding : 01-04-2010> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK III. - Vrederechter.
Art. 590

De vrederechter neemt kennis van alle vorderingen waarvan het bedrag [3 5.000 euro ]3; niet te boven gaat, behalve die welke de wet aan zijn rechtsmacht onttrekt, inzonderheid de vorderingen bedoeld in de artikelen 569 tot 571, [2 572bis, ]2 [1 573, ]1 574 en 578 tot 583. <W 29-11-1979, art. 2> <W 1992-08-03/31, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 1993-01-01> <KB 2000-07-20/57, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   Indien daartoe grond bestaat, geeft hij de zaken die ter kennisneming van scheidsrechters staan, uit handen, wanneer een partij de exceptie van onbevoegdheid opwerpt vóór enige andere exceptie of verweer.

   [2 De Koning kan het in het eerste lid bepaalde bedrag aanpassen, zonder dat het aangepaste bedrag het hieronder beschreven indexeringsbedrag mag overtreffen.

   Als het in het eerste lid bepaalde bedrag wordt aangepast, wordt het aangepaste bedrag ten laatste in de maand november bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het nieuwe bedrag wordt van kracht op 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing ervan en is niet van toepassing op vorderingen die voor die datum zijn ingesteld.

   Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van het indexeringsbedrag met zich mee, overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe indexeringsbedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot de hogere euro.

   Het indexeringsbedrag wordt berekend rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand oktober van elk jaar. Het aanvangsindexcijfer is dat van de maand oktober 2013. ]2

(1)<W 2014-03-26/33, art. 8, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 132, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014; zie W 2014-05-08/02, art. 57, Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-05-25/02, art. 27, 285; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 591

Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis:
1° van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; van vorderingen tot betaling van vergoedingen voor bewoning van en tot uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, onverschillig of die vorderingen al dan niet volgen uit een overeenkomst; van alle geschillen betreffende de uitoefening van het recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen;
2° van geschillen inzake gebruik, genot, onderhoud, behoud of beheer van het gemeenschappelijk goed in geval van medeeigendom;
2°bis [13 van geschillen met betrekking tot de gedwongen mede-eigendom van gebouwen of groepen van gebouwen; ]13
3° van geschillen inzake erfdienstbaarheden en inzake de verplichtingen die de wet aan de eigenaars van aan elkaar grenzende erven oplegt;
4° van geschillen betreffende rechten van overgang;
5° van bezitsvorderingen;
6° van geschillen betreffende de vaststelling van de verplichtingen tot bevloeiing en drooglegging, de vaststelling van de loop der waterleiding en haar afmetingen en vorm, de bouw van de kunstwerken op te richten voor de waterwinning, het onderhoud van die werken, de veranderingen aan reeds bestaande werken, en de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar hetzij van het doorlopen erf, hetzij van het erf waar het water zal lopen, hetzij van datgene waarop de kunstwerken zullen worden opgericht;
[8 geschillen als bedoeld in de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging; ]8
8° van alle geschillen betreffende de uitoefening door de burgemeester van het opeisingsrecht inzake leegstaande gebouwen, bedoeld in artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet. <W 1993-01-12/34, art. 18, 039; Inwerkingtreding : 1993-12-30>
9° van alle geschillen betreffende militaire opvorderingen zowel wat het recht op de vergoeding als wat het bedrag ervan betreft;
10° van geschillen betreffende het herstel van mijnschade, bepaald in de gecoordineerde wetten van 15 september 1919 op de mijnen, groeven en graverijen en van de geschillen betreffende het herstel van de schade veroorzaakt door de opsporing of de exploitatie van de bedding bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 november 1939 betreffende de opsporing en de exploitatie van bitumineuze gesteenten, petroleum en brandbare gassen;
11° van geschillen inzake ruilverkaveling van landeigendommen;
12° van geschillen betreffende erfdienstbaarheden van opruiming van struikgewas op gronden langs de spoorwegen;
13° van geschillen wegens schade, door mensen of dieren veroorzaakt aan velden, vruchten en veldvruchten;
14° [11 van de vorderingen betreffende de terugvordering van het leefloon zoals bedoeld in artikel 26 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en van de vorderingen betreffende de terugvordering van de kosten van de maatschappelijke dienstverlening zoals bedoeld in artikel 98, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; ]11
15° van de vorderingen tot koopvernietiging en de vorderingen tot nietigverklaring op grond van een gebrek van de zaak, bij verkoop of ruiling van dieren;
16° van geschillen betreffende toekenning van uitgesteld loon in land- en tuinbouw. <W 28-12-1967, art. 6>
17° van de vorderingen inzake groefrecht. <W 15-07-1970, art. 30>
18° van geschillen betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke produktie. <W 01-04-1976, art. 15>
18° van de betwistingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater. <W 10-01-1977, art. 5. De wetgever heeft tweemaal een 18° toegevoegd.>
19° van de vorderingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij artikel 14 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer; <DVR 24-01-1984, art. 18, enkel geldig voor de Vlaamse Gemeenschap>
20° betreffende het herstel van schade bedoeld door het dekreet van de Waalse Gewestraad betreffende het herstellen van schade veroorzaakt door grondwaterwinning en pomping; <DWG 1985-10-11/33, art. 6, 008>
21° van de betwistingen inzake kredietovereenkomsten evenals de verzoeken tot het toestaan van betalingsfaciliteiten en de betwistingen inzake borgtocht bij kredietovereenkomsten, zoals geregeld bij wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. <W 1991-06-12/30, art. 114, § 3, 029; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen> <W 2003-03-24/40, art. 77, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
22° van alle geschillen betreffende de uitoefening door de minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, of zijn gemachtigde, van het opeisingsrecht inzake verlaten gebouwen, bedoeld in artikel 74 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen. <W 2001-06-10/70, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 11-09-2001>
[7 25° [12 van alle vorderingen tegen een natuurlijke persoon die geen onderneming is als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, tot betaling van de levering van een nutsvoorziening verleend door een leverancier van elektriciteit, gas, warmte of water of door een persoon die een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een omroeptransmissie- of omroepdienst aanbiedt.
]12 ]7

((7)<W 2014-03-26/33, art. 11, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (8)<W 2013-07-30/23, art. 133, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (11)<W 2017-07-06/24, art. 74, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (12)<W 2018-03-18/14, art. 22, 277; Inwerkingtreding : 12-05-2018> (13)<W 2018-06-18/03, art. 178, 282; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 591_WAALS_GEWEST

Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis: 1° van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; van vorderingen tot betaling van vergoedingen voor bewoning van en tot uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, onverschillig of die vorderingen al dan niet volgen uit een overeenkomst; van alle geschillen betreffende de uitoefening van het recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen; 2° van geschillen inzake gebruik, genot, onderhoud, behoud of beheer van het gemeenschappelijk goed in geval van medeeigendom; [2°bis van de vorderingen ingesteld op grond van de artikelen 577-9, §§ 2, 3, 4, 6 of 7, 577-10, § 4, en 577-12, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek;] 3° van geschillen inzake erfdienstbaarheden en inzake de verplichtingen die de wet aan de eigenaars van aan elkaar grenzende erven oplegt; 4° van geschillen betreffende rechten van overgang; 5° van bezitsvorderingen; 6° van geschillen betreffende de vaststelling van de verplichtingen tot bevloeiing en drooglegging, de vaststelling van de loop der waterleiding en haar afmetingen en vorm, de bouw van de kunstwerken op te richten voor de waterwinning, het onderhoud van die werken, de veranderingen aan reeds bestaande werken, en de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar hetzij van het doorlopen erf, hetzij van het erf waar het water zal lopen, hetzij van datgene waarop de kunstwerken zullen worden opgericht; 7° [8 geschillen als bedoeld in de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging;]8 8° [van alle geschillen betreffende de uitoefening door de burgemeester van het opeisingsrecht inzake leegstaande gebouwen, bedoeld in artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet.] 9° van alle geschillen betreffende militaire opvorderingen zowel wat het recht op de vergoeding als wat het bedrag ervan betreft; 10° van geschillen betreffende het herstel van mijnschade, bepaald in de gecoordineerde wetten van 15 september 1919 op de mijnen, groeven en graverijen en van de geschillen betreffende het herstel van de schade veroorzaakt door de opsporing of de exploitatie van de bedding bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 november 1939 betreffende de opsporing en de exploitatie van bitumineuze gesteenten, petroleum en brandbare gassen [4 , of door de geologische opslag van kooldioxide, alsook die betreffende de vergoeding van het verlies van genot tengevolge de inbezitneming van de terreinen in het kader van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide;]4 ; 11° [5 van geschillen inzake grondinrichting zoals georganiseerd krachtens titel 11, hoofdstuk 3, van het Waalse landbouwwetboek;]5 12° van geschillen betreffende erfdienstbaarheden van opruiming van struikgewas op gronden langs de spoorwegen; 13° van geschillen wegens schade, door mensen of dieren veroorzaakt aan velden, vruchten en veldvruchten; 14° [8 de aan het leefloon gerelateerde verplichtingen tot levensonderhoud;]8 15° van de vorderingen tot koopvernietiging en de vorderingen tot nietigverklaring op grond van een gebrek van de zaak, bij verkoop of ruiling van dieren; 16° [van geschillen betreffende toekenning van uitgesteld loon in land- en tuinbouw;] 17° [van de vorderingen inzake groefrecht;] 18° [van geschillen betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke produktie;] 18° [van de betwistingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater;] [19° van de vorderingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij artikel 14 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;] [20° betreffende het herstel van schade bedoeld door het dekreet van de Waalse Gewestraad betreffende het herstellen van schade veroorzaakt door grondwaterwinning en pomping;] [21° van de betwistingen inzake kredietovereenkomsten [evenals de verzoeken tot het toestaan van betalingsfaciliteiten en de betwistingen inzake borgtocht bij kredietovereenkomsten], zoals geregeld bij wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;] [22° van alle geschillen betreffende de uitoefening door de minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, of zijn gemachtigde, van het opeisingsrecht inzake verlaten gebouwen, bedoeld in artikel 74 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.] [6 24° van alle vorderingen die ingesteld worden op basis van 33quater, § 6, van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, tegen de beslissingen van de plaatselijke commissies voor energie.]6 [7 25° van alle vorderingen betreffende de invordering van een geldsom die zijn ingesteld door een leverancier van elektriciteit, gas, warmte of water of door een persoon die een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een omroeptransmissie- of omroepdienst aanbiedt tegen een natuurlijke persoon die geen onderneming is als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, omdat deze in gebreke blijft een levering van een nutsvoorziening door de hiervoor vermelde leverancier of persoon te betalen;]7 [9 25° van alle vorderingen die ingesteld worden op basis van 31, § 6, van het decreet van 19 april 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, tegen de beslissingen van de plaatselijke commissies voor energie.]9

(4)<DWG 2013-07-10/39, art. 45, 211; Inwerkingtreding : 13-09-2013> (5)<DWG 2014-03-27/65, art. D.410, 227; Inwerkingtreding : 15-06-2014> (6)<DWG 2014-04-11/23, art. 74, 229; Inwerkingtreding : 27-06-2014> (7)<W 2014-03-26/33, art. 11, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (8)<W 2013-07-30/23, art. 133, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (9)<DWG 2015-05-21/05, art. 54, 245; Inwerkingtreding : 12-06-2015> (11)<W 2017-07-06/24, art. 74, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 591_VLAAMS_GEWEST
(1)<DVR 2009-05-08/15, art. 65, 180; Inwerkingtreding : 06-09-2011> (3)<DVR 2012-03-16/04, art. 4, 196; Inwerkingtreding : 12-04-2012> (7)<W 2014-03-26/33, art. 11, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (8)<W 2013-07-30/23, art. 133, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (10)<DVR 2016-03-25/25, art. 38, 253; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (BVR 2016-10-28/24)> (11)<W 2017-07-06/24, art. 74, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (12)<DVR 2017-03-10/15, art. 30, 266; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art. 591_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST
(2)<ORD 2011-07-20/28, art. 66, 193; Inwerkingtreding : 20-08-2011> (7)<W 2014-03-26/33, art. 11, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (8)<W 2013-07-30/23, art. 133, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (11)<W 2017-07-06/24, art. 74, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 592

Wanneer de waarde van de vordering niet bepaald is en deze niet uitsluitend tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg of de [1 ondernemingsrechtbank ]1 behoort, kan zij, naar keuze van de eiser, voor de rechtbank van eerste aanleg of de [1 ondernemingsrechtbank ]1, naar gelang van het geval, of voor de vrederechter worden gebracht.

   Op verzoek van de verweerder verwijst de rechtbank de zaak naar de vrederechter, wanneer de waarde van de vordering kennelijk gelijkwaardig kan worden geacht met een bedrag dat de bevoegdheid van de vrederechter niet te boven gaat.

   Op verzoek van de verweerder verwijst de vrederechter de zaak naar de rechtbank van eerste aanleg of de [1 ondernemingsrechtbank ]1, naar gelang van het geval, wanneer de waarde van de vordering kennelijk hoger is dan het bedrag waarvoor hij bevoegd is.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 593

De vrederechter neemt kennis van de geschillen over de titel, die in ondergeschikt verband staan met de vorderingen die op geldige wijze voor hem aanhangig zijn.

Art. 594

De vrederechter doet op verzoekschrift uitspraak:
1° op vorderingen tot aanwijzing van deskundigen [5 ... ]5 wanneer dit hem toekomt krachtens overeenkomst tussen partijen of krachtens de wet, of wanneer het voorwerp van het deskundigenonderzoek tot zijn volstrekte bevoegdheid behoort;
[3 in geval van voogdij, ]3 over het verzet van de wettelijke vertegenwoordiger tegen de uitoefening van de rechten van de niet ontvoogde minderjarige om de op diens spaarboekje ingeschreven sommen op te vragen;
3° over het verzet van de vader of de voogd tegen de aansluiting van de minderjarige bij een beroepsvereniging;
4° over het verzet van de militair tegen betaling van de militievergoeding aan de echtgenoot; <KB 1986-10-17/31, art. 15, 012>
5° over het verzet tegen de uitbetaling van uitkeringen welke geheel of gedeeltelijk worden verleend uit de middelen van:
a de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, zoals bedoeld in artikel 44 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers, zoals bedoeld in artikel 5 van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;
c [7 de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering; ]7
6° op de verzoeken die bij hem worden ingediend in verband met de voogdij van minderjarigen [2 ... ]2 alsook ter uitvoering van de artikelen 378 en 483 van het Burgerlijk Wetboek; <W 2001-03-27/39, art. 4, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
7° op de verzoeken inzake specifieke voogdij als voorzien in Titel XIII, Hoofdstuk 6. - " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002; <L 2002-12-24/45, art. 27, 106; Inwerkingtreding : 01-05-2004>
8° over het verzet van [3 ... ]3 de voogd, de toeziende voogd, de curator of de rechthebbende, tegen de uitbetaling van de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende zoals het is bedoeld in artikel 69, § 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, buiten het geval waar de vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt wordt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. <W 1985-08-01/31, art. 51, 006>
[3 in geval van een minderjarige onder voogdij, ]3 over het verzet tegen de betaling aan de bijslagtrekkende van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt werd op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. <W 29-03-1976, art. 8>
10° over verzoeken om machtiging [8 op grond van de artikelen 236 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en 143 van het Wetboek der successierechten ]8;
11° over de verzoeken om machtiging tot hypothecaire inschrijving die door de ontvanger [8 ... ]8 worden gedaan krachtens artikel 87 van het Wetboek der successierechten;
12° over verzoeken om aanwijzing van een bewindvoerder ad hoc ten einde in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid een onbekwaamverklaarde vennoot te vertegenwoordigen; <W 1985-07-15/35, art. 1, 007>
13° [10 over de verzoeken om machtiging op grond van artikel 784/1 van het Burgerlijk Wetboek; ]10
14° over het verzoek van medeëigenaars, vruchtgebruikers of degenen die een recht hebben van erfpacht, opstal, gebruik of bewoning, om aanstelling van een gemeenschappelijke lasthebber die zitting neemt in de algemene vergadering van de polder of van de watering;
15° over de verzoeken die bij hem worden ingediend krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke; <W 1990-06-26/32, art. 38, §2, 024; Inwerkingtreding : 1991-07-27, volgens art. 39 van de wet en art. 11 van KB 1991-07-18/38>
16° over elk verzoek dat tot hem is gericht met toepassing van de artikelen [9 488/1 tot 502 ]9 van het Burgerlijk Wetboek. <W 1991-07-18/33, art. 16, 1, 032; Inwerkingtreding : 28-07-1992>
[3 16°/1 op de vorderingen om maatregelen tot gerechtelijk bescherming, als bedoeld in de artikelen 1238 tot [9 1251 ]9; ]3
[4 16°/2 over vorderingen betreffende het vermoeden van afwezigheid bedoeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek; ]4
17° over het verzoek van openbare ambtenaren om aflevering van een uitvoerbaar afschrift voor de terugbetaling van de bedragen die zij hebben voorgeschoten bij uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;
18° over het verzoek om vaststelling van het bedrag van de borgsom bedoeld in artikel 94 van het Wetboek der successierechten;
19° [3 over de verzoeken om een curator aan te wijzen krachtens artikel 936 van het Burgerlijk Wetboek; ]3
20° over het verzoek om machtiging, inzake pacht, om de gebouwen op te trekken en alle werken uit te voeren die nodig zijn voor de bewoonbaarheid van het gepacht goed of dienstig voor de exploitatie ervan en die stroken met de bestemming van dat goed. <W 15-07-1970, art. 31>
21° op de vorderingen tot benoeming van de syndicus of tot aanwijzing van een vervanger, ingesteld op grond van artikel 577-8, § 1 of § 7, van het Burgerlijk Wetboek. <W 1994-06-30/34, art. 9, 047; Inwerkingtreding : 1995-08-01>
22° [6 over de verzoeken die bij hem worden ingediend krachtens de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed; ]6
[11 23° over de vorderingen tot erkenning of uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 3 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, genomen in een Staat die partij is bij het Verdrag, of van een buitenlandse beschermingsmaatregel die vergelijkbaar is met die opgesomd in dat artikel, genomen in een derde Staat, ten aanzien van een meerderjarige.
]11

(2)<W 2013-03-17/14, art. 155, 223; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2013-07-30/23, art. 134, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-05-08/02, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2016-12-25/14, art. 74, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (6)<W 2017-10-18/08, art. 4, 265; Inwerkingtreding : 16-11-2017> (7)<KB 2018-05-15/05, art. 3, 279; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (8)<W 2018-07-11/07, art. 46, 283; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (9)<W 2018-12-21/09, art. 48, 294; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (10)<W 2020-07-31/03, art. 83, 310; Inwerkingtreding : 01-09-2020> (11)<W 2019-03-10/03, art. 5, 313; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 594_VLAAMS_GEWEST
(2)<W 2013-03-17/14, art. 155, 223; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2013-07-30/23, art. 134, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-05-08/02, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2016-12-25/14, art. 74, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (6)<W 2017-10-18/08, art. 4, 265; Inwerkingtreding : 16-11-2017> (7)<KB 2018-05-15/05, art. 3, 279; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (8)<W 2018-07-11/07, art. 46, 283; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (9)<W 2018-12-21/09, art. 48, 294; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (10)<DVR 2018-04-27/27, art. 196, 299; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 594_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP
(2)<W 2013-03-17/14, art. 155, 223; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2013-07-30/23, art. 134, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-05-08/02, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2016-12-25/14, art. 74, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (6)<W 2017-10-18/08, art. 4, 265; Inwerkingtreding : 16-11-2017> (7)<KB 2018-05-15/05, art. 3, 279; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (8)<W 2018-07-11/07, art. 46, 283; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (9)<W 2018-12-21/09, art. 48, 294; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (10)&t;DDG 2018-04-23/18, art. 97, 296; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 595

De vrederechter doet uitspraak over de vorderingen die voor hem aanhangig zijn krachtens de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid inzake onteigening ten algemenen nutte.

Art. 595_WAALS_GEWEST

<Opgeheven bij DWG 2018-11-22/12, art. 68, 305; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art. 595_VLAAMS_GEWEST

De vrederechter doet uitspraak over de vorderingen die voor hem aanhangig zijn krachtens [1 het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017]1.

(1)<DVR 2017-02-24/22, art. 81, 275; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 596

<W 2003-03-13/62, art. 2, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De vrederechter is bevoegd inzake voogdij zoals in boek I van het Burgerlijk Wetboek is voorgeschreven.

Art. 596bis

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/51, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De vrederechter is bevoegd inzake het gerechtelijk beheer va de goederen van een vermoedelijk afwezige, overeenkomstig de artikelen 113 tot 117 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 597

De vrederechter is bevoegd inzake verzegeling [1 en aanstelling van sekwesters ]1 [2 in zaken die behoren tot zijn bevoegdheid ]2.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 135, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2015-05-21/12, art. 3, 246; Inwerkingtreding : 20-06-2015>
Art. 598

[1 De vrederechter is tegenwoordig :
1° bij verdelingen waarmee het belang gemoeid is van minderjarigen, van beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard, van vermoedelijk afwezigen en van personen die geïnterneerd zijn ingevolge [2 de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen ]2;
2° indien de vrederechter daartoe beslist, bij openbare verkopingen van onroerende goederen waarmee het belang gemoeid is van minderjarigen, van beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard, van vermoedelijk afwezigen en van personen die geïnterneerd zijn ingevolge [2 de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen ]2, evenals bij openbare verkopingen van onroerende goederen uit nalatenschappen die onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard zijn, uit onbeheerde nalatenschappen of uit failliete boedels.

   Hij oefent de bevoegdheden uit die bij de artikelen 1192 en 1206 bepaald worden. ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 203, 224; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2015-08-10/19, art. 2, 248; Inwerkingtreding : 05-09-2015>
Art. 599

De vrederechter kan worden belast met de onderzoeksverrichtingen die de rechterlijke overheid beveelt.

Art. 600

Hij geeft akten van bekendheid af aan degenen die erom verzoeken [1 ... ]1.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 96, 224; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 601

De vrederechter beëdigt:
1° alle personen die wegens hun ambt en bediening aan die voorafgaande formaliteit onderworpen zijn, in de gevallen waarin de wet de beëdigde overheid niet uitdrukkelijk heeft bepaald;
2° de wegencommissarissen;
3° de ambtenaren aangewezen om overtredingen inzake bevloeiing vast te stellen;
4° de lasthebbers of koopwachters, overeenkomstig het Boswetboek aan te wijzen;
5° de personen aangewezen om de overtreding vast te stellen van de wet op de gezondheidspolitie der huisdieren en op de schadelijke insekten;
6° de personen aangewezen om de overtreding van de conventie van Rome van 6 december 1951 op de bescherming van de planten vast te stellen;
7° de gemachtigde bedienden van tramconcessiehouders;
8° de ambtenaren aangewezen om de overtreding van de voorschriften inzake handel in scheuten van harsbomen vast te stellen;
9° de ambtenaren aangewezen om de inbreuken op de wet houdende verbod van de handel in Levantse bessen vast te stellen;
10° de wachters die erkend zijn om te waken voor de uitvoering van de wettelijke bepalingen inzake elektriciteitsvoorziening;
11° de personen aangewezen om de overtreding vast te stellen van de wettelijke bepalingen inzake handel in land- en tuinprodukten en produkten van de zeevisserij;
12° de exploitanten van openbare autobusdiensten, van speciale autobusdiensten en van toerauto's en hun bedienden die gelast zijn de overtreding van de politieverordening op de exploitatie van de diensten vast te stellen;
13° de ambtenaren aangewezen om de overtreding vast te stellen van de voorschriften inzake behandeling van ontplofbare en voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels, en de daarmede geladen tuigen;
14° de wachters en sluiswachters aangesteld bij de dienst der wateringen;
15° de dijk- en sluiswachters aangesteld bij de dienst der polders;
16° de wegers, meters en scheepsmeters die niet bedoeld zijn in artikel 576;
17° de ijkmeesters en hulpijkmeesters;
18° de veldwachters en particuliere veldwachters.

HOOFDSTUK IIIbis. _ Politierechtbank. <ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 36, Inwerkingtreding : 1995-01-01>
Art. 601bis

<Ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 36, Inwerkingtreding : 1995-01-01> De politierechtbank neemt kennis, ongeacht het bedrag, van alle vorderingen tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval [1 of een treinongeval ]1 zelfs indien het zich heeft voorgedaan op een plaats die niet toegankelijk is voor het publiek.

(1)<W 2009-12-30/13, art. 17, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010; zie ook art. 18>
Art. 601ter

<Ingevoegd bij W 1999-05-13/32, art. 8, Inwerkingtreding : 20-06-1999> De politierechtbank neemt kennis van :
[1 1° van het beroep tegen de beslissing tot opleggen van de sanctie bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, door de sanctionerend ambtenaar die daartoe door de gemeente wordt aangewezen;
2° van het beroep tegen de beslissing tot het niet-opleggen van de sanctie bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, door de sanctionerend ambtenaar die daartoe door de gemeente wordt aangewezen. ]1
3° het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een administratieve sanctie door de ambtenaar, daartoe door de Koning aangewezen, voor feiten omschreven in de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.
[3 4° het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete overeenkomstig artikel 48, § 3, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het goederenvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG ) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG ) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg; ]3
[2 5° het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete overeenkomstig artikel 36, § 3, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het reizigersvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG ) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG ) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verorde ning (EG ) nr. 561/2006; ]2
[4 6°. het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete bedoeld in de artikelen 29 en 30 van de wet op de politie van de spoorwegen, door de bestraffende beambte die daartoe aangewezen is. ]4

(1)<W 2013-06-24/04, art. 49, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2014> &p; (2)<W 2013-07-15/20, art. 40, §1, 234; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/35, art. 52, 1°> (3)<W 2013-07-15/22, art. 53, §1, 235; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/36, art. art. 59, 1°> (4)<W 2018-04-27/18, art. 51,§2, 292; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 601ter_WAALS_GEWEST
(1)<W 2013-06-24/04, art. 49, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2013-07-15/20, art. 40, §1, 234; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/35, art. 52, 1°> (3)<W 2013-07-15/22, art. 53, §1, 235; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/36, art. art. 59, 1°> (4)<W 2018-04-27/18, art. 51,§2, 292; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (5)<DWG 2019-04-04/76, art. 55, 309; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art. 601ter_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST
(1)<W 2013-06-24/04, art. 49, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2013-07-15/20, art. 40, §1, 234; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/35, art. 52, 1°> (3)<W 2013-07-15/22, art. 53, §1, 235; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/36, art. art. 59, 1°> (4)<ORD 2017-12-07/03, art. 17, 268; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 601ter_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2013-06-24/04, art. 49, 209; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<W 2013-07-15/20, art. 40, §1, 234; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/35, art. 52, 1°> (3)<W 2013-07-15/22, art. 53, §1, 235; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie KB 2014-05-22/36, art. art. 59, 1°> (4)<DVR 2015-11-27/09, art. 12, 252; Inwerkingtreding : 01-03-2016, zie BVR 2016-02-26/02, art. 9, 1°> (5)<DVR 2018-03-09/04, art. 12, 290; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
HOOFDSTUK IV. - Hof van beroep en arbeidshof.
Art. 602

Het hof van beroep neemt kennis van het hoger beroep:
1° tegen beslissingen in eerste aanleg gewezen door de rechtbanken van eerste aanleg en door de [2 ondernemingsrechtbanken ]2;
2° tegen uitspraken in eerste aanleg gewezen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en door de voorzitter van de [2 ondernemingsrechtbank ]2;
3° tegen beslissingen van het prijsgerecht;
4° tegen beslissingen gegeven door Belgische consuls in het buitenland;
5° tegen beslissingen inzake verkiezingen gegeven door het college van burgemeester en schepenen en door de [1 hoofdbureaus; ]1
[1 6° tegen beslissingen waarbij het verzoek om een Europees bevel tot conservatoir beslag geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken;
7° tegen beslissingen gegeven op grond van de artikelen 33, 34 of 35 van dezelfde Verordening (EU). ]1

   In de gevallen van 3° en 4° is alleen het hof van beroep te Brussel bevoegd.

   [1 In de in het eerste lid, 6°, bedoelde gevallen verwijst het hof van beroep dat de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk hervormt, de zaak terug naar het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, teneinde de eiser een Europees bevel tot conservatoir beslag te laten verlenen. Het gerecht waarnaar de zaak aldus wordt verwezen, is gebonden door de beslissing van het hof dat de zaak heeft verwezen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 183, 282; Inwerkingtreding : 02-07-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 603

Het hof van beroep neemt kennis van voorzieningen :
(opgeheven ) <W 1999-03-23/30, art. 5, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999>
2° tegen beslissingen van de scheidsrechterlijke commissies ingesteld krachtens de wetgeving op de militaire opvorderingen, en tegen beslissingen van het scheidsrechterlijk comité ingesteld krachtens de wetgeving inzake opvordering van schepen;
(opgeheven ) <W 1999-03-23/30, art. 5, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999>
(de beslissingen van de provinciegouverneurs inzake herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen. ) <W 12-07-1976 , art. 59>

Art. 603_VLAAMS_GEWEST

Het hof van beroep neemt kennis van voorzieningen : 1° (opgeheven) 2° tegen beslissingen van de scheidsrechterlijke commissies ingesteld krachtens de wetgeving op de militaire opvorderingen, en tegen beslissingen van het scheidsrechterlijk comité ingesteld krachtens de wetgeving inzake opvordering van schepen; 3° (opgeheven) 4° (de beslissingen van [1 de Vlaamse Regering]1 inzake herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen.)

(1)<DVR 2016-06-03/02, art. 27, 259; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art. 604

[1 Onverminderd de in het artikel 23/1, § 1 [2 en 23/2, § 1 ]2, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bedoelde gevallen, neemt het hof van beroep kennis van rechtsvorderingen tot vervallenverklaring van de nationaliteit. ]1

(1)<W 2012-12-04/04, art. 28, 202; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<W 2018-06-18/03, art. 154, 282; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 605

Het hof van beroep neemt kennis van aanvragen om eerherstel inzake faillissement.

Art. 605bis

[1 Het hof van beroep neemt kennis van het beroep als bedoeld in de artikelen 120, 121 en 123 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en in artikel 36/21 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, van het beroep als bedoeld in artikel 2 van de wet van 12 mei 2004 tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij en de handhaving van de kwaliteit van de geldomloop, [2 van het beroep als bedoeld in artikel 61 van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, en van het beroep als bedoeld in artikel XI.75/8, § 6, van het Wetboek van economisch recht ]2. ]1

   [2 Voor het beroep als bedoeld in artikel XI.75/8, § 6, van het Wetboek van economisch recht, is alleen het hof van beroep te Brussel bevoegd. ]2

(1)<W 2016-12-07/02, art. 142, 256; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (2)<W 2018-07-08/06, art. 40, 312; Inwerkingtreding : 01-12-2020>
Art. 605ter

<Ingevoegd bij W 2002-08-02/65, art. 8; Inwerkingtreding : 01-01-2006> NOTA : inwerkingtreding van artikel 605TER vastgesteld op 01-06-2003 door KB 2003-04-04/53, art. 1, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de Minister, de CBFA, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBFA en van de CDV voor de strafgerechten <KB 2003-03-25/34, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het hof van beroep neemt in eerste en laatste instantie kennis van de vorderingen bedoeld in [1 artikel 41 van de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen ]1.

(1)<W 2013-07-31/03, art. 12, 208; Inwerkingtreding : 09-09-2013>
Art. 605quater

<Ingevoegd bij W 2005-07-27/32, art. 9; Inwerkingtreding : 01-02-2006> Het hof van beroep neemt kennis van de beroepen bedoeld in :
artikel 29bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;
artikel 29sexies van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;
artikel 15/20 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;
artikel 15/23 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen.
(artikel 2 van de wet van 8 december 2006 tot inrichting van een beroep tegen de administratieve boete opgelegd in het raam van de toepassing van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent. ) <W 2006-12-08/31, art. 3, 141; Inwerkingtreding : 23-12-2006>
[1[4 de artikelen 221/1 en 221/3 van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex; ]4
[4 ... ]4; ]1
[2[5 ...
]5 ]2

(1)<W 2010-01-26/05, art. 6, 174; Inwerkingtreding : 19-02-2010> (2)<W 2013-12-21/29, art. 4, 215; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (4)<W 2016-12-25/14, art. 75, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (5)<W 2018-03-11/08, art. 56, 274; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 605quater_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

Het hof van beroep neemt kennis van de beroepen bedoeld in : 1° artikel 29bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; 2° artikel 29sexies van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; 3° artikel 15/20 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen; 4° artikel 15/23 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen. (5° artikel 2 van de wet van 8 december 2006 tot inrichting van een beroep tegen de administratieve boete opgelegd in het raam van de toepassing van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent.) [1 6° [4 de artikelen 221/1 en 221/3 van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex;]4 7° [4 ...]4;]1 [2 8° artikel 43 van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen.]2 [3 9° artikel 9septies van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 10° artikel 10quinquies van de ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de organisatie van de gasmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en houdende wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.]3 [5 11° artikel 39/4 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid.]5

(1)<W 2010-01-26/05, art. 6, 174; Inwerkingtreding : 19-02-2010> (2)<W 2013-12-21/29, art. 4, 215; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (3)<ORD 2014-05-08/36, art. 32, 228; Inwerkingtreding : 21-06-2014> (4)<W 2016-12-25/14, art. 75, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (5)<ORD 2017-12-15/25, art. 27, 271; Inwerkingtreding : 12-02-2018>
Art. 605quater_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2010-01-26/05, art. 6, 174; Inwerkingtreding : 19-02-2010> (2)<W 2013-12-21/29, art. 4, 215; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (3)<ORD 2014-05-08/36, art. 32, 228; Inwerkingtreding : 21-06-2014> (4)<DVR 2015-11-27/05, art. 46, 250; Inwerkingtreding : 10-12-2015> (5)<W 2016-12-25/14, art. 75, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 605quinquies

<Opgeheven bij W 2016-06-29/01, art. 65, 255; Inwerkingtreding : 16-07-2016>

Art. 606

Het hof van beroep doet op verzoekschrift uitspraak over :
[1 ... ]1;
2° aanvragen tot homologatie van de beslissingen, genomen hetzij door de algemene vergadering van aandeelhouders, hetzij door de algemene vergadering van obligatiehouders van een naamloze vennootschap.

(1)<W 2016-12-25/14, art. 76, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 607

Het arbeidshof neemt kennis van het hoger beroep tegen beslissingen in eerste aanleg van de arbeidsrechtbanken en van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken.

HOOFDSTUK V. _ Hof van Cassatie.
Art. 608

Het Hof van Cassatie neemt kennis van de beslissingen in laatste aanleg die voor het hof worden gebracht wegens overtreding van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.

Art. 609

Het Hof van Cassatie doet uitspraak over de voorziening in cassatie :
1° tegen de beslissingen van de hoven en rechtbanken, gewezen in alle zaken en in laatste aanleg;
2° tegen de arresten waarbij de afdeling administratie van de Raad van State beslist van de vordering geen kennis te kunnen nemen, daar deze tot de bevoegdheid van de rechterlijke overheid behoort, en tegen de arresten waarbij de genoemde afdeling afwijzend beschikt op een exceptie van onbevoegdheid, gegrond op de overweging dat de vordering tot de bevoegdheid van deze overheid behoort;
3° tegen de arresten van het Rekenhof, gewezen tegen rekenplichtigen;
[2 ... ]2;
(Opgeheven ) <W 1996-12-24/31, art. 14, 051; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
6° tegen beslissingen van de bestendige deputaties van de provincieraden inzake belastingen geheven ten voordele van de wateringen en de polders;
7° tegen beslissingen van de hoge militieraad en van de herkeuringsraden.
[1 ... ]1

(1)<W 2013-04-03/18, art. 10, 206; Inwerkingtreding : 06-09-2013 (zie KB 2013-08-30/14, art. 1)> (2)<W 2014-04-10/57, art. 4, 225; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 610

(Onverminderd artikel 14, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, neemt het Hof van Cassatie kennis van ) vorderingen tot nietigverklaring van de handelingen waardoor rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie, alsook tuchtrechtelijke overheden van (openbare en ) ministeriële ambtenaren en van de balie, hun bevoegdheid mochten hebben overschreden. <W 1999-05-25/44, art. 31, 081; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 1999-05-04/03, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 01-11-1999>

   (Het Hof van Cassatie neemt kennis van de vorderingen tot nietigverklaring van de handelingen van het beheerscomité die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn gesteld. ) <W 2005-08-10/58, art. 2, 132; Inwerkingtreding : 11-09-2005>

   (Het Hof van Cassatie neemt kennis van de vorderingen tot nietigverklaring van de handelingen van de kamers voor handelsonderzoek die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn gesteld. ) <W 2009-01-26/31, art. 4, 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009>

Art. 611

Het Hof van Cassatie neemt ook kennis van vorderingen tot nietigverklaring van de reglementen van de (Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone ) die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn aangenomen. <W 2001-07-04/41, art. 15, 094; Inwerkingtreding : 01-05-2002>

Art. 612

Het Hof van Cassatie neemt kennis van voorzieningen tegen de beslissingen in laatste aanleg die strijdig zijn met de wetten of procesvormen, voornamelijk wanneer uit die beslissingen een blijvend verschil van interpretatie omtrent een rechtspunt blijkt.

Art. 613

Het Hof van Cassatie doet uitspraak :
1° op de vorderingen tot onttrekking van de zaak aan de rechter, die in de artikelen 648 tot 659 bedoeld zijn;
2° over het verhaal op de rechter;
3° over regelingen van rechtsgebied;
4° over de conflicten van attributie, ter uitvoering van [1 artikel 158 ]1 van de Grondwet.

(1)<W 2014-05-05/10, art. 9, 231; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
Art. 614

<Opgeheven bij W 2014-04-10/57, art. 4, 225; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art. 615

Buiten de bevoegdheid toegekend bij de artikelen 409, 410 en 486 en bij [2 artikel 103 ]2 van de Grondwet, neemt het Hof van Cassatie in algemene vergadering kennis van de vorderingen tot ontzetting uit hun ambt of tot schorsing, ingesteld tegen leden van de Raad van State.

   [1 ... ]1

(1)<W 2013-04-03/18, art. 10, 206; Inwerkingtreding : 06-09-2013 (zie KB 2013-08-30/14, art. 1)> (2)<W 2014-05-05/10, art. 10, 231; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
TITEL II. - Aanleg.
Art. 616

Tegen ieder vonnis kan hoger beroep worden ingesteld, tenzij de wet anders bepaalt.

Art. 617

<W 29-11-1979 , art. 4> (De vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en van de [3 ondernemingsrechtbank ]3, waarbij uitspraak wordt gedaan over een vordering waarvan het bedrag [1 2.500 euro ]1 niet overschrijdt, worden gewezen in laatste aanleg. Hetzelfde geldt voor de vonnissen waarbij de vrederechter en, inzake de geschillen bedoeld in artikel 601bis, de politierechtbank uitspraak doet over een vordering waarvan het bedrag [2 2.000 euro ]2 niet overschrijdt. ) <W 1994-07-11/33, art. 37, 048; Inwerkingtreding : 1995-01-01> <KB 2000-07-20/57, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   De vonnissen van de arbeidsrechtbank zijn steeds vatbaar voor hoger beroep.

   (De door de rechtbank van eerste aanleg uitgesproken vonnissen over geschillen met betrekking tot de toepassing van een belastingwet, zijn steeds vatbaar voor hoger beroep. ) <W 1999-03-23/30, art. 6, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999>

   [1 De Koning kan de in het eerste lid bepaalde bedragen aanpassen, zonder dat de aangepaste bedragen de hieronder beschreven indexeringsbedragen mogen overtreffen.

   Als de in het eerste lid bepaalde bedragen worden aangepast, worden deze aangepaste bedragen ten laatste in de maand november bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De nieuwe bedragen worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing ervan en zijn niet van toepassing op vorderingen die voor die datum zijn ingesteld.

   Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van de indexeringsbedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe indexeringsbedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot de hogere euro.

   De indexeringsbedragen worden berekend rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand oktober van elk jaar. Het aanvangsindexcijfer is dat van de maand oktober 2013. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 136, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 28, 285; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 618

De regels gesteld bij de artikelen 557 tot 562 gelden voor het bepalen van de aanleg.

   Indien de vordering in de loop van het geding gewijzigd is, wordt de aanleg bepaald door de som die in de laatste conclusie wordt gevorderd.

Art. 619

Bij gebreke van grondslagen voor de bepaling van de waarde van het geschil, zoals zij omschreven zijn in de artikelen 557 tot 562, wordt het geschil in eerste aanleg berecht.

Art. 620

<W 1999-02-10/38, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 27-03-1999> Wanneer de tegenvordering en de vordering tot tussenkomst, strekkende tot het uitspreken van een veroordeling, ontstaan uit het contract of het feit dat aan de oorspronkelijke rechtsvordering ten grondslag ligt, of wanneer de tegenvordering ontstaat uit de tergende of roekeloze aard van deze vordering, wordt de aanleg bepaald door samenvoeging van het bedrag van de hoofdvordering en het bedrag van de tegenvordering en de vordering tot tussenkomst.

Art. 621

Met uitzondering van de beslissingen (... ), tegenvorderingen en vorderingen tot tussenkomst strekkend tot het uitspreken van een veroordeling, wordt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de vonnissen op tussengeschil en tegen de onderzoeksvonnissen gehandeld zoals inzake de hoofdvorderingen. <W 1992-08-03/31, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 1993-01-01>

TITEL III. - Territoriale bevoegdheid.
Art. 622

De rechter is slechts bevoegd binnen de grenzen van het rechtsgebied dat hem door de wet is toegekend, behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt.

Art. 622bis

[1 § 1. In scheepvaartzaken zijn de rechters van de arrondissementen Antwerpen en West-Vlaanderen gelijkelijk bevoegd in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, en in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee.

§ 2. In scheepvaartzaken zijn de rechters van de arrondissementen Antwerpen en Oost-Vlaanderen gelijkelijk bevoegd in het deel van het Linkerscheldeoevergebied, bedoeld in artikel 1 van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, dat is gelegen binnen het arrondissement Oost-Vlaanderen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-08/14, art. 52, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 623

<W 2003-05-03/62, art. 9, 120; Inwerkingtreding : 31-12-2003> Voor de notariële akten waarvoor de bijstand van de vrederechter vereist is, mag deze zich verplaatsen in het gehele ambtsgebied van de optredende notaris.

   [1 De vrederechter kan, met bijstand van de griffier, de personen waarop het verzoek bedoeld in artikel 594, 16°, betrekking heeft, buiten zijn kanton bezoeken. De reiskosten vallen ten laste van de te beschermen of beschermde persoon. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 157, 223; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 624

Met uitzondering van de gevallen waarin de wet uitdrukkelijk bepaalt welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, kan deze naar keuze van de eiser worden gebracht;
1° voor de rechter van de woonplaats van de verweerder of van één der verweerders;
2° voor de rechter van de plaats waar de verbintenissen, waarover het geschil loopt, of een ervan zijn ontstaan of waar zij worden, zijn of moeten worden uitgevoerd;
3° voor de rechter van de woonplaats gekozen voor de uitvoering van de akte;
4° voor de rechter van de plaats waar de gerechtsdeurwaarder heeft gesproken tot de verweerder in persoon, indien noch de verweerder noch, in voorkomend geval, een van de verweerders een woonplaats heeft in België of in het buitenland.

Art. 625

De bevoegdheid van de rechtbanken waarvan de rechtsgebieden begrensd zijn door de middellijn van een waterloop of van een verkeersweg, strekt zich uit tot de hele breedte daarvan.

Art. 626

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 75, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

Art. 626/1

<ingevoegd bij W 2009-01-26/31, art. 5; Inwerkingtreding : 01-04-2009> De verzoeken tot homologatie zoals bedoeld in artikel 61, § 5, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen kunnen worden gebracht voor de arbeidsrechtbank van de zetel van de vennootschap of van de hoofdinrichting van de schuldenaar.

Art. 627

Tot kennisneming van de vordering is alleen bevoegd :
[1° de rechter van de woonplaats van de minderjarige of bij gebreke daarvan, van zijn verblijfplaats, wanneer het de organisatie van en het toezicht op de voogdij betreft, behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht. [9 In afwijking van het voorgaande, is de bevoegde rechter voor het verzoek tot machtiging bedoeld in artikel 784/1 van het Burgerlijk Wetboek, de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen. Indien in dit geval de erfenis is opengevallen buiten het Belgisch grondgebied, is de bevoegde rechter, de rechter van de verblijfplaats van één van de personen voor wie de machtiging wordt gevraagd ]9;] <W 2001-03-27/39, art. 5, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
2° de rechter die de rekenplichtige, geroepen om rekening en verantwoording te doen, aangesteld heeft;
3° de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen, wanneer het gaat om rechtsvorderingen tot verdeling en, tot bij de verdeling, om rechtsvorderingen tot opvordering van nalatenschappen en alle andere rechtsvorderingen tussen medeërfgenamen of legatarissen;
4° de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen, voor zover de vordering is ingesteld binnen twee jaar na het overlijden, wanneer het gaat om vorderingen ingesteld tegen de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking, en vorderingen door legatarissen en schuldeisers ingesteld tegen de erfgenamen of tegen één van hen, en binnen twee jaar na de verdeling wanneer het gaat om vorderingen tot nietigverklaring of tot vernietiging van de verdeling en tot vrijwaring van de kavels;
5° [de rechter van de plaats van de namaak, wanneer het gaat om vorderingen inzake namaak betreffende auteursrechten, naburige rechten, rechten van producenten van databanken en bescherming van kweekproducten;] <W 2007-05-10/33, art. 20, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

   [6° wanneer het gaat om vorderingen ingesteld krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, de rechter van de plaats waar de zieke wordt verzorgd of geplaatst is, of bij gebreke daarvan, de rechter van de plaats waar de zieke zich bevindt.] <W 1993-08-06/30, art. 57, 042; Inwerkingtreding : 19-08-1993>

   [Wanneer het gaat om vorderingen ingesteld krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke ten aanzien van een zieke die zijn verblijfplaats of woonplaats heeft in het gerechtelijk arrondissement Eupen, de vrederechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daarvan, de woonplaats van de zieke of, bij gebreke daarvan, de vrederechter van de plaats waar de zieke zich bevindt. Als de geesteszieke niet vervoerd kan worden, kan de vrederechter buiten de grenzen van zijn kanton optreden.] <W 2004-01-08/35, art. 2, 122; Inwerkingtreding : 16-01-2004>
[11 6° /1 wanneer het gaat om een vordering met betrekking tot de erkenning of de uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 3, e, van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, genomen in een Staat die partij is bij het Verdrag, of van een buitenlandse beschermingsmaatregel die vergelijkbaar is met die bedoeld in dat artikel, genomen in een derde Staat ten aanzien van een meerderjarige, de rechter van het arrondissement van de verblijfplaats, of, bij gebreke daarvan, van de woonplaats van de te beschermen persoon, of bij gebreke daarvan, van de plaats waar de persoon zich bevindt.

   Wanneer de krachtens het eerste lid bevoegde vrederechter een rechter is van het gerechtelijk arrondissement Eupen en indien de persoon niet vervoerd kan worden, kan de vrederechter buiten de grenzen van zijn kanton optreden; ]11
7° de rechter van de plaats waar de akte opgemaakt is, wanneer het gaat om verbeteringen van akten van de burgerlijke stand en de rechter van [1 de woonplaats of de zetel van de aanvrager, wanneer het gaat over aanpassingen en schrappingen van inschrijvingen, in de Kruispuntbank van Ondernemingen, in de hoedanigheid van handelaar ]1;
8° de rechter van de plaats waar het dier zich bevindt, wanneer het gaat om vorderingen ingesteld op grond van artikel 4 van de wet van 25 augustus 1855 houdende herziening van de wetgeving inzake koopvernietigende gebreken of van de plaats waar het is teruggebracht wanneer het gaat om vorderingen ingesteld op grond van artikel 5 van genoemde wet;
9° de rechter van de plaats waar de mijn, de fabriek, de werkplaats, het magazijn, het kantoor gelegen is en in het algemeen, van de plaats die bestemd is voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep of de werkzaamheid van de vennootschap, van de vereniging of van de groepering, [7 voor alle geschillen bedoeld in de artikelen 578 en 582, 3°, 4° en 15° ]7 [2 , voor de vorderingen gesteund op artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht- ]2, en voor de toepassing op de werkgevers van de administratieve sancties bedoeld in artikel 583;] <W 30-06-1971 , art. 21>
10° [in het geval bepaald in artikel 588, 9° : de voorzitter van de [8 ondernemingsrechtbank ]8 te Luik wanneer de schade ontstaan is in de provincie Henegouwen, Namen, Luxemburg of Luik; de voorzitter van de [8 ondernemingsrechtbank ]8 te Brussel, wanneer de schade ontstaan is in de provincie Brabant, en de voorzitter van de [8 ondernemingsrechtbank ]8 te Antwerpen, wanneer de schade ontstaan is in de provincie Oost- of West-Vlaanderen, Antwerpen of Limburg of in de territoriale zee [10 of in de exclusieve economische zone ]10 of in open zee], [of in de wateren die onder de soevereiniteit van een andere Staat vallen]. [10 Bij wijze van uitzondering op het voorgaande is uitsluitend de voorzitter van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen bevoegd wanneer de fondsvorming geschiedt op grond van het Internationaal Verdrag van 1992 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor olieverontreinigingsschade. ]10 <W 24-06-1970 , art. 7> <W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989>

   [11° [10 ... ]10]. <W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989>
12° [...] <W 2007-05-10/33, art. 20, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
13° [...] <W 2007-05-10/33, art. 17, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
14° [opgeheven] <W 2005-12-20/36, art. 12, 136; Inwerkingtreding : 01-01-2006>

   [15° de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen wanneer het gaat om vorderingen ingesteld 'op grond van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noord-zee] <W 1999-04-22/47, art. 53, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999>

   [16° de Voorzitter van de [8 Ondernemingsrechtbank ]8 van Brussel, indien het een aanvraag betreft beoogd in [4 artikel XVII. 27 van het Wetboek van economisch recht ]4 .] <W 2002-05-26/45, art. 13, 097; Inwerkingtreding : 20-07-2002>

   [17° in het geval van artikel 588, 14°, de voorzitter van de [8 ondernemingsrechtbank ]8 van de statutaire zetel van één van de fuserende vennootschappen of van de toekomstige Europese vennootschap.] <KB 2004-09-01/30, art. 33, 126; Inwerkingtreding : 08-10-2004>

   [17° de [5 familierechtbank ]5 van Brussel wanneer het gaat om een beroep tegen de beslissing van de centrale federale autoriteit, zoals bepaald in artikel 367-3 van het Burgerlijk Wetboek;] <W 2004-12-27/31, art. 13, 129; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
(NOTA : Voor de invoeging van 17° in artikel 627 heeft de wetgever geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van 17° in artikel 627, gebracht door KB 2004-09-01/30.)
[3 18° de [5 familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement ]5 waar de verblijfplaats waarvoor het huisverbod zoals bedoeld in de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod ingeval van huiselijk geweld geldt, gelegen is. ]3
[6 19° de vrederechter van het kanton waar het goed waarvoor het bevel tot ontruiming bedoeld in artikel 12 van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed geldt, gelegen is. ]6

(1)<W 2009-12-30/13, art. 15, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2010-06-06/06, art. 14, 184; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (3)<W 2012-06-15/16, art. 4, 200; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (4)<W 2013-12-26/36, art. 15, 220; Inwerkingtreding : 31-05-2014> (5)<W 2013-07-30/23, art. 138, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie W 2014-05-08/02, art. 60, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2017-10-18/08, art. 5, 265; Inwerkingtreding : 16-11-2017> (7)<W 2018-03-18/01, art. 47, 273; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (8)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (9)<W 2020-07-31/03, art. 84, 310; Inwerkingtreding : 01-09-2020> (10)<W 2019-05-08/14, art. 53, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020> (11)<W 2019-03-10/03, art. 6, 313; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 628

Tot kennisneming van de vordering is alleen bevoegd :
[5 onverminderd artikel 629bis ]5 de rechter van de plaats van de laatste echtelijke verblijfplaats of van de woonplaats van de verweerder, wanneer het gaat om een vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed op grond van onherstelbare ontwrichting [9 en, behoudens akkoord van de partijen over de keuze van de rechtbank van een van hun huidige woonplaatsen, de rechter van de plaats van de laatste echtelijke verblijfplaats, wanneer het gaat om een vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming ]9; <W 2007-04-27/00, art. 19, 149; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
[5 onverminderd artikel 629bis ]5 de rechter van de laatste echtelijke verblijfplaats, wanneer het gaat om een vordering als bedoeld in de artikelen 213, 214, 215, 216, 220, 221, 223, 224, 1395, 1420, 1421, 1422, 1426, 1442, 1463 en [10 1468 ]10 van het Burgerlijk Wetboek; <W 14-07-1976 , art. 4, § 2, art. 23> <W 24-07-1978, art. 2>
[2 [8 Een rechter van het arrondissement ]8 van de verblijfplaats of, bij gebreke daaraan, van de woonplaats van de te beschermen persoon, wanneer het een verzoek betreft bedoeld in de artikelen 490/1 [3 tot 490/2 ]3 of 492/1, van het Burgerlijk Wetboek. De vrederechter die een beschermingsmaatregel heeft bevolen, blijft bevoegd voor de verdere toepassing van de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk II/1, afdelingen 3 en 4, van het Burgerlijk Wetboek, tenzij hij bij een met redenen omklede beslissing, ambtshalve of op verzoek van de beschermde persoon, diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder, van elke belanghebbende, of van de procureur des Konings, beslist heeft de zaak uit handen te geven ten voordele van de vrederechter van het kanton van de nieuwe hoofdverblijfplaats, indien de beschermde persoon het kanton verlaat om zijn hoofdverblijfplaats duurzaam in een ander gerechtelijk kanton te vestigen. In dit geval wordt laatstgenoemde vrederechter bevoegd. [11 In afwijking van het voorgaande, is de bevoegde rechter voor het verzoek tot machtiging bedoeld in artikel 784/1 van het Burgerlijk Wetboek, de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen. Indien in dit geval de erfenis is opengevallen buiten het Belgisch grondgebied, is de bevoegde rechter, de rechter van de verblijfplaats van één van de personen voor wie de machtiging wordt gevraagd ]11; ]2
[12 3° /1 de rechter van het arrondissement van de verblijfplaats of, bij gebreke daarvan, van de woonplaats van de te beschermen persoon, wanneer de vordering betrekking heeft op de erkenning of de uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 3, a tot d, f en g, van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, genomen in een Staat die partij is bij het Verdrag, of van een buitenlandse beschermingsmaatregel die vergelijkbaar is met die opgesomd in dat artikel, genomen in een derde Staat ten aanzien van een meerderjarige. Bij gebreke van een verblijfplaats of woonplaats in België is de rechter van het arrondissement Brussel bevoegd; ]12
4° de rechter van de woonplaats van de notaris, wanneer het gaat om een vordering tot begroting van notariskosten;
5° de rechter van de maatschappelijke zetel van de mutualiteitsvereniging of van de vereniging zonder winstoogmerk waarvan de ontbinding wordt geëist;
6° de rechter van de zetel van de instelling van openbaar nut, wanneer het gaat om een vordering tot afzetting van beheerders;
7° de rechter van de woonplaats van de opposant, inzake het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder, of, wanneer de opposant geen woonplaats heeft in België, de rechter van de maatschappelijke zetel van de schuldplichtige instelling;
8° de rechter van de woonplaats van de consument, wanneer het gaat om een vordering betreffende een kredietovereenkomst geregeld bij de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet met inbegrip van de verzoeken tot het toestaan van betalingsfaciliteiten en de verzoeken inzake borgtocht bij kredietovereenkomsten.. <W 1991-06-12/30, art. 114, § 4, 029; Inwerkingtreding : 22-10-1991> <W 2003-03-24/40, art. 78, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
9° de rechter van de plaats waar het kind zijn hoofdverblijf heeft, wanneer het gaat om een vordering als bedoeld in [1 artikel 11, § 2, ]1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, of van de plaats waar degene die de verklaring aflegt zijn hoofdverblijf heeft, [1 wanneer het gaat om een verklaring als bedoeld in artikel 12bis of om verklaringen of verzoeken op grond van de artikelen 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek ]1 of van de hoofdverblijfplaats van degene die op grond van artikel 5 van hetzelfde Wetboek zich een akte van bekendheid laat verschaffen ter vervanging van een akte van geboorte. <W 1991-06-13/31, art. 7, §2, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> <W 2000-03-01/46, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000>
10° de rechter van de woonplaats van de verzekeringnemer, wanneer het gaat om geschillen over een verzekeringscontract, ongeacht het voorwerp van het contract, onverminderd de bepalingen tot regeling van de zeeverzekering en die welke betrekking hebben op de schadevergoeding wegens arbeidsongevallen;
11° de rechter in wiens rechtsgebied de thuishaven ligt van het schip of vaartuig, wanneer het gaat om vorderingen betreffende de schadevergoeding wegens arbeidsongevallen van zeelieden of rechthebbenden;
12° de rechter van de woonplaats van de koper, wanneer het gaat om geschillen betreffende verkoop van zaden, meststoffen en veevoeder, indien de koper geen daad van koophandel heeft gesteld;
13° de rechter van de maatschappelijke zetel of van de hoofdplaats van vestiging van de vennootschap, wanneer het gaat om geschillen bedoeld in artikel 574, 1°, en, zelfs na de ontbinding van de vennootschap, wanneer het gaat om de verdeling van de daaruit ontstane verbintenissen voor zover de rechtsvordering wordt ingesteld binnen twee jaar na de verdeling; <W 1999-05-07/70, art. 3, 084; Inwerkingtreding : 05-09-1999>
14° de rechter van de woonplaats van de verzekeringsplichtige, de verzekerde of van de rechthebbende, wanneer het gaat om betwistingen bedoeld in de artikelen 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° 11° en 12°, 581, 582, 1° en 2°, en voor de betwistingen betreffende de toepassing op de zelfstandigen van de administratieve sancties bedoeld in artikel 583 en de rechter van de woonplaats van de uitkeringsgerechtigde, wanneer het gaat om betwistingen bedoeld in artikel 579. <W 12-05-1971, art. 4, 1°> <W 30-06-1971, art. 22> <W 20-06-1975, art. 11> <W 22-12-1977, art. 166, § 3> <W 1989-07-06/30, art. 47, 017; Inwerkingtreding : 01-06-1989>

   Indien de verzekeringsplichtige, de verzekerde of de rechthebbende in België geen woonplaats heeft of er geen meer heeft, wordt de territoriale bevoegdheid bepaald door zijn laatste verblijfplaats of zijn laatste woonplaats in België. (Indien de verzekeringsplichtige of de verzekerde in België geen verblijfplaats of geen woonplaats heeft gehad, wordt de territoriale bevoegdheid bepaald door de plaats van zijn laatste tewerkstelling in België ) <W 12-05-1971, art. 4, 2°>

   Ten aanzien van de lasthebbers van vennootschappen, Europese economische samenwerkingsverbanden of economische samenwerkingsverbanden die uitsluitend of hoofdzakelijk in het buitenland verblijven, wordt de territoriale bevoegdheid bepaald door de plaats waar de vennootschap of het samenwerkingsverband in België zijn hoofdvestiging heeft; <W 1989-07-12/36, art. 19, 1°, 018; Inwerkingtreding : 01-07-1989>
15° de rechter van de plaats van de bedrijfszetel van de huurder als de bedrijfszetel zich in België bevindt, de rechter van de plaats waar het gepachte goed gelegen is als de bedrijfszetel zich in het buitenland bevindt, wanneer het gaat om betwistingen inzake pacht; <W 1988-11-07/43, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
16° de rechter van de zetel of de hoofdvestiging van het samenwerkingsverband, als het gaat om betwistingen tussen leden van een Europees economisch samenwerkingsverband of van een economisch samenwerkingsverband, tussen zaakvoerders, tussen zaakvoerders en leden, tussen vereffenaars, tussen vereffenaars en leden, of tussen leden, zaakvoerders en vereffenaars, alsook van elke vordering tot ontbinding van een samenwerkingsverband. <W 1989-07-12/36, art. 19, 2°, 018; Inwerkingtreding : 01-07-1989>
17° de rechter van de woonplaats van de schuldenaar, op het ogenblik waarop de vordering wordt ingediend, wanneer het een vordering betreft bedoeld in artikel 1675/2. <W 1998-07-05/58, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 2003-03-13/62, art. 3, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

   18° [5 onverminderd artikel 629bis ]5 de rechter van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats van de wettelijk samenwonenden, wanneer het gaat om een vordering als bedoeld in artikel 1479 van het Burgerlijk Wetboek. <W 1998-07-05/58, art. 5, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2000> <W 2003-03-17/32, art. 2, 113; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
19° de rechter van de woonplaats van de onderhoudsgerechtigde wanneer het gaat om een aanvraag tot tegemoetkoming bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën. <W 2003-03-17/32, art. 2, 113; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
19° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen, in geval van een verzoek houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren;
20° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van het kind, in geval van een verzoek tot vaststelling van de adopteerbaarheid;
21° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen, in geval van een verzoek tot adoptie; bij gebreke daarvan, de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de geadopteerde; bij gebreke daarvan, de rechter van de plaats waar de adoptant of de adoptanten keuze van woonplaats doen;
22° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de verweerder of van een van de verweerders in geval van een verzoek tot herroeping van een gewone adoptie of tot herziening van een adoptie; bij gebreke daarvan, de rechter te Brussel; <W 2003-03-13/62, art. 3, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
23° [5 de rechter van de laatste woonplaats in België van de verdwenen, afwezige of vermoedelijk afwezige persoon, dan wel, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad en naar gelang van het geval, de vrederechter van het eerste kanton van Brussel of de rechter van het arrondissement Brussel. ]5
24° de rechter van de plaats waar de in artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoon aangifte heeft gedaan teneinde een akte [7 van aanpassing van de registratie van het geslacht ]7 te laten opmaken. <W 2007-05-09/50, art. 2, 154; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
[4 25° de rechter van de woonplaats van de verweerder wanneer een leverancier van elektriciteit, gas, warmte of water of een persoon die een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een omroeptransmissie- of omroepdienst aanbiedt een vordering tot betaling van een geldsom instelt tegen een natuurlijke persoon die geen onderneming is als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, omdat deze in gebreke blijft een levering van een nutsvoorziening door de hiervoor vermelde leverancier of persoon te betalen. ]4

   [6 In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 9°, zijn alleen de familierechtbanken te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft. ]6

(1)<W 2012-12-04/04, art. 29, 202; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<W 2013-03-17/14, art. 158, 223; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2014-04-25/23, art. 204, 224; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-03-26/33, art. 12, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2013-07-30/23, art. 139, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2017-07-06/24, art. 76, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (7)<W 2017-06-25/03, art. 7, 269; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (8)<W 2017-12-25/08, art. 27, 270; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (9)<W 2018-05-25/02, art. 29, 285; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (10)<W 2018-07-22/01, art. 52, 286; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (11)<W 2020-07-31/03, art. 85, 310; Inwerkingtreding : 01-09-2020> (12)<W 2019-03-10/03, art. 7, 313; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 628_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2012-12-04/04, art. 29, 202; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<W 2013-03-17/14, art. 158, 223; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2014-04-25/23, art. 204, 224; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2014-03-26/33, art. 12, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (5)<W 2013-07-30/23, art. 139, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (6)<W 2017-07-06/24, art. 76, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (7)<W 2017-06-25/03, art. 7, 269; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (8)<W 2017-12-25/08, art. 27, 270; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (9)<W 2018-05-25/02, art. 29, 285; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (10)<W 2018-07-22/01, art. 52, 286; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (11)<DVR 2018-04-27/27, art. 197, 299; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 629

Alleen de rechter van de plaats waar het goed gelegen is, heeft bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen, wanneer het betreft :
1° Vorderingen aangaande zakelijke rechten op onroerende goederen en vorderingen aangaande aangelegenheden opgesomd in artikel 591, 1°, 2°, 2°bis, 3°, 4°, 5°, 6°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13° [1 ... ]1 en 18° en 20° met uitzondering van vorderingen inzake pacht. <W 10-01-1977, art. 6> <DWG 1985-10-11/33, art. 7, 008> <W 1994-06-30/34, art. 10, 047; Inwerkingtreding : 1995-08-01>

   (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap werd de tekst van artikel 629, 1°,L1, bij DVR van 24-01-1984, art. 19 door de volgende tekst vervangen :
"1° Vorderingen aangaande zakelijke rechten op onroerende goederen en vorderingen aangaande aangelegenheden opgesomd in artikel 591, 1° ... met ...")

   Indien het onroerend goed waarop de vordering betrekking heeft, in verschillende gerechtelijke kantons of arrondissementen gelegen is, kan de vordering worden gebracht voor de rechter van de plaats waar een gedeelte van het onroerend goed gelegen is;
2° vorderingen ingesteld op grond van de artikelen 27, 77 en 93 van de wet van 16 december 1851 tot herziening van de rechtsregeling van de hypotheek;
3° vorderingen ingesteld op grond van de wet van 17 april 1835 op de onteigening ten algemenen nutte en vorderingen ingesteld op grond van artikel 8 van de wetten op de onteigening bij stroken voor werken van gemeentelijk belang, gecoördineerd op 15 november 1867;
4° vorderingen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 juni 1930, betreffende onteigening bij stroken van algemeen of provinciaal belang;
5° vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 1926 tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte en van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.
(6° wanneer het gaat om een vordering tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld bij de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. ) <W 1992-08-04/31, art. 59, § 3, 035; Inwerkingtreding : 1993-01-01>
[1 7° vorderingen ingesteld op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen en vorderingen ingesteld op grond van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit
]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 140, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014, voir W 2014-05-08/02, art. 61, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 629_WAALS_GEWEST
(1)<W 2013-07-30/23, art. 140, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014, voir W 2014-05-08/02, art. 61, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<DWG 2018-11-22/12, art. 69, 305; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 629_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2013-07-30/23, art. 140, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014, voir W 2014-05-08/02, art. 61, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<DVR 2017-02-24/22, art. 82, 275; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 629bis

[1 § 1. De vorderingen tussen partijen die hetzij gehuwd zijn of geweest zijn, hetzij wettelijk samenwonenden zijn of geweest zijn, alsook de vorderingen aangaande gemeenschappelijke kinderen van partijen of goederen van die kinderen [3 en de vorderingen met betrekking tot het in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoonlijke contact ]3 of aangaande kinderen waarvan de afstamming slechts ten aanzien van één van de ouders is vastgesteld, worden voor de familierechtbank gebracht waarbij reeds een vordering voor de aangelegenheden als bedoeld in artikel 572bis aanhangig is gemaakt.

§ 2. De vorderingen aangaande het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling en de onderhoudsverplichtingen voor een minderjarig kind worden voor de familierechtbank van de woonplaats van de minderjarige gebracht, of, bij ontstentenis, van de gewone verblijfplaats van de minderjarige.

   Indien de minderjarige geen woonplaats of geen gewone verblijfplaats heeft, is de familierechtbank van Brussel bevoegd om kennis te nemen van de vordering.

   In zaken waarin de partijen verscheidene gemeenschappelijke minderjarige kinderen hebben, wier woonplaatsen, of bij ontstentenis, gewone verblijfplaatsen, verschillend zijn, is de familierechtbank waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, bevoegd om door samenhang, krachtens artikel 634, kennis te nemen van het geheel van de vorderingen van de partijen.

[3 § 2/1. De vorderingen aangaande de afstamming worden voor de familierechtbank van de woonplaats of, bij ontstentenis, van de gewone verblijfplaats van het kind gebracht.

   Indien het kind geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, is de familierechtbank van Brussel bevoegd om kennis te nemen van de vordering.

   Het begrip "gewone verblijfplaats" moet worden opgevat in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek van Internationaal privaatrecht. ]3

[4 § 2/2. De vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan bedoeld in de artikelen 164 en 353-13 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de familierechtbank van de woonplaats of, bij ontstentenis daarvan, van de verblijfplaats van een van de toekomstige echtgenoten gebracht.

   Indien de toekomstige echtgenoten geen woonplaats of geen verblijfplaats hebben in België, is de familierechtbank van Brussel bevoegd om kennis te nemen van de vordering. ]4

[5 § 2/3. De vorderingen ingesteld tegen de weigering de naams- of voornaamswijziging toe te staan bedoeld in artikel 370/9 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de familierechtbank van de woonplaats of, bij ontstentenis daarvan, van de gewone verblijfplaats van de verzoeker gebracht.

   Indien de verzoeker geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, is de familierechtbank van Brussel bevoegd om kennis te nemen van de vordering. ]5

§ 3 De zaken aangaande de akten van de burgerlijke stand, de zaken als bedoeld in de artikelen 633sexies en 633septies, de zaken aangaande een adoptie of aangaande erfopvolgingen, testamenten en schenkingen worden voor de familierechtbank gebracht die krachtens dit Wetboek bevoegd is.

§ 4. Behalve de vorderingen als bedoeld in § 2, kunnen de vorderingen aangaande de onderhoudsverplichtingen als bedoeld in [2 artikel 572bis,]2, voor de familierechtbank van de woonplaats van de eiser worden gebracht, met uitzondering van de vorderingen die strekken om die onderhoudsverplichtingen te verminderen of op te heffen.

§ 5. Behalve de vorderingen aangaande de §§ 1 tot 4, worden de vorderingen voor de familierechtbank van de woonplaats van de verweerder of van de laatste echtelijke [2 of van de laatste gemeenschappelijke woonplaats van de wettelijke samenwonenden ]2 verblijfplaats gebracht.

§ 6. Onder voorbehoud van § 1, vallen de zaken met verscheidene vorderingen, waarvan er minstens een in § 2 wordt bedoeld, onder de territoriale bevoegdheid van de familierechtbank van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de minderjarige.

§ 7. Indien het belang van het kind het vereist, beslist de familierechtbank het dossier door te verwijzen naar de familierechtbank van een ander arrondissement.

   [3 De familierechtbank kan beslissen om de zaak te verwijzen naar de familierechtbank van een ander arrondissement indien daar een jeugddossier werd samengesteld of indien de goede rechtsbedeling een dergelijke verwijzing vereist. De verwijzing naar een ander arrondissement waar een jeugddossier werd samengesteld, gebeurt op verzoek van een partij of van het openbaar ministerie. ]3

   De beslissing waarin het eerste en het tweede lid voorzien, wordt met redenen omkleed en er kan geen enkel rechtsmiddel tegen worden aangewend.

§ 8. Onder voorbehoud van § 1 kunnen de partijen in onderling overleg bepalen welke familierechtbank bevoegd zal zijn om hun familiedossier te behandelen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 141, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 77, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2018-12-21/09, art. 121, 294; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (5)<W 2020-07-31/03, art. 23, 310; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 629ter

[1 De bevoegde rechtbank is de jeugdrechtbank bedoeld in artikel 44 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 142, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 629quater

[1 In de zaken betreffende minderjarigen wordt de territoriale bevoegdheid van de vrederechter bepaald door de woonplaats van de minderjarige en, bij gebrek aan een woonplaats, door de gewone verblijfplaats van de minderjarige. ]1

   [2 In afwijking van het eerste lid is de bevoegde rechter voor het verzoek tot machtiging bedoeld in artikel 784/1 van het Burgerlijk Wetboek, de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen. Indien in dit geval de erfenis is opengevallen buiten het Belgisch grondgebied, is de bevoegde rechter, de rechter van de verblijfplaats van één van de personen voor wie de machtiging wordt gevraagd. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 143, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2020-07-31/03, art. 86, 310; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 630

Van rechtswege nietig is iedere overeenkomst die in strijd is met de bepalingen van de artikelen 627, 628, 629 [1 , 629bis ]1 en dagtekent van vó6r het ontstaan van het geschil.

   (Lid 2 opgeheven ) <W 1998-05-19/45, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 17-08-1998>

   Van de verweerder die niet verschijnt, wordt vermoed dat hij de bevoegdheid afwijst van de rechter voor wie de zaak aanhangig is.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 144, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014, voir W 2014-05-08/02, art. 63, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 631

<Opgeheven bij W 2017-08-11/14, art. 18, 276; Inwerkingtreding : 01-05-2018>

Art. 632

<W 1999-03-23/30, art. 7, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> Ieder geschil betreffende de toepassing van een belastingwet staat ter kennisneming van de rechter die zitting houdt ter zetel van het Hof van beroep in wiens rechtsgebied het kantoor gelegen is waar de belasting is of moet worden geïnd of, indien het geschil geen verband houdt met de inning van een belasting, in wiens gebied de belastingdienst is gevestigd die de bestreden beschikking heeft getroffen. Wanneer evenwel de procedure in het Duits wordt gevoerd, is alleen de rechtbank van eerste aanleg van Eupen bevoegd.

   De Koning kan andere rechters in het rechtsgebied van het Hof van beroep aanwijzen, die kennis nemen van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet. Hij bepaalt het gebied waarbinnen de rechter territoriaal bevoegd is.

Art. 632bis

[1 Procedures tot erkenning van de status van staatloze behoren tot de bevoegdheid van de familierechtbank die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats of zijn verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan, waar de verzoeker zich bevindt. Wanneer evenwel de procedure in het Duits wordt gevoerd, is alleen de familierechtbank van Eupen bevoegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 78, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 633

[1 § 1. De vorderingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging worden uitsluitend gebracht voor de rechter van de plaats van het beslag, tenzij de wet anders bepaalt.

   Inzake beslag onder derden [4 en inzake de verzoeken en rechtsmiddelen bedoeld in artikel 1395/2, ]4 is de rechter van de woonplaats van de beslagen schuldenaar bevoegd. Indien de woonplaats van de beslagen schuldenaar zich in het buitenland bevindt of onbekend is, is de rechter van de plaats van de tenuitvoerlegging van het beslag bevoegd.

   [5 Inzake een bewarend beslag op een schip is de bevoegde rechter die van de plaats waar het schip zich bevindt of verwacht wordt. ]5

§ 2. Voor de vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging ingesteld krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, zijn de beslagrechters van de arrondissementen van [2 West-Vlaanderen ]2 en Antwerpen tevens bevoegd.

   Indien de vordering betrekking heeft op een beslag gelegd in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, of in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, zijn de beslagrechters van de arrondissementen Antwerpen [2 en West-Vlaanderen ]2 eveneens bevoegd.

   [5 ... ]5 ]1

[3 § 3. Onder voorbehoud van artikel 46 van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek, is de beslagrechter van de woonplaats van de pandgever bevoegd voor de vorderingen betreffende roerende zakelijke zekerheden en betreffende het pandregister.

   Indien de woonplaats van de pandgever zich in het buitenland bevindt of onbekend is, is de beslagrechter van de woonplaats van de pandhouder bevoegd. ]3

(1)<W 2009-12-30/13, art. 20, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2013-12-01/01, art. 103, 218; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (3)<W 2013-06-24/40, art. 2, 238; Inwerkingtreding : onbepaald en uitlerlijk op 01-12-2014> (4)<W 2018-06-18/03, art. 184, 282; Inwerkingtreding : 02-07-2018> (5)<W 2019-05-08/14, art. 54, 311; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 633bis

<Ingevoegd bij W 2002-08-02/65, art. 9; Inwerkingtreding : onbepaald> NOTA : inwerkingtreding van artikel 633BIS vastgesteld op 01-06-2003 door KB 2003-04-04/53, art. 1, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de Minister, de CBFA, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBFA en van de CDV voor de strafgerechten <KB 2003-03-25/34, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Enkel het [1 Marktenhof ]1 is bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in de gevallen zoals bedoeld in de artikelen 605bis en 605ter.

(1)<W 2016-12-25/14, art. 77, 257; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 633ter

[1 De [2 ondernemingsrechtbank ]2 te Brussel en, in graad van beroep, het hof van beroep te Brussel, zijn als enige bevoegd voor de rechtsvorderingen tot collectief herstel bedoeld in Titel 2, van Boek XVII van het Wetboek van economisch recht. ]1

(1)<W 2018-03-30/35, art. 14, 278; Inwerkingtreding : 01-06-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 633quater

<Ingevoegd bij W 2005-07-27/32, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Enkel het hof van beroep van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de beroepen bedoeld in artikel 605quater.

Art. 633quinquies

<W 2007-05-10/33, art. 21, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. [2 Enkel de [4 ondernemingsrechtbank ]4 van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 574, 11°, 14°, 15°, en 19° bedoelde vorderingen inzake de intellectuele eigendomsrechten. ]2

   [2 Enkel de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 16°, 17° en 18°. ]2

   Enkel de rechtbanken van eerste aanleg of de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen betreffende de intellectuele eigendomsrechten en de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in artikel 575.

§ 2. [2 Enkel de voorzitter van de [4 ondernemingsrechtbank ]4 van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van vorderingen inzake de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 11°, 14° en 15°, ingesteld op grond van artikel 584. ]2

   [2 Enkel de voorzitters van de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen inzake de intellectuele eigendomsrechten, bedoeld in artikel 574, 3°, 16°, 17° en 18°, ingesteld op grond van artikel 584. ]2

   Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg of van de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen betreffende de intellectuele eigendomsrechten en de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in artikel 575, ingesteld op grond van artikel 584.

§ 3. [2 Enkel de voorzitter van de [4 ondernemingsrechtbank ]4 van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis/1 tot 1369bis/10 betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 11°, 14° en 15°. ]2

   [2 Enkel de voorzitters van de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 gevestigd in de zetel van een hof van beroep in wiens rechtsgebied de verrichtingen, of sommige ervan, zullen moeten plaatsvinden, zijn bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis/1 tot 1369bis/10 betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 16°, 17° en 18°. ]2

   Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg [1 of van de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 ]1 gevestigd in de zetel van een hof van beroep waarbinnen de verrichtingen, of sommige ervan, zullen moeten plaatsvinden, zijn bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 575, § 1.

§ 4. [2 Enkel de voorzitter van de [4 ondernemingsrechtbank ]4 van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel XVII.14, §§ 1 en 2 van het Wetboek van economisch recht, die een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, bedoeld in artikel 574, 11°, 14° en 15° beoogt te staken. ]2

   [2 Enkel de voorzitters van de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 gevestigd in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel XVII.14, §§ 1 en 2 van het Wetboek van economisch recht, die een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, bedoeld in artikel 574, 3°, 16°, 17° en 18° beoogt te staken. ]2

   Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg of van de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op [1 artikel 77quinquies of ]1 artikel 87 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en op artikel 12sexies van de wet van 31 augustus 1998 tot omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, die een inbreuk op een in deze wetten bedoeld intellectueel eigendomsrecht beoogt te staken.

§ 5. Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg of de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel 87bis van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en op artikel 12quater van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken.

§ 6. Enkel de rechtbanken van eerste aanleg of de [4 ondernemingsrechtbanken ]4 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep tegen een beslissing door de vrederechter gewezen met betrekking tot een geschil inzake de intellectuele eigendomsrechten en de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in artikel 575, §§ 1 en 2.

[2 § 7. [3 ... ]3 ]2

(1)<W 2009-12-11/03, art. 3, 186; Inwerkingtreding : 01-04-2010> (2)<W 2014-04-10/77, art. 8, 239; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (voir AR 2014-04-19/61, art. 1)> (3)<W 2016-06-29/01, art. 66, 255; Inwerkingtreding : 16-07-2016> (4)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 633quinquies/1

[1 § 1. Enkel de [2 ondernemingsrechtbanken ]2 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 574, 22°, bedoelde vorderingen inzake het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim.

§ 2. Enkel de voorzitters van de [2 ondernemingsrechtbanken ]2 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen inzake het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim bedoeld in artikel 574, 22°, ingesteld op grond van artikel 584.

§ 3. Enkel de voorzitters van de [2 ondernemingsrechtbanken ]2 die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering als bedoeld in artikel 589, 20°, die het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim beoogt te staken of te verbieden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/18, art. 34, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 633sexies

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Enkel de [1 familierechtbank ]1 die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind, naar gelang van het geval, aanwezig is of zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip van de neerlegging of van de toezending van het verzoekschrift, is bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 1322bis bedoelde verzoeken.

   Wanneer de procedure in het Duits wordt gevoerd, is evenwel alleen de [1 familierechtbank ]1 te Eupen bevoegd.

§ 2. Als het kind niet in België aanwezig is, wordt het verzoekschrift neergelegd bij of toegezonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de verweerder zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.

   Wanneer de procedure in het Duits wordt gevoerd, is evenwel alleen de [1 familierechtbank ]1 te Eupen bevoegd.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 145, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014, voir W 2014-05-08/02, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 633septies

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 4; Inwerkingtreding : 01-07-2007> [2 Onverminderd artikel 1322decies, § 4, tweede tot zesde lid, is enkel de familierechtbank die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 1322decies bedoelde verzoeken. ]2

   Wanneer de procedure in het Duits wordt gevoerd, is evenwel alleen de [1 familierechtbank ]1 van eerste aanleg te Eupen bevoegd.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 146, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie W 2014-05-08/02, art. 65, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 102, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 633octies

[1 De rechtbank van eerste aanleg te Brussel is als enige bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-06-02/11, art. 7, 179; Inwerkingtreding : 24-06-2010>
Art. 633novies

[1 Onverminderd de bevoegdheid van de rechtbanken bedoeld in artikel 624 is de rechtbank van eerste aanleg van de woonplaats van de eiser eveneens bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 41°. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-06-02/40, art. 3, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2012 (zie KB 2012-08-25/01, art. 1)
Art. 633decies

[1 De rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Antwerpen, is als enige bevoegd om kennis te nemen van de beroepen bedoeld in artikel 39 van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een onderzoeksraad voor de scheepvaart ingesteld door de in artikel 2 van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een onderzoeksraad voor de scheepvaart bedoelde bemanningsleden van de zeeschepen bedoeld in artikel 1, 1° en 3°, van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een onderzoeksraad voor de scheepvaart.

   De rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Brugge, is als enige bevoegd om kennis te nemen van de beroepen bedoeld in artikel 39 van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een onderzoeksraad voor de scheepvaart ingesteld door de in artikel 2 van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een onderzoeksraad voor de scheepvaart bedoelde bemanningsleden van de zeeschepen bedoeld in artikel 1, 2°, van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een onderzoeksraad voor de scheepvaart. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-24/95, art. 34, 232; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art. 634

De regels betreffende de tegenvorderingen, de vorderingen tot tussenkomst, de aanhangigheid en de samenhang, zoals zij bepaald zijn in de artikelen 563, 564, 565 en 566, zijn van toepassing op de territoriale bevoegdheid.

Art. 635

<hersteld bij W 2006-05-17/36, art. 42, 138; Inwerkingtreding : 01-02-2007> [1 § 1. ]1 De strafuitvoeringsrechtbanken zijn bevoegd voor [1 de tot één of meerdere vrijheidsstraffen veroordeelden ]1 die gedetineerd zijn in de strafinrichtingen in het rechtsgebied van het hof van beroep waarin zij zijn gevestigd, behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen. Zij blijven bevoegd voor elke beslissing tot op het moment van de definitieve invrijheidstelling.

   Indien evenwel de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank het, in uitzonderlijke gevallen, voor een bepaalde veroordeelde aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere strafuitvoeringsrechter of een strafuitvoeringsrechtbank, neemt hij een met redenen omklede beslissing nadat die andere strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht.

   Ingeval de strafuitvoeringsmodaliteit is herroepen, is de bevoegde strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank deze van de plaats van opsluiting.

   De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank van de woonplaats, of bij gebreke daarvan, van de verblijfplaats van de veroordeelde die niet is gedetineerd, is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van een veroordeelde die niet gedetineerd is.

[1 § 2. Behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen ressorteren de geïnterneerde personen onder de bevoegdheid van de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank die gevestigd is in het rechtsgebied van het hof van beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht dat de internering heeft bevolen zich bevindt.

   Indien interneringen werden bevolen in verschillende rechtsgebieden, is de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd uit het rechtsgebied waar de oudste actieve internering werd uitgesproken, in zoverre de geïnterneerde persoon nog niet definitief is vrijgesteld.

   Indien evenwel de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank het, in uitzonderlijke gevallen, voor een bepaalde geïnterneerde persoon aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank, neemt zij een met redenen omklede beslissing nadat die andere kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht.

§ 3. De kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank, die overeenkomstig § 1 bevoegd is voor de tot één of meerdere vrijheidsstraffen veroordeelde, is bevoegd voor de procedure bedoeld in titel Vbis van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering. ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 124, 254; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 261, zevende en achtste lid>
Art. 635bis

[1 De strafuitvoeringsrechter die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in het rechtsgebied waarin de zetel van het strafgerecht is gevestigd dat de in kracht van gewijsde gegane veroordeling heeft uitgesproken is bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken als bedoeld in artikel 464/20 van het Wetboek van Strafvordering, alsook om uitspraak te doen in de geschillen bedoeld in de artikelen 464/36, 464/38 en 464/40 van het Wetboek van Strafvordering en in [2 artikel 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]2.

   Wanneer evenwel de veroordeling in het Duits is uitgesproken is uitsluitend de strafuitvoeringsrechter te Luik bevoegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 9, 219; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2018-02-04/04, art. 55, 280; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 636

[1 Indien een rechtbank verdeeld is in afdelingen en de wet de territoriale bevoegdheid toewijst aan een rechtbank die gevestigd is in de zetel van een hof van beroep, dan is de afdeling die gevestigd is in de zetel van een hof van beroep territoriaal bevoegd, voor zover deze afdeling ook over de nodige volstrekte bevoegdheid beschikt. Indien dit laatste niet het geval is, is de bevoegde afdeling deze met de nodige volstrekte bevoegdheid die het dichtst gevestigd is bij de zetel van het hof van beroep. ]1

(1)<hersteld door W 2013-12-01/01, art. 104, 218; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
Art. 637

De rechtsvordering wegens aanvaring tussen zeeschepen of tussen zeeschepen en binnenschepen kan alleen worden ingesteld:
a) hetzij voor de rechtbank van de gewone verblijfplaats van de verweerder of van een der zetels van zijn bedrijf;
b) hetzij voor de rechtbank van de plaats waar beslag is gelegd op het schip van de verweerder of op een ander schip dat aan dezelfde verweerder toebehoort, ingeval dit beslag geoorloofd is, of van de plaats waar dit beslag had kunnen geschieden en de verweerder een borg of een andere waarborg heeft gesteld;
c) hetzij voor de rechtbank van de plaats van de aanvaring, wanneer deze heeft plaatsgehad in havens en reden of in de binnenwateren.

Art. 638

(Opgeheven ) <W 2004-07-16/31, art. 139, 8°, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 638bis

[1 Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel, worden de in deze titel vernoemde begrippen " voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel ", " voorzitter van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 te Brussel " of " voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel ", gelezen als " voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel ", " voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige [2 ondernemingsrechtbank ]2 te Brussel ", " voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/36, art. 41, 199; Inwerkingtreding : 31-03-2014, zie art. 61, L1 en L2> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
TITEL IV. _ Regeling van geschillen van bevoegdheid.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen.
Art. 639

Wanneer de bevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, betwist wordt, kan de eiser, vóór de sluiting van de debatten, vorderen dat de zaak naar de arrondissementsrechtbank wordt verwezen voor beslissing over het middel.

   De zaak wordt voor deze rechtbank gebracht zonder andere formaliteiten dan de vermelding van de verwijzing op (het [1 zittingsblad ]1 ) en de overzending van het dossier van de rechtspleging [2 met, in voorkomend geval, het in artikel 725bis bedoelde familiedossier waarin het dossier van de rechtspleging is opgenomen, ]2 aan de voorzitter van de rechtbank door toedoen van de griffier. <W 2006-07-10/39, art. 24, 140; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013>

   Heeft de eiser, op de exceptie van onbevoegdheid door de verweerder voorgedragen, geen verwijzing gevorderd overeenkomstig het eerste lid, dan doet de rechter voor wie de zaak aanhangig is, uitspraak over de bevoegdheid.

   Deze bepaling is ook toepasselijk wanneer het hoger beroep tegen een beslissing van de vrederechter gebracht wordt voor de rechtbank van eerste aanleg of de [3 ondernemingsrechtbank ]3 die zitting houdt in hoger beroep, en de bevoegdheid van de rechtbank wordt betwist. De verwijzing naar de arrondissementsrechtbank wordt gelast op verzoek van de aanlegger in beroep.

   De arrondissementsrechtbank is niet bevoegd inzake de rechtsmacht van de hoven en de rechtbanken.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 30, 224; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 147, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 640

Wanneer een rechter ambtshalve een middel dient aan te voeren dat uit zijn onbevoegdheid voortkomt , gelast hij de verwijzing van de zaak naar de arrondissementsrechtbank opdat over het middel beslist wordt.

Art. 641

Dadelijk na ontvangst van het dossier bepaalt de voorzitter van de arrondissementsrechtbank dag en uur van de zitting waarop de partijen , binnen de gewone termijn van dagvaarding in kort geding , voor de rechtbank moeten verschijnen om over het middel te horen beslissen.

   De griffier roept de partijen op per gerechtsbrief. Hij geeft tegelijkertijd kennis ervan aan hun advocaten bij gewone brief.

   De rechtbank doet onverwijld uitspraak , het advies van het openbaar ministerie gehoord.

Art. 642

Tegen de beslissingen van de arrondissementsrechtbank inzake bevoegdheid , zelfs bij verstek gegeven , staat alleen voorziening open voor de procureur-generaal bij het hof van beroep.

   Die voorziening wordt ingesteld bij een verzoekschrift dat binnen vijftien dagen na de uitspraak van het vonnis ter griffie van het Hof van Cassatie wordt ingediend , en de griffier van het hof zendt bij gerechtsbrief een afschrift ervan aan de rechter voor wie de zaak aanhangig is , en aan de partijen. De voorziening schorst de rechtspleging voor de rechter voor wie de zaak aanhangig is.

   De partijen beschikken over een termijn van acht dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van het afschrift van de voorziening, om aan het Hof van Cassatie hun opmerkingen te zenden in de vorm van een memorie, zonder dat er een advocaat bij het Hof van Cassatie dient aangesteld te worden, noch debatten ter zitting dienen gehouden te worden.

   De griffier zendt een afschrift van het arrest aan de voorzitter van de arrondissementsrechtbank, aan de rechter voor wie de zaak aanhangig is en aan de partijen.

Art. 643

<W 24-06-1970, art. 8> In de gevallen waarin een exceptie van onbevoegdheid aanhangig kan worden gemaakt voor de rechter in hoger beroep, beslist deze over het middel en verwijst de zaak, indien daartoe grond bestaat, naar de bevoegde rechter (in hoger beroep ). <W 1992-08-03/31, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 1993-01-01>

Art. 644

Verwijzing wegens aanhangigheid of samenhang belet niet dat, indien daartoe grond bestaat, de rechter naar wie de zaak is verwezen, de artikelen 639 en 640 toepast.

HOOFDSTUK II. _ Regeling van rechtsgebied.
Art. 645

Regeling van rechtsgebied in burgerlijke zaken heeft plaats, wanneer er strijdigheid is tussen in kracht van gewijsde gegane beslissingen van twee of meer rechters over dezelfde vordering of over samenhangende vorderingen.

Art. 646

De vordering tot regeling van rechtsgebied wordt bij het Hof van Cassatie ingediend bij verzoekschrift.

   Het Hof van Cassatie beslist of er grond bestaat tot regeling van rechtsgebied en machtigt de eiser in voorkomend geval om te dien einde te dagvaarden; het kan de opschorting van de uitwerking van elke begonnen rechtspleging bevelen.

   Het arrest wordt door de eiser aan de partijen of aan hun lasthebbers betekend binnen een maand te rekenen van de dag van het arrest. Het exploot van betekening bevat dagvaarding om voor het hof te verschijnen, volgens de gewone regels voor de dagvaardingen.

   Heeft de eiser niet binnen gezegde termijn van één maand gedagvaard, dan is hij vervallen van de regeling van rechtsgebied zonder dat dit dient gelast te worden en de schorsing verliest van rechtswege haar uitwerking.

Art. 647

Het Hof van Cassatie vernietigt de rechtsplegingen gevoerd voor de rechters aan wie het de zaak onttrekt en, indien daartoe grond bestaat, verwijst het de partijen naar de rechter tot wie de partijen zich niet hadden gewend.

   De eiser die in het ongelijk wordt gesteld, kan tot schadevergoeding worden veroordeeld.

HOOFDSTUK III. _ Onttrekking van de zaak aan de rechter.
Art. 648

Vordering tot onttrekking van de zaak aan de rechter kan worden ingesteld:
1° op grond van bloed- of aanverwantschap;
2° wegens wettige verdenking;
3° uit oorzaak van openbare veiligheid;
4° wanneer de rechter (gedurende meer dan zes maanden ) verzuimt de zaak te berechten die hij in beraad heeft genomen. <W 2005-12-06/55, art. 2, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006>

Art. 649

Onttrekking aan de rechter wegens bloed- en aanverwantschap kan gelast worden, op verzoek van een partij:
1° wanneer een partij twee bloed- of aanverwanten tot de derde graad heeft (onder de rechters in de rechtbank van eerste aanleg of de rechters in de arbeidsrechtbank of de rechters in sociale zaken of de rechters in de [1 ondernemingsrechtbank ]1 of de rechters in handelszaken of onder de raadsheren in het hof van beroep of de raadsheren in het arbeidshof of de raadsheren in sociale zaken, ) ofwel wanneer zij een bloedverwant in die graad heeft onder de hiervorengenoemde rechters of raadsheren in de rechtbank of in het hof en zelf daarvan deel uitmaakt; <W 1998-03-12/38, art. 2, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12>
2° wanneer (een partij ) een bloed- of aanverwant in dezelfde graad heeft onder de werkende of plaatsvervangende vrederechters of politierechters van het kanton of wanneer zij zelf werkend of plaatsvervangend vrederechter of (rechter in de politierechtbank ) van het kanton is. <W 1998-03-12/38, art. 2, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12> <W 2001-03-13/36, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 30-03-2001>

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 650

Iedere partij kan op grond van wettige verdenking vorderen dat de zaak aan de rechter wordt onttrokken.

Art. 651

Alleen de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie kan op grond van openbare veiligheid vorderen dat de zaak aan de rechter wordt onttrokken.

Art. 652

<W 2005-12-06/55, art. 3, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006> Wanneer de rechter gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak te berechten die hij in beraad heeft genomen, kunnen de procureur-generaal bij het hof van beroep alsook iedere partij vorderen dat de zaak aan de rechter wordt onttrokken.

Art. 653

De vordering tot onttrekking van de zaak aan de rechter wordt ingesteld bij een met redenen omkleed (en door een advocaat ) en ondertekend verzoekschrift dat ter griffie van het Hof van Cassatie wordt ingediend. <W 1998-03-12/38, art. 3, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 654

De vordering tot onttrekking van de zaak aan de rechter heeft schorsende kracht.

   De griffier van het hof bericht binnen vierentwintig uren aan de griffier van de rechter tegenover wie onttrekking wordt gevorderd, dat het verzoekschrift is ingediend. Het dossier van de rechtspleging wordt ten spoedigste toegezonden aan de griffie van het Hof van Cassatie.

Art. 655

<Hersteld bij W 2005-12-06/55, art. 4, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006> In het in artikel 648, 4°, bedoelde geval wordt binnen acht dagen na de indiening van het verzoekschrift, hiervan door de griffier kennis gegeven aan de rechter tegenover wie onttrekking wordt gevorderd, aan diens korpschef alsook aan de niet verzoekende partijen.

   Die partijen en de rechter dienen, binnen acht dagen na de kennisgeving, bij de griffie van het hof hun opmerkingen in in de vorm van een memorie alsook alle stukken die zij nuttig achten. Het hof doet onmiddellijk einduitspraak na inzage van het verzoekschrift, van de opmerkingen en van de bewijsstukken.

   De griffier van het hof zendt bij gerechtsbrief aan de rechter tegenover wie onttrekking wordt gevorderd, aan zijn korpschef, aan de nieuwe geadieerde rechter, aan zijn korpschef en aan de partijen, of, in voorkomend geval, aan hun advocaten, een niet ondertekend afschrift van de einduitspraak over de vordering tot onttrekking.

Art. 656

<L 1998-03-12/38, art. 4, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12> (In de in artikel 648, 1 tot 3, bedoelde gevallen, is de volgende procedure van toepassing : ) <W 2005-12-06/55, art. 5, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006>

   Na inzage van het verzoekschrift en van de bewijsstukken doet het Hof van Cassatie onmiddellijk einduitspraak indien het verzoek kennelijk onontvankelijk is.

   (lid 3 opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 4, 150; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   (lid 4 opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 4, 150; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   Wanneer het verzoek niet kennelijk onontvankelijk is, beveelt het Hof ten spoedigste en uiterlijk binnen acht dagen :
1° a dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de vrederechter of de rechter in de politierechtbank tegen wie onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen;
b dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang van het gerecht waartegen onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn, een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen in overleg met de leden van het gerecht die met naam worden vermeld en deze verklaring mede ondertekenen; <W 2001-06-10/75, art. 2, 095; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
2° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de niet-verzoekende partijen en dat hun de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van hun conclusies ter griffie en de dag van verschijning voor het Hof; deze dag van verschijning vindt plaats uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van het verzoekschrift;
3° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan het openbaar ministerie bij het gerecht waartegen onttrekking wordt gevorderd en dat de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van zijn advies, indien het Hof dit nodig acht;
4° dat een van de raadsheren die in het arrest wordt aangewezen, op een bepaalde dag verslag uitbrengt.

   In afwijking van artikel 478 worden de conclusies ondertekend door een advocaat. De conclusies en, in voorkomend geval, het advies van het openbaar ministerie, worden ten laatste op de dag van de neerlegging ter griffie meegedeeld aan de partijen.

   De griffier van het Hof zendt bij gerechtsbrief aan de rechter bedoeld (in het vijfde lid,1° ), aan elke partij of, in voorkomend geval, aan hun advocaten, een niet-ondertekend afschrift van de einduitspraak over de vordering tot onttrekking. <W 2005-12-06/55, art. 5, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006>

Art. 657

(Opgeheven ) <L 1998-03-12/38, art. 5, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12>.

Art. 658

Het arrest tot onttrekking van de zaak beveelt de verwijzing naar de rechter die het aanwijst.

   De verwijzing geschiedt:
van een rechtbank naar een andere [1 ... ]1;
van een hof van beroep naar een ander hof van beroep en van een arbeidshof naar een ander arbeidshof.

   Is de onttrekking gelast krachtens artikel 652, dan kan het hof de zaak ook verwijzen naar dezelfde rechtbank die anders is samengesteld.

   Het Hof kan bovendien de handelingen vernietigen die voor de uitspraak van de beslissing zijn verricht door rechters aan wie de zaak onttrokken is. <W 1998-03-12/38, art. 6, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12> <W 2001-06-10/75, art. 3, 095; Inwerkingtreding : 02-10-2001>

   (In het in artikel 648, 4°, bedoelde geval ziet de korpschef van de magistraat naar wie de zaak wordt verwezen, erop toe dat er binnen de maand van kennisgeving van het arrest van onttrekking een rechtsdag wordt bepaald, zo nodig op een zitting die hieraan speciaal is gewijd. ) <W 2005-12-06/55, art. 6, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006>

(1)<W 2013-05-23/20, art. 2, 207; Inwerkingtreding : 01-08-2013>
Art. 659

Het arrest dat een vordering tot onttrekking van de zaak heeft afgewezen, levert geen beletsel op voor het instellen van een nieuwe vordering wegens feiten die zich sedert de uitspraak hebben voorgedaan.

HOOFDSTUK IV. _ Bepalingen aan de vorige hoofdstukken gemeen.
Art. 660

Behalve wanneer het voorwerp van de vordering niet tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoort, verwijst iedere beslissing betreffende de bevoegdheid de zaak zo nodig naar de bevoegde rechter die zij aanwijst.

   De beslissing bindt de rechter naar wie de vordering wordt verwezen, met dien verstande dat zijn recht om over de rechtsgrond van de zaak te oordelen onverkort blijft.

Art. 661

Binnen acht dagen na de uitspraak van de beslissing zendt de griffier het dossier van de rechtspleging aan de griffier van de rechter naar wie de zaak is verwezen.

   Van de beslissing tot verwijzing of tot onttrekking van de zaak voegt hij er zoveel exemplaren bij als er partijen in het geding zijn.

Art. 662

De zaak wordt ambtshalve en zonder kosten op de rol gebracht van de rechter naar wie zij verwezen is.

   De partijen worden op verzoek van een van hen door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om te verschijnen op de plaats, de dag en het uur van de zitting waarop de zaak zal voorkomen. Bij deze oproeping wordt een afschrift van de beslissing van verwijzing gevoegd. De griffier meldt zulks op dezelfde wijze aan de advocaten van de partijen bij gewone brief.

   Het geding wordt voortgezet in de staat waarin het zich laatstelijk bevond.

Art. 663
Deel IV : BURGERLIJKE RECHTSPLEGING.
EERSTE BOEK_ RECHTSBIJSTAND.
HOOFDSTUK I. - Omschrijving. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 2; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 664

Rechtsbijstand bestaat erin degenen die niet over de nodige [1 bestaansmiddelen ]1 beschikken om de kosten van rechtspleging, zelfs van een buitengerechtelijke rechtspleging, te bestrijden, geheel of ten dele te ontslaan van de betaling van de (diverse rechten ), registratie-, griffie- en uitgifterechten en van de andere kosten welke deze rechtspleging medebrengt. Hij verschaft aan de betrokkene ook kosteloos de tussenkomst van openbare en ministeriele ambtenaren onder de hierna bepaalde voorwaarden. <W 2006-12-19/33, art. 66, 083 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

   (Hij biedt de betrokkene tevens de mogelijkheid kosteloos bijstand te genieten van een technisch adviseur bij gerechtelijke deskundigenonderzoeken. ) <W 2006-07-20/39, art. 10, 076; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

(1)<W 2016-07-06/01, art. 15, 146; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 3; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 665

Rechtsbijstand kan worden verleend:
1° voor alle handelingen betreffende vorderingen die voor een rechter van de rechterlijke orde, een administratieve rechtbank of een scheidsgerecht moeten worden gebracht of er aanhangig zijn;
2° voor handelingen betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten;
3° voor rechtsplegingen op verzoekschrift;
4° voor de proceshandelingen die behoren tot de bevoegdheid van een lid van de rechterlijke orde of waarbij een openbare of een ministeriele ambtenaar moet optreden.
(voor procedures van [1 buitengerechtelijke ]1 of gerechtelijke bemiddeling, die geleid worden door een bemiddelaar die erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie. ) <W 2005-02-21/36, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>
(6° voor alle buitengerechtelijke procedures die opgelegd zijn bij wet of door de rechter;
7° voor de tenuitvoerlegging van authentieke akten in andere lidstaten van de Europese Unie in het kader van artikel 11 van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen, onder de in deze richtlijn bepaalde voorwaarden. ) <W 2006-07-01/72, art. 12, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
(8° voor bijstand van een technisch adviseur bij gerechtelijke deskundigenonderzoeken. ) <W 2006-07-20/39, art. 11, 076; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

(1)<W 2018-06-18/03, art. 207, 167; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 666

Wanneer vermoed wordt dat het actief van een faillissement ontoereikend zal zijn om de eerste vereffeningskosten te dekken, beveelt de rechter voor wie de zaak aanhangig is, ambtshalve of op verzoek van de curator de kosteloze rechtspleging.

   De kosteloosheid wordt ook verleend voor handelingen en rechtsplegingen tot bewaring van recht, totdat de termijn van veertig dagen, te rekenen van het vonnis van faillietverklaring, is verstreken.

Art. 667

[1 Rechtsbijstand wordt verleend aan de personen van Belgische nationaliteit, indien zij aantonen dat hun bestaansmiddelen ontoereikend zijn. [2 Om te bepalen dat personen over ontoereikende bestaansmiddelen beschikken, zijn de artikelen 508/13/1 en 508/13/2 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de woorden "het bureau voor juridische bijstand" moeten worden gelezen, naargelang van het geval, als "het bureau voor rechtsbijstand" of "de rechter". ]2 De aanvragen in verband met zaken die kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond lijken, worden geweigerd.

   De beslissing van het bureau voor juridische bijstand waarbij gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand wordt verleend, vormt het bewijs voor ontoereikende bestaansmiddelen.

   Een jaar na de beslissing van het bureau voor juridische bijstand kan het bureau voor rechtsbijstand of de rechter die de rechtsbijstand verleent nagaan of de voorwaarden van ontoereikende bestaansmiddelen nog steeds gelden.

   In het geval waarin het bureau voor juridische bijstand een einde maakt aan de juridische tweedelijnsbijstand op grond van het feit dat de begunstigde niet langer voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 508/13, zendt de advocaat deze beslissing onverwijld over aan het bureau voor rechtsbijstand of aan de bevoegde rechter. ]1

(1)<W 2016-07-06/01, art. 16, 146; Inwerkingtreding : onbepaald en ten laaste op 01-09-2016> (2)<W 2020-07-31/02, art. 10, 180; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 668

<W 15-12-1980, art. 90> Rechtsbijstand kan onder dezelfde voorwaarden worden verleend aan :
a vreemdelingen, overeenkomstig de internationale verdragen;
b onderdanen van een Lid-Staat van de Raad van Europa;
c enig ander vreemdeling die op regelmatige wijze in België zijn gewone verblijfplaats heeft of die op regelmatige wijze verblijft in één van de lidstaten van de Europese Unie; <W 2006-07-01/72, art. 14, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
d alle vreemdelingen, in de procedures waarin is voorzien bij de wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijft, de vesting en de verwijdering van vreemdelingen;
[1 e alle vreemdelingen die op onregelmatige wijze in België hun verblijfplaats hebben onder voorwaarde dat zij een poging hebben ondernomen hun verblijf in België te regulariseren, dat hun vordering hoogdringend is en dat het gaat om vragen betreffende de uitoefening van een fundamenteel recht. ]1

(1)<W 2016-07-06/01, art. 17, 146; Inwerkingtreding : 24-07-2016>
HOOFDSTUK III. - Rechtspleging. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 4; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 669

Wanneer aan de verzoeker rechtsbijstand wordt verleend, kan daaraan, al naar gelang van het bedrag van zijn [2 bestaansmiddelen ]2, de voorwaarde worden verbonden dat hij een som, te bepalen in de beslissing die de bijstand verleent, in handen van de [1 bevoegde ontvanger van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen ]1 zal storten.

(1)<W 2016-07-01/01, art. 93, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Zie ook art. 108> (2)<W 2016-07-06/01, art. 18, 146; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 670

Het verzoek om rechtsbijstand wordt gebracht voor het bureau van de rechtbank waarvoor het geschil aanhangig moet worden gemaakt of, naar gelang van het geval, van de plaats waar de handeling moet worden verricht.

   Het wordt evenwel ingediend bij het bureau van het Hof van Cassatie, bij het bureau van het hof van beroep of van het arbeidshof, de vrederechter of de politierechtbank, wanneer het geschil tot hun bevoegdheid behoort of de te verrichten handeling aan hun rechtsmacht onderworpen is.

Art. 671

Rechtsbijstand wordt alleen verleend voor de proceshandelingen die moeten worden verricht en voor de gewone afschriften van of de uittreksels uit de stukken die moeten worden voorgebracht vóór de rechter voor wie het geschil aanhangig is of wordt gemaakt, de betekening van de eindbeslissing daaronder begrepen. Rechtsbijstand dekt eveneens de kosten en het ereloon van de bemiddelaar in het kader van een gerechtelijke of [1 buitengerechtelijke ]1 bemiddeling die geleid wordt door een bemiddelaar die erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie alsmede de kosten en het ereloon van de technisch adviseurs die de partijen bijstaan in het kader van door een rechter bevolen deskundigenonderzoeken. <W 2005-02-21/36, art. 3, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005> <W 2006-07-20/39, art. 12, 076; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

   In geval van hoger beroep of voorziening in cassatie wordt het verzoek om bijstand gedaan aan het bureau van de rechtbank of van het hof waar het rechtsmiddel wordt ingesteld.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 208, 167; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 672

De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen rechtsbijstand aanvragen bij een, zelfs mondeling gedaan, verzoek aan de rechter voor wie de vervolging aanhangig is.

Art. 672bis

<Ingevoegd bij W 1998-01-07/63, art. 3; Inwerkingtreding : 04-04-1998> Ingeval de vraag bedoeld in de artikelen 671 en 672 wordt gedaan samen met het verzoek bedoeld in artikel 674bis, wordt die vraag gebracht voor de bevoegde rechter en volgens de rechtspleging van dit laatste artikel.

Art. 673

In spoedeisende gevallen en in alle zaken kan de voorzitter van de rechtbank of van het hof en, gedurende het geding, de rechter voor wie de zaak aanhangig is, op een zelfs mondeling gedaan verzoek rechtsbijstand verlenen voor de handelingen die zij bepalen.

Art. 674

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/72, art. 15, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 674bis

<Ingevoegd bij W 1998-01-07/63, art. 2; Inwerkingtreding : 04-04-1998> § 1. In strafzaken kunnen de verdachte, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, de burgerlijke partij en ieder die zich op grond van het dossier zou kunnen beroepen op een nadeel, om rechtsbijstand verzoeken met het oog op het verkrijgen van afschriften van stukken uit het dossier.

§ 2. Het verzoek wordt door middel van een verzoekschrift gebracht :
1° voor de voorzitter van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling wanneer de procureur des Konings of de procureur-generaal, in voorkomend geval, de regeling van de rechtspleging vordert;
2° voor de politierechtbank of voor de voorzitter van de kamer van de correctionele rechtbank, wanneer de verdachte is gedagvaard of is opgeroepen bij proces-verbaal zoals voorzien bij artikel 216quater van het Wetboek van Strafvordering;
3° voor de voorzitter van de kamer van het hof van beroep;
4° voor de voorzitter van het hof van assisen.
(5° voor de voorzitter van de kamer van de correctionele rechtbank of de voorzitter van de kamer van het hof van beroep die in hoger beroep kennis neemt van de strafvordering. ) <W 2003-01-06/31, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-03-2003>

   (lid 2 opgeheven ) <W 2003-01-06/31, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-03-2003>

§ 3. Wanneer de regeling van de rechtspleging is gevorderd door de procureur des Konings of de procureur-generaal, in voorkomend geval, wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften uit het dossier, op straffe van verval, wat betreft de opgeroepen partijen, uiterlijk op de eerste zitting ingediend.

§ 4. Wanneer de zaak zonder verwijzingsbeschikking voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank, dan wel, in geval van toepassing van artikel 479 en volgende van het Wetboek van Strafvordering, voor het hof van beroep wordt gebracht, wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier, op straffe van verval, binnen acht dagen na de dagvaarding of de oproeping ingediend.

   De tekst van het eerste lid van deze paragraaf wordt in de dagvaarding of de oproeping vermeld.

   (Wanneer de strafvordering in hoger beroep aanhangig wordt gemaakt voor de correctionele rechtbank of het hof van beroep wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier, op straffe van verval, binnen acht dagen na de verklaring van hoger beroep ingediend. Indien hoger beroep wordt ingesteld door het openbaar ministerie of door de burgerlijke partij, zonder dat de beklaagde hoger beroep heeft ingesteld, wordt het verzoek om rechtsbijstand op straffe van verval binnen acht dagen na de dagvaarding ingediend.

   De tekst van het derde lid van deze paragraaf wordt in de dagvaarding in hoger beroep vermeld. <W 2003-01-06/31, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-03-2003>

§ 5. Behoudens indien hij kan aantonen dat hij niet tijdig in kennis is gesteld, moet ieder die zich op grond van het dossier zou kunnen beroepen op een nadeel, op straffe van verval zijn verzoekschrift indienen, uiterlijk de vijfde dag vóór de eerste zitting waarop het vonnisgerecht kennis neemt van de strafvordering.

§ 6. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat. Het wordt, al naar gelang van het geval, ter zitting of ter griffie neergelegd, dan wel bij ter post aangetekende brief aan de griffie toegestuurd. De datum vermeld op het bewijs van afgifte van het verzoekschrift aan de postdienst geldt als datum van neerlegging. Het mondelinge verzoek wordt ter zitting gedaan en daarvan wordt melding gemaakt op het (het [1 zittingsblad ]1 ); <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)>

   het kan ook bij verklaring ter griffie ingediend worden. De door de griffier opgenomen verklaring wordt bij het dossier gevoegd.

   De verzoeker duidt de stukken aan waarvan hij een afschrift wenst zo hij de gelegenheid heeft gehad het dossier te raadplegen.

   Alleen van stukken die voorkomen in het dossier op het tijdstip waarop het verzoek wordt ingediend, kan een afschrift worden gevraagd. Bij het verzoek worden de stukken gevoegd die in artikel 676 worden vermeld.

§ 7. De behandeling van het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften geschiedt met gesloten deuren. Dit geschiedt op een latere zitting wanneer het verzoek is neergelegd of gedaan ter griffie. Wanneer het verzoek mondeling ter zitting wordt gedaan, geschiedt dit op de zitting waarop de rechter kennis neemt van de strafvordering.

   De voorzitter of de rechter beslist nadat de verzoeker of zijn advocaat en het openbaar ministerie zijn gehoord of daartoe de gelegenheid hebben gekregen.

   De voorzitter of de rechter kan het verzoek verwerpen of er gedeeltelijk dan wel geheel uitspraak over doen. In zijn beslissing wijst de voorzitter of de rechter de stukken aan waarvoor hij rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften toestaat.

§ 8. Degene wiens verzoek geheel of gedeeltelijk is ingewilligd, kan een nieuw verzoek indienen betreffende de stukken die later bij het dossier zijn gevoegd.

   Het verzoek wordt, op straffe van verval, ingediend uiterlijk de vijfde dag vóór de zitting van het vonnisgerecht.

   Worden na afloop van de termijn bedoeld in het tweede lid nieuwe stukken later bij het dossier gevoegd, dan geeft de griffier kosteloos een afschrift van deze stukken af aan de partijen aan wie voorheen reeds rechtsbijstand voor het verkrijgen van afschriften is verleend.

§ 9. De beslissing van de rechter inzake rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier is niet vatbaar voor verzet. Hoger beroep kan door de verzoeker of het openbaar ministerie worden ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren die begint te lopen vanaf de uitspraak.

   Hoger beroep wordt bij de griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen, ingesteld overeenkomstig de regels die in strafzaken van toepassing zijn.

   Het wordt binnen vijftien dagen na het instellen ervan behandeld :
1° door de raadkamer in geval van hoger beroep tegen de beslissing van de politierechtbank;
2° door de kamer van inbeschuldigingstelling in geval van hoger beroep tegen de beslissing van de raadkamer of de correctionele rechtbank.

§ 10. Tegen de beslissingen betreffende de rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier kan geen cassatieberoep worden ingesteld.

§ 11. De rechtspleging betreffende de rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier in strafzaken mag de normale berechting van de strafvordering niet vertragen.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 30, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 675

Voor de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [1 ondernemingsrechtbank ]1 richt de verzoeker aan het bureau een (schriftelijk verzoek ) in tweevoud, ondertekend door hem of door zijn advocaat (. Dit verzoek is aan geen andere formaliteiten onderworpen. De verzoeker ) kan ook mondeling aan het bureau zijn verzoek doen; in dat geval stelt de griffier een beknopte nota op waarin het onderwerp van het verzoek wordt uiteengezet. In beide gevallen voegt de verzoeker bij zijn aanvraag de stukken, voorgeschreven in artikel 676 of, in voorkomend geval, in artikel 677. <W 2006-07-01/72, art. 16, 1° en 2°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

   (Lid 2, 3, 4 en 5 opgeheven ) <W 2006-07-01/72, art. 16, 3°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

   (Voor de vrederechter mag rechtsbijstand worden toegestaan op eenvoudig schriftelijk of mondeling verzoek, waarbij de stukken bedoeld in artikel 676 of 677 worden gevoegd. ) <W 2006-07-01/72, art. 16, 4°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 676

<W 1998-11-23/34, art. 6, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2001> [1 Het bureau voor rechtsbijstand of de rechter, kan, hetzij aan de rechtzoekende hetzij aan derden, inclusief overheidsinstanties, alle informatie opvragen die nuttig wordt geacht, waaronder het laatste aanslagbiljet, om zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden van de rechtsbijstand zijn vervuld. ]1

   Voor de toepassing van deze bepaling kunnen de ambtenaren van het bestuur van financiën ontslagen worden van de geheimhouding die hun opgelegd is bij de gecoördineerde wetten op de inkomstenbelastingen.

(1)<W 2020-07-31/02, art. 11, 180; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 677

(Onverminderd artikel 508/17 en onverminderd de mogelijkheid om het verzoek in te dienen via de bevoegde autoriteiten in de zin van de in artikel 508/24, § 1, genoemde richtlijn, richt de verzoeker die in het buitenland verblijft zijn verzoek aan het bureau of de rechter, aan de hand van het formulier, bedoeld in artikel 16 van de in artikel 508/ 24, § 1, genoemde richtlijn. Hij voegt hierbij de stukken waaruit de stand van zijn [1 bestaansmiddelen ]1 blijkt,zoals zij vereist worden door de wet van het land waar hij verblijft. ) <W 2006-07-01/72, art. 17, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

   Indien de aangelegenheid in dat land niet bij de wet is geregeld of indien het niet mogelijk is zich naar de aldaar geldende wet te gedragen, voegt hij bij zijn aanvraag een verklaring, afgelegd vóór de Belgische consulaire ambtenaar van zijn verblijfplaats, waarin zijn verblijfplaats wordt vermeld en zijn bestaansmiddelen en lasten omstandig worden opgegeven.

(1)<W 2016-07-06/01, art. 18, 146; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 678

<W 2006-07-01/72, art. 18, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> Het bureau doet uitspraak op basis van de stukken. Het kan ook het verzoek onderzoeken.

   Voor dit onderzoek, kan het zich tot het openbaar ministerie wenden met een verzoek om verslag.

   Het bureau kan voor dit onderzoek de verzoeker in raadkamer oproepen. De oproeping wordt hem door de griffier bij gerechtsbrief gezonden.

   Het bureau doet uitspraak binnen acht dagen na de indiening van het verzoek.

   Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker.

   De behandeling geschiedt in raadkamer.

Art. 679

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/72, art. 19, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 680

Voor het bureau van het hof van beroep en van het arbeidshof wordt de rechtspleging gevolgd die bepaald is in de artikelen 675 tot (678 ). <W 2006-07-01/72, art. 20, 1°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

   (Lid 2 opgeheven ) <W 2006-07-01/72, art. 20, 2°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 681

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/72, art. 21, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 682

<W 2008-06-01/33, art. 2, 094; Inwerkingtreding : 26-06-2008> Voor het Bureau van het Hof van Cassatie wordt de rechtspleging gevolgd die bepaald is in de artikelen 675 tot 677. De behandeling geschiedt in raadkamer.

   Behalve wanneer het de memorie van antwoord op de voorziening betreft, spreekt het Bureau van het Hof van Cassatie zich, in de in artikel 478 bedoelde aangelegenheden, over de aanvraag tot rechtsbijstand pas uit na advies van een door de stafhouder van de Orde aangewezen advocaat bij het Hof te hebben ingewonnen. Het kan echter de aanvraag zonder dat voorafgaand advies verwerpen als het vaststelt dat, ofwel het verzoek om rechtsbijstand, ofwel de voorgenomen cassatievoorziening, kennelijk niet ontvankelijk is of gegrond is op een kennelijk niet ernstig middel of dat de einddatum van de termijn voor het instellen van de cassatievoorziening te dichtbij ligt om een advocaat bij het Hof nog de kans te geven het tijdig in te stellen.

   De beslissingen van het Bureau waarbij het verzoek wordt verworpen of de rechtsbijstand niet wordt toegekend, worden met redenen omkleed.

Art. 682bis

<Ingevoegd bij W 2008-06-01/34, art. 2; Inwerkingtreding : 26-06-2008> In spoedeisende gevallen doet de eerste voorzitter uitspraak over het verzoekschrift na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, zonder dat een voorafgaand advies van de advocaat bij het Hof van Cassatie vereist is en zonder dat de partijen moeten worden opgeroepen of gehoord.

Art. 683

De beslissingen zijn uitvoerbaar van rechtswege en op de minuut, niettegenstaande voorziening.

   (De verzoekende partij kan) kosteloos de uitgifte ervan verkrijgen.

Art. 684

Van de beslissing waarbij rechtsbijstand wordt verleend onder het in artikel 669 gemaakt voorbehoud, geeft de griffier kennis aan [1 de bevoegde ontvanger van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen ]1, die op zijn beurt de griffier verwittigt zodra de consignatie heeft plaatsgehad.

   Van deze consignatie maakt de griffier melding op de kant van de minuut van de beslissing.

(1)<W 2016-07-01/01, art. 94, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Zie ook art. 108>
Art. 685

Elke beslissing waarbij rechtsbijstand wordt verleend, wijst de openbare of ministeriële ambtenaren aan die hun dienst moeten verlenen.

Art. 686

Bij de aanvang van ieder gerechtelijk jaar maken de tuchtkamers van notarissen en van gerechtsdeurwaarders van het rechtsgebied een lijst op om de verdeling van de zaken onder de notarissen en de deurwaarders te regelen en zij zenden deze lijst aan de bureaus van eerste aanleg en van hoger beroep.

Art. 687

De dossiers betreffende de aanvragen om rechtsbijstand kunnen, naar gelang van het geval, aan een gemachtigde van de kamer van gerechtsdeurwaarders of aan een gemachtigde van de kamer van notarissen voor onderzoek worden voorgelegd, welke kamers een nota bij het dossier kunnen voegen. Die mededeling mag echter geen oorzaak zijn van vertraging in de behandeling van de zaken.

HOOFDSTUK IV. - Hoger Beroep. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 5; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 688

(Tegen de beslissingen van de vrederechters, van de politierechtbanken en van de bureaus voor rechtsbijstand van een rechtbank van eerste aanleg, van een arbeidsrechtbank of van een [1 ondernemingsrechtbank ]1 kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker. ) <W 2006-07-01/72, art. 24, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

   De procureur-generaal bij het hof van beroep kan de beslissingen van het bureau in hoger beroep naar het Hof van Cassatie verwijzen, doch uitsluitend wegens overtreding van de wet.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 689

<W 2006-07-01/72, art. 25, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> Hoger beroep wordt, op straffe van verval, binnen een maand na de kennisgeving van de uitspraak ingesteld bij een schriftelijk verzoek, dat bij de griffie van het gerecht in hoger beroep wordt ingediend. Dit verzoek is aan geen andere formaliteiten onderworpen dan de vermelding van de redenen, die op straffe van nietigheid is voorgeschreven.

   De rechtspleging die is bepaald in artikel 678 wordt gevolgd.

Art. 690

Voorziening in cassatie wordt ingesteld bij een verklaring, die binnen tien dagen na de uitspraak ter griffie van het Hof van Cassatie wordt afgelegd, met redenen omkleed moet zijn en binnen tien dagen na de dagtekening ervan aan (de verzoeker ) moet worden betekend, alles op straffe van nietigheid. <W 2006-07-01/72, art. 26, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

   De betekening geschiedt met dagvaarding om op de bepaalde dag te verschijnen vóór het Hof van Cassatie.

   De regels in strafzaken moeten worden in acht genomen.

HOOFDSTUK V. - Kosten. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 6; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 691

Indien (de verzoeker ) de taal niet verstaat, die wordt gebruikt voor het bureau in eerste aanleg of in hoger beroep, is in alle delen van het land de tussenkomst van een tolk verplicht. Deze kosten komen ten laste van het Rijk. <W 2006-07-01/72, art. 27, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 692

De reis- en verblijfkosten van de magistraten, openbare of ministeriële ambtenaren, de kosten en het ereloon van de deskundigen, het getuigengeld, overeenkomstig de regels in de hoofdstukken betreffende het deskundigenonderzoek en het getuigenverhoor gesteld, (de kosten en het ereloon van de bemiddelaar in het kader van een gerechtelijke of [1 buitengerechtelijke ]1 bemiddeling die geleid wordt door een bemiddelaar die erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie ), de kosten van opneming in de nieuwsbladen, wanneer de wet zulks voorschrijft of de rechter daartoe verlof geeft, de uitgaven en een vierde van het loon van de gerechtsdeurwaarders, alsmede de uitgaven van de andere openbare of ministeriële ambtenaren worden, ter ontlasting van hem die bijstand geniet, voorgeschoten op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. <W 2005-02-21/36, art. 4, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

   (De reiskosten gemaakt door hem die rechtsbijstand geniet wanneer zijn fysieke aanwezigheid ter terechtzitting bij de wet of door de rechter geboden is, worden, te zijner ontlasting, voorgeschoten op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.

   Hetzelfde geldt voor de kosten voor het tolken, indien de vreemdeling de taal van de rechtspleging niet begrijpt.

   Op dezelfde wijze zullen de kosten voor het vertalen van de stukken gevraagd door de wet of door de rechter voorgeschoten worden ter ontlasting van de vreemdeling, bedoeld in vorig lid. <W 2006-07-01/72, art. 28, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

   De Koning stelt zo nodig regels omtrent de toepassing van dit artikel.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 209, 167; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 692bis

<Ingevoegd bij W 2006-07-20/39, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De kosten en het ereloon van de technisch adviseurs die de partijen bijstaan bij door de rechter bevolen deskundigenonderzoeken worden, ter ontlasting van hem die bijstand geniet, voorgeschoten.

   De Koning bepaalt zo nodig het bedrag van deze kosten en dit ereloon en stelt regels vast volgens welke zij worden begroot, betaald en in voorkomend geval geïnd.

HOOFDSTUK VI. - Verhaal door de Staat. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 7; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 693

De emolumenten en het ereloon van de openbare en ministeriële ambtenaren, met uitzondering van een vierde van het loon van de gerechtsdeurwaarders, de in debet vereffende rechten en geldboeten en de door [1 de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen ]1 gedane voorschotten kunnen in alle gevallen worden verhaald op hem die rechtsbijstand heeft genoten, indien uitgemaakt wordt dat zich in zijn vermogen, [2 bestaansmiddelen ]2 of lasten een wijziging heeft voorgedaan sedert de beslissing waarbij hem rechtsbijstand is verleend, en hij derhalve in staat is te betalen.

   Dat verhaal kan bovendien hoofdelijk op de tegenpartij worden uitgeoefend, indien deze in de kosten veroordeeld is of indien in de loop van het geding een dading is aangegaan.

(1)<W 2016-07-01/01, art. 95, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Zie ook art. 108> (2)<W 2016-07-06/01, art. 18, 146; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 694

[1 Indien de tegenpartij van diegene die rechtsbijstand geniet, in de kosten wordt veroordeeld, doet de griffier binnen een maand aan de bevoegde ontvanger van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen een uittreksel uit het vonnis toekomen.

   In geval van dading zijn de partijen ertoe gehouden bij een aangetekende brief aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen mee te delen dat het geschil beëindigd is. Deze mededeling moet geschieden binnen zestig dagen nadat de overeenkomst getroffen is. Bij gebreke daarvan wordt aan elke partij een administratieve geldboete van ten minste vijftig euro opgelegd, welke kan worden gebracht op het dubbele van de gerechtskosten, door de administratie voorgeschoten. ]1

(1)<W 2016-07-01/01, art. 96, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Zie ook art. 108>
Art. 695

[2 De Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen verhaalt de eraan verschuldigde gelden overeenkomstig de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949. ]2

   [2 ... ]2.

   Wanneer het gaat om een faillissement waarvan het actief onvoldoende is om de kosten van de rechtspleging te dekken, dan worden de kosten en rechten in de volgende orde terugbetaald:
1° de voorschotten van de Staat;
2° de erelonen van de [1 curatoren ]1 en de openbare of ministeriële ambtenaren;
3° de aan de Staat verschuldigde rechten.

(1)<W 2014-05-05/09, art. 29, 129; Inwerkingtreding : 18-07-2014> (2)<W 2016-07-01/01, art. 97, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Zie ook art. 108>
Art. 696

Het voorschot, overeenkomstig artikel 669 gestort door hem die rechtsbijstand geniet, wordt gebruikt voor de betaling van de kosten en erelonen verschuldigd aan de gerechtsdeurwaarders, notarissen, deskundigen (, de bemiddelaars die erkend zijn door de in artikel 1727 bedoelde commissie ) en getuigen, naar de tijdsorde van de onderscheiden werkzaamheden. Blijft er van het voorschot bij afloop van het geding nog een deel over, dan wordt dit, na betaling van alle aan de schatkist toekomende rechten, teruggegeven aan hem die de bijstand heeft genoten, op overlegging van het bewijs dat het geding ten einde is. <W 2005-02-21/36, art. 5, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 697

De rechtsvordering tot verhaal van de aan de schatkist verschuldigde sommen verjaart door verloop van dertig jaren, te rekenen van de dag der registratie wanneer het in debet vereffende rechten betreft, en te rekenen van de dag waarop [1 de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen de betaling heeft gedaan, wanneer het voorschotten van deze administratie betreft ]1.

(1)<W 2016-07-01/01, art. 98, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Zie ook art. 108>
HOOFDSTUK VII. - Intrekking. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 8; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 698

Zolang de zaak niet ten einde is, kan de rechtsbijstand worden ingetrokken, indien hij alleen verkregen is op grond van onjuiste verklaringen of indien het gevorderde bij de akte van rechtsingang verschilt van wat in het verzoekschrift om rechtsbijstand is gevraagd.

   De vordering tot intrekking kan uitgaan van elke partij in het geding en van het openbaar ministerie. Zij wordt ingesteld bij een met redenen omkleed verzoekschrift en betekend met dagvaarding om op een bij beschikking te bepalen dag te verschijnen voor de rechtbank waarvoor het geschil aanhangig is. De partijen dienen in persoon te verschijnen indien de rechter het beveelt.

   Deze kan, indien hij het geraden acht, de vordering voor nadere inlichtingen zenden aan het bureau dat de bijstand heeft verleend. Hij gelast zodanige onderzoeksmaatregelen als hij dienstig oordeelt, en doet in laatste aanleg uitspraak over de vordering tot intrekking.

   De door de Staat voorgeschoten kosten, de voorlopig niet-geïnde rechten, de emolumenten en het ereloon van de openbare en ministeriële ambtenaren, behalve het reeds betaalde deel van het gerechtsdeurwaardersloon, kunnen onmiddellijk worden geëist van de partij aan wie de rechtsbijstand ontnomen is.

Art. 699

Hij die door bewust onjuiste verklaringen of door andere bedrieglijke middelen rechtsbijstand verkrijgt of tracht te verkrijgen zonder recht erop te hebben, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van 100 F tot 5 000 F, of met een van die straffen alleen.

   Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op deze misdrijven.

HOOFDSTUK VIII. - Grensoverschrijdende geschillen bedoeld in richtlijn 2003/8/EG. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 9; Inwerkingtreding : 10-08-2006>
Art. 699bis

<ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 10; Inwerkingtreding : 10-08-2006> Artikel 508/24 is van overeenkomstige toepassing op de grensoverschrijdende geschillen in de zin van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen.

Art. 699ter

<ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 11; Inwerkingtreding : 10-08-2006> De persoon die niet over ontoereikende [1 bestaansmiddelen ]1 beschikt in de zin van artikel 667, kan evenwel rechtsbijstand genieten indien hij het bewijs levert dat hij de kosten niet kan dragen als gevolg van de verschillen in de kosten van levensonderhoud tussen de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en België.

(1)<W 2016-07-06/01, art. 18, 146; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
BOEK II. _ GEDING.
EERSTE TITEL. _ Instelling van de vordering.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Vorm waarin de hoofdvordering wordt ingesteld.
Eerste Afdeling. _ Rechtsingang door dagvaarding.
Art. 700

Hoofdvorderingen worden (op straffe van nietigheid ) bij dagvaarding voor de rechter gebracht, onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning en rechtspleging op verzoekschrift. <W 2007-04-26/71, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   (De akten, nietig verklaard wegens overtreding van deze bepaling, stuiten de verjaring alsmede de termijnen van rechtspleging toegekend op straf van verval. ) <W 2007-04-26/71, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 701

Verscheidene vorderingen tussen twee of meer partijen kunnen, indien zij samenhangend zijn, bij een zelfde akte worden ingesteld.

Art. 702

Behalve de vermeldingen bepaald in artikel 43, bevat het exploot van dagvaarding, op straffe van nietigheid, de volgende opgaven :
1° de naam, de voornaam en de woonplaats van de eiser [2 en, in voorkomend geval, zijn rijksregister- of ondernemingsnummer ]2;
2° de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de gedaagde;
3° het [1 voorwerp ]1 en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;
4° de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt;
5° de plaats, de dag en het uur van de terechtzetting.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 10, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-10-14/18, art. 11, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
Art. 703

[1 § 1. ]1 Rechtspersonen treden in rechte op door tussenkomst van hun bevoegde organen.

   Om van hun identiteit te doen blijken in de dagvaarding en in elke akte van rechtspleging is het voldoende hun benaming, hun rechtskarakter en hun maatschappelijke zetel op te geven.

   De partij tegen wie zodanige akte van rechtspleging wordt ingeroepen, heeft evenwel het recht om in elke stand van het geding te eisen dat de rechtspersoon haar de identiteit meedeelt van de natuurlijke personen die zijn organen zijn.

   Het vonnis over de zaak kan worden uitgesteld zolang aan deze vordering niet is voldaan.

[1 § 2. Indien een groepering zonder rechtspersoonlijkheid in de Kruispuntbank van Ondernemingen is ingeschreven, volstaat de vermelding van haar benaming en zetel die bij haar gegevens in de Kruispuntbank zijn opgenomen om, in gedingen met bettrekking tot de gezamenlijke rechten en verplichtingen van de leden van de groepering, te doen blijken van de identiteit van haar gezamenlijke deelgenoten.

   Indien de inschrijving in de Kruispuntbank tevens de identificatiegegevens omvat van een algemeen lasthebber, kan de groepering in dezelfde gedingen in rechte optreden, als eiser of als verweerder, en tevens in persoon verschijnen door tussenkomst van die lasthebber, onverminderd de toepassing, wat betreft vennootschappen, van artikel 36, 1°, van het Wetboek van vennootschappen, doch uitsluitend om in rechte op te treden als verweerder. ]1

(1)<W 2018-04-15/14, art. 13, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 704

<W 2005-12-13/35, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. Voor de arbeidsrechtbank kunnen de hoofdvorderingen ingeleid worden bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies, onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning, de rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift en de procedures die speciaal worden geregeld door niet uitdrukkelijk opgeheven wettelijke bepalingen.

§ 2. In de in de artikelen 508/16, (579, 6°, ) [1 579, 7°, ]1 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, 581, 2°, 582, 1° en 2° en 583, opgesomde zaken worden de vorderingen ingeleid bij een verzoekschrift dat ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd wordt of bij aangetekende brief aan die griffie wordt gezonden; de partijen worden door de griffie opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De oproeping vermeldt het voorwerp van de vordering. <W 2006-12-27/30, art. 127, 082; Inwerkingtreding : 01-04-2007>

   De bepalingen van § 1 en van het vierde deel, boek II, titel Vbis, de artikelen 1034bis tot 1034sexies inbegrepen, zijn niet van toepassing.

§ 3. In de in artikel 578 opgesomde zaken kan de werkgever worden gedagvaard of opgeroepen bij verzoekschrift op tegenspraak op de mijn, de fabriek, het werkhuis, het magazijn, het kantoor en in het algemeen op de plaats die bestemd is voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep door de werknemer of de werkzaamheid van de vennootschap, de vereniging of de groepering.

   In dit geval mag de dagvaarding of de gerechtsbrief aan een aangestelde van de werkgever of aan een van zijn bedienden worden overhandigd.

§ 4. In de in dit artikel opgesomde zaken kan het verzet evenzeer naargelang van het geval worden gedaan in de vormen bedoeld in § 1 of § 2.

(1)<KB 22 2020-06-04/12, art. 25, 179; Inwerkingtreding : 11-03-2020>
Art. 705

De Staat wordt gedagvaard aan het kabinet van de minister tot wiens bevoegdheid het onderwerp van het geschil behoort (of aan het kantoor van de door hem aangewezen ambtenaar ). (Indien het voorwerp van het geschil behoort tot de bevoegdheid van de Senaat of de Kamer van volksvertegenwoordigers, wordt de Staat, vertegenwoordigd door de Senaat of de Kamer van volksvertegenwoordigers, gedagvaard aan de griffie van de betrokken assemblee. ) <W 1999-03-23/30, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 06-04-1999> <W 2003-05-26/34, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 26-07-2003>

   De minister die in de zaak betrokken is mag niet betwisten dat het voorwerp van het geschil tot de bevoegdheid van zijn departement behoort, tenzij hij tevens de betrokken minister (of Wetgevende Kamer ) in zijn plaats stelt, hetgeen geschiedt bij eenvoudige conclusie. (De Wetgevende Kamer die in de zaak betrokken is, mag niet betwisten dat het voorwerp van het geschil tot haar bevoegdheid behoort, tenzij zij tevens de betrokken minister of Wetgevende Kamer in haar plaats stelt, hetgeen geschiedt bij eenvoudige conclusie. ) <W 2003-05-26/34, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 26-07-2003>

   Behalve in spoedeisende gevallen kan de rechter niettemin aan de Staat uitstel verlenen om hem te laten uitmaken welke minister (of welke Wetgevende Kamer ) bevoegd is en om hem in zijn verweer te laten voorzien. Die termijn mag niet langer zijn dan een maand. <W 2003-05-26/34, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 26-07-2003>

   De rechter kan beslissen dat de kosten van dagvaarding ten aanzien van de Staat, indien deze op onregelmatige wijze vertegenwoordigd is, niet zullen worden begroot.

   De rechtspleging wordt voortgezet op de oorspronkelijk aan de Staat betekende dagvaarding, met dien verstande dat voor het overige alle rechten en excepties onverkort blijven.

Afdeling II. - Vrijwillige verschijning.
Art. 706

<W 2006-07-10/39, art. 11, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)> De vordering kan voor de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de [2 ondernemingsrechtbank ]2, de vrederechter of de politierechtbank, worden ingesteld bij gezamenlijk verzoekschrift van de partijen die het op straffe van nietigheid hebben ondertekend en gedagtekend.

   Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie of per aangetekende brief aan de griffie gericht.

   De neerlegging van het verzoekschrift ter griffie of de verzending per aangetekende brief geldt als betekening.

   Het verzoekschrift wordt op de rol ingeschreven [1 ... ]1.

   Ingeval de partijen of een van hen in het verzoekschrift daarom verzoeken, of wanneer de rechter het noodzakelijk acht, bepaalt deze laatste een zitting binnen vijftien dagen te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift. De partijen en, in voorkomend geval, hun raadsman worden dan door de griffier opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt bij gewone brief.

(1)<W 2018-10-14/18, art. 12, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> &bsp; (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK II. _ Termijnen van dagvaarding.
Art. 707

De gewone termijn van dagvaarding voor hen die hun woon- of verblijfplaats hebben in België, is acht dagen.

   Hetzelfde geldt :
1° wanneer de dagvaarding in België aan de gekozen woonplaats wordt betekend;
2° wanneer de persoon ter kennis van wie de dagvaarding wordt gebracht, geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in België of in het buitenland;
3° wanneer een dagvaarding aan een partij die haar woonplaats heeft in het buitenland, wordt betekend aan haar persoon in België.

Art. 708

In spoedeisende gevallen kan de vrederechter [1 , de voorzitter van de rechtbank of de familie- en jeugdrechtbank ]1 waarvoor een zaak moet worden gebracht, op een door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder ingediend en door hen ondertekend verzoekschrift een beschikking geven om de termijnen te verkorten, en zelfs, indien daartoe grond bestaat, verlof verlenen om binnen dezelfde dag en op het gestelde uur te dagvaarden.

   Op verzoekschriften evenwel die tot de rechtbank worden gericht, na de toewijzing van de zaak aan een kamer en in de loop van de behandeling, wordt beschikt door de voorzitter van die kamer.

   (Dit artikel is van toepassing op het verzoekschrift op tegenspraak. ) <W 1992-08-03/31, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 148, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 709

Voor hen die noch woonplaats, noch verblijfplaats noch gekozen woonplaats hebben in België, wordt de termijn verlengd zoals bepaald is in artikel 55, behalve wanneer de dagvaarding aan hun persoon in België is betekend.

Art. 710

De termijnen van dagvaarding zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid.

   Dezelfde regel is van toepassing op de andere vormen van oproeping die de wet bepaalt.

HOOFDSTUK III. _ Rol en inschrijving op de rol.
Eerste Afdeling. _ Rol van de zaken.
Art. 711

Op de [1 ieder griffie ]1 wordt een algemene rol gehouden, waarop iedere zaak in volgorde van binnenkomst wordt ingeschreven.

   Iedere inschrijving krijgt een volgnummer en vermeldt:
1° de naam van de partijen;
2° de naam van hun raadsman;
3° de dagtekening en in voorkomend geval de kamer waar de zaak is aangebracht en die waaraan zij is toegewezen;
[2 ... ]2
5° in voorkomend geval het gerecht dat de beslissing heeft gewezen waartegen voorziening wordt ingesteld en de datum van die beslissing;
6° de datum van beslissing.

  (NOTA : vervangen door W 2006-07-10/39, art. 12, 078; Inwerkingtreding : : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 6° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

(1)<W 2016-12-25/14, art. 78, 148; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (2)<W 2018-10-14/18, art. 13, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
Art. 712

[1 De vorderingen in kort geding, de vorderingen op verzoekschrift en de overeenkomstig artikel 1675/4 ingeleide vorderingen op verzoekschrift worden op bijzondere rollen ingeschreven. ]1

(1)<Hersteld bij W 2012-02-15/04, art. 2, 116; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (NOTA : opgeheven door W 2006-07-10/39, art. 27, 1°, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 10° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
Art. 713

Het eerste en het laatste blad van de algemene rol worden als zodanig gemerkt door de vrederechter, de voorzitter van de rechtbank of de eerste voorzitter van het hof naar gelang van het geval, en alle bladen worden door hem geparafeerd.

  (NOTA : vervangen door W 2006-07-10/39, art. 13, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 7° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016)

Art. 714

De griffier van iedere kamer houdt de bijzondere rol van de zaken die haar zijn toegewezen.

   De zaken waarvoor de dagbepaling wordt aangevraagd, zelfs door een partij, worden geplaatst op de rol van de zittingen der kamer.

Art. 715

Er is een bijzondere rol voor de vakantiekamers.

Afdeling II. _ Inschrijving op de rol.
Art. 716

De zaken worden op de algemene rol ingeschreven uiterlijk de dag vóór de zitting waarvoor de dagvaarding is gedaan.

   De zaak kan niet op de algemene rol worden ingeschreven wanneer die termijn verstreken is.

   Wanneer er echter gegronde redenen zijn, kan de vrederechter of de voorzitter van de kamer de zaak laten inschrijven op de dag van de zitting, voor zover dit wordt verzocht vóór het begin van de zitting.

   De inschrijving geschiedt op verzoek van de optredende gerechtsdeurwaarder, van de belanghebbende partijen, van hun advocaat of van een gemachtigde.

  (NOTA : vervangen door W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016)

Art. 717

Indien de zaak niet ingeschreven is op de algemene rol voor de zitting die aangegeven is in de dagvaarding, [1 wordt de rechtspleging ambtshalve geschorst ]1.

  (NOTA : vervangen door W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016)

(1)<W 2018-05-25/02, art. 30, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 718

<W 2006-07-10/39, art. 14, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)> De inschrijving op de rol geschiedt op overlegging van het origineel of van een door de gerechtsdeurwaarder eensluidend verklaard afschrift, of in voorkomend geval van het betekende afschrift van het exploot van dagvaarding.

Art. 719

De algemene rol is openbaar.

  (NOTA : vervangen door W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016)

HOOFDSTUK IV. _ Dossier van de rechtspleging.
Art. 720

Voor iedere zaak die op de algemene rol is ingeschreven, wordt een dossier aangelegd.

   De griffier schrijft op de omslag van het dossier de datum van de inschrijving op de rol en het volgnummer van de zaak.

  (NOTA : vervangen door W 2006-07-10/39, art. 15 en 27, 2°, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° et 10° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016)

Art. 721

<W 2006-07-10/39, art. 16, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)> Het dossier bevat onder meer :
1° de akten van rechtsingang of van voorziening en hun bijlagen of, bij gebrek van de originelen, de betekende afschriften van die akten of de eensluidend verklaarde afschriften;
2° de kennisgevingen, aanmaningen, conclusies en memories van de partijen evenals het afschrift van de brief waarbij de toezending van de stukken wordt gemeld, in het geval van artikel 737, tweede lid;
3° de processen-verbaal van de zitting of van de onderzoeksmaatregelen die in de zaak bevolen zijn en in het algemeen alle door de rechter opgemaakte akten;
4° de akte waarin de beëdiging van de deskundige wordt vastgesteld;
5° de verslagen opgemaakt ter uitvoering van de beslissingen van de rechter;
6° het advies van het openbaar ministerie;
[1 het door de griffier eensluidend verklaarde afschrift van de beslissingen die in de zaak zijn gewezen; ]1
8° de akte van volmacht, bedoeld in artikel 728, §§ 2, 2bis en 3;
9° de inventaris van de stavingstukken van iedere partij;
10° het ontvangstbewijs van neerlegging van de geïnventariseerde stavingstukken.

   Deze stukken worden door de griffier in het dossier gevoegd op de dag dat zij worden neergelegd.

   Bij het dossier wordt een inventaris van de stukken gevoegd, die door de griffier wordt bijgehouden en waarin de datum van neerlegging van die stukken wordt vermeld.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 22, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 722

Ingeval het dossier aan een andere rechter moet worden voorgelegd, wordt het door de griffier gezonden aan de griffier van de rechter voor wie de zaak aanhangig wordt gemaakt. [1 Ingeval het dossier is opgenomen in een dossier zoals bedoeld in artikel 725bis wordt het samen met dit dossier overgezonden. ]1

   Is er een beslissing gewezen, dan wordt een afschrift daarvan gevoegd bij het door te zenden dossier.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 149, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 723

<W 1990-05-03/34, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 1990-07-03>

   § 1. Indien tegen de gewezen beslissing een voorziening bij een hogere rechtsmacht wordt ingesteld, verzoekt de griffier van deze rechtsmacht, binnen vijf dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, de griffier die het dossier van de rechtspleging onder zich heeft, hem dit binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek toe te zenden. De Minister van Justitie bepaalt op welke wijze het dossier wordt overgezonden.

§ 2. [1 De bij akte van gerechtsdeurwaarder ingestelde voorziening tegen een beslissing waarvoor, om gevolg te hebben, binnen een door de wet bepaalde termijn een akte van de burgerlijke stand moet worden opgemaakt of gewijzigd, wordt binnen vijf dagen na de dag waarop de voorziening is ingesteld, bij akte van gerechtsdeurwaarder ter kennis gebracht van de griffier van de rechtsmacht die de bestreden beslissing heeft gewezen, op straffe van verval indien de laattijdige kennisgeving aanleiding gaf tot opmaak of wijziging van de akte van de burgerlijke stand. ]1

§ 3. Van de bij verzoekschrift ingestelde voorziening bij een hogere rechtsmacht wordt samen met het in § 1 bedoelde verzoek tot toezending een afschrift overgemaakt aan de griffier die het dossier van de rechtspleging onder zich heeft. Deze maakt op de kant van de beslissing melding van het ingestelde beroep.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 70, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 724

Wanneer de rechter in hoger beroep uitspraak heeft gedaan en geen voorziening in cassatie is ingesteld, wordt het dossier teruggezonden aan de griffier van de rechter voor wie de zaak in eerste aanleg aanhangig was.

   Dit geldt eveneens wanneer het Hof van Cassatie de voorziening verwerpt of de beslissing vernietigt zonder verwijzing.

Art. 725

Iedere partij kan zich een eensluidend verklaard afschrift van de stukken doen afgeven door de griffier die het dossier onder zich heeft.

   De rechter bepaalt de kosten van afschrift die voor begroting in aanmerking komen.

Art. 725bis

[1 § 1. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de bij de familierechtbank ingediende vorderingen tussen partijen die ofwel samen een minderjarig kind hebben, ofwel gehuwd zijn of waren, ofwel wettelijk samenwonenden zijn of waren, samengevoegd in één dossier, dat het familiedossier wordt genoemd.

   Worden ook bij het in het eerste lid bedoelde familiedossier gevoegd, de zaken met betrekking tot een kind waarvan de afstamming slechts ten aanzien van één ouder is vastgesteld, alsook de zaken met betrekking tot het in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoonlijk contact.

§ 2. Het familiedossier wordt geopend vanaf de eerste vordering die bij de familierechtbank wordt ingesteld.

   Onverminderd de volgnummers die overeenkomstig artikel 720 aan alle zaken worden toegekend, wordt een specifiek nummer aan het familiedossier toegekend. Dit nummer wordt vermeld op alle akten van rechtsingang, besluiten en andere stukken van het dossier.

   Onverminderd de bepalingen van artikel 721, bevat het familiedossier alle opeenvolgende zaken betreffende dezelfde partijen en hun huidige of toekomstige gemeenschappelijke kinderen.

   In geval van verwijzing van een familierechtbank naar een andere, wordt het volledige familiedossier onverwijld overgedragen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 150, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK V. - Verdeling van de zaken.
Art. 726

Wanneer een zaak op de rol van een kamer voor de inleiding van zaken gebracht is en op de inleidende zitting niet aangehouden wordt of niet tot een bepaalde dag uitgesteld wordt om te worden behandeld en berecht, wordt zij, indien daartoe grond bestaat, door de voorzitter van de rechtbank toegewezen aan een andere kamer.

HOOFDSTUK VI. - Verschijning van de partijen na dagvaarding.
Art. 727

Op de dag in de dagvaardingen gesteld roept de griffier bij de opening van de zitting de zaken af in de volgorde waarin zij op de algemene rol zijn ingeschreven.

  (NOTA : opgeheven door W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20) opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

Art. 728

<W 24-12-1980, enig artikel> § 1. Op het ogenblik van de rechtsingang en later dienen de partijen in persoon of bij advocaat te verschijnen.

§ 2. Voor de vrederechter, de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en de arbeidsgerechten mogen de partijen ook vertegenwoordigd worden door hun echtgenoot [1 , hun wettelijk samenwonende ]1 of een bloed- of aanverwante houder van een schriftelijke volmacht en speciaal door de rechter toegelaten.

(§ 2bis. Op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn advocaat, ingediend bij conclusie, kan de rechter de door de belastingplichtige gekozen accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor horen in zijn schriftelijke of mondelinge toelichting ter terechtzitting. Het oproepen van de accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor staat ter beoordeling van de rechter, die onderzoekt of het opportuun is in deze zaak raad in te winnen over elementen die slechts betrekking kunnen hebben op feiten of op rechtsvragen in verband met de toepassing van het boekhoudrecht.

   Onder de in het vorige lid bedoelde accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor wordt verstaan de persoon die zich gewoonlijk bezighoudt met de boekhouding van de belastingplichtige of die heeft meegewerkt aan het opstellen van de betwiste belastingaangifte of die de belastingplichtige heeft bijgestaan in de administratieve bezwaarprocedure. <W 1999-03-23/30, art. 8, 043; Inwerkingtreding : 06-04-1999>

§ 3. Voor de arbeidsgerechten mag bovendien de afgevaardigde van een representatieve organisatie van arbeiders of bedienden die een schriftelijke volmacht heeft, de arbeider of bediende, partij in het geding, vertegenwoordigen, in zijn naam alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging behoren, pleiten en alle mededelingen ontvangen betreffende de behandeling en de berechting van het geschil.

   Voor dezelfde gerechten mag, op dezelfde wijze, de zelfstandige arbeider, in geschillen betreffende zijn eigen rechten en verplichtingen in die hoedanigheid of in de hoedanigheid van minder-valide, vertegenwoordigd worden door de afgevaardigde van een representatieve organisatie van zelfstandigen.

   Bij de geschillen voorzien in artikel 580, 8°, c inzake het bestaansminimum en het recht op maatschappelijke integratie en in artikel 580, 8°, d, inzake de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzake de betwistingen betreffende de toekenning van maatschappelijke dienstverlening, de herziening, de weigering, de terugbetaling door de rechthebbende, en de toepassing van de administratieve sancties bepaald door de wetgeving ter zake, mag de betrokkene zich bovendien doen bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een maatschappelijke organisatie die zich over de groep van de in de desbetreffende wetgeving bedoelde personen ontfermt. <W 1993-01-12/34, art. 19, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01> <W 2002-05-26/47, art. 48, 058; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

   In diezelfde geschillen, verschijnt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bij monde hetzij van een advocaat, hetzij van een door dit centrum afgevaardigd effectief lid of personeelslid; de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort, kan zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar tot wiens bevoegdheid het openbare welzijn behoort, kan zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar

§ 4. Zaakwaarnemers mogen niet als gevolmachtigden optreden.

(§ 5. In het geval bedoeld in artikel 1322quinquies lid 1 kan de verzoeker worden vertegenwoordigd door het openbaar ministerie. ) <W 1998-08-10/A2, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 04-05-1999>

(1)<W 2015-07-17/58, art. 2, 139; Inwerkingtreding : 06-09-2015> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 729

<W 2007-04-26/71, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Wanneer de zaak bij de inleiding niet van die aard is dat ze kan worden gepleit, kunnen de advocaten van de partijen, in onderlinge overeenstemming, de in artikel 728 voorgeschreven verschijning vervangen door schriftelijk te verklaren dat zij in de zaak optreden en, in de mate van het mogelijke, hun standpunt toelichten inzake de instaatstelling van de zaak. Deze verklaring wordt vooraf aan de griffie gericht. Dit wordt vermeld op (het [1 zittingsblad ]1 ).

(1)<W 2014-04-25/23, art. 30, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 729/1

[1 De advocaat die optreedt voor een partij die voordien geen advocaat had, de advocaat die een andere advocaat opvolgt en de advocaat die ophoudt voor een partij op te treden zonder te worden opgevolgd door een ander advocaat, geven daarvan onverwijld bij gewone brief kennis aan de griffie.

   Die kennisgeving heeft uitwerking vanaf het ogenblik waarop ze wordt ontvangen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 11, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 730

<W 1993-11-25/30, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 1993-11-30> § 1. Een zaak kan op de algemene rol worden doorgehaald met instemming van partijen.

   Een zaak die op de is doorgehaald kan alleen door een nieuwe dagvaarding weer op de rol worden gebracht, behoudens het recht van de partijen om vrijwillig te verschijnen.

§ 2. a) Elk jaar wordt, binnen de eerste vijftien dagen van de maand december, door de voorzitters van de hoven en de rechtbanken een oproeping gehouden van alle zaken die sinds meer dan drie jaar op de rol zijn ingeschreven en waarvan de debatten geen aanvang hebben genomen of die sinds meer dan drie jaar niet zijn voortgezet. De lijst van de aldus opgeroepen zaken, wordt een maand tevoren aangeplakt aan de deur van de zittingszaal of ter inzage van de partijen en hun advocaten, neergelegd ter griffie.

   Alle zaken waarvoor geen verzoek tot handhaving op de algemene rol is gedaan, worden ambtshalve weggelaten. [1 ... ]1.

   Een zaak die van de algemene rol werd weggelaten, kan terug ingeschreven worden op verzoek van de meest gerede partij.
b) Indien bij de behandeling blijkt dat een zaak abnormaal lang aansleept, kan de zaak ambtshalve van de zittingsrol [1 of van de algemene rol ]1 worden weggelaten.

   Een zaak die van de zittingsrol [1 of van de algemene rol ]1 is weggelaten, kan door de meest gerede partij alsnog op de rol worden gebracht zonder andere formaliteiten dan een verzoek aan de voorzitter van de kamer.

   In dat geval echter kan ten aanzien van een partij geen verstekvonnis worden gewezen, indien de griffier haar geen kennis heeft gegeven van dag en uur van de zitting waarop verstek zal worden gevorderd. Deze kennisgeving geschiedt bij gerechtsbrief ten minste vijftien dagen vóór de zitting. Indien blijkt dat de kennisgeving de partij niet bereikt heeft ten gevolge van een omstandigheid die niet aan haar te wijten is, kan de rechter bevelen dat deze door een gerechtsdeurwaarder zal worden gedagvaard.

§ 3. Weglating van de rol doet noch het recht noch het geding vervallen. Doorhaling doet het geding vervallen.

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 16), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016)

(1)<W 2012-07-16/04, art. 3, 117; Inwerkingtreding : 13-08-2012>
TITEL II. _ Behandeling en berechting van de vordering.
HOOFDSTUK I. [1 - Minnelijke oplossingen van geschillen.. ]1
Art. 730/1

[1 § 1. De rechter bevordert in elke stand van het geding een minnelijke oplossing van de geschillen.

§ 2. Behoudens in kort geding, kan de rechter, op de inleidingszitting of tijdens een zitting bepaald op een nabije datum, de partijen bevragen over de wijze waarop zij voorafgaand aan het geding gepoogd hebben het geschil minnelijk op te lossen en hen inlichten over de mogelijkheden om daar alsnog toe over te gaan. Daartoe kan de rechter de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen.

   Op vraag van een van de partijen of indien de rechter dit nuttig acht, kan hij, zo hij vaststelt dat verzoening mogelijk is, op diezelfde inleidingszitting of op een zitting bepaald op een nabije datum, de zaak verdagen naar een vaste datum die een maand niet mag overschrijden, behoudens akkoord van de partijen, teneinde hen in de gelegenheid te stellen om na te gaan of hun geschil geheel of deels op minnelijke wijze kan worden opgelost en om daarover alle nuttige inlichtingen in te winnen.

   De in het tweede lid bedoelde maatregel kan niet worden bevolen indien hij reeds werd bevolen in het kader van hetzelfde geschil. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 211, 167; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 731

[1 Het behoort tot de opdracht van de rechter om de partijen te verzoenen.

   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1724 tot 1737 kan iedere inleidende hoofdvordering tussen partijen die bekwaam zijn om een dading aan te gaan en betreffende zaken welke voor dading vatbaar zijn, op verzoek van een partij of met beider instemming vooraf ter minnelijke schikking worden voorgelegd aan de rechter die bevoegd is om in eerste aanleg ervan kennis te nemen.

   Behoudens in de gevallen bij de wet bepaald, kan de poging tot minnelijke schikking niet verplicht worden gesteld. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 212, 167; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 732

Indien een van hen het, zelfs mondeling, verzoekt, worden de partijen bij gewone brief van de griffier opgeroepen om binnen de gewone termijn van dagvaarding te verschijnen op dag en uur door de rechter bepaald.

Art. 733

Van het verschijnen tot minnelijke schikking wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien een schikking tot stand komt, worden de bewoordingen ervan opgetekend in het proces-verbaal, waarvan de uitgifte wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.

Art. 734

Elk debat voor de arbeidsrechtbank, betreffende een van de vorderingen genoemd (in artikel 578 ), moet, op straffe van nietigheid, worden voorafgegaan door een poging tot minnelijke schikking die op (het [1 zittingsblad ]1 ) wordt aangetekend. <W 12-05-1971, art. 6> <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

   Indien partijen niet tot verzoening komen, wordt daarvan melding gemaakt in het vonnis.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 30, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
HOOFDSTUK Ibis. - Bemiddeling in familiezaken. (Opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>
Art. 734bis

(Opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 734ter

(Opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 734quater

(Opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 734quinquies

(Opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 734sexies

(Opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

HOOFDSTUK II. _ Behandeling en berechting op tegenspraak.
Eerste afdeling. _ Behandeling ter inleidende zitting.
Art. 735

<W 1992-08-03/31, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. Ten aanzien van iedere verschijnende partij worden de zaken waarvoor slechts korte debatten nodig zijn, behandeld op de inleidende zitting of verdaagd opdat er op een nabije datum over wordt gepleit, voor zover daartoe een met redenen omkleed verzoek is gedaan in de akte van rechtsingang of door de verwerende partij.

§ 2. De zaken worden in korte debatten behandeld ingeval de partijen daarmede akkoord gaan. De rechter houdt de zaak op de inleidingszitting aan of verwijst ze opdat er op een nabije datum over wordt gepleit, waarbij hij de duur van de debatten bepaalt.

   (Behoudens akkoord van de partijen zal het geding op grond van de voor de korte debatten voorziene procedure worden behandeld in de volgende gevallen :
- de invordering van de niet betwiste schuldvorderingen;
- de vorderingen bedoeld in artikel 19, [2 derde lid ]2;
- de taalwijzigingen als geregeld in artikel 4 van de wet van 15 juni 1935;
- de regeling van geschillen van bevoegdheid;
- de vorderingen om uitstel van betaling. ) <W 2007-04-26/71, art. 7, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

§ 3. In de zaken bedoeld in de §§ 1 en 2, kan het vonnis worden gewezen zelfs indien er geen conclusies zijn neergelegd.

   Wanneer de partijen conclusies nemen, moeten zij die overhandigen aan de rechter, die ze voor gezien tekent. Van deze neerlegging wordt melding gemaakt op (het [1 zittingsblad ]1 ). <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

§ 4. De overige zaken worden naar de bijzondere rol verzonden of aan andere kamers toegewezen, zoals is bepaald in artikel 726.

§ 5. De bepalingen van dit artikel gelden onverminderd de regels inzake verstek.

   (Wanneer echter, in geval van onsplitsbaarheid van het geschil, een of meerdere partijen verstek laten gaan en ten minste een partij verschijnt, is dit artikel van toepassing op voorwaarde dat elke niet verschenen partij bij gerechtsbrief door de griffier opgeroepen wordt op een zittingsdag bepaald op een nabije datum, waarop een vonnis op tegenspraak zal kunnen worden gevorderd. De oproeping neemt de tekst van deze paragraaf over. ) <W 2007-04-26/71, art. 7, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

§ 6. De beslissingen omtrent de rechtspleging in korte debatten zijn niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 30, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 129, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Afdeling II. - (Mededeling ) van de stukken. <W 2006-07-10/39, art. 17, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)>
Art. 736

De partijen moeten hun stukken aan elkaar (mededelen), alvorens er gebruik van te maken; anders wordt de rechtspleging ambtshalve geschorst.

   Behoudens in het geval van artikel 735, moet de eiser deze (mededeling ) doen binnen acht dagen na de inleiding van de zaak; de verweerder, wanneer hij zijn conclusies [1 toezendt ]1. <W 2006-07-10/39, art. 17, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)>

(1)<W 2017-07-06/24, art. 130, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 737

<W 2006-07-10/39, art. 18, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)> De mededeling geschiedt door het neerleggen van de stukken ter griffie, waar de partijen er ter plaatse inzage van nemen. De mededeling van de geïnventariseerde stukken kan ook in der minne geschieden.

   Bij elke mededeling van stukken door neerlegging ter griffie wordt een inventaris ter griffie neergelegd.

Art. 738

(opgeheven ) <W 1992-08-03/31, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 739

<W 2006-07-10/39, art. 19, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)> Behoudens wanneer zij elektronisch werden medegedeeld, geven de partijen de stukken terug uiterlijk binnen de termijn die hun is gesteld om conclusie te nemen.

Art. 740

<W 1992-08-03/31, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Alle memories, nota's of stukken die niet ten laatste tegelijk met de conclusies of, bij toepassing van artikel 735, vóór de sluiting der debatten zijn overgelegd, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.

Afdeling III. _ Conclusies.
Art. 741

In de zaken die op de inleidende zitting niet behandeld zijn, nemen de partijen conclusie op de wijze in deze afdeling bepaald.

Art. 742

[1 De partijen leggen hun conclusies neer ter griffie samen met een inventaris van de medegedeelde stukken. Zij ontvangen van deze neerlegging een ontvangstbewijs.

   De neerlegging gebeurt hetzij door afgifte ter griffie of ter terechtzitting, hetzij door verzending langs de post of het hiertoe bestemde informaticasysteem. In geval van verzending is de datum van de neerlegging deze van de ontvangst door de griffie. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 131, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 743

<W 2006-07-10/39, art. 21, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)> De partijen vermelden in hun conclusie hun naam, voornaam en woonplaats of gerechtelijk elektronisch adres, alsmede het rolnummer van de zaak.

   De rechtspersonen doen blijken van hun identiteit op de bij artikel 703 bepaalde wijze.

   De conclusies [1 die niet zijn neergelegd door middel van het in artikel 32ter bedoelde informaticasysteem ]1 worden ondertekend door de partijen of door hun raadsman.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 31, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 744

[1 ... ]1.

   [1 De conclusies bevatten tevens, achtereenvolgens en uitdrukkelijk:
1° de uiteenzetting van de voor de beslechting van het geschil pertinente feiten;
2° de aanspraken van de concluderende partij;
3° de middelen die worden ingeroepen ter ondersteuning van de vordering of het verweer, waarbij in voorkomend geval verschillende middelen genummerd worden en hun voordracht in hoofdorde of in ondergeschikte orde wordt vermeld;
4° het gevraagde beschikkende gedeelte van het vonnis, waarbij in voorkomend geval de hoofdorde of ondergeschikte orde van de verschillende onderdelen wordt vermeld. ]1

   [1 De in een andere zaak of in een andere aanleg genomen conclusies waarnaar wordt verwezen of waaraan wordt gerefereerd worden niet beschouwd als conclusies in de zin van artikel 780, eerste lid, 3°. ]1

  (NOTA : opgeheven door W 2006-07-10/39, art. 27, 3°, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20) opgeheven zichzelf door art. 176, 10° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

(1)<W 2015-10-19/01, art. 12, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 745

Alle conclusies worden aan de tegenpartij of aan haar advocaat gezonden terzelfdertijd als zij ter griffie worden neergelegd.

   (Lid 2 opgeheven).

  (NOTA : lid 2 opgeheven door W 2006-07-10/39, art. 27, 4°, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20) opgeheven zichzelf door art. 176, 10° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

Art. 746

De neerlegging van de conclusie ter griffie geldt als betekening.

Art. 747

<W 2007-04-26/71, art. 10, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> § 1. De partijen kunnen op de inleidingszitting en op elke latere zitting onderling conclusietermijnen afspreken.

   De rechter licht de partijen die conclusietermijnen wensen af te spreken in over de vroegste datum waarop een rechtsdag zou kunnen worden bepaald.

   De rechter neemt akte van de conclusietermijnen, bekrachtigt ze en bepaalt de rechtsdag overeenkomstig § 2, derde lid. De beschikking wordt in het proces-verbaal van de zitting vermeld. De griffier geeft de partijen en hun advocaten kennis van deze beschikking overeenkomstig § 2, vierde lid.

§ 2. Onverminderd de toepassing van de regels inzake het verstek, kunnen de partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, in voorkomend geval in de gedinginleidende akte, aan de rechter en aan de andere partijen hun opmerkingen over de instaatstelling van de zaak bezorgen, uiterlijk binnen de maand na de inleidingszitting. Deze termijn kan door de rechter worden verkort ingeval dat noodzakelijk is of de partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.

   Zij kunnen eveneens in onderlinge overeenstemming afwijken van deze instaatstelling van de zaak en om de verwijzing ervan naar de rol verzoeken en, als de omstandigheden het toelaten, om verdaging tot een bepaalde datum.

   Uiterlijk zes weken na de inleidingszitting, bepaalt de rechter het tijdsverloop van de rechtspleging, in voorkomend geval het akkoord van de partijen bekrachtigend of rekening houdend met de opmerkingen van de partijen. Afhankelijk van de datum van de pleitzitting, die, ingeval de conclusietermijnen door de rechter worden bepaald, uiterlijk drie maanden na [2 de toezending en de neerlegging ]2 van de laatste conclusies plaatsvindt, bepaalt de rechter het aantal conclusies en de uiterste datum waarop de conclusies ter griffie moeten worden neergelegd en toegezonden aan de andere partij, alsmede de datum en het uur van de pleitzitting en de duur ervan.

   Tegen de beschikking van in staat stellen en van bepaling van rechtsdag staat geen rechtsmiddel open. De rechter kan echter in geval van verzuim of verschrijving in de beschikking van in staat stellen en van bepaling van rechtsdag, deze beschikking ambtshalve dan wel op, zelfs mondeling, verzoek van een partij, verbeteren of aanvullen. De beschikking wordt in het proces-verbaal van de zitting vermeld. De griffier brengt de beschikking bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van hun advocaten, en bij gerechtsbrief van de niet verschenen partij.

   Wanneer de zaak naar de rol is verwezen, of werd verdaagd naar een latere datum, kan iedere partij, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek neergelegd ter of gezonden aan de griffie, om de instaatstelling van de zaak verzoeken, overeenkomstig het eerste tot het vierde lid. Dit verzoek wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten. Deze kennisgeving doet de termijnen bepaald in het eerste en het derde lid ingaan.

   [2 ... ]2

   In geval van onsplitsbaarheid van het geschil en onverminderd de toepassing van artikel 735, § 5, moet deze paragraaf worden toegepast wanneer een of meer partijen verstek laten gaan, terwijl ten minste één partij verschijnt.

§ 3. Voor de rechter in kort geding, voor de voorzitter van de als in kort geding zetelende rechtbank [1 , voor de familierechtbank in het kader van een spoedeisende procedure ]1 en voor de beslagrechter bedraagt, in afwijking van de vorige paragrafen, de termijn waarover de partijen beschikken om hun opmerkingen te doen gelden ten hoogste 5 dagen, en de termijn waarbinnen de rechter het tijdsverloop dan wel de instemming daarmee van de partijen aantekent ten hoogste 8 dagen. De rechter kan die termijnen inkorten of afschaffen indien de omstandigheden zulks verantwoorden.

   De griffier geeft uiterlijk de eerste werkdag volgend op die waarop de beschikking werd gewezen, bij gewone brief kennis van de beschikking aan de partijen en in voorkomend geval aan hun advocaat, alsmede bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij, tenzij de partijen hem van die kennisgeving vrijstellen.

[2 § 4. Onverminderd de toepassing van de in artikel 748, §§ 1 en 2, bedoelde uitzonderingen of van de mogelijkheid van de partijen om in onderlinge overeenstemming van het overeengekomen of door de rechter bepaalde tijdsverloop af te wijken, worden de conclusies die na het verstrijken van de termijnen ter griffie worden neergelegd of aan de tegenpartij gezonden, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een vonnis vorderen, dat in ieder geval op tegenspraak gewezen is. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 152, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 133, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 748

<Voorheen art. 747; W 1992-08-03/31, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. In de zaken waarin artikel 735 niet van toepassing is, worden de conclusies neergelegd ter griffie of gezonden aan de tegenpartij na het in artikel 750 bedoelde gezamenlijk verzoek om bepaling van de rechtsdag, ambtshalve uit de debatten geweerd. Dit geldt niet wanneer het conclusies betreft die het verzoek als bedoeld in artikel 808 beogen of die genomen werden met de uitdrukkelijke instemming van de andere partijen.

   Dit artikel blijft van toepassing wanneer de rechter, op verzoek van een van de partijen, verdaging tot een bepaalde datum verleent. <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

§ 2. Een partij die conclusie heeft genomen, mag ten laatste dertig dagen vóór de rechtsdag om een nieuwe conclusietermijn verzoeken, indien zij gedurende de termijn die aan de rechtsdag voorafgaat, een nieuw en ter zake dienend stuk of feit heeft ontdekt dat nieuwe conclusies rechtvaardigt.

   Het verzoek wordt gericht aan de rechter door middel van een verzoekschrift waarin het nieuw stuk of feit alsook de invloed ervan op het onderzoek van het geschil nauwkeurig wordt aangegeven. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij diens ontstentenis, door de partij zelf en het wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. (De griffier brengt het bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, aan hun advocaat, en bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij. ) <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   Deze partijen kunnen, binnen vijftien dagen (na deze verzending ) van de gerechtsbrief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de rechter doen toekomen. <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   Binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in het voorgaande lid, doet de rechter uitspraak op stukken door middel van een beschikking.

   Indien hij de aanvraag inwilligt, bepaalt hij de termijnen om conclusie te nemen (, of een syntheseconclusie moet worden genomen ) en wijzigt zo nodig de rechtsdag. Tegen deze beschikkingen staat geen enkel rechtsmiddel open. <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   De conclusies die (ter griffie zijn neergelegd of aan de andere partij gezonden ) na het verstrijken van de termijnen bedoeld in het voorgaande lid, worden ambtshalve uit de debatten geweerd. [1 Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een vonnis vorderen, dat in ieder geval op tegenspraak gewezen is. ]1 <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

(1)<W 2017-07-06/24, art. 134, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 748bis

<Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 12; Inwerkingtreding : 22-06-2007> [1 Behoudens in de gevallen waarin conclusie mag worden genomen buiten de in artikel 747 bedoelde termijnen, nemen de laatste conclusies van een partij de vorm aan van syntheseconclusies. ]1 Voor de toepassing van artikel 780, eerste lid, 3°, vervangen de syntheseconclusies alle vorige conclusies en desgevallend de gedinginleidende akte van de partij die de syntheseconclusies neerlegt.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 13, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Afdeling IV. _ Bepaling van de rechtsdag en verdaging.
Art. 749

De griffier van de rollen draagt doorlopend zorg voor het regelen van de rechtsdagen (onder het gezag ) van de voorzitter van het gerecht. <W 1992-08-03/31, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

   De Koning stelt in voorkomend geval nadere regels voor de toepassing van dit artikel.

Art. 750

<W 2007-04-26/71, art. 13, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Onverminderd de toepassing van artikel 747, wordt de rechtsdag bepaald op gezamenlijk verzoek van de partijen.

   Het verzoek wordt gericht aan de voorzitter van de kamer waaraan de zaak werd toegewezen en ter griffie neergelegd, gelijktijdig met of na de neerlegging van de conclusies van de partijen.

   De griffier brengt, bij gewone brief, de rechtsdag ter kennis van de partijen en hun advocaten.

Art. 751

(opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 14, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 752

(opgeheven ) <W 1992-08-03/31, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 753

(opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 14, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 754

Wordt de zaak verdaagd, dan zendt de griffier daarvan een gewoon bericht aan de advocaten van de partijen, of aan de partij zelf indien zij geen advocaat heeft.

Afdeling V. _ Schriftelijke behandeling.
Art. 755

<W 1992-08-03/31, art. 27, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De partijen of hun advocaten mogen gezamenlijk tot de schriftelijke rechtspleging besluiten. Na hun memories, nota's, stukken en conclusies vooraf overgelegd te hebben, leggen zij die ter griffie gebundeld en met een inventaris neer. Er wordt hun een ontvangstbewijs gegeven dat de datum van neerleggen vermeldt.

   (De memories, nota's, stukken en conclusies worden doorgegeven aan de voorzitter van de kamer waaraan de zaak werd toegewezen. ) <W 2007-04-26/71, art. 15, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   (De later neergelegde memories, nota's, stukken en conclusies worden ambtshalve uit de debatten geweerd. ) <W 2007-04-26/71, art. 15, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   De rechter mag binnen een maand na de neerlegging van de dossiers ter griffie mondelinge ophelderingen vragen over punten die hij aanwijst. Daartoe bepaalt hij een datum die door de griffier ter kennis wordt gebracht van de partijen bij gewone brief aan hun advocaten. Heeft een partij geen advocaat dan zendt de griffier haar rechtstreeks bericht bij gerechtsbrief.

Afdeling VI. - Terechtzitting.
Art. 756

<W 2007-04-26/71, art. 16, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> In de zaken waarvoor de rechtsdag is bepaald overeenkomstig de artikelen 747 en 750 en onverminderd afwijkingen of andere regelingen omschreven in de beschikking van in staat stellen van de zaak, in de beschikking van bepaling van de rechtsdag, in het bericht van verdaging of in het bericht van bepaling van de rechtsdag, worden de stukken ter griffie neergelegd ten minste vijftien dagen voor de rechtsdag bepaald voor de pleidooien.

Art. 756bis

<Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 17; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Onverminderd de in artikel 735, § 3, bedoelde regels betekent het ontbreken of het ambtshalve weren van de conclusies geen verbod tot pleiten. Dat pleidooi geldt niet als conclusie.

   Na dat pleidooi kan de tegenpartij antwoordconclusies indienen. Daartoe zal de zaak van rechtswege op vijftien dagen in voortzetting worden gesteld, waarna ze zonder nieuwe debatten in beraad zal worden genomen. De rechter kan die termijn inkorten op verzoek van de partij die op grond van dit lid conclusies mag indienen.

Art. 756ter

<Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 18; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Tijdens dan wel vóór de pleitzitting kan de rechter voorstellen om de pleidooien te vervangen door een interactief debat. Indien de partijen daarmee instemmen, leidt de rechter het debat, waarbij hij de mogelijkheid heeft de partijen te oriënteren naar aangelegenheden die hij relevant vindt en die van aard zijn hem opheldering te verschaffen. Tijdens dat debat mogen de partijen vragen stellen die niet door de rechter zijn opgeworpen, op voorwaarde dat deze hetzij in hun geschriften werden aangevoerd, hetzij gekoppeld zijn aan de toepassing van artikel 735 hetzij betrekking hebben op een onregelmatigheid die de procedure van instaatstelling aantast. Indien een partij er zich tegen verzet dat de pleidooien door een interactief debat worden vervangen, kan het debat desondanks na de pleidooien plaatsvinden.

Art. 757

[1 § 1. ]1 Behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen, zijn de pleidooien, de verslagen en de vonnissen openbaar.

[1 § 2. In afwijking van paragraaf 1 verlopen de volgende gerechtelijke procedures in raadkamer, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, wat de pleidooien en verslagen betreft :
1° de gerechtelijke procedures inzake afstamming bedoeld in de artikelen 312, § 2, 314, 318, 322, 329bis, 330 en 332quinquies van het Burgerlijk Wetboek;
2° de gerechtelijke procedure inzake de vordering tot uitkering voor levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding, bedoeld in artikel 338 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de verweerder bij de eerste verschijning voor de rechtbank of het hof enkel het bedrag betwist van de uitkering tot levensonderhoud;
3° de gerechtelijke procedures inzake het ouderlijk gezag, bedoeld in de artikelen 373, 374, 375bis, 387bis en 387ter van het Burgerlijk Wetboek;
[2 ... ]2;
[2 ... ]2;
6° de gerechtelijke procedure inzake de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1479 van het Burgerlijk Wetboek;
7° de gerechtelijke procedures inzake adoptie, bedoeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk VIIIbis van het Gerechtelijk Wetboek;
8° de gerechtelijke procedures inzake voogdij, bedoeld in de artikelen 1235 en 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek;
[2 de gerechtelijke procedures inzake de beschermingsmaatregelen bedoeld in deel IV, boek IV, hoofdstuk X; ]2
10° de gerechtelijke verzoeningsprocedures inzake vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksvermogenstelsel, bedoeld in artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek;
11° de gerechtelijke procedures betreffende de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed, bedoeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk XI, van het Gerechtelijk Wetboek voor zover partijen persoonlijk verschijnen;
12° de gerechtelijke procedures betreffende de bescherming van het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht bedoeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk XIIbis, van het Gerechtelijk Wetboek;
13° de gerechtelijke procedures betreffende rechtsvorderingen die samenhangen met die welke bedoeld zijn in 1° tot 12°, voor zover zij op dezelfde zitting worden behandeld.

   De rechter kan evenwel in elke stand van het geding, naargelang de omstandigheden, de openbaarheid van de debatten bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op vraag van het openbaar ministerie of van een partij in het geding [2 , behalve wat de in het eerste lid, 9°, bedoelde procedures betreft ]2. ]1

(1)<W 2010-06-02/35, art. 2, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010> (2)<W 2013-03-17/14, art. 159, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 758

De partijen mogen zelf hun conclusies en verweermiddelen voordragen, tenzij de wet anders bepaalt.

   De rechter kan hun evenwel de uitoefening van dit recht ontzeggen, indien hij bevindt dat zij door drift of onbedrevenheid buiten staat zijn hun zaak met de vereiste betamelijkheid of met de nodige duidelijkheid te bespreken.

Art. 759

De toehoorders wonen de zittingen bij met ongedekten hoofde, eerbiedig en stilzwijgend; alles wat de rechter tot handhaving van de orde beveelt, wordt stipt en terstond uitgevoerd.

Art. 760

Hij die tekens van goed- of afkeuring geeft bij de verdediging van partijen, de toespraken van rechters of openbaar ministerie, de ondervragingen, waarschuwingen of bevelen van de magistraten, het uitspreken van vonnissen of beschikkingen, of die stoornis verwekt, kan door de rechter worden gewaarschuwd en zelfs, zo daartoe grond bestaat, op zijn bevel uit de gehoorzaal worden gezet en desnoods voor ten hoogste vierentwintig uren worden aangehouden.

   De dader wordt opgesloten op vertoon van het proces-verbaal waaruit het bevel tot aanhouding blijkt.

Art. 761

Indien de stoornis verwekt wordt door een persoon die aan een wettelijk aangestelde tuchtoverheid onderworpen is, maakt de rechter een proces-verbaal op dat hij aan deze overheid doet toekomen, onverminderd de in artikel 760 bepaalde politiemaatregelen, indien zulks noodzakelijk is.

Art. 762

Indien de handeling onder toepassing valt van de strafwet, maakt de rechter proces-verbaal op en beveelt hij, indien daartoe grond bestaat, de betrokkene aan te houden en terstond voor de procureur des Konings te brengen, die zal vorderen zoals behoort.

Art. 763

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing in alle plaatsen waar de rechters of de leden van het openbaar ministerie hun ambt uitoefenen.

Afdeling VII. - Mededeling aan het openbaar ministerie.
Art. 764

<W 1992-08-03/31, art. 29, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> NOTA : zie verder niet-federale vormen van dit artikel. Uitgenomen voor de vrederechter, voor de rechter zitting houdend in kort geding en voor de beslagrechter, worden op straffe van nietigheid aan het openbaar ministerie meegedeeld :
1° de vorderingen betreffende de staat van personen wanneer minderjarigen of onbekwamen bij het geding betrokken zijn;
[14 1° /1 de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan bedoeld in de artikelen 164 en 353-13 van het Burgerlijk Wetboek; ]14
2° de vorderingen betreffende [6 ... ]6 de verklaring van afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden, de voogdij over een minderjarige [5 ... ]5 [13 ... ]13; <W 2007-05-09/44, art. 38, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
3° de vorderingen betreffende de akten van de burgerlijke stand;
4° de vorderingen die burgerrechtelijk ingesteld zijn wegens een drukpersmisdrijf;
5° de vorderingen tot betichting van valsheid in burgerlijke zaken;
6° de vorderingen tot herroeping van het gewijsde;
7° de vorderingen tot wraking;
8° de vorderingen tot gerechtelijke reorganisatie, de vorderingen tot faillietverklaring, tot verdaging van de datum van staking van betaling, alsook de vorderingen tot intrekking van een reorganisatieplan en tot sluiting van het faillissement; <W 1997-07-17/65, art. 54, 034; Inwerkingtreding : 01-01-1998> <W 2009-01-31/33, art. 74, 102; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
[10 de vorderingen en oproepingen met toepassing van [15 artikel 2:74 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen ]15, tot gerechtelijke ontbinding van vennootschappen [15 bedoeld in artikel 2:74 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen ]15; ]10
[12 9bis°. de vorderingen tot gerechtelijke ontbinding van verenigingen zonder winstoogmerk en van stichtingen respectievelijk bedoeld in de [15 de artikelen 2:113, § 1, 4°, en 2:114, § 1, 5°, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen ]15; ]12
[9 10° de vorderingen bepaald in de artikelen 578, 11°, 580, 2°, 3°, 6° tot 18°, 581, 2°, 3°, 9° en 10°, 582, 1°, 2°, 6°, 8°, 9° en 12°, 583 en 587septies; ]9
11° alle vorderingen waarvan de mededelingen aan het openbaar ministerie is voorgeschreven bij de bijzondere wetten.
12° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;
[11 ... ]11
13° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;
14° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.
<W 2007-05-10/37, art. 14, 085; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
[4 16° de burgerrechtelijke vorderingen betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen houdende veroordeling tot een bijzondere verbeurdverklaring, een geldboete en de gerechtskosten in het kader van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek. ]4
[11 17° de vorderingen betreffende de aanpassing van de registratie van het geslacht van een persoon in zijn akte van geboorte.
]11

   [8 Het openbaar ministerie kan zich alle andere zaken laten meedelen wanneer het zulks dienstig acht. Met uitzondering van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering, kan de rechtbank of het hof de mededeling ook ambtshalve bevelen. ]8

   [8 Het openbaar ministerie verleent in de meest aangewezen vorm advies wanneer het zulks dienstig acht.

   In afwijking van het derde lid verleent het openbaar ministerie in de gevallen bedoeld in [12 het eerste lid, 9°, 9bis° en 10° ]12 steeds advies wanneer de rechtbank hierom verzoekt.

   Het college van procureurs-generaal geeft richtlijnen in welke zaken bedoeld in het eerste lid advies wordt verstrekt. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied. ]8

  Art. 764. (WAALS GEWEST) Uitgenomen voor de vrederechter, voor de rechter zitting houdend in kort geding en voor de beslagrechter, worden op straffe van nietigheid aan het openbaar ministerie meegedeeld : 1° de vorderingen betreffende de staat van personen wanneer minderjarigen of onbekwamen bij het geding betrokken zijn; 2° de vorderingen (betreffende [6 ...]6 de verklaring van afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden), de voogdij over een minderjarige of een onbekwaamverklaarde, het beheer over de goederen van een persoon ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen met toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke; 3° de vorderingen betreffende de akten van de burgerlijke stand; 4° de vorderingen die burgerrechtelijk ingesteld zijn wegens een drukpersmisdrijf; 5° de vorderingen tot betichting van valsheid in burgerlijke zaken; 6° de vorderingen tot herroeping van het gewijsde; 7° de vorderingen tot wraking; (8° de (vorderingen tot gerechtelijke reorganisatie), vorderingen tot faillietverklaring, tot verdaging van de datum van staking van betaling, alsook de (vorderingen tot intrekking van een reorgan) en tot sluiting van het faillissemenisatieplant;) 9° (...); [3 10° de vorderingen bepaald in de artikelen 578, 11°, 580, 2°, 3°, 6° tot 18°, 581, 2°, 3°, 9° en 10°, 582, 1°, 2°, 6°, 8° en 9°, 583 en 587septies;]3 11° alle vorderingen waarvan de mededelingen aan het openbaar ministerie is voorgeschreven bij de bijzondere wetten. (12° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; (12° de verhalen betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon.) (NOTA : Voor de invoeging van 12° in artikel 764 heeft de wetgever geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van 12° in artikel 764, gebracht door W 2007-05-10/37, art. 14) 13° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 14° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) [1 15° de aanvragen gegrond op het decreet van 6 november 2008 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding.]1 [4 16° de burgerrechtelijke vorderingen betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen houdende veroordeling tot een bijzondere verbeurdverklaring, een geldboete en de gerechtskosten in het kader van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek.]4 [8 Het openbaar ministerie kan zich alle andere zaken laten meedelen wanneer het zulks dienstig acht. Met uitzondering van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering, kan de rechtbank of het hof de mededeling ook ambtshalve bevelen.]8 [8 Het openbaar ministerie verleent in de meest aangewezen vorm advies wanneer het zulks dienstig acht. In afwijking van het derde lid verleent het openbaar ministerie in de gevallen bedoeld in het eerste lid, 10°, steeds advies wanneer de rechtbank hierom verzoekt. Het college van procureurs-generaal geeft richtlijnen in welke zaken bedoeld in het eerste lid advies wordt verstrekt. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied.]8 Art. 764. (VLAAMSE OVERHEID) Uitgenomen voor de vrederechter, voor de rechter zitting houdend in kort geding en voor de beslagrechter, worden op straffe van nietigheid aan het openbaar ministerie meegedeeld : 1° de vorderingen betreffende de staat van personen wanneer minderjarigen of onbekwamen bij het geding betrokken zijn; 2° de vorderingen (betreffende [6 ...]6 de verklaring van afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden), de voogdij over een minderjarige [5 ...]5, het beheer over de goederen van een persoon ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen met toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke; 3° de vorderingen betreffende de akten van de burgerlijke stand; 4° de vorderingen die burgerrechtelijk ingesteld zijn wegens een drukpersmisdrijf; 5° de vorderingen tot betichting van valsheid in burgerlijke zaken; 6° de vorderingen tot herroeping van het gewijsde; 7° de vorderingen tot wraking; (8° de (vorderingen tot gerechtelijke reorganisatie), vorderingen tot faillietverklaring, tot verdaging van de datum van staking van betaling, alsook de (vorderingen tot intrekking van een reorgan) en tot sluiting van het faillissemenisatieplant;) 9° (...); [3 10° de vorderingen bepaald in de artikelen 578, 11°, 580, 2°, 3°, 6° tot 18°, 581, 2°, 3°, 9° en 10°, [7 582, 1°, 2°, 6°, 8°, 9° et 15°,]7 583 en 587septies;]3 11° alle vorderingen waarvan de mededelingen aan het openbaar ministerie is voorgeschreven bij de bijzondere wetten. (12° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; (12° de verhalen betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon.) (NOTA : Voor de invoeging van 12° in artikel 764 heeft de wetgever geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van 12° in artikel 764, gebracht door W 2007-05-10/37, art. 14) 13° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 14° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) [4 16° de burgerrechtelijke vorderingen betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen houdende veroordeling tot een bijzondere verbeurdverklaring, een geldboete en de gerechtskosten in het kader van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek.]4 [8 Het openbaar ministerie kan zich alle andere zaken laten meedelen wanneer het zulks dienstig acht. Met uitzondering van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering, kan de rechtbank of het hof de mededeling ook ambtshalve bevelen.]8 [8 Het openbaar ministerie verleent in de meest aangewezen vorm advies wanneer het zulks dienstig acht. In afwijking van het derde lid verleent het openbaar ministerie in de gevallen bedoeld in het eerste lid, 10°, steeds advies wanneer de rechtbank hierom verzoekt. Het college van procureurs-generaal geeft richtlijnen in welke zaken bedoeld in het eerste lid advies wordt verstrekt. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied.]8

(1)<DWG 2008-11-06/49, art. 36, 103; Inwerkingtreding : 30-12-2008> (2)<W 2009-06-19/16, art. 6, 105; Inwerkingtreding : 08-08-2009> (3)<W 2010-06-06/06, art. 15, 112; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (4)<W 2014-02-11/13, art. 10, 123; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (5)<W 2013-03-17/14, art. 160, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (6)<W 2014-05-12/02, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (7)<DVR 2013-11-22/29, art. 40, 133; Inwerkingtreding : 01-04-2015 (zie BVR 2014-12-19/B5, art. 67, 1°)> (8)<W 2015-10-19/01, art. 14, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50,L1> (9)<W 2016-02-29/09, art. 71, 143; Inwerkingtreding : 01-05-2016> (10)<W 2017-05-17/11, art. 3, 151; Inwerkingtreding : 12-06-2017> (11)<W 2017-06-25/03, art. 8, 159; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (12)<W 2017-08-11/14, art. 19, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (13)<W 2018-12-21/09, art. 49, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (14)<W 2018-12-21/09, art. 122, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (15)<W 2019-03-23/06, art. 5, 175; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
Art. 765

<Opgeheven bij W 2018-12-21/09, art. 50, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Art. 765/1

[1 Voor de zaken betreffende minderjarigen, doen de familierechtbank en de familiekamers van het hof van beroep, op straffe van nietigheid, eerst uitspraak na de zaak te hebben medegedeeld aan het openbaar ministerie en na kennis te hebben genomen van zijn eventueel advies.

   Het openbaar ministerie heeft als opdracht alle relevante informatie op de meest geschikte wijze en met inachtneming van het recht op tegenspraak aan de rechtbank mee te delen.

   Het vierde en vijfde lid van artikel 764 zijn van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 15, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L1>
Art. 766

[1 § 1. Wanneer een zaak moet worden medegedeeld krachtens de wet of wanneer het openbaar ministerie om mededeling verzoekt, stelt de griffie het openbaar ministerie in kennis van de datum van de terechtzitting met opgave van de identiteit van de partijen en, in voorkomend geval, de betrokken minderjarigen.

   Wanneer het openbaar ministerie het dienstig acht mondeling advies te verlenen, wordt dit advies uitgebracht op de terechtzitting. Dit wordt vermeld op het zittingsblad.

   Wanneer het openbaar ministerie het dienstig acht schriftelijk advies uit te brengen vóór de terechtzitting, wordt het advies uiterlijk de dag voor de terechtzitting ter griffie neergelegd en meegedeeld aan de advocaat van de partijen of, indien zij geen advocaat hebben, aan de partijen zelf.

   Wanneer het openbaar ministerie het dienstig acht schriftelijk advies uit te brengen na de pleidooien, stelt het de rechter daarvan in kennis vóór de sluiting van de debatten. Het advies wordt neergelegd ter griffie en meegedeeld aan de advocaat van de partijen of, indien zij geen advocaat hebben, aan de partijen zelf uiterlijk op de datum die bepaald wordt door de rechter, waarbij de rechter tevens de datum bepaalt tot wanneer de partijen ter griffie hun conclusies mogen neerleggen om te antwoorden op het advies van het openbaar ministerie.

   Wanneer het openbaar ministerie het niet dienstig acht advies uit te brengen, stelt het de griffie daarvan in kennis uiterlijk de dag voor de terechtzitting.

§ 2. In de andere zaken deelt de rechter die dat wenst de zaak mee aan het openbaar ministerie ten laatste op het ogenblik dat hij de sluiting van de debatten beveelt. Dit wordt op het zittingsblad vermeld. De rechter bepaalt de datum van de terechtzitting waarop het openbaar ministerie zijn eventueel mondeling advies uitbrengt en waarop de partijen kunnen antwoorden op het eventueel mondeling of schriftelijk advies. Een afschrift van het zittingsblad wordt overgezonden aan het openbaar ministerie met de stukken van de procedure binnen achtenveertig uren na de terechtzitting.

   Binnen acht dagen voor de terechtzitting bedoeld in het eerste lid stelt het openbaar ministerie de griffie in kennis van zijn voornemen al dan niet advies uit te brengen en van de vorm waarin dit zal gebeuren. Als het advies schriftelijk wordt gegeven, wordt het binnen dezelfde termijn ter griffie neergelegd en meegedeeld aan de advocaat van de partijen of, indien zij geen advocaat hebben, aan de partijen zelf. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 16, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L1>
Art. 767

[1 § 1. Wanneer het eventueel advies van het openbaar ministerie mondeling wordt uitgebracht, worden de partijen die verschijnen onmiddellijk gehoord over hun opmerkingen over dat advies.

   Wanneer het eventueel advies schriftelijk wordt uitgebracht en neergelegd ter griffie vóór de terechtzitting, kunnen de partijen daarop mondeling antwoorden op de terechtzitting of op een latere terechtzitting vastgesteld door de rechter.

   De rechter kan de partij die erom verzoekt evenwel toestemming verlenen om over het advies van het openbaar ministerie conclusie ter griffie neer te leggen binnen de termijn die hij bepaalt. Tegen de beslissing van de rechter staat geen enkel beroep open.

§ 2. De replieken van de partijen over het advies van het openbaar ministerie worden alleen in aanmerking genomen in zoverre ze antwoorden op het advies van het openbaar ministerie. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 17, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L1>
Art. 768

Het openbaar ministerie woont de beraadslaging van de rechters niet bij, wanneer dezen zich in de raadkamer terugtrekken om over het vonnis te beslissen, zulks op straffe van nietigheid van de beslissing.

Afdeling VIII. _ Berechting van de zaak.
Art. 769

<W 1992-08-03/31, art. 31, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Na de pleidooien en in voorkomend geval na de wederantwoorden, beveelt de rechter de sluiting van de debatten.

   De rechter kan de partijen of hun advocaten toestaan hun dossiers na de debatten en binnen de termijn die hij vaststelt, ter griffie neer te leggen tegen een gedagtekend ontvangstbewijs. In dat geval vindt de sluiting van de debatten van rechtswege plaats bij het einde van die termijn.

   Wanneer artikel 755 is toegepast, geschiedt de sluiting van de debatten van rechtswege één maand na de neerlegging van de dossiers ter griffie of wordt ze door de rechter uitgesproken op de dag waarop de door hem gevraagde mondelinge opheldering is verschaft.

   Tegen de beslissing tot sluiting van de debatten en tegen de beslissing bedoeld in het tweede lid, die op (het [1 zittingsblad ]1 ) worden aangetekend, staat geen verzet of hoger beroep open. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

(1)<W 2014-04-25/23, art. 30, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 770

<W 2007-04-26/71, art. 19, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> § 1. [3 Wanneer de rechter de zaak in beraad houdt om het vonnis uit te spreken, bepaalt hij de dag voor die uitspraak, die moet plaatsvinden binnen een maand na het sluiten van de debatten. Deze termijn wordt verlengd met één maand wanneer de debatten worden gesloten gedurende de maand voor de gerechtelijke vakantie bedoeld in artikel 334. ]3

   Indien de zaak aan het openbaar ministerie wordt meegedeeld, gaat de termijn voor de uitspraak in op de dag waarop zijn advies is gegeven of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn waarover de partijen beschikken om hun conclusies over dat advies neer te leggen.

   Indien de uitspraak niet binnen die termijn kan plaatsvinden, wordt de oorzaak van de vertraging op het zittingsblad vermeld.

   De vermelding op het zittingsblad van de oorzaak van de vertraging moet objectief kunnen worden verantwoord tegenover de hiërarchische overheid die belast is met het toezicht op de naleving van de termijnen van beraad.

§ 2. De griffiers maken in tweevoud de lijst op van de zaken waarin de uitspraak met meer dan een maand werd uitgesteld. Deze lijst wordt ter ondertekening voorgelegd aan de betrokken magistraat of magistraten, die zo in de gelegenheid worden gesteld schriftelijke opmerkingen te maken.

   De lijsten worden, op initiatief van de hoofdgriffier, elke maand opgemaakt en toegezonden aan de korpschef van het gerecht en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij dat gerecht.

   [1 Derde lid opgeheven. ]1

   Een afschrift wordt op de griffie bewaard.

   Met inachtneming van dezelfde regels worden die lijsten maandelijks bijgewerkt.

§ 3. Indien de rechter het beraad langer dan drie maanden aanhoudt, verwittigt hij de korpschef en de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, onverminderd de mogelijkheid voor een partij om daartoe het initiatief te nemen.

§ 4. In het in § 3 bedoelde geval wordt de betrokken magistraat of de betrokken magistraten onverwijld opgeroepen door de korpschef om te worden gehoord over de oorzaken van de vertraging.

   In de in § 2 bedoelde gevallen is de oproeping verplicht wanneer het herhaalde tekortkomingen betreft.

   De korpschef en de betrokken magistraat of magistraten werken in onderling overleg een oplossing uit om de vertraging te verhelpen.

   Van het verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt.

§ 5. De in § 3 bedoelde inlichtingen en de desbetreffende processen-verbaal kunnen in aanmerking worden genomen in geval van tuchtvervolgingen, bij de periodieke evaluatie van de magistraat of in het kader van een op hem betrekking hebbende benoemings- of aanwijzingsprocedure.

   Indien een tuchtsanctie verantwoord is, kan de opgelegde straf in geen geval lager zijn dan een [2 inhouding van de wedde ]2.

(1)<W 2013-12-01/01, art. 105, 121; Inwerkingtreding : 01-04-2014> (2)<L 2013-07-15/08, art. 38, 131; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2015-10-19/01, art. 18, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 771

<W 2000-11-14/36, art. 5, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000> Onverminderd de toepassing van de artikelen 767 en 772 mogen geen stukken, nota's of conclusies worden neergelegd na het sluiten van de debatten. In voorkomend geval worden zij buiten het beraad gehouden.

Art. 772

Indien een verschijnende partij gedurende het beraad een nieuw stuk of feit van overwegend belang ontdekt, kan zij, zolang het vonnis niet uitgesproken is, de heropening van de debatten vragen.

Art. 773

De aanvraag wordt in handen van de rechter gedaan door middel van een verzoekschrift, waarin het nieuwe stuk of feit nauwkeurig wordt aangegeven zonder nadere toelichting; zij wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij zijn ontstentenis, door deze laatste, ter griffie neergelegd en overgelegd overeenkomstig de regels van de artikelen 742 tot 744. Zij wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de andere partijen die verschenen zijn.

   Deze kunnen binnen acht dagen na de aanzegging op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de rechter doen toekomen.

   De rechter doet uitspraak op stukken.

Art. 774

De rechter kan de heropening van de debatten ambtshalve bevelen.

   Hij moet dit bevelen, alvorens de vordering geheel of gedeeltelijk af te wijzen, op grond van een exceptie die de partijen voor hem niet hadden ingeroepen.

Art. 775

<W 2007-04-26/71, art. 20, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Indien de heropening van de debatten bevolen wordt, verzoekt de rechter de partijen om, binnen de termijnen die hij bepaalt en op straffe van ambtshalve verwijdering uit de debatten, hun [1 conclusies ]1 over het middel of de verdediging ter rechtvaardiging ervan, uit te wisselen en hem deze te overhandigen. In voorkomend geval bepaalt hij dag en uur waarop de partijen over het door hem bepaalde onderwerp zullen worden gehoord.

   De partijen worden bij gerechtsbrief verwittigd en, in voorkomend geval, hun advocaten bij gewone brief.

   In ieder geval is de beslissing gewezen na de heropening van de debatten op tegenspraak gewezen indien de beslissing van heropening zelf op tegenspraak gewezen is.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 135, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 776

Tegen de beslissing van de rechter over de aanvraag tot heropening van de debatten staat geen hoger beroep open.

Art. 777

De in beraad genomen of schriftelijk behandelde zaken worden door de voorzitter van de kamer verdeeld onder de rechters.

Art. 778

Na afloop van de bespreking doet de voorzitter hoofdelijke omvraag, te beginnen met de jongstbenoemde rechter en zo opklimmend, tot de oudstbenoemde. De voorzitter geeft het laatst zijn mening te kennen.

   Zijn de meningen verdeeld, dan wordt er opnieuw gestemd.

Art. 779

Het vonnis kan enkel worden gewezen door het voorgeschreven aantal rechters. Dezen moeten alle zittingen over de zaak bijgewoond hebben. Een en ander op straffe van nietigheid.

   (lid 2 opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 21, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 780

Het vonnis bevat, op straffe van nietigheid, behalve de gronden en het beschikkende gedeelte:
1° de vermelding van de rechter of de rechtbank die het heeft gewezen; de namen van de rechters die over de zaak hebben geoordeeld, van de magistraat van het openbaar ministerie die zijn advies heeft gegeven en van de griffier die bij de uitspraak tegenwoordig is geweest;
2° de naam, de voornaam en de woonplaats die de partijen bij hun verschijning en hun conclusies hebben opgegeven [2 en, in voorkomend geval, hun rijksregister- of ondernemingsnummer ]2;
[1 het onderwerp van de vordering en het antwoord op de overeenkomstig artikel 744, eerste lid, uiteengezette middelen van de partijen; ]1
4° de vermelding van het advies van het openbaar ministerie;
5° de vermelding en de datum van de uitspraak in openbare zitting.

   Het vonnis bevat in voorkomend geval aanduiding van de naam der advocaten.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 19, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-10-14/18, art. 14, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
Art. 780bis

<Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 22; Inwerkingtreding : 22-06-2007> De partij die de rechtspleging aanwendt voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden kan worden veroordeeld tot een geldboete van 15 euro tot 2.500 euro, onverminderd de schadevergoeding die gevorderd zou worden.

   In dat geval, wordt in dezelfde beslissing daarover uitspraak gedaan voorzover schadevergoeding voor tergend en roekeloos geding wordt gevorderd en toegekend. Indien zulks niet het geval is, worden de partijen verzocht toelichting te geven overeenkomstig artikel 775.

   De Koning kan het minimum- en maximumbedrag om de vijf jaar aanpassen aan de kosten van het levensonderhoud. De boete wordt geïnd door de administratie van de Registratie en Domeinen met aanwending van alle middelen van recht.

   Dit artikel is niet van toepassing in strafzaken noch in tuchtzaken.

Art. 781

Het beschikkende gedeelte van de vonnissen over de staat van personen, dat krachtens de wet in de registers van de burgerlijke stand moet worden overgeschreven, vermeldt de volledige identiteit van de betrokkene en bepaalt nauwkeurig welke veranderingen in zijn rechtstoestand zijn aangebracht.

   Tenzij de wet daaromtrent anders bepaalt, wordt de uitgifte van het beschikkende gedeelte, op verzoek van een van de partijen, door toedoen van de griffier gezonden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die ze onverwijld overschrijft in de genoemde registers.

Art. 782

<W 2007-04-26/71, art. 23, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Voor de uitspraak wordt het vonnis ondertekend door de rechters die het hebben gewezen en door de griffier.

   Het eerste lid is evenwel niet van toepassing indien de rechter of rechters oordelen dat het vonnis onmiddellijk na de debatten kan worden uitgesproken. [1 In dat geval wordt het vonnis binnen de drie dagen ondertekend door de rechters die het hebben gewezen en door de griffier. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 79, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 782bis

<W 2007-04-26/71, art. 24, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> (Het vonnis wordt uitgesproken door de voorzitter van de kamer die het heeft gewezen, zelfs in afwezigheid van de andere rechters en, behalve voor straf- en in voorkomend geval voor tuchtzaken, van het openbaar ministerie. ) <W 2008-06-08/31, art. 84, 095; Inwerkingtreding : 26-06-2008>

   Indien evenwel een kamervoorzitter wettig verhinderd is het vonnis uit te spreken waarvoor hij aan de beraadslaging heeft deelgenomen in de in artikel 778 bepaalde voorwaarden, kan de voorzitter van het gerecht een andere rechter aanwijzen om hem op het ogenblik van de uitspraak te vervangen.

Art. 783

[1 § 1. Het zittingsblad bevat de volgende vermeldingen :
1° de dag en het uur waarop de zitting geopend en gesloten is;
2° de verrichte proceshandelingen;
3° elke behandelde zaak, met opgave van het nummer van inschrijving op de algemene rol en van de namen van de partijen en van hun advocaten;
4° de lijst van bijlages bij het zittingsblad.

§ 2. De minuut van het tijdens de zitting gewezen vonnis wordt als bijlage bij het zittingsblad gevoegd.

   In afwijking van het eerste lid kan, indien het vonnis in gedematerialiseerde vorm is opgemaakt, in voorkomend geval het door de griffier eensluidend verklaard afschrift van dit vonnis als bijlage bij het zittingsblad worden gevoegd.

§ 3. De bij de wet voorgeschreven meldingen op de kant van de minuut van het in gedematerialiseerde vorm opgemaakte en bewaarde vonnis worden opgemaakt door de griffier, die ze ondertekent met een gekwalificeerde elektronische handtekening, bedoeld in artikel 3, 12°, van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG. Zij worden verbonden met de vonnissen waarop ze betrekking hebben overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels.

§ 4. De rechter die de zitting heeft voorgezeten, ziet het zittingsblad na en ondertekent het samen met de griffier. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 80, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 784

[1 De zittingsbladen en hun bijlages zijn van een zelfde formaat en worden per jaar samengevoegd tot een register.

   Het zittingsblad kan worden opgemaakt en bewaard in gedematerialiseerde vorm onder de voorwaarden vastgelegd door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

   De Koning kan de opmaak en bewaring bedoeld in het tweede lid opleggen aan de hoven of rechtbanken en hun griffies. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 81, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 785

Indien de voorzitter of een van de rechters in de onmogelijkheid verkeert om het vonnis te ondertekenen, maakt de griffier daarvan melding onderaan op de akte en de beslissing is geldig met de handtekening van de overige rechters die ze hebben uitgesproken.

   Indien een akte niet kan worden ondertekend door de griffier die daaraan heeft medegewerkt, is het voldoende dat de voorzitter of de rechter die hem vervangt, de akte ondertekent en de onmogelijkheid vaststelt.

Art. 786

Indien alle rechters of een alleenrechtsprekend rechter in de onmogelijkheid verkeren om de uitgesproken beslissing te ondertekenen, vermeldt de griffier die onmogelijkheid onderaan op de akte en doet hij alles bevestigen door de voorzitter van de rechtbank of van het hof.

   Deze formaliteit wordt eveneens in acht genomen, wanneer de vrederechter of rechter in de politierechtbank in de onmogelijkheid verkeert om het door hem gewezen vonnis te ondertekenen. In dat geval wordt het proces-verbaal van de griffier bevestigd door [1 de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank en in de arrondissementen Brussel en Eupen door ]1 de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

   [1 Wat de vrederechters en de rechters in de politierechtbank van het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft, wordt het proces-verbaal bevestigd door de voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg, naargelang de taal van het diploma van licentiaat of master in de rechten waarvan hij houder is. ]1

   Verkeert de griffier in de onmogelijkheid om te tekenen, dan tekent de vrederechter of de rechter in de politierechtbank alleen, met vermelding van het voorval.

(1)<W 2016-05-04/03, art. 125, 144; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 787

In de gevallen van de artikelen 785 en 786 zendt de griffier aan de procureur-generaal of aan de procureur des Konings bericht van die leemte binnen acht dagen na de uitspraak van het arrest of van het vonnis.

Art. 788

[1 De procureur-generaal kan zich, ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende, de zittingsbladen of de processen-verbaal van de zittingen laten overleggen om na te gaan of aan de voorgaande bepalingen voldaan is. ]1 In geval van verzuim kan hij, naar gelang van het geval, dat verzuim doen herstellen, dan wel bericht ervan geven aan de eerste kamer van het hof, die op de schriftelijke conclusie van de procureur-generaal een van de rechters die deze zittingen hebben bijgewoond, kan machtigen om de akten of processen-verbaal te ondertekenen. <W 2006-07-10/39, art. 25, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)>

   De procureur des Konings oefent hetzelfde toezicht uit als de procureur-generaal betreffende de zittingsbladen of de processen-verbaal van de zittingen van de rechtbank van eerste aanleg, van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en van de vredegerechten en politierechtbanken.

   De arbeidsauditeur oefent dat toezicht uit bij de arbeidsrechtbank.

   De procureur des Konings en de arbeidsauditeur brengen elk vastgesteld verzuim ter kennis van de procureur-generaal, die daarna handelt zoals hierboven is bepaald.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 25, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 789

[1 In het Hof van Cassatie wordt op gelijke wijze gehandeld voor de arresten en de zittingsbladen van dat hof. ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 26, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 790

<W 24-06-1970, art. 10> Op straffe van nietigheid bevat de uitgifte een integraal afschrift van het vonnis, voorafgegaan door het opschrift en gevolgd door het formulier van tenuitvoerlegging.

Art. 791

De uitgifte wordt door de griffier afgegeven aan de partijen in het geding die erom verzoeken. Geen uitgifte mag worden afgegeven voordat het vonnis ondertekend is.art. 20, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

Art. 792

Binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis zendt de griffier bij gewone brief een niet ondertekend afschrift van het vonnis, aan elke partij, of, in voorkomend geval, aan hun advocaten.

   In afwijking van het vorige lid, voor de zaken opgesomd in artikel 704, § 2, alsook inzake adoptie brengt de griffier binnen de acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis ter kennis van de partijen. <W 2003-04-24/32, art. 4, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2005> <W 2005-12-13/35, art. 5, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2009>

   Op straffe van nietigheid vermeldt deze kennisgeving de rechtsmiddelen, de termijn binnen welke dit verhaal moet worden ingesteld evenals de benaming en het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om er kennis van te nemen. <W 1993-01-12/34, art. 20, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

   (In de gevallen, bepaald in het tweede lid, zendt de griffier een niet-ondertekend afschrift van het vonnis, in voorkomend geval, aan de advocaten van de partijen of aan de afgevaardigden bedoeld in artikel 728, § 3. ) <W 1994-07-12/32, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 1994-07-31>

Afdeling IX. _ [1 Uitlegging en verbetering van de rechterlijke beslissing en herstel van [2 het verzuim uitspraak te doen over ]2 een punt van de vordering ]1.
Art. 793

De rechter die een onduidelijke of dubbelzinnige beslissing heeft gewezen, kan die uitleggen, zonder evenwel de daarin bevestigde rechten uit te breiden, te beperken of te wijzigen.

   [1 De beslagrechter kan een onduidelijke of dubbelzinnige beslissing uitleggen, zonder evenwel de daarin bevestigde rechten uit te breiden, te beperken of te wijzigen. ]1

(1)<W 2013-10-24/52, art. 3, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
Art. 794

[1 Het gerecht dat de beslissing heeft gewezen, het gerecht waarnaar de beslissing werd verwezen of de beslagrechter kunnen te allen tijde ambtshalve of op verzoek van een partij elke kennelijke rekenfout of verschrijving of andere kennelijke leemte dan het in artikel 794/1 bedoelde verzuim uitspraak te doen over een punt van de vordering, met inbegrip van een inbreuk op artikel 780, met uitsluiting van artikel 780, eerste lid, 3°, of op artikel 782 en met inbegrip van een louter formele miskenning van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, verbeteren, zonder evenwel de daarin bevestigde rechten uit te breiden, te beperken of te wijzigen.

   De verbetering vindt steun in de wet, het dossier van de rechtspleging of de stavingsstukken die werden voorgelegd aan de rechter die de te verbeteren beslissing heeft uitgesproken. ]1

(1)<W 2018-05-25/02, art. 34, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 794/1

[1 [2 Het gerecht dat verzuimd heeft zich over een punt van de vordering uit te spreken, kan, mits rekening te houden met de in artikel 748bis vervatte regels, dit verzuim herstellen zonder afbreuk te doen aan de over de reeds beslechte geschilpunten uitgesproken beslissingen. ]2

   Het verzoek dient [2 op straffe van verval ]2 te worden ingediend ten laatste een jaar nadat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-10-24/52, art. 5, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 35, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 795

De vorderingen [1 tot uitlegging, verbetering of herstel van [2 het verzuim uitspraak te doen over ]2 een punt van de vordering ]1 worden gebracht voor de rechter die [1 de uit te leggen, te verbeteren of te herstellen beslissing heeft gewezen, of voor het gerecht waarnaar de beslissing wordt verwezen ]1.

(1)<W 2013-10-24/52, art. 6, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 36, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 796

[1 De zaak wordt aan de rechter voorgelegd bij verzoekschrift op tegenspraak als bedoeld in de artikelen 1034bis tot 1034sexies dan wel bij gezamenlijk verzoekschrift overeenkomstig artikel 706.

   Het verzoekschrift kan alleen worden ingediend als de beslissing niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitlegging, rechtzetting of herstel van een omissie. ]1

(1)<W 2013-10-24/52, art. 7, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
Art. 797

Uitlegging en verbetering kunnen [1 ... ]1 ambtshalve geschieden.

   [2 Een rechtsmiddel als bedoeld in boek III van het vierde deel kan niet worden aangewend wanneer uitsluitend de uitlegging of verbetering van de betrokken beslissing of het herstel in die beslissing van het verzuim uitspraak te doen over een punt van de vordering wordt beoogd. ]2

(1)<W 2013-10-24/52, art. 8, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 37, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 798

Tenzij alle partijen in het geding het eens zijn, kan de vordering tot uitlegging niet worden ingesteld voordat de termijnen van hoger beroep of van voorziening in cassatie zijn verstreken.

   Zij kan niet worden ingesteld wanneer tegen de beslissing hoger beroep of voorziening in cassatie is ingesteld.

   De uitlegging van het bevestigde vonnis staat aan de rechter die deze bevestiging uitspreekt.

Art. 799

[1 De rechter mag een beslissing enkel verbeteren of oordelen over [2 het verzuim uitspraak te doen over ]2 een punt van de vordering in zover de beslissing niet is bestreden. ]1

(1)<W 2013-10-24/52, art. 9, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 38, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 800

[1 De griffier maakt, op de kant van de oorspronkelijke beslissing, melding van het beschikkende gedeelte van de uitleggende of verbeterende beslissing, dan wel van de beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over [2 het verzuim uitspraak te doen over ]2 een punt van de vordering. ]1

   Geen uitgifte, afschrift, noch uittreksel van de [1 de oorspronkelijke beslissing ]1 mag worden uitgereikt, tenzij daarop melding is gemaakt van het beschikkende gedeelte der uitleggende of verbeterende beslissing [1 , dan wel van de beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over [2 het verzuim uitspraak te doen over ]2 een punt van de vordering. ]1.

(1)<W 2013-10-24/52, art. 10, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 39, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 801

Hij die uitlegging [1 , verbetering, of een uitspraak over de omissie van een punt van de vordering vordert ]1, geeft het door de Koning te bepalen bedrag van de kosten in consignatie ter griffie. De dagvaarding wordt in debet (betekend ). Indien de beslissing de vordering toewijst, komen de kosten ten laste van de Staat, en wordt de in consignatie gegeven som aan de eiser teruggegeven. In het tegenovergestelde geval kunnen de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van de eiser worden gebracht en van het in consignatie gegeven bedrag worden afgenomen. <W 24-6-1970, art. 11>

(1)<W 2013-10-24/52, art. 11, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
Art. 801/1

[1 Eenmaal de verbeterde beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, kan de verbeterende beslissing alleen nog worden betwist door cassatieberoep in te stellen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-10-24/52, art. 12, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
Art. 801bis

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 5; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De rechter kan de verschrijvingen of misrekeningen verbeteren die voorkomen in een door hem gewezen certificaat, overeenkomstig Verordening (EG ) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG ) nr. 1347/2000. De Koning kan dit artikel van toepassing verklaren op certificaten, bedoeld in andere internationale Instrumenten.

   Als de verschrijving of de misrekening enkel in het certificaat voorkomt, wordt de vordering tot verbetering ingeleid op eenzijdig verzoekschrift.

   Als de verschrijving of de misrekening in het certificaat werd veroorzaakt door een verschrijving of een misrekening in de door de rechter gewezen beslissing waarvoor het werd uitgevaardigd, wordt de verbetering van het certificaat samen gevorderd met een verbetering van de door de rechter gewezen beslissing. De rechtspleging in de artikelen 794 tot [1 801/1 ]1 wordt gevolgd.

   De griffier zendt per gewone brief een afschrift van het verbeterde certificaat naar alle partijen in het geding.

(1)<W 2013-10-24/52, art. 13, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
HOOFDSTUK III. _ Behandeling en berechting bij verstek.
Art. 802

Indien een van de partijen niet op de inleidende zitting verschijnt, kan op die zitting tegen haar verstek worden gevorderd.

Art. 803

De niet verschenen partij tegen wie op de inleidende zitting geen verstek is gevorderd, wordt op schriftelijk verzoek van de tegenpartij, door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen ter zitting waartoe de zaak is verdaagd of waarop zij achteraf is bepaald.

   [1 Wanneer op de inleidende zitting redelijke twijfel rijst of de gedinginleidende akte de niet verschenen verweerder in staat heeft gesteld zich te verdedigen, kan de rechter bevelen dat zij wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 136, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 804

<W 1992-08-03/31, art. 33, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Indien een van de partijen niet verschijnt op de zitting waarop de zaak is bepaald of waartoe zij is verdaagd, kan tegen haar vonnis bij verstek worden gevorderd.

   De rechtspleging is evenwel op tegenspraak ten aanzien van de partij die [1 ... ]1 conclusies heeft neergelegd.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 137, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 805

Het verstekvonnis mag niet worden uitgesproken vóór het einde van de zitting waarop het verstek is vastgesteld en voor zover dit verstek voordien niet gezuiverd is.

   Het verstek zal gezuiverd zijn en het geding voortgezet worden op tegenspraak, indien de partijen dit samen verzoeken tijdens de zitting waarop het verstek is gevorderd.

Art. 806

[1 In het verstekvonnis willigt de rechter de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde [2 , met inbegrip van de rechtsregels die de rechter krachtens de wet ambtshalve kan toepassen ]2. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 20, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2017-07-06/24, art. 138, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
TITEL III. _ Tussengeschillen en bewijs.
HOOFDSTUK I. _ Tussenvorderingen.
Art. 807

Een vordering die voor de rechter aanhangig is, kan uitgebreid of gewijzigd worden, indien de nieuwe, op tegenspraak genomen conclusies, berusten op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd, zelfs indien hun juridische omschrijving verschillend is.

Art. 808

In elke stand van het geding, zelfs bij verstek, kunnen de partijen de interesten, rentetermijnen, huurgelden en elk toebehoren, sedert de instelling van de vordering verschuldigd of vervallen, vorderen en zelfs de later bewezen verhogingen of schadevergoedingen, onverminderd de geldsommen bij schuldvergelijking verschuldigd.

Art. 809

Tussen de partijen in het geding worden de tussenvorderingen ingesteld bij conclusies, die ter griffie worden neergelegd en aan de overige partijen [1 gezonden ]1 zoals bepaald is in de artikelen 742 tot 746.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 139, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 810

Indien de tegenvordering de berechting van de hoofdvordering te zeer zou kunnen vertragen, worden de twee vorderingen afzonderlijk berecht.

HOOFDSTUK II. _ Tussenkomst.
Art. 811

De hoven en rechtbanken kunnen niet ambtshalve bevelen dat een derde in het geding wordt betrokken.

Art. 812

Tussenkomst kan geschieden voor alle gerechten, ongeacht de vorm van de rechtspleging, zonder dat echter reeds bevolen onderzoeksverrichtingen afbreuk mogen doen aan de rechten van de verdediging.

   Tussenkomst tot het verkrijgen van een veroordeling kan niet voor de eerste maal plaatsvinden in hoger beroep.

Art. 813

Vrijwillige tussenkomst geschiedt bij verzoekschrift, dat, op straffe van nietigheid, de middelen en conclusie bevat.

   Gedwongen tussenkomst geschiedt bij dagvaarding. Tussen de partijen in het geding kan zij worden aangebracht bij gewone conclusies.

Art. 814

Tussenkomst mag de berechting van de hoofdvordering niet vertragen.

HOOFDSTUK III. _ Hervatting van geding.
Art. 815

In de zaken waarin de debatten nog niet gesloten verklaard zijn, blijft het overlijden van een partij, haar verandering van staat of de wijziging van de hoedanigheid waarin zij is opgetreden, zonder gevolg zolang daarvan geen kennis is gegeven.

Art. 816

De partijen of hun rechthebbenden die verklaren het geding te hervatten leggen overeenkomstig de regels van de artikelen 742 en 743 ter griffie een akte neer waarin, op straffe van nietigheid, opgave wordt gedaan van de redenen waarom het geding hervat wordt, alsmede van hun naam, voornaam [2 ... ]2 en woonplaats, of, bij gebreke van woonplaats, hun verblijfplaats [1 en, in voorkomend geval, hun rijksregister- of ondernemingsnummer ]1. De griffier geeft bij gerechtsbrief kennis van die akte aan de overige partijen.

   Dagvaarding tot hervatting van het geding kan bovendien worden uitgebracht op verzoek van iedere partij.

(1)<W 2018-10-14/18, art. 15, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 817

De rechter voor wie de vordering tot hervatting van het geding aanhangig is, kan het openbaar ministerie verzoeken inlichtingen in te winnen over de identiteit of de hoedanigheid van de partijen ten aanzien van wie het geding kan worden hervat.

Art. 818

Hervatting van het geding heeft van rechtswege plaats, indien de gedagvaarde partij bij het verstrijken van de termijn van verschijning verstek laat gaan en het vonnis zal worden geacht op tegenspraak te zijn gewezen te haren opzichte, indien de regels van [1 artikel 747 of, in voorkomend geval, die van artikel 748 ]1 zijn toegepast.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 140, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 819

Op de akte van hervatting van het geding wordt de rechtspleging voortgezet volgens de laatste gedingstukken en de vroeger neergelegde conclusies worden geacht te blijven gelden, tenzij in de akte nieuwe conclusies worden ter kennis gebracht.

HOOFDSTUK IV_ Afstand van geding.
Art. 820

Bij afstand van geding ziet de partij af van de rechtspleging die zij is begonnen met een hoofdvordering of met een tussenvordering.

   Afstand van geding heeft niet ten gevolge dat het recht zelf wordt prijsgegeven.

Art. 821

Bij afstand van rechtsvordering ziet de hoofdeiser, de eiser tot vrijwaring of de wedereiser af zowel van de rechtspleging als van het recht zelf.

   Afstand van rechtsvordering doet het recht teniet om te handelen met betrekking tot de aanspraak die voor de rechter was gebracht.

Art. 822

Bij afstand van een proceshandeling ziet de partij af van de gevolgen die er voor haar uit voortvloeien.

Art. 823

Afstand van rechtsvordering is slechts mogelijk met betrekking tot een recht dat mag worden prijsgegeven en waarover de partij kan beschikken.

   Afstand van geding is geoorloofd in alle zaken.

Art. 824

De afstand kan uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden.

   Uitdrukkelijke afstand geschiedt bij een gewone akte, die ondertekend wordt door de partij of door haar gemachtigde die, tenzij de wet anders bepaalt, een bijzondere volmacht heeft, en die aan de tegenpartij betekend wordt, indien deze de afstand niet vooraf heeft aangenomen.

   Stilzwijgende afstand mag alleen worden afgeleid uit akten of uit bepaalde en met elkaar overeenstemmende feiten, waaruit met zekerheid blijkt dat de partij afstand wil doen van het geding of van de rechtsvordering.

Art. 825

Om geldig te zijn moet de afstand van geding aangenomen worden door de partij aan wie hij is betekend, tenzij hij wordt gedaan alvorens de tegenpartij conclusie heeft genomen over het [1 voorwerp ]1 van de vordering waarvan wordt afgezien.

   In geval van betwisting wordt de afstand ingewilligd of in voorkomend geval geweigerd bij beslissing van de rechter.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 21, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 826

Afstand van geding die aangenomen is, houdt van rechtswege in dat de partijen ermee instemmen dat de zaken over en weder in dezelfde staat worden teruggebracht alsof er geen geding geweest was.

   Afstand van geding maakt evenwel de stuiting van de verjaring niet ongedaan, wanneer hij gegrond is op de onbevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is en dezelfde akte dagvaarding voor de bevoegde rechter inhoudt.

Art. 827

Iedere afstand brengt verplichting mee tot betaling van de kosten, die de voorzitter aan de afstanddoende partij oplegt bij gewone beschikking, gesteld onderaan op de begroting van de kosten, de partijen tegenwoordig zijnde of door de griffier opgeroepen.

   Die beschikking is uitvoerbaar niettegenstaande iedere voorziening.

HOOFDSTUK V. _ Wraking en verschoning.
Art. 828

Ieder rechter kan worden gewraakt om de volgende redenen:
(1° wegens wettige verdenking; ) <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() indien de rechter of zijn echtgenoot persoonlijk belang bij het geschil heeft; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() indien de rechter of zijn echtgenoot bloed- of aanverwant van de partijen of van een hunner in de rechte lijn is, (... ), of in de zijlijn tot in de vierde graad, of indien de rechter bloed- of aanverwant in de voormelde graad is van de echtgenoot van een der partijen; <W 1987-03-31/52, art. 79, 006; Inwerkingtreding : 06-06-1987> <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() (indien de rechter, zijn echtgenoot, hun bloed- of aanverwanten in de opgaande en de nederdalende lijn, een geschil hebben ) over een gelijksoortige aangelegenheid als waarover de partijen in geschil zijn; <W 24-6-1970, art. 12> <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() indien in hun naam een geding aanhangig is voor een rechtbank waarin een van de partijen rechter is; indien zij schuldeiser of schuldenaar van een der partijen zijn; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() indien een crimineel geding is gevoerd tussen hen en een van de partijen, of hun echtgenoten, bloed- of aanverwanten in de rechte lijn; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() indien er een burgerlijk geding hangende is tussen de rechter, zijn echtgenoot, hun bloedverwanten in de opgaande en de nederdalende lijn of hun aanverwanten in dezelfde lijn, en een van de partijen, en dat geding, indien het door de partij is ingesteld, begonnen is vóór het geding waarin de wraking wordt voorgedragen; indien dat geding, ingeval het afgehandeld is, binnen zes maanden vóór de wraking afgedaan is; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() indien de rechter voogd, toeziende voogd of curator, [1 bewindvoerder ]1, begiftigde of vermoedelijk erfgenaam, meester of vennoot van een der partijen is; indien hij beheerder of commissaris is van enigerlei instelling, vennootschap of vereniging die partij is in het geding; indien een der partijen zijn begiftigde of vermoedelijke erfgenaam is; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
() indien de rechter raad gegeven, gepleit of geschreven heeft over het geschil; indien hij daarvan vroeger kennis heeft genomen als rechter of als scheidsrechter, behalve indien hij in dezelfde aanleg: <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>

   1. heeft medegewerkt aan een vonnis of een uitspraak alvorens recht te doen;
2. na uitspraak te hebben gedaan bij verstek, van de zaak kennis neemt op verzet;
3. na uitspraak te hebben gedaan op een voorziening, later van dezelfde zaak kennis neemt in verenigde kamers;
(10° ) indien de rechter heeft deelgenomen aan een vonnis in eerste aanleg en hij van het geschil kennis neemt in hoger beroep; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
(11° ) indien hij als getuige is opgetreden; indien hij, sedert de aanvang van het geding, door een partij op haar kosten ontvangen is of geschenken van haar heeft aangenomen; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
(12° ) indien er tussen hem en een van de partijen een hoge graad van vijandschap bestaat; indien er zijnerzijds aanrandingen, mondelinge of schriftelijke beledigingen of bedreigingen hebben plaatsgehad sinds de aanleg van het geding of binnen zes maanden vóór de voordracht van de wraking. <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>
[2 13° wegens tegenstrijdigheid van belangen. ]2

(1)<W 2013-03-17/14, art. 161, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2016-12-25/14, art. 79, 148; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 829

De bepalingen betreffende de wraking van rechters gelden voor raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken of in handelszaken.

   De raadsheer of de rechter in sociale zaken of in handelszaken kan bovendien worden gewraakt:
1° indien hij met een van de partijen verbonden is geweest door een arbeidsovereenkomst;
2° indien hij lid is geweest van het personeel, of van het bestuur- of beheersorgaan van een rechtspersoon met wie een van de partijen verbonden is geweest door een arbeidsovereenkomst.

Art. 830

Er is geen reden tot wraking in de gevallen waarin de rechter verwant is aan de voogd, de curator, [1 of de bewindvoerder ]1 van een van beide partijen, of aan de beheerders of commissarissen van een instelling, vennootschap of vereniging die partij is in de zaak, tenzij de bedoelde voogden, beheerders of betrokkenen een afzonderlijk of persoonlijk belang hebben.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 162, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 831

Iedere rechter die weet dat er een reden van wraking tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden.

Art. 832

De redenen waarom een rechter kan worden gewraakt, gelden voor het openbaar ministerie, tenzij het als hoofdpartij in het geschil optreedt.

Art. 833

Hij die een wraking wil voordragen, moet dit doen voor de aanvang van de pleidooien tenzij de redenen van wraking later zijn ontstaan en, indien de zaak bij verzoekschrift is ingeleid, alvorens op het verzoekschrift een beschikking is gegeven.

Art. 834

Tegen rechters aangesteld voor een plaatsopneming, een getuigenverhoor of een andere verrichting kan, op straffe van verval, geen wraking worden voorgedragen dan binnen drie dagen, die ingaan:
1° indien het vonnis op tegenspraak gewezen is, op de dag van het vonnis;
2° indien het vonnis bij verstek gewezen is en geen verzet gedaan is, op de dag dat de termijn voor verzet verstrijkt;
3° indien het vonnis bij verstek gewezen is en verzet gedaan is, op de dag dat het verzet, zelfs bij verstek, afgewezen is.

Art. 835

<W 2003-12-22/42, art. 375, 069; Inwerkingtreding : 10-01-2004> Op straffe van nietigheid wordt de vordering tot wraking ingeleid bij een ter griffie neergelegde akte die de middelen bevat en ondertekend wordt door een advocaat die meer dan tien jaar bij de balie is ingeschreven.

Art. 836

De akte van wraking wordt binnen vierentwintig uren door de griffier overhandigd aan de gewraakte rechter.

   Deze is gehouden binnen twee dagen onderaan op die akte een verklaring te stellen, luidens welke hij in de wraking berust of weigert zich van de zaak te onthouden, met zijn antwoord op de middelen van wraking.

Art. 837

Te rekenen van de dag van de mededeling aan de rechter worden alle vonnissen en verrichtingen geschorst (behalve wanneer de vordering niet uitgaat van een partij of van het openbaar ministerie ). <W 2003-12-22/42, art. 376, 069; Inwerkingtreding : 10-01-2004>

   Indien een van de partijen evenwel beweert dat de verrichting spoedeisend is en dat vertraging gevaar oplevert, kan zij aan de voorzitter van de rechtbank of aan de eerste voorzitter van het hof vragen het tussengeschil op de zitting te brengen; de griffier roept de partijen op bij gerechtsbrief.

   De eerste voorzitter of de voorzitter die de aanvraag inwilligt, beveelt dat een andere rechter zal optreden. (Wanneer de wraking van een onderzoeksrechter wordt gevorderd, beveelt de eerste voorzitter of de voorzitter, op vordering van het openbaar ministerie, dat een andere rechter zal optreden. ) <W 2001-06-10/75, art. 6, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>

   (De in het eerste lid bedoelde schorsing van vonnissen en verrichtingen neemt een einde wanneer de rechten die verschuldigd zijn krachtens artikel 269.1 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, niet zijn betaald binnen acht dagen te rekenen van de toezending bedoeld in artikel 838, eerste lid. ) <W 2000-06-30/47, art. 43, 052; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 838

(Binnen drie dagen na het antwoord van de rechter die weigert zich van de zaak te onthouden of bij gebreke van een antwoord binnen die termijn, zendt de griffier de akte van wraking en de verklaring van de rechter, indien er een is, aan de procureur des Konings wanneer het een vrederechter of een rechter van de politierechtbank betreft, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer het een lid van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank of van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 betreft, aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie wanneer het een lid van het hof van beroep of van het arbeidshof betreft of wanneer het een lid van het Hof van Cassatie betreft. ) <W 1998-03-12/38, art. 7, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

   (Over de wraking wordt binnen acht dagen in laatste aanleg uitspraak gedaan door de rechtbank van eerste aanleg, door het hof van beroep, door het arbeidshof of door het Hof van Cassatie, naar gelang van het geval, op de conclusie van het openbaar ministerie, nadat de partijen behoorlijk zijn opgeroepen om hun opmerkingen te horen. ) <W 1998-03-12/38, art. 7, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

   (lid 3 opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 25, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   (lid 4 opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 25, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

   [1 Binnen achtenveertig uren na de beslissing brengt de griffier deze ter kennis van de partijen bij gerechtsbrief. De termijn om cassatieberoep in te stellen, begint te lopen vanaf deze kennisgeving. ]1

(1)<W 2014-04-10/57, art. 5, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 839

Indien de wrakende partij geen bewijs door geschrifte of geen begin van bewijs levert van de wrakingsgronden, kan de rechtbank de wraking verwerpen op de eenvoudige verklaring van de rechter dan wel een getuigenbewijs bevelen.

Art. 840

Indien de wraking verworpen is, mag de rechter, indien daartoe redenen zijn, schadevergoeding van de partij vorderen. Zulke vordering mag slechts worden toegelaten, indien hij er zich van onthouden heeft in de zaak zitting te nemen.

Art. 841

Erkent de gewraakte rechter de feiten waarop zijn wraking gegrond is, of worden die feiten bewezen, dan wordt hem bevel gegeven zich van de zaak te onthouden.

   Indien de wraking wordt toegestaan, wordt de rechter die geweigerd heeft zich van de zaak te onthouden, verwezen in de kosten.

Art. 842

Het vonnis of arrest dat een vordering tot wraking van een rechter heeft verworpen, belet niet dat een nieuwe vordering wordt ingesteld wegens feiten die zich sedert de uitspraak voorgedaan hebben.12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 843

(Opgeheven ) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 844

(Opgeheven ) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 845

(Opgeheven ) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 846

(Opgeheven)

Art. 847

(Opgeheven ) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

HOOFDSTUK VI. Ontkentenis van proceshandelingen.
Art. 848

Ingeval een proceshandeling wordt verricht namens een persoon, buiten iedere wettelijke vertegenwoordiging, zonder dat deze die handeling, zelfs stilzwijgend, heeft gelast, toegelaten of bekrachtigd, kan hij de rechter verzoeken die handeling van onwaarde te verklaren.

   Dit geldt eveneens voor de reeds gedane onderzoeksverrichtingen en voor de beslissingen gewezen ingevolge de van onwaarde verklaarde handeling.

   De andere partijen in het geding kunnen dezelfde vordering indienen, tenzij de persoon namens wie de handeling is verricht, deze bekrachtigt of te bekwamer tijd bevestigt.

Art. 849

Wanneer de zaak voor de rechter aanhangig is in eerste of tweede aanleg, wordt de in artikel 848 bedoelde vordering tot ontkentenis gedaan volgens de regels van de tussenkomst.

   Blijft er een rechtsmiddel mogelijk, dan kan de vordering tot ontkentenis ingediend worden samen met dit rechtsmiddel.

   In de andere gevallen wordt de vordering tot ontkentenis ingediend samen met de herroeping van het gewijsde zoals gezegd wordt in artikel 1134.

   Iedere vordering tot ontkentenis wordt aan het openbaar ministerie medegedeeld.

   Degenen tegen wie de vordering tot ontkentenis is toegewezen, kan worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de eiser en jegens de andere partijen.

Art. 850

De rechter kan, op verzoek van een partij, weigeren rekening te houden met de aanbieding, erkenning of toestemming die niet gewettigd is door de handtekening van degene van wie zij uitgaat of van zijn bijzondere gemachtigde.

HOOFDSTUK VII. _ Excepties.
Eerste afdeling. _ Exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling.
Art. 851

Behalve wanneer Staten bij verdrag hebben bedongen dat hun onderdanen ontslagen zijn van borgstelling ter voldoening aan het vonnis, zijn alle vreemdelingen als hoofdeiser of tussenkomende partij gehouden, indien de Belgische verweerder het vó6r enige exceptie vordert, borg te stellen voor de betaling van de uit het geding voortvloeiende kosten en schadevergoedingen waarin zij kunnen worden verwezen. De verweerder kan borgstelling vorderen, zelfs voor het eerst in hoger beroep, indien hij aldaar gedaagd wordt.

Art. 852

Het vonnis waarbij borgstelling wordt bevolen, bepaalt tot welk beloop dit zal geschieden. Het kan de borg ook door enige andere zekerheid vervangen. De eiser wordt ontslagen van het stellen van de gevorderde zekerheid, indien hij de bepaalde som in consignatie geeft, indien hij aantoont dat zijn onroerende goederen in België voldoende zijn om die som daaraan te verhalen of indien hij een pand geeft overeenkomstig artikel 2041 van het Burgerlijk Wetboek. In de loop van het geding kan de rechtbank, op verzoek van een partij, het bedrag van de som of de aard van de verstrekte zekerheid wijzigen.

Afdeling II. _ Opschortende exceptie van boedelbeschrijving en beraad.
Art. 853

(De erfgenaam kan ) vragen dat het geding wordt geschorst tot het verstrijken van de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad en (hij kan zijn verweermiddelen ) en excepties eerst na het verstrijken van de termijnen voordragen. <W 14-07-1976, art. 24>

Afdeling III. _ Excepties van onbevoegdheid.
Art. 854

De onbevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, moet worden voorgedragen voor alle exceptie of verweer behalve wanneer zij van openbare orde is.

Art. 855

De partij mag de bevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, alleen afwijzen in zover zij meedeelt welke rechter volgens haar bevoegd is.

Art. 856

In geval van aanhangigheid of van samenhang moet de vordering tot verwijzing worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 854 en 855.

   Indien de samenhangende zaken voor een zelfde rechter aanhangig zijn, kunnen zij, zelfs ambtshalve, worden gevoegd.

Afdeling IV. _ Opschortende exceptie bij oproeping tot vrijwaring.
Art. 857

Wanneer er grond is tot oproeping tot vrijwaring, bepaalt de rechter te dien einde een termijn, alsmede de zitting waarop hij die tot vrijwaring opgeroepen is moet verschijnen.

   In spoedeisende gevallen kan de rechter de termijnen van dagvaarding verkorten, zoals bepaald is in artikel 708.

Art. 858

Indien de verweerder, na het verstrijken van de termijn gegeven voor de oproeping tot vrijwaring, niet aantoont dat hij de vordering tot vrijwaring heeft ingesteld, kan hij worden veroordeeld tot schadevergoeding en wordt op de oorspronkelijke vordering recht gedaan.

Art. 859

Indien de oorspronkelijke vordering en de vordering tot vrijwaring tegelijk in staat van wijzen zijn, wordt daarop gezamenlijk recht gedaan; anders kan de oorspronkelijke eiser zijn vordering afzonderlijk doen berechten; indien de twee vorderingen zijn gevoegd, beslist hetzelfde vonnis over de splitsing, met dien verstande dat, na het vonnis over de hoofdzaak, recht wordt gedaan op de vrijwaring, indien daartoe grond bestaat.

Afdeling V. _ Excepties van nietigheid.
Art. 860

[1 Wat de verzuimde of onregelmatig verrichte vorm ook zij, geen proceshandeling kan nietig worden verklaard, noch kan het niet-naleven van een termijn die op straffe van nietigheid is voorgeschreven, worden gesanctioneerd, indien de wet de sanctie niet uitdrukkelijk heeft bevolen ]1.

   De termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden zijn evenwel voorgeschreven op straffe van verval.

   De andere termijnen worden slechts dan op straffe van verval bepaald wanneer de wet het voorschrijft.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 22, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 861

[1 De rechter kan een proceshandeling alleen dan nietig verklaren of het niet-naleven van een termijn die op straffe van nietigheid is voorgeschreven sanctioneren, indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt. ]1

   [2 Wanneer hij vaststelt dat de bewezen belangenschade kan worden hersteld, maakt de rechter, op kosten van de opsteller van de onregelmatige akte, de verwerping van de exceptie van nietigheid afhankelijk van de uitvoering van de maatregelen waarvan hij de inhoud en de termijn waarna de nietigheid zal worden verkregen, bepaalt. ]2

(1)<W 2015-10-19/01, art. 23, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-05-25/02, art. 40, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 862

<Opgeheven bij W 2015-10-19/01, art. 24, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>

Art. 863

<hersteld bij W 2006-07-10/39, art. 23, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 16)> In alle gevallen waarin de ondertekening vereist is voor de geldigheid van een proceshandeling kan het gebrek van de handtekening worden geregulariseerd ter zitting of binnen een door de rechter vastgestelde termijn.

Art. 864

[1 De nietigheid die tegen een proceshandeling kan worden ingeroepen of het niet-naleven van een termijn die op straffe van nietigheid is voorgeschreven, zijn gedekt indien zij niet tegelijk en vóór enig ander middel worden voorgedragen. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 25, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 865

<W 2007-04-26/71, art. 26, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> De regels van artikel 864 en van artikel [1 861 ]1 zijn niet van toepassing op het in artikel 860, tweede lid, bedoelde verval.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 26, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Art. 866

De proceshandelingen en akten die nietig zijn of nodeloze kosten veroorzaken door toedoen van een ministerieel ambtenaar, komen te zijnen laste; hij kan bovendien worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij.

Art. 867

<Opgeheven bij W 2015-10-19/01, art. 27, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015>

Afdeling VI. _ Berechting van excepties.
Art. 868

De opschortende excepties worden tegelijk voorgedragen en wel vóór elk verweer aangaande de zaak zelf.

   De exceptie van zekerheidstelling van de eisende vreemdeling en de exceptie van boedelbeschrijving en van beraad moeten evenwel vóór alle andere worden voorgedragen.

Art. 869

Behoudens de gevallen van artikel 868 en onverminderd de regeling van de bevoegdheid, gesteld in de artikelen 639 tot 644, kan de rechter de excepties bij de hoofdzaak voegen en de partijen gelasten alle rechtsmiddelen tegelijk voor te dragen.

   Van de wettelijke bepalingen betreffende het taalgebruik in gerechtszaken wordt niet afgeweken.

HOOFDSTUK VIII. _ Bewijs.
Eerste Afdeling. _ Voorafgaande bepalingen.
Art. 870

[1 Onverminderd artikel 8.4, lid 5, van het Burgerlijk Wetboek, moet iedere partij ]1 het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert.

(1)<W 2019-04-13/28, art. 16, 183; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art. 871

De rechter kan niettemin aan iedere gedingvoerende partij bevelen het bewijsmateriaal dat zij bezit, over te leggen.

Art. 871bis

[1 § 1. De partijen, hun advocaten of andere vertegenwoordigers, magistraten en gerechtelijk personeel, getuigen, deskundigen en alle andere personen die door hun deelname aan een gerechtelijke procedure, of door hun toegang tot de documenten die deel uitmaken van deze procedure, kennis hebben gekregen van een bedrijfsgeheim of een vermeend bedrijfsgeheim in de zin van artikel I.17/1, 1°, van het Wetboek van economisch recht, dat de rechter, op een met redenen omkleed verzoek van een belanghebbende partij of op eigen initiatief, als vertrouwelijk heeft aangemerkt, mogen dit bedrijfsgeheim of vermeende bedrijfsgeheim niet gebruiken of openbaar maken.

   De in het eerste lid genoemde verplichting tot het bewaren van de vertrouwelijkheid blijft van kracht na beëindiging van de gerechtelijke procedure. Deze verplichting houdt evenwel op te bestaan in elk van de volgende situaties:
1° wanneer bij beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, is vastgesteld dat het vermeende bedrijfsgeheim niet voldoet aan de in artikel I.17/1, 1°, van het Wetboek van economisch recht bepaalde voorwaarden; of
2° wanneer na verloop van tijd de desbetreffende informatie algemeen bekend wordt bij of gemakkelijk toegankelijk wordt voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie.

§ 2. De rechter kan bovendien, op een met redenen omkleed verzoek van een belanghebbende partij of op eigen initiatief, de volgende specifieke maatregelen nemen om de vertrouwelijkheid te bewaren van een bedrijfsgeheim of een vermeend bedrijfsgeheim dat tijdens een gerechtelijke procedure wordt gebruikt of genoemd:
1° de toegang tot de documenten die bedrijfsgeheimen of vermeende bedrijfsgeheimen bevatten die de partijen of derden hebben ingediend, volledig of gedeeltelijk beperken tot de personen of categorieën van personen die hij uitdrukkelijk aanwijst;
2° de toegang tot hoorzittingen waarin die bedrijfsgeheimen of vermeende bedrijfsgeheimen openbaar kunnen worden gemaakt, en tot de verslagen of afschriften van deze hoorzittingen, beperken tot de personen of categorieën van personen die hij uitdrukkelijk aanwijst;
3° een niet-vertrouwelijke versie van rechterlijke uitspraken ter beschikking stellen aan anderen dan degenen die tot de uitdrukkelijk aangewezen personen of categorieën van personen bedoeld onder de bepalingen 1° en 2° behoren, waarin de delen die de bedrijfsgeheimen bevatten, zijn geschrapt of bewerkt.

   De in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde uitdrukkelijk aangewezen personen of personen die behoren tot uitdrukkelijk aangewezen categorieën van personen mogen niet talrijker zijn dan nodig is om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan het recht voor de partijen bij de gerechtelijke procedure op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, en onder die personen bevindt zich ten minste één natuurlijk persoon van elke partij alsmede de respectieve advocaten of andere vertegenwoordigers van deze partijen bij de gerechtelijke procedure.

§ 3. Bij zijn beslissing over de in paragraaf 2 bedoelde maatregelen beoordeelt de rechter de evenredigheid ervan. Hij neemt hierbij in het bijzonder het waarborgen van het recht op een doeltreffende voorziening en op een eerlijk proces in acht, alsmede de rechtmatige belangen van de partijen en, indien van toepassing, van derden, alsook de mogelijke schade voor een van de partijen en, indien van toepassing, voor derden, als gevolg van het bevelen of afwijzen van dergelijke maatregelen.

§ 4. De persoon die de in paragraaf 1 bedoelde verplichting of de overeenkomstig paragraaf 2 genomen maatregel niet naleeft, kan worden veroordeeld tot een geldboete van 500 tot 25 000 euro, onverminderd de schadevergoeding die gevorderd zou worden.

   In dat geval wordt in dezelfde beslissing daarover uitspraak gedaan voor zover schadevergoeding wordt gevorderd en toegekend wegens niet-naleving van de in paragraaf 1 bedoelde verplichting of de overeenkomstig paragraaf 2 bedoelde maatregel. Indien dit niet het geval is, worden de partijen verzocht toelichting te geven overeenkomstig artikel 775.

   De Koning duidt het bestuursorgaan aan dat instaat voor de inning van de boete met aanwending van alle middelen van recht. De Koning kan het minimum- en maximumbedrag van de boete om de vijf jaar aanpassen aan de kosten van het levensonderhoud.

§ 5. Het verwerken van persoonsgegevens krachtens dit artikel vindt plaats in overeenstemming met de regelgeving betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/18, art. 35, 169; Inwerkingtreding : 24-08-2018>
Art. 872

[1 In de in [2 hoofdstuk Xbis, boek IV van het vierde deel bedoelde aangelegenheden [3 of in geval van vordering tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan bedoeld in de artikelen 164 en 353-13 van het Burgerlijk Wetboek ]3 kan de familierechtbank ]2 van het openbaar ministerie vorderen, wanneer de zaak aan het advies van deze ambtenaar mag worden onderworpen, inlichtingen in te winnen omtrent de punten die [2 zij ]2 op beperkende wijze aangeeft.

   De akten van dit onderzoek worden op de griffie neergelegd en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. De griffier brengt zulks ter kennis van de partijen. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 155, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 69, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-12-21/09, art. 123, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 873

De rechtbank of de rechter aan wie een ambtelijke opdracht wordt gericht, is verplicht die te doen uitvoeren.

   Evenwel mag de ambtelijke opdracht van een vreemde rechterlijke overheid enkel worden uitgevoerd na machtiging van de minister van Justitie, tenzij de internationale verdragen anders bepalen.

   De rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de [1 ondernemingsrechtbank ]1 waaraan een ambtelijke opdracht wordt gegeven, kan een rechter van gelijke of lagere graad aanwijzen om de bevolen verrichtingen te doen.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 874

De ambtelijke opdrachten worden gericht aan een rechtbank of aan een rechter van gelijke of lagere graad.

Art. 875

Wanneer een onderzoeksmaatregel door de rechter bevolen niet binnen de gestelde termijnen is uitgevoerd, kan de meest gerede partij in alle aangelegenheden de zaak opnieuw ter zitting brengen om te doen beslissen als naar recht.

Art. 875bis

[1 [2 ... ]2

   De rechter beperkt de keuze van de onderzoeksmaatregel en de inhoud van die maatregel tot wat volstaat om het geschil op te lossen, mede in het licht van de verhouding van de verwachte kosten van de maatregel tot de inzet van het geschil en waarbij de meest eenvoudige, snelle en goedkope maatregel de voorkeur geniet. ]1

   [2 Wanneer de ontvankelijkheid van de vordering wordt betwist, kan de rechter een onderzoeksmaatregel slechts bevelen nadat de vordering ontvankelijk werd verklaard, behalve wanneer de maatregel betrekking heeft op het vervuld zijn van de aangevoerde ontvankelijkheidsvoorwaarde. ]2

(1)<W 2015-10-19/01, art. 28, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2017-07-06/24, art. 141, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 876

De rechtbank berecht het aanhangige geschil volgens de bewijsregels die van toepassing zijn op de aard van het geschil.

Afdeling II. _ Overlegging van stukken.
Art. 877

Wanneer er [1 ernstige en bepaalde aanwijzingen ]1 bestaan dat een partij of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit, kan de rechter bevelen dat het stuk of een eensluidend verklaard afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd.

(1)<W 2019-04-13/28, art. 17, 183; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art. 878

Indien een derde het stuk onder zich heeft, verzoekt de rechter deze vooraf het origineel of een afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging te voegen op de wijze en binnen de termijn die hij bepaalt.

   De derde kan zijn opmerkingen bij geschrifte of in raadkamer voordragen.

   De partijen mogen er inzage van nemen en er op antwoorden.

   Het verzoek van de rechter wordt door de griffier aan de derde gezonden bij gerechtsbrief.

Art. 879

Het vonnis waarbij de overlegging van het origineel of van een afschrift van een stuk wordt bevolen, vermeldt de identiteit van de partij of van de derde die het moet overleggen en bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn dit moet geschieden.

   Indien het stuk in afschrift moet worden overgelegd, vermeldt het vonnis bovendien de overheid die de juistheid ervan moet bevestigen en, indien daartoe grond bestaat, het voorschot dat de eiser in het tussengeschil in handen van de griffier moet storten.

Art. 880

Het vonnis wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan partijen en in voorkomend geval aan de derde.

   Het is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 881

De Koning stelt regels omtrent de inning en de eventuele teruggave van het in artikel 879 bedoelde voorschot, alsmede omtrent de betaling van de kosten van afschrift.

Art. 882

Partijen of derden die zonder wettige reden nalaten het stuk zelf of het afschrift over te leggen volgens de beslissing van de rechter, kunnen worden veroordeeld tot zodanige schadevergoeding als behoort.

Art. 882bis

<Opgeheven bij W 2015-12-18/40, art. 3, 142; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Afdeling III. _ Schriftonderzoek.
Art. 883

De vordering tot schriftonderzoek wordt ingesteld in de vorm van een hoofdvordering of van een tussenvordering.

   De rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, is bevoegd om uitspraak te doen op de tussengeschillen inzake schriftonderzoek, die opkomen in de voor hem gebrachte geschillen.

Art. 884

In geval van een hoofdvordering of een tussenvordering tot schriftonderzoek beveelt de rechter aan de partijen voor hem te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaten, en gelast hij hen alle titels, documenten en stukken van vergelijking mee te brengen.

   De oproeping wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de partijen gericht.

Art. 885

Indien de verweerder inzake schriftonderzoek het geschrift of de handtekening aanstonds erkent, geeft de rechter hiervan akte aan de eiser en doet hij proces-verbaal opmaken.

   De kosten van de vordering of van het tussengeschil blijven in dat geval ten laste van de eiser.

Art. 886

Indien de verweerder niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig is opgeroepen, kan de rechter, na tegen hem verstek te hebben verleend, het geschrift voor erkend houden.

Art. 887

Ingeval de ondertekenaar van het te onderzoeken stuk overleden is en degenen onder zijn erfgenamen die verschijnen, het geschrift of de handtekening erkennen of ontkennen, wordt tegen degenen die niet verschijnen, opgetreden zoals bepaald is in artikel 752.

Art. 888

Indien de verweerder verschijnt en het geschrift of de handtekening loochent of niet erkent, parafeert de rechter het te onderzoeken stuk, alsmede de door de partijen overgebrachte titels, documenten en stukken van vergelijking. Hij doet de griffier alle processen-verbaal opmaken, die hij samen met hem en met de partijen ondertekent.

Art. 889

De rechter kan de zaak onmiddellijk behandelen, indien hem blijkt dat zij zonder meer kan worden berecht.

   Anders beveelt de rechter dat het te onderzoeken stuk, alsmede de voorgebrachte titels, documenten en stukken van vergelijking op de griffie worden neergelegd. Van die neerlegging wordt proces-verbaal opgemaakt.

   In dat geval besluit de rechter tot alle dienstige onderzoeksmaatregelen, die hij zelf verricht of onder zijn leiding doet verrichten. Hij kan met name aan de verweerder een aantal woorden als schrijfproef dicteren.

Art. 890

Indien de overlegging van stukken van vergelijking die in handen zijn van partijen, bewaarders of andere personen, dienstig blijkt, kan de rechter bevelen dat die stukken zullen worden overgebracht naar de griffie van de rechtbank of naar een andere plaats door hem aangewezen voor het verrichten van de onderzoeksmaatregelen die hij heeft voorgeschreven.

   Ingeval de stukken kunnen worden overgebracht of neergelegd, beslist de rechter dat de bewaarders bij het schriftonderzoek tegenwoordig moeten zijn om de stukken op elke zitting te vertonen, of dat zij die enkel in handen van de griffier moeten geven.

   De rechter schrijft de wijze van aflevering voor van de afschriften of fotocopiën die de partijen of de houders zich door de griffier kunnen laten afgeven en die worden gelegd in de plaats van de minuten of van de originelen totdat de stukken zijn teruggeleverd, alsmede alle andere maatregelen betreffende het afgeven van uitgiften, onder verplichting daarvan melding te maken in het proces-verbaal.

   Indien het een openbaar bewaarder betreft, worden de stukken vooraf gefotografeerd en een fotografische afdruk wordt met het origineel vergeleken door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die daarvan proces-verbaal opmaakt; de afdruk wordt door de bewaarder bij zijn minuten gelegd om in de plaats te treden van de stukken totdat deze worden teruggezonden, en hij mag uitgiften daarvan afgeven met vermelding van het proces-verbaal dat is opgemaakt.

   De kosten van het afschrift of van de fotocopie worden door de eiser van het schriftonderzoek aan de partijen of de houders van de stukken terugbetaald volgens de begroting van de rechter.

Art. 891

Indien de deskundigen het voor het technisch onderzoek nodig achten dat de te onderzoeken stukken en de stukken van vergelijking hun worden ter hand gesteld, vragen zij dit aan de rechter.

   Indien de rechter het verzoek inwilligt, beveelt hij alle geschikte maatregelen om de bewaring en de teruglevering van die stukken te verzekeren.

Art. 892

De griffiers mogen geen afschrift of uitgifte afgeven van de akten waarvan het geschrift geloochend of ontkend is en die ter griffie zijn neergelegd, dan krachtens een beschikking door de rechter op verzoekschrift gegeven, de partijen vooraf gehoord. Tegen de beschikking staat geen voorziening open.

   Op gewoon verzoek van de rechthebbenden wordt uitgifte of afschrift afgegeven van de akten waarvan de originelen of de minuten zijn neergelegd als stukken van vergelijking of die, zonder zelf aan het schriftonderzoek te zijn onderworpen, bij de betwiste akte zijn gevoegd. De griffiers innen in dat geval de rechten die aan de bewaarders van de originelen en van de minuten verschuldigd zijn.

   Indien de bewaarders afdrukken van de neergelegde akten hebben gemaakt overeenkomstig artikel 890, hebben alleen zij het recht om uitgifte uit te reiken.

Art. 893

De rechter doet uitspraak, zonder mogelijkheid van voorziening, over alle vraagstukken betreffende de wijze van onderzoek, zoals die met betrekking tot het overleggen van de stukken van vergelijking, de plaats waar het schriftonderzoek geschiedt, de bewaring en de teruglevering van de stukken.

Art. 894

De uitgifte van het vonnis inzake schriftonderzoek wordt door de griffier binnen vijftien dagen na de dagtekening van dat vonnis aan de procureur des Konings gezonden.

Afdeling IV. _ Valsheidsprocedure.
Eerste onderafdeling_ Algemene bepalingen.
Art. 895

Tegen valsheid kan worden opgekomen bij een hoofdvordering of bij een tussenvordering.

   De rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, is bevoegd om uitspraak te doen in de valsheidsincidenten die opkomen in de voor hem gebrachte geschillen.

Art. 896

De valsheidsvordering moet de middelen inzake valsheid nauwkeurig opgeven.

   Zij wordt ontvangen, ook al is omtrent het van valsheid betichte stuk een schriftonderzoek ingesteld en al is het voor erkend en echt gehouden.

Art. 897

In geval van een tussenvordering wegens valsheid in burgerlijke zaken stelt de rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, zijn uitspraak hierover uit, indien geen uitspraak kan worden gedaan zonder rekening te houden met het van valsheid betichte stuk.

Art. 898

In geval van een hoofdvordering of een tussenvordering wegens valsheid in burgerlijke zaken beveelt de rechter de partijen voor hem te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaten, en gelast hij de verweerder het van valsheid betichte stuk over te leggen.

   De griffier zendt de oproeping aan de partijen bij gerechtsbrief.

Art. 899

Indien de verweerder niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig is opgeroepen, kan de rechter, na tegen hem verstek te hebben verleend, beslissen dat het van valsheid betichte stuk niet kan worden ingeroepen tegen de eiser.

Art. 900

Indien de verweerder verschijnt en verklaart dat hij zich niet van het stuk wil bedienen ten opzichte van de eiser, geeft de rechter aan de eiser akte daarvan en doet hij proces-verbaal opmaken.

   De kosten van de vordering of van het tussengeschil blijven in dat geval ten laste van de eiser.

Art. 901

Indien de verweerder verschijnt en verklaart dat hij zich van het stuk wil bedienen ten opzichte van de eiser, parafeert de rechter het stuk en beveelt hij dat het op de griffie zal worden neergelegd. Hij doet de griffier de processen-verbaal opmaken, die hij samen met hem en de partijen ondertekent.

Art. 902

De rechter kan de zaak onmiddellijk behandelen, indien hem blijkt dat zij zonder meer kan worden berecht.

   Anders besluit de rechter tot alle dienstige onderzoeksmaatregelen, die hij zelf verricht of onder zijn leiding doet verrichten overeenkomstig de bepalingen betreffende het schriftonderzoek.

Art. 903

Ingeval het van valsheid betichte stuk in minuut verleden is, beveelt de rechter aan de verweerder of aan de bewaarder van de minuut het stuk neer te leggen op de griffie of op een andere plaats, door hem aangewezen voor het verrichten van de onderzoeksmaatregelen die hij heeft bevolen.

   De rechter bepaalt de termijn voor die neerlegging.

   Is de minuut in handen van een openbaar bewaarder, dan wordt zij vooraf gefotografeerd en een fotografische afdruk, op de kant waarvan de griffier melding maakt van de valsheidsvordering, wordt met het origineel vergeleken door de voorzitter van de rechtbank, die daarvan proces-verbaal opmaakt; de afdruk wordt door de bewaarder bij zijn minuten gelegd om in de plaats ervan te treden totdat over de valsheid vonnis gewezen is en hij mag daarvan grossen en uitgiften afgeven met vermelding van het proces-verbaal dat is opgemaakt.

   De rechter schrijft alle maatregelen voor betreffende de afdrukken die gelegd worden in de plaats van de minuten of van de originelen totdat de stukken zijn teruggeleverd, alsmede alle andere maatregelen betreffende het afgeven van grossen of uitgiften, onder verplichting om daarvan melding te maken in het proces-verbaal.

   De kosten van de kopie worden door de eiser inzake valsheid aan de bewaarder terugbetaald volgens de begroting van de rechter.

Art. 904

Indien de rechter het stuk vals verklaart, maakt de griffier melding van het vonnis op de kant van het vals verklaarde stuk. Van deze kanttekening wordt proces-verbaal opgemaakt.

   De rechter die het stuk vals verklaart, beveelt de inbeslagneming ervan.

   Dat stuk wordt, met een afschrift van het vonnis van valsverklaring, door de griffier binnen vijftien dagen na de dagtekening van dat vonnis, aan de procureur des Konings gezonden.

Art. 905

De eiser inzake valsheid die in het ongelijk wordt gesteld, kan bij het vonnis over de vordering worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij.

Art. 906

Afstand of dading betreffende een valsheidsprocedure moet, op straffe van nietigheid, worden gehomologeerd door de rechter voor wie de valsheidsvordering aanhangig is, het openbaar ministerie gehoord.

Onderafdeling 2. _ Procedure inzake valsheidsincident vóór het Hof van Cassatie.
Art. 907

Het is iedere partij in een cassatiegeding toegelaten om een in dit geding regelmatig overlegd stuk van valsheid te betichten, wanneer de valsheid ten onrechte verwerping of toewijzing van de voorziening ten gevolge kan hebben.

   In het cassatiegeding kunnen alleen die stukken van valsheid worden beticht waartegen zulke betichting niet mogelijk is geweest vóór het gerecht in hoogste feitelijke aanleg of waarvan de valsheid geen grond kan opleveren voor herroeping van het gewijsde.

Art. 908

De valsheidsvordering wordt ingesteld bij verzoekschrift, ondertekend door de partij en door de advocaat bij het Hof van Cassatie die voor haar optreedt in het geding.

   Het verzoekschrift wijst nauwkeurig het van valsheid betichte stuk aan en vermeldt de aangevoerde middelen inzake valsheid.

   Het verzoekschrift wordt vóór de indiening betekend aan de verweerder in de valsheidsprocedure, met aanmaning om binnen de bij de wet bepaalde termijn te verklaren of hij zich van het van valsheid betichte stuk wil bedienen, en met dagvaarding om voor het hof te verschijnen ten einde te horen beslissen over de gegrondheid van de valsheidsvordering.

Art. 909

Binnen vijftien dagen te rekenen van de betekening van het verzoekschrift geeft de verweerder in de valsheidsprocedure zijn antwoord te kennen door afgifte op de griffie van een verklaring, welke ondertekend is door hem en door de advocaat bij het Hof van Cassatie die voor hem optreedt in het geding, en welke vooraf betekend is aan de eiser.

Art. 910

Indien de verweerder in de valsheidsprocedure niet antwoordt binnen de bij de wet bepaalde termijn, of verklaart zich niet van het van valsheid betichte stuk te willen bedienen, beveelt het hof dat het stuk uit het geding wordt gehouden.

   Ingeval de verweerder verklaard heeft zich niet van het van valsheid betichte stuk te willen bedienen, wordt de eiser veroordeeld in de kosten van het tussengeschil.

Art. 911

Inden de verweerder verklaart zich te willen bedienen van het stuk, doet het hof uitspraak over de toewijsbaarheid van de vordering, de opmerkingen van de advocaten gehoord.

   Indien het hof de vordering afwijst, veroordeelt het bij hetzelfde arrest de eiser tot de kosten van het tussengeschil.

   Indien het hof het verzoekschrift ontvangt en de vordering toewijst, verwijst het bij hetzelfde arrest de partijen naar een gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als het gerecht dat de door de cassatievoorziening bestreden beslissing heeft gewezen.

Art. 912

Ingeval het hof de vordering toewijst, stelt het de uitspraak op de cassatievoorziening uit, totdat over het tussengeschil een eindbeslissing is gegeven.

Art. 913

Het gerecht in hoogste feitelijke aanleg waarnaar de zaak is verwezen, doet uitspraak op de valsheidsvordering in de vorm bepaald bij de artikelen 898, 899 en 902 tot 906.

Art. 914

Een uitgifte van de beslissing van het gerecht in hoogste feitelijke aanleg waarnaar de zaak is verwezen, wordt door de griffier aan de griffie van het Hof van Cassatie gezonden om bij het dossier van het oorspronkelijke cassatiegeding te worden gevoegd.

Afdeling V. _ Getuigenverhoor.
Eerste onderafdeling_ Vonnis waarbij getuigenverhoor wordt toegestaan.
Art. 915

Indien een partij aanbiedt het bewijs van een bepaald en ter zake dienend feit te leveren door een of meer getuigen, kan de rechter die bewijslevering toestaan, indien het bewijs toelaatbaar is.

Art. 916

De rechter kan ambtshalve gelasten dat voor de feiten bewijs wordt geleverd dat hem afdoende voorkomt, tenzij de wet hem dit verbiedt.

   Hij kan in dat geval de namen opgeven van de getuigen die zullen worden gehoord op de plaats, de dag en het uur door hem bepaald.

Art. 917

De rechter die het getuigenverhoor toestaat of beveelt, vermeldt in zijn vonnis:
1° de feiten waarvan hij het bewijs toelaat;
2° de plaats, de dag en het uur van de zitting in raadkamer waarop het getuigenverhoor zal worden gehouden.

Art. 918

Het getuigenverhoor wordt gehouden door de rechters die het hebben toegestaan of bevolen of door de rechter die in het vonnis is aangewezen.

Art. 919

Het vonnis waarbij het getuigenverhoor wordt toegestaan of bevolen, is niet vatbaar voor verzet.

   De griffier geeft er aan de partijen kennis van bij gerechtsbrief.

Art. 920

Indien het vonnis waarbij het getuigenverhoor wordt toegestaan of bevolen, in hoger beroep wordt bevestigd en er voor het hof geen reden is om de zaak aan zich te trekken, wordt het getuigenverhoor vastgesteld en gehouden door de rechter waartoe de meest gerede partij zich wendt bij gewoon verzoekschrift.

   De beschikking wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

Art. 921

Tegenbewijs staat van rechtswege vrij, zelfs wanneer het getuigenverhoor ambtshalve wordt gelast.

   Het tegenverhoor gebeurt op de plaats, de dag en het uur die de rechter ambtshalve, of op verzoek van de belanghebbende partij, vaststelt.

   Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie, ten laatste dertig dagen na de verzending van het proces-verbaal van het verhoor.

   Het verzoekschrift en de beschikking daarop worden door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de partijen of, in voorkomend geval, aan hun advocaat.

Art. 922

De partij die een getuigenverhoor laat houden, dient aan de griffier een lijst van de getuigen te zenden, ten minste vijftien dagen vóór de zitting waarop het verhoor zal worden gehouden.

   Deze lijst bevat de vermelding van de identiteit van de getuigen en wordt ter griffie neergelegd in evenveel exemplaren als er partijen in het geding zijn; de griffier maakt de lijst bij gerechtsbrief aan de andere partijen buiten de verzoeker bekend.

Onderafdeling 2_ Verschijning van getuigen.
Art. 923

De getuigen worden ten minste acht dagen vóór de dag van hun verhoor opgeroepen door de griffier. Bij de oproeping wordt een eensluidend verklaard afschrift van het beschikkende gedeelte van het vonnis gevoegd, doch alleen betreffende de feiten waarvan het bewijs is toegelaten en de bepaling van de plaats, de dag en het uur van het verhoor. De oproeping bevat bovendien de tekst van de artikelen 924 tot 936.

   De getuigen kunnen ook worden gehoord op gewoon bericht van de partij die er de griffier kennis van geeft.

Art. 924

Indien een getuige aantoont dat het hem onmogelijk is te verschijnen, kan de rechter, hetzij een andere dag voor het verhoor bepalen, hetzij besluiten ter plaatse te gaan om het getuigenis af te nemen, hetzij een ambtelijke opdracht geven. Deze opdracht kan ook geschieden wanneer de getuige op een te ver verwijderde plaats verblijft.

Art. 925

Indien een door de griffier opgeroepen getuige niet verschijnt, kan de rechter op verzoek van een partij bevelen dat de getuige bij deurwaardersexploot zal worden gedagvaard.

   De rechter bepaalt de plaats, de dag en het uur van de zitting waarop de getuige zal worden gehoord.

Art. 926

Een gedagvaarde getuige die niet verschijnt, wordt bij beschikking van de rechter veroordeeld tot een geldboete van honderd frank tot tienduizend frank, onverminderd de schadevergoeding voor de partij.

   De beschikking wordt aan de getuige betekend met dagvaarding om te verschijnen binnen de gewone dagvaardingstermijn ten einde te worden gehoord op de zitting die de rechter aanwijst.

Art. 927

Een veroordeelde getuige die later verschijnt, kan, na zijn getuigenis, door de rechter geheel of ten dele worden ontheven van de tegen hem gewezen veroordeling. Hij wordt hiervan ontheven, indien hij bewijst dat hij niet op de gestelde dag heeft kunnen verschijnen.

Art. 928

De in artikel 926 bepaalde (geldboete ) is mede van toepassing op de getuige die zonder wettige reden weigert de eed af te leggen of te getuigen. <W 15-7-1970, art. 35>

Art. 929

Indien de getuige aanvoert dat hij een wettige reden heeft om te worden ontslagen van het afleggen van de eed of het getuigenis en indien een van de partijen vordert dat hij het zal doen, beslist de rechter over het tussengeschil. Als wettige reden wordt ondermeer beschouwd het beroepsgeheim waarvan de getuige bewaarder is.

   De rechter mag geen veroordeling uitspreken dan na het verweer van de getuige en de toelichting van de partijen te hebben gehoord.

Art. 930

De kosten die voortvloeien uit het niet-verschijnen van de getuige, uit zijn ongewettigde weigering om de eed af te leggen of te getuigen, blijven in ieder geval te zijnen laste; zij worden door de rechter begroot.

Art. 931

[1 De minderjarige beneden de volle leeftijd van vijftien jaar mag niet onder ede worden gehoord. Zijn verklaringen gelden enkel als inlichtingen.

   Onverminderd artikel 1004/1, mogen bloedverwanten in nederdalende lijn niet worden gehoord in zaken waarin hun bloedverwanten in opgaande lijn tegengestelde belangen hebben. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 156, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 932

De partij kan afzien van het verhoor van een getuige die op haar verzoek is opgeroepen.

   Niettemin kan een andere partij die bij het getuigenverhoor tegenwoordig is, vorderen dat die getuige wordt gehoord.

Onderafdeling 3. _ Verhoor van getuigen.
Art. 933

De getuigen worden afzonderlijk gehoord, ongeacht of de partijen tegenwoordig zijn.

Art. 934

Alvorens te worden gehoord, doet de getuige opgave van zijn naam, voornaam [1 ... ]1, plaats en datum van geboorte en woonplaats.

   (Hij legt de volgende eed af :

   "Ik zweer in eer en geweten dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen"

   of :
"Je jure en honneur et conscience de dire tout la vérité, rien que la vérité."

   of :

   "Ich schwöre auf Ehre und Gewissen, die ganze Wahrheit und nur die Wahrheit zu sagen". <W 27-05-1975, art. 8>

(1)<W 2018-12-21/09, art. 131, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 935

De getuige legt zijn getuigenis af zonder dat hij een geschreven opstel mag voorlezen.

   Eerst na de opmerkingen van partijen te hebben gehoord, mag de rechter de getuige machtigen of verzoeken, indien daartoe grond bestaat, om inzage te nemen van de stukken die voor zijn getuigenis dienstig kunnen zijn.

Art. 936

De partij mag de getuige niet in de rede vallen, noch hem rechtstreeks toespreken, maar moet zich richten tot de rechter.

Art. 937

De rechter ondervraagt de getuige, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van een van de partijen, over zijn graad van bloed- of aanverwantschap met de partijen, alsmede over de feiten die hem persoonlijk betreffen en invloed kunnen hebben op zijn getuigenis. De ondervraging kan met name slaan op de volgende feiten :
1° het persoonlijk belang van de getuige bij de oplossing van het geschil;
2° zijn hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam of van begiftigde van een partij;
3° de overhandiging van getuigschriften of de verklaringen door de getuige afgelegd betreffende het geding;
4° het contract van vennootschap, van huur van goederen of van werk dat de getuige met een partij heeft gesloten; zijn hoedanigheid van hiërarchische meerdere of mindere van een partij;
5° het geschil dat een getuige met een partij mocht hebben of de veroordeling die tegen hem mocht zijn gewezen op klacht of op verzoek van die partij.

Art. 938

De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij, aan de getuige alle vragen stellen waardoor het getuigenis kan worden verduidelijkt of aangevuld.

   De rechter kan bevelen dat de door de getuige overgelegde stukken in origineel of in afschrift bij het dossier van de rechtspleging worden gevoegd. Het afschrift wordt zo nodig terstond gemaakt door toedoen van de griffier.

Art. 939

Het getuigenis wordt op schrift gesteld.

   Het wordt voorgelezen en aan de getuige wordt gevraagd of hij daarin volhardt.

   Bij deze voorlezing en in voorkomend geval na de opmerkingen van de partijen, kan de getuige daarin zodanige verbeteringen en toevoegingen aanbrengen als hem goeddunkt; zij worden onder of op de kant van het getuigenis geschreven; zij worden evenals het getuigenis voorgelezen en in het proces-verbaal wordt daarvan melding gemaakt.

   Het getuigenis, alsmede de aangebrachte verbeteringen en toevoegingen, worden ondertekend door de getuige, de rechter en de griffier; indien de getuige niet wil of niet kan tekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

Art. 940

Er mogen geen andere getuigen worden gehoord dan degene die aangezegd zijn overeenkomstig artikel 922.

Art. 941

Niettemin kan de rechter, indien het hem tijdens het getuigenverhoor gevraagd wordt door een partij, aan deze toestaan om andere getuigen voor te brengen onder opgave van hun naam, voornaam [1 ... ]1 en woonplaats, voor zover uit de reeds gehoorde getuigenissen volgt dat het horen van die getuigen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen.

   De beschikking wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen en de getuigen worden opgeroepen zoals bepaald is in artikel 923.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 131, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 942

De rechter kan in de loop van het getuigenverhoor, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij, de getuigen confronteren of opnieuw horen.

Art. 943

Ingeval het getuigenverhoor niet kan worden afgedaan in een enkele zitting, zet de rechter de zitting voort op de dag en het uur door hem bepaald. De getuigen worden hiertoe opgeroepen staande de vergadering, of zoals bepaald is in artikel 923. De partijen die niet verschenen zijn, worden door de griffier ervan verwittigd bij gewone brief.

Art. 944

De beschikkingen gegeven tijdens het getuigenverhoor zijn niet vatbaar voor verzet; hoger beroep vó6r het eindvonnis kan alleen worden ingesteld indien bij die beschikkingen veroordelingen zijn opgelegd.

Onderafdeling 4. _ Sluiting van getuigenverhoor en vonnis.
Art. 945

De rechter beveelt de sluiting van het getuigenverhoor zodra de desbetreffende verrichtingen gedaan zijn. De verrichtingen worden als gedaan beschouwd wanneer hetzij de getuigen gehoord zijn, hetzij de wettelijke formaliteiten vervuld zijn.

   Hij hoort de conclusies van de partijen staande de vergadering, of bepaalt de plaats, de dag en het uur van de zitting waarop zij zullen worden gehoord.

   In dat geval geeft de griffier aan de niet verschenen partijen bij gerechtsbrief kennis van de rechtsdag.

Art. 946

<W 15-7-1970, art. 36> De rechter die het getuigenverhoor heeft gehouden, neemt zitting wanneer er uitspraak wordt gedaan over de uitslag van de getuigenissen, tenzij hij verhinderd is.

   Indien verscheidene rechters het getuigenverhoor hebben gehouden geldt de regel van het eerste lid alleen voor de laatste onder die rechters.

   Die regel is niet van toepassing op de rechter die een getuigenis bij ambtelijke opdracht heeft afgenomen.

Art. 947

Indien het getuigenverhoor geheel of ten dele nietig is, kan de rechter, totdat de debatten gesloten worden, zelfs ambtshalve bevelen dat het getuigenverhoor wordt heropend in de mate die hij bepaalt en nodig acht om de waarheid aan de dag te brengen.

   Het vonnis waarbij heropening van het getuigenverhoor wordt bevolen, is niet vatbaar voor verzet. Het wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

Onderafdeling 5. _ Proces-verbaal van getuigenverhoor.
Art. 948

Van ieder getuigenverhoor wordt proces-verbaal opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 949 en 950.

Art. 949

Het proces-verbaal vermeldt :
1° de partijen in het geding, de dag en het uur van de zitting, het verschijnen of het verstek van partijen en getuigen, de verdaging met opgave van dag en uur indien zulks bevolen wordt;
2° de beslissingen en beschikkingen door de rechter genomen tijdens het getuigenverhoor; indien de beschikkingen niet rechtstreeks in het proces-verbaal worden opgetekend, wordt de desbetreffende akte erbij gevoegd;
3° de verzoeken en verklaringen door de partijen tijdens het getuigenverhoor gedaan, indien de geldigheid van een proceshandeling ervan afhangt of indien een van hen vordert dat daarvan akte wordt genomen;
4° de naam, de voornaam [1 ... ]1, de plaats en datum van geboorte en de woonplaats van de gehoorde personen, hun eed en getuigenis, alsmede hun andere verklaringen of verzoeken;
5° de datum waarop het getuigenverhoor gesloten is en, indien daartoe grond bestaat, de dag en het uur van de zitting waarop de partijen zullen worden gehoord;
6° de lijst van de stukken die er bijgevoegd zijn.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 950

Het proces-verbaal wordt achteraf ondertekend door de rechter en de griffier, alsmede door de partijen indien zij het willen of kunnen; in geval van weigering wordt daarvan melding gemaakt.

Art. 951

Een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de partijen gezonden. Daarbij wordt een eensluidend verklaard afschrift van de aan het proces-verbaal gehechte beschikkingen gevoegd, indien zij nog niet betekend zijn of ter kennis gebracht.

   (Een niet ondertekend afschrift van het proces-verbaal wordt door de griffier bij gewone brief aan de advocaten van de partijen toegezonden. ) <W 1982-04-21/40, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 1990-06-30>

Onderafdeling 6. _ Woordelijke opname van getuigenverhoor.
Art. 952

Iedere partij kan verzoeken dat alle vragen, verklaringen, aanmaningen en antwoorden, in de loop van het getuigenverhoor geuit, woordelijk worden opgenomen; dit verzoek moet echter alleen worden ingewilligd, indien het ten minste acht dagen vó6r de aanvang van het getuigenverhoor schriftelijk op de griffie gedaan is.

   Wanneer de partij rechtsbijstand heeft bekomen, kan zij als zodanig enkel de woordelijke opname van het getuigenverhoor vorderen, indien die mogelijkheid wordt verleend bij de beslissing waarbij op het verzoek om rechtsbijstand beschikt werd, of door de rechter die het getuigenverhoor houdt.

   De griffier kiest voor de woordelijke opname iemand uit de personen die daartoe zijn erkend. De Koning bepaalt de regels van erkenning, alsmede de geoorloofde procédés voor woordelijke opname. Ieder stenografisch, mechanisch of ander procédé voor opname van het gesprokene mag worden aangewend, op voorwaarde dat aldus een getrouwe en zekere weergave wordt verkregen.

   (De persoon, aangewezen voor het opnemen van het verhoor, legt bij de aanvang ervan de volgende eed of :
"Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk zal vervullen."

   of :
"Je jure de remplir ma mission en honneur et conscience avec exactitude et probité."

   of :
"Ich schwöre, den mir erteilten Auftrag auf Ehre und Gewissen, genau und ehrlich zu erfüllen". <W 27-05-1974, art. 9>

   De woordelijke opname mag gebruikt worden bij het opmaken van het proces-verbaal.

   (De overschrijving van het woordelijk opgenomene, eensluidend en volledig verklaard door de opnemer van het verhoor, wordt enkel als inlichting gevoegd bij het proces-verbaal. Zij wordt bij een eensluidend verklaard afschrift door de griffier ter kennis gebracht van de partijen, en een niet-ondertekend afschrift ervan wordt door de griffier, bij gewone brief, aan de advocaten van de partijen toegezonden. In geval van tegenstrijdigheid heeft het proces-verbaal bewijskracht. ) <W 1982-04-21/40, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 30-06-1990>

   De aantekeningen of de materialen die gediend hebben om het gesprokene op te nemen, worden ter griffie neergelegd, na verzegeling door de opnemer en door de griffier.

   De griffier doet ze vernietigen na verloop van tien jaar tenzij een van de partijen de rechter of de rechtbank die het getuigenverhoor heeft bevolen, verzoekt om verlenging van die termijn.

Onderafdeling 7. _ Kosten van getuigenverhoor.
Art. 953

De partij die vraagt dat een getuige zal worden gehoord, is gehouden vóór dat verhoor een voorschot ten belope van het getuigengeld en van de terugbetaling der kosten aan de griffier in consignatie te geven. In de loop van het verhoor kan een aanvullend voorschot worden geëist, indien daartoe grond bestaat.

   De partij die vraagt dat het verhoor woordelijk zal worden opgenomen, moet eveneens een voorschot storten in verhouding tot de kosten welke die opname medebrengt.

   (De consignatie van het voorschot moet worden verricht door de partij die volgens bijzondere wetten of artikel 1017, tweede lid, steeds in de kosten wordt verwezen. ) <W 6-7-1979, enig artikel>

   Indien de partij nalaat het aldus vereiste voorschot te storten, wordt zij, naar gelang van het geval, geacht af te zien hetzij van het horen van de getuige, hetzij van de woordelijke opname van het verhoor.

   Dit artikel is niet van toepassing wanneer de partij die een voorschot verschuldigd is, rechtbijstand geniet.

Art. 954

Aan iedere getuige, zelfs al verschijnt hij vrijwillig, wordt gevraagd of hij getuigengeld verlangt.

   Het getuigengeld wordt door de rechter toegekend.

Art. 955

De Koning stelt regels voor de inning en de teruggave van de voorschotten bedoeld in artikel 953, eerste en tweede lid. Hij bepaalt de wijze waarop het getuigengeld wordt betaald. Hij bepaalt tevens het tarief van de woordelijke opname van de verklaringen.

Onderafdeling 8. _ Geldigheid van getuigenverhoor en bewijskracht van getuigenissen.
Art. 956

De nietigheid van een proceshandeling gaat niet over op het getuigenverhoor, tenzij dit verhoor zelf nietig is.

   De nietigheid van het getuigenverhoor heeft geen nietigheid van de getuigenissen ten gevolge, indien deze niet aangetast zijn door een eigen gebrek.

Art. 957

De nietigheid van de rechtspleging, zelfs wegens onbevoegdheid van de rechter, heeft niet tot gevolg dat het getuigenverhoor dat op tegenspraak is gehouden tijdens deze rechtspleging, nietig is.

   De nietigverklaring van de getuigenissen heeft niet tot gevolg dat het getuigenverhoor voor het overige nietig is.

Art. 958

De rechter kan in de loop van het getuigenverhoor zelfs ambtshalve voorzien in iedere nietigheid ten aanzien van vorm of inhoud waardoor een handeling in de verhoorprocedure is aangetast; hij kan met name een onregelmatig verhoor opnieuw beginnen of aanvullen.

Art. 959

Het geldige getuigenis kan in iedere rechtspleging tussen dezelfde partijen worden toegelaten als getuigenbewijs in de zin van [1 artikel 8.28 ]1 van het Burgerlijk Wetboek.

(1)<W 2019-04-13/28, art. 18, 183; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art. 960

Een getuigenis dat op tegenspraak tussen dezelfde partijen afgenomen is voor een Belgisch gerecht, opgenomen in de vorm zoals bij dat gerecht gebruikelijk is en niet aangetast door een nietigheid als vermeld in artikel 961, 1° tot 3° , kan als getuigenbewijs worden toegelaten.

Art. 961

Nietig is het getuigenis :
1° dat uitgaat van een persoon die onbekwaam is om in rechte te getuigen;
2° dat niet onder ede is afgenomen;
3° dat afgenomen is met miskenning van de rechten van de verdediging;
4° dat niet in het proces-verbaal opgenomen is in de vorm voorgeschreven bij artikel 939.

Afdeling Vbis - [1 Overlegging van schriftelijke verklaringen ]1
Art. 961/1

[1 Zo het getuigenbewijs toelaatbaar is, mag de rechter van derden verklaringen in schriftelijke vorm aannemen die hem inzicht kunnen verschaffen in de betwiste feiten waarvan zij persoonlijk weet hebben. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-16/04, art. 5, 117; Inwerkingtreding : 13-08-2012>
Art. 961/2

[1 De schriftelijke verklaringen worden door de partijen of op verzoek van de rechter overgelegd. De rechter bezorgt aan de partijen deze verklaringen die hem rechtstreeks worden toegezonden.

  &p; De schriftelijke verklaringen moeten worden opgesteld door personen die aan de vereiste voorwaarden voldoen om als getuige te worden gehoord.

   De schriftelijke verklaring bevat het relaas van de feiten waarbij de opsteller ervan aanwezig was of die hij zelf heeft vastgesteld.

   De schriftelijke verklaring vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en -plaats [2 en de woonplaats ]2 van de opsteller ervan alsook, zo nodig, diens graad van bloed- of aanverwantschap met de partijen, of er sprake is van ondergeschiktheid tegenover de partijen, of ze samenwerken dan wel of ze gemeenschappelijke belangen hebben.

   De schriftelijke verklaring vermeldt voorts dat ze is opgesteld voor overlegging aan de rechtbank en dat de opsteller ervan weet heeft van het feit dat hij zich door een valse verklaring aan straffen blootstelt.

   De schriftelijke verklaring wordt geschreven, gedagtekend en door de opsteller ervan ondertekend. Hij moet daaraan als bijlage het origineel of een fotokopie toevoegen van elk officieel document dat zijn identiteit aantoont en waarop zijn handtekening voorkomt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-16/04, art. 6, 117; Inwerkingtreding : 13-08-2012> (2)<W 2018-12-21/09, art. 132, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 961/3

[1 De rechter kan van de opsteller van de schriftelijke verklaring te allen tijde een verhoor afnemen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-16/04, art. 7, 117; Inwerkingtreding : 13-08-2012>
Afdeling VI. _ Deskundigenonderzoek.
Onderafdeling 1. Algemene bepaling. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 3; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>
Art. 962

De rechter kan, ter oplossing van een voor hem gebracht geschil of ingeval een geschil werkelijk en dadelijk dreigt te ontstaan, deskundigen gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven.

   [1 De rechter kan daarbij de deskundigen aanwijzen waarover partijen het eens zijn. Hij kan van de keuze van de partijen slechts afwijken bij een met redenen omklede beslissing.

   Behoudens overeenstemming tussen de partijen, geven de deskundigen alleen advies over de in het vonnis bepaalde opdracht. ]1

   (Hij is niet verplicht het advies van de deskundigen te volgen, indien het strijdig is met zijn overtuiging. ) <W 2007-05-15/62, art. 4, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

(1)<W 2009-12-30/14, art. 20, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 963

[1 § 1. Met uitzondering van de beslissingen genomen met toepassing van de artikelen 971, 979, 987, eerste lid, en 991, zijn de belissingen die het verloop van de procedure van het deskundigenonderzoek regelen niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

§ 2. De beslissingen die het onderwerp kunnen zijn van een gewoon rechtsmiddel in de zin van § 1 zijn uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep. In afwijking van artikel 1068, eerste lid, maakt het hoger beroep tegen deze beslissingen de andere aspecten van het geschil zelf niet aanhangig bij de rechter in hoger beroep. ]1

(1)<Hersteld bij W 2009-12-30/14, art. 21, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 964

[1 Wanneer de rechter meerdere deskundigen aanstelt, kan hij een coördinerende deskundige aanstellen.

   De coördinerende deskundige heeft als opdracht de werkzaamheden van de door de rechter aangestelde deskundigen te coördineren en te pogen alle partijen te verzoenen, overeenkomstig artikel 977.

   De coördinerende deskundige bereidt in voorkomend geval de installatievergadering zoals voorzien in artikel 972 voor. Op die vergadering doet hij ook de nodige voorstellen voor het verder verloop van de werkzaamheden van de door de rechter aangestelde deskundigen en voor het pogen te verzoenen van alle partijen.

   De coördinerende deskundige is onderworpen aan alle bepalingen van dit Wetboek die van toepassing zijn op de deskundigen. ]1

(1)<W 2017-06-08/09, art. 2, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 965

(Opgeheven ) <W 2007-05-15/62, art. 5, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

Onderafdeling 2. Wraking van de deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>
Art. 966

De deskundigen kunnen worden gewraakt om dezelfde redenen als de rechters.

Art. 967

Iedere deskundige die weet dat er enige reden van wraking tegen hem bestaat, is ertoe gehouden zulks onverwijld aan de partijen mee te delen en zich van de zaak te onthouden indien de partijen hem geen vrijstelling verlenen.

Art. 968

De deskundige die de partijen kiezen, kan alleen worden gewraakt om redenen die ontstaan zijn of bekend geworden zijn sedert zijn aanwijzing.

Art. 969

<W 2007-05-15/62, art. 7, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Na de installatievergadering, of, bij gebreke daarvan, na aanvang van de werkzaamheden van de deskundige, mag geen wraking meer worden voorgedragen tenzij de partij eerst nadien kennis heeft gekregen van de wrakingsgronden.

Art. 970

De partij die middelen van wraking wil aanvoeren, moet ze voordragen in een verzoekschrift aan de rechter die de deskundige heeft aangewezen, tenzij deze zich zonder formaliteiten onthoudt.

   Het verzoekschrift moet worden ingediend binnen acht dagen nadat de partij kennis heeft gekregen van de redenen van de wraking.

Art. 971

De griffier zendt bij gerechtsbrief een eensluidend afschrift van de akte van wraking aan de gewraakte deskundige; tevens bericht hij hem dat hij binnen acht dagen moet verklaren of hij in de wraking berust dan wel of hij ze betwist.

   De wraking wordt toegestaan, indien de deskundige erin berust of ze onbeantwoord laat; wanneer de deskundige de wraking betwist, doet de rechter uitspraak, nadat hij de partijen en de deskundige in raadkamer heeft gehoord.

   Wordt de wraking verworpen, dan kan de partij die ze heeft voorgedragen, veroordeeld worden tot schadevergoeding jegens de deskundige indien deze dit vordert; in dit laatste geval echter kan hij geen deskundige blijven in de zaak.

   [1 ... ]1

   [1 In het geval van het tweede lid en het derde lid, in fine, wijst de rechter ambtshalve de nieuwe deskundige aan, tenzij de partijen op het ogenblik van het vonnis overeengekomen zijn over de keuze van een deskundige. De rechter kan evenwel van de keuze van de partijen afwijken bij een met redenen omklede beslissing. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 22, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Onderafdeling 3. Verloop van het deskundigenonderzoek. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>
Art. 972

<W 2007-05-15/62, art. 9, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. De beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, bevat minstens :
- de vermelding van de omstandigheden die het deskundigenonderzoek, en de eventuele aanstelling van meerdere deskundigen noodzaken;
- de vermelding van de identiteit van de aangestelde deskundige of deskundigen;
- een [1 nauwkeurige ]1 omschrijving van de opdracht van de deskundige;
- [1 ... ]1

   De kennisgeving van deze beslissing door de griffier gebeurt overeenkomstig artikel 973, § 2, [3 derde en vierde lid ]3 [1 , tenzij alle partijen die verschenen zijn om een opschorting van de kennisgeving hebben verzocht, voor de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, is genomen. In het geval van een opschorting kan elke partij op elk ogenblik om een kennisgeving van de beslissing verzoeken. ]1.

   [1 Na de kennisgeving beschikt de deskundige over acht dagen om desgewenst de opdracht met behoorlijk omklede redenen te weigeren. De deskundige geeft hiervan kennis bij een ter post aangetekende brief aan de partijen die verstek laten gaan en bij gewone brief, per fax of elektronische post aan de verschenen partijen en hun raadslieden evenals aan de rechter. In dat geval maken de partijen binnen de acht dagen bij gewone brief hun eventuele opmerkingen over aan de rechter die daarna een nieuwe deskundige aanwijst. Van deze beslissing wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, [3 zesde lid ]3.

   [2 Onverminderd de toepassing van artikel 967 en van het derde lid, deelt de deskundige binnen dezelfde termijn van acht dagen in elk geval de feiten en omstandigheden mee op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid. Het derde lid, met uitzondering van de eerste zin, is van overeenkomstige toepassing. Indien de rechter het aangewezen acht, wijst hij een nieuwe deskundige aan. ]2

   Indien er geen installatievergadering werd bepaald, beschikt de deskundige na de kennisgeving overeenkomstig het tweede lid of, in voorkomend geval, na kennisgeving van de consignatie van het voorschot overeenkomstig artikel 987, over vijftien dagen teneinde de plaats, de dag en het uur van de aanvang van zijn werkzaamheden mee te delen. De deskundige geeft hiervan kennis bij een ter post aangetekende brief aan de partijen en bij gewone brief aan de rechter en de raadslieden. ]1

§ 2. [1 In de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, bepaalt de rechter een installatievergadering als hij het noodzakelijk acht of indien alle verschijnende partijen het hebben gevraagd.

   De rechter bepaalt de plaats, de dag en het uur van de installatievergadering na samenspraak met de deskundige, en rekening houdend met artikel 972bis, § 1, tweede lid.

   De installatievergadering vindt plaats in de raadkamer, of in enige andere plaats die de rechter naar gelang van de aard van het geschil aanwijst.

   De aanwezigheid van de deskundige op de installatievergadering is vereist, tenzij de rechter dit niet nodig acht en een telefonisch contact of een contact via enig ander telecommunicatiemiddel volstaat.

   In het geval van een niet toegestane afwezigheid in de zin van het vierde lid, oordeelt de rechter onmiddellijk over zijn vervanging overeenkomstig artikel 979. Bij een vervanging wordt onverwijld een nieuwe installatievergadering georganiseerd zoals bepaald in het tweede lid. Van deze beslissing wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, [3 zesde lid ]3.

   De rechter die het deskundigenonderzoek heeft bevolen of met de controle ervan is belast, zit de installatievergadering voor.

   De na afloop van de installatievergadering genomen beslissing vermeldt :
1° de eventuele aanpassing van de opdracht, ingeval partijen het daarover eens zijn;
2° de plaats, de dag, en het uur van de verdere werkzaamheden van de deskundige;
3° de noodzaak voor de deskundige om al dan niet een beroep te doen op technische raadgevers;
4° de raming van de algemene kostprijs van het deskundigenonderzoek, of tenminste de manier waarop de kosten en het ereloon van de deskundige en de eventuele technische raadgevers zullen berekend worden;
5° in voorkomend geval, het bedrag van het voorschot dat moet worden geconsigneerd, de partij of partijen die daartoe gehouden zijn en de termijn waarbinnen de consignatie dient te gebeuren;
6° het redelijk deel van het voorschot dat kan worden vrijgegeven aan de deskundige, de partij of partijen die daartoe gehouden zijn en de termijn waarbinnen de vrijgave van het voorschot dient te gebeuren;
7° de termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen kunnen laten gelden aangaande het voorlopig advies van de deskundige;
8° de termijn voor het neerleggen van het eindverslag.

   Bij gebreke van een installatievergadering vermeldt de rechter in zijn beslissing waarbij hij het deskundigenonderzoek beveelt, ten minste de elementen bepaald in 3°, 4°, 5°, 6° en 8°. Hij kan de andere elementen vermelden. De rechter neemt voor de elementen waartoe hij dit nodig acht en voorafgaand aan zijn beslissing contact op met de aan te wijzen deskundige.

   De kennisgeving van deze beslissing door de griffier gebeurt overeenkomstig artikel 973, § 2, [3 derde en het vierde lid ]3. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 23, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2016-12-25/14, art. 80, 148; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (3)<W 2017-06-08/09, art. 3, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 972bis

<ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. De partijen zijn verplicht mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Bij gebreke daarvan kan de rechter daaruit de conclusies trekken die hij geraden acht.

   [1 De partijen overhandigen ten minste acht dagen voor de installatievergadering en, bij gebreke daarvan, bij de aanvang van de werkzaamheden, een geïnventariseerd dossier met alle relevante stukken aan de deskundige. ]1

§ 2. De oproeping voor verdere werkzaamheden gebeurt overeenkomstig artikel 972, § 1, laatste lid, tenzij de deskundige van de partijen en de raadslieden toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van een andere oproepingswijze.

   Indien alle partijen of hun raadslieden om uitstel verzoeken, dan moet de deskundige dit toestaan. In alle andere gevallen kan hij het uitstel weigeren of toestaan en geeft hij de rechter bij gewone brief kennis van zijn beslissing.

   De deskundige stelt een verslag op van de vergaderingen die hij organiseert. Hij stuurt bij gewone brief een afschrift ervan aan de rechter, de partijen en de raadslieden, en, in voorkomend geval, bij een ter post aangetekende brief aan de partijen die verstek hebben laten gaan.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 24, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 973

<W 2007-05-15/62, art. 11, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. De rechter die het deskundigenonderzoek heeft bevolen of de daartoe aangewezen rechter volgt het verloop van het onderzoek op en ziet er met name op toe dat de termijnen worden nageleefd en dat de tegenspraak in acht wordt genomen.

   De rechter kan om redenen van hoogdringendheid de in deze onderafdeling bepaalde termijnen inkorten of de deskundigen ontslaan van bepaalde oproepingswijzen.

   De deskundigen vervullen hun opdracht onder toezicht van de rechter, die te allen tijde ambtshalve of op verzoek van de partijen de werkzaamheden kan bijwonen. De griffier verwittigt hiervan bij gewone brief de deskundigen, de partijen en de raadslieden en in voorkomend geval, bij gerechtsbrief, de partijen die verstek hebben laten gaan.

§ 2. Alle betwistingen die in de loop van het deskundigenonderzoek met betrekking tot dit onderzoek ontstaan tussen de partijen of tussen de partijen en de deskundigen, met inbegrip van het verzoek tot vervanging van de deskundigen en van elke betwisting aangaande de uitbreiding of de verlenging van de opdracht, worden door de rechter beslecht.

   De partijen en de deskundigen kunnen zich daartoe bij gewone brief, met vermelding van de redenen, tot de rechter wenden. De rechter gelast onmiddellijk de oproeping van de partijen en de deskundigen.

   [2 De griffier geeft binnen acht dagen bij gewone brief kennis van de oproeping aan de partijen, hun raadslieden en de deskundige.

   In afwijking van het derde lid geeft de griffier binnen acht dagen kennis van de oproeping bij gerechtsbrief :
1° aan de partijen die verstek hebben laten gaan;
2° aan de gerechtsdeskundigen van wie de vervanging wordt gevraagd of betwist;
3° aan de gerechtsdeskundigen die het voorwerp zijn van een vraag tot uitbreiding of verlenging van hun opdracht, of van een betwisting van die vraag. ]2

   De verschijning in raadkamer vindt plaats binnen een maand na de oproeping. De rechter doet binnen acht dagen uitspraak bij met redenen omklede beslissing.

   De kennisgeving van deze beslissing door de griffier gebeurt overeenkomstig [2 het derde en vierde lid ]2. In geval van een verzoek tot vervanging [1 , weigering van de opdracht door de deskundige of ongewettigde afwezigheid van de deskundige tijdens de installatievergadering ]1, gebeurt de kennisgeving naargelang van het geval aan de deskundige wiens taak is bevestigd of aan de deskundige die van zijn taak is ontheven en de nieuw aangestelde deskundige.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 25, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2017-06-08/09, art. 4, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 974

<W 2007-05-15/62, art. 12, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. Indien de termijn voor het indienen van het eindverslag op meer dan zes maanden is bepaald, bezorgt de deskundige om de zes maanden een tussentijds verslag over de stand van zaken aan de rechter, de partijen en de raadslieden. Deze stand van zaken vermeldt :
- de reeds uitgevoerde werkzaamheden;
- de werkzaamheden die uitgevoerd zijn sinds het laatste tussentijds verslag;
- de nog uit te voeren werkzaamheden.

§ 2. [1 Alleen de rechter mag de termijn voor het indienen van het eindverslag verlengen. De deskundige kan zich daartoe vóór het verstrijken van die termijn tot de rechter wenden met opgave van de redenen waarom de termijn zou moeten worden verlengd. Van dit verzoek wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, [2 derde en vierde lid ]2, behalve aan de verzoekende deskundige. De partijen bezorgen binnen de acht dagen hun eventuele opmerkingen. De rechter kan overeenkomstig artikel 973, § 2, de verschijning van de partijen en de deskundigen gelasten. ]1

   De rechter weigert de verlenging wanneer hij van oordeel is dat die niet redelijk verantwoord is. Hij motiveert deze beslissing.

§ 3. Bij overschrijding van de vooropgestelde termijn en bij gebreke van tijdig ontvangen verzoek tot verlenging gelast de rechter ambtshalve de oproeping overeenkomstig artikel 973, § 2.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 26, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2017-06-08/09, art. 5, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 975

(Opgeheven ) <W 2007-05-15/62, art. 13, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

Art. 976

[1 Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de deskundige zijn bevindingen, waarbij hij reeds een voorlopig advies voegt, ter lezing aan de rechter, aan de partijen en aan hun raadslieden. Tenzij de rechter vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdende met de aard van het geschil, een redelijke termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen moeten maken. Behoudens andersluidende beslissing van de rechter of door de deskundige in zijn voorlopig advies bedoelde bijzondere omstandigheden, bedraagt die termijn ten minste vijftien dagen.

   De deskundige ontvangt de opmerkingen van de partijen en van hun technische raadgevers voor het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij te laat ontvangt. De rechter kan deze ambtshalve uit de debatten weren.

   Wanneer de deskundige na ontvangst van de opmerkingen van de partijen nieuwe verrichtingen onontbeerlijk acht, verzoekt hij de rechter daarvoor om toestemming overeenkomstig artikel 973, § 2. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 27, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 977

<W 2007-05-15/62, art. 15, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. De deskundige poogt de partijen te verzoenen.

   [1 Indien de partijen zich verzoenen, wordt hun overeenkomst schriftelijk vastgelegd. De partijen kunnen handelen overeenkomstig artikel 1043. ]1

§ 2. De vaststelling van verzoening [1 ... ]1 en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon van de deskundige, worden ter griffie neergelegd.

   Op de dag van de neerlegging van de vaststelling van verzoening zendt de deskundige bij een ter post aangetekende brief een afschrift van de vaststelling van verzoening en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon aan de partijen, en bij gewone brief aan hun raadslieden.

   [1 De originele stukken die de partijen aan de deskundige bezorgden, worden hen terugbezorgd. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 28, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 978

<W 2007-05-15/62, art. 16, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. Het eindverslag wordt gedagtekend en vermeldt de tegenwoordigheid van de partijen bij de werkzaamheden, hun mondelinge verklaringen en hun vorderingen. Het bevat bovendien een opgave van de stukken en nota's die de partijen aan de deskundigen hebben overhandigd; het mag de tekst ervan slechts overnemen in zoverre dat nodig is voor de bespreking.

   Het verslag wordt op straffe van nietigheid door de deskundige ondertekend.

   [2 ... ]2.

§ 2. De minuut van het verslag [1 ... ]1 en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon van de deskundige, worden ter griffie neergelegd.

   Op de dag van de neerlegging van het verslag zendt de deskundige bij een ter post aangetekende brief een afschrift van het verslag en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon aan de partijen, en bij gewone brief aan hun raadslieden.

   [1 De originele stukken die de partijen aan de deskundige bezorgden, worden hen terugbezorgd. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 29, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2014-04-10/90, art. 6, 136; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
Art. 979

<W 2007-05-15/62, art. 17, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. Indien een partij hierom verzoekt, kan de rechter de deskundige die zijn opdracht niet naar behoren vervult, vervangen.

   [1 Indien de partijen hier gezamenlijk en gemotiveerd om verzoeken, moet de rechter de deskundige vervangen. Dit verzoek wordt aan de rechter gericht bij gewone brief en deze doet uitspraak binnen de acht dagen zonder oproeping of verschijning van partijen. De rechter kan daarbij de deskundigen aanwijzen waarover de partijen het eens zijn. Hij kan van de keuze van de partijen enkel afwijken op een met redenen omklede wijze. Van deze beslissing van de rechter wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, [2 zesde lid ]2. ]1

   Indien geen van de partijen hierom verzoekt, kan de rechter ambtshalve in artikel 973, § 2, bedoelde oproeping gelasten.

   De rechter motiveert de beslissing tot vervanging en gaat onmiddellijk over tot de aanstelling van een nieuwe deskundige.

§ 2. De vervangen deskundige legt binnen vijftien dagen ter griffie de stukken en nota's van de partijen en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon neer.

   Op de dag van de neerlegging zendt de deskundige bij een ter post aangetekende brief een afschrift van de gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon aan de partijen, en bij gewone brief aan hun raadslieden.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 30, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2017-06-08/09, art. 6, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 980

<W 2007-05-15/62, art. 18, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Wanneer het deskundigenonderzoek is bevolen bij verstek ten aanzien van een of meer partijen, kunnen deze zonder verdere formaliteiten deel hebben aan elke stand van het deskundigenonderzoek, hetzij door er bij aanwezig te zijn of zich te laten vertegenwoordigen, hetzij door schriftelijke opmerkingen te laten kennen.

   In dat geval verlopen ten aanzien van die partijen het onderzoek en de verdere rechtspleging op tegenspraak en kunnen die partijen tegen de voorgaande beslissingen en handelingen geen verzet aantekenen.

Art. 981

<W 2007-05-15/62, art. 19, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Het deskundigenonderzoek kan niet tegengeworpen worden aan de partij die gedwongen tussenkomt nadat de deskundige zijn voorlopig advies heeft verstuurd, tenzij zij van het middel van de niet-tegenwerpbaarheid afziet.

   De derde die tussenkomst kan niet eisen dat reeds gedane werkzaamheden in zijn bijzijn worden overgedaan, tenzij hij aantoont daar belang bij te hebben.

Art. 982

<W 2007-05-15/62, art. 20, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> De rechter stelt slechts één deskundige aan, tenzij het nodig acht om meerdere deskundigen aan te stellen.

   De deskundigen maken één enkel verslag op, zij geven één enkel advies bij meerderheid van stemmen. Bij verschil van mening vermelden zij de onderscheiden meningen met de gronden ervan. Het verslag wordt door alle deskundigen ondertekend.

   Voor verscheidene deskundigen in een zelfde zaak wordt een gedetailleerde gezamenlijke staat van de kosten en het ereloon opgemaakt, met een duidelijke opgave van ieders aandeel.

Art. 983

<W 2007-05-15/62, art. 21, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> De griffier stuurt bij gewone brief een afschrift van het eindvonnis naar de deskundige.

Onderafdeling 4. Beperkte tussenkomst van de deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 22; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>
Art. 984

<W 2007-05-15/62, art. 22, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Indien de rechter in het verslag niet voldoende opheldering vindt, kan hij een aanvullend onderzoek door dezelfde deskundige ofwel een nieuw onderzoek door een andere deskundige bevelen.

   De nieuwe deskundige mag aan de vroeger benoemde deskundige de inlichtingen vragen die hij dienstig acht.

Art. 985

[1 De rechter kan de deskundige ter zitting horen. De deskundige, de partijen en hun raadslieden worden ter zitting opgeroepen overeenkomstig artikel 973, § 2, [3 derde en vierde lid ]3.

   De deskundige mag zich bij het verhoor van stukken bedienen. Indien de deskundige dit nuttig acht, kan hij de partijen of hun raadslieden voor het verhoor een kopie van die documenten bezorgen, of ze ter griffie neerleggen. Deze stukken worden door de deskundige uiterlijk na het verhoor ter griffie neergelegd. De partijen of hun raadslieden kunnen de ter griffie neergelegde stukken raadplegen.

   [2 ... ]2.

   De verklaringen van de deskundige worden vermeld in een proces-verbaal dat de rechter, de griffier en hijzelf ondertekenen na lezing en eventuele opmerkingen.

   Het ereloon en de kosten van de deskundige worden door de rechter onmiddellijk begroot onderaan het proces-verbaal met bevel tot tenuitvoerlegging ten laste van de partij of partijen die hij aanwijst en in de verhouding die hij bepaalt. Deze bedragen zullen in de eindbeslissing als gerechtskosten worden begroot.

   Op verzoek van de deskundige of van de partijen kan de rechter hun technische raadgevers horen. Dit gebeurt onder dezelfde voorwaarden zoals bepaald in het eerste, tweede en vierde lid. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 31, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2014-04-10/90, art. 7, 136; Inwerkingtreding : 01-12-2016> (3)<W 2017-06-08/09, art. 7, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 986

<W 2007-05-15/62, art. 25, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> [1 De rechter kan een deskundige aanwijzen die aanwezig moet zijn bij een onderzoeksmaatregel die hij heeft bevolen om technische toelichting te verstrekken. De rechter kan eveneens een deskundige aanwijzen om mondeling verslag te doen op de daartoe vastgestelde zitting. De rechter kan deze deskundigen gelasten tijdens hun verhoor stukken over te leggen die dienstig zijn voor de oplossing van het geschil. ]1

   De deskundige mag zich van stukken bedienen. [1 Deze stukken worden na de tussenkomst van de deskundige ter griffie neergelegd. De partijen of hun raadslieden kunnen hiervan kennis nemen. ]1

   [2 ... ]2.

   Van de verklaring van de deskundige wordt procesverbaal opgemaakt.

   Het ereloon en de kosten van de deskundige worden door de rechter onmiddellijk begroot onderaan het proces-verbaal met bevel tot tenuitvoerlegging ten laste van de partij of partijen die hij aanwijst en in de verhouding die hij bepaalt. Deze bedragen zullen in de eindbeslissing als gerechtskosten worden begroot.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 32, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2014-04-10/90, art. 8, 136; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
Onderafdeling 5. Kosten en erelonen van deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 26; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>
Art. 987

[1 De rechter kan het voorschot bepalen dat elke partij moet consigneren ter griffie of bij de kredietinstelling die de partijen gezamenlijk hebben gekozen, en de termijn waarbinnen zij aan deze verplichting moet voldoen. De rechter kan deze verplichting niet opleggen aan de partij die overeenkomstig artikel 1017, tweede lid of krachtens een overeenkomst tussen partijen zoals bepaald in artikel 1017, eerste lid, niet in de kosten kan worden verwezen. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels van de consignatie bepalen.

   Ingeval de aangestelde partij niet tot uitvoering overgaat, kan de meest gerede partij het voorschot in consignatie geven.

   De rechter kan het redelijk deel van het voorschot bepalen dat wordt vrijgegeven teneinde de kosten van de deskundige te dekken. De deskundige die btw-plichtig is, meldt dit aan de rechter die uitdrukkelijk bepaalt of het vrijgegeven bedrag al dan niet vermeerderd moet worden met de btw.

   Zodra het voorschot in consignatie werd gegeven, brengt de door de rechter tot betalen aangewezen partij de deskundige hiervan op de hoogte. De betalende partij bezorgt de deskundige een bewijs van betaling.

   Ingeval de aangestelde partij niet tot uitvoering overgaat, kan de meest gerede partij de deskundige op de hoogte brengen.

   In voorkomend geval stort de griffie of de kredietinstelling het vrijgegeven deel door naar de deskundige. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 33, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 988

<W 2007-05-15/62, art. 28, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Indien de deskundige meent dat het voorschot of het vrijgegeven deel daarvan niet volstaat, kan hij de rechter om de consignatie van een bijkomend voorschot of verdere vrijgave verzoeken.

   Verdere vrijgave is ook mogelijk om een redelijk deel van het ereloon voor reeds uitgevoerde werkzaamheden te dekken.

   De rechter weigert de bijkomende consignatie of verdere vrijgave van het voorschot wanneer hij van oordeel is dat die niet redelijk verantwoord is. Deze beslissing wordt met redenen [1 omkleed ]1.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 34, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 989

<W 2007-05-15/62, art. 29, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> [1 Indien een partij niet binnen de termijn consigneert, kan de rechter op verzoek van de meest gerede partij een bevel tot tenuitvoerlegging geven ten belope van het bedrag dat hij vaststelt. ]1

   Indien een partij niet binnen de termijn consigneert, kan de rechter daaruit de conclusies trekken die hij geraden acht.

   [1 De deskundigen kunnen desgevallend de vervulling van hun opdracht schorsen of uitstellen totdat zij op de hoogte zijn gebracht van de consignatie van het voorschot overeenkomstig artikel 987, vierde lid. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 35, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 990

<W 2007-05-15/62, art. 30, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> De gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon van het deskundigenonderzoek vermeldt afzonderlijk :
- het uurloon;
- de verplaatsingskosten;
de verblijfkosten;
- de algemene kosten;
- de bedragen die aan derden zijn betaald;
de verrekening van vrijgegeven bedragen.

   Indien de deskundige nalaat zijn staat van kosten en ereloon in te dienen, kunnen de partijen de rechter verzoeken deze te begroten. [1 In strafzaken en de daarmee gelijkgestelde zaken, wordt dit verzoek gericht aan het arrondissementeel taxatiebureau. ]1

(1)<W 2019-03-23/18, art. 16, 178; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 991

<W 2007-05-15/62, art. 31, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. [1 Indien de partijen niet binnen dertig dagen na de neerlegging ter griffie van de gedetailleerde staat overeenkomstig § 2 aan de rechter hebben meegedeeld dat zij het bedrag van het ereloon en de kosten die door de deskundige worden aangerekend, betwisten, wordt dat bedrag door de rechter begroot onderaan op de minuut van de staat en wordt daarvan een bevel tot tenuitvoerlegging gegeven overeenkomstig het akkoord dat de partijen gesloten hebben of tegen de partij of partijen, zoals bepaald voor de consignatie van het voorschot. ]1

§ 2. [1 Indien één of meer partijen binnen de in § 1 bedoelde termijn niet akkoord gaan met de staat van kosten en ereloon en hun standpunt met redenen omkleden, gelast de rechter, overeenkomstig artikel 973, § 2, de oproeping van de partijen teneinde het bedrag van de kosten en het ereloon te begroten. ]1

   De rechter stelt het bedrag vast van de kosten en het ereloon onverminderd eventuele schadevergoeding en intresten.

   Hij houdt hoofdzakelijk rekening met de zorgvuldigheid waarmee het werk werd uitgevoerd, de nakoming van de vooropgestelde termijnen en de kwaliteit van het geleverde werk. [1 Hij kan daarbij ook rekening houden met de moeilijkheid en duur van het geleverde werk, de hoedanigheid van de deskundige en de waarde van het geschil. ]1

   De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar tegen de partij of partijen zoals bepaald voor de consignatie van het voorschot.

§ 3. Deze bedragen zullen in de eindbeslissing als gerechtskosten worden begroot.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 36, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 991bis

<ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 32; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> [1 Na de definitieve begroting nemen de deskundigen het voorschot op ten belope van de hun verschuldigde som, in voorkomend geval na voorlegging van de begroting aan de kredietinstelling. Het eventuele saldo wordt door de griffier ambtshalve of door de kredietinstelling na voorlegging van de begroting aan de partijen terugbetaald in verhouding tot de bedragen die zij in consignatie moesten geven en die zij ook daadwerkelijk hebben geconsigneerd. ]1

   De deskundigen mogen slechts een rechtstreekse betaling in ontvangst nemen nadat hun staat van kosten en ereloon definitief is begroot en voor zover het geconsigneerde voorschot ontoereikend is.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 37, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Onderafdeling 6.[
<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 991ter

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991quater

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991quinquies

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991sexies

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991septies

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991octies

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991novies

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991decies

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 991undecies

<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Afdeling VII. _ Verhoor van partijen.
Art. 992

De rechter kan, zelfs ambtshalve, de partijen of een van hen bevelen in persoon te verschijnen.

Art. 993

De beslissing vermeldt de plaats, de dag en het uur om in rechte te verschijnen.

   De betrokkene verschijnt in raadkamer, behalve in het geval van artikel 1012.

Art. 994

Indien een partij een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk rechtspersoon is, wijst het vonnis of de beschikking de agent of in voorkomend geval de organen of wettelijke vertegenwoordigers van die rechtspersoon aan, die moeten verschijnen.

Art. 995

De verschijning heeft plaats voor de rechters die ze hebben gelast of voor de rechter die door de beslissing is aangewezen.

Art. 996

De beslissing waarbij de partijen gelast worden persoonlijk te verschijnen, is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

   Zij wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

Art. 997

Indien de partij aantoont dat het haar onmogelijk is te verschijnen, kan de rechter hetzij een andere dag voor de verschijning bepalen, hetzij hetzij besluiten ter plaatse te gaan om het verhoor af te nemen, hetzij een ambtelijke opdracht geven. Deze opdracht kan ook geschieden wanneer de partij op een te ver verwijderde plaats verblijft.

   De griffier waarschuwt de partijen bij gerechtsbrief.

Art. 998

De partij wordt gehoord ongeacht of de andere partijen tegenwoordig zijn.

Art. 999

De advocaten van de partijen wonen in voorkomend geval de verschijning bij. De verklaringen van de partijen mogen nochtans niet onderbroken worden.

Art. 1000

De partij wordt gehoord met inachtneming van de vormen voor het verhoor van getuigen bepaald bij de artikelen 935, 936, 938 en 939.

Art. 1001

De rechter die een getuigenverhoor houdt, kan tijdens het verloop de partij die aanwezig is of die hij gelast in persoon te verschijnen, confronteren met de getuigen.

Art. 1002

Ingeval het verhoor niet kan worden afgedaan in een enkele zitting, zet de rechter het voort op de dag en het uur door hem bepaald. De griffier roept de partijen die niet verschenen zijn, bij gerechtsbrief op.

   (De advocaten van deze partijen roept hij op bij gewone brief. ) <W 1982-04-21/40, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 1990-06-30>

Art. 1003

De beschikkingen gegeven ter gelegenheid van de persoonlijke verschijning van partijen zijn niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 1004

De artikelen 945, tweede en derde lid, 946, 948 tot 952, 953 tweede tot vierde lid, en 955 zijn mede van toepassing op de persoonlijke verschijning van partijen.

Afdeling 7/1. - [1 Het horen van minderjarigen ]1
Art. 1004/1

[1 § 1. [2 Elke minderjarige heeft het recht gehoord te worden door een rechter in materies die hem aanbelangen aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling en het recht of het persoonlijk contact. Hij heeft het recht om te weigeren gehoord te worden. ]2

§ 2. De minderjarige die jonger is dan twaalf jaar wordt gehoord op zijn verzoek, op verzoek van de partijen, van het openbaar ministerie of, ambtshalve, van de rechter. De rechter kan, middels een door de omstandigheden van de zaak gemotiveerde beslissing, weigeren de minderjarige die jonger is dan twaalf jaar te horen, behalve wanneer dat verzoek van deze laatste of van het openbaar ministerie uitgaat. Tegen die beslissing van weigering kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

§ 3. De minderjarige die twaalf jaar oud is, wordt door de rechter ingelicht [2 ... ]2 over zijn recht om gehoord te worden overeenkomstig artikel 1004/2. Bij die informatie wordt een antwoordformulier gevoegd.

§ 4. Indien de minderjarige in de loop van de rechtspleging of in een vorige aanleg reeds is gehoord, zelfs voor een andere rechtbank, is de rechter niet verplicht op het verzoek in te gaan, indien er geen nieuw element is dat een verhoor rechtvaardigt.

§ 5. De rechter hoort de minderjarige op een plaats die hij geschikt acht. Tenzij de rechter hier bij een met redenen omklede beslissing van afwijkt, vindt het onderhoud plaats buiten de aanwezigheid van wie ook.

   Het verslag van het onderhoud wordt bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. Het geeft weer wat de minderjarige heeft gezegd. De minderjarige wordt geïnformeerd over het feit dat de partijen er kennis van kunnen nemen. [2 De rechter informeert de minderjarige over de inhoud van het verslag en gaat na of het verslag de mening van de minderjarige verwoordt. ]2.

   De minderjarige ondertekent het verslag niet. Indien de rechter tijdens het onderhoud vaststelt dat de minderjarige niet over het nodige onderscheidingsvermogen beschikt, maakt hij hiervan melding in het verslag.

§ 6. Het onderhoud met de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt.

   Aan de mening van de minderjarige wordt passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 158, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 70, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1004/2.

[1 De Koning stelt het model van informatieformulier voor de minderjarige vast.

   Het formulier vermeldt het recht om gehoord te worden door de rechter, de manier waarop het onderhoud plaatsvindt en de manier waarop het onderhoud aanvaard of geweigerd wordt. Het vermeldt eveneens dat het verslag over het onderhoud bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, dat de partijen er kennis van kunnen nemen en dat de inhoud van dit verslag tijdens deze rechtspleging kan worden gebruikt.

   In het formulier wordt bovendien gepreciseerd dat de rechter bij het horen van de minderjarige niet verplicht is zich te schikken naar de door de minderjarige gedane verzoeken.

   Het formulier wordt in voorkomend geval gericht aan het adres van elk van de ouders [2 , aan het adres waar het kind verblijft indien het geplaatst is of aan de woonplaats van het kind indien het niet gedomicilieerd is bij één van zijn ouders ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 159, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 71, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling VIII. _ Eedaflegging.
Art. 1005

Ieder vonnis waarbij een eed wordt opgelegd, bepaalt de feiten waarop de eed moet worden gedaan.

Art. 1006

De eed wordt afgelegd door de partij in persoon en op de zitting. In geval van behoorlijk vastgestelde wettige verhindering kan de eed worden afgelegd voor een daartoe aangestelde rechter, die, bijgestaan door de griffier, zich bij de partij vervoegt.

   Indien de partij aan wie de eed wordt opgedragen, op een te ver verwijderde plaats verblijft, kan de rechtbank bevelen dat zij de eed zal afleggen voor de rechtbank van haar woonplaats.

   In ieder geval wordt de eed afgelegd in tegenwoordigheid van de andere partij, of nadat deze door de griffier behoorlijk bij gerechtsbrief is opgeroepen.

Afdeling IX. _ Plaatsopneming.
Art. 1007

De rechter kan, zelfs ambtshalve, een plaatsopneming bevelen.

Art. 1008

De beslissing vermeldt de plaats, de dag en het uur van de plaatsopneming. Hiertegen staat geen verzet of hoger beroep open.

   Zij wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

Art. 1009

De plaatsopneming geschiedt door de rechters die ze bevolen hebben, of door de rechter die aangewezen is in de beslissing. Ook een ambtelijke opdracht kan worden gegeven.

Art. 1010

De plaatsopneming geschiedt al dan niet in tegenwoordigheid van de partijen.

   Telkens wanneer de plaatsopneming uitgesteld of op een latere datum voortgezet wordt, roept de griffier de partijen die niet verschenen zijn, bij gerechtsbrief op.

Art. 1011

De rechter die een getuigenverhoor houdt, kan de getuigen of sommige onder hen horen tijdens een plaatsopneming indien daartoe grond bestaat.

Art. 1012

De rechter kan bevelen dat de partijen bij een plaatsopneming in persoon zullen verschijnen.

Art. 1013

Tegen de beschikkingen gewezen ter gelegenheid van een plaatsopneming staat geen verzet of hoger beroep open.

Art. 1014

De artikelen 945, tweede en derde lid, en 946, zijn mede van toepassing op de plaatsopneming.

Art. 1015

Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin de tijdens de plaatsopneming gedane verrichtingen en bevindingen worden opgetekend. Dat proces-verbaal wordt voor het overige opgemaakt en ter kennis gebracht van de partijen in de vorm bepaald bij de artikelen 949 tot 951.

Art. 1016

De eisende partij stort in consignatie ter griffie een voorschot dat voldoende moet zijn tot dekking van de vervoerkosten, bepaald overeenkomstig het tarief dat de Koning vaststelt.

Afdeling X. <ingevoegd bij W 1987-05-20/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 22-06-1987> - Vaststelling van overspel bij gerechtsdeurwaarder.
Art. 1016bis

<W 1987-05-20/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 22-06-1987> Het bewijs van overspel (... ) kan worden geleverd door vaststelling bij gerechtsdeurwaarder. <W 2007-04-27/00, art. 20, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

   Te dien einde richt de echtgenoot zich bij verzoekschrift, door hem of door zijn advokaat ondertekend, tot de [1 familierechtbank ]1.

   Onverminderd hetgeen in artikel 1026 is bepaald vermeldt het verzoekschrift alle nuttige inlichtingen en, op straffe van nietigheid, de plaats of de plaatsen waar de vaststellingen kunnen worden gedaan die wijzen op overspel. Bij het verzoekschrift wordt een uittreksel van de huwelijksakte van de verzoeker gevoegd en eventueel alle stukken tot staving van het verzoek.

   De [2 familierechtbank ]2 kan een gerechtsdeurwaarder aanstellen om hem toe te laten, vergezeld van een officier of een agent van gerechtelijke politie, een bepaalde plaats of bepaalde plaatsen binnen te gaan om de nodige vaststellingen te doen die wijzen op overspel.

   Indien blijkt dat de vaststellingen die wijzen op overspel eveneens kunnen worden gedaan buiten het gerechtelijk arrondissement, kan hij de [1 familierechtbank ]1 van de plaats waar die vaststellingen dienen te gebeuren verzoeken de nodige toelating te verlenen.

   De aanwezigheid van de officier of de agent van gerechtelijke politie is kosteloos.

   In zijn bevelschrift bepaalt de [2 rechtbank ]2 de plaats of de plaatsen waar en de periode waarbinnen de vaststellingen kunnen gebeuren.

   Geen enkele vaststelling mag worden gedaan tussen 21 uur en 5 uur.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 160, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 72, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
TITEL IV. _ Uitgaven en kosten.
Art. 1017

<W 24-6-1970, art. 15> Tenzij bijzondere wetten anders bepalen, verwijst ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt. [1 Niettemin worden nutteloze kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022, zelfs ambtshalve ten laste gelegd van de partij die ze foutief heeft veroorzaakt. ]1

   [2 Behalve wanneer het geding roekeloos of tergend is, wordt de overheid of de instelling belast met het toepassen van de wetten en verordeningen :
1° bedoeld in de artikelen 579, 6°, [3 579, 7°, ]3 580, 581 en 582, 1° en 2°, ter zake van vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk, steeds in de kosten verwezen;
2° betreffende de sociale zekerheid van het statutair personeel van de openbare sector die gelijkwaardig zijn met de in de bepaling onder 1° bedoelde wetten en verordeningen betreffende de sociale zekerheid van werknemers, ter zake van vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk, steeds in de kosten verwezen. ]2

   Met sociaal verzekerden worden bedoeld : de sociaal verzekerden in de zin van artikel 2, 7°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "Handvest" van de sociaal verzekerde. <W 2006-12-13/35, art. 129, 081; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

   De kosten kunnen worden omgeslagen zoals de rechter het raadzaam oordeelt, hetzij wanneer de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, hetzij over echtgenoten, [2 wettelijk of feitelijk samenwonenden, ]2 bloedverwanten in de opgaande lijn, broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad.

   (Vierde lid opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 23, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

   In een onderzoeksvonnis wordt de beslissing inzake kosten steeds aangehouden.

(1)<W 2016-12-25/14, art. 81, 148; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (2)<W 2018-03-18/14, art. 23, 164; Inwerkingtreding : 12-05-2018> (3)<KB 22 2020-06-04/12, art. 26, 179; Inwerkingtreding : 11-03-2020>
Art. 1018

De kosten omvatten :
(de diverse, griffie- en registratierechten, alsook de zegelrechten die voor de afschaffing van het Wetboek der zegelrechten zijn betaald ); <W 2006-12-19/33, art. 67, 083 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
2° de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten;
3° de prijs van de uitgifte van het vonnis;
4° de uitgaven betreffende alle onderzoeksmaatregelen, onder meer het getuigen- en deskundigengeld;
5° de reis- en verblijfkosten van de magistraten, de griffiers en van de partijen, wanneer hun reis door de rechter bevolen is, en de kosten van de akten, wanneer deze uitsluitend met het oog op het geding opgemaakt zijn;
(de rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald in artikel 1022; ) <W 2007-04-21/85, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
(het ereloon, de emolumenten en de kosten van de bemiddelaar die aangewezen is overeenkomstig artikel 1734; ) <W 2005-02-21/36, art. 7, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>
[1 8° de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand. ]1

   De bedragen die als basis dienen voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde kosten worden omgerekend in euro de dag dat het vonnis of het arrest dat in de kosten verwijst, wordt uitgesproken. <W 1991-07-12/30, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 19-08-1991> <KB 2000-07-20/58, art. 3, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

(1)<W 2017-03-19/06, art. 7, 149; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
Art. 1019

De registratierechten die gerekend worden tot de kosten, omvatten : het algemeen vast recht, de specifieke vaste rechten en de rechten verschuldigd op de vonnissen die veroordeling, vereffening of toewijzing van sommen of roerende waarden inhouden.

Art. 1020

De verwijzing in de kosten wordt van rechtswege verdeeld per hoofd, tenzij het vonnis anders beschikt.

   Zij wordt hoofdelijk uitgesproken, indien de voornaamste veroordeling zelf hoofdelijkheid medebrengt.

Art. 1021

<W 04-07-1972, enig art.> Partijen kunnen een omstandige opgave indienen van hun onderscheiden kosten, met inbegrip van de (rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald ) in artikel 1022. In dat geval worden de kosten in het vonnis vereffend. <W 2007-04-21/85, art. 6, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>

   Werden de kosten in het vonnis niet of slechts gedeeltelijk vereffend, dan wordt de beslissing over de kosten, waarover niet werd gestatueerd, geacht te zijn aangehouden. In dat geval geschiedt de vereffening, op de vordering van de meest gerede partij, door de rechter die de uitspraak heeft gedaan, voor zover zijn beslissing niet werd bestreden; de rechtspleging wordt hervat en voortgezet overeenkomstig artikel 750 en volgende.

Art. 1022

<W 2007-04-21/85, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13> De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.

   Na het advies te hebben ingewonnen van de Orde van Vlaamse Balies en van de Ordre des barreaux francophones et germanophone, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basis-, minimum- en maximumbedragen vast van de rechtsplegingsvergoeding, onder meer in functie van de aard van de zaak en van de belangrijkheid van het geschil.

   (Op verzoek van een van de partijen, dat in voorkomend geval wordt gedaan na ondervraging door de rechter, kan deze bij een met bijzondere redenen omklede beslissing ) ofwel de vergoeding verminderen, ofwel die verhogen, zonder de door de Koning bepaalde maximum- en minimumbedragen te overschrijden. Bij zijn beoordeling houdt de rechter rekening met : <W 2008-12-22/39, art. 2, 101; Inwerkingtreding : 22-01-2009>
- de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de vergoeding te verminderen;
- de complexiteit van de zaak;
- de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij;
- het kennelijk onredelijk karakter van de situatie.

   Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. [1Wat dit punt betreft, omkleedt de rechter zijn beslissing tot verlaging met bijzondere redenen ]1.

   [1 Wanneer binnen eenzelfde gerechtelijke band meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van één of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, bedraagt het bedrag ervan maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken. Ze wordt door de rechter tussen de partijen verdeeld. ]1

   Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij.

   [2 [1 Wanneer het geding wordt afgesloten met een beslissing gewezen bij verstek en geen enkele in het ongelijk gestelde partij ooit is verschenen, of wanneer alle in het ongelijk gestelde partijen op de inleidende zitting zijn verschenen maar de rechtsvordering niet hebben betwist, of wanneer zij uitsluitend uitstel van betaling vragen, is het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat van de minimumvergoeding.

   Geen enkele vergoeding is verschuldigd ten laste van de Staat wanneer het arbeidsauditoraat een rechtsvordering instelt voor de arbeidsgerechten overeenkomstig artikel 138bis, § 2. ]1 ]2

(1)<W 2010-02-21/17, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 20-04-2019. Overgangsbepaling : art. 5> <W 2014-04-25/H2, art. 17, 133; Inwerkingtreding : 20-04-2019, de dag waarop artikel 2 van de wet van 21 februari 2010 tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering in werking treedt. (NOTA : bij arrest nr 34/2016 van 03-03-2016 (B.St. 28-04-2016, p. 28734), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 17 vernietigd)> (2)<W 2018-03-18/14, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 1023

Ieder beding tot verhoging van de schuldvordering ingeval deze in rechte zou worden geëist, wordt als niet geschreven beschouwd.

Art. 1024

De kosten van tenuitvoerlegging komen ten laste van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd.

TITEL V. _ Inleiding en behandeling van de vordering op eenzijdig verzoekschrift.
Art. 1025

Behoudens in de gevallen waarin de wet er uitdrukkelijk van afwijkt, zijn de rechtsplegingen op verzoekschrift geregeld zoals in deze titel is bepaald.

Art. 1026

Het verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid:
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornaam [3 ... ]3 en de woonplaats van de verzoeker en in voorkomend geval [2 zijn rijksregister- of ondernemingsnummer en ]2 de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers;
3° het [1 voorwerp ]1 en in het kort de gronden van de vordering;
4° de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen;
5° de handtekening van de advocaat van de partij, tenzij de wet anders bepaalt.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 29, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-10-14/18, art. 16, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1027

Het verzoekschrift wordt in tweevoud gezonden aan de rechter die op de vordering uitspraak moet doen. Buiten de uitzonderingen waarin de wet uitdrukkelijk voorziet, kan het enkel door een advocaat worden ingediend.

   Het wordt neergelegd ter griffie, op zijn datum voor gezien, getekend door de griffier, ingeschreven in het register der verzoekschriften en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. De advocaat kan het ook bij brief aan de griffier doen toekomen.

   Onderaan op het verzoekschrift schrijft de verzoeker de inventaris over van de genummerde en gebundelde stukken die hij erbij voegt.

Art. 1028

De rechter onderzoekt de vordering.

   Hij kan te dien einde de verzoeker en de tussenkomende partijen in raadkamer oproepen. De oproeping wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de partijen gezonden.

Art. 1029

De beschikking wordt in raadkamer gegeven.

   Zij is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande voorziening en zonder borgstelling, tenzij de rechter anders heeft beslist.

Art. 1030

Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker en aan de tussenkomende partijen. Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten gezonden.

   Een uitgifte van de beslissing kan onderaan op een exemplaar van het verzoekschrift worden gesteld.

Art. 1031

Hoger beroep tegen de beschikking door de verzoeker of een tussenkomende partij, wordt binnen een maand na de kennisgeving ingesteld bij een verzoekschrift dat voldoet aan de bepalingen van artikel 1026 en wordt neergelegd op de griffie van het gerecht in hoger beroep.

Art. 1032

De verzoeker of de tussenkomende partij kan, in geval van veranderde omstandigheden en onder voorbehoud van de door derden verkregen rechten, bij verzoekschrift de wijziging of de intrekking van de beschikking vragen aan de rechter die deze heeft gegeven.

Art. 1033

Al wie niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussengekomen, kan verzet doen tegen de beslissing die zijn rechten benadeelt.

Art. 1034

Artikel 1125 is mede van toepassing op het verzet dat krachtens artikel 1033 gedaan wordt. Dit verzet moet geschieden binnen een maand nadat de beslissing aan de eiser in verzet is betekend.

TITEL Vbis. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> _ Het verzoekschrift op tegenspraak.
Art. 1034bis

<Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Indien de wet afwijkt van de algemene regel die voorziet in een inleiding van de hoofdvorderingen bij dagvaarding, wordt deze titel toegepast op de vorderingen die worden ingeleid bij een verzoekschrift dat aan de tegenpartij ter kennis wordt gebracht, behalve voor de vormen en vermeldingen die worden geregeld door niet uitdrukkelijk opgeheven wettelijke bepalingen.

Art. 1034ter

<Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornaam [4 ... ]4, de woonplaats van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn hoedanigheid [2 en [3 zijn rijksregister- of ondernemingsnummer ]3 ]2;
3° de naam, de voornaam, de woonplaats en, in voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon die moet worden opgeroepen;
4° het [1 voorwerp ]1 en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;
5° de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt;
6° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 30, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-04-15/14, art. 14, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018> (3)<W 2018-10-14/18, art. 17, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (4)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1034quater

<Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Op straffe van nietigheid wordt bij het verzoekschrift een getuigschrift van woonplaats (of een uittreksel uit het rijksregister van de in artikel 1034ter, 3°, vermelde natuurlijke personen ) gevoegd, behalve wanneer het geding reeds eerder werd ingeleid bij dagvaarding en evenmin in geval van keuze van woonplaats. <W 2005-12-13/35, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2009>

   Het getuigschrift (of het uittreksel van het rijksregister ) mag niet vroeger gedagtekend zijn dan vijftien dagen voor het verzoekschrift. Het getuigschrift wordt door het gemeentebestuur afgegeven. <W 2005-12-13/35, art. 6, 2°, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2009>

Art. 1034quinquies

<Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Het verzoekschrift met zijn bijlage wordt, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, bij aangetekende brief gezonden aan de griffier van het gerecht of ter griffie neergelegd.

Art. 1034sexies

<Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> [1 De partijen worden ]1 door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. Bij de oproeping wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

(1)<W 2018-10-14/18, art. 18, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
TITEL VI._ Inleiding en behandeling van de vordering in kort geding.
Art. 1035

Op de dag en het uur bepaald in het reglement van de rechtbank, wordt de vordering in kort geding gebracht op de zitting, gehouden door de voorzitter van de rechtbank of door de rechter die hem vervangt.

   De termijn van dagvaarding bedraagt ten minste twee dagen. Heeft de verweerder geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn verlengd overeenkomstig artikel 55.

Art. 1036

In spoedeisende gevallen kan de voorzitter evenwel bij een beschikking verlof geven om ter zitting of te zijnen huize te dagvaarden op het bepaalde uur, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur.

Art. 1037

In [1 scheepvaartzaken ]1n kan dagvaarding in kort geding van dag tot dag of van uur tot uur geschieden zonder beschikking, en bij verstek kan terstond recht worden gedaan.

   [1 De dagvaarding in kort geding bevat de keuze van woonplaats van alle eisers in België. De rechter kan zijn beslissing ambtshalve uitstellen indien de eisers geen woonplaats hebben gekozen totdat de keuze van woonplaats is gedaan.

   Verzet of hoger beroep tegen de beschikking in kort geding wordt aan de gekozen woonplaats betekend door middel van een deurwaardersexploot. Het eerste lid is op het verzet en het hoger beroep tegen de beschikking in kort geding van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<W 2019-05-08/14, art. 55, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 1038

Wanneer de voorzitter machtiging verleent tot een maatregel van onderzoek, geschiedt dit onderzoek met inachtneming van de gewone regels, behoudens het recht van de voorzitter om in geval van noodzaak alle termijnen van rechtspleging te verkorten.

Art. 1039

De beschikkingen in kort geding brengen geen nadeel toe aan de zaak zelf; zij zijn uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande verzet of hoger beroep en, zonder borgtocht indien de rechter niet heeft bevolen dat er een wordt gesteld.
(opgeheven ) <W 15-7-1970, art. 37>

   [1 ... ]1
(opgeheven ) <W 15-7-1970, art. 37>

(1)<W 2017-07-06/24, art. 142, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1040

Artikel 1035 is van toepassing op de termijnen voor verschijning voor het hof van beroep en voor het arbeidshof.

   In spoedeisende gevallen, kan de eerste voorzitter bij beschikking verlof geven om te dagvaarden op de zitting binnen een termijn die hij bepaalt.

   (Op het hoger beroep wordt uitspraak gedaan overeenkomstig artikel 1066. ) <W 1992-08-03/31, art. 41, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1041

De minuten van de beschikkingen en de arresten in kort geding worden ter griffie neergelegd.

   Bij uiterste noodzaak kan de rechter in kort geding of het hof bevel geven tot tenuitvoerlegging van de beschikking of van het arrest (op ) de minuut. <W 15-7-1970, art 38>

BOEK III_ RECHTSMIDDELEN.
EERSTE TITEL. _ Algemene bepalingen.
Art. 1042

Voor zover de bepalingen van dit boek er niet van afwijken zijn de regels van het geding toepasselijk op de rechtsmiddelen.

Art. 1043

De partijen kunnen de rechter verzoeken akte te nemen van de overeenkomst die zij gesloten hebben ter oplossing van het geschil dat bij hem regelmatig aanhangig is gemaakt.

   Tegen dit vonnis staat voor de gedingvoerende partijen geen voorziening open, tenzij de overeenkomst niet wettelijk is tot stand gekomen en behoudens de wijzen van uitlegging en van verbetering, bepaald in de artikelen 793 tot [1 801/1 ]1, indien daartoe grond bestaat.

(1)<W 2013-10-24/52, art. 14, 122; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
Art. 1044

Berusten in een beslissing is afstand doen van de rechtsmiddelen die een partij tegen alle of sommige punten van die beslissing kan aanwenden of reeds heeft aangewend.

   Voorwaardelijke berusting heeft alleen dan gevolg, indien zij door de tegenpartij is aanvaard.

Art. 1045

De berusting kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn.

   De uitdrukkelijke berusting geschiedt bij eenvoudige akte, ondertekend door de partij of haar bijzondere gemachtigde.

   De stilzwijgende berusting kan alleen worden afgeleid uit bepaalde en met elkaar overeenstemmende akten of feiten waaruit blijkt dat de partij het vaste voornemen heeft haar instemming te betuigen met de beslissing.

Art. 1046

Beslissingen of maatregelen van inwendige aard, zoals bepaling van de rechtsdag, uitstel, weglating van de rol en doorhaling, alsmede vonnissen waarbij wordt bevolen dat partijen in persoon moeten verschijnen, zijn niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

TITEL II. _ Verzet.
Art. 1047

Tegen [1 ieder verstekvonnis dat in laatste aanleg is gewezen ]1 kan verzet worden gedaan, onverminderd de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

   Het verzet wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot, dat dagvaarding inhoudt om te verschijnen voor de rechter die het verstekvonnis heeft gewezen.

   Met instemming van de partijen kan hun vrijwillige verschijning die formaliteiten vervangen.

   De akte van verzet bevat, op straffe van nietigheid, de middelen van de eiser in verzet.

   (Het verzet kan door de partij, haar raadsman of de voor de partij optredende gerechtsdeurwaarder worden ingeschreven in een register dat daartoe gehouden wordt ter griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen. De inschrijving omvat de namen van de partijen en hun raadslieden alsook de datum van de beslissing en van het verzet. ) <W 24-6-1970, art. 16>

(1)<W 2017-07-06/24, art. 143, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1048

( [1 Onder voorbehoud van termijnen die worden bepaald in supranationale en internationale bepalingen, is de termijn om verzet aan te tekenen ]1 één maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid. ) <W 1993-01-12/34, art. 21, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

   Heeft de niet verschenen partij geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van verzet verlengd overeenkomstig artikel 55.

(1)<W 2014-05-12/02, art. 8, 127; Inwerkingtreding : 29-05-2014>
Art. 1049

Wanneer de eiser in verzet een tweede maal verstek laat gaan, is een nieuw verzet niet meer ontvankelijk.

TITEL III. _ Hoger beroep.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Art. 1050

[1 In alle zaken kan hoger beroep worden ingesteld zodra het vonnis is uitgesproken, zelfs al is dit een verstekvonnis.

   Tegen een beslissing inzake bevoegdheid of, tenzij de rechter [2 ambtshalve of op verzoek van een van de partijen ]2 anders bepaalt, een beslissing alvorens recht te doen kan slechts hoger beroep worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 31, 141; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2017-07-06/24, art. 144, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1051

( [1 Onder voorbehoud van termijnen die worden voorzien in supranationale en internationale bepalingen, is de termijn om hoger beroep aan te tekenen ]1 één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid. ) <W 1993-01-12/34, art. 22, 1°, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

   Deze termijn loopt eveneens vanaf de dag van die betekening ten aanzien van de partij die het vonnis heeft doen betekenen.

   [2 Evenwel, wanneer het hoger beroep slechts tegen bepaalde partijen is gericht, beschikken die partijen over een nieuwe termijn van dezelfde duur om hoger beroep aan te tekenen tegen de andere partijen. Die nieuwe termijn begint te lopen vanaf de dag van de betekening of, naargelang het geval, de kennisgeving van de eerste akte van hoger beroep. ]2

   Heeft een van de partijen aan wie of op wier verzoek het vonnis is betekend, geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van hoger beroep verlengd overeenkomstig artikel 55.

   (Het zelfde geldt wanneer één van de partijen aan wie het vonnis ter kennis is gebracht overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, in België geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft. ) <W 1993-01-12/34, art. 22, 2°, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

(1)<W 2014-05-12/02, art. 9, 127; Inwerkingtreding : 29-05-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 41, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1052

Onverminderd het vorderingsrecht van het openbaar ministerie, zoals het geregeld is door dit Wetboek of door bijzondere wetten, kunnen de procureur-generaal en de arbeidsauditeur hoger beroep aantekenen tegen beslissingen van de arbeidsrechtbanken, in aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 578, 7° , 580, 581, (582, 1° en 2° , en 583. ) <W 30-6-1971, art. 27>

   Ten aanzien van het openbaar ministerie loopt de termijn zodra het vonnis is uitgesproken.

   De kennisgeving van het vonnis aan het openbaar ministerie geschiedt door de griffier binnen acht dagen na de uitspraak, met dien verstande dat niet-vervulling van die formaliteit de termijn van hoger beroep ongewijzigd laat.

Art. 1053

Wanneer het geschil onsplitsbaar is, moet hoger beroep gericht worden tegen alle partijen wier belang in strijd is met dat van de eiser in hoger beroep.

   Deze moet bovendien de andere niet in het beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet opgeroepen partijen [1 ... ]1 ten laatste voor de sluiting van de debatten in de zaak betrekken.

   Bij niet-inachtneming van de in dit artikel gestelde regels wordt het hoger beroep niet toegelaten.

   De beslissing kan worden tegengeworpen aan alle in de zaak betrokken partijen.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 42, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1054

De gedaagde in hoger beroep kan [1 ... ]1 incidenteel beroep instellen tegen alle partijen die in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep, zelfs indien hij het vonnis zonder voorbehoud heeft betekend of er voor de betekening in berust heeft.

   [1 Het incidenteel beroep wordt alleen toegelaten indien het wordt ingesteld in de eerste conclusie van de gedaagde in hoger beroep na het hoofdberoep of incidenteel beroep dat tegen hem is ingesteld. ]1

   Het incidenteel beroep kan echter niet worden toegelaten wanneer het hoofdberoep nietig of laattijdig wordt verklaard.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 43, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1055

Tegen ieder vonnis alvorens recht te doen (of tegen ieder vonnis inzake bevoegdheid, ) zelfs al is het zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd als tegen het eindvonnis. <W 1992-08-03/31, art. 43, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1056

Het hoger beroep wordt ingesteld :
1° bij akte van een gerechtsdeurwaarder die aan de tegenpartij wordt betekend.

   Lid 2 opgeheven <W 1999-03-22/55, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 05-10-1999>
2° bij een verzoekschrift dat, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, ingediend wordt op de griffie van het gerecht in hoger beroep en door de griffier aan de gedaagde partij en, in voorkomend geval, aan haar advokaat bij gerechtsbrief ter kennis gebracht uiterlijk de eerste werkdag nadat het is ingediend;
3° bij ter post aangetekende brief die aan de griffie wordt gezonden, wanneer de wet deze wijze van voorziening uitdrukkelijk voorschrijft, alsmede in de materies bedoeld bij de artikelen 579, 6°, [1 579, 7°, ]1 580, 2° , 3° , 6° , 7° , 8° , 9° , 10° en 11°, 581, 2° , 582, 1° en 2° , en 583 <W 30-6-1971, art. 28> <W 20-6-1975, art. 13> <W 22-12-1977, art. 166> <W 2006-12-27/30, art. 129, 082; Inwerkingtreding : 01-04-2007>

   bij conclusie, ten aanzien van iedere partij die bij het geding aanwezig of vertegenwoordigd is.

(1)<KB 22 2020-06-04/12, art. 27, 179; Inwerkingtreding : 11-03-2020>
Art. 1057

Met uitzondering van het geval waarin het hoger beroep bij conclusie wordt ingesteld, vermeldt de akte van hoger beroep, op straffe van nietigheid :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornaam [3 ... ]3 en de woonplaats van de eiser in hoger beroep [1 en, in voorkomend geval, zijn rijksregister- of ondernemingsnummer ]1;
3° de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de gedaagde in hoger beroep;
4° de beslissing waartegen in hoger beroep wordt gekomen;
5° de rechter in hoger beroep;
6° de plaats waar de gedaagde in hoger beroep akte moet laten nemen van zijn verklaring van verschijning;
(de uiteenzetting van de grieven;
8° de plaats, de dag en het uur van verschijning, tenzij hoger beroep is ingesteld bij aangetekend schrijven [2 of, behoudens de gevallen bedoeld in artikel 1066, tweede lid, wanneer de rolrechten verbonden aan de bestreden beslissing en ten laste van de appellant niet betaald werden, in welke gevallen ]2 de griffier de partijen oproept om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt [2 , na zich van de betaling van de hierboven vermelde rolrechten te hebben vergewist ]2. ) <W 1992-08-03/31, art. 44, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

   De akte vermeldt eventueel ook de naam van de advocaat van de eiser in hoger beroep. <W 1-2-1977, enig artikel>

(1)<W 2018-10-14/18, art. 19,a, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (2)<W 2018-10-14/18, art. 19,b-c, 173; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1058

Indien het hoger beroep niet in die vorm is ingesteld, kan de rechter in hoger beroep bevelen dat het aan de niet verschenen gedaagde partij wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersakte.

Art. 1059

De zaak wordt ingeschreven op de algemene rol, zoals bepaald is in artikel 716.

   Voor het overige wordt gehandeld zoals bepaald is in artikel 723.

   (Het hoger beroep kan door de partij, haar raadsman of de voor de partij optredende gerechtsdeurwaarder worden ingeschreven in een register dat daartoe gehouden wordt ter griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen. De inschrijving omvat de namen van de partijen en hun raadslieden alsook de datum van de beslissing en van het hoger beroep. ) <W 24-6-1970, art. 17>

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 16), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

Art. 1060

[1 Indien de zaak niet op de rol is ingeschreven vóór de datum van verschijning die in de akte is vermeld wordt de rechtspleging ambtshalve geschorst. ]1

(1)<W 2018-05-25/02, art. 44, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1061

<W 1992-08-03/31, art. 46, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De verklaring van verschijning van de gedaagde in hoger beroep geschiedt op de zitting, onverminderd de toepassing van artikel 729.

Art. 1062

<W 1992-08-03/31, art. 47, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De gewone termijn van verschijning in hoger beroep voor hen die hun woonplaats of verblijfplaats in België hebben, is vijftien dagen.

   Hetzelfde geldt :
1° wanneer de akte van hoger beroep in België aan de gekozen woonplaats wordt betekend of ter kennis gebracht;
2° wanneer de persoon aan wie van de akte van hoger beroep kennis wordt gegeven of aan wie de akte moet worden betekend, geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in België of in het buitenland;
3° wanneer de akte bestemd voor een persoon die in België geen woon- of verblijfplaats heeft, aan die persoon wordt betekend in België.

   In de andere gevallen wordt de termijn verlengd zoals bepaald in artikel 55.

Art. 1063

(opgeheven ) <W 1992-08-03/31, art. 48, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1064

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 145, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

Art. 1065

De verzoeken tot bepaling van de rechtsdag worden ter griffie ingediend.

Art. 1066

<W 1992-08-03/31, art. 50, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De zaken waarvoor slechts korte debatten nodig zijn, worden aangehouden en bepleit op de inleidingszitting, of anders binnen ten hoogste drie maanden en, zo nodig, op een namiddagzitting.

   Behoudens akkoord van partijen, geldt hetzelfde :
1° in geval van voorziening tegen iedere beslissing van de voorzitter in kort geding of op verzoekschrift;
2° wanneer de bestreden beslissing [1 uitsluitend ]1 een beslissing alvorens recht te doen of een voorlopige maatregel inhoudt;
3° wanneer de beslissing een uitstel van betaling toestaat of weigert;
4° in alle zaken betreffende bezwarende beslagen of middelen tot tenuitvoerlegging;
5° inzake faillissement, wanneer het bestreden vonnis uitspraak doet over de faillietverklaring of over de datum van staking van betaling, alsmede inzake akkoord;
6° ingeval wordt opgekomen tegen een beslissing waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging zonder borgstelling of kantonnement is toegestaan [1 of waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging uitdrukkelijk is toegestaan of geweigerd, met dien verstande dat de debatten vooralsnog beperkt worden tot die bijzondere modaliteiten ]1.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 146, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1067

De regels betreffende verstekvonnis en verzet zijn in hoger beroep van toepassing.

Art. 1067bis

<ingevoegd bij W 2008-12-09/39, art. 2; Inwerkingtreding : 07-02-2009> Wanneer de griffier bij de kennisgeving van een arrest toepassing maakt van artikel 792, tweede lid en derde lid, neemt hij de tekst over van artikel 1080.

HOOFDSTUK II. _ Devolutieve kracht van het hoger beroep en recht om de zaak aan zich te trekken.
Art. 1068

Hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen maakt het geschil zelf aanhangig bij de rechter in hoger beroep.

   Deze verwijst de zaak alleen dan naar de eerste rechter, indien hij, zelfs gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt.

Art. 1069

(opgeheven ) <W 1992-08-03/31, art. 51, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1070

<Opgeheven bij W 2018-05-25/02, art. 45, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>

Art. 1071

Indien de partijen of een van hen geen conclusie hebben genomen over de zaak zelf voor de eerste rechter of voor de rechter in hoger beroep, verwijst deze de zaak naar een latere zitting, waar over de zaak zelf conclusie zal worden genomen en beslist.

Art. 1072

De rechter in hoger beroep houdt, wanneer daartoe grond bestaat, zijn eindbeslissing aan totdat de maatregelen zijn uitgevoerd, die de eerste rechter of hij zelf heeft bevolen alvorens recht te doen.

   Behoudens de uitzondering bepaald in artikel 1068, tweede lid, staat de uitvoering van die maatregelen aan de eerste rechter of aan de rechter in hoger beroep, naar gelang deze laatste beslist.

Art. 1072bis

(opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 28, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

TITEL IV_ Voorziening in cassatie.
Art. 1073

(Behoudens wanneer de wet een kortere termijn bepaalt, is de termijn om zich in cassatie te voorzien drie maanden te rekenen van de dag waarop de bestreden beslissing is betekend of van de dag van de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid. ) <W 1993-01-12/34, art. 23, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

   Indien de eiser geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft in België, wordt de in het eerste lid bepaalde termijn verlengd overeenkomstig artikel 55.

   De termijn wordt met drie maanden verlengd ten behoeve van hen die zich, voor een openbare dienst, niet op Belgisch grondgebied en buiten Europa bevinden, en ten behoeve van de zeelieden die afwezig zijn wegens scheepsdienst.

Art. 1074

Wanneer degene tegen wie de voorziening moet worden ingesteld, overlijdt binnen de termijn waarover de eiser beschikt, wordt die termijn met twee maanden verlengd.

Art. 1075

<W 1993-01-12/34, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01> Het verzoek tot herroeping van het gewijsde schorst de termijn voor de voorziening in cassatie ten aanzien van alle partijen in het geding. Dit termijn loop eerst opnieuw vanaf de betekening van de eindbeslissing over dat verzoek of vanaf de dag van de kennisgeving van die eindbeslissing overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

Art. 1076

Ten aanzien van de niet verschenen partij loopt de termijn eerst vanaf de dag waarop verzet tegen de bij verstek gewezen beslissing niet meer toelaatbaar is.

Art. 1077

Voorziening in cassatie tegen vonnissen alvorens recht te doen, staat slechts open na het eindvonnis; de tenuitvoerlegging van dergelijk vonnis kan, zelfs als zij vrijwillig is, niet als middel van niet-ontvankelijkheid worden opgeworpen.

Art. 1078

Een te laat ingestelde voorziening wordt, zelfs ambtshalve, niet-toelaatbaar verklaard.

Art. 1079

De voorziening wordt ingesteld door op de griffie van het Hof van Cassatie een verzoekschrift in te dienen, dat in voorkomend geval vooraf wordt betekend aan de partij tegen wie de voorziening is gericht.

   De voorziening wordt niet-toelaatbaar verklaard, wanneer er meer dan vijftien dagen zijn verlopen tussen de betekening van het verzoekschrift en de indiening op de griffie, ook al is de termijn voor het instellen van de voorziening niet verstreken bij de indiening van het verzoekschrift.

Art. 1080

Het verzoekschrift, dat zowel op het afschrift als op het origineel door een advocaat bij het Hof van Cassatie is ondertekend, bevat de uiteenzetting van de middelen van de eiser, zijn conclusie en de vermelding van de wettelijke bepalingen waarvan de schending wordt aangevoerd, een en ander op straffe van nietigheid.

Art. 1081

Het exploot waarbij de voorziening is betekend, wordt, op straffe van nietigheid, bij het verzoekschrift gevoegd, wanneer die betekening vereist is.

Art. 1082

Indien het bestreden arrest of vonnis verscheidene punten bevat, geeft het verzoekschrift nauwkeurig aan tegen welke punten de voorziening is gericht.

   Na de uitspraak op een vordering tot cassatie staat tegen dezelfde beslissing geen voorziening meer open voor de partij die haar heeft ingesteld, ook al beweert zij nieuwe middelen te kunnen aanvoeren, zelfs ten aanzien van de punten die in de eerste voorziening niet zijn bestreden, .... <W 1985-05-10/32, art. 7, 002> <W 1989-01-06/30, art. 127, 010; Inwerkingtreding : 17-01-1989>

   Indien de voorziening tegen een beslissing alvorens recht te doen als voorbarig is afgewezen, kan zij evenwel worden herhaald na het eindvonnis.

Art. 1083

Wanneer twee partijen tegen dezelfde beslissing voorziening in cassatie instellen, moet ieder van hen de voorgeschreven vormen en termijnen in acht nemen.

   Het hof voegt beide voorzieningen ambtshalve samen.

Art. 1084

Wanneer het geschil onsplitsbaar is, moet de voorziening gericht worden tegen alle bij de bestreden beslissing betrokken partijen wier belang strijdig is met dat van de eiser.

   Deze moet bovendien de andere partijen die nog geen verweerder zijn of nog niet opgeroepen zijn, binnen de gewone termijnen in de zaak betrekken.

   Bij niet-inachtneming van de in dit artikel gestelde regels wordt de voorziening niet toegelaten.

   Het arrest kan worden tegengeworpen aan alle in de zaak betrokken partijen.

Art. 1085

Bij de indiening van het verzoekschrift schrijft de griffier de zaak in op de algemene rol; voor het overige handelt hij zoals bepaald is in artikel 723.

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 16), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

Art. 1086

De rechtspleging is schriftelijk, met dien verstande dat de partijen die aan de regels ervan hebben voldaan, hun middelen op de zitting mondeling kunnen doen ontwikkelen door een advocaat ingeschreven op het tableau van een balie.

Art. 1087

De eiser kan, samen met zijn verzoekschrift, of, op straffe van verval, binnen vijftien dagen na de betekening ervan, een memorie van toelichting overleggen, die vooraf aan de verweerder is betekend en waarin de feiten worden uiteengezet en de cassatiemiddelen ontwikkeld.

Art. 1088

De handelingen waarbij de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie, alsmede de tuchtoverheid van de (openbare en ) ministeriële ambtenaren of van de balie hun bevoegdheid mochten hebben overschreden, worden, onverminderd de bepalingen van artikel 502, door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie aangebracht bij dit hof, op voorschrift van de minister van Justitie, zelfs wanneer de wettelijke termijn voor de voorziening in cassatie verstreken is en geen enkele partij in voorziening is gekomen. <W 1999-05-04/03, art. 45, 046; Inwerkingtreding : 01-11-1999>

   Het hof vernietigt de handelingen, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1089

De beslissingen in laatste aanleg die strijdig zijn met de wetten of met de procesvormen en waartegen geen enkele partij in voorziening is gekomen binnen de wettelijke termijn, worden door de procureur-generaal ambtshalve aangebracht bij het Hof van Cassatie.

Art. 1090

In de gevallen van artikel 1089 vernietigt het hof de beslissingen, evenwel met dien verstande dat de partijen die vernietiging niet kunnen doen gelden om zich te onttrekken aan de beschikkingen van de vernietigde beslissing.

Art. 1091

[1 het cassatieberoep ]1 van de procureur-generaal wegens machtsoverschrijding of in het belang van de wet wordt ingesteld in de vorm van een ter griffie in te dienen vordering.

   [1 Het cassatieberoep wegens machtsoverschrijding wordt betekend aan de betrokken partijen, die gerechtigd zijn om tussen te komen. Op straffe van verval gebeurt die tussenkomst met een memorie die binnen twee maanden na de betekening moet worden ingediend ter griffie van het Hof. ]1

   [1 Het cassatieberoep in het belang van de wet wordt niet ter kennis gebracht noch betekend aan de partijen in de bestreden beslissing. ]1

(1)<W 2014-04-10/57, art. 6, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1092

[1 Het cassatieberoep wordt beantwoord door ter griffie van het Hof van Cassatie een memorie in te dienen. Onverminderd de bijzondere regels inzake fiscale zaken wordt de memorie ondertekend door een advocaat bij het Hof van Cassatie.

   De memorie van antwoord wordt aan de advocaat van de eiser of, indien hij geen advocaat heeft, naar de eiser zelf gezonden uiterlijk op de dag van de neerlegging ervan ter griffie.

   Op verzoek van de eiser, weert het Hof deze memorie wanneer zij laattijdig werd verzonden en deze laattijdigheid de uitoefening van het recht van verdediging van de eiser heeft geschaad.

   Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet de memorie van antwoord evenwel voorafgaand aan de indiening ter griffie worden betekend aan de advocaat van de eiser of, indien hij geen advocaat heeft, aan de eiser zelf, wanneer in de memorie van antwoord een middel van niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wordt opgeworpen. ]1

(1)<W 2014-04-10/57, art. 7, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1093

De termijn waarover de verweerder beschikt om zijn antwoord ter griffie in te dienen, bedraagt, op straffe van [1 verval ]1, drie maanden, te rekenen van de dag waarop het inleidende verzoekschrift of de memorie van toelichting is betekend.

   Wanneer de verweerder geen woon- of verblijfplaats, of geen gekozen woonplaats heeft in België, wordt de in het eerste lid bepaalde termijn verlengd overeenkomstig artikel 55.

   Heeft de eiser in cassatie zijn betekend verzoekschrift niet ter griffie ingediend, dan kan de verweerder, nadat hij zijn antwoord binnen de voorgeschreven termijn heeft doen betekenen, de zaak inleiden door overlegging van het betekende verzoekschrift en vorderen dat de voorziening wordt afgewezen met veroordeling in de kosten.

(1)<W 2014-04-10/57, art. 8, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1094

[1 Indien de verweerder tegen het cassatieberoep een middel van niet-ontvankelijkheid heeft opgeworpen, kan de eiser hierop antwoorden door op de griffie van het Hof van Cassatie een memorie van wederantwoord in te dienen. Onverminderd de bijzondere regels inzake fiscale zaken wordt deze memorie ondertekend door een advocaat bij het Hof van Cassatie.

   De termijn waarover de eiser beschikt om zijn memorie van wederantwoord ter griffie in te dienen bedraagt, op straffe van verval, een maand, te rekenen van de dag waarop de memorie van antwoord is betekend.

   De memorie van wederantwoord wordt aan de advocaat van de verweerder of, indien hij geen advocaat heeft, naar de verweerder zelf gezonden uiterlijk op de dag van de neerlegging ervan ter griffie.

   Op verzoek van de verweerder, weert het Hof deze memorie wanneer zij laattijdig werd verzonden en deze laattijdigheid de uitoefening van het recht van verdediging van de verweerder heeft geschaad. ]1

(1)<W 2014-04-10/57, art. 9, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1094/1

[1 In uitzonderlijke omstandigheden kan, op verzoek van een partij, de eerste voorzitter, wanneer het algemeen belang het vereist of in geval van volstrekte noodzakelijkheid, op de schriftelijke of mondelinge conclusie van de procureur-generaal, de termijn waarover de verweerder voor de memorie van antwoord of de eiser voor een repliek beschikt, inkorten zonder dat deze termijnen minder dan vijftien dagen mogen bedragen.

   Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt opgenomen in een afzonderlijk akte, die wordt gevoegd bij het cassatieberoep of bij de memorie van antwoord en hiermee samen wordt betekend of, in voorkomend geval, meegedeeld.

   In afwijking van het tweede lid, wanneer een partij rechtvaardigt in de onmogelijkheid te hebben verkeerd om het verzoek tot inkorting van de termijn te voegen bij het cassatieberoep of bij de memorie van antwoord, wordt het in het eerste lid bedoelde verzoek bij verzoekschrift ingediend mits neerlegging ter griffie van het Hof waarna de griffier de overige partijen er per gerechtsbrief kennis van geeft.

   De tegenpartij beschikt over een termijn van vijftien dagen om opmerkingen te formuleren. Deze termijn begint te lopen de dag na de betekening, kennisgeving of verzending aan deze partij van het verzoekschrift tot inkorting van de termijnen; deze opmerkingen worden door haar aan de eerste voorzitter van het Hof toegezonden in een geschrift waarvan zij een afschrift aan de andere partijen mededeelt.

   De eerste voorzitter oordeelt op stukken en bepaalt in overleg met het openbaar ministerie het tijdsverloop van de rechtspleging, evenals de datum waarop de zaak ter zitting wordt opgeroepen.

   De eerste voorzitter kan in aanwezigheid van de procureur-generaal, de partijen horen.

   De griffier geeft bij gerechtsbrief kennis van de beschikking van de eerste voorzitter aan de partijen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 10, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1095

Het hof kan alleen kennis nemen van de punten van de beslissing die in het inleidende verzoekschrift zijn aangegeven.

Art. 1096

Geen middel van niet-ontvankelijkheid, gegrond op een onregelmatigheid in de vertegenwoordiging van de eiser of op gebrek aan volmacht van zijn orgaan of lasthebber, kan ambtshalve worden opgeworpen, tenzij het berust op miskenning van een regel van openbare orde.

Art. 1097

Indien het openbaar ministerie meent tegen de voorziening ambtshalve een middel van niet-ontvankelijkheid te moeten aanvoeren wegens schending van een regel van openbare orde, verwittigt het daarvan bij gerechtsbrief de partijen die zonder advocaat zijn verschenen en bij gewone brief de advocaten van de partijen [1uiterlijk vijftien dagen voor de zitting ]1. Een kopie van deze brieven wordt bij het procesdossier gevoegd <W 2000-11-14/36, art. 6, 049; Inwerkingtreding :29-12-2000>

   Indien het openbaar ministerie bij het opwerpen van een middel van niet-ontvankelijkheid niet aantoont dat het de voorgeschreven kennisgeving heeft gedaan, geeft het hof daartoe bevel en verdaagt het de zaak tot een latere zitting.

   Het hof beveelt eveneens [1 bij arrest ]1 de verdaging van de zaak, indien het een middel van niet-ontvankelijkheid [1 van het cassatieberoep ]1 ambtshalve wenst te onderzoeken [2 of indien het overweegt ambtshalve een cassatie zonder verwijzing, zoals bedoeld in artikel 1109/1, tweede lid, uit te spreken, zonder dat het openbaar ministerie op die mogelijkheid heeft gewezen in een schriftelijke conclusie ]2.

(1)<W 2014-04-10/57, art. 11, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 147, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1097/1

[1 Artikel 1097 is van toepassing wanneer het aan het openbaar ministerie of aan het Hof voorkomt dat een middel niet ontvankelijk zou kunnen zijn na de substitutie van een rechtsreden door een reden waarvan het de onwettigheid aanvoert of niet ontvankelijk op grond van een element dat de eiser niet kon voorzien. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 12, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1098

Het verzoekschrift en de memories bevatten een lijst van de erbij gevoegde stukken, door de advocaat bij het hof genummerd en geparafeerd. Die stukken worden niet betekend; de partijen kunnen er inzage van nemen op de griffie.

Art. 1099

De griffier stelt de indiening van het verzoekschrift en van de memories vast door middel van kanttekeningen, die hij ondertekent met vermelding van de datum van ontvangst.

   Hij nummert en parafeert de erbij gevoegde stukken, stelt het aantal ervan vast door middel van een ondertekende noot op de kant van de lijst en geeft desgevraagd aan de indiener een ontvangbewijs af.

   Het inleidende verzoekschrift, de memories en [1 , desgevallend, ]1 de exploten waaruit de betekening ervan blijkt, worden bij het dossier van de rechtspleging gevoegd.

(1)<W 2014-04-10/57, art. 13, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1100

Benevens de stukken die bij het dossier van de rechtspleging werden gevoegd, mogen in het proces uitsluitend aangewend worden de stukken die voldoen aan de voorschriften van de artikelen 1097, 1098 en 1099, alsmede de akten van afstand of van hervatting van het geding, de akten van overlijden ingeval het overlijden de rechtsvordering doet vervallen, de machtigingen om te pleiten en de stukken die overlegd zijn ten bewijze dat de voorziening of de memorie van antwoord toegelaten is.

Art. 1101

Indien een in het geding overlegd stuk van valsheid wordt beticht, wordt gehandeld zoals bepaald is in de artikelen 907 tot 914.

Art. 1102

In de akten van betekening hoeft niet te worden vermeld dat de afschriften van de betekende stukken door de advocaat of de partij zijn ondertekend of geparafeerd.

Art. 1103

Wanneer de termijnen bepaald bij de artikelen 1093 en 1094 verstreken zijn, heeft noch de verandering van staat of van hoedanigheid van een partij, noch het overlijden van een partij, behoudens wanneer dit de rechtsvordering doet vervallen, noch het overlijden van de advocaat bij het hof die voor haar gesteld is, enige invloed op de berechting van de voorziening.

Art. 1104

Wanneer de eerste voorzitter het dossier ontvangt van de griffier, stelt hij een in de zaak zittend magistraat aan als verslaggever.

   Deze legt, na zijn onderzoek, het dossier neer ter griffie.

Art. 1105

De griffier zendt het dossier aan de procureur-generaal, die zich met de zaak belast of te dien einde een van de advocaten-generaal aanwijst.

   Het openbaar ministerie wordt in alle zaken gehoord.

   (Als het schriftelijk conclusie neemt, wordt dit stuk uiterlijk op de dag waarop de griffier aan de partijen kennis geeft van de dagbepaling, ter griffie neergelegd om bij het dossier van de rechtspleging te worden gevoegd. Bij de kennisgeving die de griffier verricht met toepassing van artikel 1106, tweede lid, wordt in dat geval een kopie van de conclusie gevoegd. ) <W 2000-11-14/36, art. 7, 049; Inwerkingtreding :29-12-2000>

Art. 1105bis

<Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 25; Inwerkingtreding : 05-07-1997> § 1. [1 Wanneer de beslissing in verband met het cassatieberoep blijkbaar voor de hand ligt of niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de eenheid van de rechtspraak of van de rechtsontwikkeling, kan de eerste voorzitter of de voorzitter van de kamer, op voorstel van de raadsheer-verslaggever en na advies van het openbaar ministerie, de zaak voorleggen aan een beperkte kamer met drie raadsheren. ]1

§ 2. Die beperkte kamer beslist eenparig op het beroep.

   Indien er geen eenparigheid is of indien een van de magistraten van die beperkte kamer het vraagt, moet zij het onderzoek van het beroep naar de kamer samengesteld uit vijf raadsheren verwijzen.

(1)<W 2014-04-10/57, art. 14, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1106

De eerste voorzitter bepaalt in overleg met het openbaar ministerie op welke dag de zaak ter zitting zal worden opgeroepen.

   Van deze dagbepaling geeft de griffier, ten minste vijftien dagen vóór de zitting, kennis aan de advocaat of aan de niet vertegenwoordigde partij, met dien verstande dat de eerste voorzitter die termijn kan verkorten indien de zaak spoedeisend is.

   [1 In voorkomend geval voegt de griffier aan de mededeling van de rechtsdag de vragen toe die het Hof of het openbaar ministerie overwegen te stellen op de terechtzitting aan de advocaten of aan de partijen die niet vertegenwoordigd zijn door een advocaat, dewelke het verzoekschrift tot cassatie of een memorie van antwoord hebben ingediend. ]1

(1)<W 2014-04-10/57, art. 15, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1107

<W 2000-11-14/36, art. 8, 049; Inwerkingtreding :29-12-2000> Na het verslag geeft het openbaar ministerie zijn conclusie. Vervolgens worden de partijen gehoord. De pleidooien mogen alleen slaan op de rechtsvragen die in de cassatiemiddelen zijn opgeworpen, of op de middelen van niet-ontvankelijkheid aangevoerd tegen de voorziening of tegen de middelen.

   Wanneer het openbaar ministerie schriftelijk conclusie neemt, kunnen de partijen ten laatste op de zitting en uitsluitend in antwoord op de conclusie van het openbaar ministerie, een noot neerleggen waarin geen nieuwe middelen mogen worden aangebracht.

   Elke partij kan ter zitting verzoeken dat de zaak wordt verdaagd om mondeling, dan wel met een noot, te antwoorden op de schriftelijke of mondelinge conclusie van het openbaar ministerie. Het Hof bepaalt de termijn waarbinnen deze noot dient te worden neergelegd.

Art. 1108

Het hof doet recht, ongeacht of de advocaten en de partijen tegenwoordig zijn of niet.

Art. 1109

<W 2000-11-14/36, art. 9, 049; Inwerkingtreding :29-12-2000> De arresten worden in openbare terechtzitting uitgesproken door de voorzitter, in aanwezigheid van het openbaar ministerie en met de bijstand van de griffier.

Art. 1109/1

[1 Ingeval het Hof van Cassatie een beslissing betreffende de bevoegdheid vernietigt, verwijst het Hof de zaak zo nodig naar de bevoegde rechter die hij aanwijst. De beslissing betreffende de bevoegdheid bindt de rechter naar wie de zaak wordt verwezen, met dien verstande dat zijn recht om over de grond van de zaak te oordelen onverkort blijft. ]1

   [2 Indien het Hof een andere beslissing dan bedoeld in het eerste lid vernietigt, kan het een cassatie zonder verwijzing uitspreken, behalve indien er aanleiding toe bestaat de zaak terug te verwijzen overeenkomstig artikel 1110. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 16, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 148, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1110

[2 In geval van vernietiging verwijst het Hof van Cassatie, indien daartoe aanleiding bestaat, de zaak, hetzij naar het gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als datgene dat de bestreden beslissing gewezen heeft, hetzij naar hetzelfde gerecht, anders samengesteld. ]2

   Deze wordt voor het aangewezen gerecht aanhangig gemaakt zoals een gewone zaak.

   Bedoeld gerecht houdt alleen dan zitting met verenigde kamers wanneer het hof zulks om uitzonderlijke redenen heeft voorgeschreven.

   [2 Dat gerecht voegt zich naar het arrest van het Hof van Cassatie betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt. Tegen de beslissing van dat gerecht wordt geen voorziening in cassatie toegelaten in zoverre deze beslissing overeenstemt met het vernietigingsarrest. ]2

   [1 Wanneer cassatie wordt uitgesproken in een zaak bedoeld als in artikel 609, 2°, voegt de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarnaar de zaak is verwezen zich naar de beslissing van het Hof betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt. ]1

(1)<W 2014-04-10/57, art. 17, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 149, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1111

Het hof begroot in zijn arrest de kosten van de rechtspleging in cassatie en zegt aan wie zij moeten worden vergoed.

   (De partij wier vordering wordt afgewezen, wordt in de kosten verwezen, behalve in de gevallen bedoeld in artikel 1017. ) <W 24-6-1970, art. 20>

   Wanneer cassatie wordt uitgesproken [1 met verwijzing ]1 worden de kosten aangehouden en hierover wordt beslist door de feitenrechter.

   Het hof kan evenwel uitspraak doen over de kosten van het cassatiegeding bij gedeeltelijke cassatie of wanneer de omstandigheden van de zaak het reeds wettigen.

   [1 Wanneer cassatie wordt uitgesproken zonder verwijzing, doet het Hof uitspraak over de kosten. ]1

(1)<W 2014-04-10/57, art. 18, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1112

Afstand van geding vóór het Hof van Cassatie heeft gevolg buiten de aanvaarding ervan door de verweerder.

Art. 1113

Alle arresten van het hof worden geacht op tegenspraak te zijn gewezen.

   Het arrest waarbij cassatie wordt uitgesproken, kan evenwel worden ingetrokken op verzoek van de niet verschenen verweerder die wegens een onregelmatigheid in het betekenen van de voorziening geen gelegenheid heeft gehad om hierop te antwoorden.

Art. 1114

[1 Het verzoekschrift tot intrekking wordt ingediend en aan de partijen in het geding of hun advocaten betekend op de wijze bepaald in de artikelen 1079 en 1080. ]1

   De zaak wordt behandeld overeenkomstig de voorgaande bepalingen.

   De termijn voor het indienen van de vordering is, op straffe van verval, drie maanden na de betekening van het cassatiearrest.

(1)<W 2014-04-10/57, art. 19, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1115

De cassatiearresten kunnen niet worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij, op straffe van nietigheid der tenuitvoerlegging.

Art. 1116

De uitgiften van de cassatiearresten worden toegezonden aan de griffies van de hoven en rechtbanken wier beslissingen vernietigd zijn; zij worden door toedoen van de griffier gebundeld volgens een doorlopende nummering. Op de kant van de vernietigde arresten of vonnissen wordt melding gemaakt van het cassatiearrest, met aanduiding van het nummer dat aan de gerangschikte uitgifte gegeven is.

Art. 1117

Wanneer de procureur-generaal cassatie van een arrest vordert, doet hij die vordering ter griffie neerleggen.

   De eerste voorzitter wijst de verslaggever aan en voor het overige wordt gehandeld met inachtneming van de hierboven voorgeschreven vormen.

Art. 1118

In burgerlijke zaken heeft de voorziening alleen schorsende kracht in de gevallen die de wet bepaalt.

Art. 1119

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 150, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

Art. 1120

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 150, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

Art. 1121

[1 In de gevallen waarin het Hof van Cassatie tot vernietiging besluit krachtens de artikelen 1088 en 1089, doet de procureur-generaal bij dat Hof de gewezen beslissingen toekomen aan de minister van Justitie, die daarover ieder jaar verslag uitbrengt aan de Wetgevende Kamers. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 151, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
TITEL IVbis. - [1 Cassatieberoep in tuchtzaken ]1
Art. 1121/1

[1 [2 § 1. Het Hof van Cassatie doet uitspraak over de cassatieberoepen tegen de beslissingen in laatste aanleg van:
1° de raden van beroep van de Orde van advocaten;
2° de provinciale raden of de raden van beroep van de Orde van geneesheren;
3° de provinciale raden of de raden van beroep van de Orde van apothekers;
4° de gemengde raden van beroep van de Orde der dierenartsen;
5°. ..
6° de raden van beroep van de Orde van architecten;
7° de Onderzoeksraad voor de scheepvaart;
8° de beroepscommissie van het Instituut van accountants en belastingconsulenten, alsook van de uitvoerende kamers of de verenigde uitvoerende kamers, of van de kamers van beroep of van de verenigde kamers van beroep van het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten;
9° de beroepscommissie van het Instituut voor bedrijfsjuristen;
10° de Federale Raad van beroep van de landmetersexperten;
11° de commissie van beroep van de auto-experts;
12° de uitvoerende kamers of de verenigde uitvoerende kamers, of van de kamers van beroep of van de verenigde kamers van beroep van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars;
13° de uitvoerende kamers of de verenigde uitvoerende kamers, of van de kamers van beroep of van de verenigde kamers van beroep ingesteld krachtens de Kaderwet van 3 augustus 2007 betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen. ]2

§ 2. Het Hof van Cassatie doet uitspraak over de cassatieberoepen tegen beslissingen in tuchtzaken van de notarissen, gewezen in laatste aanleg door de rechtbanken van eerste aanleg in uitvoering van artikel 107 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, of door de hoven van beroep met toepassing van artikel 110, § 2, van die wet.

§ 3. Het Hof van Cassatie doet uitspraak over de cassatieberoepen tegen beslissingen in tuchtzaken van de gerechtsdeurwaarders gewezen in laatste aanleg door de rechtbank van eerste aanleg met toepassing van artikel 544, of tegen beslissingen gewezen in laatste aanleg door het hof van beroep met toepassing van artikel 546, § 2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 21, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014> (2)<W 2016-12-07/02, art. 143, 147; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
Art. 1121/2

[1 De Orde, het Instituut of, bij ontstentenis, de rechtspersoon die krachtens de wet waakt over de eerbiediging van de beroepsregels, treedt op als eiser of als verweerder in de rechtspleging voor het Hof van Cassatie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 22, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1121/3

[1 § 1. De betrokken persoon, de Orde, het Instituut of de rechtspersoon die krachtens de wet waakt over de eerbiediging van de beroepsregels, kan de beslissingen gewezen in laatste aanleg door de in artikel 1121/1, §§ 1 tot 3, bedoelde tuchtrechtscolleges aan het Hof van Cassatie voorleggen.

§ 2. De minister tot wiens bevoegdheid Volksgezondheid behoort kan aan het Hof van Cassatie de beslissingen voorleggen, gewezen in laatste aanleg door de provinciale raden of de raden van beroep, als bedoeld in het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren, alsmede de beslissingen gewezen in laatste aanleg door de provinciale raden of de raden van beroep, als bedoeld in het koninklijk besluit nr. 80 van 10 november 1967 betreffende de Orde der apothekers.

§ 3. De minister van Financiën kan aan het Hof van Cassatie de beslissingen voorleggen, gewezen in laatste aanleg door de beroepscommissie als bedoeld in de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 23, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1121/4

[1 Het cassatieberoep tegen voorbereidende beslissingen of tegen onderzoeksbeslissingen kan enkel geschieden samen met het cassatieberoep tegen de eindbeslissing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 24, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1121/5

[1 De rechtspleging van cassatieberoep in tuchtzaken wordt geregeld zoals in burgerlijke zaken, behalve wat de volgende afwijkingen betreft :
1° de termijn om cassatieberoep in te stellen, bedraagt twee maanden te rekenen van de kennisgeving van de beslissing;
2° de termijn waarover de verweerder beschikt om te antwoorden bedraagt twee maanden. Wanneer de verweerder geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft in België, dan wordt de termijn verlengd overeenkomstig artikel 55;
3° tenzij de beslissing anders luidt, heeft het cassatieberoep schorsende kracht;
4° de door het Hof van Cassatie gewezen arresten worden door de griffier van het Hof bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de partijen alsook aan de Orde, het Instituut of de rechtspersoon die krachtens de wet waakt over de eerbiediging van de beroepsregels;
5° na cassatie wordt de zaak naar hetzelfde, doch anders samengestelde tuchtrechtscollege verwezen.

   Dit rechtscollege voegt zich naar de beslissing van het Hof betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt.

   Indien het onmogelijk is om het tuchtrechtscollege anders samen te stellen, wordt daarvan melding gemaakt in de eindbeslissing;
6° het Hof van Cassatie oordeelt over de kosten van het cassatiegeding.

   Het 5° en het 6° zijn niet van toepassing op de in artikel 1121/1, §§ 2 en 3, bedoelde gevallen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 25, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1121/6

[1 Het staat de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie vrij zich bij dit Hof van Cassatie te voorzien in het belang van de wet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-10/57, art. 26, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
TITEL V. _ Derdenverzet.
Art. 1122

Ieder die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussen gekomen, kan derdenverzet doen tegen een, zij het voorlopige, beslissing die zijn rechten benadeelt en die gewezen is door een burgerlijk gerecht, of door een strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak heeft gedaan.

   Dit rechtsmiddel kan evenwel niet worden ingesteld :
1° door algemene rechtverkrijgenden of rechtverkrijgenden onder algemene titel, behalve wanneer zij het eigen recht waarop zij zich beroepen, doen erkennen;
2° door rechtverkrijgenden onder bijzondere titel, behalve wanneer hun rechtsvoorganger bedrog heeft gepleegd of wanneer zij hun recht hebben verkregen voor de dagtekening van de beslissing;
3° door schuldeisers, behalve wanneer hun schuldenaar bedrog heeft gepleegd of wanneer zij zich kunnen beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten hun schuldvordering ligt;
4° door vertegenwoordigde personen, behalve bij bedrog van hun wettelijke, gerechtelijke of bij overeenkomst aangewezen vertegenwoordiger.

   Bedrog kan alleen dan worden ingeroepen, indien het tijdens het geding is gepleegd.

Art. 1123

Tegen arresten van het Hof van Cassatie staat geen derdenverzet open.

Art. 1124

Het niet instellen van derdenverzet brengt voor de derde geen verlies mede van de hem toebehorende rechten, rechtsvorderingen en excepties.

Art. 1125

Derdenverzet wordt, met dagvaarding aan alle partijen, gebracht voor de rechter die de bestreden beslissing heeft gewezen.

   Het kan incidenteel bij schriftelijke conclusie worden gebracht vó6r de rechter bij wie het geschil aanhangig is, indien deze de gelijke of de meerdere is van de rechter die de bestreden beslissing heeft gewezen, voor zover alle partijen tussen wie deze beslissing is gevallen, in het geding zijn.

   Bij niet-nakoming van de in dit artikel gestelde regels wordt het derdenverzet niet toegelaten.

Art. 1126

Op de conclusies van de partijen kan de rechter voor wie de bestreden beslissing is gebracht, naar omstandigheden de zaak verder behandelen of aanhouden.

Art. 1127

De beslagrechter kan, op dagvaarding ten verzoeke van de partij die derdenverzet heeft gedaan en na oproeping van alle andere partijen, de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing voorlopig geheel of ten dele opschorten.

Art. 1128

Derdenverzet verjaart door verloop van dertig jaren.

   Het kan evenwel worden ingesteld zolang het recht om het vonnis ten uitvoer te leggen niet is verjaard.

   [1 Na het verstrijken van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de bekendmaking van de rechterlijke beslissing, gedaan overeenkomstig artikel 2:14, 2:15, 2:16 of 2:17 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, is niet meer ontvankelijk het derdenverzet tegen een rechterlijke beslissing:
1° tot nietigverklaring van een rechtspersoon;
2° tot nietigverklaring van een statutenwijziging;
3° tot nietigverklaring van een fusie of splitsing van een vennootschap;
4° tot nietigverklaring van een rechtshandeling bedoeld in artikel 12:2, 12:3, 12:4 of 12:5 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
5° tot nietigverklaring van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon;
6° van een ontbinding of van de sluiting van de vereffening van een rechtspersoon uitgesproken krachtens artikelen 2:74, 2:75, 2:81 en 2:101 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
7° van een overdracht of uittreding krachtens de artikelen 2:60 tot 2:69, of van een beslissing over de voorwaarden van een overname krachtens de artikelen 5:69 en 7:82 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. ]1

(1)<W 2019-03-23/06, art. 6, 175; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
Art. 1129

Wanneer het vonnis betekend is aan de derde, moet deze het derdenverzet instellen binnen drie maanden, te rekenen van die betekening.

Art. 1130

Het gerecht dat het derdenverzet toewijst, vernietigt de bestreden beslissing geheel of ten dele doch alleen ten aanzien van de derde.

   De vernietiging geldt ten aanzien van alle partijen in zover de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing onverenigbaar is met de tenuitvoerlegging van de vernietigende beslissing.

Art. 1131

Tegen de beslissing, op derdenverzet gewezen, kunnen alle rechtsmiddelen worden aangewend, met uitzondering van hoger beroep indien de bestreden beslissing zelf in hoger beroep is gewezen.

TITEL VI. _ Herroeping van het gewijsde.
Art. 1132

De beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan en gewezen zijn door het burgerlijk gerecht, en door het strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak heeft gedaan, kunnen worden herroepen op verzoek tot herroeping van het gewijsde van diegenen die partij zijn geweest of behoorlijk werden opgeroepen, onverminderd de rechten van het openbaar ministerie.

Art. 1133

Een verzoek tot herroeping van het gewijsde kan worden ingediend om de volgende redenen :
1° indien er persoonlijk bedrog is geweest;
2° indien er, sedert de beslissing, beslissende stukken zijn aan het licht gekomen die door toedoen van de partij waren achtergehouden;
3° indien tussen dezelfde partijen, handelend in dezelfde hoedanigheid, onverenigbare beslissingen zijn gewezen over hetzelfde onderwerp en op dezelfde grond;
4° indien recht gedaan is op stukken, getuigenissen, verslagen van deskundigen of eden, die na de beslissing vals zijn bevonden of verklaard;
5° indien de beslissing berust op een vonnis of arrest in strafzaken dat naderhand vernietigd is;
6° indien de beslissing berust op een proceshandeling, verricht in naam van iemand die, hetzij daartoe geen uitdrukkelijke of stilzwijgende last heet gegeven, hetzij de handeling niet heeft bekrachtigd of bevestigd.

Art. 1134

Het verzoek, ondertekend door drie advocaten, van wie er ten minste twee meer dan twintig jaren bij de balie zijn ingeschreven bevat alle middelen tot staving ervan en wordt betekend met dagvaarding in de gewone vorm vó6r het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, een en ander op straffe van nietigheid.

   Wordt de herroeping van het gewijsde ingediend krachtens artikel 1133, 6° , dan moet diegene tegen wie de vordering tot ontkenning is toegewezen in de zaak betrokken worden.

   Indien de bestreden beslissing uitgesproken is betreffende een geschil bedoeld in de artikelen 580, 2° , 3° , 6° , 8° , 9° , 10° en 11° , 581, 582, 1° en 2°, en 583, kan het verzoek eveneens, naar gelang het geval, worden gedaan onder de handtekening van de arbeidsauditeur of de procureur-generaal. <W 30-6-1971, art. 29> <W 22-12-1977, art. 166>

Art. 1135

Wanneer het geschil onsplitsbaar is, moet het verzoek tot herroeping van het gewijsde gericht worden tegen alle partijen wier belang strijdig is met dat van de verzoeker.

   Deze moet bovendien de andere partijen, die geen verzoek hebben ingediend, in het geding betrekken uiterlijk vó6r de sluiting van de debatten die voorafgaan aan de beslissing over de toelaatbaarheid van het verzoek.

   Bij niet-nakoming van de in dit artikel gestelde regels wordt het verzoek niet toegelaten.

   De beslissingen kunnen worden tegengeworpen aan alle in de zaak betrokken partijen.

Art. 1136

[1 Onder voorbehoud van de termijnen die worden voorzien in dwingende supranationale en internationale bepalingen, wordt het verzoek tot herroeping van het gewijsde ]1, op straffe van verval, ingediend binnen zes maanden na het ontdekken van de ingeroepen grond.

(1)<W 2014-05-12/02, art. 10, 127; Inwerkingtreding : 29-05-2014>
Art. 1137

Het verzoek tot herroeping van het gewijsde vormt geen beletsel voor tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing.

Art. 1138

Er staat geen herroeping van het gewijsde open maar enkel, tegen de beslissingen in laatste aanleg, voorziening in cassatie wegens overtreding van de wet :
1° indien de vormen die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven werden veronachtzaamd, tenzij de nietigheid door de partijen is gedekt;
2° indien er uitspraak gedaan is over niet gevorderde zaken of er meer werd toegekend dan er gevraagd was;
3° indien er werd nagelaten uitspraak te doen over één van de punten van de vordering [1 , onverminderd artikel 797, tweede lid ]1;
4° indien er in een vonnis tegenstrijdige beschikkingen staan;
5° indien de mededeling aan het openbaar ministerie niet is geschied, in de gevallen waarin de wet die voorschrijft.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 46, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1139

De rechter bij wie het verzoek tot herroeping van het gewijsde aanhangig is gemaakt, beveelt, zo daartoe grond bestaat, aan de partijen alle [1 middelen ]1 tegelijk voor te dragen.

   Hij kan, bij eenzelfde beslissing, uitspraak doen over de toelating van het verzoek tot herroeping van het gewijsde en over de zaak zelf.

(1)<W 2014-05-05/09, art. 30, 129; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
TITEL VII. _ Verhaal op de rechter.
Art. 1140

Er bestaat verhaal op de rechter in de volgende gevallen :
1° indien hij zich aan bedrog of list schuldig heeft gemaakt hetzij tijdens het onderzoek, hetzij bij zijn vonnis;
2° indien verhaal op de rechter uitdrukkelijk bij de wet is bepaald;
3° indien de wet de rechter aansprakelijk stelt voor eventuele schade;
4° indien rechtsweigering is geschied.

Art. 1141

Verhaal op de rechter bestaat insgelijks op de ambtenaren van het openbaar ministerie in de gevallen bepaald bij artikel 1140, 1° , 2° en 3° .

Art. 1142

Het verhaal op de rechter wordt, op straffe van verval, uitgeoefend binnen dertig dagen.

   Deze termijn loopt te rekenen van het feit dat tot het verhaal aanleiding heeft gegeven en, in geval van bedrog of list, van de dag waarop de partij daarvan kennis gekregen heeft.

Art. 1143

Het wordt ingeleid door een ter griffie van het Hof van Cassatie in te dienen verzoekschrift, dat de middelen bevat, ondertekend is door de partij [1 en door een advocaat bij het Hof van Cassatie ]1 en vooraf betekend is aan de rechter op wie verhaal wordt genomen.

   [1 ... ]1 De bewijsstukken worden bij het verzoekschrift gevoegd.

(1)<W 2014-04-10/57, art. 27, 126; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art. 1144

Binnen vijftien dagen na de betekening kan de rechter op wie verhaal wordt genomen, een memorie van antwoord ter griffie indienen.

   Vanaf de dag van de betekening onthoudt hij zich van de kennisneming van het geschil en zelfs van enigerlei zaak die de partij, haar bloedverwanten in de rechte lijn of haar echtgenoot mochten hebben bij de rechtbank waarvan hij deel uitmaakt, en zulks op straffe van nietigheid der vonnissen.

Art. 1145

Na het verstrijken van de termijn van vijftien dagen benoemt de eerste voorzitter een verslaggever; voor het overige zijn de regels inzake voorziening in cassatie van toepassing.

Art. 1146

Indien het verhaal op de rechter niet-toelaatbaar of ongegrond wordt verklaard, wordt de eiser veroordeeld tot schadevergoeding aan de magistraat en de partijen, indien daartoe grond bestaat.,

Art. 1147

Indien het verhaal op de rechter wordt ingewilligd, veroordeelt het Hof de verweerder tot vergoeding van de geleden schade of vernietigt het vonnis en verwijst de zaak naar andere rechters, alles naar gelang van de omstandigheden.

TITEL VIII. _ (opgeheven ) <W 1989-01-06/30, art. 127, 010; Inwerkingtreding : 17-01-1989>
Art. 1147bis

(opgeheven ) <W 1989-01-06/30, art. 127, 010; Inwerkingtreding : 17-01-1989>

BOEK IV. _ BIJZONDERE RECHTSPLEGINGEN.
HOOFDSTUK I. _ Verzegeling en ontzegeling.
Eerste afdeling. _ Verzegeling.
Art. 1148

<W 14-7-1976, art. 25> Telkens als een ernstig belang aanwezig is kan de verzegeling van de voorwerpen die tot het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten, een nalatenschap of een onverdeeldheid behoren, worden gevorderd :
1° door degenen die aanspraak maken op een recht daarin en door hun persoonlijke schuldeisers;
2° door alle schuldeisers van de nalatenschap, het gemeenschappelijk vermogen of de onverdeeldheid;
3° door de personen die bij de overledene woonden of in dienst waren in zijn huishouding, indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen niet tegenwoordig zijn;
4° door de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking.

Art. 1149

De verzegeling wordt van de vrederechter gevorderd, hetzij bij verzoekschrift, hetzij bij een mondelinge verklaring, waarvan de griffier akte opmaakt.

   De vordering wordt gedaan op de griffie. Wanneer deze gesloten is, kan de vordering, indien de zaak uiterst spoedeisend is, worden aangeboden aan de rechter in zijn woning. In voorkomend geval maakt deze daarvan akte op.

   Het verzoekschrift mag ondertekend zijn door de verzoekende partij, door haar gemachtigde die de rechter heeft aangenomen, door haar advocaat of door haar notaris.

   Zaakwaarnemers kunnen niet als gemachtigde worden aangenomen.

Art. 1150

Indien de verzoeker een ontvoogde minderjarige is [1 ... ]1, kan hij het verzoekschrift indienen zonder bijstand van zijn curator.

   (Indien de verzoeker een niet-ontvoogde minderjarige [1 is, of indien hij een beschermde persoon is die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werd verklaard om goederen te vervreemden ]1, wordt het verzoekschrift ingediend door zijn wettelijke vertegenwoordiger. ) <W 1990-06-26/32, art. 38, § 6, 014; Inwerkingtreding : 1991-07-27>

   [1 ... ]1.

   Heeft hij geen voogd of geen [1 ... ]1 bewindvoerder of is hij niet aanwezig, dan mag het verzoekschrift ingediend worden door een van zijn (bloedverwanten ). <W 24-6-1970, art. 21>

   In geval van hoogdringendheid mag de niet ontvoogde minderjarige het verzoekschrift zelf indienen.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 163, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1151

Verzegeling geschiedt ook ambtshalve of op verzoek van de procureur des Konings, van de burgemeester of van een schepen :
(1° indien zich onder de belanghebbenden iemand bevindt die onbekwaam is en geen wettelijk vertegenwoordiger heeft, en de verzegeling niet door een bloedverwant wordt gevorderd. ) <W 2001-04-29/39, art. 54, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
2° indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen (vermoedelijk afwezig ) is of niet tegenwoordig is; <W 2007-05-09/44, art. 39, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
3° indien de overledene openbaar bewaarder was, in welk geval de verzegeling slechts plaats heeft wegens die bewaring en op de daarin begrepen voorwerpen.

Art. 1152

De verzegeling kan worden bevolen niettegenstaande elke hiermee strijdige bepaling.

   Zij geschiedt door de vrederechter van het kanton waarin zich de te verzegelen voorwerpen bevinden.

   De vrederechter bedient zich van een bijzonder zegel, dat in zijn handen blijft en waarvan het merk ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg wordt neergelegd.

   Alle betrokken partijen mogen bij de verrichtingen tegenwoordig zijn. Zij dienen er nochtans niet nadrukkelijk toe opgeroepen te worden.

Art. 1153

Indien er handelsboeken zijn, kan de vrederechter ze doen overleggen om ze te viseren en af te sluiten.

   Het is de partijen toegelaten, op hun kosten, de plaatsen of de voorwerpen waarmee deze zijn toegerust te fotograferen.

Art. 1154

In de gevallen van artikel 1151, 2° , staat het de vrederechter vrij niet te verzegelen, wanneer de waarde van het huisraad der nalatenschap dat gevonden is ter plaatse waar hij optreedt, naar zijn schatting niet meer bedraagt dan 1.240 EUR. Dit bedrag kan worden gewijzigd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. <W 1986-03-03/33, art. 1, 003> <KB 2000-07-20/58, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   Indien de vrederechter niet verzegelt, maakt hij een beschrijving van dat huisraad, alsmede van het geld en de roerende waarden gevonden ter plaatse waar hij optreedt, en vertrouwt ze toe aan een curator, die hij onderaan op zijn proces-verbaal aanwijst.

   De curator heeft de bevoegdheden en verplichtingen die in artikel 813 van het Burgerlijk Wetboek zijn opgesomd, maar alleen ten aanzien van het geld, het huisraad en de roerende waarden gevonden in de verblijfplaats van de overledene waar de vrederechter is opgetreden.

   Hij is evenwel niet gehouden een boedelbeschrijving te doen opmaken en hij kan de hem toevertrouwde voorwerpen geheel of ten dele te gelde maken, hetzij in openbare verkoping, hetzij uit de hand, na een termijn van veertig dagen te rekenen van zijn aanwijzing. Die termijn kan door de vrederechter worden verkort.

   De bevoegdheden van de curator nemen een einde, wanneer erfgenamen of algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel die de nalatenschap aanvaarden, zich hebben bekend gemaakt.

Art. 1155

De verzegeling geschiedt binnen vierentwintig uren na de vordering; in geval van dringende noodzakelijkheid kan de verzegeling zelfs op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag geschieden.

Art. 1156

De verzegeling kan niet meer geschieden wanneer de boedelbeschrijving afgesloten is, tenzij de [1 vrederechter ]1 zulks beveelt ingeval de boedelbeschrijving betwist wordt.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 161, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1157

Indien de verzegeling gevorderd wordt tijdens de boedelbeschrijving, kunnen alleen de voorwerpen die in de inventaris nog niet zijn beschreven, worden verzegeld.

Art. 1158

Het proces-verbaal van verzegeling bevat :
1° de vermelding van de dag en het uur;
2° de beweegredenen van de verzegeling en in voorkomend geval de verklaring dat de rechter handelt, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings, van de burgemeester of van een schepen;
3° de naam, de voornaam [1 ... ]1 en de woonplaats van de verzoeker en zijn keuze van woonplaats in de gemeente waar de verzegeling gedaan is, indien hij daar niet verblijft;
4° de beschikking waarbij de verzegeling wordt toegestaan;
5° de verschijning en de beweringen van de partijen;
6° de opgave van de plaatsen, kantoren, koffers, kasten en voorwerpen waarop het zegel gelegd is;
7° een korte beschrijving van de buiten verzegeling gebleven voorwerpen;
8° de eed van degenen die de plaats bewonen, dat zij niets verduisterd hebben, middellijk of onmiddellijk, en dat zij van zodanige verduistering geen kennis dragen;
9° de vermelding dat de sleutels van de verzegelde sloten aan de griffier van het vredegerecht zijn overhandigd met opdracht ze te bewaren totdat de zegels worden gelicht.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1159

Telkens wanneer de vrederechter het dienstig acht, kan hij nagaan of de zegels voorhanden zijn en in welke staat zij zich bevinden.

Art. 1160

De betrokken partijen kunnen vó6r de verzegeling vorderen dat de vrederechter het testament of enig ander door hen aangeduid stuk opspoort.

Art. 1161

Indien een verzegeld omslag of pakket gevonden wordt dat betrekking schijnt te hebben op de nalatenschap of de onverdeeldheid, opent de vrederechter het, na de uitwendige toestand, het zegel en de superscriptie ervan te hebben vastgesteld; hij parafeert, samen met de partijen, de omslag en het stuk.

   (Indien het omslag of het pakket een testament schijnt te bevatten, opent de vrederechter het niet, maar beveelt dat het in bewaring zal worden gegeven bij een notaris die hij aanwijst. De notaris wendt zich tot de vrederechter die het hem overhandigt. ) <W 1987-03-31/47, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 02-05-1987>

   Indien het stuk aan een derde blijkt toe te behoren, stelt de vrederechter de uitwendige toestand, het zegel en de superscriptie ervan vast, parafeert, samen met de partijen, de omslag en beveelt het stuk te overhandigen aan wie het zal behoren.

Art. 1162

Indien een testament open gevonden wordt, stelt de vrederechter de toestand er van vast en handelt zoals bepaald is in artikel 1161, tweede lid.

Art. 1163

Indien de deuren gesloten zijn of indien geweigerd wordt die te openen, kan de vrederechter om de bijstand van de burgemeester of van de politiecommissaris verzoeken en in hun tegenwoordigheid de deuren en het huisraad doen openen.

   Hij stelt zo nodig bewaarders binnen en zelfs buiten het huis.

   De vrederechter beslist over de moeilijkheden indien er zich voordoen. Zijn beschikking is uitvoerbaar niettegenstaande voorziening en brengt geen nadeel toe aan de zaak zelf.

Art. 1164

Indien er geen roerende goederen zijn, doet de vrederechter daarvan blijken bij een op te maken akte.

Afdeling II. _ Verzet tegen ontzegeling.
Art. 1165

Ieder die van een rechtmatig belang doet blijken, kan zich tegen de ontzegeling verzetten.

   De vrederechter doet uitspraak zonder mogelijkheid van voorziening over de gronden van het verzet en laat de zaak zelf onbeslist.

   Acht de vrederechter de tegenwoordigheid van die persoon niet geraden, dan benoemt hij een notaris om deze, op diens kosten, te vertegenwoordigen bij de ontzegeling en de boedelbeschrijving.

Art. 1166

Het verzet kan worden gedaan, hetzij door een verklaring op het proces-verbaal van verzegeling, hetzij door een exploot aan de griffier van de vrederechter betekend.

   De akte van verzet bevat, op straffe van nietigheid, behalve de in artikel 43 voorgeschreven vermeldingen, keuze van woonplaats in het arrondissement waar verzegeld wordt, en de nauwkeurige opgave van de reden van het verzet.

Afdeling III. _ Ontzegeling.
Art. 1167

<W 14-7-1976, art. 26> De ontzegeling kan aan de vrederechter worden gevraagd door degenen die aanspraak maken op een recht in het gemeenschappelijk vermogen, in de nalatenschap of de onverdeeldheid, door degenen die de zegels hebben doen leggen of door de schuldeisers die een uitvoerbare titel bezitten of wier titel door de vrederechter wordt erkend, onverminderd de rechten in de zaak zelve.

Art. 1168

De ontzegeling wordt gevorderd bij een aan de vrederechter gericht verzoekschrift, ondertekend door de partij, haar gemachtigde die door de rechter is erkend, haar notaris of haar advocaat.

   De rechter bepaalt bij beschikking onderaan op het verzoekschrift, dag en uur van de verrichtingen.

   Een aanmaning om bij de ontzegeling tegenwoordig te zijn en, in voorkomend geval, bij de daarop volgende boedelbeschrijving, wordt gedaan :
a) in het geval van een verzegeling na het openvallen van een nalatenschap, aan de overlevende echtgenoot, de vermoedelijke erfgenamen, de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking, de algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel zo zij bekend zijn, aan de schuldeisers die de verzegeling hebben gevorderd en degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet of aan de notaris die gelast is hen te vertegenwoordigen;
b) in de andere gevallen, aan degenen die aanspraak maken op een recht in de gemeenschap of de onverdeeldheid, aan de schuldeisers die de verzegeling hebben gevorderd en degenen die zich hebben verzet of aan de notaris die gelast is hen te vertegenwoordigen.

   De betrokkenen of hun wettelijke vertegenwoordigers worden opgeroepen om te verschijnen bij deurwaardersexploot. Wanneer de betrokkenen evenwel (... ) buiten het Rijk verblijven, geschiedt de oproeping voor de ontzegeling en voor de boedelbeschrijving aan de daartoe aangestelde gemachtigde, hetzij, indien er geen is aangesteld, aan de notaris die de vrederechter ambtshalve benoemt. De vrijwillige verschijning is evenwel geoorloofd. <W 2002-11-22/40, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003>

   Degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet, worden aan hun gekozen woonplaats aangemaand.

Art. 1169

Wanneer er onbekwamen zijn, moeten voor hen wettelijke vertegenwoordigers worden aangesteld, voordat de ontzegeling kan doorgaan.

Art. 1170

Tussen het tijdstip van de verzegeling en dat van de ontzegeling moeten ten minste drie dagen verlopen.

Art. 1171

Ingeval van volstrekte noodzakelijkheid kan de vrederechter, in afwijking van artikel 1168, op verzoekschrift de tijdelijke ontzegeling bevelen, onder verplichting om ambtshalve opnieuw te verzegelen zodra de reden waarom de ontzegeling is toegestaan, een einde heeft genomen. De vrederechter bepaalt in voorkomend geval welke maatregelen zullen worden getroffen om de rechten van de belanghebbenden te beschermen gedurende de tijd dat de zegels gelicht zijn.

   In hetzelfde geval kan de definitieve ontzegeling geheel of ten dele worden bevolen, onder verplichting om terstond de boedelbeschrijving te doen.

   In zijn beschikking vermeldt de vrederechter de omstandigheden die de maatregel wettigen; hij benoemt een notaris om de niet tegenwoordige personen te vertegenwoordigen en een notaris om de boedelbeschrijving op te maken en voor de bewaring van de voorwerpen te zorgen.

Art. 1172

De ontzegeling is zuiver en onvoorwaardelijk, indien de reden van de verzegeling vervallen is en niemand zich tegen de ontzegeling verzet. Daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

   Indien zulks niet het geval is, wordt de ontzegeling gevolgd door een boedelbeschrijving, op te maken overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk II van dit boek, tenzij de notaris daarvan regelmatig is vrijgesteld.

Art. 1173

Het proces-verbaal van ontzegeling bevat :
1° melding van de dag en het uur;
2° De naam, de voornaam [1 ... ]1 en de woonplaats van de verzoekers en hun keuze van woonplaats in het arrondissement:
3° de naam, de voornaam [1 ... ]1 en de woonplaats van de tegenwoordige, vertegenwoordigde of behoorlijk aangemaande partijen;
4° de uiteenzetting van het onderzoek en van de beschikking waarbij de ontzegeling wordt toegestaan;
5° de vaststelling dat de vormen in acht zijn genomen;
6° de beweringen en opmerkingen van de verzoekende en de verschijnende personen;
7° de vermelding van de notaris die de boedelbeschrijving zal opmaken, indien er een plaatsvindt;
8° de erkenning dat de zegels gaaf en ongeschonden zijn; indien dat niet het geval is, de staat van de beschadiging, met dien verstande dat voorziening openstaat zoals het behoort wegens de gezegde beschadiging;
9° de vorderingen tot opsporing, de uitkomsten van die opsporingen en alle andere vorderingen waarover moet worden beslist.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Afdeling IV. _ Verbod van betaling, van teruggave en overdracht.
Art. 1174

Ingeval de rechter de vordering tot verzegeling heeft toegewezen, kan hij, bij beschikking gegeven op verzoek van ieder die bevoegd was om de verzegeling te vorderen, aan elke persoon die aan de nalatenschap, de gemeenschap of de onverdeeldheid titels, sommen of waarden schuldig is, daarvan de bewaring heeft of ze onder zich houdt voor andermans rekening, verbieden ze terug te geven, te betalen of over te dragen.

   Dit verbod wordt opgeheven in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij afdeling III van dit hoofdstuk, onverminderd de rechtsmiddelen vermeld in de artikelen 1031 tot 1034.

HOOFDSTUK II. _ Boedelbeschrijving.
Art. 1175

De boedelbeschrijving heeft ten doel de omvang van de nalatenschap, van de gemeenschap of van de onverdeeldheid vast te stellen.

   Zij bevat met name de beschrijving en de schatting van de roerende goederen, de ontleding van de titels en papieren, de opgave van de verklaringen door de belanghebbenden gedaan ten laste of ten bate van de boedel.

Art. 1176

Ieder beding, waarbij het opmaken van een boedelbeschrijving wordt verboden, wordt voor niet geschreven gehouden.

Art. 1177

De personen bedoeld in artikel 1167 die doen blijken van een ernstig belang in de bewaring, kunnen bij verzoekschrift aan de vrederechter de machtiging vragen om een boedelbeschrijving te laten opmaken zonder voorafgaande verzegeling. In dit geval wordt de boedelbeschrijving opgemaakt bij notarisakte, onverminderd de toepassing van artikel 1154, zo daartoe grond bestaat.

   Die machtiging is evenwel niet vereist wanneer het gaat om goederen van een nalatenschap of van een gemeenschap onder echtgenoten en de boedelbeschrijving gevorderd is van een notaris door een erfgenaam, een algemene legataris of een legataris onder algemene titel, een echtgenoot of een testamentuitvoerder.

Art. 1178

Het recht om de notaris te kiezen behoort aan de personen samen, die de boedelbeschrijving vorderen.

   Komen zij niet tot overeenstemming dan wijst de vrederechter de notaris aan.

   Indien de rechter bevel of machtiging tot boedelbeschrijving geeft, wijst hij de notaris aan die ze zal opmaken.

Art. 1179

Indien de boedelbeschrijving niet geschiedt ter gelegenheid van een ontzegeling roept de notaris, ten minste acht dagen vooraf, voor de verrichtingen van boedelbeschrijving alle belanghebbende partijen op bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief. Wanneer de betrokkenen (... ) buiten het Rijk verblijven, wordt de oproeping gezonden aan de daartoe aangestelde gemachtigde, hetzij, indien er geen is aangesteld, aan de notaris die de vrederechter ambtshalve benoemt. <W 2002-11-22/40, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003>

Art. 1180

De boedelbeschrijving wordt opgemaakt in tegenwoordigheid :
(van degenen die als algemene rechthebbenden of als rechthebbende onder algemene titel aanspraak maken op de eigendom of het vruchtgebruik van het gemeenschappelijk vermogen, de nalatenschap of de onverdeeldheid. ) <W 14-7-1976, art. 27>

   De ontvoogde minderjarige en de persoon [1 ten aanzien van wie de vrederechter een beschermingsmaatregel als bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek heeft bevolen ]1, worden bijgestaan door hun curator [1 , hun bewindvoerder ]1 of hun raadsman.
2° van de notaris aangewezen tot vertegenwoordiger van de belanghebbende die (... ) buiten het Rijk wonen, van de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165; <W 2002-11-22/40, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003>
3° van de voogd aangewezen om de erfstelling over de hand uit te voeren;
4° van de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 164, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1181

<W 2001-04-29/39, art. 55, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> In alle gevallen waarin met betrekking tot de voogdij een boedelbeschrijving wordt opgemaakt, geschiedt zulks in aanwezigheid van de toeziende voogd.

   In de aanhef van de boedelbeschrijving wordt vermeld wat de voogd heeft geantwoord op de vraag van de notaris of de minderjarige hem iets schuldig is.

Art. 1182

De boedelbeschrijving geschiedt in de plaatsen waar de te beschrijven voorwerpen zich bevinden.

   (Tenzij de wet anders bepaalt, is boedelbeschrijving op grond van verklaringen alleen dan geoorloofd wanneer zij niet anders kan worden opgemaakt. ) <W 2008-07-18/44, art. 6, 098; Inwerkingtreding : 01-11-2008>

Art. 1183

Behalve de formaliteiten die gemeen zijn aan alle notariële akten, bevat de boedelbeschrijving ook :
1° de naam, de voornaam [1 ... ]1 en de woonplaats van de verzoekers, de verschenen en niet verschenen personen, degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet, de aangewezen notarissen en de particuliere deskundigen;
2° de aanwijzing van de beschikking waarbij een notaris wordt benoemd als vertegenwoordiger van de niet tegenwoordige personen, van de belanghebbenden die (... ) buiten het Rijk wonen, van de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165; <W 2002-11-22/40, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003>
3° de aangifte van de gebeurtenis die de reden is van de boedelbeschrijving, alsmede van de plaats waar deze verricht wordt en van de persoon die de voorwerpen vertoont;
4° de schatting van de roerende goederen. Tenzij de partijen het eens zijn over die schatting, geschiedt deze door de optredende notaris, die zich kan doen bijstaan door een particulier deskundige;
5° de opgave van de gelden, de openbare effecten, de aandelen en obligaties.

   De bij loting terugbetaalbare effecten worden aangeduid met hun nummer en hun reeks;
6° de staat van de rekeningen bij derden, overeenkomstig de verklaring van de partijen;
7° de korte beschrijving van de boekhouding, de ontleding van de titels, papieren en stukken betreffende de baten en lasten van het vermogen of van de onverdeelde massa.

   De beschreven stukken, titels en papieren worden genummerd en geparafeerd door de notaris, die bovendien de geschriften in de boeken afsluit;
8° de verklaringen door de belanghebbenden gedaan ten laste of ten bate van de boedel, de aan partijen gestelde vragen en de daarop gegeven antwoorden;
9° de aanwijzing van de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd;
10° de waarschuwing door de notaris dat de wet straffen uitvaardigt tegen hen die zich schuldig maken aan het wegmaken of helen van voorwerpen of aan meineed;
11° de eed van degenen die in het bezit geweest zijn van de voorwerpen of die de plaatsen bewoond hebben, dat zij niets hebben verduisterd, en dat zij van zodanige verduistering geen kennis dragen.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1184

Indien moeilijkheden rijzen of indien vorderingen worden gedaan met het oog op het beheer van het vermogen of van de onverdeelde massa of uit andere oorzaken en de andere partijen daaraan niet tegemoetkomen, wendt de notaris zich tot de vrederechter, die zijn beschikking stelt op de minuut van het proces-verbaal.

   Zijn partijen het niet eens omtrent de aanwijzing van de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd, dan wordt de notaris van rechtswege bewaarder van de titels, gelden, waarden, stukken en papieren.

   Voor het overige worden de beschreven voorwerpen, op verzoek van de optredende notaris, toevertrouwd aan de persoon die de vrederechter aanwijst.

HOOFDSTUK III. _ <W 14-7-1976> Verwerping van de nalatenschap.
Art. 1185

[1 Op het gezamenlijk verzoek tot machtiging bedoeld in artikel 784/1 van het Burgerlijk Wetboek, zijn de artikelen 1026 tot 1034 van toepassing onder voorbehoud van de volgende bepalingen :
1° het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoekers of hun advocaat of notaris;
2° de vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in en kan eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. ]1

(1)<W 2020-07-31/03, art. 87, 181; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK IV. - Bepaalde (... ) verkopingen van onroerende goederen. <W 18-2-1981, art. 1>.
Art. 1186

[1 Wanneer moet worden overgegaan tot de openbare verkoping van onroerende goederen die geheel toebehoren aan minderjarigen, aan vermoedelijk afwezigen of aan beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om onroerende goederen te vervreemden, moeten hun wettelijke vertegenwoordigers daartoe aan de vrederechter machtiging vragen. Indien de vrederechter de openbare verkoop toestaat, wijst hij tegelijk een notaris aan door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping geschiedt.

   De wettelijke vertegenwoordigers en, in voorkomend geval, de toeziende voogden alsook, in voorkomend geval, de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn, waken, elk voor wat hen betreft, over de bescherming van de betrokken belangen. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 20, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1187

[1 Wanneer onroerende goederen in mede-eigendom toebehoren aan minderjarigen, vermoedelijk afwezigen, beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om onroerende goederen te vervreemden of aan personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij, en aan andere personen, dan kan de Vrederechter, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordigers of de andere mede-eigenaars, de openbare verkoop van de onverdeelde goederen machtigen.

   De wettelijke vertegenwoordigers van de betrokken minderjarigen, vermoedelijk afwezigen, bewindvoerders van beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om onroerende goederen te vervreemden, alsook de andere mede-eigenaars, moeten tot de machtigingsprocedure worden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste acht dagen voor de zitting betekend wordt. Hetzelfde geldt voor de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers alsook voor zij die een bevel of beslagexploot hebben doen overschrijven.

   Indien de vrederechter het verzoekschrift inwilligt, wijst hij tegelijk een notaris aan door wiens ambtelijke tussenkomst voormelde verkoping zal geschieden. De beschikking vermeldt uitdrukkelijk de identiteit van de schuldeisers en andere mede-eigenaars die naar behoren bij de procedure werden opgeroepen.

   De mede-eigenaars, de wettelijke vertegenwoordigers en, in voorkomend geval, de toeziende voogden alsook, in voorkomend geval, de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn, waken, elk voor wat hen betreft, over de bescherming van de betrokken belangen. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 21, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1188

(Opgeheven ) <W 2007-05-09/44, art. 43, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 1189

[1 De openbare verkoping van onroerende goederen die geheel behoren tot nalatenschappen aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving of tot onbeheerde nalatenschappen, is onderworpen aan de volgende voorwaarden:
De begunstigde erfgenamen of de curatoren van de onbeheerde nalatenschap zijn gehouden bij verzoekschrift machtiging tot het verrichten van de openbare verkoping te vragen aan de familierechtbank van de plaats waar de erfenis is opengevallen; indien de rechtbank de machtiging verleent, wijst zij tegelijk een notaris aan, door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping zal geschieden. De begunstigde erfgenamen of de curator van de onbeheerde nalatenschap evenals, in voorkomend geval, de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn, waken, elk voor wat hen betreft, over de bescherming van de betrokken belangen.

   De machtiging van de rechtbank is niet vereist in geval van toepassing van de artikelen 1186 en 1187. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 22, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1189/1

[1 Wanneer de onroerende goederen in mede-eigendom toebehoren aan een onbeheerde nalatenschap of een nalatenschap aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving en aan andere personen, kan de familierechtbank, op verzoek van de curator van de onbeheerde nalatenschap of de onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardende erfgenaam of de andere mede-eigenaars, de openbare verkoop van de onverdeelde onroerende goederen machtigen. De curatoren van de onbeheerde nalatenschap, de onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardende erfgenamen, alsook de andere mede-eigenaars dienen tot de machtigingsprocedure te worden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste acht dagen voor de zitting betekend wordt. Hetzelfde geldt voor de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers alsook voor zij die een bevel of beslagexploot hebben doen overschrijven. Indien de familierechtbank het verzoekschrift inwilligt, wijst zij tegelijk een notaris aan door wiens ambtelijke tussenkomst voormelde verkoping zal geschieden. De beslissing vermeldt uitdrukkelijk de identiteit van de schuldeisers en de andere mede-eigenaars die naar behoren bij de procedure werden opgeroepen.

   De begunstigde erfgenamen of de curator van de onbeheerde nalatenschap en de andere mede-eigenaars alsook, in voorkomend geval, de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn, waken, elk voor wat hen betreft, over de bescherming van de betrokken belangen.

   De machtiging van de rechtbank is niet vereist in geval van toepassing van de artikelen 1186 en 1187. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 23, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1190

[1 De curator van het faillissement mag de onroerende goederen die tot een failliete boedel behoren, niet openbaar verkopen dan nadat hij aan de rechter-commissaris machtiging heeft gevraagd; indien de rechter machtiging verleent, wijst hij tegelijk een notaris aan, door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping zal geschieden. De curator en, in voorkomend geval, de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn, waken, elk voor wat hen betreft, over de bescherming van de betrokken belangen. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 24, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1191

[1 Indien het evenwel met het oog op de beschermde belangen bedoeld in de artikelen 1186 tot 1190 vereist is dat de onroerende goederen geheel of gedeeltelijk worden verkocht in een of meer andere kantons dan dat waar het goed gelegen is, wordt zulks naargelang van het geval vermeld in de beschikking van de vrederechter, in de beslissing tot machtiging van de familierechtbank of van de rechter-commissaris van het faillissement. De vrederechter, de familierechtbank of de rechter-commissaris wijst tegelijkertijd de vrederechter aan die, in voorkomend geval, waakt over de bescherming van de betrokken belangen. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 25, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1192

[1 § 1. De door de aangestelde notaris opgestelde verkoopsvoorwaarden worden ter goedkeuring voorgelegd aan de vrederechter bij gewone brief.

   De vrederechter waakt over de bescherming van de in artikel 1191 bedoelde belangen. In voorkomend geval kan hij zijn goedkeuring van de verkoopsvoorwaarden afhankelijk maken van de vaststelling van bepaalde voorwaarden, waaronder in het bijzonder zijn instemming met de toewijzing.

   De notaris gaat over de bekendmaking zodra de goedkeuring van de vrederechter bekomen werd.

   Ingeval de vrederechter zijn goedkeuring zou weigeren, dient de zaak bij hem aanhangig gemaakt te worden op eenzijdig verzoekschrift ondertekend door de aangestelde notaris of een advocaat teneinde een met redenen omklede beschikking te wijzen, vatbaar voor de rechtsmiddelen voorzien in de artikelen 1031 tot 1034.

§ 2. Als er moeilijkheden ontstaan, kan de notaris of elke belanghebbende partij zich tot de vrederechter wenden. In voorkomend geval doet de vrederechter de verkoop uitstellen, na de wettelijke vertegenwoordigers van de belanghebbenden, de voorlopig inbezitgestelden, de erfgenamen die onder voorrecht hebben aanvaard, de curatoren van de onbeheerde nalatenschappen of de curatoren van de failliete boedels te hebben gehoord. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 26, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1193

[1 De verkoop van de onroerende goederen geschiedt in alle voormelde gevallen op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen, behoudens het bepaalde in de artikelen 1193bis en 1193ter.

   De toewijzing geschiedt in één enkele al dan niet gedematerialiseerde zitting, bij opbod. De artikelen 1589 en 1590 zijn van toepassing op die toewijzing. De biedingen kunnen zowel fysieke als gedematerialiseerde biedingen zijn. De verkoopsvoorwaarden bepalen de wijze, de voorwaarden en de termijn voor het doen van de biedingen. Bij een gedematerialiseerde openbare verkoop wijst de notaris het goed toe binnen een periode van maximum tien werkdagen na het ogenblik waarop de gedematerialiseerde biedingen werden afgesloten. De toewijzing geschiedt op één en dezelfde dag, enerzijds door het online meedelen van het hoogste in aanmerking genomen bod en anderzijds door het opstellen van een akte waarin het hoogste in aanmerking genomen bod en de instemming van de verzoeker en van de koper worden vastgesteld.

   De verkoopsvoorwaarden kunnen bepalen dat de toewijzing plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van een financiering door de koper. De verkoopsvoorwaarden stellen de nadere regels van deze voorwaarde vast. Indien de voorwaarde niet vervuld wordt, staat de persoon die om de opschortende voorwaarde heeft verzocht in voor de kosten die zijn gemaakt met het oog op de toewijzing binnen de grenzen die zijn vastgelegd in de verkoopsvoorwaarden.

   De instrumenterende notaris kan voorafgaand aan de toewijzing, eventueel na advies van een door hem aangestelde deskundige, de instelprijs bepalen.

   De bieder die bij aanvang van de zitting als eerste bod een bedrag gelijk aan of hoger dan de instelprijs biedt, krijgt een vergoeding gelijk aan een procent van zijn eerste bod. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief aan deze bieder wordt toegewezen. Deze premie is ten laste van de verkoopsmassa.

   Als niemand de instelprijs biedt, zal de notaris door afmijning een eerste bod uitlokken, waarna de verkoop wordt voortgezet bij opbod.

   Wanneer de instrumenterende notaris geen instelprijs bepaalt, kan hij een premie toekennen aan de eerste bieder. Deze premie bedraagt een procent van het geboden bedrag. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief wordt toegewezen aan deze bieder. Deze premie is ten laste van de verkoopmassa.

   De in het vijfde en zevende lid bedoelde premies worden beschouwd als een gerechtskost zoals bepaald in artikel 17 van de Hypotheekwet. ]1

(1)<W 2018-04-15/14, art. 15, 163; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1193bis

[1 In de gevallen bedoeld in de artikelen 1186 tot 1189/1 kunnen de personen bevoegd om de openbare verkoping van de onroerende goederen te vorderen, naargelang van het geval, bij de vrederechter of bij de familierechtbank een aanvraag indienen tot machtiging om uit de hand te verkopen. De machtiging wordt verleend indien het belang van de door die artikelen beschermde personen zulks vereist.

   De machtiging moet uitdrukkelijk vermelden waarom de verkoop uit de hand het belang van de beschermde personen dient. Deze vorm van verkoop kan van de vaststelling van een minimum verkoopprijs afhankelijk worden gesteld.

   De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend bij een met redenen omkleed verzoekschrift waarbij een door een notaris opgemaakt ontwerp van verkoopakte, alsook een schattingsverslag wordt gevoegd. De ontwerpakte wordt gevoegd bij de beschikking of bij het vonnis tot machtiging.

   De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, zij die een bevel of een beslagexploot hebben doen overschrijven, alsook de personen aangewezen in artikel 1187, tweede lid, en artikel 1189/1, eerste lid, naargelang het geval, dienen tot de machtigingsprocedure te worden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste acht dagen voor de zitting betekend wordt.

   De vrederechter of de rechtbank kan de personen die bij de akte partij zullen zijn, bevelen te verschijnen.

   Indien de vrederechter of de rechtbank het verzoekschrift inwilligt, dan dient deze verkoop overeenkomstig de door de vrederechter of rechtbank aangenomen ontwerpakte, in voorkomend geval, in aanwezigheid van de toeziende voogd, te geschieden door de ambtelijke tussenkomst van de notaris aangewezen in de beschikking of in het vonnis tot machtiging. Deze laatste vermelden uitdrukkelijk de identiteit van de schuldeisers en de personen aangewezen in artikel 1187, tweede lid, en artikel 1189/1, eerste lid, die naar behoren bij de procedure werden opgeroepen. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 28, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1193ter

[1 In het geval van artikel 1190 kan de curator, bij een met redenen omkleed verzoekschrift, aan de [3 ondernemingsrechtbank ]3 de machtiging vragen om uit de hand te verkopen. De curator legt aan de rechtbank het door een notaris, aangewezen door de rechter-commissaris, opgemaakt ontwerp van verkoopakte voor, onder opgave van de redenen waarom de verkoop uit de hand geboden is.

   Hierbij voegen zij een schattingsverslag, opgemaakt door de door hen aangewezen deskundige en een getuigschrift van de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2, na de faillietverklaring opgesteld, met vermelding van de bestaande inschrijvingen en alle overschrijvingen van een bevel of een beslag betreffende de te verkopen onroerende goederen. De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, de personen die een bevel of een beslagexploot hebben doen overschrijven en de gefailleerde dienen tot de machtigingsprocedure te worden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste acht dagen voor de zitting betekend wordt. Zij kunnen van de rechtbank vorderen dat de machtiging om uit de hand te verkopen afhankelijk wordt gesteld van bepaalde voorwaarden zoals een minimumverkoopprijs.

   De machtiging wordt verleend indien het belang van de gefailleerde boedel zulks vereist en op advies van de rechter-commissaris. De beschikking bepaalt uitdrukkelijk waarom de verkoop uit de hand het belang van de failliete boedel dient en vermeldt de identiteit van de schuldeisers die naar behoren bij de procedure werden opgeroepen. Deze vorm van verkoop kan van de vaststelling van een minimumprijs afhankelijk worden gesteld.

   De verkoping moet overeenkomstig de door de rechtbank aangenomen ontwerpakte geschieden, door de ambtelijke tussenkomst van de notaris die deze heeft opgesteld. Hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank kan ingesteld worden door de verzoeker of door de tussenkomende schuldeisers op de wijze bepaald in artikel 1031. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 29, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (2)<W 2018-07-11/07, art. 47, 168; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK V. - Bepaalde verkopingen van roerende goederen.
Art. 1194

Wanneer de verkoop van het tot een nalatenschap behorende roerende goederen geschiedt ingevolge artikel 826 van het Burgerlijk Wetboek, worden de hierna voorgeschreven vormen in acht genomen.

   De verkoop geschiedt evenwel zoals de partijen beslissen, indien zij alle meerderjarig en tegenwoordig zijn en het eens zijn, en er geen belanghebbende derde is.

   De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de verkoop van roerende goederen die behoren tot een onbeheerde nalatenschap of tot een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, alsmede op de verkopingen bedoeld in de artikelen 410, § 1, [1 499/7, § 2, en 499/9 ]1 van het Burgerlijk Wetboek. <W 2001-04-29/39, art. 61, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> <W 2003-05-03/62, art. 13, 068; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 167, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1195

De verkoop heeft plaats op verzoek van een belanghebbende partij, door tussenkomst van een notaris of een gerechtsdeurwaarder en overeenkomstig het plaatselijk gebruik.

   Wanneer [2 zij ]2 beschikt op het verzoek van een belanghebbende partij, kan de [2 familierechtbank ]2 alle maatregelen bevelen die de uitslag van de verkoop kunnen verbeteren. Het bevelschrift wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

   (In de gevallen bedoeld in de artikelen 410, § 1, [1 499/7, § 2, en 499/9 ]1, van het Burgerlijk Wetboek, kan de vrederechter dezelfde maatregelen bevelen. ) <W 2001-04-29/39, art. 62, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 168, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2013-07-30/23, art. 165, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (zie ook W 2014-05-08/02, art. 73, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1196

Wanneer de verkoop geschiedt ingevolge artikel 826 van het Burgerlijk Wetboek, of wanneer het een verkoop is van roerende goederen die behoren tot een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, worden tot de verkoping opgeroepen de partijen die het recht hebben om tegenwoordig te zijn bij de boedelbeschrijving en die in het Rijk woonplaats hebben of woonplaats hebben gekozen.

   De oproeping wordt door de optredende openbare of ministeriële ambtenaar gedaan aan de woonplaats of aan de gekozen woonplaats bij een ter post aangetekend schrijven.

Art. 1197

Indien er moeilijkheden rijzen, wordt daarover beslist in kort geding door de [2 familierechtbank ]2 van de plaats waar de goederen zich bevinden of door de vrederechter die machtiging gaf tot de verkoop ingevolge de artikelen 410, § 1, [1 499/7, § 2, en 499/9 ]1, van het Burgerlijk Wetboek. <W 2001-04-29/39, art. 63, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> <W 2003-05-03/62, art. 14, 068; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 169, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22), zichzelf opgeheven bij W 2014-05-12/02, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 166, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1198

De verkoop geschiedt in de gemeente of de agglomeratie waar de goederen zich bevinden, tenzij de [1 familierechtbank ]1 (of de vrederechter ) op verzoek van een partij anders beveelt overeenkomstig artikel 1195. <W 2001-04-29/39, art. 64, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 167, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1199

Indien het een handelszaak betreft, geschiedt de verkoop ineens.

   Lichamelijke goederen die tot de te verkopen zaak behoren, kunnen niet worden toegewezen voor een lagere prijs dan de deskundige heeft geschat. De deskundige wordt op verzoek van een der partijen aangewezen door de [1 familierechtbank ]1 van de plaats van de hoofdvestiging der handelszaak. De deskundige brengt verslag uit binnen de termijn bepaald bij de beschikking van de [1 rechtbank ]1. Indien de prijs het geschatte bedrag niet bereikt, worden de onderscheiden bestanddelen van de handelszaak in het klein verkocht overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, en zulks terstond of op een latere zitting.

   (Indien het een handelszaak betreft die in haar geheel toebehoort aan onbekwamen, geschiedt de verkoop ten overstaan van de vrederechter overeenkomstig de procedure zoals aangegeven in het eerste en het tweede lid. De deskundige wordt op verzoek van een der partijen aangewezen door deze vrederechter. ) <W 2001-04-29/39, art. 65, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 168, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1200

De verkoop geschiedt onverschillig of de partijen al dan niet tegenwoordig zijn, zonder dat iemand voor de niet verschenen personen wordt opgeroepen.

Art. 1201

De toewijzing geschiedt aan de meestbiedende en tegen gereed geld.

   Bij gebreke van betaling kan het goed terstond opnieuw worden verkocht. De optredende notaris of gerechtsdeurwaarder is persoonlijk aansprakelijk voor de prijs van de toewijzingen.

Art. 1202

De verzoekende partijen kunnen evenwel overeenkomen dat de prijs op een bepaald tijdstip zal worden betaald.

   In dat geval wordt het proces-verbaal getekend door de verkoper en door de koper; de optredende notaris of deurwaarder is niet aansprakelijk voor de prijs van de toewijzingen. Hij mag de niet betaalde prijs niet voorschieten aan de verkoper.

Art. 1203

Het proces-verbaal van de verkoop geeft de naam, voornaam en woonplaats van de verzoekende partijen op, de gemaakte publiciteit en, in voorkomend geval, de beschikking die voor de verkoop bijzondere regels heeft vastgesteld.

   De handtekening van de verzoekende partijen is niet vereist. Wanneer er nochtans een termijn werd gesteld voor de betaling van de prijs, geeft het proces-verbaal bovendien de naam, voornaam en woonplaats van de persoon aan wie de koop werd toegewezen en wordt het door de verzoekers en door die persoon ondertekend. Die handtekening kan geplaatst worden onmiddellijk na iedere toewijzing.

Art. 1204

Betreft het deviezen of openbare effecten, dan geschiedt de verkoop op de beurs: voor de genoteerde effecten of deviezen, op de gewone vergaderingen van de beurs of van een der beurzen waar zij genoteerd worden; voor de andere, op de openbare verkopingen die de beurscommissie houdt.

Art. 1204bis

[1 Wanneer moet worden overgegaan tot vervreemding van roerende goederen die geheel of gedeeltelijk toebehoren aan minderjarigen onder voogdij, beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om roerende goederen te vervreemden, personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij of wanneer deze goederen behoren tot een onbeheerde nalatenschap of tot een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, kunnen diegenen die bevoegd zijn om deze verkoping te vorderen, naargelang van het geval, bij de vrederechter of bij de familierechtbank, een aanvraag indienen tot machtiging om onderhands te verkopen. De machtiging wordt verleend als het belang van de beschermde personen het vereist. Deze aanvraag wordt ingediend bij een met redenen omkleed verzoekschrift waarbij een ontwerp van verkoopovereenkomst wordt gevoegd. De personen die de beschermde personen vertegenwoordigen, moeten gehoord of bij gerechtsbrief behoorlijk opgeroepen worden ten minste vijf dagen voor de zittingsdag. De rechter kan de personen die bij de overeenkomst partij zullen zijn, bevelen te verschijnen. Een exemplaar van de ondertekende overeenkomst moet daarna aan de rechter worden bezorgd. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 169, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie ook W 2014-05-08/02, art. 74, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK VI. - Verdeling en veiling van onverdeelde goederen.
Eerste afdeling. - Minnelijke verdeling.
Art. 1205

Wanneer alle medeëigenaars meerderjarig, tegenwoordig of behoorlijk vertegenwoordigd zijn, kunnen zij te allen tijde de verdeling in onderlinge overeenstemming verrichten zoals zij beslissen.

Art. 1206

Indien er onder de medeëigenaars een minderjarige is, geschiedt de verdeling door een notaris, onder voorzitterschap en met goedkeuring van de vrederechter.

   Alle medeëigenaars moeten erbij tegenwoordig zijn in persoon, bij gemachtigde of in voorkomend geval door hun wettelijke vertegenwoordiger. De curator van de ontvoogde minderjarige en de toeziende voogd zijn eveneens tegenwoordig, zonder dat de strijdigheid van belangen tussen hen en de minderjarigen grond oplevert tot vervanging.

   Wanneer de rechter het nodig acht, kan hij een of meer deskundigen benoemen, die op gezamenlijk verzoek van de partijen advies zullen geven over het vormen van de kavels. De kavels van de minderjarigen kunnen ten dele en zelfs voor het geheel worden samengesteld uit wat eenvoudig opgelegd wordt.

   De aldus gevormde kavels worden aan de deelgenoten toegewezen, hetzij rechtstreeks, hetzij bij loting; in de akte van verdeling wordt daarvan melding gemaakt.

   De vrederechter waakt voor de bescherming van de belangen der minderjarigen en voor de belegging, overeenkomstig de wet, van de sommen en waarden die hun zullen worden toegekend.

   Indien de rechter op een verzoekschrift dat de partijen hem voorleggen, zijn goedkeuring weigert stelt hij dit vast bij een met redenen omklede beschikking, waartegen voor alle partijen gezamenlijk hoger beroep openstaat. Bij gebreke van goedkeuring kan de verdeling niet worden voortgezet dan in de vorm van de gerechtelijke verdeling.

Afdeling 2. - [1 Gerechtelijke verdeling ]1
Onderafdeling 1. - [1 De inleiding van de vordering en het vonnis dat de gerechtelijke verdeling beveelt ]1
Art. 1207

[1 Indien niet alle mede-eigenaars met een minnelijke verdeling instemmen, alsook in de gevallen bedoeld in artikel 1206, zesde lid, geschiedt de verdeling gerechtelijk op vordering van de meest gerede partij ingesteld bij de familierechtbank. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 170, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1208

[1 § 1. Indien betreffende dezelfde onverdeeldheid meerdere eisers afzonderlijk de verdeling vorderen, worden de vorderingen op de eerste nuttige zitting, in voorkomend geval ambtshalve, samengevoegd.

§ 2. Indien tussen partijen een andere onverdeeldheid bestaat waarbij geen derden zijn betrokken en waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is om de gevorderde verdeling te voltrekken, strekt de vordering zich van rechtswege uit tot de vereffening van die onverdeeldheid.

§ 3. In het geval bedoeld in § 2 heeft het vonnis dat met toepassing van artikel 1209 wordt gewezen, van rechtswege tot gevolg dat dient te worden overgegaan tot de vereffening van de onverdeeldheid, waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is om de bevolen verdeling te voltrekken.

§ 4. Op verzoek van een van de partijen kan de rechtbank, bij een met redenen omklede beslissing, de afzonderlijke verdeling bevelen voor de in het buitenland gelegen goederen die ze aanwijst. Ze houdt rekening met de aard en de ligging van die goederen. De termijnen bedoeld in de artikelen 1214, § 2, en 1218 zijn in dat geval niet van toepassing op deze afzonderlijke verdeling.

   De rechtbank kan, indien dit verzoek overeenkomstig artikel 1216 bij haar aanhangig wordt gemaakt door de notaris-vereffenaar, in dezelfde zin bevelen in de loop van de procedure. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 1209

[1 § 1. De rechtbank beslist over alle geschillen die bij haar aanhangig worden gemaakt, met dien verstande dat zij de oplossing kan uitstellen tot het vonnis van homologatie wordt gewezen, en verleent de partijen akte van hun eventuele akkoorden.

§ 2. De door de rechtbank vastgestelde akkoorden gelden als vonnis bedoeld in artikel 1043.

§ 3. Het vonnis waarin het akkoord van de partijen over de verkoop, openbaar of uit de hand, van alle of een deel van de goederen wordt vastgesteld, machtigt de notaris-vereffenaar ertoe over te gaan tot deze verkoop, indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht.

   Dit vonnis verleent aan de notaris-vereffenaar de bevoegdheden bedoeld in artikel 1224, § 4, tweede, derde en vierde lid, waarvan het de tekst overneemt in het beschikkende gedeelte.

   [2 In geval van openbare verkoop van onroerende goederen, heeft deze plaats op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot achtste lid, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192. ]2

   In geval van verkoop uit de hand, heeft deze in voorkomend geval plaats overeenkomstig artikel 1193bis.

   De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, in voorkomend geval door toedoen van een door de notaris-vereffenaar aangewezen gerechtsdeurwaarder.

   Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van ten minste een van de partijen. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012> (2)<W 2017-08-11/14, art. 30, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Onderafdeling 2. - [1 De aanstelling van de notaris-vereffenaar ]1
Art. 1210

[1 § 1. Indien de rechtbank de verdeling beveelt, verwijst zij de partijen naar de notaris-vereffenaar over wie de partijen het eens zijn, of, op een met redenen omkleed verzoek van de partijen, naar twee notarissen-vereffenaars waarvan zij gezamenlijk de aanstelling vragen.

   Indien de partijen niet tot een akkoord komen of indien de rechtbank oordeelt dat de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars niet gerechtvaardigd is, verwijst zij de partijen naar een andere notaris-vereffenaar die zij aanwijst.

§ 2. Indien de rechtbank twee notarissen-vereffenaars aanwijst, handelen deze gezamenlijk, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.

   In afwijking van de artikelen 5 en 6, 1°, van de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt treden beide notarissen-vereffenaars gezamenlijk op in de ambtsgebieden van elk van hen.

§ 3. Indien twee notarissen-vereffenaars werden aangewezen, is de notaris-vereffenaar wiens naam het eerst wordt vermeld in de beslissing, belast met de bewaring van de minuten, onverminderd de toepassing van § 4.

§ 4. Indien de notaris-vereffenaar in het kader van de bevolen verdeling dient op te treden buiten zijn ambtsgebied, wijst hij voor deze verrichtingen een territoriaal bevoegde notaris aan.

§ 5. Onverminderd de bepalingen van het eerste boek van het vierde deel en tenzij de rechtbank anders beslist, staan de partijen in gelijke mate in voor de provisionering van de notaris-vereffenaar. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Onderafdeling 3. - [1 De vervanging van de notaris-vereffenaar ]1
Art. 1211

[1 § 1. In geval van weigering, verhindering van de notaris-vereffenaar of indien er omstandigheden zijn die gerechtvaardigde twijfel doen ontstaan over zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid, voorziet de rechtbank in zijn vervanging.

   De notaris-vereffenaar van wie de partijen gezamenlijk de aanstelling hebben gevraagd, kan slechts worden vervangen, op verzoek van één van de partijen, om redenen ontstaan of vastgesteld na zijn aanstelling.

   Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1220, § 2 en § 3, kan, na de opening van de werkzaamheden, geen vervanging meer worden gevraagd door één van de partijen, tenzij de partij die om de vervanging verzoekt slechts nadien in kennis is gesteld van de ingeroepen reden.

   In geval van hoger beroep tegen de beslissing bedoeld in de artikelen 1209, § 1, en 1210, wordt het verzoek tot vervanging ingediend bij de rechter in hoger beroep. De vervanging kan bijgevolg later niet worden gevraagd op grond van de middelen ingeroepen voor de rechter in hoger beroep.

§ 2. De partij of de notaris-vereffenaar die middelen van vervanging aanvoert, draagt deze voor bij gewoon schriftelijk verzoek neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld.

   De griffie geeft kennis van dit verzoek, bij gerechtsbrief, aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar.

   Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving zendt de notaris-vereffenaar, in voorkomend geval, zijn opmerkingen aan de rechtbank en de partijen.

   Na verloop van deze termijn roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op voor een zitting in raadkamer.

   Indien de rechtbank het verzoek inwilligt, stelt zij ambtshalve, in de plaats van de vervangen notaris-vereffenaar, een nieuwe notaris-vereffenaar aan die zij aanwijst of over wie de partijen het eens zijn.

   Tegen de beslissing betreffende de vervanging kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Onderafdeling 4. - [1 Het beheer van de onverdeelde boedel ]1
Art. 1212

[1 De rechtbank kan, in elke stand van het geding en op vordering van een van de partijen of van de notaris-vereffenaar, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek ingediend bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangewezen, een beheerder aanwijzen, met opdracht alle daden van beheer te verrichten en, in voorkomend geval, de massa van de mede-eigenaars in rechte te vertegenwoordigen.

   De procedure verloopt overeenkomstig artikel 1211, § 2, tweede en derde lid. Na verloop van de in artikel 1211, § 2, derde lid, bedoelde termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op. Indien de rechtbank het verzoek inwilligt, stelt zij een beheerder aan, bepaalt zij de omvang van zijn opdracht en bepaalt zij zijn vergoeding.

   De beheerder kan zich laten bijstaan door één of meerdere personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Onderafdeling 5. - [1 Het deskundigenonderzoek ]1
Art. 1213

[1 § 1. Wanneer de rechtbank een of meer deskundigen aanstelt, belast met het deskundigenonderzoek voor de goederen waarvan de verkoping niet is beslist, omvat de opdracht tot deskundigenonderzoek de schatting van de goederen, de vaststelling van de grondslagen van die schatting en eventueel de aanduiding van de mogelijkheden van een gevoeglijke verdeling in natura, met, in voorkomend geval, de vaststelling van de bij loting toe te wijzen kavels.

   Mits alle partijen ermee akkoord gaan, kan de notaris-vereffenaar de opdracht van de deskundige vervolledigen. Indien niet alle partijen tot een akkoord komen, wordt de rechtbank geadieerd overeenkomstig de in § 3 bepaalde procedure.

   Mits alle partijen ermee akkoord gaan, kan de notaris-vereffenaar de opdracht van de deskundige wijzigen of aan deze laatste vragen een eerdere schatting te actualiseren. Indien niet alle partijen tot een akkoord komen, wordt de rechtbank geadieerd overeenkomstig de in § 3 bepaalde procedure.

   Behoudens andersluidende beslissing van de rechtbank of behoudens akkoord van alle partijen vat de deskundige zijn opdracht pas aan nadat hij hierom werd verzocht door de notaris-vereffenaar.

§ 2. Gelijktijdig met de neerlegging van zijn eindverslag ter griffie bezorgt de deskundige aan de notaris-vereffenaar, aan de partijen en aan hun raadslieden, een afschrift van dit verslag in de vorm bepaald in artikel 978 en, wat de mededeling aan de notaris-vereffenaar betreft, bij aangetekende brief.

§ 3. Indien geen deskundige wordt aangesteld in het vonnis bedoeld in de artikelen 1209, § 1 en 1210, § 1, kan het verzoek tot aanstelling van een of meer deskundigen in de loop van de procedure worden ingediend, door elke partij of door de notaris-vereffenaar, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld.

   De procedure verloopt overeenkomstig artikel 1211, § 2, tweede en derde lid. Na verloop van de in artikel 1211, § 2, derde lid, bedoelde termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op. Indien de rechtbank het verzoek inwilligt, stelt zij een of meer deskundigen aan, van wie de opdracht in § 1 is bepaald. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Onderafdeling 6. - [1 Het verloop van de werkzaamheden
Algemene bepalingen ]1
[1Algemene bepalingen ]1
Art. 1214

[1 § 1. De notaris-vereffenaar poogt de partijen te verzoenen en wijst de partijen erop dat ze zich kunnen laten bijstaan door een advocaat.

   In elke stand van de rechtspleging maakt de notaris-vereffenaar, op verzoek van de partijen, een proces-verbaal op van het tussen hen bereikte globale of gedeeltelijke akkoord over de vereffening of de verdeling. Het aldus vastgestelde akkoord dat door de partijen is ondertekend bindt hen definitief en machtigt de notaris-vereffenaar, wanneer het betrekking heeft op de verkoop, openbaar of uit de hand, van alle of een deel van de goederen, ertoe over te gaan tot deze verkoop, indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht.

   [2 In geval van openbare verkoop, heeft deze plaats op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot achtste lid, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192. ]2

   In geval van verkoop uit de hand vindt deze, in voorkomend geval, plaats overeenkomstig artikel 1193bis.

   De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, in voorkomend geval door toedoen van een gerechtsdeurwaarder aangewezen door de notaris-vereffenaar.

   Op de dag bepaald voor de toewijzing wordt daartoe overgegaan op verzoek van ten minste één van de partijen.

§ 2. De notaris-vereffenaar verricht de boedelbeschrijving, tenzij alle partijen, voor zover ze bekwaam zijn, hiervan afzien en gezamenlijk aan de notaris-vereffenaar aanduiden welke goederen afhangen van de te verdelen boedel. Van de boedelbeschrijving wordt ten laatste afgezien bij de sluiting van het proces-verbaal van de opening der werkzaamheden. De notaris-vereffenaar stelt een proces-verbaal op waarin hij opneemt dat de partijen afzien van de boedelbeschrijving en akkoord gaan over de vaststelling van de te verdelen boedel, en bezorgt hiervan een afschrift aan de partijen en aan hun raadslieden in de vorm bepaald in artikel 1215, § 2.

   Bij gebrek aan verzaking aan de boedelbeschrijving, bepaalt de notaris-vereffenaar, bij de sluiting van het proces-verbaal van opening der werkzaamheden, de dag en het uur van de eerste vacatie van de boedelbeschrijving, die plaats heeft, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, uiterlijk twee maanden na de genoemde sluiting. Indien de boedelbeschrijving niet kan worden gesloten bij de eerste vacatie, bepaalt de notaris-vereffenaar onmiddellijk de dag en het uur van de volgende vacatie, die plaats heeft, behoudens akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, uiterlijk twee maanden na de vorige vacatie.

   Mits alle partijen ermee akkoord gaan en bekwaam zijn, kan de boedelbeschrijving op verklaring worden gedaan.

§ 3. Indien de notaris-vereffenaar erom door de partijen wordt verzocht en instemt met dit verzoek, schat hij de te verdelen goederen.

§ 4. Zonder afbreuk te doen aan de regels betreffende de bewijslast en bewijsvoering, kan de notaris-vereffenaar aan de partijen of derden alle relevante informatie en stukken vragen.

   Indien de partijen of derden de door de notaris-vereffenaar gevraagde relevante informatie en stukken niet meedelen, kan de rechtbank, geadieerd overeenkomstig artikel 1216, hun overlegging bevelen overeenkomstig de artikelen 877 tot 882, in voorkomend geval op straffe van een dwangsom.

§ 5. De notaris-vereffenaar maakt de rekeningen op die de deelgenoten elkaar verschuldigd mochten zijn, vormt de algemene boedel, stelt de kavels samen en doet de afrekening die met elk van de deelgenoten moet worden gedaan. Hij neemt alle andere bijkomende maatregelen om zijn opdracht naar behoren en binnen een redelijke termijn te vervullen.

§ 6. De afwezigheid van één of meer partijen verhindert de voortzetting van de werkzaamheden niet. In voorkomend geval stelt de notaris-vereffenaar in elke stand van de procedure vast dat een partij afwezig is of weigert te tekenen.

   Niettegenstaande een partij afwezig is of weigert te tekenen, ontvangt de notaris-vereffenaar de toewijzingsprijzen en andere schuldvorderingen in kapitaal en toebehoren, geeft hij ervan kwijting met of zonder indeplaatsstelling en, ten gevolge van deze betalingen, verleent hij opheffing van elke inschrijving die is of moet worden genomen, van elke overschrijving van bevel of beslag, alsmede van elk verzet indien daartoe grond bestaat.

§ 7. De notaris-vereffenaar maakt, in een staat van vereffening, het ontwerp van verdeling op en legt deze aan de partijen voor overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 1223. Hij handelt volgens het gebeurlijk tussen de partijen tot stand gekomen globale of gedeeltelijke akkoord bedoeld in de artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, tweede lid. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012> (2)<W 2017-08-11/14, art. 31, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
[1De opening van de werkzaamheden ]1
Art. 1215

[1 § 1. De notaris-vereffenaar bepaalt, op verzoek van de meest gerede partij, de dag en het uur voor de opening van de werkzaamheden. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar betreffende de navolgende termijn, heeft de eerste zitting van de opening van de werkzaamheden plaats uiterlijk twee maanden na het verzoek van de meest gerede partij. Indien het proces-verbaal van de opening der werkzaamheden niet kan worden gesloten bij de eerste zitting, bepaalt de notaris-vereffenaar onmiddellijk de dag en het uur van de volgende zitting, die, behoudens akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, plaats heeft uiterlijk twee maanden na de vorige zitting.

   De notaris-vereffenaar maant de partijen en andere belanghebbenden minstens acht dagen vooraf bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs aan, evenals hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, aanwezig te zijn bij het opmaken van het proces-verbaal van de opening van de werkzaamheden, om alle inlichtingen en stukken te bezorgen die nuttig zijn voor het vervullen van zijn opdracht en, in voorkomend geval, het ontbreken van een boedelbeschrijving waarvan niet werd afgezien overeenkomstig artikel 1214, § 2, te compenseren of de boedelbeschrijving aan te vullen naarmate er zich nieuwe gebeurtenissen voordoen.

§ 2. De notaris-vereffenaar betekent bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt bij aangetekende brief of overhandigt tegen gedagtekend ontvangstbewijs aan de partijen, en stuurt eveneens evenals aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, een afschrift van het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1Het tussentijds proces-verbaal ]1
Art. 1216

[1 § 1. Na de opening van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1215, neemt de notaris-vereffenaar, in een tussentijds proces-verbaal, de geschillen of moeilijkheden op die naar zijn oordeel dermate essentieel zijn dat ze het opstellen van de in artikel 1214, § 7, bedoelde staat van vereffening beletten.

§ 2. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar betreffende de navolgende termijn, betekent de notaris-vereffenaar aan de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt hij ze bij aangetekende brief of overhandigt hij ze tegen gedagtekend ontvangstbewijs een afschrift van het tussentijds proces-verbaal bedoeld in § 1, binnen twee maanden na de vaststelling van de geschillen of moeilijkheden die bepalend waren voor de opstelling van voornoemd proces-verbaal. Hij stuurt eveneens binnen dezelfde termijn een afschrift van dit proces-verbaal aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post. De notaris-vereffenaar nodigt gelijktijdig de partijen uit om hem hun standpunten betreffende de vastgestelde geschillen of moeilijkheden mee te delen.

§ 3. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar betreffende de navolgende termijn, delen de partijen uiterlijk binnen een maand vanaf de betekening van het gerechtsdeurwaardersexploot, de kennisgeving van de aangetekende brief of de overhandiging tegen gedagtekend ontvangstbewijs, bedoeld in § 2, aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen, schriftelijk hun standpunt mee. Ingeval eenzelfde partij opeenvolgende standpunten inneemt, houdt de notaris-vereffenaar enkel rekening met het laatst ingenomen standpunt.

§ 4. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen dat een einde maakt aan de geschillen of moeilijkheden opgenomen in het tussentijds proces-verbaal en dat zij hem binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 3 schriftelijk meedelen, legt de notaris-vereffenaar ter griffie, binnen een maand na het verstrijken van voormelde termijn, een uitgifte neer van het proces-verbaal, alsook de standpunten van de partijen, de inventaris van de stukken die de partijen hem hebben bezorgd evenals zijn advies, waarvan hij gelijktijdig, volgens de vorm bepaald in § 2, een afschrift bezorgt aan de partijen en aan hun raadslieden.

§ 5. De griffie roept de partijen bij gerechtsbrief en hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post op voor een zitting waarop de partijen worden gehoord op basis van hun standpunten ingenomen overeenkomstig § 3, die als conclusies worden beschouwd, onverminderd de mogelijkheid om de zaak te verdagen naar een latere pleitzitting of om, gelet op de complexiteit van het geschil, toepassing te maken van artikel 747. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De conventionele instaatstelling ]1
Art. 1217

[1 Bij de opening van de werkzaamheden bepaalt de notaris-vereffenaar met alle partijen geheel of gedeeltelijk het tijdschema voor het verdere verloop van de gerechtelijke verdeling, tenzij zij van de bepaling van dergelijk tijdschema afzien.

   De overeengekomen termijnen worden vermeld in het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden of in latere processen-verbaal, wat de termijnen betreft die in de loop van de procedure worden overeengekomen. Elk proces-verbaal vermeldt de dag en het uur waarop of de termijn waarbinnen de volgende verrichting zal plaatsvinden. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De wettelijke instaatstelling ]1
Art. 1218

[1 § 1. Indien geen akkoord is bereikt overeenkomstig artikel 1217, gelden de volgende termijnen, behalve in geval van afwijking, met het akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, wat betreft de termijnen die hem aanbelangen.

   Voor de mededeling van hun aanspraken en van hun stukken aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen beschikken de partijen over een termijn van twee maanden te rekenen van de afsluiting van de boedelbeschrijving.

   Bij gebrek aan een boedelbeschrijving beschikken de partijen, voor de mededeling van hun aanspraken en van hun stukken aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen, over een termijn van twee maanden te rekenen van de dag waarop de notaris-vereffenaar het afschrift van het proces-verbaal bedoeld in artikel 1214, § 2, eerste lid, heeft meegedeeld.

   In het geval van een deskundigenonderzoek beschikken de partijen over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de in artikel 1213, § 2, bedoelde mededeling aan de partijen om aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen hun aanspraken mee te delen met betrekking tot de goederen die aan het deskundigenonderzoek zijn onderworpen, dan wel om eventuele eerdere aanspraken omtrent die goederen aan te passen.

§ 2. Binnen twee maanden na het verstrijken van de laatste termijn berekend overeenkomstig § 1, tweede, derde of vierde lid, betekent de notaris-vereffenaar aan de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt hij ze bij aangetekende brief of overhandigt hij ze tegen gedagtekend ontvangstbewijs, alsook aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, een overzicht van de aanspraken die hem werden bezorgd met naleving van de termijnen bedoeld in § 1, tweede tot vierde lid.

   Binnen een termijn van twee maanden na de betekening van het gerechtsdeurwaardersexploot of de kennisgeving van de aangetekende brief, bedoeld in het eerste lid, delen de partijen hun gebeurlijke opmerkingen op de aanspraken van de andere partijen schriftelijk mee aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen.

§ 3. De notaris-vereffenaar maakt, in een staat van vereffening, het ontwerp van verdeling op binnen een termijn van vier maanden die begint te lopen :
1° ofwel na het verstrijken van de in § 2, tweede lid, bepaalde termijn;
2° ofwel, in geval van ontdekking van nieuwe feiten of stukken van overwegend belang, na het verstrijken van de overeenkomstig artikel 1219 overeengekomen of bij dat artikel bepaalde termijn;
3° ofwel, in geval van toepassing van artikel 1216, wanneer de beslissing tot beslechting van de geschillen of moeilijkheden in kracht van gewijsde is gegaan;
4° ofwel, in geval van verkoop van alle of een deel van de goederen met toepassing van de artikelen 1224 en 1224/1, of op grond van een akkoord tussen de partijen dat door de rechtbank overeenkomstig artikel 1209 of door de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1214, § 1, tweede lid, is vastgesteld, te rekenen vanaf de inning van de verkoopprijs en de eraan verbonden kosten.

   De termijn die aan de notaris-vereffenaar wordt opgelegd voor het opmaken van het ontwerp van verdeling neemt in elk geval een aanvang op de laatste vervaldag onder de in deze paragraaf bedoelde vervaldagen.

§ 4. Indien geen termijnen werden overeengekomen overeenkomstig artikel 1217, kan de rechter, op verzoek van een partij of op verzoek van de notaris-vereffenaar, de in dit artikel bedoelde termijnen inkorten, gelet op de elementen eigen aan de zaak, teneinde de voltrekking van de procedure tot verdeling binnen een zo kort mogelijke termijn mogelijk te maken.

   Het verzoek wordt bij gewone brief ingediend bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld.

   De griffie geeft bij gerechtsbrief aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar kennis van dit verzoek.

   Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving richten de notaris-vereffenaar en de partijen, in voorkomend geval, hun opmerkingen aan de rechtbank, alsook aan de andere partijen en aan de notaris-vereffenaar.

   Na afloop van deze termijn en op verzoek van minstens een van de partijen of van de notaris-vereffenaar, roept de griffier de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op.

   Indien de rechtbank het verzoek toewijst, in voorkomend geval door uitspraak te doen op stukken, legt zij bij beschikking de in het eerste lid bedoelde termijnen vast.

   De beschikking wordt door de griffie bij gewone brief aan de notaris-vereffenaar, aan de partijen en aan hun raadslieden ter kennis gebracht.

   Tegen de beschikking kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang ]1
Art. 1219

[1 Indien nieuwe feiten of nieuwe stukken worden ontdekt die de notaris-vereffenaar van overwegend belang acht, nodigt hij de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs alsook hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post uit daaromtrent hun opmerkingen mee te delen binnen de overeengekomen termijn, dan wel, indien niet alle partijen tot een akkoord zijn gekomen betreffende deze nieuwe termijn, binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf zijn verzoek. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De sanctie in geval van overschrijding van de overeengekomen of bepaalde termijnen ]1
Art. 1220

[1 § 1. Behoudens akkoord van alle partijen of ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang houdt de notaris-vereffenaar geen rekening met aanspraken, opmerkingen en stukken die na het verstrijken van de met toepassing van artikel 1217 overeengekomen termijnen of de in artikel 1218, § 1 en § 2 bepaalde termijnen zijn aangebracht.

§ 2. Indien de notaris-vereffenaar niet binnen de met toepassing van artikel 1217 overeengekomen of wettelijk bepaalde termijnen handelt, kan elk van de partijen bij gewone brief neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld, om de oproeping van de notaris-vereffenaar en de partijen verzoeken.

   De griffie geeft kennis van dit verzoek, bij gerechtsbrief, aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar.

   Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving zendt de notaris-vereffenaar, in voorkomend geval, zijn opmerkingen aan de rechtbank en de partijen.

   Na verloop van deze termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op voor een zitting in raadkamer.

   De rechter hoort de notaris-vereffenaar en de partijen, bepaalt ter zitting, na overleg met de notaris-vereffenaar, het verdere tijdschema voor de werkzaamheden en oordeelt over de vervanging van de notaris-vereffenaar, die niet kan worden uitgesproken indien alle partijen zich daartegen verzetten. Tegen deze beslissing kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.

   Indien de vervanging wordt uitgesproken omwille van de redenen bedoeld in het eerste lid, brengt de griffie de beslissing ter kennis van de kamer van de notarissen van het genootschap waartoe de notaris-vereffenaar behoort, die bepaalt of een tuchtstraf bepaald bij artikel 96 van de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt dient te worden uitgesproken.

§ 3. Hetzelfde verzoek kan worden gedaan wanneer, in geval van de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars, dezen niet gezamenlijk kunnen handelen.

   In dit geval stelt de rechtbank, wanneer zij de vervanging van de notarissen-vereffenaars beveelt, een andere notaris-vereffenaar aan. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De stuiting van de overeengekomen of bepaalde termijnen ]1
Art. 1221

[1 Mits alle partijen ermee akkoord gaan, kunnen de overeengekomen termijnen of de termijnen bepaald voor de voortzetting van de procedure worden gestuit. De partijen brengen de notaris-vereffenaar hiervan schriftelijk op de hoogte.

   De meest gerede partij brengt de notaris-vereffenaar en de andere partijen schriftelijk op de hoogte van het verdwijnen van de reden van de stuiting. De dag volgend op deze kennisgeving begint, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen, de nieuwe termijn te lopen. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De mededeling van de stukken ]1
Art. 1222

[1 § 1. De partijen bezorgen een kopie van de stukken die zij in de notariële fase van de gerechtelijke verdeling aanwenden aan elkaar en aan de notaris-vereffenaar. De partijen ordenen, nummeren en sommen deze stukken in een lijst van de stukken op.

§ 2. Behoudens akkoord van alle partijen worden enkel de stukken die in de lijst van de stukken werden vermeld die binnen de termijnen en in de vorm voorgeschreven door de wet werden meegedeeld aan de andere partijen alsook aan de notaris-vereffenaar, bij de verrichtingen voor de notaris-vereffenaar in aanmerking genomen. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De verdeling in natura ]1
Art. 1223

[1 § 1. Voor de toewijzing van de kavels, die in voorkomend geval door de deskundige zijn bepaald, kan iedere deelgenoot zijn bezwaren inbrengen met betrekking tot de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, en, in voorkomend geval, opmerkingen en middelen met betrekking tot het eindverslag van de deskundige laten gelden.

   Te dien einde maant de notaris-vereffenaar bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs de partijen en andere belanghebbenden, alsook hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, ertoe aan kennis te nemen van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, gehecht aan de aanmaning, en, in voorkomend geval, van het eindverslag dat de deskundige hen voorafgaandelijk heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 1213, § 2. Gelijktijdig roept de notaris-vereffenaar de partijen en andere belanghebbenden op om aanwezig te zijn bij de toewijzing van de kavels en de sluiting der werkzaamheden, die plaatsvinden op de plaats, de dag en het uur bepaald door de notaris-vereffenaar.

   In zijn aanmaning verwittigt de notaris-vereffenaar de partijen ervan dat de toewijzing van de kavels, in voorkomend geval door loting, zowel in hun afwezigheid als in hun aanwezigheid zal geschieden, dan wel dat bij onenigheid over de kavelvorming of over de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, een proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden bedoeld in artikel 1223, § 3, zal worden opgemaakt.

   Behoudens akkoord van de partijen betreffende de navolgende termijn beschikken de partijen over een termijn van een maand vanaf de dagtekening van de aanmaning om aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen hun bezwaren met betrekking tot de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, schriftelijk mee te delen en, in voorkomend geval, hun opmerkingen met betrekking tot het eindverslag van de deskundige die tot die bezwaren aanleiding hebben gegeven, te laten kennen.

§ 2. Indien geen bezwaren zijn ingebracht binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in § 1, vierde lid, gaat de notaris-vereffenaar, bij de sluiting der werkzaamheden bedoeld in § 1, tweede lid, over tot de toewijzing van de kavels overeenkomstig het akkoord van alle partijen, of, bij gebrek aan dergelijk akkoord, bij loting en ondertekent hij, samen met de verschijnende partijen, het proces-verbaal van sluiting.

   De akte van verdeling is definitief als minnelijke verdeling, onverminderd, in voorkomend geval, de toepassing van artikel 1206, vijfde en zesde lid.

§ 3. indien bezwaren zijn ingebracht binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in § 1, vierde lid, stelt de notaris-vereffenaar, in de plaats van de sluiting der werkzaamheden bedoeld in § 1, tweede lid, een proces-verbaal op van de geschillen of moeilijkheden met beschrijving van al die bezwaren.

   De bezwaren mogen geen afbreuk doen aan de akkoorden die werden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, tweede lid.

   Ingeval eenzelfde partij opeenvolgende opmerkingen of bezwaren meedeelt aan de notaris-vereffenaar houdt deze enkel rekening met de laatste opmerkingen of bezwaren die hem werden meegedeeld binnen de termijnen bedoeld in § 1, vierde lid.

   Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar betekent de notaris-vereffenaar aan de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt hij ze bij aangetekende brief of overhandigt hij ze tegen gedagtekend ontvangstbewijs alsook aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, een afschrift van het proces-verbaal bedoeld in het eerste lid, alsook zijn schriftelijk advies over de geschillen of moeilijkheden, binnen twee maanden na het verstrijken van de termijn bedoeld § 1, vierde lid.

   Gelijktijdig legt de notaris-vereffenaar ter griffie een uitgifte van het proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden, van zijn schriftelijk advies, van het proces-verbaal van opening der werkzaamheden alsmede van alle navolgende processen-verbaal en van de boedelbeschrijving, een kopie van de lijst van de stukken van de partijen en een uitgifte van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, neer.

   Door deze neerlegging wordt de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank. De griffie roept de partijen op bij gerechtsbrief en hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, voor een zitting waarop de partijen gehoord zullen worden op basis van hun bezwaren ingebracht overeenkomstig § 1, die beschouwd worden als conclusies, onverminderd de mogelijkheid om de zaak te verdagen naar een latere pleitzitting of toepassing te maken van artikel 747, gelet op de complexiteit van het geschil.

§ 4. De rechtbank beslecht de geschillen of moeilijkheden, homologeert zonder meer de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling of zendt deze terug aan de notaris-vereffenaar om, binnen de door haar vastgestelde termijnen, een aanvullende staat van vereffening of een staat van vereffening overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen op te maken.

   Behoudens akkoord van alle partijen of ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang, neemt de rechtbank enkel kennis van de geschillen of moeilijkheden voortvloeiend uit de bezwaren vastgesteld in het proces-verbaal bedoeld in § 3, eerste lid.

§ 5. In geval van homologatie van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling geeft de griffier kennis van de uitspraak aan de notaris-vereffenaar. De notaris-vereffenaar rangschikt de uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan onder zijn minuten.

§ 6. Indien een aanvullende staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling of een staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen is opgemaakt, maant de notaris-vereffenaar bij gerechtsdeurwaardersexploot, aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, de partijen en andere belanghebbenden, alsook hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, ertoe aan kennis te nemen van deze staat, die hij hecht aan de aanmaning. Gelijktijdig roept de notaris-vereffenaar de partijen en andere belanghebbenden op om aanwezig te zijn bij de sluiting der werkzaamheden, die plaatsvindt op de plaats, de dag en het uur die hij bepaalt.

   Behoudens akkoord van alle partijen betreffende de navolgende termijn, beschikken de partijen over een termijn van een maand vanaf de dagtekening van de aanmaning om schriftelijk aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen hun bezwaren met betrekking tot deze staat mee te delen. Artikel 1223, § 3, derde lid, is van toepassing.

   Behoudens ontdekking van nieuwe feiten of van nieuwe stukken van overwegend belang kunnen de bezwaren slechts betrekking hebben op de geschillen of moeilijkheden die verband houden met de aanpassing van de staat van vereffening overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen of, in voorkomend geval, met de nieuwe geschillen of moeilijkheden die uit die aanpassing voortvloeien.

   Indien bezwaren zijn ingebracht binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in het tweede lid, stelt de notaris-vereffenaar een proces-verbaal op van de geschillen of moeilijkheden met beschrijving van al die bezwaren. De procedure verloopt volgens artikel 1223, § 3, vierde tot zesde lid. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
[1De verkoop van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare goederen ]1
Art. 1224

[1 § 1. Indien, ofwel uit een akkoord van alle partijen, ofwel uit het advies van de notaris-vereffenaar, in voorkomend geval gesteund op het door de deskundige ingediende verslag, blijkt dat de gevoeglijke verdeling in natura onmogelijk is, stelt de notaris-vereffenaar, behalve in geval van een akkoord van alle partijen omtrent de verkoop uit de hand overeenkomstig artikel 1214, § 1, tweede lid, de verkoopvoorwaarden van de openbare verkoping van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare onroerende goederen op en maant hij de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, en hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, aan hiervan kennis te nemen en hem hun bezwaren binnen een maand na de aanmaning tot kennisneming schriftelijk mee te delen, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen betreffende die termijn. De aanmaning vermeldt uitdrukkelijk deze termijn. Gelijktijdig maant de notaris-vereffenaar de partijen aan om de verkoopsverrichtingen te volgen.

§ 2. Ingeval de partijen geen bezwaren overeenkomstig paragraaf 1 betreffende het beginsel van de verkoop hebben ingebracht, wordt de notaris-vereffenaar geacht verzocht te zijn om de verkoopsverrichtingen verder te zetten.

   Tot toewijzing wordt overgegaan op verzoek van ten minste één van de partijen.

§ 3. Indien de partijen overeenkomstig paragraaf 1 bezwaren hebben ingebracht, hetzij over het principe van de verkoop, hetzij over de voorwaarden ervan, handelt de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1216.

§ 4. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura onmogelijk is, beveelt zij de verkoop en legt zij, in voorkomend geval, een nieuwe termijn op voor de toewijzing

   In geval van afwezigheid of niet-samenwerking van de partijen of van de bewoner van de onroerende goederen waarvan de verkoop wordt bevolen, mag de notaris-vereffenaar zich, op kosten van de boedel, toegang verschaffen tot deze onroerende goederen, indien nodig met behulp van de openbare macht, in voorkomend geval bijgestaan door een slotenmaker, teneinde de verkoopvoorwaarden te doen naleven of de bezichtiging door de belangstellenden mogelijk te maken.

   De bewoner wordt in kennis gesteld van het vonnis en van de bezichtigingsdagen en -uren bepaald in de verkoopvoorwaarden.

   Indien de niet-samenwerking te wijten is aan de bewoner van de onroerende goederen waarvan de verkoop is bevolen, is de massa, in voorkomend geval vertegenwoordigd door de beheerder bedoeld in artikel 1212, gerechtigd de kosten en gebeurlijke schadevergoeding op hem te verhalen. Indien de bewoner een mede-eigenaar is en nog geen beheerder zoals bedoeld in artikel 1212 werd aangewezen, wordt zo'n beheerder op verzoek van de meest gerede partijen aangesteld om aldus te handelen; in dat geval worden de kosten teruggevorderd voor rekening van de andere mede-eigenaars.

   Het tweede tot het vierde lid worden opgenomen in het vonnis tot bevel van de verkoop van de onroerende goederen.

   Indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht, gaat de notaris-vereffenaar over tot de verkoop van de onroerende goederen op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot achste lid, en in voorkomend geval overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192.

   De notaris-vereffenaar maant bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, de partijen aan de werkzaamheden van de verkoop bij te wonen, en brengt hun raadslieden hiervan bij gewone brief, fax of elektronische post, op de hoogte.

   Tot toewijzing wordt overgegaan op verzoek van ten minste een van de partijen.

   Na de verkoop worden de werkzaamheden voortgezet overeenkomstig artikel 1223.

§ 5. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk is, heeft het gewezen vonnis, wat betreft de toepassing van artikel 1218, § 3, 3°, de gevolgen van het vonnis gewezen in toepassing van artikel 1216.

§ 6. Indien gezien de ligging van de onroerende goederen verscheidene deskundigenonderzoeken hebben plaatsgehad en elk onroerend goed niet gevoeglijk in natura verdeelbaar is verklaard, moet geen veiling worden gehouden, indien uit de vergelijking van de verslagen blijkt dat de onroerende goederen in hun geheel gevoeglijk kunnen worden verdeeld.

   In dat geval gaat de notaris-vereffenaar over tot de kavelvorming van de goederen en handelt hij zoals bepaald in artikel 1223. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 32, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1224/1

[1 § 1. Wanneer de goederen die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn in de zin van artikel 1224, § 1, roerende goederen zijn en bij gebrek aan akkoord van de partijen over de verkoop ervan, maant de notaris-vereffenaar de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, en hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, aan kennis te nemen van de noodzaak om over te gaan tot de verkoop en hem hun bezwaren binnen een maand na de aanmaning schriftelijk mee te delen, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen over die termijn. De aanmaning vermeldt uitdrukkelijk deze termijn.

§ 2. Ingeval partijen geen bezwaren overeenkomstig § 1 betreffende het beginsel van de verkoop hebben ingebracht, wordt de notaris-vereffenaar geacht verzocht te zijn om de verkoopsverrichtingen voort te zetten.

   Tot toewijzing wordt overgegaan op verzoek van ten minste één van de partijen.

§ 3. Indien de partijen overeenkomstig § 1 bezwaren hebben ingebracht over het principe van de verkoop, handelt de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1216.

§ 4. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura onmogelijk is, beveelt zij de verkoop.

   Indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht, gaat de notaris-vereffenaar over tot de verkoop overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, in voorkomend geval door toedoen van de gerechtsdeurwaarder die hij aanwijst.

   Tot toewijzing wordt overgegaan op verzoek van ten minste één van de partijen.

§ 5. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk is, heeft het gewezen vonnis, wat betreft de toepassing van artikel 1218, § 3, 3°, de gevolgen van het vonnis gewezen in toepassing van artikel 1216. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 33, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Onderafdeling 7. - [1 Hoger beroep ]1
Art. 1224/2

[1 Wanneer het hoger beroep slaat op een vonnis gewezen vóór de opening van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1215, heeft het geen devolutieve werking. Als dit hoger beroep is beslecht, wordt de zaak naar de eerste rechter verwezen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Afdeling III. _ Bepaling geldend voor de twee vorige afdelingen.
Art. 1225

<W 1991-07-18/33, art. 16, 9, 017; Inwerkingtreding : uiterlijk op 26-07-1992> De bepalingen van dit hoofdstuk betreffende verdelingen waarbij minderjarigen belang hebben, zijn eveneens van toepassing op de verdelingen waarmee het belang gemoeid is van [1 beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard om goederen te vervreemden ]1, van personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij en van verdwenen personen, als bedoeld in artikel 128 van het Burgerlijk Wetboek, en van vermoedelijk afwezigen. <W 2007-05-09/44, art. 44, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 171, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
HOOFDSTUK VII. - (Vermoeden en verklaring van afwezigheid en gerechtelijke verklaring van overlijden ). <W 2007-05-09/44, art. 45, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 1226

<W 2007-05-09/44, art. 46, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>§ 1. Verzoeken op grond van de artikelen 112, 118, 126 en 127 van het Burgerlijk Wetboek worden bij verzoekschrift ingesteld, vergezeld van de stukken tot staving.

   De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing, onverminderd de bepalingen die volgen, artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 118 tot 135 van hetzelfde Wetboek.

   § 2. Het verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornaam [3 ... ]3 en de woonplaats van de verzoeker [2 en, in voorkomend geval, zijn rijksregisternummer, ]2 evenals de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die bestaan tussen de verzoeker en de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon;
3° het onderwerp en in het kort de gronden van het verzoek;
4° de naam, de voornaam, de verblijfplaats of de woonplaats van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon en, in voorkomend geval, van de echtgenoot, de samenwonende en de bloed- en aanverwanten in de erfelijke graad van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon;
5° de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen.

   [1 Wanneer het verzoek gegrond is op artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, worden het verzoekschrift en alle naar behoren geïnventariseerde stukken in tweevoud neergelegd bij het vredegerecht. Zodra die neerlegging is geschied, bezorgt de griffier een exemplaar ervan aan het openbaar ministerie. ]1

   Wanneer de aanvraag gegrond is op artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek, bevat het verzoekschrift, op straffe van nietigheid, de naam, voornaam en woonplaats van de notaris die de belangen van de verdwenen persoon moet vertegenwoordigen bij iedere verdeling of erfenis die hem kan aanbelangen, tot het tijdstip waarop het vonnis wordt uitgesproken.

   Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker, door zijn notaris of zijn advocaat. Indien de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon een woonplaats in België heeft gehad, moet het verzoekschrift vergezeld zijn van een attest van woonplaats van deze persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is.

   Het verzoekschrift vermeldt bovendien, voor zover mogelijk, de plaats en datum van geboorte van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon, alsmede de aard en de samenstelling van de te beheren goederen.

   Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de rechter de verzoeker om het binnen de door hem vooropgestelde termijn aan te vullen.

§ 3. De procureur des Konings wint alle dienstige inlichtingen in, in voorkomend geval bij de echtgenoot, de samenwonende en de bloed- en aanverwanten tot de vierde graad van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon.

   Ingeval de verdwijning in het buitenland is gebeurd, kan hij bovendien de medewerking vorderen van de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken en van de Belgische diplomatieke en consulaire ambtenaren in het buitenland. Deze verstrekken hem alle inlichtingen en afschriften van documenten die hij nuttig acht voor het voortzetten van het onderzoek.

   De rechtbank doet uitspraak na het advies van het openbaar ministerie te hebben gehoord.

   [1 Wanneer het verzoek is gegrond op artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, doet de vrederechter uitspraak nadat hij eerst het schriftelijke of mondelinge advies van het openbaar ministerie heeft gehoord. ]1

§ 4. Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend.

   De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, worden aldus partij in het geding, tenzij zij zich er ter zitting tegen verzetten. De griffier geeft de partijen kennis ervan in de gerechtsbrief.

   Deze kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen om gehoord te worden. Zij kunnen ook hun opmerkingen schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de rechter meedelen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 171, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-10-14/18, art. 20, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1227

<W 2007-05-09/44, art. 47, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek waarbij het aanhangig maken bij de rechter ambtshalve wordt toegestaan, worden de verzoeken op grond van de artikelen 113 tot 117 van het Burgerlijk Wetboek bij verzoekschrift ingesteld, vergezeld van de stukken tot staving.

   De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing, onverminderd de bepalingen die volgen.

§ 2. Het verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid, de gegevens bedoeld in artikel 1226, § 2, eerste lid. Het bevat daarenboven, op straffe van nietigheid, de naam, de voornaam en de woonplaats van de gerechtelijk bewindvoerder.

   Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker, door zijn notaris of zijn advocaat.

   Het verzoekschrift vermeldt bovendien, voor zover mogelijk, de plaats en datum van geboorte van de vermoedelijk afwezige persoon, alsmede de aard en de samenstelling van de te beheren goederen.

   Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de rechter de verzoeker om het binnen acht dagen aan te vullen.

§ 3. De procureur des Konings wint alle dienstige inlichtingen in bij de gerechtelijk bewindvoerder en, in voorkomend geval, bij de echtgenoot, de samenwonende en de bloed- en aanverwanten tot de vierde graad van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon.

   [1 Wanneer het verzoek is gegrond op artikel 113, § 2, of 117, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, doet de vrederechter uitspraak nadat hij eerst het schriftelijk of mondeling advies van het openbaar ministerie heeft gehoord. ]1

§ 4. Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde gerechtelijk bewindvoerder en familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend.

   De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, worden aldus partij in het geding, tenzij zij zich er ter zitting tegen verzetten. De griffier geeft de partijen kennis ervan in de gerechtsbrief

   Deze personen kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen om gehoord te worden. Zij kunnen ook hun opmerkingen schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de rechter meedelen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 172, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK VIII. - Onbeheerde nalatenschappen.
Art. 1228

In het geval van artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek wijst (de [1 familierechtbank ]1 ) een curator aan op verzoek van een der belanghebbenden of op vordering van de procureur des Konings. <W 24-6-1970, art. 27>

   [2 ... ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 173, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2019-05-05/19, art. 127, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1229

Indien er verscheidene curators zijn aangewezen, heeft de eerstbenoemde curator van rechtswege voorrang, onverminderd de geldigheid van de handelingen die de andere curator vóór zijn ontslag heeft verricht.

Art. 1230

De vormen door het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven voor de erfgenaam die onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt, zijn van toepassing op de wijze van beheer en op de rekening en verantwoording van de curator van een onbeheerde nalatenschap.

Art. 1231

[1 De aanwijzing van een curator in het geval van artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek, wordt binnen de vijftien dagen opgenomen in het centraal erfrechtregister, zoals bedoeld in de artikelen 892/1 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 128, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
HOOFDSTUK VIIIbis. - Adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Algemene bepaling. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-1

[1 Telkens wanneer een verzoek houdende de erkenning in België van een vreemde beslissing inzake adoptie hangende is bij de federale centrale autoriteit of bij het rechtscollege waarbij het beroep aanhangig is gemaakt dat is ingesteld tegen de beslissing van de federale centrale autoriteit, kan de familierechtbank waarbij een verzoekschrift tot totstandkoming van een adoptie betreffende hetzelfde kind aanhangig is gemaakt pas uitspraak doen wanneer tegen de beslissing van de federale centrale autoriteit geen beroep meer mogelijk is of wanneer ingeval tegen die beslissing beroep is ingesteld, de beslissing van het rechtscollege waarbij dat beroep is ingesteld in kracht van gewijsde is gegaan. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 13, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Afdeling 1bis. [1 - Bepalingen inzake de geschiktheid om te adopteren ]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepaling ]1
Art. LNK0133

[1 Deze afdeling is van toepassing in de gevallen bedoeld [2 in de artikelen 346-1/1, eerste lid, en 361-1 ]2, van het Burgerlijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 16, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020> (2)<W 2020-07-31/03, art. 24, 181; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 2. [1 - Procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren ]1
Art. LNK0135

[1 Het verzoek wordt bij eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de familierechtbank. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd en ondertekend hetzij door de adoptant of de adoptanten, hetzij door hun advocaat.

   Bij het verzoekschrift worden gevoegd :
1° het origineel of een voor eensluidend verklaard afschrift van de stukken vereist voor het onderzoek van het verzoek;
2° het attest waaruit blijkt dat de door de bevoegde gemeenschap georganiseerde voorbereiding werd gevolgd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 18, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. LNK0136

[1 § 1. Om ontvankelijk te zijn, worden bij het verzoekschrift naast het attest bedoeld in artikel 1231-1/2, tweede lid, 2°, volgende stukken of gegevens gevoegd, voor zover ze niet beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister :
1° een afschrift van de akte van geboorte of hiermee gelijkgesteld stuk;
2° een bewijs van de nationaliteit;
3° een verklaring betreffende de plaats van inschrijving in het bevolkings- of, vreemdelingenregister, of bij gebrek hieraan, van de gewone verblijfplaats van de adoptant of van de adoptanten en van de geadopteerde;
4° een uittreksel van de huwelijksakte of een uittreksel van de verklaring van wettelijke samenwoning of nog het bewijs van meer dan drie jaar samenwonen.

§ 2. Bij ontvangst van het verzoekschrift gaat de griffier na of de bij het verzoekschrift ontbrekende documenten of gegevens beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister.

   Indien de akte van geboorte of de huwelijksakte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor de inwerkingtreding van de wet 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, verzoekt hij de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.

§ 3. Als de vermeldingen van het verzoekschrift onvolledig zijn, of bepaalde informatie ontbreekt voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit om de nodige informatie te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen.

   Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 19, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. LNK0137

[1 Binnen dertig dagen na het verzoek bedoeld in artikel 1231-1/2 beveelt de rechtbank ambtshalve, zonder bijeenroeping van de partijen, en bij beschikking, een maatschappelijk onderzoek teneinde inzicht te krijgen in de geschiktheid tot adopteren van de adoptant of de adoptanten. Dat bevel is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Tijdens dit maatschappelijk onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd.

   Het verslag van het maatschappelijk onderzoek wordt neergelegd ter griffie binnen vier maanden te rekenen van de datum van dat bevel. Het wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 20, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. LNK0138

[1 Naast de uitvoering van het maatschappelijk onderzoek bedoeld in artikel 1231-1/4 gaat het openbaar ministerie over tot een moraliteitsonderzoek van de adoptant of adoptanten, in het bijzonder door de raadpleging van hun strafregister. Het openbaar ministerie gaat na of de verzoekers bekwaam zijn om te adopteren en stelt een schriftelijk advies op dat acht dagen voor de zitting wordt neergelegd in het dossier van de rechtspleging. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 21, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. LNK0139

[1 Binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van het verslag van het maatschappelijk onderzoek worden de adoptant of de adoptanten opgeroepen bij gerechtsbrief :
1° om kennis te nemen van het verslag; daartoe beschikken zij over een termijn van vijftien dagen;
2° om persoonlijk te verschijnen voor de rechtbank binnen de maand die volgt op het verstrijken van de in 1° bedoelde termijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 22, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. LNK0140

[1 De familierechtbank spreekt zich daarna uit over de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om tot een adoptie over te gaan.

   Het vonnis wordt met redenen omkleed. In geval van een positief vonnis wordt daarin opgave gedaan van het aantal kinderen dat de adoptant of de adoptanten kunnen adopteren, alsook van de eventuele beperkingen van hun geschiktheid.

   Het vonnis mag slechts in een enkele procedure tot adoptie van een of meer kinderen worden aangewend. De geldigheid van het vonnis verstrijkt vier jaar na de uitspraak. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 23, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. LNK0141

[1 Binnen drie dagen na de datum waarop het vonnis definitief is geworden, bezorgt de griffier een afschrift ervan aan de federale centrale autoriteit. Wanneer de adoptant of de adoptanten krachtens het vonnis geschikt zijn om te adopteren, bezorgt de griffier haar een afschrift van het in artikel 1231-1/5 bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie. De griffier stelt de adoptant of de adoptanten daarvan in kennis.

   De federale centrale autoriteit past de artikelen 346-2/1 en 361-2 van het Burgerlijk Wetboek toe. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 24, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Onderafdeling 3. [1 - Procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren ]1
Art. 1231-1/9

[1 De adoptant of de adoptanten kunnen bij eenzijdig verzoekschrift bij de familierechtbank die het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis heeft uitgesproken om verlenging verzoeken van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren. Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie ten vroegste vijf maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis en ten laatste op de laatste dag van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de adoptant of de adoptanten of door hun advocaat, en het verzoekschrift vermeldt dat de adoptant of de adoptanten een adoptieprocedure wensen verder te zetten.

   De adoptant of de adoptanten bezorgen de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap een afschrift van het verzoekschrift en een attest van gezinssamenstelling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 26, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-1/10

[1 Opdat het verzoek ontvankelijk zou zijn, worden daarbij de in artikel 1231-1/3 bedoelde documenten gevoegd, met uitzondering van het voor eensluidend verklaard afschrift van de geboorteakte of van het daarmee gelijkgesteld stuk.

   Bovendien wordt de tussen de adoptant of de adoptanten en een erkende adoptiedienst ondertekende overeenkomst of het akkoord van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap over het adoptieplan als bijlage bijgevoegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 27, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-1/11

[1 § 1. Na de ontvangst van het verzoekschrift zendt de griffie onverwijld een kopie aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap die alle relevante elementen onderzoekt.

§ 2. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de toestand van de adoptant of de adoptanten geen wijzigingen heeft ondergaan die van aard zijn om de geschiktheid, vastgesteld door het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis, te wijzigen, bezorgt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap binnen een maand aan de griffie een met redenen omkleed attest om de familierechtbank hierover te informeren.

§ 3. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de toestand van de adoptant of de adoptanten wijzigingen heeft ondergaan die van aard zijn om de geschiktheid, vastgesteld door het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis, te wijzigen, informeert de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap de griffie hierover binnen een maand en gaat zij onverwijld over tot een actualisering van het maatschappelijk onderzoek.

   De bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap bezorgt de griffie een actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek opgesteld in het kader van de procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de in paragraaf 1 bedoelde schriftelijke mededeling van de griffie.

   De actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek gebeurt door de diensten die bevoegd zijn voor het opstellen van het verslag van het oorspronkelijk maatschappelijk onderzoek.

   De actualisering bevat een evaluatie van de huidige situatie van de adoptant of de adoptanten en beschrijft de mogelijke elementen die een impact kunnen hebben op de geschiktheid om te adopteren.

§ 4. Indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap de griffie niet binnen de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde termijn van een maand informeert over de toestand van de adoptant of de adoptanten, worden de adoptant of de adoptanten geacht zich in een toestand te bevinden die overeenstemt met de in het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis vastgestelde toestand. De griffie informeert het openbaar ministerie.

   Het openbaar ministerie gaat over tot de actualisering van het moraliteitsonderzoek uitgevoerd in toepassing van artikel 1231-1/5. Hij stelt een schriftelijk advies op dat acht dagen voor de zitting wordt neergelegd in het dossier van de procedure. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 28, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-1/12

[1 In de in artikel 1231-1/11, § 3, bedoelde gevallen, worden de adoptant of de adoptanten opgeroepen bij gerechtsbrief binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van de actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek, teneinde :
1° binnen een termijn van vijftien dagen kennis te nemen van het verslag;
2° persoonlijk te verschijnen voor de familierechtbank binnen de vijftien dagen die volgen op het verstrijken van de termijn bedoeld in de bepaling onder 1°. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 29, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-1/13

[1 De familierechtbank doet uitspraak over de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om over te gaan tot een adoptie :
1° in de gevallen bedoeld in artikel 1231-1/11, § 2, binnen vijftien dagen na ontvangst van het met redenen omklede getuigschrift van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, zonder bijeenroeping van de partijen, behalve indien de rechter beslist hen op te roepen;
2° in de gevallen bedoeld in artikel 1231-1/11, § 3, binnen vijftien dagen na de zitting;
3° in de gevallen bedoeld in artikel 1231-1/11, § 4, binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn van een maand.

   Het vonnis vermeldt in voorkomend geval het aantal kinderen dat de adoptant of de adoptanten kunnen adopteren, alsook de eventuele beperkingen van hun geschiktheid.

   Het vonnis tot verlenging van de geschiktheidstermijn om te adopteren kan enkel dienen voor één procedure tot adoptie van een of meer kinderen.

   De geldigheid van het vonnis verstrijkt twee jaar na het uitspreken ervan. Wanneer op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift echter een kind werd voorgesteld en aanvaard, kan de rechtbank bepalen dat de geldigheid van het vonnis tot verlenging van de geschiktheid wordt behouden tot aan de uitspraak van de adoptie.

   Het vonnis tot verlenging van de geschiktheidstermijn om te adopteren gaat van kracht op de dag dat het voorgaande geschiktheidsvonnis verstrijkt.

   De adoptant of de adoptanten kunnen opeenvolgende verzoekschriften tot verlenging van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren indienen, in het kader van dezelfde adoptieprocedure. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 30, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-1/14

[1 Binnen drie dagen na de datum waarop het vonnis definitief is geworden, bezorgt de griffier een afschrift van het vonnis aan de federale centrale autoriteit. Wanneer het vonnis de termijn van de geschiktheid om te adopteren verlengt, bezorgt de griffier haar ook een kopie van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 1231-1/11, § 4, tweede lid. De griffier stelt de adoptant of de adoptanten daarvan in kennis.

   De federale centrale autoriteit en de centrale autoriteit van de gemeenschap maken toepassing van de artikelen 346-2/1 en 361-2 van het Burgerlijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 31, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - Binnenlandse adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-2

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op adopties die geen interlandelijke overbrenging van een kind met zich meebrengen.

Onderafdeling 1. - Totstandkomen van de adoptie op verzoek van de adoptant of van de adoptanten. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-3

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Het verzoek wordt bij (eenzijdig verzoekschrift ) ingediend bij de [1 familierechtbank ]1. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd en ondertekend hetzij door de adoptant of door de adoptanten, hetzij door hun advocaat. [2 Ingeval de totstandkoming van een vonnis waaruit blijkt dat de verzoekers bekwaam en geschikt zijn om te adopteren, overeenkomstig artikel 346-1/1 van het Burgerlijk Wetboek, noodzakelijk is, wordt het verzoekschrift ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van dit vonnis. ]2 <W 2004-12-27/30, art. 244, 070; Inwerkingtreding : 10-01-2005>

   Het verzoekschrift vermeldt of het een gewone of volle adoptie betreft en de redenen waarom de adoptant of adoptanten voor deze adoptievorm hebben gekozen. Het vermeldt tevens de naam en voornamen die, voorzover toegestaan door de wet, voor de geadopteerde zijn gekozen. Moeten bij het verzoekschrift worden gevoegd :
1° het origineel of een voor eensluidend verklaard afschrift van de stukken vereist voor het onderzoek van het verzoek;
2° het attest waaruit blijkt dat de in artikel 346-2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde voorbereiding werd gevolgd;
[2 3° ingeval de totstandkoming van een vonnis waaruit blijkt dat de verzoekers bekwaam en geschikt zijn om te adopteren, overeenkomstig artikel 346-1/1 van het Burgerlijk Wetboek, noodzakelijk is, een voor eensluidend verklaard afschrift van dit vonnis en de tussen de adoptant of de adoptanten en de erkende adoptiedienst dat hun het kind heeft toevertrouwd ondertekende overeenkomst. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 174, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie ook W 2014-05-08/02, art. 75, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 32, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-4

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 § 1. Om ontvankelijk te zijn worden bij het verzoekschrift volgende stukken of gegevens gevoegd, voor zover ze niet beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister :
1° een afschrift van de akte van geboorte of een hiermee gelijkgesteld stuk;
2° een bewijs van de nationaliteit;
3° een verklaring betreffende de plaats van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister, of bij gebrek hieraan, van de gewone verblijfplaats van de adoptant of van de adoptanten en van de geadopteerde;
4° een uittreksel van de huwelijksakte of een uittreksel van de verklaring van wettelijke samenwoning of nog het bewijs van meer dan drie jaar samenwonen.

§ 2. Bij ontvangst van het verzoekschrift gaat de griffier na of de bij het verzoekschrift ontbrekende documenten of gegevens beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister.

   Indien de akte van geboorte of de huwelijksakte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven vóór de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing verzoekt hij de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.

§ 3. Als de vermeldingen van het verzoekschrift onvolledig zijn, of bepaalde informatie ontbreekt voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit om de nodige informatie te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen.

   Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen.

§ 4. Binnen drie dagen na de ontvangst van het verzoekschrift, geeft de griffier ervan kennis aan de afstammelingen van de geadopteerde. De griffier maakt ook een afschrift van het verzoekschrift over aan de federale centrale autoriteit. De federale centrale autoriteit stelt vervolgens de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 70/1, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1231-5

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De griffier zendt het verzoekschrift binnen acht dagen na ontvangst aan de procureur des Konings, die [2 overgaat tot de uitvoering van een moraliteitsonderzoek van de adoptant of adoptanten, inzonderheid door de raadpleging van hun strafregister, of in de gevallen dat een dergelijke onderzoek reeds werd gevoerd met toepassing van artikel 1231-1/5, tot de bijwerking van dat onderzoek, en ]2 onverwijld alle nuttige inlichtingen inwint omtrent de voorgenomen adoptie. Deze inlichtingen omvatten in het bijzonder :
1° het advies van de moeder en de vader van de geadopteerde, en in voorkomend geval, van zijn voogd, van zijn toeziende voogd of van de vrederechter die de voogdij uitoefent of, indien een van hen een vertegenwoordiger heeft aangewezen met toepassing van artikel 348-9 van het Burgerlijk Wetboek, het advies van deze laatste;
[1 het advies van de vertrouwenspersoon, ingeval de rechtbank krachtens artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bij proces-verbaal heeft vastgesteld dat de beschermde persoon wilsonbekwaam is; ]1
(het advies van de afstammelingen in de eerste graad, die ten minste twaalf jaar oud zijn, van de adoptant of adoptanten en van de geadopteerde; ) <W 2004-12-27/30, art. 245, 070; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
4° het advies van de persoon die het kind heeft opgevangen om het te onderhouden en op te voeden in de plaats van de moeder en de vader;
5° het advies van eenieder van wie de toestemming in de adoptie vereist is en geweigerd heeft die te geven of, indien deze een vertegenwoordiger heeft aangewezen met toepassing van artikel 348-9 van het Burgerlijk Wetboek, het advies van deze laatste.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 172, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2017-07-06/24, art. 34, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-6

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [2 In de gevallen bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, beveelt de familierechtbank een maatschappelijk onderzoek teneinde inlichtingen te bekomen over de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om te adopteren en over het belang van het in de procedure bedoelde kind om te worden geadopteerd. Tijdens dit onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd. Wanneer het echter gaat om een kind bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, 1°, van het Burgerlijk Wetboek, kan de rechter beslissen om geen maatschappelijk onderzoek te bevelen. ]2

   Het staat de rechtbank vrij om, zo zij dit nuttig acht, een maatschappelijk onderzoek te bevelen over de voorgenomen gewone adoptie van een persoon die ouder dan achttien jaar is.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 175, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 35, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-7

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De procureur des Konings zendt het verzoekschrift tot adoptie binnen twee maanden na ontvangst ervan terug aan de griffier, samen met zijn advies en de inlichtingen die hij op grond van artikel 1231-5 heeft ingewonnen.

   Het verslag van het maatschappelijk onderzoek bedoeld in het vorige artikel wordt neergelegd ter griffie binnen [1 vier ]1 maanden na uitspraak van het vonnis waarbij het is bevolen.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 36, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-8

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie [1 van het advies van het openbaar ministerie en de inlichtingen verzameld krachtens artikel 1231-5, en, in voorkomend geval, van het verslag van het maatschappelijk onderzoek ]1 worden de adoptant en de geadopteerde wiens toestemming is vereist, bij gerechtsbrief opgeroepen om ervan kennis te nemen.

   Zij beschikken daartoe over een termijn van vijftien dagen.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 37, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-9

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Tussen de 15e en de 45e dag na de neerlegging ter griffie [2 van het advies van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van het verslag van het maatschappelijk onderzoek ]2, stelt de [1 familierechtbank ]1 de zittingsdag voor de zaak ambtshalve vast.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 176, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 38, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-10

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De [3 familierechtbank ]3 hoort [1 ... ]1 de volgende personen, die door de griffier opgeroepen worden bij gerechtsbrief, of wanneer het personen beneden de zestien jaar betreft, bij gewone brief :
1° de adoptant of de adoptanten;
2° eenieder van wie de toestemming in de adoptie vereist is of, indien hij bij toepassing van artikel 348-9 van het Burgerlijk Wetboek een vertegenwoordiger heeft aangewezen, deze laatste;
3° de geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt wanneer uit een door de [3 familierechtbank ]3 bevolen en door de bevoegde sociale dienst uitgevoerd grondig onderzoek blijkt dat hij in staat is zijn mening over de voorgenomen adoptie te kennen te geven; in het tegenovergestelde geval beschikt het kind over vijftien werkdagen te rekenen vanaf de dag dat het resultaat van het onderzoek hem door de procureur des Konings ter kennis is gebracht, om de jeugdrechtbank schriftelijk te verzoeken hem op te roepen opdat zij zelf over zijn bekwaamheid zou kunnen oordelen; wanneer de [3 familierechtbank ]3 oordeelt dat het kind in staat is zijn mening te kennen te geven, hoort zij het; de beoordeling van de [3 familierechtbank ]3 over de bekwaamheid van het kind is niet voor beroep vatbaar;
[2 3° /1 de persoon die bij proces-verbaal bedoeld in artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wilsonbekwaam werd bevonden, dan wel diens vertrouwenspersoon; ]2
4° eenieder van wie het door de procureur des Konings ingewonnen advies ongunstig is voor de adoptie;
5° eenieder die de rechtbank wenst te horen.

   Indien de personen bedoeld in het eerste lid, 2° en 4° verschijnen kunnen zij bij eenvoudige akte verklaren in het geding te willen tussenkomen.

   In uitzonderlijke omstandigheden kan de rechtbank vrijstelling van persoonlijke verschijning verlenen en toestaan dat betrokkene door een bijzonder gemachtigde, door een advocaat of door een notaris wordt vertegenwoordigd.

   Behalve wanneer artikel 1231-11, tweede en derde lid, wordt toegepast, wordt van deze verhoren een proces-verbaal opgesteld.

(1)<W 2010-06-02/35, art. 4, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010> (2)<W 2013-03-17/14, art. 173, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2013-07-30/23, art. 177, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-11

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Het kind kan tijdens zijn verschijning voor de [1 familierechtbank ]1 ervan afzien te worden gehoord.

   Het kind wordt alleen gehoord, in afwezigheid van wie ook, de griffier en, in voorkomend geval, een deskundige of een tolk uitgezonderd. Met zijn mening wordt behoorlijk rekening gehouden, zijn leeftijd en maturiteit in acht genomen. Het horen geeft hem niet de hoedanigheid van partij in het geding.

   Van het onderhoud wordt een verslag opgesteld dat bij het dossier wordt gevoegd.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 178, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-12

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder van wie overeenkomstig artikel 1231-5 het advies moet worden ingewonnen, kan bij eenvoudige akte verklaren in het geding te willen tussenkomen.

Art. 1231-13

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De rechtbank moet zich ervan vergewissen dat met kennis van zaken is gekozen tussen gewone adoptie en volle adoptie. De rechtbank moet tevens nagaan of is voldaan aan de bij wet gestelde voorwaarden. De rechtbank moet, rekening houdend met alle wettige belangen, oordelen of de adoptie kan worden uitgesproken.

   Behalve indien is gebleken dat het kind sedert meer dan zes maanden wordt opgevoed door de adoptant of door de adoptanten, doet de [1 familierechtbank ]1 uitspraak ten vroegste zes maanden na de neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 179, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-14

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 Wanneer de adoptie betrekking heeft op een minderjarig kind, kunnen de adoptant of de adoptanten vooraleer de adoptie wordt uitgesproken aan de familierechtbank vragen om, ofwel : ]1
1° de gewone adoptie uit te spreken in de plaats van de volle adoptie gevraagd in het verzoekschrift;
2° de volle adoptie uit te spreken in de plaats van de gewone adoptie gevraagd in het verzoekschrift.

   Dit verzoek moet op ernstige redenen gegrond zijn, moet overeenstemmen met het hoger belang van het kind, alsmede met de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen en moet worden gesteund door alle personen die hebben toegestemd in de adoptie waarop het verzoekschrift betrekking heeft. De rechtbank verleent daarvan akte.

   De artikelen 1231-10 tot 1231-12 zijn in dat geval opnieuw van toepassing.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 180, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-15

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Het beschikkend gedeelte van het vonnis inzake adoptie vermeldt inzonderheid :
1° de datum van neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie;
2° de naam en de voornamen van de adoptant of van de adoptanten;
3° of de uitgesproken adoptie een gewone adoptie of een volle adoptie is;
4° de naam en de voornamen die de geadopteerde bij de adoptie droeg en ingeval zij ingevolge de adoptie zijn gewijzigd, de naam en de voornamen die hij voortaan zal dragen;
5° indien nodig, de naam en de voornamen die de afstammelingen van de geadopteerde niettegenstaande de adoptie bewaren.

   Het vonnis wordt bij gerechtsbrief betekend aan de adoptant of aan de adoptanten, aan iedere persoon van wie de toestemming in de adoptie vereist was, alsmede aan het openbaar ministerie.

Art. 1231-16

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De procureur des Konings, de adoptant of de adoptanten die gezamenlijk optreden en de geadopteerde, alsmede de tussenkomende partijen kunnen bij wege van een verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep, beroep instellen binnen een maand te rekenen van de betekening van het vonnis.

   De geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, [1 ... ]1 wordt vertegenwoordigd door een van de personen van wie de toestemming in de adoptie vereist is.

   [1 De geadopteerde die overeenkomstig artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bij proces-verbaal wilsonbekwaam werd bevonden, wordt vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 174, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1231-17

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De procureur des Konings, de adoptant of de adoptanten die gezamenlijk optreden en de geadopteerde, alsook de tussenkomende partijen kunnen zich in cassatie voorzien.

   De geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, [1 ... ]1 wordt vertegenwoordigd door een van de personen van wie de toestemming in de adoptie vereist is.

   [1 De geadopteerde die overeenkomstig artikel 348-1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bij proces-verbaal wilsonbekwaam werd bevonden, wordt vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 175, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1231-18

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Rechterlijke beslissingen gewezen inzake adoptie kunnen niet ten uitvoer worden gelegd indien daartegen beroep of cassatieberoep is ingesteld of zulks nog mogelijk is.

   Ingeval de beslissing betrekking heeft op verscheidene geadopteerden, heeft het beroep of het cassatieberoep ingesteld door een van hen, slechts voor die persoon gevolgen.

Art. 1231-18/1

[1 Wanneer het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, bezorgt de griffier onverwijld een afschrift ervan aan de federale centrale autoriteit.

   De federale centrale autoriteit stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap onverwijld het vonnis dat haar in afschrift is toegezonden door de griffier. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 39, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1231-19

[1 Na het verstrijken van de termijn om beroep of cassatieberoep in te stellen of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij het beroep wordt afgewezen, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van adoptie ten gevolge van de rechterlijke beslissing waarbij de adoptie wordt uitgesproken via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand die overeenkomstig artikel 368-1 van het Burgerlijk Wetboek daartoe bevoegd is maakt onmiddellijk de akte van adoptie op, die wordt verbonden met de akten van de burgerlijke stand van de geadopteerde en van zijn afstammelingen.

   De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 71, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1231-20

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij overlijden van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen na de neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie [1 maar voor de opmaak van de akte van adoptie ten gevolge van het vonnis of van het arrest door de ambtenaar van de burgerlijke stand ]1, kan de procedure op verzoek van de geadopteerde of, in voorkomend geval, van de overlevende adoptant worden voortgezet.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 72, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1231-21

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Derdenverzet is slechts ontvankelijk indien het wordt ingediend binnen een termijn van een jaar te rekenen van [1 de opmaak van de akte van adoptie ]1 bedoeld in artikel 1231-19.

   Het verzoek tot herroeping van het gewijsde is slechts ontvankelijk indien het uitgaat van de adoptant, van de adoptanten, van een van hen of van de geadopteerde ouder dan achttien jaar, en voor zover het wordt betekend binnen drie maanden te rekenen van de dag waarop de verzoeker kennis heeft gekregen van de reden waarop zijn verzoekschrift steunt. Indien de geadopteerde kennis kreeg van deze reden voor zijn meerderjarigheid, gaat de termijn ten aanzien van hem slechts in op de dag waarop hij de leeftijd van achttien jaar bereikt.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 73, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1231-22

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Rechterlijke beslissingen waarbij wordt geweigerd de adoptie uit te spreken, beletten niet dat later nogmaals een nieuw verzoekschrift wordt ingediend, dat gegrond is op handelingen of feiten die na de weigering hebben plaatsgevonden.

   In voorkomend geval moeten de vereiste toestemmingen opnieuw worden ingewonnen.

Art. 1231-23

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De procedure tot omzetting van een gewone adoptie in een volle adoptie wordt beheerst door de bepalingen die van toepassing zijn op de procedure tot totstandkoming van de adoptie.

   [1 In geval van een beslissing tot omzetting van een gewone adoptie in een volle adoptie maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een nieuwe akte van adoptie op, die wordt verbonden met de vorige akte van adoptie alsook met de akten van de burgerlijke stand van de geadopteerde en van zijn afstammelingen. ]1

(1)<W 2020-07-31/03, art. 25, 181; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Onderafdeling 2. - Totstandkoming van de adoptie op verzoek van het openbaar ministerie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-24

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Indien de procureur des Konings een verzoekschrift indient op grond van de artikelen 347-1, 3°, 347-2, 3° of 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, treedt hij op, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende. De inlichtingen bedoeld in artikel 1231-5, die de procureur des Konings heeft ingewonnen, worden bij het verzoekschrift gevoegd.

   De adoptant of de adoptanten en, naargelang het geval, de personen die ingevolge de artikelen 348-6 of 348-7 van het Burgerlijk Wetboek moeten toestemmen in de adoptie, of deze die met toepassing van artikel 348-11 van hetzelfde Wetboek geweigerd hebben toe te stemmen, worden in het geding geroepen.

Art. 1231-25

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De artikelen 1231-3, [1 tweede lid ]1, 1231-4, 1231-6 tot 1231-23 zijn op deze procedure van toepassing.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 156, 125; Inwerkingtreding : 15-05-2014>
Afdeling 3. - Interlandelijke adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-26

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op interlandelijke adopties in de zin van artikel 360-2 van het Burgerlijk Wetboek.

Onderafdeling 1.
<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-27

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-28

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-29

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-30

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-31

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-32

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-33

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Onderafdeling 1bis.
<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-33/1

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-33/2

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-33/3

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-33/4

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-33/5

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-33/6

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1231-33/7

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Onderafdeling 2. - Procedure houdende vaststelling van de adopteerbaarheid van een kind. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-34

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Het verzoek wordt door het openbaar ministerie ingediend bij de [1 familierechtbank ]1, op verzoek van de federale centrale autoriteit, nadat deze van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, op de hoogte gebracht van een adoptiewens volgens artikel 362-1 van het Burgerlijk Wetboek, gegevens bekomen heeft over een kind, dat in aanmerking komt voor adoptie.

   Het kind wordt vertegenwoordigd door een voogd ad hoc, aangewezen door de rechtbank.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 185, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-35

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Binnen 30 dagen na het verzoek bedoeld in artikel 1231-34, beveelt de rechtbank ambtshalve een maatschappelijk onderzoek dat haar inlichtingen verschaft over de adopteerbaarheid van het kind. Het vonnis waarbij het maatschappelijk onderzoek wordt bevolen is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Tijdens dit maatschappelijk onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd. ) <W 2007-01-31/42, art. 3, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

   Het verslag van het maatschappelijk onderzoek wordt neergelegd ter griffie binnen twee maanden te rekenen van de datum van het vonnis. Het wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie.

Art. 1231-36

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Binnen drie dagen na neerlegging ter griffie van het verslag van het maatschappelijk onderzoek wordt de vertegenwoordiger van het kind opgeroepen bij gerechtsbrief teneinde :
1° kennis te nemen van het verslag; daartoe beschikt hij over een termijn van vijftien dagen;
2° in persoon te verschijnen voor de [1 familierechtbank ]1 binnen de maand die volgt op het verstrijken van de termijn bedoeld in 1°.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 186, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-37

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De rechtbank spreekt zich daarna uit over de adopteerbaarheid van het kind en gaat na of de voorwaarden bedoeld in artikel 362-2 van het Burgerlijk Wetboek vervuld zijn.

   In het vonnis wordt vermeld dat deze controle is verricht.

Art. 1231-38

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer het kind krachtens het vonnis adopteerbaar is, stelt het openbaar ministerie binnen twee maanden te rekenen van de uitspraak, een verslag op zodat de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang over voldoende gegevens beschikt met betrekking tot het kind om haar de mogelijkheid te bieden de persoon of personen aan te wijzen die het kind, rekening houdend met zijn specifieke noden, de meest geschikte omgeving en de beste waarborgen voor een goede integratie kunnen bieden; dit verslag bevat gegevens omtrent de identiteit van het kind, zijn adopteerbaarheid, zijn sociaal milieu, zijn persoonlijke achtergrond en die van zijn familie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, alsmede omtrent zijn bijzondere behoeften.

   Het verslag wordt neergelegd ter griffie.

Art. 1231-39

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Binnen drie dagen na ontvangst van het verslag, bezorgt de griffier een afschrift ervan, alsmede een afschrift van het vonnis aan de federale centrale autoriteit. Hij stelt de vertegenwoordiger van het kind hiervan in kennis. De federale centrale autoriteit past onverwijld artikel 362-3, eerste lid, 2°, van het Burgerlijk Wetboek toe.

Onderafdeling 3. - Totstandkoming van de adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-40

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Behalve andersluidende bepaling in deze onderafdeling, zijn de bepalingen van afdeling 2 van toepassing op de totstandkoming van een interlandelijke adoptie.

Art. 1231-41

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Het (eenzijdig ) verzoekschrift (... ) inzake adoptie wordt bij de [2 familierechtbank ]2 ingediend : <W 2004-12-27/30, art. 245, 070; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
[1 binnen de in de [3 artikelen 1231-1/7 en 1231-1/13 ]3 bedoelde termijnen of binnen vier jaar na afgifte van een attest uitgereikt door de inzake adoptie bevoegde autoriteit van de andere Staat waarin de adoptant zijn gewone verblijfplaats heeft of de adoptanten hun gewone verblijfplaats hebben, waarin bevestigd wordt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan; en ]1
2° binnen zes maanden te rekenen van de aankomst van het kind in België.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 60, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010> (2)<W 2013-07-30/23, art. 187, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 41, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-42

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Tenzij de rechtbank reeds in het bezit is gesteld van deze stukken, vraagt zij onverwijld aan de federale centrale autoriteit om haar toe te zenden :
1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing of van de verklaring bedoeld in artikel 1231-41, 1°;
1°/1 [1 ... ]1
2° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de Belgische rechter of, ingeval het kind zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, van de verklaring waarin de bevoegde autoriteit van deze Staat bevestigt dat het kind adopteerbaar is en vaststelt dat, na de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in de Staat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft behoorlijk te hebben onderzocht, een interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de verslagen bedoeld in de [2 artikelen 361-2/1 ]2, en 361-3, eerste lid, 2°, van het Burgerlijk Wetboek, of in de artikelen 1231-38 van dit Wetboek en 362-3, eerste lid, 1°, van het Burgerlijk Wetboek;
4° een verklaring waarin de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap of, ingeval het kind zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, de bevoegde autoriteit van deze Staat vaststelt en met reden omkleedt waarom de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of aan de adoptanten, aan het hoger belang van het kind en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt.

   Wanneer de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap met toepassing van artikel 361-4, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, stukken heeft aanvaard die zijn gelijkgesteld met de verklaringen bedoeld in het tweede lid, 2° en 4°, van dit artikel, worden deze door de federale centrale autoriteit overgezonden. Wanneer door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap vrijstelling werd verleend van overlegging van deze stukken of van een ervan, bezorgt de centrale federale autoriteit aan de rechter een bewijs van de vrijstelling.

   De stukken bedoeld in het eerste lid, 2°, worden, in het geval bedoeld in artikel 361-5 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen door de documenten bedoeld in 2°, c tot e, van dit artikel. <W 2005-12-06/30, art. 10, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2005>

(1)<W 2009-12-30/14, art. 61, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010> (2)<W 2017-07-06/24, art. 42, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-43

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> In afwijking van artikel 1231-5 worden de adviezen bedoeld in 1° tot 5° van dit artikel niet ingewonnen (indien de artikelen 361-3, 361-5 of 362-2 ) van het Burgerlijk Wetboek zijn nageleefd. <W 2005-12-06/30, art. 11, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2005>

Art. 1231-44

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> In afwijking van artikel 1231-10 worden de personen bedoeld in het eerste lid, 4°, van dit artikel niet opgeroepen (indien de artikelen 361-3, 361-5 of 362-2 ) van het Burgerlijk Wetboek zijn nageleefd. <W 2005-12-06/30, art. 12, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2005>

Art. 1231-45

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Artikel 1231-6 is niet van toepassing.

Afdeling 4. - Herroeping van de gewone adoptie en herziening van de adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-46

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Behalve andersluidende bepaling in deze afdeling worden de vorderingen tot herroeping van een gewone adoptie en die tot herziening van een adoptie ingesteld, behandeld en berecht overeenkomstig de gewone procedure- en bevoegdheidsregels.

Art. 1231-47

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De rechtbank spreekt de herroeping van een gewone adoptie of de herziening van een adoptie uit.

   [1 Lid 2 opgeheven. ]1

(1)<W 2010-06-02/35, art. 5, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>
Art. 1231-48

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De geadopteerde wordt door de griffier in het geding geroepen.

   [1 De geadopteerde die minder dan twaalf jaar oud is, wordt vertegenwoordigd door een voogd ad hoc door de rechtbank op verzoek van de procureur des Konings of van enige andere partij bij de vordering aangesteld. ]1

   Artikel 1231-11 is van toepassing.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 176, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014, remplacé par W 2014-05-12/02, art. 20, 127; Inwerkingtreding : 01-09-2014)>
Art. 1231-49

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De griffier roept daarenboven, naargelang het geval, de volgende personen in het geding :
1° indien het verzoek betrekking heeft op de herroeping van een gewone adoptie :
a de ouders van de, geadopteerde die minder dan achttien jaar oud is ingeval de herroeping wordt gevorderd ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten;
b de adoptant ten aanzien van wie de herroeping niet is gevorderd, wanneer de herroeping slechts wordt gevorderd ten aanzien van een van de adoptanten;
2° indien, het verzoek betrekking heeft op de herziening van een adoptie en de geadopteerde de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt :
a de ouders van de geadopteerde, wanneer de betwiste adoptie een gewone adoptie is;
b in geval van een volle adoptie, de personen die de hoedanigheid van ouder bezaten voordat de betwiste adoptie gevolgen had.

Art. 1231-50

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Het vonnis wordt in openbare terechtzitting uitgesproken. Indien daarbij de gewone adoptie wordt herroepen of de herziening van de adoptie wordt uitgesproken, vermeldt het beschikkend gedeelte van het vonnis de datum van het verzoek, de volledige identiteit van de adoptanten en van de geadopteerden ten aanzien van wie de gewone adoptie is herroepen of de adoptie is herzien, de naam en de voornamen die de persoon die geadopteerd was, zal dragen, alsook die welke zijn afstammelingen, van wie de naam ingevolge de adoptie was gewijzigd, zullen dragen.

Art. 1231-51

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Indien de persoon die geadopteerd was of zijn vertegenwoordiger daarom verzoekt, kan de [1 familierechtbank ]1 beslissen dat die persoon de voornamen of de naam blijft dragen die hem was toegekend in de rechterlijke beslissing waarbij de adoptie is uitgesproken.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 189, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-52

[1 § 1. De artikelen 1231-16 tot 1231-18/1 en 1231-20 tot 1231-21 zijn van toepassing op procedures inzake de herroeping van adoptie.

§ 2. Wanneer een beslissing tot herroeping of herziening in kracht van gewijsde treedt, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van herroeping of de akte van herziening van adoptie, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden, via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De overeenkomstig artikel 368-1 van het Burgerlijk Wetboek bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van herroeping of de akte van herziening van adoptie op, die wordt verbonden met de akte van adoptie.

   De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 75, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 5. - Beroep. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 1231-53

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Hoger beroep tegen elk vonnis alvorens recht te doen en tegen elk eindvonnis gewezen overeenkomstig de [1 afdelingen 1bis, 2, 3 en 4 ]1 van dit hoofdstuk, gebeurt bij verzoekschrift dat ingediend wordt op de griffie van het hof van beroep.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 43, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1231-54

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De beroepstermijn bedraagt één maand, te rekenen van de betekening van het vonnis bij gerechtsbrief.

Art. 1231-55

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 De familiekamer van het hof van beroep ]1 kan het openbaar ministerie verzoeken bijkomende inlichtingen in te winnen en eveneens een nieuw maatschappelijk onderzoek bevelen. Dezelfde termijnen zijn van toepassing als die welke voorzien zijn door de bepalingen betreffende de procedure in eerste aanleg.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 190, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1231-56

<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Indien het om een minderjarige gaat, kunnen ondertussen voorlopige maatregelen worden genomen in het belang van het kind.

Art. 1231-57

[1 De artikelen 1231-1/8, 1231-1/14 en 1231-18/1 zijn van toepassing op de griffie van het hof van beroep. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 44, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IX. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdij over minderjarigen
Art. 1232

<W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek waarbij het aanhangig maken bij de rechter ambtshalve wordt opgelegd of toegestaan en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 1235 worden de aanvragen gegrond op de artikelen 389 tot 420 van het Burgerlijk Wetboek bij verzoekschrift ingediend.

Art. 1233

<W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing, zulks onder voorbehoud van de volgende bepalingen :
1° het verzoekschrift wordt ondertekend door de partij of door de advocaat van de partij;
2° de rechter roept de minderjarige op om hem te horen, zulks indien hij twaalf jaar oud is in procedures die zijn persoon aanbelangen en indien hij vijftien jaar oud is in procedures die betrekking hebben op zijn goederen. Het bepaalde in [2 artikel 1004/1, §§ 5 en 6 ]2, is van overeenkomstige toepassing;
3° indien artikel 394, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt toegepast, vermeldt de beschikking de naam, de voornaam en de woonplaats van de bloedverwanten in de opgaande lijn van de minderjarige, alsook die van zijn meerderjarige broers en zusters en, van de broers en zusters van de ouders van de minderjarige. Zij worden als tussenkomende partijen beschouwd;
4° iedere beslissing wordt na de uitspraak ervan ter kennis gebracht van het openbaar ministerie;
5° een uittreksel uit de beslissing houdende benoeming van de voogd wordt binnen acht dagen te rekenen van de uitspraak [1 ter kennis gebracht van ]1 de burgemeester van de gemeente waar de minderjarige zijn woonplaats heeft.

§ 2. De bepalingen van paragraaf 1, 2° tot 5°, zijn evenwel niet van toepassing bij de benoeming van een voogd ad hoc of van een toeziende voogd ad hoc.

(1)<W 2014-05-05/09, art. 31, 129; Inwerkingtreding : 18-07-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 191, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1234

<W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de akte tot aanwijzing van een testamentaire voogd wordt ontdekt na de benoeming van een andere voogd, roept de vrederechter beide voogden op in raadkamer en doet uitspraak.

Art. 1235

<W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Met het oog op de toepassing van artikel 399 van het Burgerlijk Wetboek zijn bovendien de volgende bepalingen van toepassing :
1° [de voogd van wie de ontwetting wordt gevorderd, wordt ambtshalve of op een met redenen omkleed verzoek van de toeziende voogd of van de procureur des Konings opgeroepen om te verschijnen op de terechtzitting die de vrederechter [1 ... ]1 bepaalt. De voogd wordt bij gerechtsbrief opgeroepen. De toeziende voogd wordt gehoord;] <W 2003-02-13/54, art. 9, 063; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
2° Onverminderd de toepassing van artikel 391 van het Burgerlijk Wetboek gaat de rechter bij de uitspraak houdende de ontzetting, overeenkomstig artikel 401 van hetzelfde Wetboek onmiddellijk over tot de vervanging van de ontzette voogd.

   Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op de procedure tot ontzetting van de toeziende voogd. In dat geval moet de voogd worden gehoord.

(1)<W 2010-06-02/35, art. 6, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>
Art. 1236

<W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Elke beschikking van de vrederechter is vatbaar voor hoger beroep. Een kamer samengesteld uit drie rechters wordt belast met de behandeling van het hoger beroep tegen deze beschikking.

Art. 1236bis

<Ingevoegd bij W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Vorderingen tot vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen worden door de procureur des Konings ingesteld bij de [3 familierechtbank ]3. De procureur des Konings treedt ambtshalve op of op verzoek van iedere belanghebbende persoon.

   (Ingeval aan de ouders of de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel XI, [2 hoofdstuk II/1 ]2, van het Burgerlijk Wetboek een [2 ... ]2 bewindvoerder is toegevoegd, kan de vordering tot vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen ook door de [2 ... ]2 bewindvoerder worden ingesteld. ) <W 2003-02-13/54, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

   Bij het verzoekschrift worden alle nuttige inlichtingen gevoegd, inzonderheid het oordeel van de vader en de moeder, dat van de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad van de minderjarige en dat van zijn meerderjarige broers en zusters.

§ 2. De rechtbank beveelt de verschijning [1 ... ]1 van de personen die zij nodig acht te horen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien een van de personen van wie de procureur des Konings het oordeel heeft moeten inwinnen, betreffende de vooropgestelde maatregel een ongunstig advies heeft uitgebracht, wordt deze eveneens opgeroepen en wanneer hij verschijnt, kan hij door middel van een eenvoudige akte verklaren dat hij in het geding wenst tussen te komen. De griffier zendt de oproepingen aan de betrokkenen toe bij gerechtsbrief.

   Minderjarigen die twaalf jaar oud zijn, worden ook afzonderlijk gehoord.

§ 3. Indien de rechtbank de vordering toewijst, beslist zij of de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen voor de vader, voor de moeder of voor beiden het verlies meebrengt van het recht op het genot bedoeld in artikel 384 van het Burgerlijk Wetboek.

   De griffier geeft kennis aan de territoriaal bevoegde vrederechter een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels van de voogdij.

§ 4. Hoger beroep wordt ingesteld bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het hof van beroep. [1 ... ]1

   De termijn om beroep in te stellen en het beroep tegen het vonnis, alsook de termijn om zich in cassatie te voorzien en het beroep tegen het arrest hebben schorsende kracht.

§ 5. De vordering tot opheffing wordt bij verzoekschrift ingediend door beide ouders samen of door elke ouder afzonderlijk.

   De griffier zendt het verzoekschrift toe aan de procureur des Konings. Deze laatste wint de nodige inlichtingen in, inzonderheid het oordeel van de personen vermeld in paragraaf 1, tweede lid, alsook dat van de voogd en van de toeziende voogd. De procureur des Konings zendt het verzoekschrift samen met de inlichtingen en zijn advies toe aan de rechtbank.

   De rechtbank handelt vervolgens overeenkomstig § 2.

   Indien aan de vordering gevolg wordt gegeven, zendt de griffier een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing toe aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen en neemt de voogdij een einde op de datum van het proces-verbaal bedoeld in artikel 415, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.

(1)<W 2010-06-02/35, art. 7, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010> (2)<W 2013-03-17/14, art. 177, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2013-07-30/23, art. 192, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1237

<W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Voor iedere onder voogdij gestelde minderjarige wordt op de griffie van het vredegerecht een individueel procesdossier aangelegd.

   Daarin worden alle verzoekschriften, beschikkingen en andere akten betreffende de voogdij per datum geklasseerd.

   Indien nodig maakt de griffier de eensluidend verklaarde afschriften van de stukken die in verschillende dossiers moeten worden neergelegd.

HOOFDSTUK IXBIS. <ingevoegd bij W 1987-05-20/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 06-06-1987> Procedure tot verlatenverklaring van een minderjarige of tot vaststelling dat de ouders kennelijk niet naar hun kind hebben omgezien. (opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 09-07-1999>
Art. 1237bis

(opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

HOOFDSTUK X. - [1 Beschermde personen ]1
Afdeling 1. [1 - Procedure van toepassing op de rechterlijke bescherming ]1
Onderafdeling 1. [1 - Indiening van het verzoek ]1
Art. 1238

[1 § 1. De beschermde of te beschermen persoon, elke belanghebbende of de procureur des Konings kan om een rechterlijke beschermingsmaatregel verzoeken op grond van de artikelen 488/1 tot 502 van het Burgerlijk Wetboek of de bepalingen van dit hoofdstuk.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de vrederechter ambtshalve een beschermingsmaatregel nemen:
1° als bij hem een verzoek als bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke is neergelegd en als hem een omstandig verslag als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet wordt toegezonden;
2° als de internering van een persoon werd bevolen;
3° in de andere gevallen waarin uitdrukkelijk is voorzien in de wet, inzonderheid in de gevallen bedoeld in de artikelen 490/1, § 2, en 490/2, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek; of
4° als hij gevat is overeenkomstig paragraaf 1 en zulks nuttig acht, voor zover partijen geen verzoek in die zin hebben neergelegd.

   In het in het eerste lid, 1°, bedoelde geval wordt de beschermingsmaatregel bij afzonderlijke beschikking bevolen.

   Het openbaar ministerie deelt de bevoegde vrederechter onverwijld de beslissing tot internering mee. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 53, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1239

[1 Elk verzoek op grond van de artikelen 488/1 tot 502 van het Burgerlijk Wetboek of de bepalingen van dit hoofdstuk wordt ingediend bij verzoekschrift gericht aan de bevoegde vrederechter.

   De artikelen 1025 tot 1034sexies zijn niet van toepassing. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 54, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1240

[1 § 1. Het verzoekschrift bevat de volgende vermeldingen:
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornamen, de verblijf- of woonplaats van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn rijksregisternummer;
3° de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de beschermde of de te beschermen persoon en, in voorkomend geval, haar rijksregisternummer;
4° in voorkomend geval, de naam, de voornamen, de verblijf- of woonplaats van zijn vader en zijn moeder, zijn meerderjarige kinderen, zijn echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, voor zover de beschermde of de te beschermen persoon met hen samenleeft, of van de persoon met wie de beschermde of de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, of, in voorkomend geval, de benaming en maatschappelijke zetel van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen persoon over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt;
5° de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de beschermde of de te beschermen persoon;
6° het voorwerp en in het kort de gronden van het verzoek;
7° de keuze van registratie van de verzoeker in het centraal register van bescherming van de personen en zo ja, zijn elektronisch adres;
8° de inventaris van de bij het verzoekschrift gevoegde genummerde stukken.

§ 2. Het verzoekschrift bevat bovendien en voor zover mogelijk de volgende vermeldingen:
1° de plaats en de datum van geboorte van de beschermde of de te beschermen persoon;
2° de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;
3° de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad;
4° de naam, de voornaam en de woonplaats van de personen die zouden kunnen fungeren als vertrouwenspersoon;
5° de familiale, morele en materiële leefomstandigheden waarvan de kennis voor de vrederechter nuttig kan zijn bij de aanwijzing van een bewindvoerder;
6° in geval van een verzoek tot plaatsing onder bescherming bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 van het Burgerlijk Wetboek, suggesties betreffende de keuze van de aan te stellen bewindvoerder, de aard en de omvang van diens bevoegdheden;
7° in voorkomend geval, de naam, de voornamen en de verblijf- of woonplaats van de bewindvoerder, de bewindvoerders en de vertrouwenspersoon of lasthebber;
8° het elektronisch adres en het telefoonnummer waarop de betrokken personen kunnen worden bereikt.

§ 3. Als het verzoek onvolledig is, stelt de rechter de verzoeker ervan in kennis dat hij het verzoek binnen acht dagen dient aan te vullen, tenzij die vermeldingen reeds zijn opgenomen in het register bedoeld in artikel 1253/2. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 55, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1241

[1 § 1. Wanneer het verzoek een mogelijke weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon, in de zin van artikel 491, e) van het Burgerlijk Wetboek, wordt een omstandige geneeskundige verklaring, waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld, van ten hoogste vijftien dagen oud, afgeleverd door een erkende arts of een psychiater, bij het verzoekschrift gevoegd, tenzij het verzoek gegrond is op artikel 488/2 van het Burgerlijk Wetboek.

   Die verklaring beschrijft de gezondheidstoestand van voornoemde persoon op grond van de actuele medische gegevens van het patiëntendossier bedoeld in artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt of een recent onderzoek van de persoon.

   Het model bedoeld in het eerste lid vermeldt minstens:
1° of de beschermde of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen en, zo ja, indien zulks gelet op zijn toestand aangewezen is;
2° de gezondheidstoestand van de beschermde of de te beschermen persoon;
3° de weerslag van deze gezondheidstoestand op het behoorlijk beheren van zijn belangen van vermogensrechtelijke of andere aard.

   Wat betreft de belangen van vermogensrechtelijke aard bedoeld in het derde lid, 3°, wordt inzonderheid vermeld of de beschermde of de te beschermen persoon nog bij machte is kennis te nemen van de rekenschap van het beheer;
4° de zorgverlening die een dergelijke gezondheidstoestand normaal met zich meebrengt.

   Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een arts die een bloed- of aanverwant is van de beschermde of te beschermen persoon of van de verzoeker of die op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de beschermde of te beschermen persoon zich bevindt.

   De Koning bepaalt de procedures en de voorwaarden voor de erkenning van de artsen bedoeld in het eerste lid.

§ 2. In geval van nood of absolute onmogelijkheid om de geneeskundige verklaring bij te voegen om redenen die de verzoeker toelicht en voor zover het verzoekschrift voldoende elementen bevat om een beschermingsmaatregel te rechtvaardigen, duidt de rechter een erkende arts of psychiater aan om een advies uit te brengen over de gezondheidstoestand van de beschermde of te beschermen persoon. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 56, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1242

[1 De griffie van het vredegerecht gaat na of in één van de centrale registers hiertoe bijgehouden door de Koninklijke federatie van het Belgisch Notariaat, een lastgevingsovereenkomst als bedoeld in artikel 490 van het Burgerlijk Wetboek, een beslissing om deze overeenkomst te beëindigen of een verklaring houdende keuze van een bewindvoerder en van een vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 496 van het Burgerlijk Wetboek, werd geregistreerd. Hij vraagt, in voorkomend geval, de notaris of de griffier van het vredegerecht waar de lastgevingsovereenkomst werd neergelegd of de akte tot aanwijzing van een bewindvoerder en van een vertrouwenspersoon werd verleden, dit eensluidend verklaard afschrift mee te delen. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 57, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Onderafdeling 2. [1 - Verloop van de gerechtelijke procedure ]1
Art. 1243

[1 In de gevallen waarin de wet de vrederechter toestaat ambtshalve de zaak aanhangig te maken, wordt een proces-verbaal opgesteld. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig dit hoofdstuk. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 59, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1244

[1 § 1. De rechter onderzoekt het verzoek.

§ 2. Hij roept ambtshalve de verzoeker op wanneer deze vraagt gehoord te worden.

   Hij kan geen maatregel bevelen die raakt aan de bekwaamheid van de beschermde persoon of van de te beschermen persoon in de zin van artikel 491, e), van het Burgerlijk Wetboek zonder hem voorafgaandelijk te hebben opgeroepen, tenzij deze in de onmogelijkheid verkeert om zich te verplaatsen.

   Hij kan bovendien de personen bedoeld in het eerste en tweede lid, de lasthebber, de bewindvoerder of bewindvoerders, de vertrouwenspersoon en de personen die zijn vermeld in artikel 1240, § 1, 4°, zelfs ingeval zij niet met de beschermde of de te beschermen persoon samenleven, oproepen telkens hij dit nuttig acht. Deze personen kunnen eveneens vrijwillig ter zitting verschijnen.

   De oproepingen worden ter kennis gebracht door de griffier. Bij de oproepingen worden een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend, een afschrift van de verklaring bedoeld in artikel 496 van het Burgerlijk Wetboek gevoegd.

   De personen die worden opgeroepen en diegenen die overeenkomstig het derde lid vrijwillig zijn verschenen worden aldus partij in het geding, tenzij zij zich er ter zitting tegen verzetten. Zij worden hiervan op de hoogte gebracht in de oproeping of, bij gebrek ervan, ter zitting. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 60, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1244/1

[1 Telkens wanneer de beschermde persoon of te beschermen persoon verschijnt zonder bijstand van een advocaat vraagt de rechter de persoon of hij wenst dat een advocaat wordt aangewezen, hetzij door er zelf een aan te wijzen, hetzij op vraag van de griffier. In dit laatste geval vraagt de griffier de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand om van ambtswege een advocaat aan te wijzen.

   Wanneer hij zulks noodzakelijk acht, kan de rechter ambtshalve de aanwijzing bevelen.

   Ingeval een advocaat moet worden aangewezen, wordt de zaak verdaagd naar een nabije datum. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 61, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1245

[1 § 1. De beschermde of de te beschermen persoon kan, tot op de dag van de zitting en, indien hij dit wenst, vergezeld van de vertrouwenspersoon, verzoeken om afzonderlijk door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, vóór de andere in het geding betrokken partijen.

   De beschermde of de te beschermen persoon wordt op een geschikte plaats gehoord.

   Indien de beschermde persoon of de te beschermen persoon wilsonbekwaam is en de vertrouwenspersoon uiterlijk op de dag van de zitting verzoekt om afzonderlijk in raadkamer te worden gehoord vóór de andere in het geding betrokken partijen willigt de vrederechter dat verzoek in, tenzij hij bij een met redenen omklede beschikking zijn weigering te kennen geeft.

§ 2. Van het verhoor wordt een proces-verbaal opgemaakt dat wordt neergelegd in het administratief dossier bedoeld in artikel 1253. Indien de rechter tijdens het gesprek met de beschermde of de te beschermen persoon van oordeel is dat voornoemde persoon wilsonbekwaam is, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal, met verduidelijking van de redenen hiervoor. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 62, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1246

[1 § 1. De vrederechter wint alle nuttige inlichtingen in.

§ 2. Hij kan een erkende arts of een psychiater aanwijzen die advies uitbrengt over de gezondheidstoestand van de betrokken persoon.

   De Koning bepaalt de procedures en de voorwaarden voor de erkenning van de artsen bedoeld in het eerste lid.

§ 3. Wanneer het verzoek een mogelijke weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon, in de zin van artikel 491, e), van het Burgerlijk Wetboek, wint de vrederechter nuttige inlichtingen in over de familiale, morele en materiële toestand en over de leefomstandigheden van die persoon bij de omgeving van de beschermde of te beschermen persoon of bij enige andere persoon die hem inlichtingen kan verschaffen. De bloedverwanten tot de tweede graad van de beschermde of de te beschermen persoon alsook de personen die belast zijn met zijn dagelijkse zorg of die hem begeleiden, worden als leden uit zijn omgeving beschouwd.

   In de andere gevallen kan facultatief gebruik worden gemaakt van de onderzoeks- en opsporingsmaatregelen bedoeld in het eerste lid.

   In elk geval kan de rechter de in het eerste lid bedoelde inlichtingen bij de procureur des Konings, via de bevoegde sociale dienst, inwinnen.

§ 4. Wanneer daartoe aanleiding bestaat of op verzoek van de beschermde of te beschermen persoon, mag de vrederechter zich begeven naar de verblijfplaats van de beschermde of de te beschermen persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt, in voorkomend geval vergezeld door personen die hijzelf of de betrokken persoon aanwijst. Hij doet zulks ambtshalve wanneer het verzoek een mogelijke weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon en indien laatstgenoemde zich niet kan verplaatsen. Hij stelt een proces-verbaal op van het bezoek. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 63, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1247

[1 De rechter tracht het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen op verzoek van een van hen of zelfs ambtshalve, indien hij zulks mogelijk acht. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 64, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1247/1

[1 De rechter wijst de bewindvoerder aan nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 65, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1248

[1 De rechter stelt de regels vast inzake de kosten en uitgaven. De artikelen 1017 en volgende zijn niet van toepassing.

   De rechter beslist in het licht van de omstandigheden van elke zaak of de kosten van de ambtshalve toegewezen advocaat in de gevallen bedoeld in artikel 1244/1 aan de verzoeker of de beschermde of te beschermen persoon in rekening worden gebracht, tenzij de verzoeker of de beschermde of te beschermen persoon voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 508/13 om te genieten van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de tweedelijns rechtsbijstand. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 66, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1249

[1 De beschikking wordt in raadkamer gegeven.

   Naast de vermeldingen opgesomd in artikel 780 vermeldt de beschikking het rijksregisternummer van de beschermde persoon. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 67, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1249/1

[1 § 1. De beschikkingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande voorziening en zonder borgstelling, tenzij de rechter anders heeft beslist.

§ 2. In afwijking van artikel 1047, eerste lid, kan tegen de beschikking die een weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon, in de zin van artikel 491, e), van het Burgerlijk Wetboek steeds verzet worden gedaan, maar enkel door de beschermde of de te beschermen persoon.

§ 3. Onverminderd artikel 1057 bevat de door de oorspronkelijke verzoekende partij ingestelde akte van hoger beroep de in artikel 1240 bedoelde vermeldingen.

   De artikelen 1249/3 en 1249/4 zijn niet van toepassing in hoger beroep. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 68, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1249/2

[1 § 1. Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier kennis van de beschikkingen aan de partijen en, in voorkomend geval, de bewindvoerders.

   Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, binnen dezelfde termijn aan de beschermde persoon, de vertrouwenspersonen en de advocaten van de partijen meegedeeld.

§ 2. De termijn om de rechtsmiddelen aan te wenden voor de partijen begint te lopen vanaf deze kennisgeving. De griffier brengt de partijen hiervan op de hoogte op het ogenblik van de kennisgeving.

§ 3. Een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte kan worden meegedeeld aan enige andere persoon die een bijzonder belang verantwoordt in verband met de bescherming van de betrokken persoon. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 69, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Onderafdeling 3. [1 - Kennisgevingen, mededelingen en neerleggingen ]1
Art. 1249/5

[1 § 1. Wanneer de kennisgeving niet op elektronische wijze gebeurt en deze wijze niet is opgelegd overeenkomstig deze onderafdeling, geschiedt iedere kennisgeving in het kader van dit hoofdstuk of in het kader van boek I, titel XI, hoofdstukken II en II/1, van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig dit artikel.

§ 2. Alle oproepingen gericht aan de beschermde of de te beschermen persoon, de bewindvoerders of de vertrouwenspersoon worden bij gerechtsbrief ter kennis gebracht door de griffier.

§ 3. De volgende beslissingen worden bij gerechtsbrief ter kennis gebracht door de griffier:
1° de beslissingen met het oog op het mandaat, de uitvoering of de beëindiging ervan, op grond van de artikelen 490/1, §§ 2 en 3, en 490/2, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek;
2° de beslissingen betreffende de aanwijzing van een bewindvoerder, zijn vervanging, het einde van zijn mandaat of de wijziging van zijn opdrachten, op grond van de artikelen 490/1, § 1, vierde lid, 496/2, 496/3, eerste lid, 496/4, 496/7, 497/4 en 499/15 van het Burgerlijk Wetboek;
3° de beslissingen betreffende de homologatie van de aanwijzing van een vertrouwenspersoon, zijn vervanging of het einde van zijn mandaat, op grond van de artikelen 501 en 501/1 van het Burgerlijk Wetboek; en
4° de beslissingen met het oog op de goedkeuring, de wijziging of de beëindiging van een rechterlijke beschermingsmaatregel op grond van de artikelen 490/1, § 2, derde lid, 490/2, § 2, eerste lid, 492/1, 492/4, 493, § 3, 499/4 en 498/1 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 4. Alle andere kennisgevingen geschieden bij gewone brief. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 73, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 2. [1 - Bekendmaking van beschermingsmaatregelen ]1
Art. 1250

[1 Elke beslissing waarbij een beschermingsmaatregel wordt bevolen, beëindigd of gewijzigd, wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door toedoen van de griffier. [2 Hetzelfde geldt voor de erkende of uitvoerbaarverklaarde buitenlandse beschermingsmaatregel die een beschermingsmaatregel beveelt, wijzigt of beëindigt, bedoeld in artikel 3, a) tot d), f) en g) van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, genomen in een Staat die partij is bij het Verdrag, of voor een beschermingsmaatregel die vergelijkbaar is met die opgesomd in dat artikel, genomen in een derde Staat ten aanzien van een meerderjarige, erkend door de vrederechter. ]2

   De bekendmaking geschiedt binnen vijftien dagen na de beslissing die de beschermingsmaatregel beveelt, beëindigt of wijzigt [2 of die een buitenlandse beschermingsmaatregel bedoeld in het eerste lid erkent of uitvoerbaar verklaart ]2; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten is worden aansprakelijk gesteld ten aanzien van de betrokkenen, indien vaststaat dat het verzuim of de vertraging te wijten is aan een collusie. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 76, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (2)<W 2019-03-10/03, art. 8, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1251

[1 Binnen de termijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 1250, tweede lid, brengt de griffier een uittreksel van de beslissing ter kennis van de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester levert een uittreksel uit het bevolkingsregister af, met vermelding van de naam, het adres en de staat van bekwaamheid van een persoon, alsook de identiteit van de bewindvoerder, aan de persoon zelf of enige derde die een belang aantoont. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 77, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1252

<Opgeheven bij W 2018-12-21/09, art. 78, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Afdeling 2/1. [1 - Erkenning en uitvoerbaarverklaring van buitenlandse beschermingsmaatregelen met betrekking tot een meerderjarige en overleg voorafgaand aan de plaatsing van die meerderjarige in België in een instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden. ]1
Onderafdeling 1. [1 - Erkenning en uitvoerbaarverklaring van de buitenlandse beschermingsmaatregelen met betrekking tot een meerderjarige. ]1
Art. 1252/1.

[1 Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 1252/2 tot 1252/6, worden bij de vrederechter ingediend, volgens de procedure bedoeld in de artikelen 1026 tot 1034 :
1° de verzoeken gegrond op de artikelen 23 en 25 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen; of
2° de verzoeken tot erkenning of uitvoerbaarverklaring van de maatregelen die vergelijkbaar zijn met die opgesomd in artikel 3 van dat Verdrag genomen in een derde Staat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 11, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1252/2.

[1 Het verzoekschrift wordt neergelegd via het centraal register van de bescherming van personen bedoeld in artikel 1253/2.

   De stukken gevoegd in bijlage bij de verzoekschriften worden neergelegd ter griffie of neergelegd via het register.

   De kennisgevingen, mededelingen en elke neerlegging ter griffie gebeuren overeenkomstig de artikelen 1249/4 tot 1249/6. De beslissingen met betrekking tot de erkenning of de uitvoerbaarverklaring van de buitenlandse beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 1252/1 worden evenwel ter kennis gebracht bij gerechtsbrief. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 12, 184; Inwerkingtreding : 01-06-2021>
Art. 1252/3.

[1 De partijen worden door de griffier opgeroepen om binnen acht dagen na de inschrijving van het verzoekschrift op de algemene rol, te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt.

   In spoedeisende gevallen kan de rechter evenwel bij een beschikking toestaan om binnen een termijn van drie dagen ter terechtzitting te dagvaarden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 13, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1252/4.

[1 De rechter doet op korte termijn uitspraak na, in voorkomend geval, onderzoek van de inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 14, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1252/5.

[1 Op verzoek van de betrokken persoon, van elke belanghebbende, van de procureur des Konings, of ambtshalve, kan de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek nemen ingeval van een erkenning of uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beslissing bedoeld in artikel 1252/1. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 15, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1252/6.

[1 De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, zulks niettegenstaande hoger beroep en zonder zekerheidsstelling, indien de rechter deze niet heeft bevolen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 16, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2. [1 - Overleg voorafgaand aan de plaatsing in België van een volwassene in een instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden en diens plaatsing naar aanleiding van dat voorafgaande overleg. ]1
Art. 1252/7.

[1 § 1. Wanneer een buitenlandse autoriteit een voorstel van plaatsing van een volwassene overmaakt krachtens artikel 33 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, bevestigt de in artikel 1252/9 bedoelde Centrale Autoriteit hiervan de ontvangst.

   Deze laatste zendt het voorstel van plaatsing in België, het rapport over de betrokkene en de redenen voor de opneming, aan de procureur des Konings van het arrondissement waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats of zijn woonplaats zal hebben.

   De procureur des Konings bevestigt binnen de maand dat het door de buitenlandse Centrale Autoriteit bezorgde dossier volledig is.

   Indien het dossier niet volledig is, vraagt de procureur des Konings, met de medewerking van de Centrale Autoriteit, dat de buitenlandse Centrale Autoriteit het dossier vervolledigt. Zodra het dossier volledig is, bevestigt de procureur des Konings dit aan de Centrale Autoriteit.

§ 2. De procureur des Konings brengt een omstandig en een met redenen omkleed advies uit binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving dat het dossier volledig is aan de buitenlandse Centrale Autoriteit, die eenmaal verlengd kan worden met een termijn van twee maanden. Hij kan zich hierbij verzetten tegen het voorstel van plaatsing. Dit advies houdt in het bijzonder rekening met de belangen van de te plaatsen persoon. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 18, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1252/8.

[1 In geval van erkenning van de buitenlandse beslissing overeenkomstig de artikelen 1252/1 tot 1252/6 geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beslissing tot erkenning en de buitenlandse beslissing over de plaatsing bedoeld in artikel 33 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, aan de directeur van de instelling waartoe de psychiatrische dienst behoort of aan de persoon die de volwassene ten laste neemt, aangewezen door de buitenlandse beslissing. Hij brengt de procureur des Konings onverwijld ervan op de hoogte.

   Onmiddellijk na de kennisgeving treft de directeur van de instelling of de persoon die de volwassene ten laste neemt alle nodige maatregelen voor de organisatie van de plaatsing van de betrokken persoon. De procureur des Konings vergewist zich van de tenuitvoerlegging van die maatregelen. Hij zorgt in het bijzonder ervoor dat de directeur van de instelling of de persoon die de volwassene ten laste neemt, hem onder zijn bewaring heeft, zijn vervoer of zijn overbrenging uitvoert en in voorkomend geval tot zijn opname overgaat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 19, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. [1 - Centrale Autoriteit. ]1
Art. 1252/9.

[1 § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen is de Centrale Autoriteit de Federale Overheidsdienst Justitie.

§ 2. In het kader van de verzoeken bedoeld in de artikelen 29, 30, 32, 34 en 35 van dat Verdrag kan de Centrale Autoriteit het advies vragen van een autoriteit of van een instelling die zij nuttig acht te raadplegen en/of alle inlichtingen of documenten verzamelen die nodig zijn voor de behandeling ervan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 21, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1252/10.

[1 Enkel de Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending van de stukken en vragen aan de bevoegde overheden van de verzoekende Staat of de bevoegde Belgische autoriteiten te waarborgen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-10/03, art. 22, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 3. - [1 Het administratief dossier ]1
Art. 1253

[1 Per beschermde persoon wordt op de griffie van het vredegerecht een administratief dossier gehouden, dat onder meer het volgende bevat :
1° een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing tot toevoeging van een bewindvoerder aan de beschermde persoon [2 , en, in voorkomend geval, van het verzoekschrift dat eraan ten grondslag ligt ]2;
2° het verslag dat het te beheren vermogen en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon beschrijft;
3° de verslagen die jaarlijks en binnen dertig dagen na de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder worden neergelegd;
4° een afschrift van alle eindbeschikkingen die in het kader van het bewind werden uitgesproken, alsook in het kader van de eventuele beroepsprocedures;
5° alle andere documenten, zoals de gevoerde briefwisseling en andere stukken die de griffie ontvangt, voor zover ze overeenkomstig artikel 721 niet dienen gerangschikt te worden in het overeenstemmend dossier van de rechtspleging;
6° een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal waarin de bewindvoerder zijn voorkeur uitdrukt over de aanwijzing van een bewindvoerder zo hij zelf niet meer in staat zou zijn die functie langer uit te oefenen;
[2 het proces-verbaal van verhoor van de beschermde of de te beschermen persoon bedoeld in artikel 1245, § 2; ]2
[2 8° een afschrift van de in artikel 1241, § 1, bedoelde omstandige geneeskundige verklaringen en de in artikel 1246, § 2, eerste lid, bedoelde adviezen over de gezondheidstoestand van de betrokken persoon; ]2
[3 9° een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing tot erkenning of uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 3 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, genomen in een Staat die partij is bij het Verdrag, of tot erkenning of uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beschermingsmaatregel die vergelijkbaar is met die opgesomd in dat artikel, genomen in een derde Staat, ten aanzien van een meerderjarige. ]3

   Bij het administratief dossier wordt een inventaris van de stukken gevoegd, die door de griffier wordt bijgehouden en waarop de datum van de neerlegging, het volgnummer van de inschrijving en de aard van die stukken worden vermeld.

   Na de beëindiging van het bewind wordt het administratief dossier gedurende vijf jaar bewaard [2 in het register ]2 om nadien te worden vernietigd.

   &sp; Indien het bewindsforum verandert [2 , deelt de griffier het administratief dossier mee aan de nieuw bevoegde vrederechter overeenkomstig artikel 628,]2.

   Indien nodig maakt de griffier de eensluidend verklaarde afschriften van de stukken die in verschillende dossiers moeten worden neergelegd. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 199, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 79,b,d-g, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (3)<W 2019-03-10/03, art. 23, 184; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1253/1

[1 § 1. De beschermde persoon, diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder evenals de procureur des Konings hebben tijdens de duur van het bewind het recht inzage te nemen van het dossier bedoeld in artikel 1253 [2 ... ]2.

   Na het overlijden van de beschermde persoon komt dit recht toe aan zijn erfgenamen, de procureur des Konings evenals de notaris belast met de vereffening en verdeling van zijn nalatenschap.

§ 2. Elke andere belanghebbende die inzage wenst in het dossier bedoeld in § 1 kan daartoe [2 ... ]2 een met redenen omkleed verzoek indienen bij de vrederechter.

   De vrederechter weegt de rechten en belangen van de verzoeker bij de uitoefening van het inzagerecht af tegen de rechten en belangen van de beschermde persoon, en in het bijzonder, diens recht op eerbiediging van zijn privéleven. Ingeval de vrederechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij in welke documenten van het dossier de verzoeker inzage krijgt.

§ 3. De in § 1 bedoelde personen hebben tevens recht op een afschrift van het geheel of een gedeelte van het administratief dossier.

   De vrederechter bepaalt in zijn beschikking bedoeld in § 2 of de belanghebbende het recht heeft om een afschrift te verkrijgen.

   De Koning kan het maximumbedrag vaststellen dat gevraagd mag worden per fotokopie of per andere drager van informatie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 200, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 80, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 4. [1 - Het centraal register van de bescherming van de personen ]1
Art. 1253/2

[1 Het centraal register van bescherming van de personen, hierna "register" genoemd, is de geïnformatiseerde gegevensbank voor het beheer, de opvolging en de behandeling van procedures betreffende de beschermde personen.

   Het register verzamelt alle stukken en gegevens met betrekking tot de procedures beoogd in dit hoofdstuk alsook in boek I, titel XI, hoofdstukken II en II/1, van het Burgerlijk Wetboek. Deze stukken en gegevens worden hierna "gegevens van het register" genoemd.

   Het register geldt als authentieke bron voor alle akten en gegevens die erin zijn opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 82, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1253/3

[1 De Federale Overheidsdienst Justitie, hierna "de beheerder" genoemd, staat in voor de inrichting en het operationeel beheer van het register en voorziet in de technische middelen voor de verwerking. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 83, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1253/4

[1 § 1. De magistraten van de rechterlijke orde bedoeld in artikel 58bis, de griffiers en bewindvoerders, in het kader van de vervulling van hun wettelijke opdrachten alsook de beschermde persoon of de te beschermen persoon of, na zijn overlijden, zijn erfgenamen, de vertrouwenspersoon en, in het algemeen, elkeen die partij is in een procedure waarvan de behandeling door het register wordt verzekerd, hun advocaten, de notarissen, de gerechtsdeurwaarders en de beheerder hebben toegang tot de voor hen relevante gegevens van het register, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, na het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

   De Koning kan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, andere categorieën van personen of instellingen de toestemming geven om die gegevens te raadplegen onder de voorwaarden die Hij bepaalt.

§ 2. Het is de beheerder verboden om de gegevens van het register te verstrekken aan andere dan de in paragraaf 1 bedoelde personen.

   Hij die, in welke hoedanigheid ook, deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de gegevens van het register of kennis heeft van die gegevens moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.

   Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 84, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1253/5

[1 De beheerder verstrekt de operationele middelen om te kunnen voldoen aan de verplichtingen bedoeld in artikelen 13 en 14 van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 85, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1253/6

[1 De gegevens van het register worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen van het einde van de beschermingsmaatregelen.

   Na afloop van deze termijn worden de gegevens van het register gewist, onverminderd de Archiefwet van 24 juni 1955 . ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 86, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1253/7

[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de gegevens van en de nadere regels voor de inrichting en werking van het register, alsook de nadere regels voor de toegang tot en de inschrijving in het register en de a posteriori controle van het belang om er toegang toe te hebben. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 87, 174; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
HOOFDSTUK Xbis. - [1 Vorderingen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit familiale betrekkingen ]1
Art. 1253ter

<W 14-7-1976, art. 29> Het verzoekschrift bevat naam, voornaam [1 ... ]1 en woonplaats van de echtgenoten.

   Een schriftelijk verzoek wordt ondertekend door de eiser of zijn advocaat. (De artikelen 1034bis tot 1034sexies zijn van toepassing op het schriftelijk verzoek. ) <W 1992-08-03/31, art. 54, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

(1)<W 2018-12-21/09, art. 131, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1253ter/1

[2 § 1. ]2 [1 In alle zaken die vallen onder de bevoegdheid van de familierechtbank informeert de griffier, zodra een vordering wordt ingesteld, de partijen over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van conflicten, door hen onmiddellijk de tekst toe te zenden van de artikelen 1730 tot 1737, vergezeld van een door de voor Justitie bevoegde minister opgestelde informatiebrochure over de bemiddeling, de lijst van de erkende bemiddelaars die zijn gespecialiseerd in familiezaken en gevestigd zijn in het gerechtelijk arrondissement, alsook de inlichtingen betreffende de informatiesessies, wachtdiensten of andere in het gerechtelijk arrondissement georganiseerde initiatieven die erop gericht zijn de minnelijke oplossing van conflicten te bevorderen. ]1

[2 § 2. In familiezaken hoort de rechter de partijen, tijdens de verschijning van de partijen op de inleidingszitting, over de wijze waarop ze getracht hebben om het geschil op minnelijke wijze op te lossen voor de inleiding van de zaak, en om vast te stellen of een minnelijke oplossing overwogen kan worden.

   Op vraag van de partijen of indien de rechter dit nuttig acht, kan hij de zaak verdagen naar een vaste datum die de termijn van een maand niet mag overschrijden, behoudens akkoord van de partijen volgens de regels bepaald in artikel 730/1. Op vraag van de partijen of indien hij dit nuttig acht, kan hij de zaak ook verwijzen naar de kamer voor minnelijke schikking, overeenkomstig paragraaf 3.

§ 3. In familiezaken, kunnen de zaken met het oog op een verzoening voorgelegd worden aan de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank dan wel van de familiekamers van het hof van beroep. Dat kan ook het geval zijn wanneer de zaak bij een andere familiekamer aanhangig is, op voorwaarde dat de kamer voor minnelijke schikking bij machte is een zitting te houden op een eerdere datum.

   Op verzoek van de partijen of indien hij dit nuttig acht, beveelt de rechter de doorverwijzing van de zaak naar de kamer voor minnelijke schikking van dezelfde rechtbank of van dezelfde familiekamers van het Hof van beroep, middels eenvoudige vermelding op het proces-verbaal van de zitting. Binnen drie dagen na die beslissing zendt de griffier het dossier van de procedure over aan de griffier van de kamer voor minnelijke schikking waarnaar de zaak werd doorverwezen. De griffier van de kamer voor minnelijke schikking roept de partijen bij gerechtsbrief op om te verschijnen op de dag, plaats en uur van de zitting waarop de zaak zal worden opgeroepen.

   Indien geen overeenkomst of slechts een gedeeltelijke overeenkomst wordt getroffen, verwijst de kamer voor minnelijke schikking, volgens dezelfde formaliteiten als bepaald in het tweede lid, het dossier naar de familiekamer waarbij het dossier werd ingeleid.

   De partijen of de magistraat hebben gedurende het gehele geding de mogelijkheid te vragen dat hun zaak naar de kamer voor minnelijke schikking wordt verwezen.

   In elke stand van het geding worden, indien een gehele of gedeeltelijke overeenkomst tot stand komt, de bewoordingen ervan opgetekend in het proces-verbaal waarvan de uitgifte wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging, tenzij de partijen om toepassing van artikel 1043 verzoeken.

   Alles wat er wordt gezegd of geschreven tijdens de zittingen van minnelijke schikking is vertrouwelijk.

   Zowel de partijen als de rechter bij de kamer voor minnelijke schikking kunnen te allen tijde een einde stellen aan de procedure van minnelijke schikking. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 195, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-06-15/03, art. 4, 166; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 1253ter/2

[1 In alle zaken bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, 1° tot 4°, dienen de partijen in persoon te verschijnen op de inleidingszitting.

   In afwijking van het eerste lid dienen de partijen in alle zaken die betrekking hebben op minderjarige kinderen in persoon te verschijnen op de inleidingszitting, de zitting waarop de vragen aangaande de kinderen worden besproken én de pleitzittingen.

   De rechter kan in geval van uitzonderlijke omstandigheden een afwijking toestaan op de persoonlijke verschijning van partijen bedoeld in het eerste en tweede lid.

   Indien de eiser niet in persoon verschijnt, verklaart de rechter naar gelang van de omstandigheden waarover hij oordeelt, de eiser van zijn eis vervallen, of verwijst de zaak naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak op verzoek van een van de partijen opnieuw ter zitting worden gebracht binnen een termijn van vijftien dagen. Indien de verweerder niet in persoon verschijnt, kan de rechter hetzij een vonnis bij verstek uitspreken, hetzij de zaak uitstellen tot een latere rechtsdag. In dat laatste geval wordt een nieuwe gerechtsbrief verstuurd naar de verweerder. Indien de verweerder opnieuw niet verschijnt op die nieuwe zitting, spreekt de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, een vonnis uit dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen.

   In geval van een door een advocaat, een notaris of een erkend bemiddelaar opgesteld akkoord tussen de partijen over alle vorderingen die zijn naar voren gebracht in de akte van rechtsingang wordt de persoonlijke verschijning van de partijen niet vereist en homologeert de rechtbank het akkoord van de partijen, voor zover dit niet kennelijk strijdig is met het belang van het kind. De rechter kan echter steeds de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 196, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1253ter/3

[1 § 1. [2 Indien de partijen in de zaken bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, eerste lid, 1° tot 4°, niet tot een akkoord zijn gekomen, hoort de familierechtbank de partijen betreffende hun geschil. ]2

   Onverminderd artikel 1253ter/2 kan de [2 rechtbank ]2 de partijen in elke stand van het geding gelasten persoonlijk te verschijnen, op verzoek van een van de partijen of van het openbaar ministerie, dan wel als hij het nuttig acht, onder meer teneinde de partijen met elkaar te verzoenen of de relevantie van een akkoord na te gaan. De [2 rechtbank ]2 kan de partijen voorstellen om de mogelijkheid van een minnelijke schikking of bemiddeling te onderzoeken.

   Indien de eiser niet in persoon verschijnt, verklaart de [2 rechtbank ]2 naar gelang van de omstandigheden waarover hij oordeelt, de eiser van zijn eis vervallen, of verwijst de zaak naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak op verzoek van een van de partijen opnieuw ter zitting worden gebracht binnen een termijn van vijftien dagen. Indien de verweerder niet in persoon verschijnt, kan de [2 rechtbank ]2 hetzij een vonnis bij verstek uitspreken, hetzij de zaak uitstellen tot een latere rechtsdag. In dat laatste geval wordt een nieuwe gerechtsbrief verstuurd naar de verweerder. Indien de verweerder opnieuw niet verschijnt op die nieuwe zitting, spreekt de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, een vonnis uit dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen.

§ 2. [2 Mits alle partijen hiermee akkoord gaan, kan de rechtbank de zaak verdagen naar een vaste datum die de [3 termijn bepaald ]3 in artikel 1734 niet mag overschrijden, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden na te gaan of er akkoorden kunnen worden gesloten dan wel de bemiddeling een oplossing zou kunnen bieden aan partijen, of kan zij de zaak, verwijzen naar de kamer van minnelijke schikking, overeenkomstig artikel [4 1253ter/1, § 3, tweede lid ]4. De zaak kan op schriftelijk verzoek van een van de partijen op een vroegere datum worden hervat. ]2

§ 3. Op ieder ogenblik kunnen de partijen de [2 rechtbank ]2 verzoeken hun overeenkomsten met betrekking tot de maatregelen bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2 [2 eerste lid ]2, 1° tot 4°, te homologeren. De [2 rechtbank ]2 kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze kennelijk strijdig is met het belang van de kinderen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 197, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 77, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 80, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2018-06-15/03, art. 5, 166; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 1253ter/4

[1 § 1. Wanneer spoedeisendheid wordt aangevoerd, doet de familierechtbank uitspraak in kort geding.

   Zonder spoedeisendheid en behoudens toepassing van artikel 1043 verwijst de rechter de zaak naar een gewone zitting.

§ 2. Worden geacht spoedeisend te zijn en kunnen worden ingeleid bij tegensprekelijk verzoekschrift, dagvaarding of gezamenlijk verzoekschrift, de zaken met betrekking tot :
1° de afzonderlijke verblijfplaatsen;
2° het ouderlijk gezag;
[4 2/1° de pleegzorg; ]4
[2 de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact met een minderjarig kind; ]2
4° de onderhoudsverplichtingen;
[2 het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht, onder voorbehoud van de toepassing van hoofdstuk XIIbis, boek IV van het vierde deel; ]2
[5 de weigering om het huwelijk te voltrekken als bedoeld in artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek, de weigering om de erkenning te akteren als bedoeld in artikel 330/2 van het Burgerlijk Wetboek en de weigering om melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning ]5 als bedoeld in artikel 1476quater, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
7° de voorlopige maatregelen die bevolen worden op grond van artikel 1253ter/5.

   [3 De zaken worden ingeleid en behandeld zoals in kort geding. ]3

   Zo de zaak bij dagvaarding wordt ingeleid, is de in artikel 1035, tweede lid, bedoelde termijn van toepassing.

   In de andere gevallen heeft de inleidende zitting plaats uiterlijk binnen vijftien dagen na de neerlegging [2 van het verzoekschrift ]2 ter griffie.

   Zo de in het eerste lid bedoelde zaken samen met andere zaken worden ingeleid, kan de familierechtbank beslissen de in dit artikel beschreven procedure toe te passen op die andere vorderingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 198, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 78, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 81, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2017-03-19/08, art. 18, 155; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (5)<W 2020-07-31/03, art. 40, 181; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 1253ter/5

[1 Naast de maatregelen die werden genomen overeenkomstig de [3 artikelen 19, derde lid ]3, en 735, § 2, kan de [2 rechtbank ]2 de volgende voorlopige maatregelen nemen :
1° alle maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, de organisatie van de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact bevelen of aanpassen;
2° de uitkeringen tot levensonderhoud begroten, wijzigen of afschaffen;
3° de afzonderlijke verblijfplaats van de echtgenoten of de wettelijk samenwonenden vaststellen;
4° aan een der echtgenoten verbod opleggen om, voor de tijd die hij bepaalt, eigen of gemeenschappelijke roerende of onroerende goederen, zonder de instemming van de andere echtgenoot te vervreemden, te hypothekeren of te verpanden; hij kan de verplaatsing van de meubelen verbieden of het persoonlijk gebruik ervan aan een van beide echtgenoten toewijzen;
5° de echtgenoot die de roerende goederen onder zich heeft, verplichten zich borg te stellen of voldoende solvabiliteit aan te tonen;
6° gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als hem bij artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek zijn toegekend;
7° de echtelijke verblijfplaats van de echtgenoten vaststellen indien zij het daar niet over eens zijn;
[2 ... ]2.

   Wanneer de vordering werd ingesteld bij verzoekschrift, dan dient de inleidingszitting plaats te vinden binnen vijftien dagen na de datum waarop het verzoekschrift is neergelegd.

   Wat betreft de in het [2 eerste lid ]2, 3°, bedoelde vaststelling van de afzonderlijke verblijfplaats, indien een echtgenoot of een wettelijk samenwonende zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, krijgt de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot van de echtelijke of de gemeenschappelijke verblijfplaats toegewezen, indien hij daarom verzoekt.

   De in het [2 eerste lid ]2, 4°, bedoelde daden van vervreemding zijn alle daden bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 december 1851 van de wet tot herziening van het hypothecair stelsel en in artikel 8 van de wet van 10 februari 1908 betreffende de zee- en binnenvaart.

   [2 In het in het eerste lid, 6°, bedoelde geval kan het vonnis van de familierechtbank worden ingeroepen tegen alle tegenwoordige of toekomstige derdenschuldenaars, nadat het hun, op verzoek van een van de partijen, door de griffier zal zijn betekend. ]2. Wanneer het vonnis ophoudt gevolgen te hebben, krijgen de derden-schuldenaars op dezelfde wijze daarvan bericht ten verzoeke van de meest gerede partij. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 199, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 79, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 82, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1253ter/6

[1 De familierechtbank neemt, indien het verzoek dat haar wordt voorgelegd betrekking heeft op een minderjarige, alle maatregelen en verricht de nodige daden van onderzoek, rekening houdend met het hoger belang van het kind.

   De rechtbank kan onder meer alle maatregelen treffen en het onderzoek doen verrichten dat nodig is om de persoonlijkheid van het kind en het milieu waarin het wordt grootgebracht te kennen teneinde uit te maken wat zijn belang is en welke middelen voor zijn opvoeding of behandeling geschikt zijn.

   Zij kan een maatschappelijk onderzoek doen verrichten, door bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, en het kind aan een medisch-psychologisch onderzoek onderwerpen, indien hij het haar meegedeelde dossier niet voldoende acht.

   Indien de rechtbank een maatschappelijk onderzoek doet verrichten, kan zij, behoudens in spoedeisende gevallen, haar beslissing eerst nemen of wijzigen na kennis te hebben genomen van het advies van de bevoegde sociale dienst, tenzij zij dit advies niet ontvangt binnen de door haar bepaalde termijn, [2 die niet meer dan drie maanden of, als de termijn geheel of gedeeltelijk loopt gedurende de gerechtelijke vakantie, vier maanden mag bedragen ]2.

   Van de informatie wordt in alle gevallen aan de partijen kennis gegeven voor de zitting.

   De rechtbank houdt, in voorkomend geval, rekening met de meningen van de kinderen die werden geuit op de wijze bepaald bij artikel 1004/1. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 200, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 83, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1253ter/7

[1 § 1. In afwijking van de bepalingen van het derde deel, titel III, blijven de zaken die worden geacht spoedeisend te zijn, ingeschreven op de rol van de familierechtbank, ook in geval van een uitspraak in hoger beroep. In geval van nieuwe elementen kan dezelfde zaak opnieuw voor de rechtbank worden gebracht, binnen een termijn van 15 dagen, bij conclusie of bij een schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffie. Deze nieuwe elementen moeten, op straffe van nietigheid, worden aangeduid in de conclusie of in het schriftelijk verzoek.

   Onder "nieuwe elementen" wordt verstaan :
1° over het algemeen, een feit dat niet bekend was bij het eerste verzoek;
2° met betrekking tot een uitkering tot levensonderhoud, nieuwe omstandigheden waarin de partijen of de kinderen verkeren, en die hun situatie ingrijpend kunnen wijzigen;
3° met betrekking tot de organisatie van de verblijfsregeling, het recht op persoonlijk contact en de uitoefening van het ouderlijk gezag, nieuwe omstandigheden die de toestand van de partijen of die van het kind kunnen wijzigen. In dit laatste geval kan de rechtbank dit nieuwe verzoek echter enkel inwilligen indien het belang van het kind zulks rechtvaardigt.

§ 2. Indien er op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de in § 1, eerste lid, geboden mogelijkheid om de zaak opnieuw voor de rechtbank te brengen, kan de rechter in zijn vonnis de bevoegdheid uitoefenen die hem wordt toegekend in [2 artikel 780bis ]2.

§ 3. Artikel 730, § 2, a), is niet toepasselijk op de zaken waarvoor dit artikel bepaalt dat ze voortdurend aanhangig blijven bij de rechtbank. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 201, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)< W 2014-05-08/02, art. 80, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014
Art. 1253ter/8

[1 De zaak wordt bij de familierechtbank aanhangig gemaakt in de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 353-10 en 354-2 van het Burgerlijk Wetboek, en onverminderd de artikelen 145, 478 en 479 van hetzelfde Wetboek en de artikelen 1231-3, 1231-24, 1231-27 en 1231-46, bij een verzoekschrift, ondertekend, al naar het geval, door de minderjarige, de vader, de moeder, de voogd, de toeziende voogd, de curator, het familielid of het lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, of bij dagvaarding, op verzoek van het openbaar ministerie. ]1

   [2 De familierechtbank kan, op verzoek van de meest gerede partij of het openbaar ministerie, uitspraak doen over de maatregelen betreffende het ouderlijk gezag bedoeld in artikel 7 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-30/23, art. 202, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-03-19/08, art. 19, 155; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 1253quater

<W 14-7-1976, art. 29> [2 Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/7, wanneer de vorderingen gegrond zijn op de artikelen 214, 215, 216, 221, 223, 1420, 1421, 1426, 1442, 1463 en [4 1468 ]4 van het Burgerlijk Wetboek : ]2
a [2 de rechtbank doet de partijen oproepen en verwijst de partijen, in voorkomend geval, naar de kamers voor minnelijke schikking overeenkomstig artikel [3 1253ter/1, § 3, tweede lid ]3; ]2
b [2 de griffier geeft aan de beide echtgenoten kennis van de beschikking; ]2
c kan, indien de beschikking bij verstek is gewezen, de partij die niet verschenen is, [1 binnen een maand na de kennisgeving bij gerechtsbrief ]1 verzet doen bij verzoekschrift ingediend ter griffie van de rechtbank;
d is de beschikking vatbaar voor hoger beroep ongeacht het bedrag van de eis : hoger beroep wordt ingesteld [1 binnen een maand na de kennisgeving bij gerechtsbrief ]1;
e kan elk der echtgenoten te allen tijde in dezelfde vorm wijziging of intrekking vorderen van de beschikking of het arrest.

(1)<W 2010-03-19/05, art. 11, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2013-07-30/23, art. 204, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie ook W 2014-05-08/02, art. 81, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-06-15/03, art. 6, 166; Inwerkingtreding : 12-07-2018> (4)<W 2018-07-22/01, art. 53, 171; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1253quinquies

<W 14-7-1976, art. 29> De [1 familierechtbank ]1 bij wie een vordering aanhangig is op grond van de artikelen 220, § 3, 221 en 223 van het Burgerlijk Wetboek, kan aan de echtgenoten en zelfs aan derden bevelen [1 haar ]1 alle inlichtingen en bescheiden te verstrekken, waaruit het bedrag van de inkomsten en schuldvorderingen van de echtgenoten kan blijken; geeft de derde aan de vordering van de [1 rechtbank ]1 binnen de door [1 haar ]1 gestelde termijn geen gevolg of lijken de verstrekte inlichtingen onvolledig of onjuist te zijn, dan kan de [1 rechtbank ]1 bij een met redenen omkleed vonnis de verschijning van de derde bevelen op een dag die hij bepaalt. De griffier roept de derde op bij gerechtsbrief en voegt bij de oproepingsbrief een afschrift van het vonnis.

   De sancties bepaald in artikel 926 kunnen worden toegepast op de derde die niet verschijnt of weigert de gevraagde inlichtingen te verstrekken. In de oproepingsbrief wordt, op straffe van nietigheid, de voorgaande volzin opgenomen, alsook de tekst van artikel 926.

   Wanneer de [1 rechtbank ]1 aan een openbaar bestuur beveelt [1 haar ]1 gegevens te verstrekken over de inkomsten en schuldvorderingen van de echtgenoten, zijn de ambtenaren van het bestuur ontslagen van hun plicht tot geheimhouding.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 204, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1253sexies

<W 14-7-1976, art. 29> § 1. [1 De vordering ]1, gegrond op de artikelen 223 en 1421 van het Burgerlijk Wetboek, om het verbod uit te spreken voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren, bevat de geboorteplaats en geboortedatum van de echtgenoten, de nauwkeurige omschrijving van de aard en de ligging van elk der in het verzoekschrift bedoelde onroerende goederen [3 en, voor de schepen, de in artikel 2.1.27 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vermeldingen ]3 ]1.

   De beschikking waarbij dat verbod wordt uitgesproken, bevat dezelfde gegevens; op verzoek van de echtgenoot die ze verkregen heeft, geeft de griffier aan de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 kennis van een uittreksel daaruit, om te worden ingeschreven op de kant van de laatst overgeschreven titel van verkrijging van de in de beschikking bedoelde onroerende goederen of zeeschepen.

§ 2. In de kennisgeving aan de verweerder van de beschikking, gegrond op artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, houdende verbod om roerende goederen te vervreemden of te verpanden, wordt de tekst van artikel 507 van het Strafwetboek opgenomen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 205, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-07-11/07, art. 48, 168; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (3)<W 2019-05-08/14, art. 56, 182; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 1253septies

<W 14-7-1976, art. 29> [1 De echtgenoot die verzoekt om het vervreemden of hypothekeren van voor hypotheek vatbare goederen te verbieden, kan in spoedeisende gevallen aan de familierechtbank vragen dat zij hem, nog voor zij zich uitspreekt over de waarde van de aanvraag, toelaat zijn verzoek te doen inschrijven op de kant van de laatst overgeschreven titel van verkrijging van de in de akte van rechtsingang bedoelde goederen. De griffier geeft aan de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 kennis van een uittreksel uit de beslissing ]1.

   Evenzo kan de echtgenoot die verzoekt om het vervreemden of in pand geven van goederen of schuldvorderingen te verbieden, machtiging vragen om verzet te doen in handen van de andere echtgenoot of van een derde; dat verzet, gedaan bij deurwaardersexploot, geldt als verbod om te vervreemden, te verpanden of te verplaatsen tot aan de uitspraak van de beschikking over de waarde van het verzoekschrift.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 206, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-07-11/07, art. 49, 168; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1253octies

<W 14-7-1976, art. 29> De inschrijvingen in het register van de [1 hypothecaire openbaarmaking ]1 gedaan ter uitvoering van het voorgaande artikel hebben gevolg gedurende zes maanden, tenzij de beschikking anders bepaalt.

   Zij houden in hun geheel of ten dele op gevolg te hebben na een beschikking of een arrest van wijziging; zij kunnen doorgehaald worden met toestemming van de echtgenoot of van zijn rechtverkrijgenden of krachtens rechterlijke beslissing overeenkomstig de artikelen 92 tot 95 van de hypotheekwet van 16 december 1851.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 50, 168; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
HOOFDSTUK XI. - Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen.
Eerste afdeling. - (De echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting ). <W 2007-04-27/00, art. 21, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art. 1254

<W 2007-04-27/00, art. 22, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1 De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld bij een verzoekschrift ondertekend door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of een notaris.

   De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek kan worden ingesteld bij verzoekschrift.

   Het bepaalde in de artikelen 1034bis tot 1034sexies is van toepassing op het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoekschrift. ]1

   Naast de gewoonlijke vermeldingen waaronder de identiteit van de betrokken partijen bevat de gedinginleidende akte in voorkomend geval de vermelding van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd, van elk kind van elk van de echtgenoten waarvan de afstamming is vastgesteld, evenals van elk kind dat ze samen opvoeden.

   De gedinginleidende akte bevat, in voorkomend geval, een gedetailleerde beschrijving van de feiten en, in de mate van het mogelijke, alle verzoeken met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding, onverminderd § 5.

   De gedinginleidende akte kan ook de eventuele vorderingen bevatten inzake de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen, van zowel de partijen als de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd. [2 ... ]2.

   [4 ... ]4

[4 § 2. Voor zover de documenten of gegevens niet beschikbaar zijn in de DABS, in het bevolkings- of vreemdelingenregister of in het centraal register van huwelijksovereenkomsten, voegt de verzoekende partij bij de gedinginleidende akte, voor ieder van de echtgenoten en de eventuele kinderen, hiervoor opgesomd, de volgende documenten toe :
1° een bewijs van identiteit;
2° een bewijs van nationaliteit;
3° een bewijs van de actuele verblijfplaats indien deze afwijkt van de verblijfplaats in het bevolkings-, of vreemdelingenregister, evenals, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden;
4° uittreksels van de akten van geboorte van de hierboven vermelde kinderen;
5° een uittreksel van de laatste akte van huwelijk;
6° een afschrift van de laatste huwelijksovereenkomst.

   Bij ontvangst van de gedinginleidende akte gaat de griffier voor ieder van de echtgenoten en de eventuele kinderen na of zij ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister en of de bij de geding-inleidende akte ontbrekende documenten of gegevens beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister.

   Indien de akte van geboorte of de huwelijksakte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, verzoekt hij de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of ingeschreven tot opname van de akte in de DABS. Indien de huwelijksakte in het buitenland werd opgemaakt, verzoekt hij de verzoekende partij om een akte van huwelijk te laten opmaken op basis van de buitenlandse akte naar analogie met afdeling 15 van boek I, titel II, hoofdstuk 2, van het Burgerlijk Wetboek door de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   Indien de voorgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de griffie om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 3. Als de vermeldingen van de gedinginleidende akte onvolledig zijn, of bepaalde informatie ontbreekt voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit om de nodige informatie te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen.

   Indien de rechter zich niet voldoende ingelicht acht door de uittreksels van de akten van de burgerlijke stand, kan hij steeds een afschrift van deze akten opvragen.

   Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen. ]4

§ 4/1. [2 ... ]2.

§ 5. Tot aan de sluiting van de debatten kunnen de partijen of een van de partijen de zaak of het voorwerp van de vordering uitbreiden of wijzigen, tegenvorderingen of aanvullende vorderingen inleiden, en dit aan de hand van op tegenspraak genomen conclusies of door conclusies die aan de andere echtgenoot worden [3 betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot of toegezonden bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ]3.

(1)<W 2010-06-02/23, art. 3, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2013-07-30/23, art. 207, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 152, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (4)<W 2018-06-18/03, art. 76, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1255

<W 2007-04-27/00, art. 23, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1 Indien de echtscheiding gezamenlijk wordt gevorderd op grond van artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn. ]1

   Als de partijen niet langer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden, of drie maanden na de eerste [2 zitting ]2. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien de partijen hun wil hiertoe bevestigen.

   Wanneer de rechter de echtscheiding uitspreekt, homologeert hij desgevallend de tussen de partijen gesloten akkoorden.

§ 2. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten met toepassing van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan één jaar feitelijk gescheiden zijn.

   Als de partijen niet langer dan een jaar feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van een jaar, of een jaar na de eerste zitting. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien een van de partijen erom verzoekt.

§ 3. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten en de andere echtgenoot in de loop van de procedure zich met die vordering akkoord verklaart, wordt de echtscheiding uitgesproken, mits het respecteren van de in § 1 bedoelde termijnen.

§ 4. De feitelijke scheiding van de echtgenoten kan aangetoond worden door alle wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, en onder andere door voorlegging van een getuigschrift van woonplaats waaruit inschrijvingen op verschillende adressen blijken.

§ 5. Indien de echtscheiding door een van de partijen gevorderd wordt met toepassing van artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewijs van de onherstelbare ontwrichting geleverd is, kan de rechter de echtscheiding dadelijk uitspreken.

§ 6. [2 De rechter kan de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen op verzoek van één van de partijen of van het openbaar ministerie, of wanneer hij dit nuttig acht met het oog op het verzoenen van de partijen, of teneinde de mogelijkheden van een akkoord na te gaan met betrekking tot de persoon, de onderhoudsgelden en de goederen van de kinderen.

   Onverminderd de toepassing van artikel 1734 brengt de rechtbank de partijen in kennis van de mogelijkheid hun geschil op te lossen via verzoening, bemiddeling dan wel elke andere vorm van minnelijke oplossing van conflicten. Als hij vaststelt dat toenadering mogelijk is, kan hij de schorsing van de procedure gelasten, om de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.

   Op verzoek van de partijen, of als de rechter het opportuun acht, wordt het dossier dan naar de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank verwezen, op grond van de artikelen 661 en volgende. ]2

§ 7. [3 Als een echtgenoot zich in een toestand als bedoeld in artikel 488/1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bevindt, wordt hij als verweerder vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder of, bij gebreke, door een beheerder ad hoc die vooraf door de familierechtbank aangewezen wordt op verzoek van de eisende partij. ]3}

(1)<W 2010-06-02/23, art. 4, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2013-07-30/23, art. 208, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2014-05-08/02, art. 82, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1256

<Hersteld bij W 2007-04-27/00, art. 24, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Op ieder ogenblik kunnen de partijen de rechter verzoeken hun overeenkomsten te homologeren over de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de echtgenoten of van hun kinderen.

   Hij kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze duidelijk in strijd is met het belang van de kinderen.

   [1 Bij gebrek aan een overeenkomst of in geval van een gedeeltelijke overeenkomst, verwijst de rechter de zaak op verzoek van één van de partijen naar de eerste nuttige zitting in het kader van de zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of van de zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4. Artikel 803 is van toepassing. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 209, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie ook W 2014-05-08/02, art. 83, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1257

<Opgeheven bij W 2010-06-02/23, art. 5, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1258

[1 Behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten in gelijke delen over de partijen verdeeld ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.

   Behoudens andersluidende overeenkomst draagt elke partij de eigen kosten ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 1 of § 3, van het Burgerlijk Wetboek. De rechter kan er evenwel anders over beslissen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak. ]1

(1)<W 2009-11-17/03, art. 2, 107; Inwerkingtreding : 01-02-2010>
Art. 1259

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 27, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1260

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1260bis

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1261

(... ) <W 1994-06-30/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

   Wanneer de partijen of een van hen een woonplaats heeft gekozen, worden de betekeningen aan die woonplaats gedaan.

   (lid 2 opgeheven ) <W 2007-04-26/71, art. 29, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 1262

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1263

[1 Wanneer de wet de persoonlijke verschijning van de partijen eist of de rechtbank deze heeft gelast, kan naar gelang van de omstandigheden die de rechter beoordeelt, de echtgenoot die niet verschijnt, van zijn rechtsvordering vervallen worden verklaard of kan de zaak worden verwezen naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak opnieuw op de terechtzitting komen binnen een termijn van vijftien dagen op verzoek van een van de partijen. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 210, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1264

<L 1994-06-30/33, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> Partijen verschijnen persoonlijk op het getuigenverhoor, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaat. Ze kunnen zich eveneens door hem laten vertegenwoordigen.

Art. 1265

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1266

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1267

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 27, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1268

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 27, 3°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1269

Het beschikkend gedeelte van de vonnissen of arresten waarbij echtscheiding wordt uitgesproken, vermeldt de volledige identiteit van de partijen alsmede de plaats en de datum van de voltrekking van hun huwelijk. <W 1-7-1974, art. 10> <W 1994-06-30/33, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

   (Tweede lid opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 27, 4°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1270

Weergave van de debatten door middel van de pers is verboden op straffe van geldboete van honderd frank tot tweeduizend frank en van gevangenis van acht dagen tot zes maanden of van een van die straffen alleen.

   Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn toepasselijk op dit misdrijf.rechtsmiddelen, met uitsluiting van bekentenis en eed.

Art. 1270bis

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 27, 5°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1271

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1272

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1273

(opgeheven ) <W 1990-05-03/34, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 1990-07-03>

Art. 1274

[1 De termijn om zich in cassatie te voorzien en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging. ]1

(1)<W 2010-06-02/23, art. 6, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>
Art. 1275

[1 § 1. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt onmiddellijk in afschrift medegedeeld aan de griffier.

§ 2. Wanneer het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.

   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de huwelijksakte.

   Indien de huwelijksakte niet beschikbaar is in de DABS, maakt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van echtscheiding op. ]1

&p;(1)<W 2018-06-18/03, art. 77, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1276

<W 1994-06-30/33, art. 17, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> Ten aanzien van vonnissen gaat de termijn bedoeld in artikel 1275, § 2, eerste lid, eerst in na het verstrijken van de termijn van hoger beroep wanneer het vonnis op tegenspraak is gewezen; en na het verstrijken van de termijn van verzet wanneer het vonnis bij verstek is gewezen ten aanzien van arresten gaat die termijn eerst in na het verstrijken van de termijn van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt verworpen.

   [1 De termijn van hoger beroep, verzet en voorziening in cassatie, begint te lopen vanaf de betekening van het vonnis of arrest. ]1

(1)<W 2010-06-02/23, art. 8, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>
Art. 1277

(opgeheven ) <W 1994-06-30/33, art. 18, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1278

[1 Het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van de echtgenoten gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, en heeft ten aanzien van derden gevolg vanaf de melding van dit vonnis of arrest op de huwelijksakte of vanaf de opmaak van de akte van echtscheiding.

   Ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, werkt het terug tot op de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste vordering is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.

   Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de melding op de huwelijksakte of de opmaak van de akte van echtscheiding, maar nadat het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van de melding op de huwelijksakte of van de opmaak van de akte van echtscheiding.

   De familierechtbank kan, op vordering van één van de echtgenoten, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden. De partijen kunnen dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening van de gemeenschap. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 78, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1279

(opgeheven ) <W 1995-04-13/37, art. 16, 031; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

Art. 1280

[1 Wanneer de familierechtbank uitspraak doet over zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4, neemt zij, op verzoek van de partijen of van één van hen, of van de procureur des Konings, kennis van de voorlopige maatregelen volgens het bepaalde in de [2 artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 ]2.

   De artikelen 1253sexies, § 1, 1253septies, eerste lid, en 1253octies zijn van toepassing wanneer verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren. Artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 213, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 84, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1281

<Opgeheven bij W 2010-06-02/23, art. 9, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1282

<W 1994-06-30/33, art. 23, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> De eiser of de verweerder in het geding tot echtscheiding kan, te rekenen van de datum waarop de vordering wordt ingeleid, in iedere stand van het geding, tot bewaring van zijn rechten vorderen dat alle roerende goederen van elke echtgenoot worden verzegeld. Ontzegeling geschiedt niet dan onder boedelbeschrijving en onder verplichting voor de partijen om de voorwerpen in de inventaris beschreven weer op te leveren of als gerechtelijk bewaarder voor de waarde daarvan in te staan. <W 1997-05-20/47, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> <W 2007-04-27/00, art. 30, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

   (In ieder geval hebben de partijen de mogelijkheid om een inventaris te laten opstellen overeenkomstig hoofdstuk II van boek IV. ) <W 2007-04-27/00, art. 30, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1283

<W 1994-06-30/33, art. 24, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> Iedere verbintenis ten laste van het gemeenschappelijk vermogen door één van de echtgenoten aangegaan na het instellen van de vordering tot echtscheiding, wordt nietig verklaard indien bewezen wordt dat zij aangegaan is met bedrieglijke benadeling van de rechten van de andere echtgenoot (onverminderd de rechten van de te goeder trouw zijnde derden ). <W 1997-05-20/47, art. 10, 1°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

   (Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde. ) <W 1997-05-20/47, art. 10, 2°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

Art. 1284

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 31, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1285

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 31, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1286

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 31, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1286bis

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 31, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Afdeling II. _ Echtscheiding door onderlinge toestemming.
Art. 1287

(De echtgenoten die besloten hebben tot echtscheiding door onderlinge toestemming over te gaan, moeten hun wederzijdse rechten [1 waaromtrent zij vrijelijk een vergelijk kunnen treffen ]1, vooraf regelen.

   Zij kunnen vooraf een boedelbeschrijving doen opmaken overeenkomstig Hoofdstuk II - Boedelbeschrijving van Boek IV.

   In dezelfde akte moeten zij vaststellen wat zij zijn overeengekomen met betrekking tot de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 745bis [3 , 858bis, §§ 3 en 5, ]3 en 915bis van het Burgerlijk Wetboek, voor het geval één van hen zou overlijden [1 voordat het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan ]1. <W 1994-06-30/33, art. 26, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

   (Vierde lid opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 31, 3°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

   (Een letterlijk uittreksel van de akte, waaruit het bestaan van die overeenkomsten blijkt, moet, voor zover zij betrekking heeft op onroerende goederen, overgeschreven worden op het [2 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 van het rechtsgebied, waarbinnen de goederen gelegen zijn, op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 2 van de hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1913 ). <W 1-7-1972, art. 1>

(1)<W 2018-05-25/02, art. 47, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018> (2)<W 2018-07-11/07, art. 51, 168; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (3)<W 2018-07-22/01, art. 54, 171; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1288

<W 1-7-1972, art. 2> Zij zijn (... ) ertoe gehouden hun overeenkomst omtrent de volgende punten bij geschrift vast te leggen: <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>
[3 ... ]3
(het gezag over de persoon en het beheer van de goederen van de kinderen en het recht op persoonlijk contact zoals bedoeld [2 in artikel 374, § 1, vierde lid ]2, van het Burgerlijk Wetboek ) wat betreft (de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd ), zowel [3 tijdens de procedure ]3 als na de echtscheiding; <W 1995-04-13/37, art. 17, 031; Inwerkingtreding : 03-06-1995> <W 2007-04-27/00, art. 32, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(de bijdrage van elk van beide echtgenoten in het levensonderhoud, de opvoeding en de passende opleiding van voornoemde kinderen, onverminderd de rechten hen door Hoofdstuk V van Titel V van Boek I van het Burgerlijk Wetboek toegekend; ) <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>
(het bedrag van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere, [3 tijdens de procedure ]3 en na de echtscheiding, de formule voor de eventuele aanpassing van die uitkering aan de kosten van levensonderhoud, de omstandigheden waaronder dit bedrag na de echtscheiding kan worden herzien en de nadere bepalingen ter zake [3 , dan wel het feit dat men van die uitkering afstand doet ]3. ) <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

   Wanneer nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen, kunnen de beschikkingen bedoeld in het 2° en het 3° van het voorgaande lid na de echtscheiding worden herzien door de bevoegde rechter. <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> <W 1997-05-20/47, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

   [1 Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de bevoegde rechter, op vordering van een van de partijen, de in de bepaling onder 4° van het eerste lid bedoelde uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast. ]1

   [4 Bij overeenkomsten als bedoeld in artikel 1288, eerste lid, 2° of 3°, blijft de zaak op de rol ingeschreven na de uitspraak van de echtscheiding. In geval van nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen als bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen die partijen binnen vijftien dagen de zaak opnieuw voor de rechtbank brengen die de echtscheiding heeft uitgesproken, zulks bij schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffie. Die omstandigheden staan op straffe van nietigheid omschreven in de conclusies of in het schriftelijk verzoek. ]4

(1)<W 2010-06-02/23, art. 7, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2013-07-30/23, art. 213bis, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie ook W 2014-05-08/02, art. 85, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-05-25/02, art. 48, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018> (4)<W 2018-06-18/03, art. 79, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1288bis

<ingevoegd bij W 1994-06-30/33, art. 28, Inwerkingtreding : 01-10-1994> [1 § 1. ]1 De vordering wordt ingeleid bij [3 gezamenlijk ]3 verzoekschrift.

   Het wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg [2 ... ]2.

   Naast de andere verplichte vermeldingen (verwijst het verzoekschrift op straffe van nietigheid naar de als bijlage opgenomen overeenkomsten ) die worden vereist door de artikelen 1287 en 1288. <W 1997-05-20/47, art. 12, 1°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

   Als bijlagen bij het verzoekschrift worden neergelegd :
1° de overeenkomsten opgesteld met toepassing van de artikelen 1287 en 1288;
2° in voorkomend geval, de boedelbeschrijving die in artikel 1287, tweede lid, wordt bedoeld.
[3 ... ]3
[3 ... ]3
[3 ... ]3

   [3 Van het verzoekschrift en de bijlagen worden een origineel en een afschrift neergelegd. ]3

   Het origineel van het verzoekschrift wordt door beide echtgenoten of door ten minste een advocaat of notaris ondertekend.

[3 § 2. Voor zover de documenten of gegevens niet beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt de verzoekende partij bij de gedinginleidende akte, voor ieder van de echtgenoten en de kinderen bedoeld in artikel 1288, eerste lid, 2°, hiervoor opgesomd, volgende documenten toe :
1° een bewijs van identiteit;
2° een bewijs van nationaliteit;
3° een bewijs van de actuele verblijfplaats indien deze afwijkt van de verblijfplaats in het bevolkings- of vreemdelingenregister, evenals, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden;
4° uittreksels van de akten van geboorte van de kinderen bedoeld in artikel 1288, eerste lid, 2° ;
5° een uittreksel van de laatste akte van huwelijk.

   Bij ontvangst van de gedinginleidende akte gaat de griffier voor ieder van de echtgenoten en de eventuele kinderen na of zij ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister en of de bij de geding-inleidende akte ontbrekende documenten of gegevens beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister.

   Indien de akte van geboorte of de huwelijksakte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, verzoekt de griffier de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of ingeschreven tot opname van de akte in de DABS Indien de huwelijksakte in het buitenland werd opgemaakt, verzoekt hij de verzoekende partij om een akte van huwelijk te laten opmaken op basis van de buitenlandse akte naar analogie met afdeling 15 van boek I, titel II, hoofdstuk 2, van het Burgerlijk Wetboek door de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   Indien de voorgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de griffie om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 3. Als de vermeldingen van het verzoekschrift onvolledig zijn, of indien bepaalde informatie ontbreekt voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit om de nodige informatie te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen.

   Indien de rechter zich niet voldoende ingelicht acht door de uittreksels van de akten van de burgerlijke stand, kan hij steeds een afschrift van deze akten opvragen.

   Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen. ]3

(1)<W 2013-01-14/16, art. 77, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2018-05-25/02, art. 49, 165; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (3)<W 2018-06-18/03, art. 80, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1288ter

<ingevoegd bij W 1994-06-30/33, art. 29, Inwerkingtreding : 01-10-1994> Binnen acht dagen te rekenen van de neerlegging, zendt de griffie aan de procureur des Konings twee afschriften van het verzoekschrift en de bijlagen.

Art. 1289

[1 § 1. Wanneer de in paragraaf 2 bepaalde persoonlijke verschijning niet wordt bevolen, verloopt de procedure schriftelijk.

§ 2. De familierechtbank kan steeds de persoonlijke verschijning van de echtgenoten bevelen, hetzij op vraag van de procureur des Konings of van een van de partijen, hetzij ambtshalve. In dit geval, worden de echtgenoten geacht binnen een maand te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift gezamenlijk en persoonlijk te verschijnen voor de familierechtbank. Ze geven de rechtbank hun wil te kennen.

   De rechtbank kan in uitzonderlijke omstandigheden een of beide echtgenoten machtigen zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat of door een notaris.

§ 3. Ingeval de partijen of één van hen niet in persoon of bij wege van hun vertegenwoordiger indien toepassing gemaakt is van paragraaf 2, tweede lid, op de door de familierechtbank vastgestelde dag verschijnen, verwijst de rechtbank de zaak naar de algemene rol.

§ 4. Wanneer de procedure uitsluitend schriftelijk verloopt, gaat de termijn voor de uitspraak van het vonnis bedoeld in artikel 770, § 1, in:
- op de dag dat de procureur des Konings zijn advies indient, of,
- op de dag dat hij meedeelt dat hij geen advies zal verlenen, of,
- bij het verstrijken van de gestelde termijn waarbinnen het advies moet worden ingediend. ]1

(1)<W 2018-05-25/02, art. 50, 165; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1289bis

<Opgeheven bij W 2013-07-30/23, art. 215, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 1289ter

<ingevoegd bij W 1994-06-30/33, art. 32, Inwerkingtreding : 01-10-1994> De procureur des Konings [3 kan, binnen dertig dagen te rekenen van de inschrijving van de zaak op de rol, schriftelijk advies neerleggen ter griffie ]3 over de vormvereisten, de toelaatbaarheid van de echtscheiding en over de inhoud van de overeenkomsten tussen de echtgenoten met betrekking tot hun minderjarige kinderen.

   [3 In geval van toepassing van artikel 1289, §§ 2 en 3, wordt het advies, wanneer het binnen de gestelde termijnen wordt uitgebracht, ter griffie neergelegd ten laatste op de dag vóór de verschijning van de echtgenoten, tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting van de verschijning van de echtgenoten schriftelijk of mondeling wordt uitgebracht. In dit geval wordt dit op het zittingsblad vermeld. ]3

   Kan het advies niet tijdig worden uitgebracht, dan wordt de [2 familierechtbank ]2 daarvan ten laatste op de dag vóór de zitting verwittigd en wordt de oorzaak van de vertraging op (het [1 zittingsblad ]1 ) vermeld. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

   [3 De procureur des Konings verwittigt de rechtbank dat hij geen advies zal uitbrengen.

   Wanneer het schriftelijk advies niet wordt uitgebracht binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt het geacht gunstig te zijn. ]3

(1)<W 2014-04-25/23, art. 30, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2013-07-30/23, art. 216, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-05-25/02, art. 51, 165; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1290

[2 In het in artikel 1289, § 2, bedoelde geval houdt de rechter ]2 aan beide echtgenoten samen en aan ieder van hen in het bijzonder, (... ) zodanige bedenkingen en vermaningen voor als hij gepast oordeelt hij brengt hun alle gevolgen onder het oog, waartoe hun stap zal leiden. <W 1-7-1972, art. 4>

   (Onverminderd [1 artikel 1004/1 ]1, kan hij aan de partijen voorstellen de beschikkingen van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen te wijzigen wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten.

   De rechter kan, ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel 1289 [1 §§ 2 en 3 ]1 voorziet, ambtshalve beslissen tot het horen van de kinderen, zoals bepaald in [1 artikel 1004/1 ]1.

   (De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede of het derde lid, binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de eerste verschijning of van het onderhoud bedoeld in het vorige lid, een nieuwe datum voor de verschijning van de echtgenoten. ) <W 1997-05-20/47, art. 13, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

   Tijdens [2 elk van deze verschijningen ]2 kan de rechter de beschikkingen die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de minderjarige kinderen laten schrappen of wijzigen. <W 1994-06-30/33, art. 33, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 217, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 52, 165; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1291

<W 1994-06-30/33, art. 34, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> Indien de aldus voorgelichte echtgenoten in hun voornemen volharden, verleent de rechter hun ervan akte dat zij de echtscheiding aanvragen en daarin onderling toestemmen.

Art. 1291bis

<Opgeheven bij W 2013-07-30/23, art. 218, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 1292

<W 1-7-1971, art. 6> De griffier maakt een omstandig proces-verbaal op van al hetgeen gezegd en gedaan is ter uitvoering van de [1 artikelen 1289, §§ 2, [2 en 3, ]2 tot 1291 ]1; de overgelegde stukken blijven gevoegd bij het proces-verbaal.

   Hij zendt, binnen vijftien dagen, aan de procureur des Konings een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal van de verschijning (... ). <W 1997-05-20/47, art. 14, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 219, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-05-25/02, art. 53, 165; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1293

<W 1994-06-30/33, art. 35, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> [1 Wanneer, binnen een maand te rekenen van de dag van indiening van het verzoekschrift en vóór de eventuele verschijning van de partijen als bedoeld in artikel 1289, §§ 2 en 3, de echtgenoten of een van hen ]1 nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden aanvoeren waardoor hun toestand, de toestand van één van hen of die van hun kinderen ingrijpend wordt gewijzigd en indien daarvan naar behoren het bewijs wordt geleverd, kunnen zij gezamenlijk een voorstel tot wijziging van hun oorspronkelijke overeenkomsten ter beoordeling aan de rechter voorleggen.

   Nadat de rechter kennis heeft genomen van het advies van de procureur des Konings of na toepassing van [1 artikel 1004/1 ]1 kan hij de partijen oproepen indien hij zulks wenselijk acht, ten einde hen voor te stellen de voorstellen tot wijziging van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen aan te passen, wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten.

   [1 ... ]1.

   (De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede [1 ... ]1 lid, binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de verschijning bedoeld [1 in hetzelfde lid ]1, [1 een nieuwe verschijningsdatum ]1.

   [1 ... ]1. <W 1997-05-20/47, art. 15, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 220, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1294

<Opgeheven bij W 2013-07-30/23, art. 221, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 1294bis

[1 Indien afstand wordt gedaan van de procedure, verbinden de in artikel 1288 bedoelde overeenkomsten de partijen voorlopig, tot wanneer artikel 1280 wordt toegepast. Indien de overeenkomsten niet de vorm van een uitvoerbare titel hebben, wordt, op verzoek van de meest gerede partij, de zaak vastgesteld op de eerste nuttige zitting die geacht wordt spoedeisend te zijn, zoals bedoeld in artikel 1256, derde lid. Indien een van de partijen daarom verzoekt, spreekt de familierechtbank een voorlopige maatregel uit, in overeenstemming met de overeenkomsten. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 84, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1295

Nadat de rechter aan de echtgenoten zijn opmerkingen heeft gemaakt, wordt hun, indien zij volharden, akte verleend van hun verzoek (... ): de griffier van de rechtbank maakt een proces-verbaal op, dat getekend wordt door de rechter en de griffier, alsmede door de partijen, tenzij dezen verklaren niet te kunnen tekenen of daartoe niet in staat te zijn, in welk geval daarvan melding wordt gemaakt. <W 1-7-1972, art. 9>

Art. 1296

[1 De griffier deelt het proces-verbaal en de stukken mee aan de procureur des Konings met het oog op diens schriftelijke conclusie. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 85, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1297

<W 1994-06-30/33, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> [1 Wanneer de procureur des Konings een advies uitbrengt indien hij ]1 vaststelt dat aan de wettelijke voorwaarden, naar vorm en inhoud, is voldaan, geeft hij zijn conclusie in de volgende bewoordingen : " De wet laat toe ".

   In het tegenovergestelde geval met zijn conclusie van ontoelaatbaarheid gemotiveerd zijn.

(1)<W 2018-05-25/02, art. 54, 165; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1298

De [1 familierechtbank ]1 kan, wanneer het verslag wordt uitgebracht, geen andere punten onderzoeken dan die welke in artikel 1297 zijn vermeld. Blijkt daaruit dat, naar het oordeel van de [1 familierechtbank ]1, de partijen aan de voorwaarden hebben voldaan en de formaliteiten hebben in acht genomen die door de wet bepaald zijn, dan (spreekt zij de echtscheiding uit ) (en homologeert zij de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen ); in het tegenovergestelde geval verklaart de rechtbank dat er geen grond bestaat om (de echtscheiding uit te spreken ) en geeft de redenen van de beslissing op. <W 1994-06-30/33, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> <W 1997-05-20/47, art. 17, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 223, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1299

[1 [2 Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken is slechts toegelaten indien het gesteund wordt op het niet vervullen van de wettelijke voorwaarden om de echtscheiding uit te spreken of op de verzoening die tussen de echtgenoten plaatsvond. ]2

   Het kan worden ingesteld door het openbaar ministerie binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan beide partijen betekend.

   Het kan eveneens worden ingesteld door één of beide echtgenoten, afzonderlijk of gezamenlijk, binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan de procureur des Konings betekend, alsook, indien het door slechts één echtgenoot wordt ingesteld, aan de andere echtgenoot. ]1

   [2 Hoger beroep aangetekend op grond van verzoening moet in alle gevallen door beide echtgenoten gezamenlijk worden ingesteld binnen een maand te rekenen van de uitspraak. Het wordt betekend aan de procureur des Konings. ]2

(1)<W 2010-06-02/23, art. 10, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2015-07-17/63, art. 2, 140; Inwerkingtreding : 11-09-2015>
Art. 1300

Hoger beroep tegen het vonnis waarbij beslist is dat er geen grond bestaat om de echtscheiding (uit te spreken ), is slechts toegelaten indien het ingesteld wordt door beide partijen, afzonderlijk of gezamenlijk (binnen één maand ) te rekenen van de uitspraak. Het wordt aan de procureur des Konings betekend. <W 1994-06-30/33, art. 40, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994>

Art. 1301

Binnen tien dagen na de betekening van het beroep doet de procureur des Konings aan de procureur-generaal bij het hof van beroep de uitgifte toekomen van het vonnis en de stukken waarop dit is gewezen.

   De procureur-generaal geeft schriftelijk zijn conclusie binnen tien dagen na ontvangst van de stukken; [1 in geval van toepassing van artikel 109bis, § 2, tweede of derde lid, brengt de voorzitter of de raadsheer die hem vervangt ]1 verslag uit aan het hof van beroep [2 ... ]2 en de eindbeslissing wordt genomen binnen tien dagen na het overleggen van de conclusie van de procureur-generaal.

   Het arrest is niet vatbaar voor verzet.

(1)<W 2010-04-22/28, art. 4, 109; Inwerkingtreding : 28-06-2010> (2)<W 2010-06-02/35, art. 12, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>
Art. 1302

<W 1994-06-30/33, art. 41, 026; Inwerkingtreding : 01-10-1994> De termijn om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest [1 van de familiekamer ]1 van het hof van beroep is drie maanden te rekenen van de uitspraak.

   Voorziening in cassatie door de prtijen is slechts toegestaan indien ze ingesteld wordt door de beide echtgenoten afzonderlijk of gezamenlijk.

   Voorziening in cassatie tegen een arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, schorst de tenuitvoerlegging.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 224, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1303

[1 Wanneer het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.

   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de huwelijksakte.

   Indien de huwelijksakte niet beschikbaar is in de DABS, maakt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van echtscheiding op. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 81, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1304

[1 Het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van derden eerst gevolg vanaf de melding op de huwelijksakte of vanaf de opmaak van de akte van echtscheiding. Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de melding op de huwelijksakte of de opmaak van de akte van echtscheiding, maar nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van de melding op de huwelijksakte of van de opmaak van de akte van echtscheiding.

   Ten aanzien van de goederen van de echtgenoten heeft de beslissing echter gevolg vanaf de neerlegging van het verzoekschrift.

   Ten aanzien van de persoon van de echtgenoten heeft de echtscheiding gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde gaat. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 82, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling III. _ Scheiding van tafel en bed.
Art. 1305

<W 2007-04-27/00, art. 37, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De vordering tot scheiding van tafel en bed wordt behandeld en gevonnist in dezelfde vormen als de vordering tot echtscheiding.

   De vordering tot echtscheiding kan te allen tijde worden omgezet in een vordering tot scheiding van tafel en bed.

   De vordering tot scheiding van tafel en bed kan te allen tijde worden omgezet in een vordering tot echtscheiding.

Art. 1306

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 38, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1307

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 38, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1308

( ... ) <W 14-7-1976, art. 32>

Afdeling IV. - Omzetting van de scheiding van tafel en bed in echtscheiding. (Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 21, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art. 1309

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 38, 3°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1310

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 38, 4°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Afdeling V. _ Scheiding van goederen.
Art. 1311

Zodra een vordering tot scheiding van goederen op de rol is gebracht, schrijft de griffier onverwijld in een daartoe op de griffie gehouden register een uittreksel van de vordering in, dat bevat :
1° de dagtekening van de vordering;
2° de naam, de voornaam [1 ... ]1 en de woonplaats van de echtgenoten.

   Binnen een maand na het sluiten van het kalenderjaar maakt de griffier een alfabetische lijst op van de zaken die tijdens het verlopen jaar in het register zijn ingeschreven.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1312

Hetzelfde uittreksel wordt op verzoek van de (eiser ) opgenomen in het Belgisch Staatsblad. <W 14-7-1976, art. 33>

   Van de opneming wordt bewijs geleverd door een exemplaar van het blad waarop de bekendmaking voorkomt.

Art. 1313

Behoudens de bewarende maatregelen, mag op de vordering tot scheiding geen vonnis worden uitgesproken dan een maand nadat voldaan is aan de voormelde vormvoorschriften, die moeten worden in acht genomen op straffe van nietigheid; deze kan worden ingeroepen door de (verweerder ) of door zijn schuldeisers. <W 14-7-1976, art. 33>

Art. 1314

<W 14-7-1976, art. 33> Zolang het eindvonnis niet gewezen is, kunnen de schuld-eisers van een der echtgenoten, hetzij in der minne, hetzij bij deurwaardersexploot, aan de eiser vragen om hun de vordering tot scheiding en de bewijsstukken mee te delen en zelfs in het geding tussenkomen.

Art. 1315

De griffier maakt melding van het vonnis op de kant van de inschrijving, verplicht gesteld bij artikel 1311.

   In geval van verzet of hoger beroep wordt daarvan eveneens melding gemaakt op de kant van de voormelde inschrijving.

Art. 1316

Op verzoek van (de eiser ) wordt een uittreksel uit de (beslissing ) van scheiding opgenomen in het Belgisch Staatsblad. <W 14-7-1976, art. 33>

   In dat uittreksel worden vermeld de dagtekening en het onderwerp van het vonnis, de [1 familierechtbank ]1 die de beslissing heeft gewezen en de naam, de voornaam [2 en de woonplaats ]2 van de echtgenoten.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 225, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-12-21/09, art. 132, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1317

(De eiser ) kan, op straffe van nietigheid, de tenuitvoerlegging van de beslissing niet beginnen vóór de dag waarop voldaan is aan de formaliteiten die in de artikelen 1315 en 1316 zijn voorgeschreven. <W 14-7-1976, art. 33>

Art. 1318

<W 14-7-1976, art. 33> Indien de formaliteiten die in deze afdeling worden voorgeschreven, in acht zijn genomen, zijn de schuldeisers van de verweerder niet meer ontvankelijk om, na de termijnen bepaald in de artikelen 1473 en 1474 van het Burgerlijk Wetboek, zich ertegen te verzetten dat de vereffening buiten hun aanwezigheid geschiedt en daarin op hun kosten tussen te komen of om tegen de vereffening op te komen wegens bedrieglijke benadeling van hun rechten.

HOOFDSTUK XIbis. _ <W 14-7-1976, art. 34> Veranderlijkheid van huwelijksvoorwaarden.
Art. 1319

(Opgeheven ) <W 2008-07-18/44, art. 6, 098; Inwerkingtreding : 01-11-2008>

Art. 1319bis

(Opgeheven ) <W 2008-07-18/44, art. 6, 098; Inwerkingtreding : 01-11-2008>

HOOFDSTUK XII. _ Uitkeringen tot levensonderhoud.
Art. 1320

[1 De vorderingen tot toekenning, verhoging, verlaging of afschaffing van de uitkering tot levensonderhoud kunnen worden ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 13, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
Art. 1321

[1 § 1. [4 Elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, vermeldt de volgende elementen: ]4
1° de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders door de [2 familierechtbank ]2 in acht genomen op grond van artikel 203, § 2, van het Burgerlijk Wetboek;
2° de gewone kosten waaruit het budget voor het kind is samengesteld alsook de manier waarop deze begroot zijn;
3° de aard van de buitengewone kosten die in acht genomen kunnen worden, het deel van deze kosten dat elk van de ouders voor zijn rekening dient te nemen alsook de modaliteiten voor de aanwending van deze kosten;
4° de verblijfsregeling van het kind en de bijdrage in natura van elk van de ouders in het levensonderhoud van het kind tengevolge van deze verblijfsregeling;
5° het bedrag van de kinderbijslag en van de sociale en fiscale voordelen van alle aard die elk van de ouders voor het kind ontvangt;
6° de inkomsten die elk van de ouders in voorkomend geval ontvangt uit het genot van de goederen van het kind;
7° het aandeel van elk van de ouders in de tenlasteneming van de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en de daarop eventueel vastgestelde onderhoudsbijdrage, evenals de modaliteiten voor de aanpassing ervan op grond van artikel 203quater van het Burgerlijk Wetboek;
8° de bijzondere omstandigheden van de zaak die in acht genomen zijn.

   [4 Elke overeenkomst tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek rechtvaardigt het bedrag van die onderhoudsbijdrage in het licht van alle in het vorige lid bedoelde bestanddelen of van een deel ervan, op basis van de verklaringen van de partijen. ]4

§ 2. De [2 familierechtbank ]2 [4 of, in voorkomend geval, de overeenkomst, voor de bestanddelen die in aanmerking worden genomen met toepassing van § 1, tweede lid, ]4 verduidelijkt :
[4 op welke manier de in paragraaf 1 bedoelde elementen in acht werden genomen; ]4
2° bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, op welke manier [2 zij ]2 de onderhoudsbijdrage en de modaliteiten voor de aanpassing ervan overeenkomstig artikel 203quater, § 2, van het Burgerlijk Wetboek heeft bepaald, ingeval [2 zij ]2 afwijkt van de in artikel 1322, § 3, voorziene berekeningswijze.

§ 3. [3 Het vonnis [4 of de overeenkomst ]4 vermeldt uitdrukkelijk en in begrijpbare taal de mogelijkheid om de inkomsten van de schuldenaar of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen, als bedoeld in artikel 203ter, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zijnde de loonmachtiging. ]3

   Het vonnis [4 of de overeenkomst ]4 vermeldt de gegevens van de Dienst voor alimentatievorderingen, opgericht bij de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, en wijst op diens opdracht betreffende het toekennen van voorschotten op onderhoudsbijdragen en de invordering van verschuldigde onderhoudsbijdragen. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 14, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2013-07-30/23, art. 226, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-21/37, art. 2, 156; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (4)<W 2018-12-21/09, art. 127, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1321_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2010-03-19/05, art. 14, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2013-07-30/23, art. 226, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-21/37, art. 2, 156; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (4)<W 2018-12-21/09, art. 127, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (5)<DVR 2018-04-27/27, art. 198, 176; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1322

[1 § 1. Er wordt een commissie voor onderhoudsbijdragen opgericht die aanbevelingen opstelt voor de begroting van de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en de vaststelling van de bijdrage van elk van de ouders overeenkomstig artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek.

   [2 Zij evalueert minstens elke twee jaar deze aanbevelingen en bezorgt een advies aan de minister van Justitie, voor 31 mei van het jaar volgend op het voorbije tweede burgerlijke jaar. De minister van Justitie legt dit advies neer in de Kamer van volksvertegenwoordigers, aangevuld met zijn bemerkingen. ]2

§ 2. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie die uit een gelijk aantal leden van elk geslacht bestaat.

   Hij verzoekt elk deelgebied dat betrokken is bij gezinszaken, deel te nemen aan de werkzaamheden van die commissie.

§ 3. De Koning kan een berekeningswijze opstellen om de toepassing van de in § 1 bedoelde aanbevelingen te vergemakkelijken. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 15, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2018-12-21/09, art. 128, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1322/1

[1 De beslissing die uitspraak doet over een uitkering tot onderhoud is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de [2 familierechtbank ]2 hierover anders beslist op vraag van een van de partijen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-03-19/05, art. 16, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2013-07-30/23, art. 227, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK XIIbis. [1 Verzoeken betreffende de grensoverschrijdende maatregelen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en de bescherming van kinderen. ]1
Art. 1322bis

<W 2007-05-10/52, art. 6, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Onverminderd de in artikel 1322decies bedoelde procedure, §§ 2 tot 7, worden volgende verzoeken bij de [1 familierechtbank ]1 ingediend op de wijze omschreven in de artikelen 1034bis tot 1034quinquies :
1° de verzoeken gegrond op het Europees Verdrag van Luxemburg van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen;
2° de verzoeken gegrond op het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, die gericht zijn op de onmiddellijke terugkeer van het kind, de naleving van het recht van gezag of het omgangsrecht geldend in een andere Staat, dan wel op de regeling van het omgangsrecht;
3° de verzoeken gegrond op het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, alsook op artikel 11 van Verordening (EG ) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG ) nr. 1347/2000, die gericht zijn op het verkrijgen van de terugkeer van het kind, dan wel van het gezag over dit kind ingevolge een beslissing houdende de niet-terugkeer gewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van voornoemde Verordening;
4° de verzoeken gegrond op artikel 48 van de in 3° bedoelde Verordening met het oog op de bepaling van de modaliteiten van uitoefening van het omgangsrecht;
[2 5° onverminderd § 2, de verzoeken gegrond op het Verdrag van 's-Gravengage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, die de erkenning, de niet-erkenning of de tenuitvoerlegging van een beschermingsmaatregel in een andere Verdragsluitende Staat beogen, zoals inzonderheid bedoeld in artikel 3 van voornoemd Verdrag. ]2

§ 2. De verzoeken gegrond op [2 artikel 26 van het Verdrag van 's-Gravenhage bedoeld in § 1, 5°, die gericht zijn op het verkrijgen van de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen inzake het omgangsrecht en het recht om regelmatige rechtstreekse contacten te onderhouden en op ]2 artikel 28 van de in § 1, 3°, bedoelde Verordening die gericht zijn op de verkrijging van de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen inzake omgangsrecht en terugkeer van het kind worden aanhangig gemaakt bij de [1 familierechtbank ]1 volgens de in de artikelen 1025 tot 1034 bedoelde procedure.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 228, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie ook W 2014-05-08/02, art. 89, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2013-12-21/79, art. 2, 135; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1322ter

<W 2007-05-10/52, art. 7, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Onverminderd artikel 1322decies, wordt het verzoekschrift neergelegd bij of bij aangetekende brief toegezonden aan de griffie van de in artikel 633sexies bedoelde rechtbank van eerste aanleg.

Art. 1322quater

(ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04-05-1999> ) De partijen worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om, binnen acht dagen te rekenen van de inschrijving van het verzoek op de algemene rol, te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. <W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)>

   In spoedeisende gevallen kan de [1 rechtbank ]1 evenwel bij een beschikking toestaan om binnen een termijn van drie dagen ter terechtzitting te dagvaarden.

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (zie W 2012-12-31/01, art. 16), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

(1)<W 2013-07-30/23, art. 229, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1322quinquies

(ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04-05-1999> ) (Indien het verzoek wordt ingediend door toedoen van de Centrale Autoriteit aangewezen op grond van een van de Verdragen of de Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, wordt het verzoekschrift ondertekend en aan de [1 familierechtbank ]1 voorgelegd door het openbaar ministerie. ) <W 2007-05-10/52, art. 8, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   In geval van een belangenconflict in hoofde van deze wordt het verzoekschrift ondertekend en aan de [1 familierechtbank ]1 voorgelegd door de advocaat aangewezen door de centrale autoriteit.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 230, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie ook W 2014-05-08/02, art. 90, 132; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1322sexies

(ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04-05-1999> ) [2 De zaken bedoeld in artikel 1322bis worden ingeleid en behandeld zoals in kort geding. ]2

   [2 ... ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 231, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 103, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1322septies

(ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04-05-1999> ) De artikelen 1038 tot 1041 zijn toepasselijk behalve wat het bepaalde in artikel 1039 betreft dat de beschikkingen in kort geding geen nadeel toebrengen aan de zaak zelf.

Art. 1322octies

(ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04-05-1999> ) Wat de toepassing van dit hoofdstuk betreft, kan de verweerder zelf geen tegenvordering instellen.

Art. 1322nonies

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 10; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De beslissing houdende de niet-terugkeer van het kind, gewezen in België op grond van het Verdrag van 's-Gravenhage [1 van 25 oktober 1980 ]1 en van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, alsook de stukken die als bijlage gaan, welke overeenkomstig artikel 11, 6, van bedoelde Verordening moeten worden toegezonden aan het bevoegde gerecht of aan de Centrale Autoriteit van de lidstaat waarin het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of de ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, worden door de griffier binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van de uitspraak toegezonden aan de Belgische Centrale Autoriteit.

   [2 Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de beslissing bedoeld in het eerste lid. ]2

§ 2. Enkel deze Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending van de stukken aan de bevoegde overheden van de verzoekende Staat te waarborgen.

(1)<W 2013-11-27/13, art. 3, 134; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 104, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1322decies

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 11; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De beslissing houdende de niet-terugkeer van het kind, gewezen in het buitenland, alsook de documenten die als bijlage gaan, toegezonden aan de Belgische Centrale Autoriteit overeenkomstig artikel 11, 6, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, worden bij ter post aangetekende brief toegezonden aan de griffier van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind onmiddellijk voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had.

§ 2. Vanaf de ontvangst van de stukken en uiterlijk binnen drie werkdagen brengt de griffier de informatie bedoeld in artikel 11, 7, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad bij gerechtsbrief ter kennis aan de partijen en aan het openbaar ministerie. De gerechtsbrief bevat de volgende vermeldingen :
1° de tekst van artikel 11 van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad;
2° een verzoek aan de partijen om de conclusies binnen drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving bij de griffie neer te leggen. Deze neerlegging maakt het geschil aanhangig bij de [1 familierechtbank ]1.

§ 3. Indien ten minste een van de partijen conclusies neerlegt, roept de griffier de partijen onmiddellijk op voor de eerste dienstige terechtzitting.

§ 4. De aanhangigmaking bij de [1 familierechtbank ]1 leidt tot de opschorting van de procedures ingesteld voor de hoven en rechtbanken waarbij een geschil inzake ouderlijke verantwoordelijkheid of een daarmee samenhangend geschil aanhangig is gemaakt.

   [2 In het kader van haar conclusies kan elk van de partijen de rechtbank verzoeken om het geschil te verwijzen naar een gerecht waarbij vroeger een geschil inzake ouderlijke verantwoordelijkheid of een daarmee samenhangend geschil aanhangig is gemaakt, opdat beide verzoeken zouden worden samengevoegd wegens samenhang.

   De familierechtbank waartoe minstens één van de partijen zich heeft gewend, kan de verzoeken ambtshalve samenvoegen.

   In elk van de gevallen neemt de rechtbank haar beslissing in het hoger belang van het kind.

   Geen enkel rechtsmiddel kan worden ingediend tegen de beslissing tot verwijzing.

   In geval van verwijzing van het geschil zijn de artikelen 661 en 662 van toepassing. ]2

§ 5. Ingeval de partijen binnen de termijn omschreven in § 2, 2°, geen opmerkingen naar voren brengen, wijst de [1 familierechtbank ]1 een beschikking waarin zulks wordt vastgesteld. De griffier brengt die beschikking ter kennis van de partijen, van de Centrale Autoriteit en van het openbaar ministerie.

   [2 Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen die beschikking. ]2

§ 6. [2 Wanneer de zaak bij de rechtbank aanhangig is gemaakt overeenkomstig artikel 11, 7, eerste lid, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, onderzoekt zij in haar beslissing de motieven en bewijselementen waarop de beslissing die is genomen overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 25 oktober 1980, is gegrond.

   De beslissing gewezen op grond van artikel 11, 7, eerste lid, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, kan op verzoek van één van de partijen tevens betrekking hebben op het omgangsrecht.

   In voorkomend geval, geeft de rechtbank in haar beslissing de reden aan waarom het kind niet werd gehoord. ]2

§ 7. De griffier brengt de in § 6 bedoelde beslissing bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen, van het openbaar ministerie en van de Belgische Centrale Autoriteit.

§ 8. Enkel de Belgische Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending te waarborgen van de beslissing en van de stukken die als bijlage gaan aan de bevoegde overheden van de Staat waarin de beslissing houdende de niet-terugkeer werd gewezen.

§ 9. Voor de toepassing van artikel 11, 7 en 8, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, wordt het kind gehoord overeenkomstig artikel 42, 2, a), van bovengenoemde Verordening en Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 232, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 105, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1322undecies

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 12; Inwerkingtreding : 01-07-2007> In de beslissing waarin de terugkeer van het kind wordt bevolen op grond van artikel 12 van het Verdrag van 's-Gravenhage [2 van 25 oktober 1980 ]2 of van artikel 11, 8, van de Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, 3°, bepaalt de [1 familierechtbank ]1 de nadere regels betreffende de tenuitvoerlegging van zijn beslissing, rekening houdend met het belang van het kind, en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de deurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging ervan.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 233, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2013-12-21/79, art. 3, 135; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1322duodecies

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 13; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Voor de toepassing van artikel 11, 4, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, maakt het openbaar ministerie, op vraag van de Belgische Centrale Autoriteit, de zaak aanhangig bij de [1 familierechtbank ]1 van de plaats waar het kind voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had.

§ 2. De beslissing gewezen door de [1 familierechtbank ]1 en de documenten die als bijlage gaan moeten binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de uitspraak aan de Belgische Centrale Autoriteit worden toegezonden.

§ 3. Enkel deze Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending van de stukken aan de bevoegde overheden van de verzoekende Staat te waarborgen.

[2 § 4. Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een beslissing houdende bepaling van maatregelen tot bescherming op grond van artikel 11, 4, van de Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, 3°. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 234, 130; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 106, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1322terdecies

[1 Voor de toepassing van de bepalingen van een van de verdragen of van de Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, is de Federale Overheidsdienst Justitie de Centrale Autoriteit. ]1

(1)<W 2013-11-27/13, art. 4, 134; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1322quaterdecies

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 15; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Met het oog op de toepassing [1 van artikel 33 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen en ]1 van de artikelen 55, d en 56, 1 tot 3, van de Verordening EG nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening EG nr. 1347/ 2000, zendt de Belgische Centrale Autoriteit, te weten de Federale Overheidsdienst Justitie, de verzoeken die haar zijn bezorgd door het gerecht van een andere lidstaat over aan de bevoegde gemeenschapsinstantie.

§ 2. Met het oog op de toepassing van artikel 56, 4, van de in § 1 bedoelde Verordening, zendt de Belgische Centrale Autoriteit de informatie die haar is bezorgd door het gerecht van een andere lidstaat over aan de bevoegde gemeenschapsinstantie.

(1)<W 2013-11-27/13, art. 5, 134; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK XIII. _ Hoger bod op vrijwillige vervreemding.
Art. 1323

De akte waarbij veiling wordt gevorderd, op grond van artikel 115 van de wet van 16 december 1851, bevat dagvaarding op twee dagen vóór de beslagrechter voor uitspraak over de geldigheid van het hoger bod.

   Geen vonnis van voeging wordt gewezen en niet-verschenen personen worden niet opnieuw gedagvaard.

Art. 1324

Indien een van de voorwaarden die voor de vordering gesteld zijn, niet is vervuld, wordt het hoger bod nietig verklaard en de koper gehandhaafd, tenzij andere schuldeisers een hoger bod hebben gedaan.

Art. 1325

Het vonnis van geldigverklaring van het hoger bod wijst de notaris aan die de verkoop moet doen en bepaalt het tijdstip ervan. De verkoop geschiedt volgens de oorspronkelijke voorwaarden of volgens nieuwe veilingsvoorwaarden, in onderlinge overeenstemming vastgesteld door degene die een bod doet tot verhoging van de prijs en de belanghebbende partijen.

Art. 1326

[1 § 1. De openbare verkopingen van onroerende goederen gemachtigd overeenkomstig artikelen 1186, 1189, 1190, 1580 en 1675/14bis evenals de openbare verkopingen gemachtigd overeenkomstig artikel XX.88 van het Wetboek economisch recht brengen overwijzing mee van de prijs ten behoeve van de ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers alsook ten behoeve van de schuldeisers die een bevel of beslagexploot hebben doen overschrijven, dewelke bij de toewijzing werden opgeroepen ten minste acht dagen voor het eerste bod werd uitgebracht.

   De verkopingen uit de hand van onroerende goederen gemachtigd overeenkomstig artikelen 1193bis, 1193ter, 1580bis, 1580ter en 1675/14bis evenals de verkopingen uit de hand gemachtigd overeenkomstig artikel XX.88 van het Wetboek economisch recht brengen overwijzing mee van de prijs ten behoeve van de ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers alsook ten behoeve van de schuldeisers die een bevel of beslagexploot hebben doen overschrijven, dewelke tot de machtingsprocedure werden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste acht dagen voor de zitting betekend werd.

§ 2. De openbare verkopingen en verkopingen uit de hand van onverdeelde onroerende goederen, gemachtigd of bevolen overeenkomstig de artikelen 1187, 1189bis, 1193bis, 1209, 1214, 1224 en 1675/14bis, alsook overeenkomstig artikelen XX.88 en XX.193 van het Wetboek economisch recht, brengen overwijzing mee van de prijs ten behoeve van alle ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers alsook ten behoeve van de schuldeisers die een bevel of beslagexploot hebben doen overschrijven, dewelke tot de machtingsprocedure werden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste die ten minste acht dagen op voorhand de zitting betekend wordt.

§ 3. De titel van de koper bestaat uit de akte zonder dat de beschikking of het vonnis tot machtiging hieraan toegevoegd dient te worden of overgeschreven moet worden. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 34, 162; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1327

Wanneer een vordering tot geldigverklaring van het hoger bod ingeleid is overeenkomstig artikel 1323, heeft elk van de ingeschreven schuldeisers het recht om zich overeenkomstig artikel 1609 in de plaats te doen stellen van de vervolger, indien degene die een bod doet tot verhoging van de prijs of de nieuwe eigenaar niet binnen een maand na het hoger bod gevolg geeft aan de rechtspleging.

   In geval van hoger bod zijn de artikelen 1610 en 1611 mede van toepassing.

Art. 1328

Met het oog op de herverkoop ten gevolge van hoger bod, als bepaald bij artikel 117 van de wet van 16 december 1851, doet de notaris die is aangesteld bij het vonnis dat overeenkomstig artikel 1325 is gewezen, aanplakbiljetten drukken, die bevatten:
1° de dagtekening en de aard van de akte van vervreemding waarop het hoger bod is gedaan, en de naam van de notaris voor wie zij is verleden;
2° de prijs die in de akte is vermeld indien het een verkoop betreft, of de waardering van de onroerende goederen, zoals die voorkomt in de kennisgeving aan de ingeschreven schuldeisers, indien het enige andere akte betreft;
3° het bedrag van het hoger bod;
4° de naam, de voornaam en de woonplaats van de vorige eigenaar;
5° een beknopte aanduiding van de aard en de ligging der vervreemde goederen en hun omvang volgens de kadastrale legger;
6° de plaats, de dag en het uur van de toepassing.

   Deze aanplakbiljetten worden ten minste tien dagen vóór de toewijzing aangebracht aan de hoofdingang van de tekoopgestelde onroerende goederen en aan de deur van de notaris die met de verkoop belast is.

   Binnen dezelfde termijn worden de hierboven opgesomde vermeldingen opgenomen in een nieuwsblad van de hoofdplaats van het arrondissement of van de hoofdplaats van de provincie.

   Deze bekendmaking geschiedt ten minste tweemaal binnen de tien dagen die aan de toewijzing voorafgaan.

Art. 1329

Ten minste tien dagen vóór de toewijzing worden de vorige en de nieuwe eigenaar aangemaand om op de bepaalde plaats, dag en uur bij de toewijzing tegenwoordig te zijn.

   Gelijke aanmaning wordt gedaan aan de schuldeiser die een bod heeft gedaan tot verhoging van de prijs, indien de nieuwe eigenaar of een andere schuldeiser de vervolging instelt. Binnen dezelfde termijn worden de veilingsvoorwaarden en de akte van vervreemding die als minuut van de veiling geldt, neergelegd op het kantoor van de notaris.

   De prijs die in de akte vermeld is of de verklaarde waarde en het bedrag van het hoger bod dienen als inzet.

   Het publiek mag aan de toewijzing deelnemen.

Art. 1330

De ingeschreven schuldeisers worden eveneens voor de toewijzing opgeroepen binnen de termijn die voor de dagvaardingen is bepaald.

Art. 1331

Degene die een bod doet tot verhoging van de prijs, zelfs in geval van indeplaatsstelling van de vervolger, wordt koper verklaard, indien er zich geen andere bieder aanmeldt op de dag die voor de toewijzing is gesteld.

   Op het hoger bod zijn van toepassing de artikelen 1585, 1586, 1589, 1591, 1595 en 1599 alsook de artikelen 1600 tot 1606 betreffende het in gebreke blijven van de koper.

   De vormen, bij de artikelen 1323, 1328, 1329 en 1330 voorgeschreven, worden in acht genomen op straffe van nietigheid.

   De nietigheden moeten, op straffe van verval, worden voorgedragen op de volgende tijdstippen : die betreffende de verklaring van hoger bod; die betreffende de vormen van de tekoopstelling, ten minste acht dagen voor de toewijzing. Over de eerstgenoemde wordt recht gedaan bij het vonnis over de geldigheid van het hoger bod, en over de andere vóór de dag van de toewijzing, met voorrang boven alle andere zaken.

   Geen enkel vonnis of arrest bij verstek inzake hoger bod op vrijwillige vervreemding is vatbaar voor verzet. Alleen tegen de vonnissen over de nietigheden die vóór de geldigverklaring van het hoger bod bestonden, en tegen de vonnissen over de vordering tot indeplaatsstelling wegens heimelijke verstandhouding of bedrog staat hoger beroep open.

   Bij de toewijzing ten gevolge van een hoger bod op vrijwillige vervreemding kan geen ander hoger bod worden gedaan, behoudens evenwel de bepaling van artikel 1600 ingeval de koper in gebreke blijft. De koper kan geen lastgever aanwijzen dan op voorwaarde dat hij daarvan een verklaring aflegt voor de optredende notaris, of hem die betekent ten laatste op de eerste werkdag die volgt op de toewijzing.

Art. 1332

De gevolgen van die toewijzing worden ten aanzien van de verkoper en de koper geregeld in artikel 1599.

   De vorderingen tot nietigverklaring moeten, op straffe van verval, worden ingesteld binnen vijftien dagen na de verkoop, die overeenkomstig artikel 1 van de wet van 16 december 1851, moet worden overgeschreven.

HOOFDSTUK XIV. _ Uitstel van betaling.
Art. 1333

In de gevallen waarin de rechtbanken uitstel kunnen verlenen voor het ten uitvoer leggen van hun beslissingen, doen zij dit in het vonnis zelf dat uitspraak doet over het geschil dat voor hen aanhangig is.

   Voor de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten kan geen uitstel worden verleend na de uitspraak.

Art. 1334

Wanneer de tenuitvoerlegging of het beslag plaatshebben krachtens een andere authentieke akte dan een vonnis, moet de aanvraag tot het verkrijgen van uitstel bedoeld in artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek, op straffe van verval gedaan worden binnen vijftien dagen te rekenen van het bevel of, indien er geen reden tot bevel was, van de betekening van de eerste akte van beslag aan de schuldenaar.

Art. 1335

Vrijwillige of gedwongen onderbreking van de vervolgingen door de schuldeiser gedurende een hoofdvordering tot het verkrijgen van uitstel van betaling brengt voor hem geen verval teweeg; hij zal bij het hervatten van die vervolgingen beschikken over een nieuwe termijn, gelijk aan de gehele termijn waarover hij aanvankelijk beschikte vóor de vervolgingen.

Art. 1336

[1 Tegen de beslissing waarbij een aanvraag om uitstel van betaling wordt afgewezen, kan de schuldenaar geen verzet doen; de rechter in hoger beroep doet in voorkomend geval uitspraak binnen twee maanden. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 153, 154; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1337

De schuldenaar kan geen uitstel van betaling verkrijgen of het hem verleende uitstel kan hem niet ten goede komen, indien zijn goederen op verzoek van andere schuldeisers verkocht worden, indien hij zich in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen bevindt, indien hij voortvluchtig is, indien hij de zekerheid waartoe hij gehouden was jegens zijn schuldeiser, niet heeft gesteld of ze verminderd heeft.

HOOFDSTUK XIVbis. _ (Toestaan van betalingsfaciliteiten inzake consumentenkrediet. ) <W 1991-06-12/30, art. 114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1991, op een datum door de Koning te bepalen.>
Art. 1337bis

<Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : 09-07-1992> De vordering tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten, bedoeld bij artikel 38 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, kan worden ingesteld voor de vrederechter, bij verzoekschrift neergelegd ter griffie of bij ter post aangetekende brief aan de griffier, behoudens wanneer een vordering betreffende de kredietovereenkomst zoals bedoeld door hoger vernoemde wet bij de rechter ten gronde aanhangig werd gemaakt.

   Deze rechtspleging kan slechts ingeleid worden nadat de schuldeiser geweigerd heeft de betalingsfaciliteiten toe te staan aan de schuldenaar welke deze laatste aangevraagd heeft bij een ter post aangetekende brief met de vermelding van de redenen ervan.

   Na afloop van een termijn van één maand die een aanvang neemt op de datum van afgifte van de ter post aangetekende brief bedoeld in het vorig lid wordt het stilzwijgen van de schuldeiser beschouwd als een beslissing tot weigering.

Art. 1337ter

<Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : 09-07-1992> § 1. Het verzoekschrift vermeldt : <W 2003-03-24/40, art. 79, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornaam [2 ... ]2 en de woonplaats van de verzoeker en, desgevallend, [1 zijn rijksregisternummer en ]1 de naam, voornaam, woonplaats, en hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers;
3° de naam, de voornaam en de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de persoon tegen wie de vordering wordt ingesteld of, indien de vordering tegen een rechtspersoon wordt ingesteld, de maatschappelijke of administratieve zetel;
4° het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;
5° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

§ 2. Het verzoekschrift moet eveneens de vermelding bevatten dat geen vordering betreffende de overeenkomst waarop de gevraagde betalingsfaciliteiten betrekking hebben, aanhangig werd gemaakt bij de rechter ten gronde.

   (Bij het verzoekschrift wordt een afschrift van de kredietovereenkomst gevoegd. ) <W 2003-03-24/40, art. 79, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

§ 3. Van het verzoekschrift worden zoveel exemplaren neergelegd als er partijen in het geding zijn.

(1)<W 2018-10-14/18, art. 21, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1337quater

<W 2003-03-24/40, art. 80, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Als de vermeldingen en bijlagen bedoeld in artikel 1337ter onvolledig zijn, vraagt de rechter binnen acht dagen aan de verzoeker om zijn verzoekschrift aan te vullen.

Art. 1337quinquies

<Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : 09-07-1992> Nadat het verzoekschrift op de algemene rol is ingeschreven, roept de griffier de partijen bij gerechtsbrief op om te verschijnen op de terechtzitting die door de rechter is bepaald.

   Een afschrift van het verzoekschrift en van de stukken ter staving worden gevoegd bij de oproeping van de andere partijen dan de verzoeker.

   Is de kredietgever niet een van de opgeroepen partijen, dan kan hij derdenverzet doen.

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

Art. 1337sexies

<Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : 09-07-1992> Wanneer het toestaan van betalingsfaciliteiten een verhoging van de kosten van de kredietovereenkomst met zich brengt, bepaalt de rechter het deel dat ten laste valt van de verzoeker.

Art. 1337septies

<Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : 09-07-1992> Het voordeel van de betalingsfaciliteiten vervalt indien de verzoeker de opgelegde termijnen en de betalingswijzen niet naleeft.

Art. 1337octies

<W 2003-03-24/40, art. 81, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hoger beroep en zonder borgstelling.

   De griffier zendt een voor eensluidend verklaard afschrift van ieder vonnis waarbij betalingsfaciliteiten werden toegestaan of geweigerd aan de Nationale Bank van België.

HOOFDSTUK XV. _ Summiere rechtspleging om betaling te bevelen.
Art. 1338

<W 29-11-1979, art. 3> Elke vordering behorende tot de bevoegdheid van de vrederechter en strekkende tot betaling van een vaststaande schuld die een geldsom tot voorwerp heeft waarvan het bedrag 1.860 EUR niet te boven gaat, kan worden ingesteld, behandeld en berecht overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, indien zij voor hem gestaafd lijkt te zijn door een geschrift dat van de schuldenaar uitgaat. <W 1987-07-29/32, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> <W 1992-08-03/31, art. 58, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <KB 2000-07-20/58, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   (Het geschrift waarop de vordering gegrond is hoeft niet noodzakelijk een erkenning van de schuld te zijn. ) <W 1987-07-29/32, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987>

   [1 Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op elke vordering die behoort tot de bevoegdheid van de [3 ondernemingsrechtbank ]3 wanneer deze rechtbank kennis neemt van de in artikel 573 bedoelde geschillen [2 ongeacht het bedrag van de vordering ]2 . ]1

   (Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op elke vordering behorende tot de bevoegdheid van de politierechtbank wanneer deze rechtbank kennis neemt van de geschillen bedoeld in artikel 601bis. ) <W 1994-07-11/33, art. 40, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

(1)<W 2014-03-26/33, art. 9, 128; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<W 2014-12-19/24, art. 32, 137; Inwerkingtreding : 08-01-2015> (3)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 1339

Het verzoekschrift wordt voorafgegaan door een aanmaning tot betalen die hetzij aan de schuldenaar wordt betekend bij deurwaardersexploot, hetzij aangezegd bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

   De brief of het exploot moet, buiten de weergave van de artikelen van dit hoofdstuk, vermelden : de aanmaning om te betalen binnen vijftien dagen na de verzending van de brief of na de betekening, het gevorderde bedrag en de rechter voor wie, bij niet-betaling door de schuldenaar, de vordering zal worden aanhangig gemaakt.

   Een en ander op straffe van nietigheid.

Art. 1340

Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn die in artikel 1339 is bepaald, wordt de vordering bij een verzoekschrift in tweevoud aan de rechter gezonden. Het bevat:
1° de vermelding van de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornaam [2 ... ]2 en de woonplaats van de verzoeker, alsmede in voorkomend geval [1 zijn rijksregister- of ondernemingsnummer en ]1 de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers;
(het onderwerp van de vordering en een nauwkeurige opgave van het geëiste bedrag met een specificatie van de bestanddelen van de schuldvordering alsmede van de gronden waarop deze berust ); <W 1987-07-29/32, art. 2,1.,009; Inwerkingtreding : 1-10-1987>
4° de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen;
5° de handtekening van de advocaat van de partij.

   Indien de verzoeker het geraden acht, geeft hij de redenen op waarom hij zich tegen het verlenen van (uitstel van betaling ) verzet. <W 1987-07-29/32, art. 2,2.; 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987>

   (Bij het verzoekschrift worden gevoegd :
1° de fotocopie van het geschrift waarop de vordering gegrond is;
2° ofwel het exploot, ofwel het afschrift van de aangetekende brief waarbij het ontvangstbewijs wordt gevoegd, ofwel het origineel van die brief waarbij het bewijs wordt gevoegd dat de geadresseerde de brief geweigerd of niet bij de post afgehaald heeft en een verklaring waaruit blijkt dat de schuldenaar is ingeschreven op het adres dat in het bevolkingsregister is vermeld. ) <W 1987-07-29/32, art. 2,3., 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987>

(1)<W 2018-10-14/18, art. 22, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1341

Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd, op zijn datum voor gezien getekend door de griffier en in een daartoe gehouden register ingeschreven. Het wordt bij het dossier van de rechtspleging gevoegd evenals iedere eventuele mededeling van de schuldenaar aan de rechter.

   Het kan door de advocaat ook bij brief aan de griffier worden gezonden.

Art. 1342

<W 1987-07-29/32, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> Binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift willigt de rechter het verzoek in of wijst hij het af bij een in raadkamer te geven beschikking. Hij kan het gedeeltelijk inwilligen. Hij kan ook uitstel van betaling verlenen, zoals bepaald is in hoofdstuk XIV van dit boek.

   Een afschrift van de beschikking wordt bij gewone brief aan de advokaat van de verzoeker gezonden.

Art. 1343

<W 1987-07-29/32, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> § 1. Wanneer de rechter het verzoekschrift geheel of gedeeltelijk inwilligt, heeft zijn beschikking de gevolgen van een verstekvonnis.

§ 2. De akte van betekening van deze beschikking bevat op straffe van nietigheid buiten een afschrift van het verzoekschrift, de vermelding van de termijn waarbinnen door de schuldenaar verzet kan worden aangetekend, van de rechter voor wie dit verzet moet worden gedaan, alsmede de hiertoe in acht te nemen vormen.

   Tevens op straffe van nietigheid wordt de schuldenaar bij de akte van betekening verwittigd dat hij, als hij binnen de gestelde termijn geen verhaal instelt, door alle wettelijke middelen kan worden genoodzaakt de geëiste geldsommen te betalen.

§ 3. Tegen die beschikking waarbij bevel tot betaling wordt gegeven kan de schuldenaar verzet of hoger beroep instellen overeenkomstig de bepalingen van boek III, titels II en III van dit deel.

   In afwijking van artikel 1047 kan het verzet worden gedaan bij een verzoekschrift dat bij de griffie van het gerecht in zoveel exemplaren als er betrokken partijen en advocaten zijn wordt ingediend, en door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de schuldeiser en aan zijn advocaat.

   Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, de voornaam [2 ... ]2 en de woonplaats van hem die verzet doet [1 en, in voorkomend geval, zijn rijksregister- of ondernemingsnummer ]1;
3° de naam, de voornaam en de woonplaats van de schuldeisers en de naam van zijn advocaat;
4° de bestreden beschikking;
5° de middelen van de verzetdoende partij.

   De partijen worden door de griffier opgeroepen om te verschijnen op de terechtzitting die de rechter heeft vastgesteld.

§ 4. Wordt het verzoek waarin artikel 1340 voorziet afgewezen, dan kan de vordering langs de gewone weg worden ingesteld.

   Tegen de beschikking waarbij het verzoek, overeenkomstig artikel 1342, eerste lid, gedeeltelijk wordt ingewilligd, kan de verzoeker geen verzet of hoger beroep instellen, maar hij kan de beschikking niet betekenen en de vordering voor het geheel langs de gewone weg instellen.

(1)<W 2018-10-14/18, art. 23, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1344

De in dit hoofdstuk gestelde regels zijn slechts van toepassing indien de schuldenaar zijn woon- of verblijfplaats heeft in België.

HOOFDSTUK XVbis. - <W 1998-11-30/33, art. 2; Inwerkingtreding : 11-01-1999> (Rechtspleging inzake huur van goederen en inzake uithuiszetting ).
Art. 1344bis

<W 29-12-1983, art. 9> Onder voorbehoud van de bepalingen omtrent de pacht kan elke vordering inzake de huur van goederen worden ingeleid bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het vredegerecht.

   Het verzoekschrift vermeld, op straffe van nietigheid :
1. de dag, de maand en het jaar;
2. de naam, de voornaam [2 ... ]2 en de woonplaats van de verzoeker [1 en, in voorkomend geval, zijn rijksregister- of ondernemingsnummer ]1;
3. de naam, de voornaam en de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de persoon tegen wie de vordering is ingesteld.

   4. het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;
5. de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

   Een getuigschrift van de woonplaats van de onder 3 vermelde persoon wordt bij het verzoekschrift gevoegd. (... ) Het getuigschrift wordt afgegeven door het gemeentebestuur. <W 1992-08-03/31, art. 59, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

   De partijen worden door de griffier per gerechtsbrief opgeroepen om binnen vijftien dagen na de inschrijving van het verzoekschrift op de algemene rol, te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. Bij de oproeping wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

(1)<W 2018-10-14/18, art. 24, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1344ter

<Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 3; Inwerkingtreding : 11-01-1999> § 1. Dit artikel is van toepassing op elke vordering ingeleid bij verzoekschrift, bij dagvaarding of bij vrijwillige verschijning waarbij de uithuiszetting wordt gevorderd van een natuurlijk persoon die een huurovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in afdeling II of afdeling IIbis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek, uit een goed dat blijkens de inleidende akte de huurder tot woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, tot verblijfplaats dient.

§ 2. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij verzoekschrift of bij vrijwillige verschijning, zendt de griffier, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de inschrijving op de algemene rol van de vordering tot uithuiszetting, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van het verzoekschrift naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de huurder.

§ 3. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij dagvaarding, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de betekening van het exploot, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van de dagvaarding naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de huurder.

§ 4. De huurder kan in het proces-verbaal van vrijwillige verschijning of bij de griffie binnen een termijn van twee dagen na de oproeping bij gerechtsbrief, of bij de gerechtsdeurwaarder binnen een termijn van twee dagen na de betekening, zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van het afschrift van de inleidende akte.

   Het verzoekschrift of de dagvaarding vermeldt de tekst van het vorige lid.

§ 5. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden.

  (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

Art. 1344ter_WAALS_GEWEST

§ 1. Dit artikel is van toepassing op elke vordering ingeleid bij verzoekschrift, bij dagvaarding of bij vrijwillige verschijning waarbij de uithuiszetting wordt gevorderd van een natuurlijk persoon die een huurovereenkomst heeft gesloten als bedoeld [1 in Hoofdstuk 3 van het decreet betreffende de woninghuurovereenkomst]1 of afdeling IIbis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek, uit een goed dat blijkens de inleidende akte de huurder tot woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, tot verblijfplaats dient. § 2. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij verzoekschrift of bij vrijwillige verschijning, zendt de griffier, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de inschrijving op de algemene rol van de vordering tot uithuiszetting, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van het verzoekschrift naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de huurder. § 3. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij dagvaarding, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de betekening van het exploot, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van de dagvaarding naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de huurder. § 4. De huurder kan in het proces-verbaal van vrijwillige verschijning of bij de griffie binnen een termijn van twee dagen na de oproeping bij gerechtsbrief, of bij de gerechtsdeurwaarder binnen een termijn van twee dagen na de betekening, zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van het afschrift van de inleidende akte. Het verzoekschrift of de dagvaarding vermeldt de tekst van het vorige lid. § 5. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden. (NOTA : gewijzigd door W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (zie W 2014-12-19/24, art. 20), opgeheven zichzelf door art. 176, 9° van W 2016-12-25/14; Inwerkingtreding : 31-12-2016

(1)<DWG 2018-03-15/13, art. 90,§1, 172; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1344quater

<Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 4; Inwerkingtreding : 11-01-1999> De uithuiszetting, bedoeld in artikel 1344ter, § 1, kan in ieder geval niet ten uitvoer worden gelegd dan na verloop van een termijn van één maand na de betekening van het vonnis, tenzij de verhuurder het bewijs levert dat het goed verlaten is, tenzij partijen een andere termijn overeenkwamen en dit akkoord in het vonnis werd opgenomen of tenzij de rechter op verzoek van de huurder of de verhuurder die het bewijs levert van uitzonderlijk ernstige omstandigheden, onder meer de mogelijkheden van de huurder om opnieuw gehuisvest te worden in dusdanige omstandigheden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eenheid, de financiële middelen en de behoeften van het gezin en dit in het bijzonder gedurende de winterperiode, deze termijn verlengt of inkort. In dit laatste geval stelt de rechter, rekening houdend met de belangen van de twee partijen en onder de voorwaarden die hij bepaalt, de termijn vast gedurende welke de uithuiszetting niet kan worden uitgevoerd.

   De gerechtsdeurwaarder moet de huurder of de bewoners van het goed in ieder geval ten minste vijf werkdagen van tevoren op de hoogte brengen van de werkelijke datum van de uithuiszetting

Art. 1344quinquies

<Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 5; Inwerkingtreding : 11-01-1999> Bij de betekening van een vonnis tot uithuiszetting, als bedoeld in artikel 1344ter, § 1, deelt de gerechtsdeurwaarder aan de persoon mee dat de goederen, die zich na verloop van de wettelijke of van de door de rechter bepaalde termijn nog in de woning zouden bevinden, op zijn kosten op de openbare weg zuilen worden gezet en, wanneer zij de openbare weg belemmeren en de eigenaar van de goederen of zijn rechtverkrijgenden die daar achterlaat, door het gemeentebestuur eveneens op zijn kosten zullen worden weggehaald en gedurende een termijn van zes maanden zullen worden bewaard tenzij het gaat om goederen die aan snel bederf onderhevig zijn of schadelijk zijn voor de openbare hygiëne, gezondheid of veiligheid. De gerechtsdeurwaarder bevestigt deze mededeling in het exploot van betekening.

Art. 1344sexies

<Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 6; Inwerkingtreding : 11-01-1999> § 1. Bij de betekening van elk ander vonnis tot uithuiszetting dan bedoeld in artikel 1344quinquies, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet zoals bepaald in § 2, na een termijn van vier dagen na de betekening van het vonnis, bij gewone brief, een afschrift van het vonnis naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de plaats waar het goed gelegen is.

§ 2. De persoon wiens uithuiszetting is bevolen kan, binnen een termijn van twee dagen vanaf de betekening van het vonnis, bij de gerechtsdeurwaarder zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling van het vonnis aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.

   Het exploot vermeldt de tekst van het vorige lid.

§ 3. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden.

Art. 1344septies

<W 2008-06-18/34, art. 2, 096; Inwerkingtreding : 24-07-2008; zie ook art. 4> Dit artikel is van toepassing op elke hoofdvordering ingeleid bij verzoekschrift, bij dagvaarding of bij vrijwillige verschijning betreffende de huur van woningen.

   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 731, eerste lid, 732 en 733 poogt de rechter de partijen te verzoenen.

   Indien de partijen niet tot verzoening komen of in geval van verstek, wordt de procedure ten gronde behandeld. Het vonnis vermeldt dat de partijen niet tot verzoening kwamen

HOOFDSTUK XVter. [1 - Rechtspleging inzake uithuiszetting uit plaatsen betrokken zonder recht of titel. ]1
Art. 1344octies

[1 Iedere houder van een recht of titel op het betrokken goed kan bij verzoekschrift op tegenspraak of, in geval van volstrekte noodzakelijkheid, bij eenzijdig verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het vredegerecht, een vordering inleiden tot uithuiszetting uit plaatsen die zonder recht of titel worden betrokken.

   Het verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid :
1. de dag, de maand en het jaar;
2. de naam, de voornaam [3 ... ]3 en de woonplaats van de verzoeker [2 en, in voorkomend geval, zijn rijksregister- of ondernemingsnummer ]2;
3. behalve ingeval het verzoek wordt ingeleid bij eenzijdig verzoekschrift, de naam, de voornaam en de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de persoon tegen wie de vordering is ingesteld;
4. het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;
5. de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat, of, ingeval het verzoek wordt ingeleid bij eenzijdig verzoekschrift, de handtekening van de advocaat.

   Ingeval het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift op tegenspraak wordt een getuigschrift van de woonplaats van de persoon bedoeld in het tweede lid, onder de bepaling onder 3 bij het verzoekschrift gevoegd. Het getuigschrift wordt afgegeven door het gemeentebestuur.

   Ingeval het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift op tegenspraak worden de partijen of, ingeval het verzoek wordt ingeleid bij eenzijdig verzoekschrift, wordt de eisende partij door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om binnen acht, respectievelijk twee dagen na de inschrijving van het verzoekschrift op de algemene rol te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt, onverminderd zijn mogelijkheid om deze termijnen op verzoek van een advocaat of gerechtsdeurwaarder in te korten. Bij de oproeping wordt, ingeval het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift op tegenspraak, een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

   Wanneer de partijen verschijnen, probeert de rechter hen te verzoenen.

   De vrederechter kan op de inleidingszitting de zaak aanhouden of ze verwijzen opdat er op een nabije datum zou worden over gepleit, waarbij hij de duur van de debatten bepaalt. Het vonnis vermeldt dat de partijen niet tot verzoening kwamen.

   In afwijking van artikel 747 worden op de inleidingszitting, ingeval het verzoek bij verzoekschrift op tegenspraak wordt ingeleid inzake een vordering tot uithuiszetting, conclusietermijnen ambtshalve en op nabije datum vastgesteld door de vrederechter. De partijen doen hun opmerkingen uiterlijk op de inleidingszitting gelden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-10-18/08, art. 7, 157; Inwerkingtreding : 16-11-2017> (2)<W 2018-10-14/18, art. 25, 173; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 130, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1344novies

[1 § 1. Dit artikel is van toepassing op elke vordering ingeleid bij verzoekschrift, bij dagvaarding of bij gezamenlijk verzoekschrift waarbij de uithuiszetting wordt gevorderd van een natuurlijke persoon die zonder recht of titel een plaats betrekt.

§ 2. Wanneer de vordering bij verzoekschrift of bij gezamenlijk verzoekschrift wordt ingeleid, zendt de griffier, behoudens verzet van de persoon die zonder recht of titel een plaats betrekt zoals bepaald in paragraaf 4, na een termijn van vier dagen na de inschrijving op de algemene rol van de vordering tot uithuiszetting, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van het verzoekschrift naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de persoon die zonder recht of titel een plaats betrekt.

§ 3. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij dagvaarding, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet van de persoon die zonder recht of titel een plaats betrekt zoals bepaald in paragraaf 4, na een termijn van vier dagen na de betekening van het exploot, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van de dagvaarding naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de persoon die zonder recht of titel een plaats betrekt.

§ 4. De persoon die zonder recht of titel een plaats betrekt kan in het proces-verbaal van vrijwillige verschijning of bij de griffie binnen een termijn van twee dagen na de oproeping bij gerechtsbrief, of bij de gerechtsdeurwaarder binnen een termijn van twee dagen na de betekening, zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van het afschrift van de inleidende akte.

   Het verzoekschrift op tegenspraak of de dagvaarding vermeldt de tekst van het eerste lid.

§ 5. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-10-18/08, art. 8, 157; Inwerkingtreding : 16-11-2017>
Art. 1344decies

[1 In geval van uithuiszetting bedoeld in artikel 1344novies, § 1, bepaalt de rechter dat de tenuitvoerlegging van de uithuiszetting plaatsgrijpt vanaf de achtste dag volgend op de betekening van het vonnis, tenzij de rechter bij een met redenen omklede beslissing bepaalt dat, wegens uitzonderlijke, ernstige omstandigheden, onder meer de mogelijkheden van de persoon die zonder recht of titel een plaats betrekt om opnieuw gehuisvest te worden in dusdanige omstandigheden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eenheid, de financiële middelen en de behoeften van het gezin en dit in het bijzonder gedurende de winterperiode, een langere termijn verantwoord blijkt. In dit geval stelt de rechter, rekening houdend met de belangen van de partijen en onder de voorwaarden die hij bepaalt, de termijn vast gedurende welke de uithuiszetting niet kan worden uitgevoerd. Wanneer de titel of het recht toebehoort aan een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, mag deze termijn niet meer dan één maand bedragen. Wanneer de titel of het recht toebehoort aan een publiekrechtelijke rechtspersoon, mag deze termijn niet meer dan zes maanden bedragen. Ingeval de vordering is ingesteld bij eenzijdig verzoekschrift kan er betekend worden bij middel van aanplakking aan de gevel van het pand dat zonder recht of titel werd bezet.

   De gerechtsdeurwaarder brengt de persoon die zonder recht of titel de plaats betrekt in ieder geval ten minste vijf werkdagen van tevoren op de hoogte van de werkelijke datum van de uithuiszetting. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-10-18/08, art. 9, 157; Inwerkingtreding : 16-11-2017>
Art. 1344undecies

[1 Bij de betekening van een vonnis tot uithuiszetting bedoeld in artikel 1344decies, deelt de gerechtsdeurwaarder aan de persoon mee dat de goederen die werden binnengebracht door de persoon die de plaats betrekt zonder recht of titel, die zich na verloop van de wettelijke of van de door de rechter bepaalde termijn nog in de woning zouden bevinden, op zijn kosten op de openbare weg zullen worden gezet en, wanneer zij de openbare weg belemmeren en de eigenaar van de goederen of zijn rechtverkrijgenden die daar achterlaat, door het gemeentebestuur eveneens op zijn kosten zullen worden weggehaald en gedurende een termijn van zes maanden zullen worden bewaard tenzij het gaat om goederen die aan snel bederf onderhevig zijn of schadelijk zijn voor de openbare hygiëne, gezondheid of veiligheid. De gerechtsdeurwaarder bevestigt deze mededeling in het exploot van betekening. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-10-18/08, art. 10, 157; Inwerkingtreding : 16-11-2017>
Art. 1344duodecies

[1 § 1. Bij de betekening van elk vonnis tot uithuiszetting bedoeld in artikel 1344decies, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet overeenkomstig paragraaf 2, na een termijn van vier dagen na de betekening van het vonnis, bij gewone brief, een afschrift van het vonnis naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de plaats waar het goed gelegen is.

§ 2. De persoon wiens uithuiszetting is bevolen kan, binnen een termijn van twee dagen vanaf de betekening van het vonnis, bij de gerechtsdeurwaarder zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling van het vonnis aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.

§ 3. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-10-18/08, art. 11, 157; Inwerkingtreding : 16-11-2017>
HOOFDSTUK XVI. - Rechtspleging inzake pacht, (recht van voorkoop en uitgesteld loon in land- en tuinbouw ) <W 28-12-1967, art. 7>.
Art. 1345

Inzake pacht, recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen recht van uitweg en tenzij bij tussenvordering, inzake uitgesteld loon in land- en tuinbouw wordt geen enkele rechtsvordering toegelaten, indien de eiser niet tevoren aan de rechter een schriftelijk of mondeling verzoek heeft gedaan om de toekomstige verweerder ter minnelijke schikking te doen oproepen. De griffie stelt van die vordering proces-verbaal op. Binnen acht dagen na het verzoek roept de rechter de partijen op ter minnelijke schikking; van het verschijnen wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien overeenkomst wordt bereikt, worden de bewoordingen ervan vastgesteld in het proces-verbaal en de uitgifte wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging. <W 28-12-1967, art. 8> <W 1-3-1978, art 2>

   Wat de termijnen betreft, die bij de wet verleend worden, heeft het verzoek, ingediend zoals hiervoren wordt gezegd, de gevolgen van een gerechtelijke dagvaarding, mits deze wordt uitgebracht binnen een maand na de datum van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de partijen niet tot een minnelijke schikking zijn gekomen.

   Gedurende deze voorafgaande poging tot minnelijke schikking kan de rechter, op eigen initiatief of op verzoek van partijen, het advies inwinnen van een technisch adviseur.

   De bezoldiging van de door de rechter aangewezen technische adviseur wordt vastgesteld volgens een tarief bepaald door de Koning. Zij komt voor de helft ten laste van elke partij, behalve dat zij bij gebreke van minnelijke schikking en in geval van geschil, op verzoek van de winnende partij ten laste wordt gebracht van de verliezende partij, onverminderd artikel 1017.

HOOFDSTUK XVII. _ Aanneming van de borg.
Art. 1346

Het vonnis dat beveelt borg te stellen, bepaalt de termijn waarbinnen hij wordt aangeboden, en die waarbinnen hij wordt aangenomen of betwist.

Art. 1347

De borg wordt aangeboden bij een aan de partij betekend exploot, samen met een afschrift van de akte van bewaargeving ter griffie, van de titels waaruit de gegoedheid van de borg blijkt, behalve wanneer de wet niet eist dat de gegoedheid door middel van titels wordt vastgesteld.

   De partij kan ter griffie inzage nemen van de titels.

Art. 1348

Indien de partij de borg aanneemt, doet zij een schriftelijke verklaring op de griffie; in dat geval of indien de partij de vordering niet betwist binnen de termijn die de rechter stelt, verbindt de borg zich ter griffie bij een akte, die uitvoerbaar is zonder vonnis.

Art. 1349

Indien de partij de borg betwist binnen de termijn die in het vonnis is bepaald, roept de griffier bij gerechtsbrief de partijen op om voor de rechtbank te verschijnen ten einde over de betwisting uitspraak te horen doen.

Art. 1350

De rechtbank doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken, na de partijen te hebben gehoord; het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep.

Art. 1351

Indien de borg aangenomen wordt, verbindt hij zich overeenkomstig artikel 1348.

HOOFDSTUK XVIII. _ Aanbod van betaling en consignatie.
Art. 1352

Ieder proces-verbaal van aanbod van betaling wijst het aangeboden voorwerp aan zodat er geen ander in de plaats kan worden gesteld; en indien het gemunt geld is, wordt het aantal en de hoedanigheid vermeld.

Art. 1353

Het proces-verbaal vermeldt het antwoord, de weigering of de aanneming van de schuldeiser, en of hij getekend heeft dan wel geweigerd heeft te tekenen of verklaard heeft daartoe niet in staat te zijn.

Art. 1354

Indien de schuldeiser het aanbod weigert, kan de schuldenaar, om zich te bevrijden, de aangeboden geldsom of zaak in consignatie geven, met inachtneming van de vormen voorgeschreven bij artikel 1259 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 1355

De vordering die kan worden ingesteld, hetzij tot geldigverklaring, hetzij tot nietigverklaring van het aanbod of van de consignatie, wordt ingesteld met inachtneming van de regels bepaald voor de [1 hoofdvorderingen ]1; is het een tussenvordering, dan geschiedt deze bij conclusie.

(1)<W 2014-05-05/09, art. 32, 129; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
Art. 1356

Het vonnis waarbij het aanbod geldig wordt verklaard, beveelt, ingeval de consignatie nog niet heeft plaatsgehad, de aangeboden geldsom of zaak in consignatie te geven, indien de schuldeiser ze niet heeft ontvangen; het beslist dat de interest ophoudt te lopen vanaf de dag van de consignatie.

Art. 1357

De vrijwillige of gerechtelijke consignatie verkort niet de rechten ontstaan uit het derden-beslag dat in handen van de schuldenaar mocht zijn gelegd.

HOOFDSTUK XIX_ Rekening en verantwoording.
Art. 1358

Het vonnis waarbij iemand veroordeeld wordt tot het doen van rekening en verantwoording, bepaalt binnen welke termijn zulks voor de rechtbank of voor de aangewezen rechter zal geschieden.

   Indien de zaak het wettigt of partijen het eens zijn, kan de rechter bevelen dat de rekening en verantwoording zal worden gedaan ten overstaan van een door hem te benoemen deskundige en op de wijze en binnen de termijnen in het vonnis bepaald.

   Hij die veroordeeld wordt om vruchten terug te geven, doet daarvan rekening en verantwoording in dezelfde vorm.

Art. 1359

De rekening bevat de werkelijke ontvangsten en uitgaven; zij eindigt met een overzicht van de balans van deze ontvangsten en uitgaven, met dien verstande dat de terug te vorderen voorwerpen in een afzonderlijk hoofdstuk worden vermeld.

Art. 1360

De rekening, gedaan en getekend door degene die rekening moet doen of door zijn bijzondere gevolmachtigde, wordt samen met de bewijsstukken ter griffie neergelegd binnen de termijn die het vonnis bepaalt. Zij wordt door de griffier voor gezien getekend op de datum van de neerlegging en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd.

   De bewijsstukken worden genummerd en geparafeerd door de rekeningdoende persoon.

   Indien de rekening, gedaan en getekend zoals hierboven is bepaald, niet wordt neergelegd binnen de termijn, wordt de rekeningdoende persoon veroordeeld tot betaling van een som die de rechtbank vaststelt.

Art. 1361

Indien uit de neergelegde rekening blijkt dat de ontvangsten de uitgaven te boven gaan, kan degene aan wie de rekening is gedaan van de rechtbank of van de rechter-commissaris vorderen dat voor het meerdere een uitvoerbare titel wordt verleend, zonder goedkeuring van de rekening.

Art. 1362

Na de neerlegging geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van een afschrift van de rekening aan degene aan wie de rekening is gedaan.

   De bewijsstukken worden overgelegd zoals bepaald is in artikel 738; zij worden in voorkomend geval terugbezorgd binnen de termijn die de rechter bepaalt.

   Indien er tussenkomende schuldeisers zijn, wordt de rekening hun op dezelfde wijze ter kennis gebracht. Zij nemen inzage van de bewijsstukken op de griffie.

Art. 1363

De zaak wordt voor de rechtbank gebracht op verzoek van de meest gerede partij, voor uitspraak over de rekening, tenzij er een rechter-commissaris is aangewezen, in welk geval de partijen voor hem verschijnen op dag en uur die hij aangeeft om een debat te houden over de rekening, deze te staven en te weerleggen.

Art. 1364

Worden de partijen het niet eens, dan beslist de rechter-commissaris dat hij verslag zal uitbrengen ter zitting op de dag die hij bepaalt; zij zijn ertoe gehouden daar aanwezig te zijn zonder nadere oproeping.

   Indien de partijen zich voor de rechter-commissaris niet aanmelden, brengt de meest gerede partij de zaak ter zitting.

Art. 1365

Wanneer de rekening door een deskundige is opgemaakt, wordt de zaak voor de rechtbank gebracht nadat het verslag op verzoek van de meest gerede partij is neergelegd.

Art. 1366

Wanneer degene aan wie de rekening is gedaan niet verschijnt, worden de posten toegewezen, indien zij verantwoord zijn; indien de rekeningdoende persoon enig bedrag verschuldigd is, behoudt hij dit onder zich zonder interest; en indien het geen voogdijrekening betreft, stelt de rekenplichtige een borg, tenzij hij verkiest het bedrag in consignatie te geven.

Art. 1367

Het vonnis dat wordt gewezen op de vordering tot rekening en verantwoording, bevat de berekening van ontvangsten en uitgaven en bepaalt nauwkeurig het overschot, indien er een is.

Art. 1368

Geen herrekening wordt toegestaan, behalve bij verschrijvingen, weglatingen, valse of dubbel geboekte posten, in welk geval partijen daarvan de herstelling vragen vó6r dezelfde rechters.

Art. 1369

In geval van hoger beroep tegen een vonnis dat een vordering tot rekening en verantwoording heeft afgewezen, verwijst het vonnis of het arrest van vernietiging de zaak voor het doen van rekening en voor de desbetreffende uitspraak naar de rechter voor wie de vordering is ingesteld, of naar enige andere rechter die in de beslissing is aangewezen. Indien de rekening gedaan en berecht is in eerste aanleg, behoort de tenuitvoerlegging van het vonnis of het arrest van vernietiging aan de rechter in hoger beroep die het heeft gewezen, of aan een andere die bij dezelfde beslissing wordt aangewezen.

HOOFDSTUK XIXbis. - Rechtsplegingen inzake intellectuele rechten [1 en bedrijfsgeheimen ]1 <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
Afdeling 1. - Betreffende beslag inzake namaak <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
Art. 1369bis/1

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. De personen die, op grond van een wet betreffende de uitvindingsoctrooien, aanvullende beschermingscertificaten, kwekerscertificaten, topografieën van halfgeleiderproducten, tekeningen en modellen, merken, geografische aanduidingen, benamingen van oorsprong, auteursrecht, naburige rechten of het recht van producenten van databanken een vordering inzake namaak kunnen instellen, kunnen, met de toestemming van de voorzitter van de [1 ondernemingsrechtbank ]1 en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren, verkregen op verzoekschrift, door een of meerdere deskundigen die deze magistraat benoemt, overal laten overgaan tot de beschrijving van alle voorwerpen, elementen, documenten of werkwijzen die van aard zijn de beweerde namaak alsook de oorsprong, de bestemming en de omvang ervan aan te tonen.

§ 2. De voorzitter kan de deskundige machtigen alle maatregelen te nemen die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht binnen de grenzen ervan en, met name, afschriften te nemen, kopieën, fotokopieën, fotografieën en audiovisuele opnames te maken evenals zich monsters te laten overhandigen van de goederen die vermoed worden inbreuk te maken op het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming is ingeroepen en de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten.

§ 3. De voorzitter, die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging van maatregelen tot beschrijving, onderzoekt :
1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen, ogenschijnlijk geldig is;
2) of er aanwijzingen zijn dat inbreuk zou zijn gemaakt op het intellectueel eigendomsrecht of dat een inbreuk dreigt.

   De beschikking bepaalt de voorwaarden waaraan de beschrijving is onderworpen, onder meer met het oog op de bescherming van vertrouwelijke gegevens, en de termijn binnen dewelke de aangestelde deskundige zijn verslag neerlegt en opstuurt, alsook de personen die, als uitzondering op artikel 1369bis /7, in voorkomend geval er kennis mogen van nemen. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden uitdrukkelijk vermeld in de beschikking die een langere termijn rechtvaardigen, overschrijdt deze termijn twee maanden vanaf de betekening van de beschikking niet.

§ 4. Indien hij het nodig acht voor de bescherming van het intellectueel recht dat ingeroepen werd door de verzoeker, en hij het redelijk acht, rekening houdend met de omstandigheden eigen aan het geding, kan de voorzitter in voorkomend geval bij dezelfde beschikking of bij een afzonderlijke beschikking, aan de houders van inbreukmakende goederen, de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen, werktuigen en de desbetreffende documenten, het verbod opleggen zich ervan te ontdoen, ze te verplaatsen of elke wijziging eraan aan te brengen die hun werking beïnvloeden. Hij kan toelating geven om een bewaarder aan te stellen en de voorwerpen te verzegelen en, als het gaat om feiten die aanleiding geven tot inkomsten, het bewarend beslag van deze laatste toelaten voor zover deze hun directe oorsprong blijken te vinden in de beweerde namaak.

   De voorzitter kan alvorens het toekennen van beslagmaatregelen, de door de maatregelen beoogde persoon in raadkamer horen in aanwezigheid van de verzoeker. In dat geval brengt de voorzitter alvorens tot deze oproeping over te gaan de verzoeker hiervan op de hoogte, die dan kan afzien van zijn verzoek om beslagmaatregelen en zijn verzoek kan beperken tot beschrijvende maatregelen. De door deze maatregelen beoogde persoon wordt met een gerechtsbrief opgeroepen waarbij een afschrift van het verzoekschrift wordt gevoegd. De raadsman van de verzoeker wordt opgeroepen bij gewone brief.

§ 5. De voorzitter, die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging, naast de beschrijving, van beslagmaatregelen, onderzoekt :
1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen, ogenschijnlijk geldig is;
2) of de inbreuk op het betrokken intellectueel recht niet redelijkerwijze betwist kan worden;
3) of, na de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang, te hebben afgewogen, de feiten en, in voorkomend geval, de stukken waarop de verzoeker zich baseert van dien aard zijn dat ze het beslag - dat tot de bescherming strekt van het ingeroepen recht - redelijkerwijze verantwoorden.

   In de beschikking wordt een uitdrukkelijke motivering gegeven van de noodzaak van beslagmaatregelen die zijn toegestaan rekening houdend met de voorwaarden gesteld in de huidige paragraaf.

§ 6. De beschikking wordt voor het aanvatten van de verrichtingen van beschrijving en in voorkomend geval van beslag, betekend.

§ 7. Tegen de beschikking waarbij beschrijvende maatregelen of beslagmaatregelen worden toegekend of geweigerd, en tegen de beschikking waarbij de intrekking van die maatregelen wordt toegekend of geweigerd, staat voorziening open zoals bepaald in de artikelen 1031 tot 1034.

   De beslagene kan in geval van veranderde omstandigheden de wijziging of de intrekking van de beschikking vragen door dagvaarding hiertoe van alle partijen voor de rechter die de beschikking heeft uitgesproken.

   De beschikking tot intrekking geldt als opheffing.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 1369bis/2

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 23; Inwerkingtreding : 01-11-2007> Het verzoekschrift bevat keuze van woonplaats in België indien de verzoeker er noch woonplaats noch verblijfplaats heeft.

   De verzoeker legt, naargelang het geval, de bewijsstukken over evenals een afschrift van het uitvindingsoctrooi, van het aanvullend beschermingscertificaat, van het kwekerscertificaat of van de ingeschreven aanvraag van het kwekerscertificaat, van de geografische aanduiding of de benaming van oorsprong, van het ontvangstbewijs van depot van de tekening of het model of van het merk of van de publicatie van hun inschrijving.

Art. 1369bis/3

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 24; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. De voorzitter kan de verzoeker de verplichting opleggen een passende borgsom in consignatie te geven, of een gelijkwaardige garantie, bedoeld om de eventuele vergoeding van de opgelopen schade van de verweerder te waarborgen, overeenkomstig de bepalingen van § 2. In dit geval wordt de expeditie van de beschikking pas verleend na voorlegging van het bewijs van de consignatie.

§ 2. Wanneer de maatregelen van beschrijving of van beslag zijn herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de verzoeker, of wanneer later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht was, kan de rechtbank op verzoek van de verweerder de verzoeker veroordelen tot betaling van een passende schadeloosstelling voor alle ingevolge deze maatregelen veroorzaakte schade.

Art. 1369bis/4

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 25; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. De verzoekende partij mag slechts aanwezig of vertegenwoordigd zijn bij de beschrijving indien zij daartoe bijzonder door de voorzitter gemachtigd is. In zijn beschikking motiveert de voorzitter op bijzondere wijze de aan elke persoon verleende machtiging, rekening houdend met de omstandigheden eigen aan de zaak, zoals onder andere de bescherming van de vertrouwelijke informatie.

§ 2. De voorzitter kan het recht aanwezig te zijn op die plaatsen onderwerpen aan de voorwaarden die hij vastlegt.

Art. 1369bis/5

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 26; Inwerkingtreding : 01-11-2007> Indien de deuren gesloten zijn of de toegang wordt geweigerd, handelt de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 1504.

Art. 1369bis/6

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 27; Inwerkingtreding : 01-11-2007> Onverminderd het recht van de verzoeker op beschrijving, waakt de deskundige, gedurende het hele verloop van de handelingen van beschrijving en bij de opstelling van zijn verslag, over de vrijwaring van de wettige belangen van de beweerde inbreukmaker en van de houder van de beschreven voorwerpen, in het bijzonder wat de bescherming van vertrouwelijke informatie betreft.

Art. 1369bis/7

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 28; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. Het verslag wordt ter griffie neergelegd binnen de termijn door de beschikking bepaald of, bij gebreke hieraan binnen de door artikel 1369bis/1, § 3, tweede lid bepaalde termijn.

   Een afschrift wordt onverwijld, bij aangetekende zending, door de deskundige verzonden, naar de verzoeker en naar de houder van de beschreven voorwerpen evenals, in voorkomend geval, naar de beslagene.

§ 2. Dit verslag evenals alle stukken, monsters of inlichtingen vergaard gedurende de handelingen van beschrijving zijn vertrouwelijk en mogen slechts vrijgegeven of gebruikt worden door de verzoeker of zijn rechthebbende, binnen het kader van een procedure, Belgisch of buitenlands, ten gronde of in kort geding, onverminderd de toepassing van de bepalingen van de internationale verdragen die toepasselijk zijn in België.

Art. 1369bis/8

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 29; Inwerkingtreding : 01-11-2007> De voorzitter die de beschikking heeft uitgesproken neemt kennis van alle incidenten in verband met de uitvoering van de beschrijvings- en beslagmaatregelen.

Art. 1369bis/9

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 30; Inwerkingtreding : 01-11-2007> Indien binnen de termijn bepaald door de voorzitter die uitspraak doet over een verzoek gegrond op artikel 1369bis/1, of, indien dergelijke termijn niet is vermeld, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig dagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is volgend op de ontvangst van het verslag verstuurd overeenkomstig artikel 1369bis/7, § 1, tweede lid, de beschrijving niet gevolgd wordt door een dagvaarding ten gronde voor een bevoegde rechtsmacht, heeft de beschikking van rechtswege geen rechtsgevolgen meer en mag de verzoeker de inhoud van het verslag niet gebruiken of bekendmaken, dit alles onverminderd het recht op schadevergoeding.

Art. 1369bis/10

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 31; Inwerkingtreding : 01-11-2007> De artikelen 962 tot 965, 973, tweede [1 tot vierde ]1 lid, 978 en 985 zijn niet van toepassing op de procedure van beslag inzake namaak.

(1)<W 2017-06-08/09, art. 9, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
fdeling 2. - Voorlopige maatregelen toepasselijk op intellectuele eigendomsrechten <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 32; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
Art. 1369ter

<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 32; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. Wanneer een persoon, die voor de rechtbank kan optreden om een handeling die inbreuk maakt op een intellectueel eigendomsrecht bedoeld in artikel 1369bis/1 te doen staken, het artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek toepast, worden de voorlopige maatregelen op verzoek van de verweerder herroepen of houden ze op gevolg te hebben, indien de eiser niet binnen een redelijke termijn een procedure instelt die leidt tot een beslissing ten gronde bij een bevoegde rechterlijke instantie; deze termijn wordt bepaald door de rechterlijke instantie die de maatregelen gelast, of, bij gebreke daarvan, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig dagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is vanaf de betekening van de beschikking.

§ 2. De rechtbank kan aan de in § 1 bedoelde maatregelen de voorwaarde verbinden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt voor de eventuele schadeloosstelling van alle door de verweerder geleden schade, zoals bepaald in paragraaf 3.

§ 3. Indien de voorlopige maatregelen worden herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser, of indien later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op het betrokken intellectueel eigendomsrecht was, kan de rechtbank, op verzoek van de verweerder, de eiser gelasten de verweerder op passende wijze schadeloos te stellen voor de door deze maatregelen toegebrachte schade.

Afdeling 3. [1 - Voorlopige maatregelen toepasselijk op bedrijfsgeheimen. ]1
Art. 1369quater

[1 De voorzitter van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 die bij voorraad uitspraak doet in het geval van het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van bedrijfsgeheimen als bedoeld in artikel XI.332/4 van het Wetboek van economisch recht, houdt bij zijn beslissing over het inwilligen of verwerpen van de vordering, en bij het beoordelen van de evenredigheid ervan, rekening met de specifieke omstandigheden van het geval, met inbegrip van, in voorkomend geval:
1° de waarde en andere specifieke kenmerken van het bedrijfsgeheim;
2° de maatregelen die zijn genomen om het bedrijfsgeheim te beschermen;
3° de handelswijze van de verweerder bij het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van het bedrijfsgeheim;
4° de effecten van het onrechtmatig gebruiken of openbaar maken van het bedrijfsgeheim;
5° de rechtmatige belangen van de partijen en de mogelijke effecten van het bevelen of afwijzen van de maatregelen voor de partijen;
6° de rechtmatige belangen van derden;
7° het algemeen belang;
8° de bescherming van grondrechten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/18, art. 38, 169; Inwerkingtreding : 24-08-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 163; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 1369quinquies

[1 Wanneer een persoon, die voor de rechtbank kan optreden om het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel XI.332/4 van het Wetboek van economisch recht te doen staken, het artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek toepast, worden de voorlopige maatregelen op verzoek van de verweerder herroepen of houden ze op gevolg te hebben, indien:
1° de eiser niet binnen een redelijke termijn een procedure instelt die leidt tot een beslissing ten gronde bij een bevoegde rechterlijke instantie; deze termijn wordt bepaald door de rechterlijke instantie die de maatregelen gelast of, bij gebreke daarvan, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig kalenderdagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is vanaf de betekening van de beschikking;
2° de betreffende informatie niet langer voldoet aan de eisen om als bedrijfsgeheim gekwalificeerd te worden, bedoeld in artikel I.17/1, 1°, van het Wetboek van economisch recht, op gronden die niet aan de verweerder kunnen worden toegerekend. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/18, art. 39, 169; Inwerkingtreding : 24-08-2018>
Art. 1369sexies

[1 § 1. Als alternatief voor de voorlopige maatregelen, kan de rechtbank aan de voortzetting van het vermeende onrechtmatige gebruik van een bedrijfsgeheim de voorwaarde verbinden dat een zekerheid wordt gesteld voor de schadeloosstelling van de houder van het bedrijfsgeheim. De rechtbank kan niet bevelen dat het bedrijfsgeheim openbaar gemaakt wordt in ruil voor het stellen van zekerheden.

§ 2. De rechtbank kan aan de voorlopige maatregelen de voorwaarde verbinden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt voor de eventuele schadeloosstelling van alle door de verweerder en, indien van toepassing, door andere personen voor wie de maatregelen gevolgen hebben, geleden schade, zoals bepaald in artikel 1369septies. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/18, art. 40, 169; Inwerkingtreding : 24-08-2018>
Art. 1369septies

[1 Indien de voorlopige maatregelen worden herroepen op grond van artikel 1369quinquies, 1°, of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser, of indien later wordt vastgesteld dat er geen sprake is van onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van het bedrijfsgeheim of dreiging van dergelijk gedrag, kan de rechtbank, op verzoek van de verweerder of een benadeelde derde, de eiser gelasten de verweerder of de benadeelde derde op passende wijze schadeloos te stellen voor de door deze maatregelen toegebrachte schade. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/18, art. 41, 169; Inwerkingtreding : 24-08-2018>
HOOFDSTUK XX. _ Bezitsvorderingen.
Art. 1370

Bezitsvorderingen worden slechts toegelaten onder de volgende voorwaarden:
1° ,mits het gaat om onroerende goederen of onroerende rechten die verkregen kunnen worden door verjaring;
2° mits de eiser bewijst gedurende ten minste een jaar in het bezit ervan te zijn geweest;
3° mits het bezit alle eigenschappen heeft, vereist bij de artikelen 2228 tot 2235 van het Burgerlijk Wetboek;
4° mits minder dan een jaar verlopen is sinds de stoornis of de ontzetting van bezit.

   [1 De voorwaarde die onder 1° is gesteld, is niet van toepassing wanneer het om een wettelijke of conventionele erfdienstbaarheid van uitweg gaat en wanneer de ontzetting van bezit of de stoornis veroorzaakt is door geweld of feitelijkheden. ]1

   Er moet niet worden voldaan aan de voorwaarden die onder 2° en 3° zijn gesteld, wanneer de stoornis of ontzetting van bezit veroorzaakt is door geweld of feitelijkheden.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 27, 125; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 1371

De bezitsvordering en de eigendomsvordering mogen niet samen worden ingesteld.

   De eiser in het eigendomsproces mag niet meer toegelaten worden tot het instellen van de bezitsvordering.

   De verweerder in het bezitsproces kan geen eigendomsvordering instellen, alvorens de beslissing van de rechter over de bezitsvordering in kracht van gewijsde is gegaan; indien hij in het ongelijk is gesteld, kan hij die vordering pas instellen nadat hij aan de tegen hem uitgesproken veroordelingen voldaan heeft. Evenwel, indien de partij die de veroordelingen heeft verkregen, deze te laat doet uitvoeren, kan de rechter over de eigendomsvordering voor deze uitvoering een termijn stellen, waarna de eigendomsvordering toegelaten is; hij kan zelfs in dat geval machtiging verlenen om die rechtsvordering onmiddellijk in te stellen ten einde een naderende verjaring te stuiten.

HOOFDSTUK XXbis. - <W 1-3-1978, art. 3> Recht van uitweg.
Art. 1371bis

<W 1-3-1978, art. 3> De vordering tot toewijzing, afschaffing of verplaatsing van een uitweg wordt ingesteld bij verzoekschrift dat de naam, voornamen [1 ... ]1 en woonplaats vermeldt van de eigenaar van elk van de betrokken percelen.

   Binnen acht dagen na de indiening van het verzoekschrift bepaalt de rechter bij beschikking dag en uur van verschijning ter plaatse. De partijen werden ten minste acht dagen vó6r de dag van de verschijning opgeroepen bij gerechtsbrief.

   Indien blijkt dat de uitweg met minder kosten en lasten kan worden gevorderd jegens een of meer andere erven welke het ingesloten erf afsluiten van de openbare weg, zal de vrederechter de eiser bevelen de eigenaars van die erven ter griffie bekend te maken. Deze eigenaars worden bij gerechtsbrief in de zaak geroepen.

   De eigenaars die in België geen bekende woonplaats hebben, worden geroepen bij gerechtsbrief, gericht aan de burgemeester van de gemeente, waarin hun eigendom gelegen is en aan de procureur des Konings, de burgemeester zendt de gerechtsbrief onverwijld door aan de eigenaars of de gebruikers van dat eigendom.

   De rechter kan bij beschikking onderaan het verzoekschrift een deskundige aanwijzen die, op verzoek van de griffier, de verschijning van de partijen ter plaatse bijwoont en kan worden belast met alle opdrachten welke de oplossing van het geschil kunnen bevorderen.

   Het vonnis waarbij een uitweg wordt toegewezen is voorlopig uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep of verzet en zonder borgstelling. De vernietiging van het vonnis kan geen aanleiding geven tot enige andere schadevergoeding dan die bedoeld in artikel 682 van het Burgerlijk Wetboek.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 131, 174; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
HOOFDSTUK XXI. _ Middelen om uitgifte of afschrift van een akte te verkrijgen.
Art. 1372

De notaris of een andere bewaarder, die een uitgifte of een afschrift van een akte aan de rechtstreekse belanghebbende, de erfgenamen of de rechthebbenden weigert af te geven, wordt op hun verzoek daartoe veroordeeld door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

   De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank die over de zaak zelf beslist, in de vormen en binnen de termijnen van de rechtspleging in kort geding.

Art. 1373

De beschikking is uitvoerbaar niettegenstaande elke voorziening.

Art. 1374

De partij die afschrift wil verkrijgen van een ongeregistreerde akte wegens uiterste dringendheid, of afschrift verlangt van een onvolkomen gebleven akte, dient een daartoe strekkend verzoekschrift in bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Art. 1375

De afgifte geschiedt, indien daartoe grond bestaat, ter uitvoering van de beschikking die achteraan op het verzoekschrift gesteld is; en er wordt melding van gemaakt onderaan op het afgegeven afschrift.

Art. 1376

Bij weigering van de notaris of bewaarder wordt gehandeld zoals bepaald is in artikel 1372.

Art. 1377

De partij die zich een tweede uitgifte wil doen afgeven, hetzij van de minuut van een akte, hetzij in de vorm van een afschrift op een neergelegde grosse, richt te dien einde een verzoekschrift aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

   Krachtens de beschikking die daarop wordt gegeven, maant de partij de notaris aan om afgifte te doen op een te bepalen dag en uur, en de belanghebbende partijen om erbij tegenwoordig te zijn.

   Onderaan op de tweede grosse wordt melding gemaakt van die beschikking, alsook van de geldsom waarvoor de tenuitvoerlegging kan geschieden indien de schuldvordering gedeeltelijk gekweten of overgedragen is.

Art. 1378

De beschikking is vatbaar voor de voorzieningen, bepaald in de artikelen 1031 tot 1034.

Art. 1379

Aan dezelfde partij mag geen tweede uitvoerbare uitgifte van een vonnis of arrest worden verstrekt dan krachtens een beschikking van de voorzitter van de rechtbank in wier arrondissement het vonnis of het arrest is gewezen.

   Hierbij wordt gehandeld zoals bepaald is in artikel 1377.

Art. 1380

De griffiers en de bewaarders van openbare registers verstrekken, zonder rechtelijke beschikking, daarvan uitgifte, afschrift of uittreksel aan allen die zulks verzoeken, tegen betaling van de hun toekomende rechten, op straffe van vergoeding van kosten en van schade.

   [1 Het openbaar ministerie oordeelt over de mededeling of de afgifte van een afschrift van akten van onderzoek en van rechtspleging in het kader van tuchtzaken of voor administratieve doeleinden. ]1

   [2 Om de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties toe te passen, deelt het openbaar ministerie ambtshalve een afschrift van de strafrechtelijke veroordeling mee aan de tuchtoverheid of administratieve overheid waartoe de veroordeelde behoort die een in de zin van de richtlijn gereglementeerd beroep uitoefent. Die mededeling heeft plaats zodra de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan.

   Het openbaar ministerie beoordeelt in dezelfde zin of het noodzakelijk is om de bevoegde tuchtoverheid of administratieve overheid informatie mee te delen over een lopend onderzoek of een lopende vervolging ten aanzien van een persoon die een in de zin van de richtlijn gereglementeerd beroep uitoefent. Indien de zaak aanhangig is gemaakt bij een onderzoeksrechter, deelt het openbaar ministerie slechts informatie mee aan de tuchtoverheid of administratieve overheid na het advies van de onderzoeksrechter te hebben ingewonnen. ]2

(1)<W 2012-12-27/29, art. 28, 118; Inwerkingtreding : 10-02-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 82, 148; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1381

Indien de kosten en voorschotten van de minuut der akte verschuldigd zijn aan de bewaarder, kan deze de uitgifte weigeren zolang die kosten, alsmede de kosten van uitgifte, hem niet zijn vergoed.

Art. 1382

De partijen kunnen de uitgifte of het afschrift vergelijken met de minuut, die voorgelezen wordt door de bewaarder; indien zij beweren dat de uitgifte of het afschrift niet eensluidend is, wordt de zaak bij verzoekschrift gebracht vóór de voorzitter van de rechtbank, die de vergelijking doet; te dien einde is de bewaarder verplicht de minuut mee te brengen.

   De kosten van het proces-verbaal en in voorkomend geval de reiskosten van de bewaarder worden door de verzoeker voorgeschoten.

HOOFDSTUK XXII. _ Verbetering van akten van de burgerlijke stand.
Art. 1383

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 117,7°, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 1384

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 117,7°, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 1385

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 117,7°, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

HOOFDSTUK XXIII. _ <W 31-01-1980, art. 2> De dwangsom.
Art. 1385bis

<W 31-01-1980, art. 2> De rechter kan op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan [1 of als de bepalingen betreffende de vertrouwelijkheid van bedrijfsgeheimen, bedoeld in artikel 871bis, niet worden nageleefd ]1, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn. Een dwangsom kan echter niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom, noch ten aanzien van de vorderingen ter zake van de nakoming van arbeidsovereenkomsten.

   De dwangsom kan ook voor het eerst in verzet of in hoger beroep worden gevorderd.

   De dwangsom kan niet worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld.

   De rechter kan bepalen dat de veroordeelde pas na verloop van een zekere termijn de dwangsom zal kunnen verbeuren

(1)<W 2018-07-30/18, art. 42, 169; Inwerkingtreding : 24-08-2018>
Art. 1385ter

<W 31-01-1984, art. 2> De rechter kan de dwangsom hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan de rechter eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt.

Art. 1385quater

<W 31-01-1984, art. 2> De dwangsom, eenmaal verbeurd, komt ten volle toe aan de partij die de veroordeling heeft verkregen. Deze partij kan de dwangsom ten uitvoer leggen krachtens de titel waarbij zij is vastgesteld.

   [1 De dwangsom uitgesproken door de arbeidsgerechten op vraag van het arbeidsauditoraat in uitvoering van artikel 138bis, § 2, eerste lid, wordt met alle rechtsmiddelen geïnd door de administratie der registratie en domeinen. ]1

(1)<W 2010-06-06/06, art. 16, 112; Inwerkingtreding : 01-07-2001>
Art. 1385quinquies

<W 31-01-1984, art. 2> De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.

   Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de rechter haar niet opheffen of verminderen.

   [1 De partij op wier verzoek reeds een dwangsom werd opgelegd, kan aan de rechter vragen om een bijkomende dwangsom op te leggen of om de opgelegde dwangsom te verhogen wanneer de veroordeelde aanhoudend in gebreke blijft uitvoering te geven aan de hoofdveroordeling. ]1

(1)<W 2020-07-31/03, art. 37, 181; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 1385sexies

<W 31-01-1984, art. 2> De dwangsom kan gedurende het faillissement van de veroordeelde niet worden verbeurd.

   Dwangsommen die vóór de faillietverklaring verbeurd zijn, worden in het passief van het faillissement niet toegelaten.

Art. 1385septies

<W 31-01-1984, art. 2> Na overlijden van de veroordeelde wordt een dwangsom die op een bepaald bedrag per tijdseenheid is vastgesteld, niet verder verbeurd, maar de vóór het overlijden verbeurde dwangsommen blijven verschuldigd. De dwangsom wordt door erfgenamen en andere rechtverkrijgenden van de veroordeelde pas opnieuw verbeurd nadat de rechter die haar heeft opgelegd, aldus heeft beslist. De rechter kan het bedrag en de voorwaarden ervan wijzigen.

   Andere dwangsommen kunnen, op vorderingen van de erfgenamen en andere rechtverkrijgenden, door de rechter die ze heeft opgelegd, worden opgeheven of verminderd, hetzij blijvend, hetzij tijdelijk, en, in voorkomend geval, met ingang van de dag waarop de veroordeelde overleden is.

Art. 1385octies

<W 31-01-1984, art. 2> Een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is.

   De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder ander wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsom.

   De verjaring wordt ook geschorst zolang degene die de veroordeling verkreeg met het verbeuren van de dwangsom redelijkerwijze niet bekend kon zijn.

Art. 1385nonies

<W 31-01-1984, art. 2> Voor de bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en de vatbaarheid voor hoger beroep wordt geen rekening gehouden met de dwangsom.

HOOFDSTUK XXIV. - (ingevoegd bij <W 1999-03-23/30, art. 9, Inwerkingtreding : 06-04-1999> ) Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.
Art. 1385decies

(ingevoegd bij <W 1999-03-23/30, art. 9, Inwerkingtreding : 06-04-1999> ) Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak.

   Titel Vbis van boek II van het vierde deel, met uitzondering van artikel 1034ter, 3°, en artikel 1034quater, is van toepassing.

   Op straffe van nietigheid wordt bij elk exemplaar van het verzoekschrift of van de dagvaarding een afschrift van de bestreden beslissing gevoegd.

   Wanneer een voorafgaand administratief beroep wordt georganiseerd door of krachtens de wet en de administratieve overheid nog geen beslissing heeft genomen, moet, in afwijking van het derde lid, een afschrift van het administratief beroep en van de ontvangstmelding van dit beroep worden bijgevoegd.

Art. 1385undecies

(ingevoegd bij <W 1999-03-23/30, art. 9, Inwerkingtreding : 06-04-1999> ) Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, slechts toegelaten indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld.

   De vordering wordt ingesteld ten vroegste zes maanden vanaf de datum van ontvangst van het administratief beroep zo over dit beroep geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief verhaal.

   De in het tweede lid bedoelde termijn van zes maanden wordt met drie maanden verlengd wanneer de betwiste aanslag van ambtswege door de administratie is gevestigd.

   [2 De in het tweede lid bedoelde termijn van zes maanden, desgevallend verlengd als bepaald in het derde lid, wordt met vier maanden verlengd wanneer een door belastingplichtige ingediende aanvraag tot bemiddeling binnen de in het tweede en derde lid vermelde termijnen ontvankelijk werd verklaard door de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). ]2

   [3 In geval van toepassing van artikel 375, § 1/1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt in afwijking van het tweede lid de vordering ingesteld ten vroegste een maand vanaf de datum van ontvangst van het verzoek tot rechtzetting indien hierover geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van een maand vanaf de kennisgeving van de beslissing over dat verzoek zonder dat deze termijn minder bedraagt dan drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 375, § 1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. ]3

(1)<W 2017-07-10/06, art. 3, 153; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (2)<W 2018-03-29/16, art. 14, 160; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (3)<W 2018-04-15/06, art. 4, 161; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
HOOFDSTUK. - Verhalen betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon. <ingevoegd bij W 2007-05-10/55, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art. 1385duodecies

[1 § 1. Bij de familierechtbank worden bij verzoekschrift ingesteld :
1° het verhaal van de betrokkene tegen een weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om de registratie van het geslacht aan te passen zoals bedoeld in artikel 135/1, § 7, van het Burgerlijk Wetboek;
2° het verzoek tot een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte zoals bedoeld in artikel 135/1, § 9, van het Burgerlijk Wetboek.";

§ 2. Het verhaal bedoeld in § 1, 1° wordt ingesteld binnen zestig dagen te rekenen van de dag van de kennisgeving door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de weigering tot opmaak van deze akte.

   De griffier brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk in kennis van een verhaalprocedure.

§ 3. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 83, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1385terdecies

<ingevoegd bij W 2007-05-10/55, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De voorzitter van de kamer waaraan de zaak is toebedeeld, beveelt de overlegging van het verzoekschrift aan het openbaar ministerie en wijst een rechter aan om op een bepaalde dag verslag uit te brengen.

   De verzoeker wordt door de griffier, bij gerechtsbrief, opgeroepen om op deze zitting te verschijnen teneinde opheldering te geven.

Art. 1385quaterdecies

[1 § 1. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest betreffende de aanpassing van de registratie van het geslacht van een persoon, wordt onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan de griffier.

§ 2. Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van de voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt afgewezen, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht via de DABS aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van aangifte, of stelt deze in kennis van een negatieve beslissing.

   De griffier brengt de partijen hiervan in kennis.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op indien het beschikkende gedeelte van het vonnis of arrest de aanpassing van de registratie van het geslacht na verhaal zoals bedoeld in artikel 135/1, § 7, van het Burgerlijk Wetboek vaststelt, en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand van de betrokkene die zijn geslacht vermelden.

§ 3. In geval een vonnis of arrest in kracht van gewijsde treedt dat een aanpassing van de registratie van het geslacht nietig verklaart of de nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht vaststelt, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van nietigverklaring of de akte van nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht, met de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden ervan, via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand van de betrokkene die zijn geslacht vermelden.

§ 4. Het vonnis of arrest betreffende de aanpassing of nieuwe aanpassing van de registratie het geslacht van een persoon heeft zijn gevolgen vanaf de opmaak van de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 84, 167; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK XXVI. [1 - Geschillen betreffende bepaalde vormen van foutloze aansprakelijkheid. ]1
Art. 1385quinquiesdecies

[1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing in rechtsplegingen betreffende vorderingen tot schadevergoeding gegrond op foutloze aansprakelijkheid, met uitsluiting van de gevallen waar de vaststelling van deze aansprakelijkheid overigens de vaststelling van de fout van een derde vereist. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-06-08/09, art. 11, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 1385sexiesdecies

[1 In afwijking van artikel 4, eerste lid, tweede zin, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wordt de vordering bedoeld in artikel 1385quinquiesdecies, niet geschorst gedurende de loop van een strafvordering die geheel of gedeeltelijk op dezelfde feiten is gegrond. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-06-08/09, art. 12, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 1385septiesdecies

[1 § 1. Indien een tegenvordering, een vordering tot tussenkomst, een vordering tot vrijwaring of enige andere tussenvordering wordt ingesteld, wordt over de vordering bedoeld in artikel 1385quinquiesdecies uitspraak gedaan zodra deze in staat van wijzen is, tenzij akkoord van de partijen of indien de rechter, op verzoek van een partij, op gemotiveerde wijze vaststelt dat de gezamenlijke behandeling van deze vordering en van één of sommige van de tussenvorderingen noodzakelijk is voor de goede rechtsbedeling.

§ 2. Het verzoekschrift met het oog op de gezamenlijke behandeling van de vorderingen, bedoeld in paragraaf 1, wordt neergelegd ter inleidende zitting of later neergelegd ter griffie, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn.

   Tenzij deze vraag werd behandeld op de inleidende zitting of verdaagd naar een nabije datum opdat erover wordt gepleit overeenkomstig artikel 735, brengt de griffier het verzoekschrift bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, aan hun advocaat, en bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij. Deze partijen kunnen, binnen vijftien dagen na deze verzending, op dezelfde wijze hun opmerkingen ter griffie neerleggen.

   Binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in het tweede lid, doet de rechter uitspraak op stukken door middel van een beschikking. In voorkomend geval bepaalt hij de termijnen om conclusie te nemen, of een syntheseconclusie moet worden genomen en wijzigt zo nodig de rechtsdag.

   De conclusies die ter griffie zijn neergelegd of aan de andere partij gezonden na het verstrijken van de termijnen bedoeld in het derde lid, worden ambtshalve uit de debatten geweerd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een op tegenspraak gewezen vonnis vorderen.

   Tegen deze beschikking staat geen enkel rechtsmiddel open. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-06-08/09, art. 13, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 1385octiesdecies

1385octiesdecies. [1 Indien de vordering gegrond is op meer middelen dan enkel de foutloze aansprakelijkheid bedoeld in artikel 1385quinquiesdecies, doet de rechter op verzoek van een partij uitspraak over de vordering als deze in staat van wijzen is voor wat betreft dit laatste middel, ongeacht of de vordering wordt opgeschort voor zover zij op andere middelen is gebaseerd of niet, zelfs al is de vordering niet in staat van wijzen voor wat betreft de andere door die partij aangevoerde middelen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-06-08/09, art. 14, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Deel V : BEWAREND BESLAG, MIDDELEN TOT TENUITVOERLEGGING EN COLLECTIEVE SCHULDENREGELING.
EERSTE TITEL. _ VOORAFGAANDE REGELS.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Art. 1386

Vonnissen en akten kunnen alleen ten uitvoer worden gelegd op overlegging van de uitgifte of van de minuut, voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging dat de Koning bepaalt.

Art. 1387

Geen handeling van tenuitvoerlegging mag geschieden, hetzij tussen negen uur 's avonds en zes uur 's morgens, hetzij op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, behalve bij dringende noodzakelijkheid krachtens een verlof van de beslagrechter, verleend op verzoekschrift.

Art. 1388

<W 24-06-1970, art. 32> Beslissingen waarbij aan een derde opheffing, doorhaling van een hypothecaire inschrijving, betaling of enige prestatie wordt bevolen of opgelegd, zijn door of tegen hem enkel uitvoerbaar op een verklaring van de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen dat er bij zijn weten binnen de door de wet vastgestelde termijn geen verzet noch hoger beroep tegen de beslissing is ingesteld.

   Deze verklaring is niet vereist wanneer de beslissing, voorafgaandelijk betekend of ter kennis gebracht indien de wet het voorschrijft, uitvoerbaar is niettegenstaande hoger beroep en, indien zij bij verstek gewezen is, niettegenstaande verzet, behoudens het bewijs, indien daartoe grond bestaat, dat de bij het vonnis opgelegde of bij de wet voorgeschreven formaliteiten vervuld zijn.

Art. 1389

Behalve de vermeldingen in artikel 43 voorgeschreven, bevat het beslagexploot op straffe van nietigheid :
1° de keuze van woonplaats van de beslaglegger in het arrondissement waar de rechter die in voorkomend geval kennis moet nemen van het beslag, zitting houdt, tenzij de beslaglegger daar woont;
2° de naam, de voornaam en de woonplaats van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt ;
3° de vermelding van het gevorderde bedrag en van de titel krachtens welke het beslag wordt gedaan ;
4° een korte beschrijving van de inbeslaggenomen goederen.

HOOFDSTUK Ibis. - [1 Centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest ]1
Afdeling I. - [1 Inrichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest ]1
Art. 1389bis/1

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling is de geïnformatiseerde gegevensbank waar de berichten van beslag, delegatie, overdracht [1 , collectieve schuldenregeling en protest ]1 bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quinquies worden gecentraliseerd. Die gegevensbank wordt hierna " bestand van berichten " genoemd.

(1)<W 2013-01-14/16, art. 48, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1389bis/2

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders, bedoeld in artikel [2 555 ]2, in deze afdeling verder " Nationale Kamer " genoemd, wordt met betrekking tot het bestand van berichten beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van [1 artikel 1, § 4 ]1, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

   [1 De Nationale Kamer staat in voor de controle op en de melding aan het Beheers- en toezichtscomité van alle mogelijke misbruiken van het bestand van berichten. ]1

(1)<W 2013-01-14/16, art. 49, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2014-01-07/06, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 1389bis/3

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De natuurlijke personen die de gegevens van het bestand van berichten rechtstreeks kunnen registreren, raadplegen, wijzigen, verwerken of vernietigen, worden met naam aangewezen in een geïnformatiseerd register, dat door de Nationale Kamer voortdurend wordt bijgewerkt.

Art. 1389bis/4

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in het bestand van berichten geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk. De ministeriële ambtenaren die optreden ten laste van dezelfde schuldenaar zijn evenwel vrijgesteld van deze verplichting voor de uitwisseling onder hen van informatie betreffende deze debiteur of betreffende diegenen die met hem een gemeenschap of onverdeeldheid delen.

Art. 1389bis/5

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Teneinde de juistheid na te gaan van de gegevens die in het bestand van berichten worden ingevoerd en het bestand van berichten voortdurend te kunnen bijwerken, heeft de Nationale Kamer toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 5° en 7°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen en kan zij het identificatienummer van dat register gebruiken. Zij mag het nummer evenwel in geen enkele vorm aan derden mededelen [1 , tenzij aan de Nationale Bank van België in het kader van haar wettelijke opdrachten, waarbij zij het nummer mag gebruiken ]1.

   De Koning stelt de wijze vast waarop de informatiegegevens van het rijksregister aan de Nationale Kamer worden overgezonden. Hij kan eveneens nadere regels vaststellen in verband met het gebruik van het identificatienummer van het rijksregister door de Nationale Kamer.

(1)<W 2013-01-14/16, art. 50, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1389bis/6

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De registratie van gegevens in het bestand van berichten is kosteloos.

   Teneinde de kosten te dekken die veroorzaakt worden door het houden van het bestand van berichten en door de werking van het Beheers- en toezichtscomité bedoeld in artikel 1389bis/8 [2 en door elk ander bestand of register dat bij wet door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders wordt opgericht ]2, geeft de mededeling van gegevens geregistreerd in het bestand van berichten aan advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen en schuldbemiddelaars, aanleiding tot de inning van een retributie waarvan de Minister van Justitie het bedrag, de voorwaarden en de modaliteiten van inning bepaalt na terzake het advies van het Beheers- en toezichtscomité en van de Nationale Kamer te hebben ingewonnen.

   [1 In afwijking van het eerste en tweede lid stelt de Minister van Justitie voor de registratie van de in artikel 1390quater/1 bedoelde berichten een retributie vast na het advies van het Beheers- en toezichtscomité en van de Nationale Kamer te hebben ingewonnen. Enkel voor de mededeling van dergelijke gegevens, die zijn geregistreerd in het bestand van berichten, aan specifieke categorieën van personen zoals bedoeld in artikel 1391, § 2, derde lid, wordt door de minister van Justitie een retributie bepaald na het advies van het Beheers- en toezichtscomité en van de Nationale Kamer te hebben ingewonnen. ]1

   De retributies zijn betaalbaar aan en worden geïnd door de Nationale Kamer.

   Het bedrag van de retributie bedoeld in het tweede lid wordt op 1 januari van ieder jaar aan de hand van de volgende formule van rechtswege aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het beginindexcijfer.

   Het beginindexcijfer is dat van de maand december van het jaar gedurende hetwelk het bedrag van de retributie is vastgesteld. Het nieuwe indexcijfer is dat van de maand december van het jaar voorafgaand aan de eerste januari van het jaar gedurende hetwelk de aanpassing plaatsvindt.

   Het resultaat wordt op een eenheid naar boven afgerond.

   [1 De minister kan de retributie diversifiëren na het advies van het Beheers- en toezichtscomité en van de Nationale Kamer te hebben ingewonnen. ]1

(1)<W 2013-01-14/16, art. 51, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-05-04/03, art. 126, 095; Inwerkingtreding : 31-12-2016>
Art. 1389bis/7

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Op verzoek van de minister van Justitie, de ministers tot wier bevoegdheid de economie behoort, de wetgevende Kamers, (de Gemeenschaps- en Gewestparlementen ) en het Planbureau, alsook, na eensluidend advies van het Beheers- en toezichtscomité, van alle betrokken personen en organisaties, maakt de Nationale Kamer hen anonieme gegevens over, die nuttig zijn voor onderzoek [1 in verband met het bewarend beslag, de middelen tot tenuitvoerlegging, de collectieve schuldenregeling en het protest ]1. Gecodeerde gegevens kunnen enkel worden overgemaakt overeenkomstig de toepasselijke regels tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. <W 2006-03-27/35, art. 5, 055; Inwerkingtreding : 21-04-2006>

(1)<W 2013-01-14/16, art. 52, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Afdeling II. - (Beheer en toezicht ). <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011>
Art. 1389bis/8

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Bij [1 de Federale Overheidsdienst ]1 Justitie wordt een Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van berichten, delegatie, overdracht [1 , collectieve schuldenregeling en protest ]1 opgericht, hierna " Beheers- en toezichtscomité " genoemd.

   [1 Het Beheers- en toezichtscomité wordt voorgezeten door een beslagrechter of door een magistraat of een emeritus-magistraat met ten minste twee jaar effectieve ervaring inzake beslag, die wordt aangewezen door de Minister van Justitie. Het Comité is voorts samengesteld uit een jurist en een informaticus die de Minister van Justitie vertegenwoordigen en door hem worden aangewezen, uit een griffier van een rechtbank van eerste aanleg of hof van beroep, afdeling beslag, en een griffier en magistraat van een arbeidsgerecht, die allen worden aangewezen door de minister van Justitie, [2 ... ]2 uit een vertegenwoordiger van de Nationale Bank van België, die wordt aangewezen door de gouverneur ervan, uit een advocaat, die wordt aangewezen door de Orde van Vlaamse Balies, uit een advocaat, die wordt aangewezen door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, uit een notaris, die wordt aangewezen door de Nationale Kamer van notarissen, uit een notaris aangewezen door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, uit een gerechtsdeurwaarder, die wordt aangewezen door de Nationale Kamer, uit een gerechtsdeurwaarder-secretaris, die wordt aangewezen door het directiecomité van de Nationale Kamer, uit een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Financiën, die wordt aangewezen door de Minister van Financiën, uit een schuldbemiddelaar van de Nederlandse taalrol of die erkend wordt door de bevoegde Nederlandstalige overheid en een schuldbemiddelaar van de Franse taalrol of die erkend wordt door de bevoegde Franstalige overheid, die beiden ten minste twee jaar effectieve ervaring hebben, aangewezen door de Minister van Justitie, en uit een bedrijfsrevisor, die wordt aangewezen door de raad van het Instituut van de bedrijfsrevisoren. ]1

   Het Beheers- en toezichtscomité kan slechts op geldige wijze beraadslagen wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is.

   De beslissingen van de Beheers- en toezichtscomité worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

   De leden van het Comité worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vier jaar.

   Voor elk lid van het Comité wordt een plaatsvervanger aangewezen, op dezelfde wijze als de werkende leden.

   Indien het mandaat van een werkend lid of een plaatsvervangend lid een einde neemt vóór het verstrijken van de termijn ervan, wordt in zijn opvolging voorzien. De opvolger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

   Het Beheers- en toezichtscomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat door de minister van Justitie wordt goedgekeurd en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

   [1 De Federale Overheidsdienst Justitie organiseert de huisvesting en de personeelsondersteuning van het Beheers- en toezichtscomité. ]1

(1)<W 2013-01-14/16, art. 53, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2019-03-23/03, art. 36, 114; Inwerkingtreding : 29-03-2019>
Art. 1389bis/9

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De minister van Justitie bepaalt voor de voorzitter en de leden van het Beheers- en toezichtscomité het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de presentiegelden, de vergoedingen van de verblijfskosten, alsook de voorwaarden inzake terugbetaling van reiskosten. Alle kosten [1 bedoeld in dit artikel ]1 worden gedragen door de Nationale Kamer.

(1)<W 2013-01-14/16, art. 54, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1389bis/10

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. Het Beheers- en toezichtscomité heeft de volgende opdrachten :
1° waken over en bijdragen tot de doeltreffende en veilige werking van het [1 bestand van berichten ]1 overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk;
2° advies uitbrengen over de uitvoeringsbesluiten bedoeld in de artikelen 1389bis/6 en 1391, § 3, en over de verzoeken bedoeld in artikel 1389bis/7;
3° aan de minister van Justitie op zijn verzoek een advies uitbrengen inzake elke vraag betreffende het bestand van berichten;
4° advies verlenen, ambtshalve of na een verzoek overeenkomstig artikel 1389bis/13, over elke moeilijkheid of elk geschil dat kan rijzen betreffende de toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoeringsmaatregelen ervan;
5° de Nationale Kamer ermee gelasten de individuele toegangscodes tot het bestand van berichten onwerkzaam te maken overeenkomstig artikel 1389bis/14;
[1 6° advies uitbrengen over de organisatie van het bestand van berichten en de invloed van de uitbatingsprocedures op de kosten ervan, alsook over het ontwerp van jaarlijks budget van het bestand van berichten en het jaarlijks opvolgingsrapport betreffende dit budget. ]1

§ 2. [2 ... ]2

(1)<W 2013-01-14/16, art. 55, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2019-03-23/03, art. 37, 114; Inwerkingtreding : 29-03-2019>
Art. 1389bis/11

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Ieder jaar brengt het Beheers- en toezichtscomité verslag uit over de vervulling van zijn opdrachten gedurende het afgelopen jaar. Dat verslag bevat suggesties met betrekking tot de wenselijkheid om wijzigingen aan te brengen in het stelsel van openbaarheid dat met het bestand van berichten wordt verwezenlijkt.

   Het verslag bevat eveneens een analyse van de inkomsten en de uitgaven verbonden aan het bestand van berichten.

   Het verslag wordt medegedeeld aan de wetgevende Kamers en aan de minister van Justitie.

Art. 1389bis/12

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. Het Beheers- en toezichtscomité kan alle inlichtingen verzamelen die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken bedoeld in artikel 1389bis/10, § 1. Het kan daartoe personen horen en pertinente documenten opvragen en heeft tevens toegang tot het bestand der berichten en tot alle gegevens met betrekking tot de werking ervan. De personen die worden gehoord of die documenten dienen mee te delen, zijn gemachtigd gegevens mee te delen die gedekt zijn door het beroepsgeheim.

§ 2. Indien het Beheers- en toezichtscomité dit nuttig acht voor de uitoefening van zijn taken bedoeld in artikel 1389bis/10, § 1, kan het de tuchtoverheid of de hiërarchische meerdere inlichten over nalatigheden en tekortkomingen vastgesteld ten laste van de personen bedoeld in artikel 1389bis/3. Het kan deze tevens belasten met een onderzoek terzake en met het uitbrengen van een schriftelijk verslag binnen de gevraagde termijn.

   Indien het Beheers- en toezichtscomité in het kader van de uitoefening van zijn taken kennis heeft van een schending van de artikelen 1389bis/15 en 1389bis/16 of van enig ander misdrijf, geeft het hiervan kennis aan de bevoegde procureur des Konings.

§ 3. Artikel 1389bis/4 is van toepassing op de leden van het Beheers- en toezichtscomité voor alle gegevens waarvan zij bij de uitoefening van hun ambt kennis hebben gekregen alsook op de personen aan wie het Comité in de uitoefening van haar taken deze gegevens meedeelt.

Art. 1389bis/13

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Eenieder kan zich schriftelijk tot het Beheers- en toezichtscomité wenden om het in kennis te stellen van feiten of toestanden die naar zijn oordeel het optreden van het Comité vereisen of om nuttige voorstellen te doen.

   Tenzij de persoon die zich tot het Beheers- en toezichtscomité heeft gericht er uitdrukkelijk mee instemt, mag het Comité zijn identiteit niet bekend maken en evenmin de wijze waarop het is gevat.

   Het Beheers- en toezichtscomité deelt aan de verzoeker bedoeld in het eerste lid de gegevens mee die het nuttig acht.

Art. 1389bis/14

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> In afwachting van de resultaten van de maatregelen bedoeld in artikel 1389bis/12, kan het Beheers- en toezichtscomité de Nationale Kamer gelasten de individuele toegangscode bedoeld in artikel 1391, § 4, tot het bestand van berichten voor een eenmalig verlengbare maximum termijn van één jaar, onwerkzaam te maken wanneer redelijke aanwijzingen bestaan dat de houder ervan de artikelen 1389bis/4, 1391, § 4, of 1391, § 5, niet heeft nageleefd. Behoudens het geval van absolute noodzakelijkheid, wordt de betrokkene vooraf gehoord.

   Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het eerste lid onwerkzaam is gemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestand van berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomst van zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskamer aangeduid door de syndicus.

Art. 1389bis/15

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Worden gestraft met een geldboete van honderd tot vijfduizend frank, de organen of de aangestelden van de Nationale Kamer die :
1° niet alle maatregelen hebben genomen die het mogelijk maken de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de verwerkte persoonsgegevens te waarborgen;
2° het individueel register bedoeld in artikel 1389bis/3 niet bijgewerkt hebben.

Art. 1389bis/16

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd tot vijfduizend frank of met een van deze straffen, de personen die :
1° in strijd met de bepalingen van artikel 1391, § 4, en met uitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens de wet, bewust hun individuele toegangscode hebben bekendgemaakt;
2° in strijd met de bepalingen van artikel 1389bis/4 en met uitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens de wet, het vertrouwelijk karakter van de gegevens geregistreerd in het bestand van berichten niet hebben bewaard;
3° het bestand van berichten hebben geraadpleegd, zonder dat zij zich bevinden in een van de gevallen bedoeld in artikel 1391, § 1, of die gegevens verkregen uit dat bestand gebruiken voor een ander doel dan datgene dat de toegang tot het bestand kon wettigen.

Art. 1389bis/17

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De rechter kan beslissen dat de veroordeelde persoon het recht om zijn individuele toegangscode te gebruiken, voor ten hoogste vijf jaar wordt ontzegd.

   Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het eerste lid onwerkzaam is gemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestand van berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomst van zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskamer door de syndicus aangeduid.

Art. 1389bis/18

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, doch met uitzondering van hoofdstuk V, zijn van toepassing op de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 1389bis/15 en 1389bis/16.

Afdeling III. - (Registratie, mededeling en raadpleging van de gegevens ). <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011>
Art. 1390

<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. Wanneer een bevel voorafgaand aan uitvoerend beslag op onroerend goed wordt overgeschreven (of wanneer een bevel voorafgaand aan het uitvoerend beslag op roerend goed wordt betekend ) of wanneer beslag op roerende of onroerende goederen wordt gelegd of wanneer vaststelling van niet-bevinding werd gedaan, zendt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder op eigen verantwoordelijkheid aan het bestand van berichten ten laatste drie werkdagen volgend op de handeling, een bericht met de vermelding van : <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011>
1° naam, voornamen, woonplaats, of naam, rechtsvorm en zetel, geboortedatum en/of [1 ondernemingsnummer ]1 en gekozen woonplaats van de beslaglegger;
2° naam, voornamen, woonplaats of bij gebreke daarvan verblijfplaats, of naam, rechtsvorm, zetel, geboortedatum en/of [2 ... ]2 [1 ondernemingsnummer ]1 van de beslagen schuldenaar;
3° datum waarop (het bevel of ) het beslag heeft plaatsgevonden en aard ervan, plaats waar het beslag is verricht en in voorkomend geval, datum van betekening aan de beslagen schuldenaar; <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011>
4° in voorkomend geval, identiteit en woonplaats of zetel van de derde-beslagene;
5° aard en bedrag van de schuldvordering van de beslaglegger, alsook eventuele redenen van voorrang;
6° in voorkomend geval, een korte beschrijving van de aard van de inbeslaggenomen lichamelijke roerende goederen;
7° bij vaststelling van niet-bevinding, de vermelding dat de voor beslag vatbare goederen van de schuldenaar kennelijk ontoereikend zijn om de kosten van de procedure te dekken;
8° de identiteit van de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk voor de procedure van tenuitvoerlegging, en die daardoor, in voorkomend geval, belast zal zijn met de verdeling van de gelden.

   Het bericht van beslag bedoeld in het eerste lid wordt opgesteld en gezonden door de griffier [3 , de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën, in het kader van de uitoefening van hun ambt en de vervulling van hun missie, met het oog op de vestiging, de inning en de invordering van de fiscale schuldvorderingen en van de niet-fiscale schuldvorderingen die tot de bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Financiën behoren, ]3 of de ontvanger belast met de inning wanneer de procedure door hun toedoen wordt ingezet.

   [2 Met " ontvanger " in het tweede lid worden [3 ... ]3 de gewestelijke ontvangers, de personeelsleden van het Agentschap Vlaamse Belastingsdienst, de provinciale en gemeenteontvangers bedoeld. ]2

   (Het eerste lid is niet van toepassing op het beslag op zeeschepen en binnenschepen. ) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

§ 2. Wanneer er reeds een beslag is gelegd, kan iedere schuldeiser van wie de schuldvordering overeenkomstig artikel 1628, eerste lid, in aanmerking komt voor de verdeling, door bemiddeling van de griffier of van een gerechtsdeurwaarder, in verzet komen, door aan het bestand van berichten een bericht te zenden dat de relevante gegevens omschreven in § 1 bevat alsmede de vermeldingen bedoeld in artikel 1629, lid 1, 1° en 2°.

   (Een bericht van bevel of beslag geldt in alle omstandigheden als bericht van verzet. ) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

(1)<W 2009-12-30/14, art. 48, 069; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 56, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2018-07-08/03, art. 24, 107; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
Art. 1390bis

<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Wanneer krachtens de artikelen [2 203ter, 220, § 3, 221, 301, § 11, van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1253ter/5, eerste lid, 6° ]2, van dit Wetboek een delegatie wordt toegekend, [1 stelt naar gelang van het geval de griffier, de gerechtsdeurwaarder of de ambtenaar die toepassing maakt van artikel 15 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën ]1 binnen drie werkdagen na de kennisgeving of de betekening, een bericht van delegatie op, dat aan het bestand van berichten wordt gezonden.

   Het bericht van delegatie vermeldt :
1° naam, voornamen [3 ... ]3, woonplaats en geboortedatum van de delegataris;
2° naam, voornamen, woonplaats of bij gebreke daarvan verblijfplaats en geboortedatum van de delegant;
3° identiteit, woonplaats of zetel en in voorkomend geval geboortedatum van de gedelegeerde derde;
4° het bedrag, de voorwaarden, de grenzen en de oorzaak van de delegatie.

   Wanneer op grond van de artikelen [2 203ter, 220, § 3, 221, 301, § 11, van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 1253ter/5, eerste lid, 6° ]2, van dit Wetboek een delegatie wordt gevorderd, raadpleegt de griffier van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt op de wijze bepaald in artikel 1391 kosteloos de berichten bedoeld in dit artikel. Indien er berichten bestaan, maakt hij de lijst ervan op en voegt deze bij het dossier.

   Indien de inkomsten of de geldsommen waarop de vordering betrekking heeft reeds het voorwerp zijn van een delegatie of een beslag op grond van uitkeringen tot levensonderhoud, geeft de griffier aan de begunstigde van de delegatie of aan de beslaglegger, teneinde hem in geding te betrekken, bij gerechtsbrief kennis van een afschrift van een afschrift van het verzoekschrift of van de dagvaarding, met uitnodiging om te verschijnen.

   De verweerder kan in het geding eveneens de schuldeisers betrekken jegens wie hij veroordeeld is om een uitkering tot levensonderhoud te betalen, maar die geen delegatie genieten, noch beslag gelegd hebben.

   Na de partijen te hebben gehoord, bepaalt de rechter indien nodig de verdeling onder de gerechtigden van het levensonderhoud.

(1)<W 2013-01-14/16, art. 57, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2017-07-06/24, art. 86, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (3)<W 2018-12-21/09, art. 131, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1390ter

<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Bij overdracht van loon zendt de aangezochte gerechtsdeurwaarder, die in het bezit is van een verklaring van de overnemer waaruit de achterstand in de betaling blijkt, op eigen verantwoordelijkheid en ten vroegste op de dag waarop aan de gecedeerde schuldenaar het afschrift van de kennisgeving wordt gezonden bedoeld in artikel 28, 1°, met vermelding van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, aan het bestand van berichten een bericht van overdracht toe waarin de volgende gegevens zijn vermeld :
1° naam, voornamen, woonplaats, of naam, rechtsvorm en maatschappelijke zetel, geboortedatum en/of [1 ondernemingsnummer ]1 van de schuldeiser-overnemer;
[2 naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats, of naam, rechtsvorm, maatschappelijke zetel en ondernemingsnummer van de overdrager; ]2
3° identiteit en woonplaats, of bij gebreke daarvan verblijfplaats of naam, rechtsvorm en zetel, van de gecedeerde schuldenaar;
4° bedrag van het opeisbaar saldo van de schuldvordering van de overnemer;
5° in voorkomend geval, de vermelding dat de overdrager in verzet is gekomen en het beschikkend gedeelte van het vonnis dat daaruit voortvloeit.

   Wanneer de overdracht van de geldsommen bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis en 1410, § 1, overeenkomstig artikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek geschiedt, zendt de aangezochte gerechtsdeurwaarder, die in het bezit is van een verklaring van de overnemer waaruit de achterstand in de betaling blijkt, op eigen verantwoordelijkheid en ten vroegste op de dag van de betekening of de kennisgeving van de overdracht aan de gecedeerde schuldenaar of ten vroegste op de dag van de erkenning door deze laatste, aan het bestand van berichten een bericht toe waarin de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn vermeld.

   De overdracht bedoeld in lid 1 en 2 is slechts tegenstelbaar aan andere derden dan de gecedeerde schuldenaar vanaf het tijdstip waarop het bericht van overdracht bij het bestand van berichten is ontvangen.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 48, 069; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 58, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1390quater

<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. Binnen vierentwintig uur na de uitspraak van de beschikking van toelaatbaarheid bedoeld in artikel 1675/6, zendt de griffier, aan het bestand van berichten een bericht van collectieve schuldenregeling met vermelding van :
1° naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de verzoeker;
2° naam, voornamen, beroep en woonplaats en/of kantoor, of benaming en zetel van de schuldbemiddelaar;
3° datum van de beslissing van toelaatbaarheid;
4° de territoriaal bevoegde (arbeidsrechtbank ) en de referentie van de griffie. <W 2005-12-13/35, art. 26, 052; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   &sp;§ 2. [1 De schuldbemiddelaar zendt binnen drie werkdagen volgend op de hierna vermelde data aan het bestand van berichten de volgende vermeldingen : ]1
1° de datum van de herroeping van de beslissing van toelaatbaarheid;
2° de datum van de beslissing tot vervanging van de schuldbemiddelaar [1 en de identiteit van de vervangende schuldbemiddelaar zoals in § 1, 2° ]1;
3° in geval van minnelijke aanzuiveringsregeling, de datum van de beslissing waarbij akte wordt genomen van het gesloten akkoord, de datum waarop het proces-verbaal bedoeld in artikel 1675/11, § 1, lid 1 aan de rechter wordt bezorgd, de einddatum van de aanzuiveringsregeling en de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling;
4° in geval van gerechtelijke aanzuiveringsregeling de datum van de beslissing waarbij de aanzuiveringsregeling wordt opgelegd, de datum van de beslissing tot verwerping van de vordering, de einddatum van de aanzuiveringsregeling en de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling;
[1 5° in geval van totale kwijtschelding van de schulden, de datum van de beslissing en de datum van de herroeping van die beslissing. ]1

   In al deze gevallen zendt de schuldbemiddelaar, via de griffie of via een gerechtsdeurwaarder, onverwijld een bericht aan het bestand van berichten dat tevens de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats vermeldt van de betrokken verzoeker en de verwijzing naar het betrokken bericht van collectieve schuldenregeling.

(1)<W 2013-01-14/16, art. 59, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1390quater TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2013-01-14/16, art. 59, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2019-05-05/19, art. 32, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1390quater/1

[1 Binnen drie werkdagen na het opmaken van de protestakte zendt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder op eigen verantwoordelijkheid aan het bestand van berichten een bericht van protest met vermelding van :
1° de plaats, datum en aard van het protest;
2° het soort handelspapier waarop het protest betrekking heeft;
3° de naam en voornamen, rechtsvorm of bijzondere benaming van de begunstigde van het orderbriefje of van de trekker van de wisselbrief, alsook zijn woonplaats of indien het een koopman betreft, zijn hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn maatschappelijke zetel en zijn ondernemingsnummer;
4° de naam en voornamen, rechtsvorm of bijzondere benaming van de ondertekenaar van het orderbriefje of van de betrokkene van de wisselbrief, alsook de vermelding of hij de wisselbrief al dan niet geaccepteerd heeft, zijn woonplaats of indien het een koopman betreft, zijn hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn maatschappelijke zetel en zijn ondernemingsnummer;
5° de vervaldag;
6° het bedrag van het handelspapier en, indien dat zou verschillen, het bedrag waarvoor het protest werd opgemaakt;
7° de reden van de weigering die aanleiding geeft tot het protest;
8° de identiteit van de instrumenterende gerechtsdeurwaarder;
9° de naam van de verzoeker. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-01-14/16, art. 60, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1390quinquies

[1 Geen overhandiging of verdeling van de gelden waarop beslag is gelegd, als gereed geld of als bedragen waarop beslag onder derden is gelegd, of die voortkomen van een verkoop van in beslag genomen roerende of onroerende goederen, kan plaatsvinden dan overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1627 tot 1654.

   Wanneer de verdeling definitief is vastgesteld, zendt de gerechtsdeurwaarder of de notaris die het proces-verbaal van evenredige verdeling of van rangregeling heeft opgemaakt, deze informatie volgens de door de Koning bepaalde nadere regels toe aan het bestand van berichten. ]1

(1)<W 2013-01-14/16, art. 61, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1390sexies

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De Koning bepaalt de modaliteiten van de verzending van alle berichten aan het bestand van berichten. De modellen van de berichten worden door de Koning opgemaakt.

Art. 1390septies

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Dag en uur van ontvangst van de gegevens bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quater worden in het bestand van berichten vermeld.

   [1 Wanneer het beslag of het verzet plaatsvindt ten aanzien van ondernemingen of van personen die een ondernemingsnummer hebben, zendt het bestand van berichten ten laatste de eerste dag volgend op de ontvangst, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels en parameters, gestructureerde informatie van de daarop betrekking hebbende berichten toe aan de griffie van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 van het arrondissement waar ze zijn ingeschreven.

   Wanneer er berichten worden verzonden overeenkomstig artikel 1390quater, zendt het bestand van berichten deze berichten alsook de verbeteringen en wijzigingen uiterlijk vierentwintig uur na de uitspraak van de beschikking van toelaatbaarheid of na de vermelding op het bericht aan de Nationale Bank van België en aan de Kansspelcommissie. Eenieder die het bestand van berichten op naam van een natuurlijke persoon heeft geraadpleegd, wordt door het bestand van berichten in voorkomend geval, volgens de door de Koning vastgestelde nadere regels, op de hoogte gesteld van de voormelde nieuwe informatie betreffende die persoon. ]1

   De berichten worden in het bestand van berichten bewaard gedurende een termijn van drie jaar (te rekenen van de verzending van het bericht ), [1 tenzij in geval van ]1 de eventuele voorafgaande schrapping ervan, hetzij op initiatief van de personen bedoeld in artikel 1391, § 1, in geval van betaling, hetzij in der minne, hetzij bij rechterlijke beslissing. Zij vervallen van rechtswege na het verstrijken van die termijn tenzij ten laatste tien dagen daarvóór aan het bestand van berichten een bericht van opschorting of hernieuwing wordt gezonden waarin de reden van de opschorting of van de hernieuwing is vermeld. (Schuldeisers zijn in alle omstandigheden en op straffe van schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat, ertoe gehouden uiterlijk binnen drie werkdagen na ontvangst van het totale verschuldigde bedrag in hoofdsom, rente en kosten te doen overgaan tot schrapping van het bericht van verzet, delegatie, overdracht, bevel of beslag, voor zover wat het bericht van beslag betreft geen bericht van verzet van een andere schuldeiser, in het bezit van een uitvoerbare titel krachtens de welke bevel tot betalen is betekend, in het bestand van berichten is vermeld. Zolang het bericht van beslag niet kan geschrapt worden dient binnen voormelde termijn van drie werkdagen de betaling van het totale verschuldigde bedrag in hoofdsom, rente en kosten in het bestand van berichten gemeld te worden. ) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

   (Wanneer het bestand van berichten het verzet vermeldt van een andere schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, dan kunnen de opheffing van het beslag en de schrapping van het desbetreffende beslagbericht niet plaatsvinden zonder diens toestemming, behalve wanneer zij bevolen werden bij gerechtelijke beslissing. Wanneer de opheffing van een beslag en de schrapping van het beslagbericht niet kunnen plaatshebben ingevolge het gebrek aan toestemming van een andere schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, vult de beslagleggende schuldeiser die voldoening bekwam zijn melding van betaling aan met de mededeling dat het beslagbericht blijft gelden ten gunste van andere schuldeisers in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, behoudens andersluidende gerechtelijke beslissing. De verzetdoende schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, kan tevens de hernieuwing vragen van het beslagbericht. ) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

   [1 In afwijking van het vierde lid ]1 wordt het bericht bedoeld in artikel 1390quater bewaard in het bestand van berichten tot het einde van de aanzuiveringsregeling. Het wordt geschrapt bij ontvangst van een bericht bedoeld in artikel 1390quater dat de herroeping vermeldt van de beslissing van toelaatbaarheid of van het plan, of dat de verwerping vermeldt van de vordering tot collectieve schuldenregeling [1 of de beslissing van de totale kwijtschelding van de schulden of de herroeping daarvan ]1.

   [1 In afwijking van het vierde lid wordt het in artikel 1390quater/1 bedoelde bericht bewaard in het bestand van berichten tot de integrale betaling of de uitdoving van de wisselschuld om een andere reden. In beide gevallen schrapt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder het bericht binnen drie werkdagen na ontvangst van de integrale betaling of de vaststelling van de uitdoving.

   Hij brengt hiertoe volgende vermeldingen aan op het betreffende bericht van protest :
1° de datum van de betaling of van de uitdoving van de wisselschuld;
2° het bedrag van de betaling of de reden van de uitdoving anders dan wegens betaling. ]1

   De Koning bepaalt de bewaartermijn van de gegevens betreffende de berichten van beslag, delegatie, cessie [1 , collectieve schuldenregeling en protest ]1 na hun verwijdering uit het bestand van berichten en van de gegevens betreffende de operaties met betrekking tot die berichten.

(1)<W 2013-01-14/16, art. 62, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 103; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 1391

<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. [2 [4 De volgende personen kunnen kennis nemen van de in de artikelen 1390 tot 1390quater bedoelde berichten :
a de advocaten, door toedoen van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone;
b de gerechtsdeurwaarders;
c de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van hun ambt en hun missie, en met het oog op de vestiging, de inning en de invordering van de fiscale schuldvorderingen en van de niet-fiscale schuldvorderingen die tot de bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Financiën behoren;
d de gewestelijke ontvangers, de personeelsleden van het Agentschap Vlaamse Belastingdienst en de provinciale- en gemeenteontvangers die belast zijn met een invorderingsprocedure ten gronde of bij wijze van beslag tegen een bepaalde persoon betreffende de berichten die op diens naam zijn opgemaakt. ]4

   De notarissen, door toedoen van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, zijn gemachtigd de berichten te raadplegen die bedoeld worden in de artikelen 1390 tot 1390quater en die opgemaakt zijn op naam van de personen wier goederen het voorwerp moeten uitmaken van een handeling die tot hun ambt behoort.

   De schuldbemiddelaars kunnen voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten kennis nemen van de in de artikelen 1390 tot 1390quater bedoelde berichten die zijn opgemaakt op naam van de verzoeker-schuldenaar en op naam van personen die met hem een gemeenschap of onverdeeldheid delen. De raadpleging geschiedt voor advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen op de in de het eerste en het tweede lid bepaalde wijze en, voor andere schuldbemiddelaars, door toedoen van de Nationale Kamer.

   Alle magistraten, griffiers en rechters in handelszaken en sociale zaken kunnen voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten in de artikelen 1390 tot 1390quater/1, bedoelde berichten raadplegen, die zijn gesteld op naam van één of meer van de betrokken partijen.

   De [3 magistraten en griffiers van de [5 ondernemingsrechtbanken ]5 en de rechters in handelszaken kunnen, onder toezicht van de voorzitter, ]3 kunnen voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten, bij wijze van algemene of globale opzoeking en volgens de door de Koning bepaalde nadere regels en parameters het bestand van berichten [3 en andere informatiebronnen die door de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, worden aangewezen, ]3 raadplegen. ]2

§ 2. Geen uitvoerend beslag, geen procedure van verdeling kan plaatsvinden zonder voorafgaande raadpleging door de ministeriële ambtenaar van de berichten opgesteld met toepassing van de artikelen 1390 tot 1390quater.

   Te dien einde vermeldt het exploot van beslag of het proces-verbaal van evenredige verdeling of van rangregeling de dag en het uur waarop de ministeriële ambtenaar de berichten heeft geraadpleegd of bevat het als bijlage de verklaring die deze gegevens bevat en die is afgegeven door het bestand van berichten.

   [2 De in artikel 1390quater/1 bedoelde berichten zijn elektronisch, door eenieder raadpleegbaar volgens de door de Koning bepaalde nadere regels. De Koning kan tevens specifieke categorieën van personen bepalen die voornoemde berichten kunnen raadplegen onder de door Hem vastgestelde voorwaarden. ]2

§ 3. De raadpleging, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks van de berichten bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quater, geschiedt op de wijze vastgesteld door de Koning.

§ 4. Er wordt toegang verkregen tot de gegevens opgenomen in het bestand van berichten door middel van individuele toegangscodes. De houders van de codes mogen die niet aan derden bekendmaken en zijn persoonlijk verantwoordelijk voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

§ 5. [2 Ieder verzoek tot raadpleging van de in de artikelen 1390 tot 1390quater bedoelde berichten is slechts ontvankelijk indien het vermeldt : ]2
1° naast de toegangscode, de naam, voornamen en het beroepsadres van de verzoeker bedoeld in § 1;
2° in voorkomend geval, naam, voornamen, woonplaats of, naam, rechtsvorm en zetel van de schuldeiser;
3° naam, voornamen en woonplaats, bij gebreke daarvan verblijfplaats, of naam, rechtsvorm en zetel, geboortedatum en/of [1 ondernemingsnummer ]1 van de persoon op wie de raadpleging betrekking heeft;
4° het voorwerp van het verzoek, verantwoord overeenkomstig § 1;
5° in voorkomend geval, de datum van de laatste akte opgesteld ten laste van de persoon op wie de procedure van invordering of beslag bedoeld in § 1, eerste lid betrekking heeft.

§ 6. Alle personen die zijn opgenomen in het bestand van berichten beschikken over een recht van toegang en een recht op verbetering overeenkomstig de artikelen 10 tot 15 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 48, 069; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 63, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2017-05-17/11, art. 4, 099; Inwerkingtreding : 12-06-2017> (4)<W 2018-07-08/03, art. 25, 107; Inwerkingtreding : 26-07-2018> (5)<W 2018-04-15/14, art. 252, 103; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK Ibis/1. [1 - Centraal register voor Europees conservatoir beslag op bankrekeningen. ]1
Art. 1391/1

[1 Bij de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, wordt een "Centraal register voor Europees conservatoir beslag op bankrekeningen" opgericht, hierna "Centraal Register EAPO" genoemd.

   Het Centraal Register EAPO is een geïnformatiseerde gegevensbank waarin de gegevens worden verzameld die noodzakelijk zijn voor de doeleinden van het rechterlijk verzoek en om het juiste verloop na te gaan van de procedures betreffende het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie, bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken, en in de artikelen 1447/1 en 1447/2.

   In het Centraal register EAPO worden opgenomen:
1) De metadata en het elektronisch verzoek of de gedematerialiseerde kopieën van het niet-elektronisch verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie dat werd meegedeeld aan de Nationale Kamer, evenals van de bijlages van dat verzoek;
2) De metadata en de data betreffende de betaling van de vergoeding voor de behandeling van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie;
3) De gegevens noodzakelijk om de schuldenaar die het voorwerp uitmaakt van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie te kunnen identificeren;
4) De metadata en de elektronische correspondentie evenals de gedematerialiseerde kopieën van de niet-elektronische correspondentie van de Nationale Kamer gevoerd met het oog op het beantwoorden van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie;
5) De metadata en het elektronisch antwoord of de gedematerialiseerde kopieën van het niet-elektronisch antwoord van de Nationale Kamer op het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie.

   De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder en de Gegevensbeschermingsautoriteit, de exacte gegevens opgenomen in het register.

   Het register geldt als authentieke bron voor alle gegevens die erin zijn opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 186, 106; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
Art. 1391/2

[1 De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, hierna "de beheerder" genoemd staat in voor de inrichting en het beheer van het register. Zij staat in voor de controle op de werking en het gebruik ervan. In voorkomend geval is hoofdstuk VII van boek IV van het tweede deel van dit Wetboek van toepassing.

   De Nationale Kamer wordt met betrekking tot het Centraal Register EAPO beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 187, 106; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
Art. 1391/3

[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder van het register en van de Gegevensbeschermingsautoriteit :
1° onder de organen en werknemers van de Nationale Kamer en onder de organen en werknemers van de door haar opgerichte verenigingen, welke organen, welke natuurlijke personen of welke categorieën van personen, voor de toepassing van dit hoofdstuk, de gegevens bedoeld in artikel 1391/1 kunnen registreren in het Centraal Register EAPO en toegang kunnen hebben tot deze gegevens;
2° onder de organen en werknemers van de Nationale Kamer en onder de organen en werknemers van de door haar opgerichte verenigingen, welke organen, welke natuurlijke personen of welke categorieën van personen deze gegevens voor de toepassing van dit hoofdstuk kunnen raadplegen;
3° de modaliteiten van de in de bepalingen onder 1° en 2° bedoelde registratie, toegang en raadpleging.

   Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de registratie van gegevens in het Centraal Register EAPO, of aan de verwerking of de mededeling van de erin geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 188, 106; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
Art. 1391/4

[1 De beheerder stelt de schuldenaar die het voorwerp uitmaakt van het verzoek voor het verkrijgen van rekeninginformatie op uitdrukkelijke vraag van de schuldenaar en niet voordat de in artikel 555/1, § 2, derde lid, bedoelde termijn is verstreken, in kennis van :
1° de gegevens van het register die hem betreffen;
2° de organen, natuurlijke personen en categorieën van personen die toegang hebben tot deze gegevens;
3° de bewaartermijn van deze gegevens;
4° de in artikel 1391/2, tweede lid, bedoelde verantwoordelijke voor de verwerking;
5° de wijze waarop hij inzage kan verkrijgen van deze gegevens;
6° de wijze waarop hij de verbetering van foutieve gegevens kan bekomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 189, 106; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
Art. 1391/5

[1 De gegevens die zijn opgenomen in het Centraal Register EAPO worden ten hoogste zes maanden bewaard en dit vanaf het moment van registratie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 190, 106; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
Art. 1391/6

[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder en de Gegevensbeschermingsautoriteit, de nadere regels voor de inrichting en werking van het register. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 191, 106; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
HOOFDSTUK Iter. (Andere bepalingen ) <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>
Art. 1392

Alle betekeningen, zelfs van aanbod van gerede betaling, kunnen worden gedaan aan de gekozen woonplaats van de beslaglegger.

Art. 1393

Overhandiging van de uitgifte van het vonnis of van de akte aan de gerechtsdeurwaarder geldt als volmacht voor alle tenuitvoerleggingen.

Art. 1394

De gerechtsdeurwaarder die in de uitoefening van zijn ambt wordt beschimpt of die op weerspannigheid stuit, maakt proces-verbaal op ; en er wordt gehandeld met inachtneming van de regels van het Wetboek van Strafvordering.

HOOFDSTUK Iquater. - [1 Centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering ]1
Art. 1394/1

[1 Binnen de FOD Justitie wordt een register opgericht, "centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering" geheten.

   Het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering is de geïnformatiseerde gegevensbank waar alle vonnissen, arresten en akten worden gecentraliseerd waarin een regeling wordt getroffen aangaande een uitkering tot levensonderhoud toegekend op basis van de artikelen 203, § 1, 203, § 3, 205, 205bis, 206, 301, 336 en 353.14 van het Burgerlijk Wetboek.

   Dit register heeft tot doel om alle vonnissen, arresten en akten als bedoeld in het tweede lid op elektronische wijze te verzamelen met het oog op een betere invordering van achterstallige onderhoudsuitkeringen door de gerechtsdeurwaarders die optreden ten laste van een onderhoudsschuldenaar of door de Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën.

   Het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering is belast met het opnemen, het bewaren, het beheren en het ter beschikking stellen van de vonnissen, arresten en akten als bedoeld in het tweede lid op elektronische wijze overeenkomstig de bepalingen van dat hoofdstuk en de uitvoeringsbesluiten ervan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/2

[1 De natuurlijke personen die de gegevens van het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering rechtstreeks kunnen registreren, raadplegen, wijzigen, verwerken of vernietigen, worden met naam aangewezen in een geïnformatiseerd register, dat door dit centraal bestand voortdurend wordt bijgewerkt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/3

[1 Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in het centraal bestand geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/4

[1 Teneinde de juistheid na te gaan van de gegevens die in het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering worden ingevoerd en het voortdurend te kunnen bijwerken, hebben de aangestelden van de FOD Justitie belast met de verwerking van de gegevens toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 5°, 6°, 7°, 8° en 13°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen en kunnen zij het identificatienummer van dat register gebruiken. Zij delen het nummer evenwel in geen enkele vorm aan derden mee.

   De Koning stelt de wijze vast waarop de informatiegegevens van het rijksregister aan de ambtenaren aangesteld door de FOD Justitie voor de verwerking van de gegevens worden overgezonden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/5

[1 De registratie van vonnissen, arresten, akten en persoonsgegevens in het bestand is kosteloos. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/6

[1 Op verzoek van de minister van Justitie, de ministers tot wier bevoegdheid de economie behoort, de wetgevende Kamers, de Gemeenschaps- en Gewestparlementen en het Planbureau, alsook, na eensluidend advies van het Beheers- en toezichtscomité, van alle betrokken personen en organisaties, maakt het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering hen de anonieme gegevens over die nuttig zijn voor onderzoek in verband met de gerechtelijke organisatie, de toekenning van onderhoudsuitkeringen en de invordering van achterstallige onderhoudsuitkeringen. Gecodeerde gegevens kunnen enkel worden overgemaakt overeenkomstig de toepasselijke regels tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/7

[1 Bij de FOD Justitie wordt een Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering opgericht, hierna "Beheers- en toezichtscomité" genoemd.

   Het Beheers- en toezichtscomité wordt voorgezeten door een rechter van de rechtbank van eerste aanleg of door een magistraat of een emeritus-magistraat met ten minste twee jaar effectieve ervaring inzake familierecht, aangewezen door de minister van Justitie. Het Comité is voorts samengesteld uit een jurist en een informaticus die de minister van Justitie vertegenwoordigen en door hem worden aangewezen, uit een griffier van een rechtbank van eerste aanleg aangewezen door de minister van Justitie, [2 ... ]2 uit een vertegenwoordiger van de Dienst voor de alimentatievorderingen die door de minister van Financiën is aangewezen, uit een vertegenwoordiger van de Nationale Bank van België aangewezen door de gouverneur ervan, uit een advocaat aangewezen door de Orde van Vlaamse Balies, uit een advocaat aangewezen door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, uit een notaris aangewezen door het college van voorzitters van de arrondissementskamers van notarissen, uit een gerechtsdeurwaarder aangewezen door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders en uit een bedrijfsrevisor aangewezen door de raad van het Instituut van de bedrijfsrevisoren.

   Het Beheers- en toezichtscomité kan slechts op geldige wijze beraadslagen wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is.

   De beslissingen van de Beheers- en toezichtscomité worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

   De leden van het Comité worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vier jaar.

   Voor elk lid van het Comité wordt een plaatsvervanger aangewezen, op dezelfde wijze als de werkende leden.

   Indien het mandaat van een werkend lid of een plaatsvervangend lid een einde neemt vóór het verstrijken van de termijn ervan, wordt in zijn opvolging voorzien. De opvolger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

   Het Beheers- en toezichtscomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat door de minister van Justitie wordt goedgekeurd en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014> (2)<W 2019-03-23/03, art. 38, 114; Inwerkingtreding : 29-03-2019>
Art. 1394/8

[1 De minister van Justitie bepaalt voor de voorzitter en de leden van het Beheers- en toezichtscomité het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de presentiegelden, de vergoedingen van de verblijfskosten, alsook de voorwaarden inzake terugbetaling van hun reiskosten. Alle kosten van het Comité vallen ten laste van de federale overheidsdienst Justitie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/9

[1 § 1. Het Beheers- en toezichtscomité heeft de volgende opdrachten :
1° waken over en bijdragen tot de doeltreffende en veilige werking van het centraal bestand overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk;
2° advies uitbrengen over de uitvoeringsbesluiten bedoeld in de artikelen 1394/1 en 1394/4 en over de verzoeken bedoeld in artikel 1394/6;
3° aan de minister van Justitie op zijn verzoek een advies uitbrengen inzake elke vraag betreffende het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering;
4° advies verlenen, ambtshalve of na een verzoek overeenkomstig artikel 1394/12, over elke moeilijkheid of elk geschil dat kan rijzen betreffende de toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoeringsmaatregelen ervan;
5° het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering ermee gelasten de individuele toegangscodes tot het centraal bestand van berichten onwerkzaam te maken overeenkomstig artikel 1394/13.

§ 2. [2 ... ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014> (2)<W 2019-03-23/03, art. 39, 114; Inwerkingtreding : 29-03-2019>
Art. 1394/10

[1 Ieder jaar brengt het Beheers- en toezichtscomité verslag uit over de vervulling van zijn opdrachten gedurende het afgelopen jaar. Dat verslag bevat suggesties met betrekking tot de wenselijkheid om wijzigingen aan te brengen in het stelsel van openbaarheid dat met het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning een onderhoudsuitkering wordt verwezenlijkt.

   Het verslag bevat eveneens een analyse van de inkomsten en de uitgaven verbonden aan het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering.

   Het verslag wordt medegedeeld aan de wetgevende Kamers en aan de minister van Justitie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/11

[1 § 1. Het Beheers- en toezichtscomité kan alle inlichtingen verzamelen die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken bedoeld in artikel 1394/9, § 1. Het kan daartoe personen horen en pertinente documenten opvragen; het heeft tevens toegang tot het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering en tot alle gegevens met betrekking tot de werking ervan. De personen die worden gehoord of die documenten dienen mee te delen zijn gemachtigd gegevens mee te delen die gedekt zijn door het beroepsgeheim.

§ 2. Indien het Beheers- en toezichtscomité dit nuttig acht voor de uitoefening van zijn taken bedoeld in artikel 1394/9, § 1, kan het de tuchtoverheid of de hiërarchische meerdere inlichten over nalatigheden en tekortkomingen vastgesteld ten laste van de personen bedoeld in artikel 1394/2. Het kan deze tevens belasten met een onderzoek terzake en met het uitbrengen van een schriftelijk verslag binnen de gevraagde termijn.

   Indien het Beheers- en toezichtscomité in het kader van de uitoefening van zijn taken kennis heeft van een schending van de artikelen 1394/14 en 1394/15 of van enig ander misdrijf, geeft het hiervan kennis aan de bevoegde procureur des Konings.

§ 3. Artikel 1394/3 is van toepassing op de leden van het Beheers- en toezichtscomité voor alle gegevens waarvan zij bij de uitoefening van hun ambt kennis hebben gekregen alsook op de personen aan wie het Comité in de uitoefening van haar taken deze gegevens meedeelt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/12

[1 Eenieder kan zich schriftelijk tot het Beheers- en toezichtscomité wenden om het in kennis te stellen van feiten of toestanden die naar zijn oordeel het optreden van het Comité vereisen of om nuttige voorstellen te doen.

   Tenzij de persoon die zich tot het Beheers- en toezichtscomité heeft gericht er uitdrukkelijk mee instemt, mag het Comité zijn identiteit niet bekend maken en evenmin de wijze waarop het is gevat.

   Het Beheers- en toezichtscomité deelt aan de verzoeker bedoeld in het eerste lid de gegevens mee die het nuttig acht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/13

[1 In afwachting van de resultaten van de maatregelen bedoeld in artikel 1394/11 kan het Beheers- en toezichtscomité het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering gelasten de individuele toegangscode bedoeld in artikel 1391, § 4, tot het centraal bestand voor een eenmalig verlengbare maximum termijn van één jaar, onwerkzaam te maken wanneer redelijke aanwijzingen bestaan dat de houder ervan de artikelen 1394/3 en 1394/19, § § 2 en 3, niet heeft nageleefd. Behoudens het geval van absolute noodzakelijkheid, wordt de betrokkene vooraf gehoord. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/14

[1 Worden gestraft met een geldboete van honderd euro tot vijfduizend euro, de organen en aangestelden van het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering die :
1° niet alle maatregelen hebben genomen die het mogelijk maken de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de verwerkte persoonsgegevens te waarborgen;
2° het individueel register bedoeld in artikel 1394/2 niet bijgewerkt hebben. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/15

[1 Worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfduizend euro of met een van deze straffen alleen, de personen die :
1° in strijd met de bepalingen van artikel 1394/19, § 2, en met uitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens de wet, wetens en willens hun individuele toegangscode hebben bekendgemaakt;
2° in strijd met de bepalingen van artikel 1394/3 en met uitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens de wet, het vertrouwelijk karakter van de gegevens geregistreerd in het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering niet hebben bewaard;
3° het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering hebben geraadpleegd, zonder dat zij zich bevinden in een van de gevallen bedoeld in artikel 1394/19, § 1, of die gegevens verkregen uit dat bestand gebruiken voor een ander doel dan datgene dat de toegang tot het bestand kon wettigen;
4° hun verplichtingen overeenkomstig de bepalingen van artikel 1394/18 niet nakomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/16

[1 De rechter kan beslissen dat de veroordeelde persoon het recht om zijn individuele toegangscode te gebruiken voor een termijn van ten hoogste vijf jaar wordt ontzegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/17

[1 Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, doch met uitzondering van hoofdstuk V, zijn van toepassing op de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 1394/14 en 1394/15. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
Art. 1394/18

[1 De notarissen, door toedoen van de Koninklijke Federatie van Belgische notarissen, bezorgen binnen de dertig kalenderdagen na het verlijden van de akte als bedoel in artikel 1394/1 een voor eensluidend verklaarde kopie van deze akte aan het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering.

   De griffiers van de vredegerechten, de griffiers van de rechtbanken van eerste aanleg en de griffiers van de hoven van beroep, bezorgen binnen de 30 kalenderdagen na het verlijden van het vonnis of arrest als bedoeld in artikel 1394/1 een voor eensluidend verklaarde kopie van dit vonnis of arrest aan het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014, is van toepassing op de akten, de vonnissen en de arresten die worden verleden of uitgesproken vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel 9>
Art. 1394/19

[1 § 1. De rechters en de griffiers kunnen voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten de vonnissen en akten bedoeld in het artikel 1394/1 raadplegen.

   De aangestelden van de Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën als bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievordering bij de FOD Financiën kunnen voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten de vonnissen, arresten en akten bedoeld in het artikel 1394/1 raadplegen.

   De gerechtsdeurwaarders als bedoeld in de artikelen 509 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek kunnen voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten de vonnissen, arresten en akten bedoeld in het artikel 1394/1 raadplegen.

§ 2. Er wordt toegang verkregen tot de gegevens opgenomen in het bestand door middel van individuele toegangscodes. De houders van de codes mogen die niet aan derden bekendmaken en zijn persoonlijk verantwoordelijk voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

§ 3. Ieder verzoek tot raadpleging van het bestand is slechts ontvankelijk indien het vermeldt :
1° naast de toegangscode, de naam, de voornamen en het beroepsadres van de verzoeker bedoeld in paragraaf 1;
2° in voorkomend geval, de naam, de voornamen en de woonplaats of, de naam, de rechtsvorm en de zetel van de schuldeiser;
3° het voorwerp van het verzoek, verantwoord overeenkomstig paragraaf 1.

§ 4. Alle personen die in het bestand zijn opgenomen beschikken over een recht van toegang en een recht op verbetering van de persoonsgegevens opgenomen overeenkomstig de artikelen 10 tot 15 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zonder dat dat recht betrekking kan hebben op afbreuk de inhoud van een vonnis, arrest of akte zelf als bedoeld in artikel 1394/1. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-12/07, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
HOOFDSTUK Iquinquies - [1 Invordering van onbetwiste geldschulden ]1
Art. 1394/20

[1 Elke onbetwiste schuld die een geldsom tot voorwerp heeft en die vaststaat en opeisbaar is op dag van de aanmaning bedoeld bij artikel 1394/21 kan, ongeacht het bedrag ervan, vermeerderd met de verhogingen waarin de wet voorziet en de invorderingskosten alsmede, in voorkomend geval en ten belope van ten hoogste 10 % van de hoofdsom van de schuld, alle interesten en strafbedingen, in naam en voor rekening van de schuldeiser op verzoek van de advocaat van de schuldeiser door een gerechtsdeurwaarder worden ingevorderd, met uitzondering van schulden van of ten aanzien van:
1° publieke overheden bedoeld in artikel 1412bis, § 1;
2° schuldeisers of schuldenaren die niet zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen [2 of in een van de ondernemingsdatabanken van de andere lidstaten van de Europese Unie in de zin van de Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken, waarvan de gelijkwaardigheid met de Kruispuntbank van Ondernemingen door de Koning wordt vastgesteld ]2;
3° handelingen die niet zijn verricht in het kader van de activiteiten van de onderneming;
4° een faillissement, een gerechtelijke reorganisatie, een collectieve schuldenregeling en andere vormen van wettelijke samenloop;
5° niet-contractuele verbintenissen, tenzij zij
a) het voorwerp uitmaken van een overeenkomst tussen de partijen of er een schuldbekentenis is,
of
b) betrekking hebben op schulden uit hoofde van gemeenschappelijke eigendom van goederen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 33, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8) > (2)<W 2016-05-04/03, art. 127, 095; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 1394/21

[1 Vooraleer tot invordering over te gaan betekent de gerechtsdeurwaarder aan de schuldenaar een aanmaning tot betalen.

   De aanmaning bevat, op straffe van nietigheid, benevens de vermeldingen bedoeld bij artikel 43:
1° een duidelijke beschrijving van de verbintenis waaruit de schuld is ontstaan;
2° een duidelijke beschrijving en verantwoording van al de bedragen die van de schuldenaar geëist worden, met inbegrip van de kosten van de aanmaning en, in voorkomend geval, de wettelijke verhogingen, interesten en strafbedingen;
3° de aanmaning om te betalen binnen de maand en de wijze waarop de betaling kan worden verricht;
4° de mogelijkheden waarover de schuldenaar beschikt om op de aanmaning te reageren overeenkomstig artikel 1394/22;
5° de inschrijving van de schuldeiser en de schuldenaar in de Kruispuntbank van Ondernemingen [2 of in een ondernemingsdatabank van andere Europese lidstaten die overeenkomstig artikel 1394/20, 2° met de Kruispuntbank van Ondernemingen gelijkwaardig is verklaard ]2.

   Bij de akte van aanmaning worden gevoegd:
1° een afschrift van de bewijsstukken waarover de schuldeiser beschikt;
2° het in artikel 1394/22 bedoelde antwoordformulier. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 34, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)> (2)<W 2016-05-04/03, art. 128, 095; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 1394/22

[1 De schuldenaar die de bedragen die worden ingevorderd niet betaalt, kan binnen de termijn bedoeld in artikel 1394/21, tweede lid, 3°, betalingsfaciliteiten vragen of de redenen te kennen geven waarom hij de schuldvordering betwist, bij middel van het antwoordformulier dat gehecht wordt aan de akte van aanmaning.

   Het antwoordformulier wordt, tegen ontvangstbewijs, aan de instrumenterende gerechtsdeurwaarder gestuurd, hem overhandigd in zijn studie of hem overgezonden op een andere wijze bepaald door de Koning. De gerechtsdeurwaarder geeft daarvan onverwijld kennis aan de schuldeiser evenals, in voorkomend geval, van het betalen van de schuld ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 35, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)>
Art. 1394/23

[1 In het geval de schuldenaar de schuld betaalt of de redenen te kennen geeft waarom hij de schuld betwist, wordt de invordering beëindigd, onverminderd het recht van de schuldeiser om, in geval van betwisting van de schuld, zijn rechtsvordering in rechte uit te oefenen.

   In het geval de schuldeiser en de schuldenaar betalingsfaciliteiten overeenkomen wordt de invordering opgeschort. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 36, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)>
Art. 1394/24

[1 § 1. Ten vroegste acht dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 1394/21, tweede lid, 3°, stelt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder, op verzoek van de schuldeiser, proces-verbaal van niet-betwisting op waarin wordt vastgesteld, naar gelang van het geval:
1° ofwel dat de schuldenaar de schuld niet of niet geheel heeft voldaan, noch betalingsfaciliteiten heeft gevraagd of gekregen, noch de redenen te kennen heeft gegeven waarom hij de schuld betwist;
2° ofwel dat de schuldeiser en de schuldenaar betalingsfaciliteiten zijn overeengekomen, die evenwel niet zijn nagekomen.

   In het proces-verbaal worden tevens de vermeldingen van de akte van aanmaning en de geactualiseerde afrekening van de schuld in hoofdsom, schadebeding, intresten en kosten opgenomen.

§ 2. Het proces-verbaal wordt op verzoek van de gerechtsdeurwaarder uitvoerbaar verklaard door een magistraat van het Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest bedoeld in artikel 1389bis/8.

   Het wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging en maakt, in voorkomend geval pro rata van het saldo van de schuldvordering, een titel uit die overeenkomstig het vijfde deel van dit Wetboek ten uitvoer kan worden gelegd.

§ 3. Onverminderd de bevoegdheid van de beslagrechter in geval van zwarigheden bij de tenuitvoerlegging wordt de uitvoering van het proces-verbaal van niet-betwisting alleen geschorst door een vordering in rechte, die wordt ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak. Titel Vbis van boek II van het vierde deel, met uitzondering van artikel 1034quater, is van toepassing. Op straffe van nietigheid wordt bij elk exemplaar van het verzoekschrift een afschrift van het proces-verbaal van niet-betwisting gevoegd.

§ 4. Een volledig uitgevoerde invordering geldt als dading voor de gehele schuld, met inbegrip van alle eventuele wettelijke verhogingen, interesten en strafbedingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 37, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)>
Art. 1394/25

[1 De Koning bepaalt het model van het antwoordformulier bedoeld in artikel 1394/22, het model van het proces-verbaal van niet-betwisting, de wijze waarop dat proces-verbaal uitvoerbaar wordt verklaard en het formulier van tenuitvoerlegging bedoeld in artikel 1394/24, § 2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 38, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)>
Art. 1394/26

[1 Artikel 38 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken is van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 39, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)>
Art. 1394/27

[1 § 1. Er wordt, bij de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders bedoeld in artikel 555, een "Centraal register voor de invordering van onbetwiste geldschulden" opgericht, hierna "Centraal register" genoemd. Het Centraal register is een geïnformatiseerde gegevensbank georganiseerd en beheerd door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders waarin gegevens verzameld worden die nodig zijn om het juiste verloop van de procedures voor de invordering van onbetwiste geldschulden na te gaan en het proces-verbaal van niet-betwisting uitvoerbaar te verklaren.

   Te dien einde, onverminderd andere mededelingen of kennisgevingen, stuurt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder een afschrift van al de in dit hoofdstuk bedoelde exploten, betekeningen, kennisgevingen, mededelingen, betalingsfaciliteiten of processen-verbaal en, in voorkomend geval, van de bijlagen ervan binnen drie werkdagen aan het Centraal register.

§ 2. De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders wordt met betrekking tot het Centraal register beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

   De gegevens opgenomen in het Centraal register worden tien jaar bewaard.

§ 3. De gerechtsdeurwaarders kunnen de gegevens van het Centraal register rechtstreeks registreren en raadplegen per aangemaande partij of, in voorkomend geval, per schuldeiser. Deze gerechtsdeurwaarders worden bij naam aangewezen in een geïnformatiseerd register, dat door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders voortdurend wordt bijgewerkt.

   Van zodra een proces-verbaal van niet-betwisting overeenkomstig artikel 1394/24 uitvoerbaar werd verklaard, kunnen de in het Centraal register opgenomen gegevens die hierop betrekking hebben enkel nog geraadpleegd worden door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders met het in paragraaf 6 bedoelde oogmerk.

§ 4. Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling of de registratie van gegevens in het Centraal register, of aan de verwerking of de mededeling van de erin geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing.

§ 5. Om de juistheid na te gaan van de gegevens die in het Centraal register worden ingevoerd en het Centraal register voortdurend te kunnen bijwerken, heeft de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 5° en 7°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en kan zij het identificatienummer van dat register gebruiken. Zij mag het nummer evenwel in geen enkele vorm aan derden mededelen.

   De Koning stelt de wijze vast waarop de informatiegegevens van het Rijksregister aan de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders worden overgezonden. Hij kan eveneens nadere regels vaststellen betreffende het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders.

§ 6. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders staat in voor de controle op de werking en het gebruik van het Centraal register. In voorkomend geval is hoofdstuk VII van boek IV van deel II van dit Wetboek van toepassing.

§ 7. De Koning bepaalt de nadere regels voor de inrichting en werking van het Centraal register. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-10-19/01, art. 40, 091; Inwerkingtreding : 02-07-2016 (KB 2016-06-16/04, art. 8)>
HOOFDSTUK II. - Beslagrechter.
Art. 1395

Alle vorderingen betreffende bewarende beslagen ,middelen tot tenuitvoerlegging ... en tegemoetkomingen van de Dienst voor alimentatievorderingen bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën worden gebracht voor de beslagrechter. De opheffing van een beslag gelegd vóór de toekenning van de opschorting van betaling kan daarentegen worden verleend door de rechtbank bevoegd inzake de verzoekschriften tot gerechtelijke reorganisatie. <W 1998-07-05/58, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 1997-07-17/65, art. 55, 019; Inwerkingtreding : 01-01-1998> <W 2003-03-17/32, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2003> <W 2005-12-23/36, art. 9, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2007> <W 2009-01-31/33, art. 75, 063; Inwerkingtreding : 01-04-2009>

   Deze vorderingen worden ingesteld en behandeld zoals in kort geding, behalve in die gevallen waarin de wet bepaalt dat zij worden ingesteld bij verzoekschrift.

   [1 Onder voorbehoud van artikel 46 van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek worden alle vorderingen betreffende roerende zakelijke zekerheden en betreffende het pandregister voor de beslagrechter gebracht. ]1

(1)<W 2013-06-24/40, art. 3, 088; Inwerkingtreding : 01-12-2014>
Art. 1395/1

[1 De beslagrechter doet uitspraak over verzoeken tot aanstelling van sekwesters in zaken die behoren tot zijn bevoegdheid. Het verzoek tot aanstelling van een sekwester wordt ingediend bij eenzijdig verzoekschrift. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-05-21/12, art. 4, 089; Inwerkingtreding : 20-06-2015>
Art. 1395/2

[1 De beslagrechter doet uitspraak over :
1° de verzoeken om een Europees bevel tot conservatoir beslag, bedoeld in Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken;
2° de rechtsmiddelen bedoeld in de artikelen 33, 34 en 35 van dezelfde Verordening. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 192, 106; Inwerkingtreding : 02-07-2018>
Art. 1396

Onverminderd de bij de wet bepaalde middelen van nietigheid, draagt de beslagrechter zorg dat de bepalingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging worden nagekomen.

   Hij kan, zelfs ambtshalve, zich een verslag over de stand van de rechtspleging door de optredende of aangestelde openbare of ministeriële ambtenaren doen overhandigen.

   Stelt hij een verzuim vast, dan geeft hij daarvan kennis aan de procureur des Konings, die oordeelt welke tuchtrechtelijke gevolgen zulks medebrengen.

HOOFDSTUK III. - Voorlopige tenuitvoerlegging.
Art. 1397

[1 Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt, onverminderd artikel 1414, zijn de eindvonnissen uitvoerbaar bij voorraad, zulks niettegenstaande hoger beroep en zonder zekerheidsstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen.

   Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt en onverminderd artikel 1414, schorsen verzet of hoger beroep van de versteklatende partij tegen eindvonnissen die bij verstek zijn gewezen daarvan de tenuitvoerlegging.

   Vonnissen alvorens recht te doen, waartoe alle voorlopige maatregelen behoren, zijn van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 155, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1398

[1 De voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis geschiedt alleen op risico van de partij die daartoe last geeft.

   Zij geschiedt zonder borgstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen en onverminderd de regels inzake kantonnement. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 42, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>
Art. 1398/1

[1 In afwijking van [3 artikel 1397, tweede lid ]3, en behalve specifieke bepalingen [2 of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt, ]2 [3 schorsen verzet of hoger beroep van de versteklatende partij ]3 tegen het eindvonnis gewezen door de rechter van de familierechtbank de tenuitvoerlegging daarvan niet.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 43, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2> (2)<W 2017-07-06/24, art. 156, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (3)<W 2018-05-25/02, art. 55, 104; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1398/2

<Opgeheven bij W 2015-10-19/01, art. 44, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>

Art. 1399

[1 Verzet en hoger beroep schorsen de tenuitvoerlegging:
1° van de eindvonnissen inzake de staat van personen;
2° de vonnissen uitgesproken door de rechter van de familierechtbank die zitting neemt in het kader van zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4, en die betrekking hebben op geschillen inzake formaliteiten betreffende de voltrekking van het huwelijk, de opheffing van het verbod op het huwelijk van minderjarigen en de toestemming daartoe;
[2 3° van de beslissingen in tuchtzaken. ]2

   [2 De tenuitvoerlegging van het vonnis wordt eveneens geschorst gedurende de termijn waarbinnen verzet of hoger beroep kan worden aangetekend. ]2

   De voorlopige tenuitvoerlegging van [2 de vonnissen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, ]2 kan niet worden toegestaan. ]1

(1)<W 2015-10-19/01, art. 45, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2> (2)<W 2017-07-06/24, art. 157, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1400

§ 1. [1 De rechter kan aan de voorlopige tenuitvoerlegging de voorwaarde verbinden dat een zekerheid wordt gesteld, die hij bepaalt en waarvoor hij, zo nodig, de modaliteiten vaststelt. ]1

§ 2. De zekerheid is van rechtswege bevrijd wanneer de consignatie door de veroordeelde partij gedaan is overeenkomstig artikel 1404.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 46, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>
Art. 1401

[1 Indien de eerste rechters de voorlopige tenuitvoerlegging hebben uitgesloten, kan deze altijd worden verzocht bij het hoger beroep. ]1

   [2 In elk geval wordt het aangevochten vonnis uitvoerbaar bij voorraad wanneer het rolrecht dat ten laste werd gelegd van de appellant ingevolge dit vonnis, niet werd betaald binnen een termijn van drie maanden die begint te lopen vanaf de beroepsakte. De griffier levert, op vraag van een partij, een attest af van de overschrijding van deze termijn. ]2

(1)<W 2015-10-19/01, art. 47, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2> (2)<W 2018-10-14/18, art. 26, 110; Inwerkingtreding : 01-02-2019>
Art. 1402

[1 Onverminderd de toepassing van artikel 1066, tweede lid, 6°, kunnen de rechters in hoger beroep ]1 in geen geval de tenuitvoerlegging van de vonnissen verbieden of doen schorsen, zulks op straffe van nietigheid.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 158, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
HOOFDSTUK IV. - Kantonnement.
Art. 1403

De schuldenaar tegen wie bewarend beslag is gedaan of toegestaan, kan in elke stand van het geding het beslagene bevrijden of het beslag verhinderen door in de Deposito- en Consignatiekas of in handen van een erkende of aangestelde sekwester een bedrag in bewaring te geven, toereikend om tot waarborg te strekken voor de schuld in hoofdsom, intrest en kosten.

   Is het beslag gedaan op geldsommen, dan kan deze bewaargeving geschieden met het in beslag genomen geld; is het op andere goederen gedaan, dan kan de bewaargeving geschieden met de opbrengst van de verkoop van al die goederen of van een deel ervan.

   De schuldenaar wendt zich vooraf tot de beslagrechter, die bepaalt op welke wijze en onder welke voorwaarden de gelden in bewaring worden gegeven en, indien daartoe grond bestaat, de in beslag genomen goederen geheel of ten dele worden verkocht.

Art. 1404

Met uitzondering van schuldvorderingen tot levensonderhoud, komt hetzelfde recht op dezelfde wijzen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde rechtspleging toe aan de schuldenaar die veroordeeld is bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing waartegen verzet of hoger beroep is ingesteld, alsook wanneer schorsing van die vervolgingen is bevolen.

   De storting heeft plaats met bijzondere bestemming van de som tot afdoening van de schuldvordering van de beslaglegger en geldt als betaling voor zover de beslagene erkent schuldenaar te zijn of als zodanig wordt erkend.

Art. 1405

In de gevallen van de artikelen 1403 en 1404, en met de eraan verbonden gevolgen, kan de schuldenaar in handen van de optredende gerechtsdeurwaarder een toereikend bedrag in consignatie geven om tot waarborg te strekken voor de oorzaken van het beslag in hoofdsom, interesten en kosten.

   De deurwaarder maakt proces-verbaal op van de bewaargeving der gelden in zijn handen en overhandigt een afschrift ervan aan de schuldenaar.

   Hij is ertoe gehouden deze gelden binnen drie dagen op een rekening te storten, die hij bij de Deposito- en Consignatiekas voor zich laat openen en waarop de naam van de beslagene wordt vermeld.

   Van deze storting maakt de ambtenaar van de Deposito- en Consignatiekas melding op het origineel van het exploot houdend het proces-verbaal van de bewaargeving der gelden, waarvan de deurwaarder de minuut bewaart.

   Opvraging van de gelden door de deurwaarder kan niet geschieden dan met toestemming van de schuldenaar tegen wie het beslag is gedaan of krachtens een beslissing die niet meer vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel.

Art. 1406

De rechter die uitspraak doet over de vordering zelf, kan beslissen dat er geen reden is tot kantonnement voor alle veroordelingen die hij uitspreekt of voor een deel ervan, indien de vertraging in de regeling de schuldeiser aan een ernstig nadeel blootstelt.

Art. 1407

In alle gevallen dat bewarend of uitvoerend beslag is gedaan op gelden of roerende goederen die in handen van een andere persoon dan de schuldenaar zijn, kunnen deze, de derde die ze onder zich heeft, en de schuldeiser die ze in beslag genomen heeft, zich wenden tot de beslagrechter om te doen bevelen dat de gelden of roerende goederen in bewaring zullen worden gegeven aan een erkende of aangestelde sekwester, dan wel, wanneer het vaststaande of te vervallen bedragen betreft, aan de Deposito- en Consignatiekas.

Art. 1407bis

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 4; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Wanneer bij loonoverdracht tussen de schuldeisers-overnemers een rangconflict ontstaat, moet de gecedeerde schuldenaar hetzij op eigen initiatief, hetzij ten laatste op het eerste verzoek van de belanghebbende partijen, de overdraagbare gelden storten in de handen van een gerechtsdeurwaarder aangezocht krachtens artikel 1390ter of in de handen van een erkende of aangestelde sekwester.

HOOFDSTUK V. - Goederen die niet in beslag kunnen worden genomen.
Art. 1408

<W 1993-01-14/34, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02>

   § 1. Behalve op zaken, niet vatbaar voor beslag verklaard door bijzondere wetten, mag ook geen beslag worden gelegd :
1° op het nodige bed en beddegoed van de beslagene en van zijn gezin, de kleren en het linnengoed volstrekt noodzakelijk voor hun persoonlijk gebruik alsmede de meubelen nodig om deze op te bergen, een wasmachine en strijkijzer voor het onderhoud van het linnen, de toestellen die noodzakelijk zijn voor de verwarming van de gezinswoning, de tafel en de stoelen die voor de familie een gemeenschappelijke maaltijd mogelijk maken, alsook het vaatwerk en het huishoudgerei dat volstrekt noodzakelijk is voor het gezin, een meubel om het vaatwerk en het huishoudgerei op te bergen, een toestel om warme maaltijden te bereiden, een toestel om voedingsmiddelen te bewaren, één verlichtingstoestel per bewoonde kamer, de voorwerpen die noodzakelijk zijn voor de mindervalide gezinsleden, de voorwerpen die bestemd zijn om te worden gebruikt door de kinderen ten laste die onder hetzelfde dak wonen, de gezelschapsdieren, de voorwerpen en produkten die noodzakelijk zijn voor de lichaamsverzorging en voor het onderhoud van de vertrekken, het gereedschap dat nodig is voor het onderhoud van de tuin, een en ander met uitsluiting van de luxemeubelen en luxeartikelen;
2° op de boeken en overige voorwerpen, nodig voor de voortzetting van studies of voor de beroepsopleiding van de beslagene of van de kinderen te zijnen laste die onder hetzelfde dak wonen;
3° op de goederen die de beslagene volstrekt nodig heeft voor zijn beroep, tot een waarde van (2.500 EUR ) op het tijdstip van het beslag en naar keuze van de beslagene, behalve voor de betaling van de prijs van die goederen; <KB 2000-07-20/58, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
4° op de voorwerpen die dienen voor de uitoefening van de eredienst;
5° op de levensmiddelen en brandstof die de beslagene en zijn gezin voor een maand nodig hebben;
6° een koe, of twaalf schapen of geiten, naar keuze van de beslagene, alsmede een varken en vierentwintig dieren van de hoenderhof, met het stro, voeder en graan, nodig voor het strooisel en de voeding van dat vee gedurende één maand.

§ 2. De in § 1 bedoelde voorwerpen blijven voor beslag vatbaar indien zij zich op een andere plaats bevinden dan daar waar de beslagene gewoonlijk woont of werkt.

§ 3. De moeilijkheden inzake de toepassing van dit artikel worden beslecht door de beslagrechter op grond van het proces-verbaal van beslaglegging, waarin de opmerkingen van de beslagene, op straffe van verval aan de gerechtsdeurwaarder mee te delen, hetzij op het tijdstip van het beslag, hetzij binnen vijf dagen na de betekening van de eerste akte van beslag, worden aangetekend.

   Bij de neerlegging ter griffie van een afschrift van het proces-verbaal van beslaglegging door de gerechtsdeurwaarder of door de meest gerede partij, binnen vijftien dagen na de overhandiging van het afschrift van dat proces-verbaal of, indien daartoe grond bestaat, van de betekening van het beslag aan de schuldenaar, bepaalt de beslagrechter dag en uur van het onderzoek en de regeling van de moeilijkheden, de schuldeiser en de schuldenaar vooraf gehoord of opgeroepen. De griffier roept de partijen op en verwittigt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder.

   De procedure kan niet worden voortgezet indien de in het vorige lid bedoelde neerlegging van het afschrift van het proces-verbaal niet heeft plaatsgehad.

   De vordering schorst de vervolging, doch de goederen blijven onder beslag totdat uitspraak is gedaan.

   De beslagrechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken, zowel in aanwezigheid als bij ontstentenis van de partijen; zijn beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep; de rechtspleging kan onmiddellijk worden hervat.

Art. 1409

< KB 2000-12-06/32, art. 1-3, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2001> (Zie NOTA'S onder ARTIKEL ) § 1. Bedragen uitgekeerd ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst, een leerovereenkomst, een statuut, een abonnement, alsmede die welke worden uitgekeerd aan personen die tegen loon onder het gezag van een ander persoon arbeid verrichten buiten een arbeidsovereenkomst, [en het vakantiegeld betaald krachtens de wetgeving op de jaarlijkse vakantie] kunnen onbeperkt overgedraen of in beslag genomen worden voor het gedeelte van hun totaal bedrag boven 35 000 frank per kalendermaand. <W 2005-12-27/31, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 09-01-2006>

   Het gedeelte van die bedragen boven 29 000 frank en tot ten hoogste 32 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan 30 % in totaal, het gedeelte boven 32 000 frank en tot ten hoogste 35 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan 40 % in totaal; het gedeelte boven 27 000 frank en tot ten hoogste 29 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in totaal.

   Het gedeelte van genoemde bedragen dat 27 000 frank per kalendermaand niet te boven gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag.

   [Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 50 euro per kind ten laste.] De Koning bepaalt [bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad] wat moet verstaan worden onder kind ten laste. <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004> <W 2006-07-20/39, art. 15, 1°, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

   [Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004, wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt, met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Vóór 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die vóór 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking.] <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004>

   § 1bis. Inkomsten uit andere activiteiten dan deze bedoeld in § 1, kunnen onbeperkt overgedragen of in beslag genomen worden, voor het gedeelte van hun totaal bedrag boven 35 000 frank per kalendermaand.

   Het gedeelte van die bedragen boven 29 000 frank en tot ten hoogste 35 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan twee vijfde in totaal; het gedeelte boven 27 000 frank en tot ten hoogste 29 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in totaal.

   Het gedeelte van die bedragen dat 27 000 frank per kalendermaand niet te boven gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag.

   [Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 50 euro per kind ten laste.] De Koning bepaalt [bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit] wat moet verstaan worden onder kind ten laste. <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004> <W 2006-07-20/39, art. 15, 2°, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

   [Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004 wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Voor 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die voor 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking.] <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004>

[1 § 1ter . De maaltijdcheques bedoeld in artikel 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders zijn niet vatbaar voor beslag of overdracht indien zij beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 19bis , § § 2 en 3, van hetzelfde koninklijk besluit.

   Deze maaltijdcheques vallen niet onder de samenvoeging waarin artikel 1411 voorziet, noch behoren zij tot de uitzonderingen bepaald in artikel 1412. ]1

§ 2. Elk jaar past de Koning de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen aan, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van elk jaar.

   Voor de bedragen vermeld in de eerste drie leden van § 1 en § 1bis is het aanvangsindexcijfer dat van de maand november 1989. Voor het bedrag vermeld in het vierde lid van § 1 en § 1bis is het aanvangsindexcijfer dat van de maand van de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de wet van 24 maart 2000 tot wijziging van de artikelen 1409, 1409bis, 1410 en 1411 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de aanpassing van het bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor overdracht of beslag.

   Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van de bedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot het hogere honderdtal.

   Het aldus aangepaste laatste bedrag mag evenwel nooit lager zijn dan het bedrag bepaald bij artikel 2, § 1, 1, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dat van kracht zal zijn op 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing, afgerond tot het hogere duizendtal.

   Binnen de eerste vijftien dagen van de maand december van elk jaar, worden de nieuwe bedragen bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Zij worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op hun aanpassing.

§ 3. De Koning kan bovendien de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen na advies van de Nationale Arbeidsraad aanpassen, rekening houdend met de economische toestand.

   Het besluit treedt in werking op 1 januari van het jaar na dat waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

   (NOTA 1 : Aanpassing der bedragen.

   Voor de aanpassingen van de bedragen 27 000 F, 29 000 F en 35 000 F vóór 01-01-2001, zie gearchiveerde versie 035. Het bedrag 32.000 F werd niet vóór 01-01-2001 aangepast ; zie B.S. 20-10-2000, p. 35374.

   De bedragen 27.000 F, 29.000 F, 32.000 F, 35.000 F en 2.000 F worden respetievelijk

   vanaf 01-01-2001 : 33.400 F = 827,96 EUR, 35.800 F = 887,46 EUR, 39.500 F = 979,18 EUR, 43.200 F = 1070,90 EUR en 2.100 F = 52,06 EUR; KB 2000-12-06/32, art. 1-3; Inwerkingtreding : 01-01-2001; VARIA 2000-12-16/31, art. M.

   Andere aanpassingen van bedragen vermeld in artikel 1409 :
<2001-12-07/31, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   <2002-12-10/33, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

   <2003-12-04/30, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

   <2004-12-09/30, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

   <2005-12-07/32, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2006>

   <2006-12-05/31, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

   <KB 2007-12-11/30, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

   <KB 2008-12-08/30, art. 1 tot 3, Inwerkingtreding : 01-01-2009>

   <KB 2009-12-03/14, art. 1 tot 3, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

   <KB 2010-12-08/02, art. 1 et 2; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

   <KB 2011-12-12/07, art. 1, 2 en 3, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

   <KB 2012-12-13/01, art. 1, 2 en 3, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

   <KB 2013-12-15/28, art. 1 en 2, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

   <KB 2015-12-14/03, art. 1 en 2, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

   <KB 2016-12-11/02, art. 1, 2 en 3, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

   <KB 2017-12-17/14, art. 1-3, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

   <KB 2018-12-16/06, art. 1-3, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

   <KB 2019-12-09/04, art. 1-3, 121; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

   <W 2020-12-20/02, art. 6, 124; Inwerkingtreding : 24-12-2020; Opheffing : 31-03-2021>

(1)<W 2009-05-06/03, art. 12, 065; Inwerkingtreding : 29-05-2009>
Art. 1409bis

<ingevoegd bij W 1993-01-14/34, art. 8, Inwerkingtreding : 1993-03-02> De schuldenaar die niet beschikt over inkomsten als bedoeld in artikel 1409, kan voor hem en zijn gezin de noodzakelijke inkomsten behouden welke berekend worden overeenkomstig de artikelen 1409 (, § 1, ) en 1411. <W 2000-03-24/50, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 14-05-2000>

   Iedere aanspraak van de schuldenaar, steunend op het eerste lid, wordt aan de beslagrechter voorgelegd overeenkomstig artikel 1408, § 3. Deze kan de duur beperken tijdens welke deze inkomsten van de schuldenaar niet voor beslag vatbaar zijn.

Art. 1409ter

<W 2006-07-20/39, art. 16, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29> § 1. De beslagen schuldenaar die aanspraak kan maken op een verhoging van zijn inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, doet hiervan aangifte, afgegeven tegen ontvangstbewijs respectievelijk aan de derde-beslagene en, in afschrift, aan de beslaglegger of verzonden aan dezen bij aangetekende brief, door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie.

   Per procedure is evenwel één enkele verklaring van kind ten laste vereist, ongeacht het aantal erbij betrokken schuldeisers in elk stadium ervan.

§ 2. De verklaring zal rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door de derde-beslagene voor zover deze beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van de betaling, de hoedanigheid van kind ten laste wordt vastgesteld overeenkomstig het formulier en één van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1409quater en de beslagen schuldenaar op erewoord verklaart dat het kind niet beschikt over inkomsten waarvan het bedrag hoger is dan door de Koning bepaald of dat zijn inkomsten het voorwerp zijn geweest van een gemeenschappelijke belastingsaangifte.

§ 3. Iedere betwisting wordt door de beslaglegger of de beslagen schuldenaar aan de beslagrechter voorgelegd door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. De beslaglegger en de beslagen schuldenaar worden bij gerechtsbrief opgeroepen voor de voor de rechter vastgestelde zitting.

   De derde-beslagene wordt, bij gerechtsbrief, in kennis gesteld van het tussengeschil en is verplicht om, vanaf de volgende vervaldag van de betaling, het bedrag van de toegepaste vermeerdering die aanleiding geeft tot betwisting in zijn handen onbeschikbaar te maken.

   Onverminderd een overeenkomst tussen de beslagen schuldenaar en de beslaglegger loopt het gevolg van de onbeschikbaarheid verder tot de kennisgeving van de beschikking over de betwisting.

   De rechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Zij wordt onmiddellijk bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de beslaglegger, van de beslagen schuldenaar en van de derde-beslagene.

   Indien de vermeerdering niet werd toegepast door de derde-beslagene, zal de beschikking die de hoedanigheid van kind ten laste erkent rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door deze voor zover hij beschikt over een termijn van tien werkdagen vóor de gewone datum van de betaling.

   Indien de vermeerdering werd toegepast door de derde-beslagene en in overeenstemming met het tweede lid in zijn handen onbeschikbaar werd gemaakt, wordt het bedrag van de onbeschikbaar geworden vermeerdering al naargelang het geval gestort aan de beslagen schuldenaar of aan de beslaglegger.

   In geval van een invorderingsprocedure waarbij vanaf de aanvang of in de loop van de procedure meerdere schuldeisers betrokken zijn, wordt de beschikking geacht ten aanzien van alle schuldeisers op tegenspraak te zijn gewezen.

§ 4. In geval van veranderende omstandigheden wordt de vermeerdering voor kind ten laste aangepast overeenkomstig de paragrafen 2 en 3.

   Indien de beslagen schuldenaar onrechtmatig en ten onrechte de vermeerdering geniet, worden de bedragen die daarmee overeenstemmen, op grond van een beschikking gewezen overeenkomstig paragraaf 3, zonder enige beperking gereïntegreerd in het voor beslag vatbare bedrag, onverminderd de toepassing van enige andere invorderingsmaatregel.

Art. 1409quater

<Ingevoegd bij KB 2004-12-27/41, art. 2; Inwerkingtreding : 30-01-2007> Onverminderd andere mogelijks in te roepen bewijsmiddelen wordt de hoedanigheid van kind ten laste aangetoond ten genoege van recht op een of meer van de volgende wijzen :
een verklaring afgeleverd door een verzekeringsinstelling in het kader van de ziektekostenverzekering, waarin bepaald wordt dat het kind ten laste is van de titularis van de beslagen of overgedragen inkomsten, in de zin van de wetgeving inzake de ziektekostenverzekering;
het attest van gezinssamenstelling die de verblijfplaats van het kind vaststelt op de woonplaats van de genieter van de beslagen of overgedragen inkomsten;
de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst die de gedeelde materiële bewaring vastelt, alsook een verklaring op erewoord dat de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst wordt nagekomen;
de rekeninguittreksels die een geregelde storting aantonen van een bijdrage in het onderhoud voor een bedrag hoger dan de gevraagde verhoging van het niet voor beslag vatbare bedrag.

Art. 1409quinquies

(Opgeheven ) <W 2006-07-20/39, art. 17, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

Art. 1410

§ 1. Artikel 1409 (, § 1bis, § 2 en § 3,) vindt bovendien toepassing op:
1° (de al dan niet provisionele uitkeringen tot onderhoud, door de rechter toegewezen, alsmede de uitkeringen die na echtscheiding aan de niet schuldige echtgenoot worden toegekend;
2° de (pensioenen, aanpassingsuitkeringen, [2 overgangsuitkeringen, ]2 renten, rentebijslagen) of als pensioen geldende voordelen betaald krachtens een wet, een statuut of een overeenkomst; (2°bis. het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld betaald krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;)
3° de werkloosheidsuitkeringen en de uitkeringen betaald door fondsen voor bestaanszekerheid;
4° de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en de invaliditeitsuitkeringen betaald krachtens de wetgeving op de ziekte- en invaliditeitsverzekering of de wet van 16 juni 1960 die onder meer de maatschappelijke prestaties waarborgt ten gunste van de gewezen werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en de wetgeving betreffende de overzeese sociale zekerheid;
5° de (uitkeringen, renten en toelagen) betaald krachtens de wetgeving op de vergoeding van schade uit arbeidsongevallen of beroepsziekten, of de genoemde wet van 16 juni 1960 of verzekeringsovereenkomsten aangegaan bij toepassing van de wetgeving op de overzeese sociale zekerheid, met uitzondering van het gedeelte van de uitkering bedoeld in § 2, 4°, van dit artikel;
6° (...)
7° de militievergoedingen bedoeld bij de wet van 9 juli 1951;
(8° de uitkering toegekend bij onderbreking van de beroepsloopbaan.)

§ 2. De volgende schuldvorderingen zijn niet vatbaar voor overdracht of beslag ten laste van de rechthebbende : <W 1999-03-18/36, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 08-06-1999>
1° de gezinsbijslagen, met inbegrip van deze betaald krachtens de wetgeving betreffende de soldijtrekkende militairen; <W 12-05-1971, art.9,3°>
2° de wezenpensioenen of -renten betaald krachtens een wet, een statuut of een overeenkomst;
3° de tegemoetkomingen aan minder-validen; <W 27-06-1969, art. 31, §1>
4° het gedeelte van de vergoedingen uitgekeerd krachtens de wetgeving op de vergoeding van schade uit arbeidsongevallen die 100 pct. overschrijdt en toegekend wordt aan zwaar verminkten wier toestand de hulp van een andere persoon volstrekt en normaal vergt, evenals de bedragen toegekend voor de behoefte aan andermans hulp krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; <W 1999-12-24/36, art. 95, 033; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
5° de bedragen uit te keren :
1. aan de rechthebbende van geneeskundige verstrekkingen als tegemoetkoming ten laste van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen of krachtens de wet van 16 juni 1960 of de wetgeving betreffende de overzeese sociale zekerheid;
2. als kosten voor geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingszorgen of als kosten voor prothesen en orthopedische toestellen aan een door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen persoon krachtens de wetgeving betreffende de arbeidsongevallen of de beroepsziekten. <W 1999-03-18/36, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 08-06-1999>
6° de bedragen uitgekeerd als gewaarborgd inkomen voor bejaarden of als inkomensgarantie voor ouderen. <W 2001-03-22/31, art. 3, 038; Inwerkingtreding : 01-06-2001>
7° de bedragen uitgekeerd als bestaansminimum; <W 07-08-1974, art. 21, §2>
8° de bedragen uitgekeerd als maatschappelijke dienstverlening door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. <W 1993-01-14/34, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02>
[7 de financiële uitkering voorzien in de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen; ]7
10° de al dan niet provisionele vergoedingen voor prothesen, medische hulpmiddelen en implantaten. <W 2003-04-22/42, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 29-05-2003>
11° de bedragen bepaald in artikel 120 van de programmawet I van 27 december 2006 uitgekeerd als tussenkomst van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers; <W 2006-12-27/30, art. 130, 060; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
[8 12° de kostenvergoedingen bedoeld in artikel 10 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers; ]8
[10 13° de bedragen bepaald in de artikelen 15 en 16 van het koninklijk besluit nr. 22 van 4 juni 2020 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor de vrijwilligers COVID-19-slachtoffers uitgekeerd als tussenkomst van het Schadeloosstellingfonds voor de vrijwilligers COVID-19-slachtoffers. ]10

   [8 De begunstigde van de in de bepaling onder 12° bedoelde kostenvergoedingen kan afstand doen van de onvatbaarheid voor beslag en van de onoverdraagbaarheid van de kostenvergoedingen. ]8

§ 3. In afwijking van § 1, kan twee derde van het pensioen en van de sociale uitkeringen der personen in een ziekenhuis opgenomen op kosten van de commissies van openbare onderstand en van het speciaal onderstandsfonds, aan die instellingen worden overgedragen.

   (De Koning kan de in het eerste lid bepaalde verhouding wijzigen. ) <W 12-05-1971, art. 9, 5°>

§ 4. (In afwijking van de bepalingen van de §§ 1 en 2, kunnen de prestaties die ten onrechte uitgekeerd zijn uit de middelen van [9 de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, het Federaal agentschap voor beroepsrisico's, of van openbare of particuliere instellingen belast met de toepassing van de wetgeving betreffende het sociaal statuut van de zelfstandigen, hetzij uit de middelen die ingeschreven zijn in de begroting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid of uit die ingeschreven in de begroting van de pensioenen met het oog op de toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, hetzij uit middelen dienstig voor de toekenning van het bestaansminimum of een gelijkaardige uitkering ingeschreven in de begroting van de Programmatorische federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie ]9 of uit die ingeschreven in de begroting van de pensioenen met het oog op de toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, hetzij uit middelen dienstig voor de toekenning van het bestaansminimum of een gelijkaardige uitkering ingeschreven in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en uit die ingeschreven in de begrotingen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, [3 hetzij uit de financiële middelen die aan de gemeenschappen en de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie ter beschikking staan voor de betaling van de gezinsbijslag vanaf 1 januari 2015 ]3 ambtshalve teruggevorderd worden ten belope van 10 % van iedere latere prestatie die aan de debiteur van het onverschuldigde bedrag of aan zijn rechthebbenden wordt uitgekeerd. [1 Hetzelfde geldt voor de intresten op die prestaties ingeval de onterechte betaling frauduleus werd uitgekeerd. ]1

   Voor het bepalen van deze 10 % wordt het bedrag van die prestatie desgevallend verhoogd met de overeenkomstige prestatie die krachtens één of meerdere buitenlandse regelingen wordt genoten.

   Wanneer de in het eerste, derde en vierde lid, bedoelde terugvordering, niet meer kan worden uitgevoerd door de instelling of door de uitbetalingsdienst bij gebrek aan nog te betalen prestaties, kan die terugvordering op haar verzoek ambtshalve worden uitgevoerd door een instelling of dienst die één der prestaties bedoeld in § 1, 2°, 3°, 4°, 5° en 8° verschuldigd is, ten belope van 10 % van dat bedrag.

   Werd de betaling ten onrechte bedrieglijk verkregen, dan kan de ambtshalve terugvordering [1 van de onverschuldigd betaalde prestaties en intresten op die bedragen ]1 slaan op het geheel van de latere prestaties van éénzelfde aard of die door dezelfde instelling of dienst worden uitgekeerd.

   Werden de gezinsbijslagen ten onrechte verkregen ingevolge een nalatigheid of een verzuim van de rechthebbende of van de bijslagtrekkende, dan kan de terugvordering slaan op het geheel van de gezinsbijslag die later verschuldigd is aan dezelfde bijslagtrekkende.

   Indien de debiteur of zijn rechthebbenden het bewijs leveren dat het inkomen, zoals berekend volgens de principes vastgelegd in de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, lager ligt of komt te liggen ingevolge de ambtshalve terugvordering dan het bedrag van het bestaansminimum naargelang de onderscheiden categorieën vastgelegd in dezelfde wet, wordt de terugvordering naargelang het geval geschorst of beperkt.

   Ter verificatie van de voorgelegde stukken beschikken de instellingen over de bevoegdheid om een onderzoek naar de bestaansmiddelen te voeren.

   Alle federale overheidsdiensten, alle instellingen die belast zijn met de toepassing van een wetgeving betreffende de sociale zekerheid, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de gerechtigden, hun lasthebbers, hun erfgenamen of rechtverkrijgenden zijn verplicht aan de instellingen en uitbetalingsdiensten, op eenvoudig verzoek, alle dienstige stukken voor te leggen.

   De instelling of dienst die een voordeel uitbetaalt, voorzien in §§ 1 en 2, en met terugwerkende kracht verkregen, kan van de vervallen en nog niet uitbetaalde bedragen het bedrag van de eerdere prestaties die niet samen met bedoelde voordelen mogen worden genoten, afhouden ten voordele van de instelling of dienst die ten onrechte uitbetaald heeft.

   Indien een pensioengerechtigde, omwille van de toekenning van een rust- of overlevingspensioen lastens een Belgische sociale zekerheidsregeling, met terugwerkende kracht aan een met toepassing van artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders uitbetaald voordeel verzaakt, treedt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, van rechtswege en tot beloop van de ontvangen uitkeringen, in de rechten van de pensioengerechtigde op de hem verschuldigde pensioenbedragen.

   Indien een gerechtigde op uitkeringen bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, omwille van de toekenning van die uitkeringen, met terugwerkende kracht verzaakt aan een rust- of overlevingspensioen, treedt de [4 de Federale Pensioendienst ]4, van rechtswege en tot beloop van het ontvangen pensioen, in de rechten van de uitkeringsgerechtigde op de hem verschuldigde uitkeringsbedragen. <W 1999-01-25/32, art. 223, 029; Inwerkingtreding : 16-02-1999>

(§ 5. De instelling of de dienst die § 4, tweede lid, toepast, brengt de debiteur hiervan op de hoogte, bij een ter post aangetekend schrijven. Deze brief vermeldt op straffe van nietigheid :
1° het terug te vorderen bedrag evenals de berekeningswijze van dat bedrag;
2° de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de bevoegde rechtbank;
3° de instelling of de dienst waaraan de terugvordering gevraagd wordt, evenals de terugvorderingsmodaliteiten.

   De instelling of de dienst bezorgt, bij gewone brief, aan de instelling of de dienst waaraan de terugvordering wordt gevraagd :
1° de nodige gegevens ter identificering van de debiteur;
2° het bedrag van het terug te vorderen onverschuldigde bedrag en de terugvorderingsmodaliteiten;
3° de datum van de in voorgaand lid bedoelde notificatie;
4° elke wijziging van de hiervoor vermelde elementen.

   De instelling of de dienst waaraan de terugvordering wordt gevraagd, stelt de debiteur, bij gewone brief, in kennis van :
1° de naam van de instelling of de dienst die om de terugvordering heeft verzocht evenals het bedrag en de modaliteiten ervan;
2° de datum vanaf dewelke het onverschuldigde bedrag zal worden ingehouden.

   De datum bedoeld in het derde lid, 2°, moet drie maanden later zijn dan de datum van de in het eerste lid bedoelde notificatie.

   Het beroep bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt, op straffe van verval, binnen de drie maanden na de dag van aanbieding van het aangetekend schrijven ingediend bij de bevoegde arbeidsrechtbank. <W 1999-01-25/32, art. 224, 029; Inwerkingtreding : 16-02-1999>

(§ 6. De instelling of de dienst die ambtshalve een terugvordering uitvoert krachtens § 4, eerste, derde of vierde lid, en waaraan een verzoek is gericht op grond van het tweede lid van dezelfde paragraaf, geeft hieraan gevolg nadat zij haar eigen schuld heeft teruggevorderd.

   Wanneer meerdere instellingen of diensten bij éénzelfde instelling of dienst een verzoek indienen op grond van § 4, tweede lid, wordt de ambtshalve terugvordering eerst uitgevoerd ten gunste van de meest gerede instelling of dienst. <W 1999-01-25/32, art. 225, 029; Inwerkingtreding : 16-02-1999>

(1)<W 2013-06-28/04, art. 36, 077; Inwerkingtreding : 01-08-2013> (2)<W 2014-05-05/01, art. 18, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<W 2014-04-25/77, art. 78, 084; Inwerkingtreding : 16-06-2014> (4)<W 2016-03-18/03, art. 90, 094; Inwerkingtreding : 01-04-2016> (5)<KB 2018-05-15/05, art. 3,2°, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (6)<KB 2018-09-06/13, art. 2, 109; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (7)<W 2018-12-21/09, art. 135, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (8)<W 2019-03-01/39, art. 11, 115; Inwerkingtreding : 21-04-2019> (9)<W 2019-05-07/07, art. 9, 118; Inwerkingtreding : 01-04-2019> (10)<KB 22 2020-06-04/12, art. 28, 122; Inwerkingtreding : 11-03-2020>
Art. 1410_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2013-06-28/04, art. 36, 077; Inwerkingtreding : 01-08-2013> (2)<W 2014-05-05/01, art. 18, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<W 2014-04-25/77, art. 78, 084; Inwerkingtreding : 16-06-2014> (4)<W 2016-03-18/03, art. 90, 094; Inwerkingtreding : 01-04-2016> (5)<KB 2018-05-15/05, art. 3,2°, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (6)<KB 2018-09-06/13, art. 2, 109; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (7)<W 2018-12-21/09, art. 135, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (8)<W 2019-03-01/39, art. 11, 115; Inwerkingtreding : 21-04-2019> (9)<DVR 2018-04-27/27, art. 199, 116; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (10)<DVR 2018-05-18/15, art. 156, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (11)<DVR 2018-07-06/23, art. 99, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1410_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST
(1)<W 2013-06-28/04, art. 36, 077; Inwerkingtreding : 01-08-2013> (2)<W 2014-05-05/01, art. 18, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<W 2014-04-25/77, art. 78, 084; Inwerkingtreding : 16-06-2014> (4)<W 2016-03-18/03, art. 90, 094; Inwerkingtreding : 01-04-2016> (5)<KB 2018-05-15/05, art. 3,2°, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (6)<KB 2018-09-06/13, art. 2, 109; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (7)<ORD 2018-12-21/35, art. 31, 112; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1411

Komen iemand tegelijk de bedragen toe bedoeld in de artikel 1409 en 1409bis en pensioenen, gelden, uitkeringen, vergoedingen, renten of rentebijslagen als bedoeld in artikel 1410, § 1, dan worden die bedragen samengevoegd tot bepaling van het voor overdracht of beslag vatbare gedeelte zoals bedoeld in artikel 1409, § 1. <W 12-05-1971, art. 10> <W 1993-01-14/34, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> <W 2000-03-24/50, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 14-05-2000>

   Voor de bepaling van dat gedeelte komen genoemde bedragen eerst in aanmerking na aftrek van de afhoudingen krachtens de wettelijke bepalingen inzake belastingen en maatschappelijke zekerheid, en krachtens particuliere en collectieve overeenkomsten betreffende aanvullende voordelen van maatschappelijke zekerheid.

Art. 1411bis

<Ingevoegd bij W 2005-12-27/31, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. De beperkingen en uitsluitingen waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410 voorzien, zijn eveneens van toepassing op de in die artikelen bedoelde bedragen indien ze worden gecrediteerd op een zichtrekening, geopend bij een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

§ 2. De schuldenaar mag met alle wettelijke middelen bewijzen dat overeenkomstig de artikelen 1409, 1409bis en 1410 niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen gecrediteerd werden op een zichtrekening die het voorwerp uitmaakt van beslag of overdracht.

   Bedragen die de werkgever van de schuldenaar stort op een zichtrekening van de schuldenaar worden vermoed, tot anders bewezen is, gedeeltelijk onvatbaar te zijn voor beslag of overdracht overeenkomstig artikel 1409, § 1. Dit vermoeden geldt alleen bij de verhoudingen tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers.

§ 3. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels die het mogelijk maken een bijzondere code bij de in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 bedoelde bedragen te vermelden op het ogenblik waarop deze bedragen ingeschreven worden op de creditzijde van de zichtrekening. Deze bijzondere code wordt vermeld op het uittreksel van de zichtrekening.

   Deze laatste verplichting geldt niet voor inschrijvingen op de creditzijde van de zichtrekening ten gevolge van een storting in contanten, behalve in de door de Koning bepaalde gevallen en volgens de door Hem vastgelegde nadere regels.

§ 4. De opdrachtgever van de betaling op een zichtrekening van een bedrag als bedoeld in de artikelen 1409 en 1410, §§ 1, 2° tot 8°, en 2, deelt de in § 3 bedoelde code mee aan zijn financiële instelling, die hem op haar beurt meedeelt aan de kredietinstelling waarbij die zichtrekening aangehouden wordt.

§ 5. De opdrachtgever van een betaling bedoeld in § 4, die verzuimt een bijzondere code toe te kennen of die verzuimt deze mee te delen aan zijn financiële instelling waarvan sprake in § 4, wordt gestraft met geldboete van 200 euro tot 5.000 euro.

   Het vorige lid is niet van toepassing op de opdrachtgevers van de bedragen als bedoeld bij de artikelen 1409bis en 1410, § 1, 1°.

   De opdrachtgever van een betaling die frauduleus een bijzondere code toekent aan andere bedragen dan die bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis of 1410, wordt gestraft met geldboete van 200 euro tot 5.000 euro.

   De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde inbreuken.

§ 6. De opdrachtgever van een betaling die frauduleus een bijzondere code toekent aan andere bedragen dan die bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis of 1410, en die daartoe voor de beslagrechter wordt opgeroepen, kan geheel of ten dele schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en de kosten van het beslag of de overdracht, onverminderd schadevergoeding ten aanzien van de partij, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1411ter

<Ingevoegd bij W 2005-12-27/31, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. In geval van beslag of overdracht van de in artikel 1411bis, § 1, bedoelde bedragen, gelden de beperkingen en uitsluitingen waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410 voorzien gedurende een periode van dertig dagen vanaf de inschrijving van deze bedragen op de creditzijde van de zichtrekening.

   Wanneer niettemin de beschermde sommen het voorwerp zijn van een globale storting op een zichtrekening, terwijl ze betrekking hebben op een duur van meer dan één maand, is de bescherming van toepassing gedurende een overeenstemmende periode, vanaf de datum van inschrijving op de creditzijde van de zichtrekening. Voor de toepassing van dit lid telt een maand dertig dagen.

§ 2. De berekening van het niet voor beslag of overdracht vatbare gedeelte van het saldo op de zichtrekening gebeurt naar evenredigheid van de dagen van de in § 1 bedoelde periode die overblijven sinds de inschrijving van de niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen op de creditzijde van de zichtrekening.

§ 3. Artikel 1411 wordt niet toegepast op de gevallen bedoeld in dit artikel.

Art. 1411quater

<Ingevoegd bij W 2005-12-27/31, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. In geval van beslag op een zichtrekening, deelt de kredietinstelling in de in artikel 1452 bedoelde verklaring een lijst mee van de bedragen voorzien van een code die gecrediteerd zijn tijdens de periode van dertig dagen die aan de datum van het beslag voorafgaat.

   In geval van overdracht van een bedrag dat op een zichtrekening gecrediteerd is, deelt de kredietinstelling bij ter post aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder, de overnemer of de schuldeiser, binnen vijftien dagen vanaf de ontvangst van de kennisgeving de overdracht, het saldo op de zichtrekening mee evenals een lijst van de bedragen voorzien van een code die gecrediteerd zijn tijdens de periode van dertig dagen die de datum van de overdracht voorafgaat alsook de datum waarop die bedragen voorzien van een code gecrediteerd werden.

§ 2.

   1. Indien het beslag of de overdracht werd betekend door een gerechtsdeurwaarder maakt deze de in artikel 1411ter, § 2, omschreven berekening.

   Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt de gerechtsdeurwaarder deze berekening aan de schuldenaar bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1.

   Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij een kopie van de berekening aan de kredietinstelling bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1. Na ontvangst ervan door de kredietinstelling kan de schuldenaar vrij beschikken over de in de berekening vermelde bedragen die niet vatbaar zijn voor beslag of overdracht.

   2. Indien het beslag of de overdracht niet werd betekend door een gerechtsdeurwaarder, maakt de overnemer of de schuldeiser de in artikel 1411ter, § 2, omschreven berekening.

   Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij deze berekening aan de schuldenaar bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1.

   Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij een kopie van de berekening aan de kredietinstelling bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1. Na ontvangst ervan door de kredietinstelling kan de schuldenaar vrij beschikken over de in de berekening vermelde bedragen die niet vatbaar zijn voor beslag of overdracht.

   3. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht wordt bij de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst aan de schuldenaar, een antwoordformulier gevoegd waarvan de Koning het model bepaalt.

   4. Op straffe van verval deelt de schuldenaar, binnen acht dagen vanaf de aanbieding aan zijn woonplaats van de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, zijn opmerkingen op het antwoordformulier mee aan de afzender bij ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst.

   5. Op straffe van verval legt de gerechtsdeurwaarder, de schuldeiser of de overnemer, binnen vijf dagen vanaf de aanbieding aan het op het antwoordformulier vermelde adres van de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst die de opmerkingen van de schuldenaar bevat, ter griffie van de beslagrechter een afschrift van de berekening en van het gestandaardiseerd antwoordformulier met de opmerkingen van de schuldenaar neer.

   De beslagrechter bepaalt dag en uur van het onderzoek en de regeling van de moeilijkheden, na de schuldeiser of de overnemer en de schuldenaar te hebben gehoord of opgeroepen.

   De griffier roept de partijen op en verwittigt, in voorkomend geval, de instrumenterende gerechtsdeurwaarder.

   De beslagrechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken, zowel in aanwezigheid als bij ontstentenis van de partijen.

   Zijn beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 1412

<W 1987-03-31/52, art. 87, 004; Inwerkingtreding : 06-06-1987> (De beperkingen uitsluiting waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410, § 1, § 2, 1° tot 7°, §3 en § 4 voorzien, zijn niet van toepassing: ) <W 1993-01-14/34, art. 11, 1°, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02>
1° wanneer de overdracht of het beslag wordt verricht wegens de onderhoudsverplichtingen bedoeld in de artikelen 203, 203bis, 205, 206, 207, 213, 223, 301, 303, (... ) 336 of 364 van het Burgerlijk Wetboek, in artikel 1280, eerste lid, van dit Wetboek of in een overeenkomst, gesloten krachtens artikel 1288 (... ) van dit Wetboek; <W 2007-04-27/00, art. 39, 1°, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
2° wanneer het loon, het pensioen of de toelage moet worden uitgekeerd aan de echtgenoot of aan een andere uitkeringsgerechtigde bij toepassing van de artikelen 203ter, 221, (301, § 11 ) van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 1280, vijfde lid, van dit Wetboek; <W 2007-04-27/00, art. 39, 2°, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(3° wanneer de rechter artikel 387ter, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft toegepast. ) <W 2006-07-18/38, art. 5, 057; Inwerkingtreding : 14-09-2006>

   Wanneer de bedragen die aan de (onderhoudsplichtige )verschuldigd zijn hem geheel of gedeeltelijk niet mogen worden uitgekeerd om een van de redenen in het eerste lid bedoeld, zijn die bedragen slechts vatbaar voor overdracht of beslag om een andere reden, tot beloop van het bedrag dat is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, verminderd met de bedragen die zijn overgedragen, in beslag genomen of aan de echtgenoot of de uitkeringsgerechtigde betaald, krachtens de wetsbepalingen die in het eerste lid worden genoemd. <W 1993-01-14/34, art. 11, 2°, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02>

Art. 1412bis

<ingevoegd bij W 1994-06-30/32, art. 1, Inwerkingtreding : 21-01-1995> § 1. De goederen die toebehoren aan de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de instellingen van openbaar nut en, in het algemeen, aan alle publiekrechtelijke rechtspersonen, zijn niet vatbaar voor beslag.

§ 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige ecomomische overheidsbedrijven, zijn echter wel vatbaar voor beslag :
1° de goederen ten aanzien waarvan de in § 1 bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen verklaard hebben dat ze in beslag genomen kunnen worden. Deze verklaring moet uitgaan van de bevoegde organen. Ze moet worden neergelegd op de plaatsen die door artikel 42 zijn bepaald voor de betekening van de gerechtelijke akten.

   De Koning bepaalt de wijze waarop deze neerlegging geschiedt;
2° bij gebreke van een dergelijke verklaring of wanneer de tegeldemaking van de erin opgenomen goederen niet volstaat tot voldoening van de schuldeiser, de goederen die voor deze rechtspersonen kennelijk niet nuttig zijn voor de uitoefening van hun taak of voor de continuïteit van de openbare dienst.

§ 3. De in § 1 bedoelde publiekrechtlijke rechtspersonen wier goederen overeenkomstig § 2, 2°, in beslag genomen worden, kunnen verzet doen. Ze kunnen aan de beslagleggende schuldeiser andere goederen ter beslagneming aanbieden. Het aanbod is bindend voor de beslagleggende schuldeiser indien het goed op het Belgisch grondgebied gelegen is en de tegeldemaking volstaat tot voldoening van de schuldeiser.

   Indien de beslagleggende schuldeiser aanvoert dat niet is voldaan aan de in het vorige lid bedoelde voorwaarden inzake de vervanging van het in beslag genomen goed, wendt de meest gerede partij zich tot de rechter onder de in artikel 1395 gestelde voorwaarden.

§ 4. Verzet kan alleen worden gedaan bij exploot te betekenen aan de beslaglegger, samen met een dagvaarding om te verschijnen voor de beslagrechter. De eis schorst de tenuitvoerlegging en moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen een maand te rekenen van het beslagexploot betekend aan de schuldenaar.

   Het vonnis kan niet bij voorraad ten uitvoer worden gelegd. Het is niet vatbaar voor verzet.

   De termijn om hoger beroep in te stellen is een maand te rekenen van de betekening van het vonnis. De rechter in hoger beroep doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken. Tegen een bij verstek gewezen arrest kan geen verzet worden gedaan.

Art. 1412ter

<ingevoegd bij W 2004-06-14/33, art. 2; Inwerkingtreding : 29-06-2004> § 1. Onverminderd dwingende supranationale bepalingen, zijn de cultuurgoederen die eigendom zijn van buitenlandse mogendheden niet vatbaar voor beslag wanneer die goederen zich bevinden op het grondgebied van het Koninkrijk met het oog op een openbare en tijdelijke tentoonstelling op dit grondgebied.

§ 2. Voor de toepassing van dit artikel worden als cultuurgoederen beschouwd de voorwerpen die een artistiek, wetenschappelijk, cultureel of historisch belang hebben.

   De cultuurgoederen die bestemd zijn voor een economische of commerciële privaatrechtelijke activiteit genieten niet van de in § 1, bedoelde immuniteit.

§ 3. De in § 1 bedoelde immuniteit is eveneens van toepassing op cultuurgoederen die eigendom zijn van een deelgebied van een buitenlandse mogendheid, zelfs wanneer dit deelgebied niet over internationale rechtspersoonlijkheid beschikt.

   Zij is eveneens van toepassing op cultuurgoederen die eigendom zijn van een geleding van een buitenlandse mogendheid. Onder geleding van een buitenlandse mogendheid wordt begrepen een instelling die voor rekening van een buitenlandse mogendheid optreedt of van één van zijn deelgebieden, op voorwaarde dat deze instelling toebedeeld is met een deel van de soevereiniteit.

   De in § 1 bedoelde immuniteit is eveneens van toepassing op cultuurgoederen die eigendom zijn van territoriaal gedecentraliseerde besturen of elke andere politieke opdeling van een buitenlandse mogendheid.

   De in § 1 bedoelde immuniteit is eveneens van toepassing op cultuurgoederen die eigendom zijn van een publiekrechtelijke internationale organisatie.

Art. 1412quater

<W 2008-07-24/42, art. 2; Inwerkingtreding : 14-08-2008> § 1er. Onder voorbehoud van de toepassing van dwingende supranationale bepalingen, zijn de tegoeden van gelijk welke aard, waaronder wisselreserves, die buitenlandse centrale banken of internationale monetaire autoriteiten in België aanhouden of beheren voor eigen rekening of voor rekening van derden niet vatbaar voor beslag.

§ 2. In afwijking van § 1er kan de schuldeiser die over een uitvoerbare titel beschikt bij een verzoekschrift aan de beslagrechter toelating vragen om beslag te leggen op de in § 1er bedoelde tegoeden op voorwaarde dat hij aantoont dat deze tegoeden uitsluitend bestemd zijn voor een economische of commerciële privaatrechtelijke activiteit.

Art. 1412quinquies

[1 § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van dwingende supranationale en internationale bepalingen, zijn de eigendommen van een buitenlandse mogendheid die zich bevinden op het grondgebied van het Koninkrijk, met inbegrip van banktegoeden die daar door die buitenlandse mogendheid worden aangehouden of beheerd, met name bij de uitoefening van de taken van diplomatieke vertegenwoordigingen van de buitenlandse mogendheid of haar consulaire posten, haar speciale zendingen, haar vertegenwoordigingen bij internationale organisaties of delegaties bij organen van internationale organisaties of bij internationale conferenties, niet vatbaar voor beslag.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de schuldeiser die beschikt over een uitvoerbare titel of authentieke of onderhandse stukken die, al naargelang het geval, ten grondslag liggen aan het beslag, bij een verzoekschrift aan de beslagrechter toelating vragen om beslag te leggen op de in paragraaf 1 bedoelde eigendommen van een buitenlandse mogendheid indien hij aantoont dat voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
1° indien de buitenlandse mogendheid op uitdrukkelijke en specifieke wijze heeft ingestemd met de beslagbaarheid van die eigendom;
2° indien de buitenlandse mogendheid die eigendommen heeft gereserveerd of aangewezen ter voldoening van de vordering die onderwerp is van de uitvoerbare titel of de authentieke of onderhandse stukken die, al naargelang het geval, ten grondslag liggen aan het beslag;
3° indien vastgesteld is dat die eigendommen in het bijzonder worden gebruikt of beoogd zijn voor gebruik door de buitenlandse mogendheid voor andere dan niet-commerciële overheidsdoeleinden en zich bevinden op het grondgebied van het Koninkrijk, met dien verstande dat uitsluitend beslag kan worden gelegd op eigendommen die verband houden met de entiteit waartegen de uitvoerbare titel of de authentieke of onderhandse stukken die, al naargelang het geval, ten grondslag liggen aan het beslag, zich richt.

§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde immuniteit en de in paragraaf 2 bedoelde uitzonderingen op die immuniteit zijn eveneens van toepassing op de in die paragrafen bedoelde eigendommen indien zij niet het eigendom zijn van een buitenlandse mogendheid zelf, maar van een deelgebied van die buitenlandse mogendheid, zelfs wanneer dit niet over internationale rechtspersoonlijkheid beschikt, van een geleding van die buitenlandse mogendheid in de zin van artikel 1412ter, § 3, tweede lid, of van een territoriaal gedecentraliseerd bestuur of elke andere politieke opdeling van die buitenlandse mogendheid.

   De in paragraaf 1 bedoelde immuniteit en de in paragraaf 2 bedoelde uitzonderingen op die immuniteit zijn eveneens van toepassing op de in die paragrafen bedoelde eigendommen indien zij niet het eigendom zijn van een buitenlandse mogendheid, maar van een publiekrechtelijke supranationale of internationale organisatie die ze gebruikt of beoogt te gebruiken voor aan niet-commerciële overheidsdoelen analoge doelen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-08-23/13, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 13-09-2015> (NOTA : bij arrest nr 48/2017 van 27-04-2017 (B.St. 12-06-2017, p. 63571), heeft het Grondwettelijk Hof vernietigt de woorden « en specifieke » in artikel 1412quinquies, § 2, 1°, doch enkel in zoverre het wordt toegepast op het beslag met betrekking tot andere eigendommen dan de eigendommen, met inbegrip van banktegoeden, die worden gebruikt bij de uitoefening van de taken van diplomatieke vertegenwoordigingen van de buitenlandse mogendheid of haar consulaire posten, haar speciale zendingen, haar vertegenwoordigingen bij internationale organisaties of delegaties bij organen van internationale organisaties of bij internationale conferenties;)
TITEL II. - BEWAREND BESLAG.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1413

Iedere schuldeiser kan in spoedeisende gevallen aan de rechter toelating vragen om op de voor beslag vatbare goederen van zijn schuldenaar bewarend beslag te leggen.

Art. 1414

Elk vonnis, zelfs al is het niet uitvoerbaar niettegenstaande verzet of hoger beroep, geldt als toelating om bewarend beslag te leggen voor de uitgesproken veroordelingen, tenzij anders is beslist.

Art. 1415

Verlof om bewarend beslag te leggen mag niet worden verleend dan wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is, en die vaststaande is of vatbaar voor een voorlopige raming.

   Bewarend beslag kan geschieden tot zekerheid van een schuldvordering inzake te vervallen periodieke inkomsten, wanneer de vereffening daarvan gevaar loopt.

Art. 1416

Toekenning van uitstel van betaling verhindert niet dat bewarende beslagen worden toegelaten, hetzij door het vonnis, hetzij later op verzoekschrift door de beslagrechter, indien uit nieuwe omstandigheden blijkt van het gevaar dat ligt in het verwijl.

Art. 1417

De toelating die in artikel 1413 bepaald is, wordt gevraagd bij een verzoekschrift dat aan de rechter wordt gericht.

   Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd of gezonden, op zijn datum voor gezien getekend door de griffier en ingeschreven in het register der verzoekschriften.

Art. 1418

Op het verzoekschrift wordt uiterlijk binnen acht dagen na de nederlegging beschikt.

   De rechter bepaalt tot welk bedrag bewarend beslag wordt toegestaan.

Art. 1419

Tegen de beschikking waarbij toelating tot bewarend beslag wordt verleend of geweigerd, en tegen de beschikking waarbij de intrekking van die toelating wordt verleend of geweigerd, staat voorziening open, zoals bepaald in de artikelen 1031 tot 1034 van dit wetboek.

   (De beslagene kan in geval van veranderde omstandigheden de wijziging of de intrekking van de beschikking vragen door dagvaarding hiertoe van alle partijen voor de beslagrechter. ) <W 06-07-1979, enig art.>

   De beschikking tot intrekking geldt als opheffing.

Art. 1420

In de gevallen waarin beslag kan worden gelegd zonder voorafgaande beschikking van de rechter, kan de beslagene de beslaglegger dagvaarden vóór de beslagrechter, ten einde de opheffing van het beslag te doen gelasten.

Art. 1421

Wordt het bewarend beslag gelegd op bederfelijke goederen of op vruchten en oogsten, dan worden zij verkocht met verlof van de rechter en op de wijze die hij beveelt. De opbrengst van de verkoop wordt gestort in de Deposito- en Consignatiekas.

HOOFDSTUK II. - Bewarend beslag op roerend goed.
Art. 1422

Het verzoekschrift om bewarend beslag te leggen op lichamelijke roerende goederen en wortelvaste vruchten bevat, behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen:
1° opgave van de titel, de oorzaken en het bedrag of de raming van de schuldvordering;
2° de naam, de voornaam, en de woonplaats van de schuldenaar.

Art. 1423

De beschikking waarbij het beslag wordt toegestaan, vermeldt, op straffe van nietigheid, het bedrag in hoofdsom, interest en kosten, waarvoor het beslag is toegestaan.

Art. 1424

Behoudens de hierna gestelde regels, geschiedt het bewarend beslag op roerend goed volgens de regels inzake uitvoerend beslag op roerende goederen en, indien het wortelvaste vruchten betreft, zoals bij beslag op vruchten te velde:
1° aan het bewarend beslag op roerend goed gaat geen bevel vooraf;
2° het beslagexploot bevat, op straffe van nietigheid, betekening van het verzoekschrift en van de beschikking waarbij het beslag wordt toegestaan of van het vonnis dat als toelating geldt, zoals bepaald is in artikel 1414; het bevat niet de vermeldingen bedoeld in artikel 1511;
(... ) <W 2000-05-29/36, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1425

Buiten het geval van schorsing, bedoeld in artikel 1493, geldt bewarend beslag gedurende drie jaren met ingang van de dagtekening van de beschikking en, indien er geen beschikking is verleend, met ingang van de datum van het exploot.

   De rechter die het beslag toestaat, kan echter die termijn inkorten.

   Bij het verstrijken van de driejarige termijn of van de krachtens het vorig lid ingekorte termijn, houdt het beslag van rechtswege op gevolg te hebben, tenzij het vernieuwd is.

Art. 1426

De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te vernieuwen.

   De vernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift, in te dienen bij de rechter die het beslag heeft toegestaan, door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder, en door deze ondertekend.

   Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 bepaalde termijn.

   De beschikking waarbij de vernieuwing geweigerd wordt, is niet vatbaar voor hoger beroep.

Art. 1427

De beschikking waarbij vernieuwing wordt toegestaan, wordt als niet bestaande beschouwd, indien zij aan de beslagene niet betekend is vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het vroegere beslag.

Art. 1428

De duur van de vernieuwing wordt bepaald door de rechter die ze toestaat. De nieuwe termijn gaat in bij het verstrijken van de geldigheidstermijn van het beslag dat vernieuwd is.

HOOFDSTUK III. - Bewarend beslag op onroerend goed.
Art. 1429

Behoudens de regels in dit hoofdstuk gesteld, is het bewarend beslag op onroerend goed onderworpen aan de algemene regels van het uitvoerend beslag op onroerend goed.

Art. 1430

Het verzoekschrift om bewarend beslag te leggen op onroerende goederen bevat, behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen, een opgave:
1° van de titel, de oorzaken en het bedrag of de raming van de schuldvordering;
2° van de goederen waarop beslag moet worden gelegd;
3° de naam, voornamen, en woonplaats van de schuldenaar.

   Bij het verzoekschrift worden gevoegd:
1° een uittreksel uit de kadastrale legger betreffende de goederen waarop beslag moet worden gelegd;
2° een getuigschrift van de [1Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 met eventuele vermelding van alle bestaande inschrijvingen en alle overschrijvingen van een bevel of een beslag betreffende die goederen.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 52, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1431

De beschikking vermeldt, op straffe van nietigheid:
1° het bedrag waarvoor het beslag is toegestaan, in hoofdsom, interest en kosten;
2° de onroerende goederen waarop beslag mag worden gelegd, evenals hun kadastrale aanduiding.

Art. 1432

Aan het bewarend beslag op onroerend goed moet geen bevel voorafgaan.

   Het beslag wordt gedaan bij deurwaardersexploot, dat aan de schuldenaar wordt betekend en, op straffe van nietigheid, bevat:
1° een afschrift van het verzoekschrift en van de beschikking waarbij het beslag wordt toegestaan, of, indien het nog niet is betekend, van het vonnis dat als toelating geldt, zoals bepaald is in artikel 1414;
2° vermelding van de identiteit van de schuldenaar, met naam, voornamen [1 ... ]1, woonplaats en geboorteplaats en datum;
3° nauwkeurige aanwijzing van de in beslag genomen goederen overeenkomstig artikel 1568;
4° het uittreksel uit de kadastrale legger.

   Binnen vierentwintig uur na de handeling van beslag, zendt de optredende gerechtsdeurwaarder, bij ter post aangetekende brief, twee exemplaren van een bericht aan de ontvanger van belastingen in wiens ambtsgebied de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats heeft of zijn hoofdverblijfplaats, alsmede aan de ontvanger van belastingen van de plaats waar het goed gelegen is. Het bericht bevat aanduiding van het inbeslaggenomen goed en van de som ten belope waarvan beslag is gelegd. Bij niet-naleving van deze bepaling kan de gerechtsdeurwaarder er persoonlijk toe gehouden zijn de gewaarborgde belastingen te betalen, echter slechts tot beloop van het bedrag waarvoor beslag is gelegd.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 131, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1433

De beschikking waarbij bewarend beslag op onroerend goed wordt toegestaan, wordt als niet-bestaande beschouwd, indien binnen een maand na haar dagtekening niet een beslagexploot volgt, dat binnen de genoemde termijn behoorlijk ter overschrijving is aangeboden in het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 van de plaats waar de goederen gelegen zijn.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 53, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1434

De overschrijving wordt door de [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1, op straffe van schadevergoeding, gedaan uiterlijk binnen acht dagen na de afgifte van het beslagexploot. Als dagtekening van de overschrijving geldt evenwel de dag van afgifte van het exploot.

   Kan de [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 de overschrijving van het beslagexploot niet verrichten op het ogenblik dat zij wordt gevorderd, dan vermeldt [1 zij ]1 op de originele exploten die [1 haar ]1 worden gelaten de dag en het uur waarop zij [1 haar ]1 worden overhandigd.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 54, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1435

Een bewarend beslag op onroerend goed dat reeds ter overschrijving aangeboden of overgeschreven is, verhindert niet dat wegens andere oorzaken een nieuw bewarend beslag op hetzelfde onroerend goed wordt toegestaan, in welk geval er wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 1433 en 1434.

   Evenzo kan bewarend beslag worden toegestaan en overgeschreven, niettegenstaande reeds een bevel is overgeschreven dat aan het uitvoerend beslag op onroerend goed is voorafgegaan, of een procedure tot beslag op onroerend goed aan de gang is met betrekking tot hetzelfde onroerend goed.

Art. 1436

Buiten het geval van schorsing, bedoeld in artikel 1493, geldt het bewarend beslag op onroerend goed gedurende drie jaren met ingang van de dagtekening der overschrijving.

   Bij het verstrijken van deze termijn houdt het beslag van rechtswege op gevolg te hebben, en van dit beslag wordt in de hypothecaire getuigschriften geen melding meer gemaakt, tenzij de overschrijving vernieuwd is, zoals gezegd is in de artikelen 1439 en 1493.

Art. 1437

De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te vernieuwen, maar moet de vernieuwing vragen ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van dat beslag, op straffe van verval.

   De vernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift, samen met de in artikel 1430 voorgeschreven stukken in te dienen bij de rechter die het beslag heeft toegestaan, door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder en door deze ondertekend.

   Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 bepaalde termijn.

   De beschikking waarbij de vernieuwing geweigerd wordt, is niet vatbaar voor hoger beroep.

Art. 1438

De beschikking waarbij de vernieuwing van het beslag wordt toegestaan, bevat een nauwkeurige aanwijzing van de te vernieuwen overschrijving.

   De vernieuwing geldt voor drie jaar. De nieuwe termijn gaat in de dag waarop de overschrijving wordt vernieuwd.

Art. 1439

De beschikking wordt aan de schuldenaar betekend. Zij wordt als niet bestaande beschouwd, indien de vernieuwing van de overschrijving niet gevraagd is vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het vroegere beslag.

   De vernieuwing heeft plaats op overlegging aan de [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 van twee exemplaren van een verzoekschrift met nauwkeurige opgave van de te vernieuwen overschrijving samen met de uitgifte van de beschikking en het exploot van betekening, onverminderd de toepassing van artikel 90, 2e lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 55, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1440

Doorhaling van de overschrijvingen betreffende bewarende beslagen op onroerend goed of betreffende hun vernieuwing geschiedt overeenkomstig de artikelen 92 tot 94 van de hypotheekwet van 16 december 1851, waarvan artikel 92 gewijzigd is bij de wet van 10 oktober 1913.

Art. 1441

In geval van vrijwillige opheffing van de overschrijving mag de schuldeiser de opheffing die hij ondertekend heeft aan [1 het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 betekenen. Deze verricht de doorhaling tegen afgifte van het exploot van betekening waaraan de akte van opheffing gehecht blijft.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 56, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1442

Bewarend beslag op onroerend goed doet geen voorrang ontstaan ten voordele van de beslagleggende schuldeiser. Het verhindert niet het beslag op onroerend goed.

Art. 1443

De schuldenaar blijft in het bezit van de in beslag genomen goederen. Hij mag het genot ervan hebben als een goed huisvader, alle daden van beheer dienaangaande verrichten en over de vruchten beschikken.

   Wanneer het genot van de in beslag genomen goederen het wezen ervan kan veranderen, kan iedere belanghebbende aan de beslagrechter vragen een sekwester aan te wijzen.

   De beslagene mag geen houtkapping doen dan met verlof van deze rechter. Dit verlof is niet vereist voor de sekwester.

Art. 1444

Vanaf de dag waarop het beslag is overgeschreven, kan geen daad van vervreemding of vestiging van hypotheek betreffende het in beslag genomen onroerend goed worden ingeroepen tegen de schuldeiser die bewarend beslag heeft gelegd.

   Hetzelfde geldt voor de vervreemdingen of vestigingen van hypotheek die aan de overschrijving van het beslag zijn voorafgegaan, maar op dat tijdstip nog niet overgeschreven of ingeschreven waren.

   De in de eerste twee leden bedoelde vervreemdingen of vestigingen van hypotheek kunnen echter tegen de beslagleggende schuldeiser worden ingeroepen, indien de verkrijger of de hypothecaire schuldeiser een toereikend bedrag in consignatie geeft om de oorzaken van het beslag in hoofdsom en toebehoren te voldoen, voor zover de rechten van de beslaglegger nadien worden erkend. In geval van betwisting wordt het bedrag van deze consignatie bepaald door de beslagrechter.

   De regel van het tweede lid vindt geen toepassing, wanneer het betreft:
1° de vernieuwing van een vorige niet vervallen hypothecaire inschrijving;
2° de wettelijke hypotheek die de invordering van successierechten waarborgt, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek der successierechten;
3° de wettelijke hypotheek die de invordering waarborgt van de directe belastingen in hoofdsom en opcentiemen en met bijvoeging van de intresten en kosten, voor zover ze ingeschreven is binnen acht werkdagen na de afgifte ter post van het bericht dat bedoeld is in artikel 1432.

HOOFDSTUK IV. _ Bewarend beslag onder derden.
Art. 1445

Iedere schuldeiser kan, op grond van authentieke of onderhandse stukken, bij gerechtsdeurwaarder, onder een derde, bewarend beslag leggen op de bedragen of zaken die deze aan zijn schuldenaar verschuldigd is.

   Bij stilzitten van zijn schuldenaar kan de schuldeiser, met toepassing van artikel 1166 van het Burgerlijk Wetboek, dezelfde procedure voeren.

   De akte van beslag bevat de tekst van de artikelen 1451 tot 1456 en de waarschuwing aan de derde-beslagene dat hij zich naar de bepalingen ervan moet gedragen.

Art. 1446

Bewarend beslag onder derden kan mede worden gelegd op schuldvorderingen met tijdsbepaling, onder een voorwaarde of in geschil, die aan de schuldenaar toebehoren.

Art. 1447

Zelfs wanneer er geen titel bestaat, kan de rechter, op verzoekschrift, derden-beslag toelaten.

   Behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen, geeft het in drie exemplaren opgemaakt verzoekschrift ook aan:
1° de naam, de voornamen, de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de schuldenaar en de derde-beslagene;
2° de oorzaken en het bedrag of de raming van de schuldvordering.

Art. 1447/1

[1 § 1. Indien de schuldeiser een uitvoerbare rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen en de schuldeiser redenen heeft om aan te nemen dat de schuldenaar een of meer rekeningen bij een bank in België heeft waarvan hij noch de naam en/of het adres kent, noch het IBAN, de BIC of een ander bankrekeningnummer aan de hand waarvan de bank kan worden geïdentificeerd, kan hij het gerecht waar het verzoekschrift voor het verkrijgen van een bewarend beslag onder derden is neergelegd, vragen de informatie-instantie bedoeld in artikel 555/1, § 1, eerste lid, 25°, de informatie te laten inwinnen aan de hand waarvan de bank of banken en de rekening of rekeningen van de schuldenaar kunnen worden geïdentificeerd.

§ 2. Niettegenstaande paragraaf 1 kan de schuldeiser het in deze paragraaf 1 bedoelde verzoek ook formuleren indien de door hem verkregen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte nog niet uitvoerbaar is, voor zover is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1° het bedrag waarop bewarend beslag onder derden moet worden gelegd, is aanzienlijk gezien de omstandigheden;
2° de schuldeiser heeft voldoende bewijsmateriaal verstrekt om de rechter ervan te overtuigen dat de informatie dringend moet worden verstrekt, omdat anders de latere inning van de vordering van de schuldeiser jegens de schuldenaar in het gedrang dreigt te komen, waardoor de financiële situatie van de schuldeiser aanzienlijk zou kunnen verslechteren.

§ 3. Het verzoek om informatie wordt door de schuldeiser vervat in het verzoekschrift voor het verkrijgen van een bewarend beslag onder derden. De schuldeiser maakt aannemelijk waarom volgens hem de schuldenaar een of meer rekeningen bij een bank in België aanhoudt, en verstrekt alle hem beschikbare en relevante informatie omtrent de schuldenaar en de rekeningen waarop bewarend beslag moet worden gelegd. Indien de rechter waaraan het verzoekschrift is gericht het verzoek om informatie onvoldoende onderbouwd acht, wordt het verworpen.

§ 4. Indien de rechter ervan overtuigd is dat het verzoek om informatie voldoende is onderbouwd en dat aan alle voorwaarden en vereisten voor het toestaan van het bewarend beslag onder derden is voldaan, met uitzondering van de door artikel 1447, tweede lid, 1°, vereiste vermelding van de gegevens van de derde-beslagene en, in voorkomend geval, de krachtens artikel 1447/2, § 1, vereiste zekerheid, deelt de rechter het verzoek om informatie mee aan de in artikel 555/1, § 1, eerste lid, 25°, bedoelde informatie-instantie, opdat deze instantie de gevraagde informatie kan verkrijgen volgens de in artikel 555/1, § 2, bedoelde nadere regels. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 193, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1447/2

[1 § 1. In het in artikel 1447/1, § 1, bedoelde geval kan de rechter, alvorens het bewarend beslag onder derden toe te staan en uiterlijk op de vijfde werkdag na neerlegging van het verzoekschrift, van de schuldeiser eisen dat hij een zekerheid stelt ten belope van een bedrag dat volstaat om misbruik te voorkomen van de procedure voor het verkrijgen van een bewarend beslag onder derden en om de door de schuldenaar als gevolg van dit beslag geleden schade te vergoeden, voor zover de schuldeiser voor die schade aansprakelijk is.

   In het in artikel 1447/1, § 2, bedoelde geval eist de rechter, alvorens het bewarend beslag onder derden toe te staan en uiterlijk op de tiende werkdag na neerlegging van het verzoekschrift, dat de schuldeiser de in het eerste lid bedoelde zekerheid stelt, tenzij de rechter deze zekerheidstelling in het licht van de omstandigheden niet passend acht.

§ 2. De rechter bepaalt in voorkomend geval deze zekerheid, waarvoor hij zo nodig de nadere regels vaststelt.

§ 3. Zodra de schuldeiser, in voorkomend geval, de vereiste zekerheid heeft gesteld en zodra de rechter beschikt over de informatie die hij overeenkomstig artikel 1447/1 heeft gevraagd, beslist de rechter onverwijld over het verzoekschrift voor het verkrijgen van een bewarend beslag onder derden.

§ 4. Indien overeenkomstig paragraaf 1 een zekerheid werd gesteld en het verzoekschrift voor het verkrijgen van een bewarend beslag onder derden geheel wordt afgewezen omwille van het ontbreken van rekeninginformatie, dan beveelt de rechter die de informatie heeft opgevraagd de onmiddellijke vrijgave van die zekerheid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 194, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1448

De beschikking vermeldt, op straffe van nietigheid, de bedragen waarvoor het beslag gedaan wordt.

Art. 1449

Op de eerste werkdag na de uitspraak van de beschikking zendt de griffier bij gerechtsbrief aan de verzoeker en aan de derde-beslagene een afschrift van het verzoekschrift en van de beschikking.

   Die kennisgeving bevat de tekst van de artikelen 1451 tot 1456 en de waarschuwing aan de derde-beslagene dat hij zich naar die bepalingen moet gedragen.

Art. 1450

De verzoekende partij kan bovendien en zonder uitstel bij gerechtsdeurwaarder het afschrift van het verzoekschrift en van de beschikking, bedoeld in artikel 1449, laten betekenen.

   Die betekening bevat de tekst van de artikelen 1451 tot 1456 en de waarschuwing aan de derde-beslagene dat hij zich naar die bepalingen moet gedragen.

Art. 1451

Vanaf de ontvangst van de akte houdende derden-beslag, mag de derde-beslagene de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, niet meer uit handen geven, op straffe van gewoon schuldenaar te worden verklaard voor de oorzaken van het beslag, onverminderd schadevergoeding ten aanzien van de partij, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1452

Binnen vijftien dagen na het derden-beslag, is de derde-beslagene gehouden verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag.

   De verklaring moet nauwkeurig alle dienstige gegevens voor de vaststelling van de rechten van partijen vermelden en, naar gelang van de gevallen, inzonderheid:
1° de oorzaken en het bedrag van de schuld, de dag van haar opeisbaarheid en in voorkomend geval haar modaliteiten;
2° de bevestiging door de derde-beslagene dat hij niet of niet meer de schuldenaar is van de beslagene;
3° de opgave van de beslagnemingen onder derden waarvan aan de derde-beslagene reeds kennis is gegeven.
(4° In voorkomend geval, de bedragen voorzien van een code die op de creditzijde van een zichtrekening ingeschreven werden en de datum van de inschrijving ervan indien deze gebeurde tijdens de dertig dagen die de datum van het beslag voorafgaan. ) <W 2005-12-27/31, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

   Indien het derden-beslag op roerende goederen geschiedt, moet de derde-beslagene een omstandige staat van de bedoelde goederen bij zijn verklaring voegen.

Art. 1453

De verklaring van de derde-beslagene wordt verzonden bij ter post aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangbewijs, respectievelijk aan de beslaglegger of aan de gerechtsdeurwaarder die voor hem is opgetreden, en aan de beslagen schuldenaar.

   Afschrift van de stukken tot staving wordt gevoegd bij de verklaring die aan de beslaglegger of aan de optredende gerechtsdeurwaarder wordt afgegeven.

Art. 1454

De derde-beslagene is schuldeiser van de beslaglegger voor de kosten van de verklaring. Hij kan in voorkomend geval die kosten afhouden van de sommen waarvan hij schuldenaar is.

   Bij gebreke van minnelijke regeling, worden de kosten begroot door de beslagrechter, op verzoek van de derde-beslagene, de partijen gehoord of opgeroepen.

Art. 1455

Indien de bezittingen waarvan de derde-beslagene schuldenaar is, vermeerderen voor de opheffing van het beslag, moet hij daarvan aan de beslaglegger en de beslagen schuldenaar kennis geven op verzoek van een van hen, in de vorm die voor de eerste verklaring is voorgeschreven, tenzij de vermeerdering in de eerste verklaring is voorzien.

Art. 1456

Indien hij zijn verklaring niet heeft gedaan binnen de wettelijke termijn, of ze niet met nauwkeurigheid heeft gedaan, kan de derde-beslagene, die daartoe voor de beslagrechter wordt opgeroepen, geheel of ten dele schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en de kosten van het beslag, onverminderd de kosten van de tegen hem ingestelde procedure, die in die gevallen te zijnen laste vallen.

   Indien de derde-beslagene de schuld betwist waarvan de beslaglegger betaling wil bekomen, dan wordt de zaak voor de bevoegde rechter gebracht of wordt zij in voorkomend geval naar hem verzonden door de beslagrechter.

Art. 1457

<W 2006-07-20/39, art. 18, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29> § 1. De akte van derdenbeslag wordt in haar geheel aangezegd binnen acht dagen na ontvangst ervan door de derde-beslagene. Deze aanzegging wordt verricht bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs of bij deurwaardersexploot, door de beslaglegger aan de beslagen schuldenaar, bij gebreke waarvan de beslagrechter de opheffing van het beslag kan gelasten.

   De kosten van die rechtspleging zijn in ieder geval ten laste van de beslaglegger die een laattijdige aanzegging heeft gedaan, onverminderd schadevergoeding indien daartoe grond is.

§ 2. Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis en 1410, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie.

Art. 1458

Buiten het geval van schorsing, voorzien in artikel 1493, geldt het bewarend beslag onder derden gedurende drie jaren met ingang van de dagtekening van de beschikking en, indien er geen beschikking is gegeven, te rekenen vanaf het exploot.

   Bij het verstrijken van de driejarige termijn houdt het beslag van rechtswege op gevolg te hebben, tenzij het vernieuwd wordt.

Art. 1459

De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te vernieuwen.

   De vernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift, in te dienen bij de rechter die bevoegd is om het beslag toe te staan door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder en door deze ondertekend.

   Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 bepaalde termijn.

   De rechter die de vernieuwing toestaat, bepaalt de duur ervan. De termijn gaat in bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het beslag dat vernieuwd is.

   De beschikking die vernieuwing weigert, is niet vatbaar voor hoger beroep.

Art. 1460

De beschikking wordt als niet bestaande beschouwd, indien zij niet bij deurwaardersexploot betekend is aan de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, en aan de derde-beslagene, en wel vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het vroegere beslag.

HOOFDSTUK V. _ Pandbeslag.
Art. 1461

De eigenaars en hoofdhuurders van huizen of landeigendommen kunnen, onverschillig of er een schriftelijk of een mondeling huurceel bestaat, zonder verlof van de rechter, één dag na het bevel, wegens vervallen huur- of pachtgelden beslag doen leggen op de goederen en vruchten waarmee de verhuurde plaatsen zijn toegerust en die zich op de verhuurde gronden bevinden.

   Ook op de goederen van de onderpachter of onderhuurders, waarmee de plaatsen die zij bewonen zijn toegerust, en op de vruchten van de grond die zij onderhuren, kan pandbeslag gelegd worden wegens vervallen huur- of pachtgelden die verschuldigd zijn door de huurder of pachter van wie zij huren; zij verkrijgen evenwel opheffing indien zij bewijzen dat zij betaald hebben zonder bedrog en zonder dat zij voorafbetalingen kunnen opwerpen.

HOOFDSTUK VI. _ Beslag tot terugvordering.
Art. 1462

In de gevallen waarin er grond bestaat om de eigendom, het bezit of het houden van een roerend goed terug te vorderen, kan hij die terugvordert dit goed, onverschillig in wiens handen het zich bevindt, met toelating van de rechter in beslag nemen.

Art. 1463

Het beslag tot terugvordering wordt gedaan volgens de regels voor het bewarend beslag op roerend goed.

Art. 1464

Ieder verzoekschrift tot het doen van beslag tot terugvordering bevat, behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen, een beknopte aanwijzing van de teruggevorderde zaken.

Art. 1465

De rechter kan beslag tot terugvordering toestaan, zelfs op wettelijke feestdagen.

Art. 1466

Indien degene bij wie de terug te vorderen zaken zich bevinden, geen toegang wil verlenen of zich tegen het beslag verzet, wendt men zich bij verzoekschrift tot de rechter: inmiddels wordt het beslag geschorst, met dien verstande dat de verzoeker een deurwachter kan aanstellen.

HOOFDSTUK VII. _ Bewarend beslag op zeeschepen en binnenschepen.
Art. 1467

[1 Het bewarend beslag op schepen wordt in het bijzonder geregeld in het Belgisch Scheepvaartwetboek. ]1

(1)<W 2019-05-08/14, art. 57, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 1468

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1469

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1470

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1471

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1472

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1473

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1474

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1475

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1476

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1477

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1478

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1479

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1480

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 58, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

HOOFDSTUK VIII. - Beslag inzake namaak.
Art. 1481

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1482

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1483

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1484

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1485

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1486

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1487

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1488

(Opgeheven ) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

HOOFDSTUK IX. - Rechtspleging tot omzetting van bewarend beslag in uitvoerend beslag.
Art. 1489

Alleen de beslagrechter is bevoegd om de geschillen over de regelmatigheid van de rechtspleging van bewarend beslag te beslechten.

   De beschikking van de beslagrechter brengt geen nadeel toe aan de zaak zelf.

Art. 1490

De schuldeiser die bewarend beslag doet leggen kan, in hetzelfde exploot of, in geval van bewarend beslag onder derden, in het exploot waarin het beslag wordt aangezegd aan de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, deze doen dagvaarden ten einde te horen beschikken omtrent de zaak zelf.

Art. 1491

Het vonnis over de zaak zelf vormt, in voorkomend geval, ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen, de uitvoerbare titel waarvan de enkele betekening het bewarend beslag in uitvoerend beslag doet overgaan.

   Deze bepaling verhindert niet de schorsende uitwerking van de voorzieningen en het recht van de eigenaar in geval van beslag tot terugvordering.

   Indien het beslag het voorwerp is van een betwisting die aanhangig is voor de beslagrechter op het ogenblik van de betekening van de eindbeslissing over de zaak zelf, heeft de omzetting van het bezwarend beslag in uitvoerend beslag enkel plaats door de betekening van de beslissing van de beslagrechter waarbij de regelmatigheid van het beslag wordt erkend.

Art. 1492

Het vonnis over de zaak zelf waarbij de vordering wordt verworpen houdt de beslissing tot opheffing van het beslag in.

Art. 1493

De vordering over de zaak zelf schorst de in de artikelen 1425, 1458 en 1459 gestelde termijnen tot de dag waarop de eindbeslissing van de rechter niet meer vatbaar is voor gewone rechtsmiddelen.

   Inzake bewarend beslag op onroerend goed [3 ... ]3n heeft deze schorsing slechts plaats wanneer de vordering over de zaak zelf, voor het verstrijken van de geldigheidstermijn van het beslag, ingeschreven is op de kant van de overschrijving [3 ... ]3 van het beslagexploot. Deze schorsing loopt ten einde bij het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen van de inschrijving van de vordering, tenzij, vóór het verstrijken van die termijn, de inschrijving vernieuwd is voor een nieuwe termijn van drie jaar.

   De vernieuwing geschiedt op voorlegging, aan de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 [1 of het Belgisch Scheepsregister ]1, van een verzoekschrift in twee exemplaren, houdende nauwkeurige aanduiding van de te vernieuwen inschrijving en van de oorzaak van de schorsing van de geldigheidsduur van het beslag, onverminderd de toepassing van artikel 90, tweede lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat.

   Elke eindbeslissing die niet meer vatbaar is voor de gewone rechtsmiddelen en gewezen is op de vordering over de zaak zelf, wordt op verzoek van de meest gerede partij ingeschreven na de inschrijving van de vordering.

(1)<W 2016-12-25/46, art. 16, 097; Inwerkingtreding : 01-02-2017, maar ten vroegste op de eerste dag na de datum van inwerkingtreding van titel 3, hoofdstuk 1, van de wet van 18 december 2015 houdende fiscale en diverse bepalingen (W 2015-12-18/12 (zie art. 100)), namelijk op 02-11-2016> (2)<W 2018-07-11/07, art. 57, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (3)<W 2019-05-08/14, art. 59, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
TITEL III. _ GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen.
Art. 1494

Geen uitvoerend beslag op roerend of onroerend goed mag worden gelegd dan krachtens een uitvoerbare titel en wegens vaststaande en zekere zaken.

   (Wanneer voornoemd beslag echter gelegd wordt om de betaling te verkrijgen van vervallen termijnen van een schuldvordering betreffende periodieke inkomsten, kan het ook plaatsvinden om de betaling te verkrijgen van de nog te vervallen termijnen, naarmate die vervallen. ) <W 2000-05-29/36, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1495

Geen veroordelende beslissing kan worden ten uitvoer gelegd dan nadat zij aan de partij is betekend.

   Onverminderd het bewarend beslag bedoeld in artikel 1414, kan de veroordeling tot betaling van een som geld, die het voorwerp is van een beslissing [1 waartegen nog [2 verzet of hoger beroep door een versteklatende partij ]2 openstaat ]1, niet worden ten uitvoer gelegd voor het verstrijken van een maand na de betekening van de beslissing, tenzij voorlopige tenuitvoerlegging daarvan is gelast.

   Die bepalingen gelden op straffe van nietigheid van de daden van tenuitvoerlegging.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 48, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2> (2)<W 2018-05-25/02, art. 56, 104; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1496

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 159, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

Art. 1497

In geval van bewarend beslag, is er geen grond tot nieuw beslag voorafgaand aan de tenuitvoerlegging. Er wordt daartoe, in voorkomend geval, overgegaan door middel van de uitvoerbare titel die de beslaglegger bezit of zal bezitten, en na bevel krachtens die titel.

   [2 Wanneer bewarend beslag op onroerend goed omgezet wordt in uitvoerend beslag, geldt de overschrijving van het bevel voorafgaand aan de tenuitvoerlegging, voor de toepassing van hoofdstuk VI van deze titel, als overschrijving van het exploot van uitvoerend beslag. Dat bevel moet ten laatste binnen vijftien dagen worden overgeschreven op het bevoegde hypotheekkantoor en de nauwkeurige aanduiding bevatten van de overschrijving van het bewarend beslag dat in uitvoerend beslag is omgezet. ]2

(1)<W 2018-07-11/07, art. 58, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (2)<W 2019-05-08/14, art. 60, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 1498

In geval van zwarigheden bij de tenuitvoerlegging kan iedere belanghebbende partij zich wenden tot de beslagrechter, evenwel zonder dat het instellen van deze vordering schorsende kracht heeft.

   De beslagrechter beveelt de opheffing van het beslag indien daartoe grond bestaat.

HOOFDSTUK II. _ Uitvoerend beslag op roerend goed.
Art. 1499

<W 2000-05-29/36, art. 7, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Aan elk uitvoerend beslag op roerend goed gaat een bevel aan de schuldenaar vooraf, dat ten minste een dag voor het beslag wordt gedaan en dat, indien de titel bestaat uit een rechterlijke beslissing, de betekening daarvan bevat indien dit nog niet gebeurd is.

Art. 1500

[1 § 1. ]1 Het bevel bevat keuze van woonplaats, in de plaats waar de rechter zitting houdt die, in voorkomend geval, kennis moet nemen van het beslag.

   De schuldenaar kan aan deze gekozen woonplaats alle betekeningen doen, zelfs van zakelijk aanbod en van hoger beroep.

[1 § 2. Het bevel bevat, op straffe van nietigheid, de tekst van artikel 1506/1. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 138, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1501

De gerechtsdeurwaarder moet, op straffe van nietigheid van het beslagexploot, worden bijgestaan door een meerderjarige getuige die geen bloedverwant of aanverwant is van de partijen of van hemzelf, tot en met de graad van achterneef; hij vermeldt in het proces-verbaal de naam [1 en de voornaam ]1 van deze getuige, die het origineel en de afschriften ondertekent. De aanwijzing van de getuige sluit in dat deze woonplaats kiest ten kantore van de optredende deurwaarder.

   Onder dezelfde voorwaarden kan de deurwaarder zich door een tweede getuige laten bijstaan.

   De vervolgende partij mag bij het beslag niet tegenwoordig zijn.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 133, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1502

<W 2000-05-29/36, art. 8, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> In het exploot van uitvoerend beslag op roerend goed wordt op straffe van nietigheid de tekst van de artikelen 1408, § 3, en 1526bis, alsook die van de artikelen 490bis en 507 van het Strafwetboek opgenomen.

   De akte dient in zeer duidelijke lettertekens de vermelding te bevatten van de termijnen die op straffe van verval zijn voorgeschreven bij artikel 1408, § 3, lid 1, en bij artikel 1526bis, tweede lid.

Art. 1503

Het beslag kan worden gedaan buiten de woonplaats van de schuldenaar en bij een derde. Voor dit beslag is toelating van de rechter vereist, dewelke wordt gegeven op verzoekschrift, ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder.

   Het verzoekschrift bevat zo mogelijk, behalve de vermeldingen bedoeld in artikel 1026, een korte opgave van de in beslag te nemen roerende goederen.

   De derde moet aan de gerechtsdeurwaarder de plaats aanwijzen waar de in beslag te nemen voorwerpen zich bevinden of in voorkomend geval diens opsporingen vergemakkelijken.

Art. 1504

Zijn de deuren gesloten of wordt er geweigerd ze te openen, dan kan de gerechtsdeurwaarder een deurwachter aanstellen; hij wendt zich dadelijk zonder formaliteiten tot de politiecommissaris of, indien er geen is, tot de vrederechter of tot de burgemeester.

   De persoon op wie de deurwaarder aldus een beroep heeft gedaan, degene aan wie deze persoon daartoe opdracht heeft gegeven of die hem vervangt, is tegenwoordig bij het openen van de deuren en zelfs van de meubelen indien daartoe grond bestaat en maakt geen proces-verbaal op, maar ondertekent het proces-verbaal van de deurwaarder, die van alles slechts een enkele akte mag opmaken.

   De politiecommissaris kan een agent aanwijzen om hem te vertegenwoordigen.

Art. 1505

Moet een brandkast worden geopend, die gehuurd is bij enige natuurlijke of rechtspersoon die brandkasten pleegt te verhuren, en is de partij niet aanwezig bij de tenuitvoerlegging, dan verzegelt de gerechtsdeurwaarder de gehuurde brandkast en maant hij de partij aan om tegenwoordig te zijn bij de opening op dag en uur door hem aan te geven. De aanmaning geschiedt zo mogelijk in de akte waarbij de verzegeling wordt vastgesteld.

   Indien de partij tegen wie het beslag geschiedt, zich niet aanmeldt op de gestelde dag en het gestelde uur, opent de deurwaarder de brandkast zoals in artikel 1504 is voorgeschreven.

Art. 1506

Het proces-verbaal van beslaglegging bevat een nauwkeurige en omstandige beschrijving van de in beslag genomen voorwerpen, onder meer en naar gelang van het geval, door er de voornaamste kenmerken, het gewicht, de maat of de inhoud van aan te geven.

   Indien er gereed geld is, wordt het getal en de muntsoort vermeld; de gerechtsdeurwaarder geeft het in bewaring ter plaatse bestemd voor consignaties; tenzij de beslaglegger en de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, alsmede eventueel zij die verzet doen, omtrent een andere bewaarnemer overeenkomen.

Art. 1506/1

[1 § 1. Wanneer zich onder de in beslag genomen goederen een motorrijtuig bevindt, kan de gerechtsdeurwaarder dat voertuig immobiliseren wanneer het voorwerp van de uitvoerbare titel geheel of deels betrekking heeft op een misdrijf inzake de belasting op de inverkeerstelling, de verkeersbelasting, de verplichte verzekering voor motorrijtuigen of het wegverkeer.

   Wanneer het in beslag genomen voertuig ter plaatse wordt geïmmobiliseerd, ziet de gerechtsdeurwaarder erop toe dat de vigerende algemene parkeerregels niet worden overtreden. Als de gerechtsdeurwaarder bovendien geen contact heeft met de betekende partij, brengt hij een zichtbare toelichting aan, met vermelding van zijn contactgegevens. De Koning bepaalt het model ervan.

   Als de gerechtsdeurwaarder het nuttig acht, kan hij onmiddellijk en in elk geval op de dag van zijn optreden, overgaan tot het takelen van het in beslag genomen voertuig.

   De gerechtsdeurwaarder kan deze uitvoeringsmaatregel tevens aanwenden bij het betekenen van de nieuwe verkoopdag.

§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt afgeweken van het principe dat de schuldenaar het bij artikel 1443, eerste lid, bedoelde genot van het in beslag genomen goed behoudt.

§ 3. Indien de in § 1 bedoelde maatregel wordt toegepast, vermeldt het proces-verbaal van beslaglegging (of in voorkomend geval de akte tot bepaling van een nieuwe verkoopdag) naast hetgeen in artikel 1506 wordt aangegeven, ook de bestemming van het in beslag genomen voertuig, in zeer duidelijk lettertype.

§ 4. Het voertuig wordt geïmmobiliseerd op kosten van de schuldenaar, ongeacht of hij de eigenaar is van het voertuig, dan wel de houder van de nummerplaat ervan.

   De gerechtsdeurwaarder heft de immobilisering van het voertuig alleen op nadat de schulden en de kosten volledig zijn betaald, nadat de partijen een overeenkomst hebben bereikt dan wel nadat de beslagrechter tot die opheffing heeft beslist.

   Uiterlijk binnen twee werkdagen na de opheffing van de immobilisering van het voertuig gaat de gerechtsdeurwaarder over tot de vrijgave van het voertuig en kan hij kosteloos een proces-verbaal van opheffing van immobilisering opstellen, waarvan hij een afschrift aan de schuldenaar bezorgt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 139, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1507

Indien de beslagene afwezig is en een meubel moet worden opengebroken, kan de gerechtsdeurwaarder optreden zoals in artikel 1504 is voorgeschreven.

Art. 1508

De gerechtsdeurwaarder kan met een enkel proces-verbaal beslag leggen in verschillende plaatsen.

Art. 1509

Indien beslag wordt gelegd op dieren, gereedschappen, werktuigen en machines die voor de landbouw, een nijverheids- of handelsonderneming dienen, kan de rechter, op verzoek van de beslaglegger, een zaakvoerder aanstellen voor het bedrijf.

Art. 1510

Telkens als hij het dienstig acht of door de beslaglegger erom verzocht wordt, kan de gerechtsdeurwaarder zich van het bestaan der in beslag genomen voorwerpen en van hun staat vergewissen.

   De gerechtsdeurwaarder stelt de uitslag van dit onderzoek vast onderaan op het proces-verbaal van beslaglegging, zowel op het origineel als op het afschrift. Wordt het afschrift niet overgelegd, dan wordt daarvan melding gemaakt op het origineel.

Art. 1511

In het proces-verbaal van beslaglegging worden plaats, dag en uur van de verkoop aangegeven.

   [1 De verkoop vindt plaats ofwel op fysieke wijze, ofwel op elektronische wijze, ofwel middels een combinatie van beide, zoals bepaald in artikel 1522. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 140, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1512

(Wordt het beslag gelegd in de woonplaats van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt of in zijn tegenwoordigheid, dan wordt hem terstond een afschrift van het proces-verbaal gelaten, ondertekend door hen die het origineel hebben ondertekend; is de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt afwezig, dan wordt een afschrift ter hand gesteld of achtergelaten overeenkomstig de artikelen 35 en 38; de persoon op wie de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 1504 een beroep heeft gedaan, tekent het proces-verbaal kosteloos voor gezien. ) <W 1985-05-24/30, art. 6, 003>

   Wordt het beslag gelegd buiten de woonplaats en in afwezigheid van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, dan wordt hem een afschrift van het proces-verbaal betekend; het beslag kan tegen hem niet worden ingeroepen dan vanaf die betekening en de termijn voor de verkoop gaat eveneens dan in.

Art. 1513

De vervolging wordt voortgezet ondanks alle bezwaren van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, en totdat de beslagrechter voor wie zij worden gebracht, heeft beschikt.

Art. 1514

<W 2000-05-29/36, art. 9, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Degene die beweert eigenaar te zijn van het geheel of een gedeelte van de in beslag genomen voorwerpen, kan tegen de verkoop verzet doen bij exploot, betekend aan de beslaglegger, aan de beslagen schuldenaar en aan de gerechtsdeurwaarder, en houdende dagvaarding van de beslaglegger en van de beslagen schuldenaar, met vermelding in het exploot van de bewijzen van eigendom, op straffe van nietigheid. [1 In het exploot worden ook de andere beslagleggers die eveneens op deze goederen beslag hebben gelegd, vermeld met alle relevante gegevens voor de in het derde lid bedoelde oproeping. ]1

   De vordering schorst de vervolging (enkel wat betreft de gerecidiveerde goederen ). Er wordt uitspraak over gedaan door de beslagrechter. <W 2003-03-27/65, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

   De griffier geeft de eventuele andere [1 in de dagvaarding vermelde ]1 beslagleggers bij gerechtsbrief kennis van een afschrift van de dagvaarding, met uitnodiging om te verschijnen, teneinde hen in de zaak te betrekken.

   Het vonnis wordt geacht ten aanzien van alle partijen op tegenspraak te zijn gewezen. De in het ongelijk gestelde eiser wordt indien daartoe grond bestaat, veroordeeld tot schadevergoeding aan de beslaglegger. [1 De personen die bij gerechtsbrief alzo worden opgeroepen, worden aldus partij in het geding, tenzij ze zich ter zitting hiertegen verzetten. Van deze bepaling geeft de griffier eveneens kennis in de gerechtsbrief. ]1

   De gerechtsdeurwaarder aan wie de revindicatie betekend werd, stelt het bestand van berichten daarvan ten laatste op de eerstvolgende werkdag in kennis, zodat het betrokken bericht van beslag kan worden vervolledigd met de vermelding van het tussengeschil, de identiteit van de revindicerende partij en in voorkomend geval haar raadsman, alsook van de rechter bij wie de revindicatie aanhangig is gemaakt.

   De griffie van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, zendt ten laatste op de eerste werkdag volgend op de uitspraak aan het bestand van berichten het beschikkend gedeelte van elk vonnis of arrest dat uitspraak doet over de vordering opdat het bestand van berichten op het betrokken bericht van beslag zou vermelden welk gevolg gegeven is aan de vordering tot revindicatie.

(1)<W 2013-01-14/16, art. 64, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1515

Zij die uit welken hoofde ook, zelfs wegens huurgelden, schuldeiser zijn van de beslagene, kunnen geen verzet doen dan tegen de afgifte van de verkoopprijs.

   Zij die verzet doen worden niet voor de verkoop opgeroepen.

Art. 1516

(De verkoop wordt ten minste drie werkdagen tevoren bekendgemaakt door middel van een aanplakbiljet, zo aangeslagen dat het van buiten zichtbaar is, op de plaats waar de verkoop zal worden gehouden. Een bijkomend exemplaar ervan wordt, met inachtneming van dezelfde termijn, afgegeven door de gerechtsdeurwaarder aan de persoon van de schuldenaar, of, indien dit niet mogelijk blijkt, aan diens woonplaats achtergelaten onder gesloten omslag, met de vermeldingen bepaald in artikel 44, eerste lid. Dit bijkomend exemplaar mag aan de schuldenaar evenwel niet worden betekend. ) <W 1999-05-07/56, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999>

   De verkoop wordt bovendien bekendgemaakt [1 op elektronische wijze of ]1 door middel van de nieuwsbladen, in de steden waar er zijn. De bekendmaking mag ten hoogste tweemaal in hetzelfde blad of eenmaal in twee verschillende bladen worden opgenomen, op straffe van niet-opneming van het hogere bedrag in de begroting, behoudens toelating, aan de rechter aangevraagd bij een verzoekschrift ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder.

   [1 De Koning bepaalt de modaliteiten voor de bekendmaking van de verkoop op elektronische wijze. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 141, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1517

(Het aanplakbiljet vermeldt ) plaats, dag en uur van de verkoop, alsook de aard van de voorwerpen zonder vermelding van nadere bijzonderheden. <W 1999-05-07/56, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999>

   (Noch het aanplakbiljet, noch de bekendmaking vermelden de identiteit van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt. ) <W 1999-05-07/56, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999>

Art. 1518

<W 1999-05-07/56, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999> De aanslag van het biljet en de afgifte of de achterlating van het bijkomend exemplaar ervan worden in één enkel proces-verbaal vastgesteld, wanneer deze aanslag en deze afgifte of deze achterlating in hetzelfde gerechtelijk arrondissement gebeuren.

Art. 1519

Kunstvoorwerpen ter waarde van ten minste (500 EUR ) mogen niet worden verkocht [1 , op fysieke of elektronische wijze, ]1 dan na aanslag van (het biljet ) en bekendmaking in de nieuwsbladen, zoals bepaald in artikel 1516, en na voorafgaande uitstalling, hetzij op de plaats waar zij zullen worden te koop gesteld, hetzij op de plaats die de rechter bepaalt, op verzoekschrift ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder [1 , hetzij op elektronische wijze ]1. <W 1999-05-07/56, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999> <KB 2000-07-20/58, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

(1)<W 2019-05-05/19, art. 142, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1520

<W 1993-01-14/34, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> Er moet ten minste één maand verlopen tussen de overhandiging van het afschrift van het proces-verbaal van beslaglegging of, in voorkomend geval, van de betekening van het beslag aan de schuldenaar en de verkoop.

   In geval van omzetting van een bewarend beslag in een uitvoerend beslag, moet er ten minste één maand verlopen tussen het bevel dat bedoeld wordt in artikel 1497 en de verkoop.

Art. 1521

Indien de verkoop plaatsheeft op een andere dag dan in de betekening is vermeld, wordt de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, daartoe bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief ten minste vier werkdagen vóór de verkoop opgeroepen.

Art. 1522

(De verkoop heeft plaats in een veilingzaal van de gerechtsdeurwaarders van het arrondissement of, wanneer zulk een zaal niet bestaat binnen een door de arrondissementskamer van de gerechtsdeurwaarders te bepalen straal, op de dichtsbijgelegen openbare markt, op de gewone dag en op het gewone uur van de markten of op een zondag [1 , of op elektronische wijze mits identificatie van de kandidaat-koper ]1. De rechter kan evenwel op verzoekschrift, ingediend en ondertekend door een advokaat of een gerechtsdeurwaarder, toestemming verlenen de goederen op een geschikter plaats te verkopen. ) <W 28-06-1974, art. 1>

   De voorwerpen waarvan sprake is in artikel 1519 mogen niet op de openbare markt worden verkocht.

   [1 De Koning bepaalt de modaliteiten voor de verkoop op elektronische wijze. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 143, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1523

Indien het openbare fondsen of deviezen betreft, geschiedt de verkoop op de beurs:
voor de tot notering toegelaten effecten of deviezen, op de gewone uren van de beurs of van een der beurzen waar zij genoteerd worden;
voor de overige, op de openbare verkopingen die de Beurscommissie inricht.

   De rechter binnen wiens rechtsgebied het beslag is gedaan, wijst op verzoekschrift voor elke beurs waar de verkoop zal geschieden, een op de tableau ingeschreven wisselagent aan, die overeenkomstig het beursreglement en zonder verdere formaliteiten tot de verkoop overgaat.

Art. 1524

(NOTA : Artikel 1524 werd vervangen bij W 2000-05-29/36, art. 10, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011 (zie W 2000-05-29/36, art. 29), zelf vervangen bij W 2003-03-27/65, art. 4, met ingang van dezelfde datum als de wijziging bij art. 10 van de W 2000-05-29/36, (zie W 2003-03-27/65, art. 5))

   <W 2003-03-27/65, art. 4, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Elke verzetdoende schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, kan zich door tussenkomst van een door hem aangezochte gerechtsdeurwaarder een gewaarmerkt afschrift doen overleggen van een eerder gelegd, niet opgeheven, in rechte niet aangevochten beslag. Dit gewaarmerkt afschrift wordt afgeleverd door de gerechtsdeurwaarder die het beslag gelegd heeft, overeenkomstig de hierna vermelde vormvoorschriften.

   De in het eerste lid vermelde schuldeiser kan de roerende goederen en zaken vergelijken met het hem overgelegd beslag en de zaken die werden overgeslagen bij uitbreiding in beslag nemen. Heeft de verkoop niet plaats op de vastgestelde dag, dan kan de beslaglegger bij vergelijking en uitbreiding, zonder enige vordering tot indeplaatsstelling, doen overgaan tot verkoop door tussenkomst van de door hem aangezochte gerechtsdeurwaarder.

   De in het eerste lid vermelde schuldeiser kan eveneens en zonder enige vordering tot indeplaatsstelling, de uitvoering van zijn titel doen vervolgen door tussenkomst van een door hem aangezochte gerechtsdeurwaarder op basis van een gewaarmerkt afschrift van het eerder gelegd, niet opgeheven, in rechte niet aangevochten beslag, voorzover dit beslag niet ouder is dan drie jaar.

   Het proces-verbaal van beslag bij vergelijking en uitbreiding wordt aangezegd aan het bestand van berichten in de vorm van een bericht van beslag bedoeld in artikel 1390, § 1.

   Het beslag en in voorkomend geval de beslagen bij vergelijking en uitbreiding hebben gevolg tot op het ogenblik waarin de opheffing ervan wordt toegestaan door alle schuldeisers die beslag hebben gelegd of verzet hebben gedaan op grond van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke reeds bevel tot betalen is betekend, met dien verstande dat de rechter zo nodig de betwistingen beslecht.

   De schuldeiser bedoeld in het derde lid moet in de eerste akte van verkoopdagstelling op basis van een gewaarmerkt afschrift van het eerder gelegd beslag, op straffe van nietigheid duidelijk meedelen aan de schuldenaar dat de vervolging geschiedt op basis van het eerder gelegd, niet opgeheven, in rechte niet aangevochten beslag en is gehouden het hem daartoe overgezonden gewaarmerkt afschrift op straffe van nietigheid mee te betekenen. Tussen het betekenen van deze eerste akte van verkoopdagstelling op basis van een gewaarmerkt afschrift van het eerder gelegd beslag en de verkoopdatum dient een termijn van minstens één maand te verlopen. De instrumenterende gerechtsdeurwaarder zendt in dit geval op eigen verantwoordelijkheid aan het bestand van berichten binnen drie werkdagen volgend op de handeling, overeenkomstig artikel 1390, § 1, een bericht van gemeengemaakt beslag. Dergelijk beslagbericht vermeldt naast de datum van het eerdere beslag, de identiteit van de eerdere beslagleggende schuldeiser en de identiteit van de gerechtsdeurwaarder die het heeft gelegd.

   De gerechtsdeurwaarders die beslag hebben gelegd zijn verplicht een register met volgnummer aan te leggen van de gewaarmerkte afschriften die zij afleveren aan de schuldeisers bedoeld in het derde lid. Deze kunnen dit gewaarmerkt afschrift enkel aanwenden ter uitvoering van de titel waarvoor het is aangevraagd.

Art. 1525

Het proces-verbaal van de verkoop [1 op fysieke wijze, of op elektronische wijze, of middels een combinatie van beide ]1 stelt vast dat de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, al dan niet verschenen is.

(1)<W 2019-05-05/19, art. 144, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1526

De toewijzing wordt gedaan aan de meestbiedende, tegen gerede betaling.

   Bij gebreke van betaling wordt het goed dadelijk weder verkocht ten laste van hem aan wie het toegewezen is.

   [1 De Koning duidt bij een in Ministerraad overlegd besluit aan via welk elektronisch platform de verkoop kan geschieden. Hij bepaalt tevens de bijkomende modaliteiten met betrekking tot de toewijzing en de betaling in geval van verkoop op elektronische of gecombineerde wijze. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 145, 117; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 1526bis

<ingevoegd bij W 1993-01-14/34, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> De schuldenaar tegen wie een uitvoerend beslag op roerend goed geschiedt, kan de in beslag genomen goederen in der minne verkopen ten einde de opbrengst ervan aan te wenden voor de betaling van de schuldeisers.

   (Op straffe van verval ) moet de schuldenaar binnen tien dagen na de betekening van de beslaglegging de gerechtsdeurwaarder in kennis stellen van de hem gedane voorstellen. <W 2000-05-29/36, art. 11, 1°, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

   (Wanneer de gerechtsdeurwaarder meent dat deze voorstellen ontoereikend zijn of wanneer de schuldeiser bewijst dat deze ontoereikend zijn, wordt met het verzoek tot verkoop in der minne geen rekening gehouden. ) <W 2000-05-29/36, art. 11, 2°, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

   Behalve indien de weigering om met de verkoop in te stemmen is ingegeven door de bedoeling om de schuldenaar te benadelen, kan de schuldeiser niet aansprakelijk worden gesteld.

   De overdracht van de eigendom van het goed is afhankelijk van de betaling van de prijs ervan in handen van de gerechtsdeurwaarder binnen acht dagen na de aanvaarding van het aankoopbod. Bij niet-naleving van die termijn kunnen de goederen onverwijld openbaar te koop worden gesteld.

   Na betaling van de prijs in handen van de gerechtsdeurwaarder, maakt deze een proces-verbaal op van verkoop in der minne met vermelding van de identiteit van de koper en verkoper, de betaalde prijs en de omschrijving van de verkochte goederen. Hij stelt hiervan een afschrift ter beschikking van de koper.

   (Het proces-verbaal wordt aan het bestand van berichten gezonden in de vorm van een bericht als bedoeld in artikel 1390, § 1. ) <W 2000-05-29/36, art. 11, 3°, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1527

Wanneer de waarde van de in beslag genomen goederen het bedrag van de oorzaken van het beslag en van het verzet te boven gaat, worden slechts zoveel goederen verkocht als nodig is tot betaling van schuldvorderingen en kosten.

Art. 1528

De gerechtsdeurwaarders zijn persoonlijk aansprakelijk voor de koopsommen en vermelden in hun processen-verbaal de naam en de woonplaats van de kopers.

HOOFDSTUK III. - Beslag op tak- en wortelvaste vruchten.
Art. 1529

Beslag op tak- en wortelvaste vruchten kan niet worden gedaan dan binnen zes weken voor het gewone tijdstip waarop de vruchten rijp zijn; het wordt voorafgegaan door een bevel, met een tussentijd van een dag.

Art. 1530

Het proces-verbaal van beslaglegging bevat de aanduiding van ieder perceel, zijn oppervlakte en ligging, ten minste twee belendingen en de aard van de vruchten.

Art. 1531

De veldwachter wordt tot bewaarder aangesteld; is hij niet aanwezig, dan wordt het beslag hem betekend; ook aan de burgemeester van de gemeente waar de goederen gelegen zijn, wordt een afschrift gelaten en het origineel wordt door hem (kosteloos ) voor gezien getekend. <W 1985-05-24/30, art. 7, 003>

   Indien de gemeenten waar de goederen gelegen zijn, aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid liggen, wordt een enkele bewaarder aangesteld die echter geen veldwachter mag zijn; het visum wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de hoofdzetel van het bedrijf gelegen is en in voorkomend geval door de burgemeester van de gemeente waar het merendeel van de goederen gelegen is.

   Tot bewaarder kunnen niet worden aangesteld de beslaglegger, zijn echtgenoot, zijn bloed- en aanverwanten tot en met de graad van achterneef en zijn dienstboden; maar de beslagene, zijn echtgenoot, zijn bloedverwanten, aanverwanten en dienstboden kunnen met hun toestemming en met die van de beslaglegger wel tot bewaarder worden aangesteld.beslagene en van de beslaglegger; het aantal hectaren en de aard van iedere vruchtensoort, de gemeente waar zij te velde staan, zonder andere aanduiding.

Art. 1532

De verkoop wordt bekendgemaakt door middel van aanplakbiljetten die ten minste acht dagen vóór de verkoop worden aangeslagen aan de deur van de beslagene, aan de deur van het gemeentehuis of, indien er geen is, op de plaats waar de akten van de openbare overheid worden aangeslagen, op de voornaamste markt van de plaats of, zo er geen is, op de dichtstbij gelegen markt, en aan de deur van de gehoorzaal van het vredegerecht.

Art. 1533

De aanplakbiljetten bepalen plaats, dag en uur van de verkoop; de naam en de woonplaats van de beslagene en van de beslaglegger; het aantal hectaren en de aard van iedere vruchtensoort, de gemeente waar zij te velde staan, zonder andere aanduiding.

Art. 1534

De aanslag van de biljetten wordt bewezen zoals bepaald is in het hoofdstuk over het uitvoerend beslag op roerend goed.

Art. 1535

De verkoop wordt gehouden hetzij op een marktdag, hetzij op een zaterdag of een zondag.

Art. 1536

De verkoop kan geschieden ter plaatse of op het plein van de gemeente waar het merendeel van de in beslag genomen voorwerpen gelegen is.

   Hij kan ook geschieden op de plaatselijke markt of, indien er geen is, op de dichtstbij gelegen markt.

Art. 1537

Bovendien worden de formaliteiten, voorgeschreven in het hoofdstuk over het uitvoerend beslag op roerend goed, in acht genomen.

Art. 1538

De koopsom wordt verdeeld zoals bepaald is in de titel "Evenredige verdeling".

HOOFDSTUK IV. _ Uitvoerend beslag onder derden.
Art. 1539

De schuldeiser die een uitvoerbare titel bezit, kan bij deurwaardersexploot uitvoerend beslag onder derden leggen, op de bedragen en zaken die deze aan zijn schuldenaar verschuldigd zijn.

   Het beslag kan ook slaan op schuldvorderingen met tijdsbepaling, voorwaardelijke of betwistbare schuldvorderingen die de schuldenaar toebehoren.

   Bij stilzitten van zijn schuldenaar, kan de schuldeiser, met toepassing van artikel 1166 van het Burgerlijk Wetboek, dezelfde rechtspleging instellen.

   De artikelen 1452 tot 1455 vinden toepassing op het uitvoerend beslag onder derden; de tekst van die artikelen evenals die van artikel 1543 wordt in de akte van beslag overgenomen.

   (Het beslag wordt bij deurwaardersexploot binnen acht dagen aan de beslagen schuldenaar aangezegd. Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. ) <W 2006-07-20/39, art. 19, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

Art. 1540

Vanaf de ontvangst van de akte houdende derden-beslag, mag de derde-beslagene de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen geven, op straffe van gewoon schuldenaar te worden verklaard voor de oorzaken van het beslag, onverminderd schadevergoeding ten aanzien van de partij, indien daartoe grond bestaat.

   De verplichting van de derde beslagene wordt vastgesteld, hetzij door zijn verklaring, hetzij, wanneer die verklaring betwist wordt, door de bevoegde rechter.

Art. 1541

Het verzet van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt wordt op zijn verzoek aan de beslaglegger betekend binnen vijftien dagen na de aanzegging van het beslag, met dagvaarding om te verschijnen vóór de beslagrechter. Het verzet wordt bij exploot aangezegd aan de derde-beslagene, wat in dezelfde akte kan gebeuren.

   De beslissing die op dit verzet wordt gewezen wordt eveneens aan de derde-beslagene betekend, door de meest gerede partij.

Art. 1542

Indien hij zijn verklaring niet doet binnen vijftien dagen na het derden-beslag of ze niet met nauwkeurigheid heeft gedaan en zoals gezegd wordt in artikel 1452, kan de derde-beslagene die daartoe voor de beslagrechter wordt gedagvaard, schuldenaar verklaard worden, voor het geheel of voor een gedeelte van de oorzaken van het beslag, alsmede voor de kosten daarvan, onverminderd de kosten van de tegen hem ingestelde rechtspleging, die in die gevallen te zijnen laste zijn.

   Betwist de derde-beslagene de schuld waarvan de beslaglegger voor zichzelf betaling wil bekomen, dan wordt de zaak gebracht voor de bevoegde rechter of wordt zij hem, in voorkomend geval, door de beslagrechter teruggezonden.

   Wordt de verklaring niet betwist, dan moet er geen andere rechtspleging gevolgd worden, noch door de derde-beslagene, noch tegen hem.

Art. 1543

Ten vroegste twee dagen na het verstrijken van die termijn van vijftien dagen te rekenen van de aanzegging van het beslag aan de persoon of aan de werkelijke of gekozen woonplaats van de beslagen schuldenaar, is de derde beslagene wiens schuld vaststaande en eisbaar is, ertoe gehouden, overeenkomstig zijn verklaring, op overlegging van het exploot van aanzegging, afgifte te doen in handen van de gerechtsdeurwaarder, van het bedrag van het beslag, bij gebreke waarvan hij daartoe zal veroordeeld worden op dagvaarding door de beslaglegger, voor de beslagrechter. Slaat het derden-beslag op zaken dan worden deze te gelde gemaakt zoals in zake uitvoerend beslag op roerend goed.

   In geval van verzet door de beslagen schuldenaar, neemt de verplichting van de derde beslagene een aanvang, in voorkomend geval, op de dag waarop de beslissing op het verzet hem is betekend, onverminderd de werking van de voorzieningen tegen die beslissing.

Art. 1543bis

<Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 12; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De verzetdoende schuldeiser die over een uitvoerbare titel beschikt, kan, na aanmaning aan de beslaglegger en zonder enige vordering tot indeplaatsstelling, doen overgaan door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder tot de afgifte door de derde-beslagene overeenkomstig artikel 1543.

Art. 1544

<W 2000-05-29/36, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Indien de aanzegging van het beslag niet heeft kunnen plaatsvinden, hetzij aan de persoon of aan de werkelijke of de gekozen woonplaats van de beslagen schuldenaar, hetzij overeenkomstig artikel 38, § 1, is de derde-beslagene slechts tot afgifte gehouden voor zover de beslagleggende schuldeiser vooraf het visum van de rechter heeft bekomen. Deze laatste kan in voorkomend geval een gerechtsdeurwaarder met een nieuwe aanzegging belasten.

HOOFDSTUK V. _ Uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen.
Art. 1545

[1 Het uitvoerend beslag op schepen wordt in het bijzonder geregeld in het Belgisch Scheepvaartwetboek. ]1

(1)<W 2019-05-08/14, art. 61, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 1546

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1547

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1548

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1549

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1550

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1551

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1552

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1553

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1554

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1555

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1556

<Opgeheven bij W 2017-08-11/14, art. 36, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>

Art. 1557

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1558

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1559

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

HOOFDSTUK VI. - Uitvoerend beslag op onroerend goed.
Art. 1560

De schuldeiser kan de uitwinning vervolgen :
1° van de onroerende goederen en van hun als onroerend goed beschouwd toebehoren die eigendom zijn van zijn schuldenaar;
2° van de rechten van vruchtgebruik, erfpacht en opstal die aan de schuldenaar toebehoren op goederen van dezelfde aard.

Art. 1561

Niettemin kan het beslag op het onverdeelde aandeel van de schuldenaar door zijn persoonlijke schuldeisers niet worden ten uitvoer gebracht vóór de verdeling of de veiling, die zij kunnen vorderen of waarin zij gerechtigd zijn tussen te komen, met dien verstande dat de overeenkomst van onverdeeldheid gesloten vóór de vordering tot verdeling of voor de akte tot vestiging van de hypotheek, moet worden in acht genomen.

   In geval van veiling gaat het recht van de hypothecaire schuldeiser over op het aandeel van de schuldenaar in de prijs, onverschillig wie de verkrijger is, doch met uitzondering van de medeveiler wiens onverdeeld aandeel met hypotheek bezwaard was.

   In geval van verdeling met opleg worden de sommen die de deelgenoot gehouden is uit te keren, aangewend tot voldoening van de bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen die deze eigenschap zouden verliezen, en wel volgens de rang van die schuldvorderingen op het ogenblik van de verdeling.

Art. 1562

<W 2000-05-29/36, art. 14, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> In afwijking van het gemeen recht wordt de uitwinning van de onroerende goederen, met het oog op het verkrijgen van de betaling van een gemeenschappelijke schuld of van een eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen bezwaart, tegen de echtgenoot en de echtgenote voortgezet.

Art. 1563

De schuldeiser kan de vervolgingen tot uitwinning van de onroerende goederen waarop het geen hypotheek heeft, niet beginnen dan ingeval de goederen waarop hij hypotheek heeft, ontoereikend zijn.

   De waarde van de goederen wordt, indien het gebouwde eigendommen betreft, geschat op twintigmaal, en, indien het ongebouwde eigendommen betreft, op dertigmaal het kadastraal inkomen.

   De schuldeiser die gebruik wil maken van dit recht, dient daartoe een [1 verzoekschrift ]1 in bij de rechter. Hij legt daarbij over:
1° een uittreksel uit de kadastrale legger;
2° het getuigschrift van de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2, bedoeld in artikel 1430.

   Tegen de beschikking van de rechter is generlei voorziening toegelaten.

(1)<W 2014-05-05/09, art. 33, 086; Inwerkingtreding : 18-07-2014> (2)<W 2018-07-11/07, art. 59, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1564

Het uitvoerend beslag op onroerend goed wordt voorafgegaan door een bevel bij exploot betekend aan de persoon dan wel aan de werkelijke of in de titel der schuldvordering gekozen woonplaats.

   Bovenaan op dit bevel wordt volledig afschrift van de titel gegeven, indien hij niet reeds aan de schuldenaar betekend was binnen de drie jaren die aan het bevel voorafgaan of wanneer het gaat om een authentieke akte waarbij een hypotheek wordt gevestigd.

   Het bevel bevat keuze van woonplaats in het arrondissement waar de rechter die van het beslag moet kennis nemen, zitting houdt, en de schuldenaar kan aan deze gekozen woonplaats alle betekeningen doen, zelfs van verzet tegen het bevel, aanbod van gerede betaling en hoger beroep.

   Het bevel bepaalt dat bij gebreke van betaling beslag zal worden gelegd op de onroerende goederen van de schuldenaar, die overeenkomstig artikel 1568, 2°, kunnen worden aangeduid.

   Het bevel vermeldt de naam, de voornamen [1 ... ]1, de woonplaats, de plaats en datum van geboorte van de schuldenaar.

   (Het bevel brengt ter kennis van de schuldenaar dat hij aan de rechter elk aankoopbod uit de hand van zijn onroerend goed kan overmaken binnen de acht dagen van het betekenen van het exploot van beslaglegging. ) <W 1998-07-05/57, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

(1)<W 2018-12-21/09, art. 130, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1565

Indien het bevel de bij artikel 1564, vierde lid, toegelaten aanduiding bevat, kan de schuldeiser het doen overschrijven op het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 van de plaats waar de goederen gelegen zijn.

   Indien de waarde van de in de overschrijving aangewezen onroerende goederen meer dan toereikend is om de schuld te voldoen, kan de schuldenaar vragen dat de gevolgen van de overschrijving van het bevel niet voor alle onroerende goederen zullen gelden. Die eis wordt gebracht voor de rechter binnen wiens rechtsgebied de onroerende goederen met het grootste gezamenlijk kadastraal inkomen gelegen zijn; er wordt bij voorrang op beschikt, zonder verzet of hoger beroep.

   (De overschrijving van het bevel is zes maanden geldig, te rekenen van de dag waarop zij verricht is. ) <W 15-07-1970, art. 41>

(1)<W 2018-07-11/07, art. 60, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1566

Uitvoerend beslag op onroerend goed kan niet worden gedaan dan vijftien dagen na het bevel.

Art. 1567

Het bevel moet binnen zes maanden, niettegenstaande verzet van de schuldenaar, gevolgd worden door een exploot van beslaglegging, dat wordt overgeschreven zoals bepaald is in artikel 1569. Zijn deze formaliteiten niet vervuld binnen de gestelde termijnen, dan houdt het bevel van rechtswege op enig gevolg te hebben en wordt het niet meer vermeld in de hypothecaire getuigschriften.

   Wanneer de gevolgen van het bevel geschorst worden voordat het beslag is gelegd, hetzij uit hoofde van verzet tegen de uitvoerbare titel die als grondslag dient voor de vervolging, hetzij uit hoofde van een verzoek om uitstel, (hetzij uit hoofde van een procedure van collectieve schuldenregeling ) kan de vervolger de overschrijving van het bevel vorderen zolang dit bevel als eerste akte van de vervolging tot uitvoerend beslag op onroerend goed geldig blijft. <W 1998-07-05/57, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

   Die overschrijving is slechts zes maanden geldig, behoudens vernieuwing vóór het verstrijken van deze termijn. Zo zij na de bedoelde termijn wordt vernieuwd, geldt zij enkel op haar dagtekening.

   Dezelfde regel is van toepassing op de overschrijving die vóór het schorsen van de vervolgingen mocht zijn gevorderd.

   De vernieuwing geschiedt op verzoekschrift in twee exemplaren gericht aan de [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 en ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder. Het verzoekschrift bevat de nauwkeurige aanduiding van de te vernieuwen overschrijving en van de oorzaak van de schorsing van de vervolgingen. De vernieuwing geschiedt onverminderd de toepassing van artikel 90, 2° lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat.

   In alle gevallen waarin een exploot van bevel meer dan zes maanden na zijn dagtekening ter overschrijving wordt aangeboden, is het vergezeld van een vordering tot overschrijving met vermelding van de oorzaak van de schorsing van de vervolgingen.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 61, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1568

Het exploot waarbij de schuldeiser aan de schuldenaar het beslag op diens onroerende goederen betekent, bevat behalve de gewone vermeldingen:
1° aangifte van de uitvoerbare titel krachtens welke het beslag wordt gelegd:
(de vermelding van de in beslag genomen onroerende goederen op de wijze voorgeschreven bij artikel 141 van de hypotheekwet van 16 december 1851 ). <W 1995-02-09/35, art. 6, § 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
3° vermelding van de rechter die op het in artikel 1580 bedoelde verzoekschrift zal beschikken.
(4° de vermelding van de mogelijkheid die de schuldenaar geboden wordt, om binnen de acht dagen die volgen op het betekenen van het exploot van beslaglegging, op straffe van onontvankelijkheid, aan de rechter elk aankoopbod uit de hand van zijn onroerend goed over te maken. ) <W 1998-07-05/57, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1569

Het beslagexploot moet uiterlijk binnen vijftien dagen in het daartoe bestemde register worden overgeschreven op het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 van de plaats waar de goederen gelegen zijn, voor het gedeelte van de in beslag genomen goederen dat in het arrondissement ligt.

   Deze overschrijving geldt slechts voor drie jaar, behalve indien zij wordt vernieuwd; het beslag houdt van rechtswege op enig gevolg te hebben en wordt niet meer vermeld in de hypothecaire getuigschriften, indien de in beslag genomen goederen niet verkocht zijn binnen drie jaar na de overschrijving of na de vernieuwing ervan, en indien de formaliteiten voorgeschreven in artikel 1598, laatste lid, niet vervuld zijn.

   De vernieuwing heeft plaats op vertoon, aan de [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1, van een in tweevoud opgemaakt en door een advokaat of een gerechtsdeurwaarder ondertekend verzoekschrift dat de te vernieuwen overschrijving nauwkeurig aangeeft, onverminderd de toepassing van artikel 90, 2° lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 62, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1570

De overschrijving wordt door de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2, op straffe van schadevergoeding, gedaan uiterlijk binnen acht dagen na de afgifte van het beslagexploot. Als dagtekening van de overschrijving geldt evenwel de dag van afgifte van het exploot.

   Kan de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 de overschrijving van het beslagexploot niet verrichten op het ogenblik dat zij wordt gevorderd, dan vermeldt [2 zij ]2 op de originele exploten die [2 haar ]2 worden gelaten de dag en het uur waarop ze [2 haar ]2 worden overhandigd. In geval van samenloop wordt het eerst aangeboden exploot alleen overgeschreven.

   [1 Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1653, wordt de doorhaling van overschrijvingen betreffende uitvoerend beslag op onroerend goed of hun vernieuwing verkregen hetzij in overeenstemming met de artikelen 92 tot 94 van de hypotheekwet van 16 december 1851, hetzij op voorlegging van een exploot van betekening waarvan de akte van handlichting ondertekend door de schuldeiser gehecht is, onverminderd artikel 1584 van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 140, 083; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2018-07-11/07, art. 63, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1571

Indien er reeds vroeger een beslag is overgelegd en overgeschreven, vermeldt de [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 [1 haar ]1 weigering op de kant van het tweede beslag alsmede de datum van het vroegere beslag, de naam, de voornaam [2 en de woonplaats ]2 van de beslaglegger en van de beslagene en de datum van de overschrijving.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 64, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (2)<W 2018-12-21/09, art. 132, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1572

Indien de in beslag genomen onroerende goederen niet verhuurd of verpacht zijn, blijft de beslagene, als gerechtelijk sekwester, in het bezit tot bij de verkoop, tenzij de rechter, op verzoek van één of meer schuldeisers, anders beschikt.

   Deze schuldeisers kunnen nochtans, nadat de rechter hen daartoe heeft gemachtigd, alle wortelvaste vruchten of een deel ervan doen inzamelen en verkopen.

   Deze beslissingen zijn niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

   De vruchten worden bij opbod of op enige andere door de rechter bevolen wijze verkocht binnen de termijn die hij bepaalt, en de prijs wordt in de Deposito- en Consignatiekas gestort om met de prijs van de onroerende goederen te worden verdeeld volgens de rang der hypotheken.

Art. 1573

De natuurlijke vruchten en de vruchten van nijverheid, door de beslagene ingezameld na het beslagexploot, of de prijs die zij opbrengen, worden voor onroerend gehouden om samen met de prijs van de onroerende goederen te worden verdeeld overeenkomstig artikel 1572.

Art. 1574

De beslagene mag geen houtkap verrichten of geen beschadiging veroorzaken, op straffe van schadevergoeding.

Art. 1575

Huurcontracten die geen vaste dagtekening hebben voor de overschrijving van het beslagexploot kunnen niet worden ingeroepen tegen de ingeschreven schuldeisers, noch tegen enige andere schuldeiser die naar behoren de in artikel 1565 bedoelde overschrijving heeft gedaan, noch tegen de beslagleggers, noch tegen de koper.

   Evenmin kunnen tegen deze schuldeisers, de beslagleggers of de koper huurcontracten worden ingeroepen, die de beslagene heeft toegestaan na de overschrijving van het bevel of van het exploot van beslaglegging, zelfs indien zij een vaste dagtekening hebben, en huurcontracten, toegestaan na het bevel, al werd dit niet overgeschreven, indien zij voor langer dan negen jaar zijn aangegaan of kwijting inhouden van ten minste drie jaar huur.

Art. 1576

Huur- en pachtgelden worden vanaf het beslagexploot voor onroerend gehouden om, samen met de prijs van het onroerend goed, volgens de rang van de hypotheken te worden verdeeld.

   Een gewone akte van verzet, op verzoek van de vervolgende partij of van enige andere schuldeiser gedaan in handen van de pachters en huurders, verplicht dezen, met inachtneming van de vormen en termijnen bepaald in artikel 1452, het bedrag van hun vervallen en te vervallen huur- en pachtgelden aan de vervolgende partij op te geven. Zij kunnen zich niet bevrijden dan krachtens bevelschriften tot uitbetaling of door storting van de huur- en pachtgelden in de Deposito- en Consignatiekas, uiterlijk op de eerste vordering.

   Is er geen verzet gedaan, dan zijn de betalingen aan de beslagene geldig, en deze is als gerechtelijk sekwester gehouden rekening te doen van de sommen die hij ontvangen heeft.

Art. 1577

Vanaf de dag van de overschrijving van het beslag of van het bevel, kunnen de handelingen van vervreemding of van vestiging van een hypotheek, verricht door de schuldenaar op de onroerende goederen waarop beslag is gelegd of die in het bevel zijn aangeduid, niet ingeroepen worden tegen de in artikel 1575 bedoelde derden.

   Dit geldt eveneens voor de vervreemdingen of vestigingen van een hypotheek verricht vóór de overschrijving van het beslag of van het bevel, maar op dat ogenblik nog niet overgeschreven of ingeschreven.

Art. 1578

Een aldus gedane vervreemding of vestiging van een hypotheek kan evenwel tegen voornoemde derden worden ingeroepen, indien de verkrijger of de hypothecaire schuldeiser, vóór de dag bepaald voor de toewijzing, voldoende geld in consignatie geeft tot betaling in kapitaal en toebehoren van de opeisbare bedragen, verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers, alsook aan de beslagleggers en aan elke andere schuldeiser die naar behoren de in artikel 1565 bepaalde overschrijving heeft gedaan. Geen verder uitstel mag voor deze consignatie worden verleend en de veiling mag niet worden geschorst.

   Indien het aldus in consignatie gegeven geld geleend is, hebben de uitleners slechts hypotheek na de schuldeisers die op het tijdstip van de vervreemding zijn ingeschreven.

Art. 1579

Zolang de vordering niet aan de ingeschreven schuldeisers gemeen is gemaakt overeenkomstig artikel 1584, mag de consignatie beperkt worden tot een bedrag dat toereikt om het verschuldigde te kwijten aan de schuldeiser die zijn bevel heeft doen overschrijven, en aan de beslagleggers.

Art. 1580

(Binnen een maand na de overschrijving van het beslag ) dient de schuldeiser bij de rechter een verzoekschrift in tot benoeming van een notaris belast met de veiling (of de verkoop uit de hand ) van de in beslag genomen goederen en met de verrichtingen tot rangregeling. <W 24-06-1970, art. 33> <W 1998-07-05/57, art. 9, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

   Behalve de originelen van het bevel en van het exploot van beslaglegging houdende vermelding van de bij artikel 1569 verplicht gestelde overschrijving, die bedoeld zijn in de artikelen 1564 en 1567, worden bij het indienen van het verzoekschrift ook de titel krachtens welke de procedure wordt gevoerd, alsmede de uittreksels uit de kadastrale legger betreffende de in beslag genomen goederen, ter griffie neergelegd door de vervolgende partij.

   (De benoemde notaris is gemachtigd, in geval van afwezigheid of tegenwerking van de beslagene of bewoner van de in beslag genomen onroerende goederen, op kosten van de beslagene toegang te krijgen tot de in beslag genomen onroerende goederen, indien nodig met behulp van de openbare macht, in voorkomend geval bijgestaan door een slotenmaker, met het oog op de naleving van de verkoopvoorwaarden of de bezichtiging door de belangstellenden, onverminderd de bepalingen van artikel 1498.

   De bewoner wordt in kennis gesteld van de beschikking en van de bezichtigingsdagen en -uren als bepaald in de verkoopvoorwaarden.

   Indien de tegenwerking te wijten is aan de bewoner van de in beslag genomen onroerende goederen, is de beslagene gerechtigd de kosten op hem te verhalen.

   Het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel worden opgenomen in de beschikking tot benoeming van de notaris. <W 1998-05-18/42, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 28-07-1998>

Art. 1580bis

[1 Indien het belang van de partijen zulks vereist, kan de rechter de verkoop uit de hand bevelen.

   Bij tegeldemaking van het onroerend goed dat als hoofdverblijf van de schuldenaar dient, kan de rechter bovendien als verkrijger de persoon aanduiden die aan de schuldenaar het gebruik van zijn woning laat.

   De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, degenen die een bevel of een exploot van beslaglegging hebben laten overschrijven, de beslagene en desgevallend de derde houder dienen tot de machtigingsprocedure te worden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste acht dagen voor de zitting betekend wordt.

   De beschikking moet aangeven om welke redenen de verkoop uit de hand en, desgevallend, de aanduiding van de verkrijger overeenkomstig het tweede lid, het belang van de schuldeisers, van de schuldenaar en desgevallend van de derde houder, dienen. Zij vermeldt uitdrukkelijk de identiteit van de schuldeisers die naar behoren bij de procedure zijn opgeroepen.

   Bij het aanwenden van deze verkoopsvorm kan een minimumprijs worden opgelegd.

   De verkoop moet geschieden binnen de vastgestelde termijn en door het ambt van de notaris die bij de beschikking is benoemd.

   Alle nietigheden die een voorgaande procedurehandeling zouden aantasten worden gedekt door de beschikking.

   De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 37, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1580ter

[1 Wanneer de beslag leggende schuldeiser machtiging vraagt om uit de hand te verkopen, legt hij de rechter een door een notaris opgesteld ontwerp van verkoopakte voor en zet de redenen uiteen waarom de verkoop uit de hand geboden is.

   De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, degenen die een bevel of een beslag hebben laten overschrijven, de beslagene en desgevallend de derde houder dienen tot de machtigingsprocedure te worden opgeroepen bij gerechtsbrief die ten minste acht dagen voor de zitting betekend wordt. De machtiging wordt verleend indien het belang van de schuldeisers, van de schuldenaar en, desgevallend, van de derde houder zulks vereist.

   De beschikking moet aangeven om welke redenen de verkoop uit de hand het belang van de schuldeisers, van de schuldenaar en, desgevallend, van de derde houder, dient. Zij vermeldt uitdrukkelijk de identiteit van de schuldeisers die naar behoren bij de procedure zijn opgeroepen.

   Bij het aanwenden van deze verkoopsvorm kan een minimumprijs worden opgelegd.

   De verkoop moet geschieden, binnen de vastgestelde termijn, door het ambt van de notaris die bij de beschikking is benoemd en overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte dat aan de rechter is voorgelegd.

   Alle nietigheden die een voorgaande procedurehandeling zouden aantasten worden gedekt door de beschikking.

   De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 38, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1580quater

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Wanneer artikel 1580bis of artikel 1580ter wordt toegepast, blijft de zaak ingeschreven op de rol tot het verlijden van de notariële akte. Bij moeilijkheden kan zij opnieuw voor de rechter gebracht worden door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden.

   Bij weigering van toelating tot verkoop uit de hand of bij het niet plaats vinden ervan benoemt de rechter een notaris belast met de veiling van de goederen en met de verrichtingen tot rangregeling.

Art. 1581

De uitgifte van de beschikking tot benoeming van de notaris die belast is met de veiling (of de verkoop uit de hand ) van de in beslag genomen goederen, wordt hem (binnen de vijftien dagen na de uitspraak ) tegen eenvoudig ontvangbewijs ter hand gesteld. <W 24-06-1970, art. 34> <W 1998-07-05/57, art. 13, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

   Bij verhindering van de notaris voorziet de rechter op verzoekschrift in zijn vervanging.

   (De griffie doet de naam van de aangewezen notaris vermelden op het bericht van beslag. ) <W 2000-05-29/36, art. 15, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1582

[1 De door de benoemde notaris opgemaakte verkoopsvoorwaarden vermelden de dag van de verkoop of, bij gedematerialiseerde biedingen, de dag van de aanvang en de dag van de sluiting van de biedingen, en bevatten overwijzing van de prijs ten behoeve van de schuldeisers.

   Zij vermelden de maatregelen die voor de bekendmaking zullen worden genomen. Deze bekendmaking maakt geen melding van de gedwongen aard van de verkoping.

   De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, degenen die een bevel of een beslagexploot hebben doen overschrijven en de schuldenaar worden ten minste een maand vóór het eerste bod wordt uitgebracht aangemaand om inzage te nemen van die verkoopsvoorwaarden en om de verkoopsverrichtingen te volgen.

   In geval van geschil over de verkoopsvoorwaarden, zijn de geschillen alleen toegelaten indien zij worden aangebracht bij de notaris binnen acht dagen na de aanmaning. De notaris maakt er proces-verbaal van op en schorst alle verrichtingen.

   Na neerlegging van een uitgifte van het proces-verbaal door de notaris ter griffie, bepaalt de rechter de dag en het uur voor het onderzoek en de berechting van de geschillen, de partijen vooraf gehoord of bij gerechtsbrief opgeroepen door toedoen van de griffier. In voorkomend geval stelt de rechter een termijn voor de toewijzing. De beslissing is niet vatbaar voor verzet noch voor hoger beroep. ]1

(1)<W 2018-04-15/14, art. 17, 103; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1583

Indien zich onder de ingeschreven schuldeisers een verkoper van het in beslag genomen onroerend goed bevindt, die bevoorrecht is en die tevens een rechtsvordering tot ontbinding bezit, moet hij binnen vijftien dagen te rekenen van de hem krachtens artikel 1582 gedane aanmaning, tussen de twee rechten een keuze doen op straffe van verval van zijn rechtsvordering tot ontbinding, zodat hij alleen nog zijn voorrecht kan opeisen.

   Indien hij de ontbinding van het contract verkiest, moet hij, op straffe van verval, zijn beslissing binnen die termijn betekenen aan de notaris die met de veiling van de in beslag genomen goederen belast is. Deze betekening moet binnen tien dagen worden gevolgd door het instellen van de eis tot ontbinding.

   Te rekenen van de dag waarop de verkoper de rechtsvordering tot ontbinding verkozen heeft, wordt de vervolging tot uitwinning geschorst ten aanzien van het onroerend goed, voorwerp van de keuze, en zij kan eerst worden hervat nadat de verkoper afstand heeft gedaan van de rechtsvordering tot ontbinding of nadat deze eis is afgewezen. Ten aanzien van de andere onroerende goederen kan de vervolging eveneens geschorst worden, op aanvraag van de partijen en op beslissing van de rechter.

   De vervolgende partij en de ingeschreven schuldeisers kunnen in het geding tot ontbinding tussenkomen.

   De voorafgaande bepalingen zijn van toepassing op de ruiler en op de schenker.

Art. 1584

Binnen acht dagen na de dag van het laatste exploot van betekening, wordt van de in artikel 1582 bedoelde aanmaning melding gemaakt op de kant van de overschrijving van het beslag op het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1.

   Vanaf de dag van de vermelding is het beslag gemeen aan de ingeschreven schuldeisers, en kan het niet meer doorgehaald worden dan met hun toestemming en met toestemming van degenen die hun bevel hebben doen overschrijven of krachtens vonnissen tegen hen gewezen.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 65, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1585

Het bedrag van de kosten die ten laste van de koper zullen vallen, wordt in het openbaar aangekondigd vóór de opening van de veiling en die aankondiging wordt in het proces-verbaal van toewijzing vermeld.

Art. 1586

[1 Tot toewijzing wordt overgegaan op verzoek van de vervolgende partij, en bij gebreke van deze, op verzoek van een der ingeschreven schuldeisers of van een der schuldeisers wier bevel is overgeschreven. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 40, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1587

[1 De toewijzing wordt gedaan op de wijze bepaald door het plaatselijk gebruik. Zij geschiedt binnen zes maanden na de beschikking bedoeld in artikel 1580.

   De toewijzing geschiedt in één enkele al dan niet gedematerialiseerde zitting, bij opbod. De artikelen 1589 en 1590 zijn van toepassing op die toewijzing. De biedingen kunnen zowel fysieke als gedematerialiseerde biedingen zijn. De verkoopsvoorwaarden bepalen de wijze, de voorwaarden en de termijn voor het doen van de biedingen. Bij een gedematerialiseerde openbare verkoop wijst de notaris het goed toe binnen een periode van maximum tien werkdagen na het ogenblik waarop de gedematerialiseerde biedingen werden afgesloten. De toewijzing geschiedt op één en dezelfde dag, enerzijds door het online meedelen van het hoogste in aanmerking genomen bod en anderzijds door het opstellen van een akte waarin het hoogste in aanmerking genomen bod en de instemming van de verzoeker en van de koper worden vastgesteld.

   De verkoopsvoorwaarden kunnen bepalen dat de toewijzing plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van een financiering door de koper. De verkoopsvoorwaarden stellen de nadere regels van deze voorwaarde vast. Indien de voorwaarde zich niet vervult, staat de persoon die om de opschortende voorwaarde heeft verzocht in voor de kosten die zijn gemaakt met het oog op de toewijzing binnen de grenzen die zijn vastgelegd in de verkoopsvoorwaarden.

   De instrumenterende notaris kan voorafgaand aan de toewijzing, eventueel na advies van een door hem aangestelde deskundige, de instelprijs bepalen.

   De bieder die bij aanvang van de zitting als eerste bod een bedrag gelijk aan of hoger dan de instelprijs biedt, krijgt een vergoeding gelijk aan een procent van zijn eerste bod. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief aan deze bieder wordt toegewezen. Deze premie is ten laste van de verkoopsmassa.

   Als niemand de instelprijs biedt, zal de notaris door afmijning een eerste bod uitlokken, waarna de verkoop wordt voortgezet bij opbod.

   Wanneer de instrumenterende notaris geen instelprijs bepaalt, kan hij een premie toekennen aan de eerste bieder. Deze premie bedraagt een procent van het geboden bedrag. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief wordt toegewezen aan deze bieder. Deze premie is ten laste van de verkoopsmassa.

   De in het vierde en zesde lid bepaalde premies worden beschouwd als een gerechtskost zoals bepaald in artikel 17 van de Hypotheekwet. ]1

(1)<W 2018-04-15/14, art. 18, 103; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1588

<Opgeheven bij W 2009-05-15/31, art. 7, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 1589

De notaris kan het bod weigeren van personen die hem onbekend zijn of van wie de identiteit of de gegoedheid hem niet bewezen schijnen.

   De notaris kan in alle gevallen eisen dat de koper borg stelt. Indien bij de verkoop geen borgstelling geëist is, kan de rechter, op verzoek van de beslaglegger, van een der ingeschreven schuldeisers, of van een der schuldeisers die hun bevel hebben doen overschrijven of zelfs van de beslagene, naar gelang van de omstandigheden bevelen dat de koper borg zal stellen tot het bedrag dat in de beschikking wordt bepaald.

Art. 1590

De koper kan een lastgever aanwijzen, op voorwaarde dat hij deze aangeeft aan de benoemde notaris of hem die aangifte betekent uiterlijk [1 binnen de termijn waarbinnen de aanwijzing van lastgever met vrijstelling van het evenredig registratierecht kan gebeuren ]1. Deze aangifte wordt onderaan op het proces-verbaal van toewijzing ingeschreven of vermeld.

   De koper staat in voor de gegoedheid en de rechtsbekwaamheid van zijn lastgever.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 128, 083; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 1591

De notaris mag niet als bieders aannemen:
1° De rechters die hebben meegewerkt aan de vonnissen en beschikkingen op de vordering ter uitwinning gewezen, de ambtenaren van het openbaar ministerie die voor deze vonnissen conclusies hebben gegeven;
2° de beslagene;
3° de echtgenoot van de beslagene;
4° de voogd of de curator van de beslagene.

Art. 1592

<Opgeheven bij W 2017-08-11/14, art. 42, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>

Art. 1593

<Opgeheven bij W 2017-08-11/14, art. 43, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>

Art. 1594

<Opgeheven bij W 2017-08-11/14, art. 44, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>

Art. 1595

De titel van de koper bestaat uit de verkoopsvoorwaarden en het proces-verbaal van toewijzing zonder dat daaraan de beweringen, opmerkingen, beschikkingen, en andere processtukken moeten worden toegevoegd.

Art. 1596

Binnen de termijn bepaald in de verkoopsvoorwaarden is de koper gehouden aan de notaris de kosten bedoeld in artikel 1585 te betalen. De notaris geeft kwijting voor die betaling en voor de bewijsstukken; hij bewaart deze laatste samen met de minuut van het proces-verbaal van toewijzing.

Art. 1597

De buitengewone kosten van vervolging worden bij voorrecht op de prijs betaald, wanneer de rechter aldus heeft beschikt.

Art. 1598

Een uittreksel uit de akte van toewijzing wordt op verzoek van de aangewezen notaris aan de beslagene betekend.

   Die betekening geschiedt ten laatste vijftien dagen na het verstrijken van de termijn die in de verkoopsvoorwaarden voor de betaling van de in artikel 1585 bedoelde kosten is gesteld.

   Het uittreksel vermeldt de naam, de voornaam [2 ... ]2 en de woonplaats van de beslaglegger, van de beslagene en van de koper, de dag van de toewijzing, de prijs waarvoor ze is gedaan en de naam van de notaris vóór wie de akte is verleden.

   De [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 maakt beknopt melding van de toewijzing op de kant van de overschrijving van het beslag.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 66, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (2)<W 2018-12-21/09, art. 130, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1599

De toewijzing doet op de koper geen andere rechten op de eigendom overgaan dan die welke aan de beslagene toebehoren.

   Evenwel mag de koper niet worden gestoord door enige eis tot ontbinding die niet overeenkomstig artikel 1583 is ingesteld of niet berecht is vóór de toewijzing.

Art. 1600

Blijft de koper in gebreke de in artikel 1596 voorgeschreven verplichtingen te vervullen of aan de verkoopsvoorwaarden te voldoen dan wordt het goed vóór dezelfde notaris of bij zijn ontstentenis vóór een notaris die de rechter aanwijst, verkocht ten laste van hem aan wie het toegewezen is, onverminderd de andere rechtsmiddelen.

Art. 1601

[1 § 1. Zodra de notaris ertoe verzocht wordt door enig persoon gerechtigd om de rouwkoop te vervolgen, maant hij, per gerechtsdeurwaardersexploot of per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, de in gebreke blijvende koper aan om binnen een termijn van acht dagen zijn verplichtingen, voorzien in artikel 1596, te voldoen of de clausules van de toewijzing uit te voeren.

§ 2. Bij gebrek aan voorafgaand verzoek, maant de notaris, vanaf de dag volgend op de in de verkoopsvoorwaarden vastgestelde vervaldag om te voldoen aan de verplichtingen voorzien in artikel 1596 of aan de clausules van de toewijzing, binnen een redelijke termijn de in gebreke blijvende koper aan, per gerechtsdeurwaardersexploot of per aangetekende zending met ontvangstbewijs, om zijn verplichtingen te voldoen binnen een termijn van acht dagen.

   Bij niet-nakoming van de verplichtingen waarin artikel 1596 voorziet of de clausules van toewijzing door de koper bij het verstrijken van de termijn van acht dagen voorzien in het eerste lid, informeert de notaris onmiddellijk alle personen die gerechtigd zijn de rouwverkoop te vervolgen per aangetekende zending.

   Binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van de aangetekende zending beoogd door het tweede lid, dient de notaris verzocht te worden om de rouwkoop te vervolgen, op straffe van verval. Bij gebrek hieraan, zijn slechts de andere rechtsmiddelen mogelijk.

§ 3. De termijnen van deze bepaling worden berekend overeenkomstig artikel 52 en volgende.

§ 4. In elk geval worden de kosten die de notaris heeft gemaakt, beschouwd als bevoorrechte gerechtskosten in de zin van artikel 17 van de hypotheekwet. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 45, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1602

[1 Eens de notaris hiertoe wordt verzocht, stelt hij de dag vast van de nieuwe toewijzing of, in geval van gedematerialiseerde biedingen, de dag van de aanvang en de dag van de sluiting van de biedingen. Er wordt overgegaan tot publiciteit volgens de vormen die werden bepaald in de verkoopsvoorwaarden. Deze publiciteit geeft de naam en de woonplaats van de rouwkoper aan, het bedrag van de toewijzing en de plaats, de dag en het uur waarop de nieuwe toewijzing zal plaatshebben, of in geval van gedematerialiseerde biedingen, de dag van de aanvang en de dag van de sluiting van de nieuwe biedingen. De toewijzing vindt plaats volgens dezelfde vormen en voorwaarden die werden voorzien in de voormalige verkoopsvoorwaarden. De termijn tussen de nieuwe publiciteit en de aanvang van de nieuwe biedingen bedraagt ten minste tien dagen. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 46, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1603

[1 Ten minste vijftien dagen voor de aanvang van de biedingen zal de betekening van de plaats, de dag en het uur van de verkoop of, in geval van gedematerialiseerde biedingen, de dag van de aanvang en de dag van de sluiting van de biedingen, aan de koper, aan de ingeschreven schuldeisers, aan de schuldeisers die hun bevel hebben laten overschrijven en aan de beslagen partij gebeuren, en dit aan de persoon of aan de werkelijke of gekozen woonplaats in de inschrijvingen of bevelen, zonder dat deze termijn wordt verhoogd omwille van afstand. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 47, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1604

Indien de gebrekkige koper bewijst dat hij aan de verkoopsvoorwaarden heeft voldaan en een op verzoekschrift door de rechter bepaalde som in bewaring heeft gegeven voor de herveilingskosten, heeft de toewijzing niet plaats.

   De rechter kan geen uitstel aan de gebrekkige koper verlenen.

Art. 1605

De regels in zake uitvoerend beslag op onroerend goed zijn bovendien van toepassing op de toewijzing na herveiling.

Art. 1606

De gebrekige koper is gehouden tot betaling van het verschil tussen de prijs waarvoor hij heeft gekocht en die van de herveiling, zonder dat hij het eventuele overschot kan vorderen. Dat overschot wordt betaald aan de schuldeisers of, indien de schuldeisers voldaan zijn, aan de beslagene.

Art. 1607

Indien twee beslagleggers twee voor dezelfde rechter vervolgde beslagleggingen op verschillende goederen hebben doen overschrijven, worden deze samengevoegd en door de eerste beslaglegger voortgezet. De vordering wordt tot de rechter gericht bij wege van verzoekschrift. De samenvoeging wordt bevolen, ook al is het ene beslag van grotere omvang dan het andere, maar in geen geval mag zij aangevraagd of uitgesproken worden na de in artikel 1582 bedoelde aanmaning om inzage te nemen van de verkoopsvoorwaarden van het ene beslag of van het andere, behalve met toestemming van alle partijen.

   Zijn de beslagleggingen tegelijkertijd gedaan, dan wordt de vervolging ingesteld door de schuldeiser met de oudste titel en, indien de titels dezelfde dagtekening hebben, door de vervolgende partij wier schuldvordering in hoofdsom de belangrijkste is.

Art. 1608

Indien een tweede ter overschrijving aangeboden beslag van grotere omvang is dan het eerste, wordt het overgeschreven voor de goederen die niet in het eerste begrepen zijn. De tweede beslaglegger is gehouden het op zijn verzoek gedane beslag aan te zeggen aan de eerste beslaglegger, die beide beslagleggingen vervolgt indien zij in gelijke staat zijn; zo niet schorst hij het eerste beslag en vervolgt het tweede totdat het in gelijke staat is; zij worden dan in een enkele vervolging samengevoegd.

Art. 1609

Indien de beslagleggende schuldeiser in gebreke blijft het hem aangezegde tweede beslag te vervolgen overeenkomstig artikel 1608, kan de tweede beslaglegger bij de rechter een verzoekschrift indienen om in de plaats te worden gesteld.

Art. 1610

De indeplaatsstelling wordt ook toegestaan op verzoekschrift, ingediend bij de rechter door enige andere schuldeiser die beslag heeft gelegd op dezelfde goederen, wanneer de vervolger een formaliteit niet heeft vervuld of een proceshandeling niet heeft verricht binnen de voorgeschreven termijnen of indien er (bedrog, verstandhouding of nalatigheid ) bestaat, in dit geval onverminderd vergoeding van alle schade. <W 24-06-1970, art. 36>

Art. 1611

De partij die in de vordering tot indeplaatsstelling in het ongelijk wordt gesteld, wordt persoonlijk in de kosten verwezen.

   De vervolgende partij tegen wie de indeplaatsstelling is uitgesproken, is gehouden de stukken van de vervolging tegen ontvangstbewijs af te geven aan de indeplaatsgestelde; zijn kosten van vervolging worden hem eerst na de toewijzing vergoed.

Art. 1612

Wanneer een uitvoerend beslag op onroerend goed doorgehaald is, kan de meest gerede van de latere beslagleggers zijn beslag voortzetten, al heeft hij zich niet de eerste aangemeld voor de overschrijving.

Art. 1613

De vordering om alle goederen of een gedeelte ervan aan het beslag te onttrekken wordt ingesteld tegen de beslagen partij, tegen de beslaglegger, tegen de eerst ingeschreven schuldeiser en, zo deze de vervolgende partij is, tegen de schuldeiser wiens inschrijving onmiddellijk volgt.

   Die rechtsvordering wordt tegen de schuldeisers ingesteld bij exploot aan de bij de inschrijving gekozen woonplaats.

   Het vonnis wordt voor alle partijen geacht op tegenspraak te zijn gewezen en is voor geen voorziening vatbaar.

Art. 1614

Indien de vordering tot onttrekking wordt ingesteld na de beschikking tot aanwijzing van de notaris, wordt daarvan kennis gegeven of wordt zij aangezegd aan deze laatste, die alle verrichtingen schorst. In voorkomend geval hervat de notaris zijn verrichtingen zodra hem kennis is gegeven van de beslissing.

Art. 1615

De vordering tot onttrekking vermeldt de bewijsstukken, die ter griffie zullen worden neergelegd, alsmede de dagtekening van de akte van deze neerlegging.

Art. 1616

Indien alleen de onttrekking van een gedeelte der in beslag genomen goederen is gevorderd, worden de overige in beslag genomen goederen, ondanks die vordering, in veiling gebracht.

   De rechter kan echter op vordering van iedere belanghebbende partij de schorsing voor het geheel bevelen.

Art. 1617

[1 Indien de toewijzing is vertraagd, wordt zij bekend gemaakt op de wijze zoals voorgeschreven in de veilingsvoorwaarden. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 48, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1618

Het overlijden of de verandering van staat van de vervolgende partij of van de beslagene sedert de beschikking tot benoeming van de notaris stuit niet de voortzetting van de verkoop.

Art. 1619

Indien slechts een gedeelte van de goederen die van een zelfde bedrijf afhangen, in beslag genomen is, kan de schuldenaar vragen dat het overige in dezelfde toewijzing wordt begrepen.

Art. 1620

Dezelfde eis kunnen instellen of kunnen zich erbij aansluiten:
de voogd over de minderjarige [1 ... ]1;
de ontvoogde minderjarige, bijgestaan door zijn curator;
en in het algemeen alle wettelijke bewindvoerders over andermans goederen.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 202, 081; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1621

[1 § 1. Wanneer er vóór de overschrijving van het beslag een vonnis bestaat dat de verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen beveelt, hetzij krachtens de artikelen 1186 tot 1191, hetzij in elk ander geval waarbij de verkoop van de onroerende goederen bij opbod geschiedt krachtens rechterlijke beslissingen, kan de beslagene, na die overschrijving, de beslaglegger voor de rechter van de plaats waar de goederen gelegen zijn, oproepen om de vervolging van het uitvoerend beslag op onroerend goed gedurende een door deze rechter te bepalen termijn te schorsen, terwijl alles in dezelfde staat blijft. De termijn mag ten hoogste twee maanden bedragen.

§ 2. Hetzelfde geldt wanneer vóór de overschrijving van het beslag :
- hetzij het akkoord van de partijen betreffende de openbare verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 1209, § 3, en 1214, § 1, tweede lid;
- hetzij de termijn voor de partijen om bezwaren te formuleren ten aanzien van de krachtens artikel 1224, § 1, door de notaris-vereffenaar opgestelde verkoopvoorwaarden voor de openbare verkoping van de in beslag genomen onroerende goederen verstreken is, zonder dat deze dergelijke bezwaren hebben geformuleerd;
- hetzij overeenkomstig artikel 1224, § 4, een vonnis is uitgesproken dat de openbare verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen beveelt.

§ 3. Indien de verkoop bij het verstrijken van de door de rechter gestelde termijn niet geschiedt, kan de beslaglegger de vervolging hervatten zonder dat een nieuwe beslissing nodig is.

§ 4. Tegen de beschikking is geen verzet of hoger beroep toegelaten. ]1

(1)<W 2011-08-13/17, art. 7, 072; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 1622

De bepalingen van de artikelen 1564, 1566, 1568, 1569, 1582, 1586, 1587 en 1591, gelden op straffe van nietigheid.

   De nietigheid van de handelingen verricht vóór de toewijzing moet, op straffe van verval, worden opgeworpen ten laatste binnen acht dagen na de aanmaning bedoeld in het derde lid van artikel 1582. De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken. In voorkomend geval bepaalt hij een nieuwe datum voor de verkoop.

   Iedere vordering tot nietigverklaring van de toewijzing moet, op straffe van verval, worden ingediend binnen vijftien dagen na de betekening bedoeld in artikel 1598. Zij moet de optredende notaris worden aangezegd.

Art. 1623

Indien na de beschikking tot benoeming van de notaris tussen partijen zwarigheden omtrent de tenuitvoerlegging rijzen, doet de rechter daarover uitspraak.

Art. 1624

Tegen een beslissing bij verstek inzake uitvoerend beslag op onroerend goed staat geen verzet open.

   Hoger beroep kan niet worden ingesteld tegen:
1° vonnissen of beschikkingen, gewezen op de vordering tot indeplaatsstelling tegen de vervolgende partij, tenzij die vordering is ingesteld wegens verstandhouding of bedrog;
2° vonnissen of beschikkingen, voor zover zij uitspraak doen over zwarigheden omtrent de tenuitvoerlegging.

Art. 1625

Het hoger beroep wordt betekend aan de partij of aan de gekozen woonplaats.

   De beslagene kan in hoger beroep geen andere middelen voordragen dan die welke in eerste aanleg zijn aangevoerd. De akte van hoger beroep vermeldt de grieven, alles op straffe van nietigheid.

   Tegen arresten bij verstek staat geen verzet open.

Art. 1626

Het beding dat de schuldeiser, bij niet-nakoming van de jegens hem aangegane verbintenissen, het recht heeft de onroerende goederen van zijn schuldenaar te doen verkopen zonder inachtneming van de formaliteiten voorgeschreven voor het uitvoerend beslag op onroerend goed, wordt als niet bestaande beschouwd.

HOOFDSTUK VII. _ Evenredige verdeling.
Art. 1627

Uiterlijk vijftien dagen na de verkoop of na de inbeslagneming van de gelden, verzoekt de gerechtsdeurwaarder de schuldeisers die beslag of verzet gedaan hebben, de aangifte en het bewijs van hun schuldvordering in hoofdsom, interest en kosten binnen vijftien dagen op zijn kantoor te doen toekomen, met vermelding, indien daartoe grond bestaat, van het voorrecht waarop zij aanspraak maken.

   Hij kan dit verzoek onder dezelfde voorwaarden richten aan iedere derde die beweert schuldeiser te zijn.

   Het verzoek wordt aan de schuldeisers gericht hetzij bij ter post aangetekende brief aan hun woonplaats hetzij bij gewone brief aan de gekozen woonplaats, met ontvangstbewijs, gedagtekend en ondertekend door de partij of haar lasthebber.

Art. 1628

Alleen de niet betwiste schuldvorderingen of die welke bij een titel, zelfs een onderhandse, zijn vastgesteld, komen voor gehele of gedeeltelijke verdeling in aanmerking ten belope van de aldus verantwoorde bedragen.

   In geval van bewarend beslag, worden de rechten van de partijen bepaald, met inbegrip van het bedrag der schuldvordering voor de zekerheid waarvan bedoeld beslag is toegestaan, welk bedrag in consignatie gegeven, later in dezelfde vormen wordt verdeeld, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1629

Bij het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 1627, en uiterlijk binnen vijftien dagen na het verzoek dat de meest gerede partij hem daartoe heeft gedaan, maakt de gerechtsdeurwaarder een ontwerp van verdeling op, bevattende:
1° de naam, voornaam en woonplaats van de aangevers;
2° het bedrag van de schuldvorderingen welke zij verklaren te bezitten, de titels waarop zij zich beroepen en de voorrechten waarop zij aanspraak maken;
3° het bedrag van de te verdelen massa en de sommen aan de aangevers toegekend.

   De gerechtsdeurwaarder zendt dit ontwerp terstond in de vormen bepaald bij artikel 1627 aan de schuldeisers die daarvan verwittigd werden of hun schuldvordering hebben ingediend.

   Iedere tegenspraak moet binnen vijftien dagen worden gedaan hetzij bij deurwaardersexploot betekend aan de optredende gerechtsdeurwaarder, hetzij bij verklaring vóór deze laatste, zoniet wordt de verdeling ter hand genomen overeenkomstig de voorzieningen van het ontwerp.

   Het aan de schuldeisers en aan de schuldenaar gezonden bericht bevat opgave van de termijn van vijftien dagen waarbinnen de tegenspraak moet worden gevoerd. Na het verstrijken van die termijn wordt geen verzet meer aanvaard, noch in handen van de gerechtsdeurwaarder, noch voor de rechter.

Art. 1630

Zodra de in artikel 1629 bepaalde termijn verstreken is, en indien geen tegenspraak is gevoerd, is de gerechtsdeurwaarder gehouden de gelden overeenkomstig het ontwerp te verdelen.

Art. 1631

Indien binnen de termijn tegenspraak gevoerd is en deze niet bij minnelijke schikking geregeld is:
1° geeft de gerechtsdeurwaarder onverwijld de gelden in consignatie bij de Deposito- en Consignatiekas, na aftrek van de kosten van het beslag, van de verkoop en van het ontwerp van verdeling;
2° legt hij, volgens een inventaris waarvan hem een ontvangbewijs wordt gegeven, op de griffie neer de aangiften met hun bijlagen, het ontwerp van verdeling, de akten van tegenspraak en het bewijs van de Deposito- en Consignatiekas.

Art. 1632

Na de neerlegging van de stukken op de griffie, bepaalt de beslagrechter dag en uur voor het onderzoek en de regeling van de zwarigheden, de partijen vooraf gehoord of opgeroepen. Deze worden opgeroepen bij gerechtsbrief, welke de griffier hun doet toekomen.

Art. 1633

Partijen kunnen op de griffie kennis nemen van de aldaar neergelegde stukken.

Art. 1634

De beslagrechter doet uitspraak over de vóór hem gemaakte zwarigheden en sluit de tabel van de verdeling der gelden af.

Art. 1635

Binnen vijftien dagen na de uitspraak wordt van het vonnis aan alle partijen kennis gegeven bij gerechtsbrief, welke de griffier hun doet toekomen.

   Tegen dit vonnis staat geen verzet open.

Art. 1636

Indien er binnen de wettelijke termijn geen hoger beroep is ingesteld, zendt de griffier aan de Deposito- en Consignatiekas het eensluidend verklaarde afschrift van de verdelingstabel die de rechter heeft afgesloten.

   Voormelde kas geeft aan ieder schuldeiser die definitief in de tabel is opgenomen en, indien daartoe grond bestaat, aan de beslagene, onder overlegging van de akte waarbij hem van het vonnis is kennis gegeven, het bedrag af dat de rechter hem heeft toegekend.

   In geval van hoger beroep doet de griffier van het hof de in artikel 1635 bedoelde kennisgevingen en zendt de verdelingstabel aan de Deposito- en Consignatiekas, zoals die in het arrest van het hof definitief is vastgesteld.

   Op dezelfde wijze wordt gehandeld voor de vorderingen betreffende schuldvorderingen waarover het vonnis werd uitgesteld. Worden zij verworpen, dan wordt het bedrag ervan verdeeld onder de definitief opgenomen schuldeisers overeenkomstig de verdelingstabel.

Art. 1637

De interest van de in de verdeling opgenomen sommen houdt op te lopen bij het verstrijken van de termijn van vijftien dagen waarbinnen de tegenspraak moet worden gedaan, indien er geen geschil rijst; in geval van geschil, vanaf de dag van de kennisgeving van het vonnis waarbij uitspraak is gedaan; in geval van hoger beroep, met ingang van de dag waarop het arrest is gewezen.

Art. 1638

Indien de voor verdeling bestemde bedragen voortkomen van de verkoop van openbare fondsen of deviezen, verricht zoals gezegd wordt in artikel 1523, dan wijst de rechter, op verzoek van de meest gerede partij, een ministerieel ambtenaar aan die belast wordt met de verdeling overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK VIII. _ Rangregeling.
Art. 1639

[1 Alle verkopingen, vermeld in artikel 1326 die overwijzing meebrengen van de prijs ten behoeve van de schuldeisers met inachtneming van de in deze bepaling vastgestelde voorwaarden, worden gevolgd door een rangregeling.

   De rangregeling geopend na de verkoop in het kader van een insolventieprocedure of in het kader van de vereffening van een onbeheerde of onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap beperkt zich, behoudens andersluidende modaliteiten, tot de betaling van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers. Na betaling van voornoemde schuldeisers stort de instrumenterende ministerieel ambtenaar, desgevallend, het saldo van de verkoopprijs en de toebehoren aan de gerechtsmandataris of aan de onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardende erfgenaam. Deze storting is bevrijdend net zoals de storting gedaan door de koper overeenkomstig artikel 1641. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 49, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1640

De benoemde notaris geeft aan de koper een bewijs af, waarop de bedragen zijn vermeld die hij krachtens de veilingsvoorwaarden gehouden is te betalen, te weten:
1° de prijs;
2° de interest;
3° de kosten, rechten en erelonen;
4° alle andere bijkomende kosten.

Art. 1641

De koper moet het bedrag van de in artikel 1640, 3°, bedoelde kosten, rechten en erelonen in handen van de benoemde notaris storten.

   Niettegenstaande elk hiermee strijdig beding of verzet, kan hij de sommen, bedoeld in artikel 1640, 1°, 2° en 4°, (in de handen van de notaris belast met de rangregeling of in de Deposito- en Consignatiekas ) storten. De koper mag de storting niet meer verrichten nadat hem hetzij het proces-verbaal van verdeling of van rangregeling, afgesloten overeenkomstig artikel 1646, hetzij de onherroepelijke beslissing over de geschillen betreffende dat proces-verbaal is betekend. <W 2000-05-29/36, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

   Deze stortingen bevrijden de koper.

Art. 1642

<W 2000-05-29/36, art. 17, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Tot aan het verstrijken van de termijn voor het opmaken van het proces-verbaal van verdeling of van rangregeling, kunnen de schuldeisers die een uitvoerbare titel bezitten, verzet doen tegen de prijs.

   Het verzet moet worden gedaan hetzij bij een deurwaarderexploot betekend aan de benoemde notaris, hetzij bij wege van een verklaring voor deze laatste.

   De akte van verzet vermeldt de oorzaak van de schuldvordering en het bedrag ervan, alsook de keuze van woonplaats in het arrondissement waar de benoemde notaris zijn woonplaats heeft.

Art. 1643

De benoemde notaris maakt binnen een maand het proces-verbaal op van verdeling van de opbrengst van de verkoop of, indien daartoe grond bestaat, van de rangregeling van voorrechten en hypotheken.

   Deze termijn gaat in:
1° bij het verstrijken van de termijn van vijftien dagen, bepaald in artikel 1622, indien de toewijzing binnen die termijn niet bestreden wordt;
2° bij het verstrijken van de termijn van een maand na het wijzen van het vonnis waarbij op de eis tot nietigverklaring is beschikt;
3° ingeval tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, te rekenen van de aanzegging van het arrest aan de notaris door de meest gerede partij.

   (Lid 3 opgeheven ) <W 2000-05-29/36, art. 18, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1644

Binnen vijftien dagen na het proces-verbaal doet de notaris de schuldenaar tegen wie het beslag is geschied en de schuldeisers, aan de woonplaats die zij hebben gekozen in de inschrijving, de overschrijving of het verzet, aanmanen om, op straffe van uitsluiting, binnen de termijn van een maand inzage te nemen van het proces-verbaal en, indien daartoe grond bestaat, daarop tegenspraak te doen.

   (Schuldeisers van wie het bestaan blijkt uit de enkele raadpleging van de berichten opgemaakt met toepassing van de artikelen 1390 tot 1390quater, worden betrokken bij de procedure indien zij in aanmerking komen voor de toekenning van een dividend; in het andere geval ontvangen zij enkel de aanmaning bedoeld in het eerste lid wanneer zij, voorafgaandelijk ingelicht door de notaris over deze situatie, van deze laatste eisen dat zij worden betrokken bij de procedure. ) <W 2000-05-29/36, art. 19, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

   De aanmaning vermeldt de grondslagen van de verdeling van de prijs onder de schuldeisers. Zij neemt de tekst van dit artikel over.

   De tegenspraak wordt gedaan hetzij bij een aan de notaris betekend deurwaardersexploot, hetzij bij verklaring, vóór hem af te leggen. Zij wordt achteraan op het proces-verbaal overgeschreven.

Art. 1645

Indien bij het verstrijken van de in artikel 1644 bepaalde termijn geen tegenspraak is gedaan, stelt de notaris dit vast in het proces-verbaal, sluit het proces-verbaal af en geeft aan de schuldeisers de borderellen van toewijzing in uitvoerbare vorm af.

Art. 1646

In geval van betwisting, en behoudens minnelijke schikking legt de notaris een uitgifte van het proces-verbaal, met zijn opmerkingen, ter griffie neer.

   De neerlegging moet geschieden zodra een schuldeiser het vraagt en binnen acht dagen na die vraag.

   Bij gerechtsbrief geeft de griffier terstond kennis van deze neerlegging aan de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, alsook aan de schuldeisers, en verzoekt hen te verschijnen op de door de rechter vastgestelde zitting.

   Loopt het geschil niet over de regelmatigheid van de verrichtingen, dan bepaalt de notaris de verdeling en de rangregeling voor de schuldvorderingen waarvan de rang hoger is dan die van de betwiste schuldvordering, en geeft de borderellen van toewijzing voor die schuldvorderingen af.

   Indien het geschil in der minne wordt geregeld, verleent de notaris hiervan akte aan de partijen en sluit het proces-verbaal overeenkomstig artikel 1645.

Art. 1647

De koper wordt eveneens bericht gegeven van de neerlegging van het proces-verbaal en van de zitting waarop de zaak zal opgeroepen worden.

   (De rechter kan op eenzijdig verzoekschrift van de koper en voorzover de rechten van de gedingvoerende partijen niet in gevaar zijn, te allen tijde de doorhaling gelasten van alle bestaande inschrijvingen en overschrijvingen die het toegewezen onroerend goed bezwaren, onder verplichting voor de koper om zich vooraf te bevrijden overeenkomstig artikel 1641. ) <W 2000-05-29/36, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

   De rechter doet uitspraak over die vordering met voorrang boven alle andere zaken; zijn beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande voorziening.

Art. 1648

De rechter doet uitspraak over de geschillen die voor hem gebracht zijn. Hij kan de notaris bevelen te verschijnen om diens opmerkingen te horen.

   Binnen vijftien dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van het vonnis aan alle partijen en, voor tenuitvoerlegging, aan de notaris.

   Tegen het vonnis staat geen verzet open.

Art. 1649

In geval van hoger beroep brengt de griffier van het hof zulks ter kennis van de notaris.

   Hij geeft bij gerechtsbrief kennis van het arrest aan de partijen en, voor tenuitvoerlegging, aan de notaris.

Art. 1650

Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of, indien daartoe grond bestaat, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het arrest, maakt de notaris het definitief proces-verbaal van verdeling of van rangregeling op en geeft aan de schuldeisers de borderellen van toewijzing af.

   De interesten en rentetermijnen, verschuldigd aan de gerangschikte schuldeisers, houden op te lopen bij de afsluiting van het proces-verbaal van verdeling of van rangregeling.

   De bedragen van de schuldvorderingen, van de voorrechten en de hypotheken worden omgerekend in euro op de dag van het proces-verbaal van verdeling of van rangregeling. <W 1991-07-12/30, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 19-08-1991> <KB 2000-07-20/58, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1651

(Opgeheven ) <W 2000-05-29/36, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1652

(Opgeheven ) <W 2000-05-29/36, art. 22, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1653

<W 2000-05-29/36, art. 23, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> In elke stand van de procedure wordt de inschrijving die de [1 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 krachtens artikel 35 van de hypotheekwet van 16 december 1851 ambtshalve heeft gedaan, geheel doorgehaald op verzoek van de koper die bewijst, hetzij dat de prijs betaald is aan de schuldeisers, hetzij, bij gebreke van een dergelijke betaling, dat een betaling is verricht die hem bevrijdt voor het geheel van de sommen waartoe hij gehouden is.

   De notaris geeft te dien einde een getuigschrift af, dat de betaling of de bevrijdende betaling vaststelt.

   Op overlegging van dit getuigschrift worden alle bestaande inschrijvingen en overschrijvingen die ten laste van de beslagene op het toegewezen goed bestaan, ambtshalve doorgehaald.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 67, 108; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1654

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de rangregeling, geopend na een verkoop die van rechtswege overwijzing van de prijs ten behoeve van de ingeschreven schuldeisers medebrengt.

HOOFDSTUK IX. _ Evenredige verdeling en rangregeling in geval van beslag op zeeschepen en binnenschepen.
Art. 1655

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1656

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1657

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1658

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1659

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 62, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1660

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1661

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1662

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1663

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1664

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1665

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1666

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1667

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1668

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1669

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1670

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1671

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1672

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1673

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1674

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1675

<Opgeheven bij W 2019-05-08/14, art. 63, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

TITEL IV. Collectieve schuldenregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
HOOFDSTUK I. - Procedure van collectieve schuldenregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 1675/2

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> Elke natuurlijke persoon (... ), die geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Koophandel kan, indien hij niet in staat is om, op duurzame wijze, zijn opeisbare of nog te vervallen schulden te betalen en voor zover hij niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd, bij de rechter een verzoek tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling indienen. <L 2004-07-16/31, art. 136, 046; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

   Indien de in het eerste lid bedoelde persoon vroeger koopman is geweest, kan hij dat verzoek slechts indienen ten minste zes maanden na het stopzetten van zijn handel of, zo hij failliet werd verklaard, na de sluiting van het faillissement.

   De persoon waarvan de minnelijke of gerechtelijke [1 aanzuiveringsprocedure ]1 werd herroepen bij toepassing van artikel 1675/15, § 1, [1 ... ]1 kan gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het vonnis van herroeping geen verzoekschrift tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling indienen.

   (NOTA : over de begrippen "handelaar" of "koopman" zie ook het artikel 254 van de wet van 15-04-2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht, 2018-04-15/14)

(1)<W 2013-01-14/16, art. 78, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/3

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> Bij wege van een collectieve schuldenregeling stelt de schuldenaar, onder toezicht van de rechter, aan zijn schuldeisers voor een minnelijke aanzuiveringsregeling te treffen.

   Indien over deze minnelijke aanzuiveringsregeling geen akkoord wordt bereikt, kan de rechter een gerechtelijke aanzuiveringsregeling opleggen.

   De aanzuiveringsregeling strekt ertoe de financiële toestand van de schuldenaar te herstellen, met name hem in staat te stellen in de mate van het mogelijke zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden.

Afdeling 2. - Inleiding van de procedure. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 1675/4

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. De vordering tot collectieve schuldenregeling wordt ingeleid bij verzoekschrift en behandeld overeenkomstig de artikelen 1027 tot 1034. [1 De als bijlage toegevoegde stukken bij het verzoekschrift worden in tweevoud neergelegd of toegestuurd. ]1

§ 2. Het verzoekschrift bevat de volgende vermeldingen :
1° de dag, de maand, en het jaar;
2° de naam, de voornamen, de geboortedatum [3 ... ]3 en de woonplaats van de verzoeker en in voorkomend geval [2 zijn rijksregisternummer en ]2 de naam, de voornamen, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers;
3° het onderwerp en in het kort de gronden van de vordering;
4° de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen;
5° de identiteit van de eventueel voorgestelde schuldbemiddelaar;
6° naam, voornamen [4 ... ]4, woonplaats en geboortedatum van de echtgenoot van de verzoeker of de met de verzoeker samenwonende(n), desgevallend hun huwelijksvermogensstelsel evenals de samenstelling van het gezin;
7° een gedetailleerde staat en raming van de baten en de lasten van het vermogen van de verzoeker, van het gemeenschappelijk vermogen indien hij gehuwd is onder een stelsel van gemeenschap van goederen en van het vermogen van de echtgenoot of de met de verzoeker samenwonende(n);
8° een gedetailleerde staat en raming van de, binnen de zes maanden voorafgaand aan de inleiding van het verzoekschrift, vervreemde goederen die deel uitmaakten van de vermogens bedoeld in 7°;
9° de naam, de voornamen en de woonplaats of, wanneer het een rechtspersoon betreft, de benaming en de zetel van de schuldeisers van de verzoeker en in voorkomend geval van de schuldenaars van de verzoeker en van de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld :
10° in voorkomend geval de geheel of gedeeltelijk betwiste schulden en de gronden van betwisting;
11° de procedures tot het verkrijgen van uitstel van betaling, bedoeld in artikel 1334, en die tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten, bedoeld in artikel 1337bis en in artikel 59, § 1, tweede lid, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, waarin de verzoeker betrokken is :
12° de redenen van de onmogelijkheid om zijn schulden terug te betalen;
13° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

§ 3. Als de vermeldingen onvolledig zijn, vraagt de rechter binnen acht dagen de verzoeker om zijn verzoekschrift aan te vullen.

(1)<W 2010-04-06/20, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2018-10-14/18, art. 27, 110; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 130, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (4)<W 2018-12-21/09, art. 131, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1675/4 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2018-10-14/18, art. 27, 110; Inwerkingtreding : 01-02-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 130, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (4)<W 2018-12-21/09, art. 131, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (5)<W 2019-05-05/19, art. 33, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021> (6)<W 2019-05-05/19, art. 34, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/5

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> De procedures bedoeld in artikel 1675/4, § 2, 11°, zijn geschorst, zolang geen uitspraak is gedaan over de toelaatbaarheid van de vordering tot het bekomen van een collectieve schuldenregeling.

   De beschikking van toelaatbaarheid houdt van rechtswege de schrapping in van de ingediende vorderingen op grond van de procedures bedoeld in het eerste lid.

Art. 1675/5 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2019-05-05/19, art. 35, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/6

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. Onverminderd artikel 1028, tweede lid, doet de rechter uitspraak over de toelaatbaarheid van de vordering binnen acht dagen na indiening van het verzoekschrift. Als de rechter aan de verzoeker vraagt zijn verzoekschrift aan te vullen overeenkomstig artikel 1675/4, § 3, volgt de beschikking over de toelaatbaarheid uiterlijk acht dagen na neerlegging van het vervolledigde verzoekschrift ter griffie.

§ 2 Als de rechter het verzoek toelaatbaar acht, stelt hij in zijn beschikking, met diens akkoord, een schuldbemiddelaar aan en, in voorkomend geval, een gerechtsdeurwaarder en/of een notaris.

§ 3. In zijn beschikking doet de rechter ambtshalve uitspraak over de eventuele toekenning van volledige of gedeeltelijke rechtsbijstand.

§ 4. [1 De griffie brengt de beschikking bij gewone brief ter kennis aan de griffies van de rechtbanken waarbij de in artikel 1675/5 bedoelde procedures aanhangig zijn gemaakt. ]1

(1)<W 2010-04-06/20, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>
Art. 1675/6 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2019-05-05/19, art. 36, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/7

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. Onverminderd de toepassing van § 3, doet de beschikking van toelaatbaarheid een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft de opschorting van de loop van de interesten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg.

   Tot de boedel behoren alle goederen van de verzoeker op het ogenblik van de beschikking, alsmede de goederen die hij tijdens de uitvoering van de collectieve aanzuiveringsregeling verkrijgt.

   (De gevolgen van de overdrachten van schuldvordering worden geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. Op dezelfde wijze, behalve in geval van tegeldemaking van het vermogen, worden de gevolgen van de zakelijke zekerheden en van de voorrechten geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. ) <W 2005-12-13/35, art. 7, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

§ 2. [2 Alle middelen van tenuitvoerlegging die strekken tot de betaling van een geldsom worden geschorst. Hetzelfde geldt voor de beslagen die vóór de beschikking van toelaatbaarheid gelegd werden. Deze laatste behouden evenwel hun bewarend karakter.

   Echter, indien de dag van de gedwongen verkoop van de in beslag genomen roerende goederen reeds vóór de beschikking van toelaatbaarheid was bepaald en door aanplakking bekendgemaakt, geschiedt deze verkoop voor rekening van de boedel. Indien het belang van de boedel zulks vereist, kan de arbeidsrechtbank, op verzoek van de schuldenaar of de schuldbemiddelaar die handelt in het kader van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling, uitstel of afstel van de verkoop toestaan.

   Indien voorafgaand aan deze beschikking van toelaatbaarheid, de beschikking gewezen overeenkomstig de artikelen 1580, 1580bis en 1580ter, niet langer vatbaar is voor het verzet bedoeld in de artikelen 1033 en 1034, kunnen de verkoopverrichtingen na uitvoerend onroerend beslag eveneens voor rekening van de boedel worden voortgezet. Indien het belang van de boedel zulks vereist, kan de arbeidsrechtbank, op verzoek van de schuldenaar of de schuldbemiddelaar die handelt in het kader van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling en na oproeping van de ingeschreven hypothecaire, bevoorrechte schuldeisers en de beslagleggende schuldeiser, ten minste acht dagen voor de zitting bij gerechtsbrief, uitstel of afstel van de verkoop toestaan. De schuldenaar of de schuldbemiddelaar dient de notaris belast met de verkoop van het goed schriftelijk te informeren van zijn verzoek tot uitstel of afstel. Dit verzoek tot uitstel of afstel van de verkoop is niet langer ontvankelijk na aanmaning aan de schuldenaar die plaatsvindt overeenkomstig artikel 1582.

   In geval van beslag gevoerd tegen meerdere schuldenaars waarvan slechts één tot de collectieve schuldenregeling werd toegelaten, wordt de gedwongen verkoop van de roerende of onroerende goederen voortgezet overeenkomstig de regels van het roerend of onroerend beslag. Na betaling van de hypothecaire en bijzonder bevoorrechte schuldeisers, stort de notaris desgevallend het saldo van het gedeelte van de verkoopprijs dat aan de schuldenaar toekomt, aan de schuldbemiddelaar. Deze storting is bevrijdend net zoals de storting gedaan door de koper overeenkomstig artikel 1641.

   Ten aanzien van personen die zich persoonlijk zekerheid hebben gesteld voor een schuld van de schuldenaar, worden de middelen van tenuitvoerlegging geschorst tot de homologatie van de minnelijke aanzuiveringsregeling, tot de neerlegging van het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde proces-verbaal of tot de verwerping van de aanzuiveringsregeling. Ten aanzien van personen die de in artikel 1675/16bis, § 2, bedoelde verklaring hebben neergelegd, worden de uitvoeringsmaatregelen geschorst tot de rechter uitspraak heeft gedaan over de bevrijding. ]2

§ 3. De beschikking van toelaatbaarheid houdt voor de verzoeker het verbod in om, behoudens toestemming van de rechter :
- enige daad te stellen die een normaal vermogensbeheer te buiten gaat;
- enige daad te stellen die een schuldeiser zou bevoordelen, behoudens de betaling van een onderhoudsschuld voor zover deze geen achterstallen betreft;
- zijn onvermogen te vergroten.

§ 4. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid lopen verder, onder voorbehoud van de bepalingen van de aanzuiveringsregeling, tot de verwerping, het einde of de herroeping van de aanzuiveringsregeling.

§ 5. Onverminderd de toepassing van artikel 1675/15 is iedere daad gesteld door de schuldenaar in weerwil van de gevolgen verbonden aan de beschikking van toelaatbaarheid niet tegenwerpbaar aan de schuldeisers.

§ 6. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid vangen aan de eerste dag die volgt op het opmaken van het bericht van collectieve schuldenregeling bedoeld in artikel 1390quinquies.

   (NOTA : op een datum vastgesteld door de Koning zal § 6 zo zijn :

§ 6. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid vangen aan de eerste dag die volgt op de ontvangst in het bestand van berichten van het bericht van collectieve schuldenregeling als bedoeld in artikel 1390quater. <W 2000-05-29/36, art. 24, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

(1)<W 2017-08-11/14, art. 50, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 3, 103; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1675/7 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2017-08-11/14, art. 50, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 3, 103; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (3)<W 2019-05-05/19, art. 37, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/8

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> [2 De schuldenaar en de derden bezorgen de schuldbemiddelaar die is belast met een procedure van minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, op diens verzoek, alle noodzakelijke inlichtingen over door de schuldenaar uitgevoerde verrichtingen en over de samenstelling en de vindplaats van diens vermogen. De schuldenaar of de derde kan zich, door middel van een eenvoudige schriftelijke verklaring die wordt neergelegd ter of verzonden aan de griffie, verzetten tegen het verzoek bij de rechter bij wie de rechtspleging voor de collectieve schuldenregeling aanhangig is. ]2

   (Ingeval de schuldbemiddelaar het nodig acht aanvullende inlichtingen over de vermogenstoestand van de verzoeker in te winnen, kan hij de rechter vragen dat de derden die aan het beroepsgeheim of aan de discretieplicht zijn onderworpen, daarvan worden ontheven en dat hen wordt bevolen de gevraagde inlichtingen te verstrekken, onverminderd hun recht om aan de rechter hun opmerkingen schriftelijk of in de raadkamer voor te dragen.

   Zo nodig, brengt de rechter, zodra hij het verzoek van de bemiddelaar ontvangt, de orde of het tuchtcollege waarvan de derde afhangt daarvan in kennis bij [1 gewone brief ]1. Die instantie beschikt over dertig dagen om de rechter van advies te dienen over het verzoek van de bemiddelaar. Verstrekt ze geen advies, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. Indien de rechter van het advies afwijkt, preciseert hij de redenen daarvoor in zijn beschikking. <W 2005-12-13/35, art. 8, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   (NOTA : bij arrest nr 129/2006 van 28-07-2006 (B.St. 07-08-2006, p. 38702-38704), heeft het Arbitragehof, in zoverre het van toepassing is op advocaten, artikel 1675/8, tweede en derde lid, zoals vervangen bij artikel 8 van de wet van 13 december 2005 " houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling, vernietigd)

(1)<W 2010-04-06/20, art. 4, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 79, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/8 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 4, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 79, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2019-05-05/19, art. 38, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/8bis TOEKOMSTIG RECHT
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 39, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/9

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. Uiterlijk [1 vijf ]1 dagen na de uitspraak van de beschikking van toelaatbaarheid moet de griffier deze [1 overeenkomstig artikel 1675/16 ]1 ter kennis brengen van :
(de verzoeker en zijn echtgenoot of de wettelijk samenwonende, onder toevoeging van de tekst van artikel 1675/7 en, in voorkomend geval, zijn raadsman; ) <W 2005-12-13/35, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>
2° de schuldeisers en de personen die een persoonlijke zekerheid hebben gesteld onder toevoeging [3 ... ]3 (... ), van een formulier van aangifte van schuldvordering, van de tekst van § 2, van dit artikel en van de tekst van artikel 1675/7; <W 2000-05-29/36, art. 25, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>
3° de schuldbemiddelaar onder toevoeging van een afschrift van het verzoekschrift en van de als bijlage toegevoegde stukken;
4° de betrokken schuldenaars onder toevoeging van een afschrift van de tekst van artikel 1675/7. Zij worden ervan op de hoogte gebracht dat iedere betaling, vanaf ontvangst van de beschikking, [2 op een door de schuldbemiddelaar daartoe geopende rekening moet worden gestort, waarop all betalingen aan verzoeker worden gestort. De schuldbemiddelaar stelt de verzoeker in staat doorlopend te worden geïnformeerd over de rekening, de verrichtingen erop en het saldo ervan ]2.

   (lid 2 opgeheven ) <W 2005-12-13/35, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

§ 2. De aangifte van schuldvordering moet uiterlijk een maand na toezending van de beschikking van toelaatbaarheid bij de schuldbemiddelaar worden verricht, hetzij bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbericht, hetzij bij aangifte op zijn kantoor met ontvangstbericht gedagtekend en ondertekend door de bemiddelaar of zijn gemachtigde.

   Die aangifte omschrijft de aard van de schuldvordering alsmede de verantwoording ervan, het bedrag ervan in hoofdsom, interesten en kosten, de eventuele redenen van voorrang, alsook de procedures waartoe ze aanleiding kan geven.

(§ 3. Indien een schuldeiser niet binnen de in § 2, eerste lid bedoelde termijn, aangifte van schuldvordering doet, brengt de schuldbemiddelaar hem bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ervan op de hoogte dat hij over een laatste termijn van vijftien dagen beschikt, te rekenen van ontvangst van deze brief, om alsnog die aangifte te doen. Indien de aangifte niet binnen die termijn gedaan wordt, wordt de betrokken schuldeiser geacht afstand te doen van zijn schuldvordering. In dat geval verliest de schuldeiser zijn recht om zich te verhalen op de schuldenaar en de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld. Hij herwint dit recht in geval van afwijzing of herroeping van de aanzuiveringsregeling.

   De tekst van dit artikel wordt afgedrukt op de brief bedoeld in het eerste lid. <W 2005-12-13/35, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

§ 4. [2 De schuldbemiddelaar stelt, uit de bedragen die hij met toepassing van § 1, 4°, ontvangt, een leefgeld ter beschikking van de verzoeker dat tenministe gelijk is aan het bedrag dat met toepassing van de artikelen 1409 et 1412 wordt beschermd. Met de uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de verzoeker mag dit leefgeld tijdelijk worden verminderd, maar moet het altijd hoger zijn, zowel in de minnelijke als in de gerechtelijke aanzuiveringsregeling, dan de in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie bedoelde bedragen, vermeerderd met de som van de in artikel 1410, § 2, 1°, bedoelde bedragen. ]2

(1)<W 2010-04-06/20, art. 5, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2012-03-26/01, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (3)<W 2013-01-14/16, art. 80, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/9 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 5, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2012-03-26/01, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (3)<W 2013-01-14/16, art. 80, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (4)<W 2019-05-05/19, art. 40, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 3. - Minnelijke aanzuiveringsregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 1675/10

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. De schuldbemiddelaar neemt overeenkomstig artikel 1391 kennis van de op naam van de schuldenaar opgestelde berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling.

   Hij raadpleegt onverwijld, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde nadere regels, de gegevens die op naam van de schuldenaar geregistreerd zijn in de Centrale voor kredieten aan particulieren van de Nationale Bank van België. <W 2000-03-24/50, art. 26, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

§ 2. De schuldbemiddelaar stelt een ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling op dat de noodzakelijke maatregelen bevat voor de verwezenlijking van de in artikel 1675/3, derde lid, bedoelde doelstelling.

[1 § 2/1. In de minnelijke aanzuiveringsregeling wordt de gedetailleerde en geachtualiseerde staat van de inkomsten en de beschikbare middelen van het gezin opgenomen. De bijlage bij het plan, dat enkel wordt bezorgd aan de rechter, bevat een gedetailleerde staat van de lasten en de tegoeden van de schuldenaar en, in voorkomend geval, van de lasten en tegoeden van zijn gezin. ]1

[1 § 2/2. De minnelijke aanzuiveringsregeling bepaalt de manier waarop de schuldenaar de in artikel 1675/9, § 1, 4°, bedoelde informatie ontvangt. ]1

§ 3. Alleen de niet betwiste schuldvorderingen of die welke bij een titel, zelfs een onderhandse, zijn vastgesteld, kunnen in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling worden opgenomen ten belope van de aldus verantwoorde bedragen.

(§ 3bis. Iedere schuldeiser, hetzij overheid of particulier, kan een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van schuld aan de verzoeker toestaan, en dit ongeacht de aard van de schuld.

   In het bijzonder :
1° de ambtenaren die belast zijn met de inning van fiscale schuldvorderingen en aangesteld zijn door de bevoegde overheden worden gemachtigd om in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding in hoofdsom en toebehoren van fiscale schulden te aanvaarden.
2° de organen die belast zijn met het innen van de bijdragen voor de sociale zekerheid en de instellingen die de sociale uitkeringen toekennen worden gemachtigd om in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling een gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van de bedragen die hen verschuldigd zijn te aanvaarden wanneer deze kwijtschelding is voorgesteld door de schuldbemiddelaar, voorzover voldaan is aan de voorwaarden die bedoeld worden in artikel 31bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;
3° de sociale verzekeringskassen worden gemachtigd om, in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling, een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van schulden te aanvaarden die betrekking hebben op achterstallige sociale bijdragen. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels van de procedure die de sociale verzekeringskassen moeten volgen. <L 2005-12-13/35, art. 10, 2°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

§ 4. De schuldbemiddelaar zendt het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling bij een ter post aangetekende brief [2 ... ]2 naar de schuldenaar, in voorkomend geval diens echtgenoot, en de schuldeisers. (In het kader van die regeling ziet de schuldbemiddelaar toe op de prioritaire betaling van de schulden die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen. ) <W 2005-12-13/35, art. 10, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   De regeling moet door alle belanghebbende partijen goedgekeurd worden. Ieder bezwaar moet ofwel bij ter post aangetekende brief [2 ... ]2 ofwel door middel van een verklaring bij de schuldbemiddelaar uiterlijk twee maanden na toezending van het ontwerp worden ingebracht. Bij ontstentenis van bezwaar onder die voorwaarden en binnen die termijn, worden de partijen geacht met de regeling in te stemmen.

   Artikel 51 is niet van toepassing.

   Het bericht gezonden naar de belanghebbende partijen neemt de tekst over van het tweede lid van deze paragraaf.

§ 5. Bij instemming bezorgt de schuldbemiddelaar de minnelijke aanzuiveringsregeling, het verslag van zijn werkzaamheden en de dossierstukken aan de rechter.

   De rechter doet uitspraak op stukken en neemt akte van het gesloten akkoord. Artikel 1043, tweede lid, is van toepassing.

   [1 De minnelijke aanzuiveringsregeling begint te lopen op de datum van de beschikking van toelaatbaarheid. De rechter kan hiervan afwijken bij een met redenen omklede beslissing. ]1

[1 § 6. Het ontwerp geeft de looptijd van de minnelijke aanzuiveringsregeling aan die niet langer mag zijn dan zeven jaar, tenzij de schuldenaar uitdrukkelijk en met opgave van redenen vraagt om de verlenging met het doel bepaalde elementen van zijn vermogen te beschermen en de eerbiediging van de menselijke waardigheid te verzekeren. De rechter beslist over deze aanvraag. In voorkomend geval neemt hij akte van het gesloten akkoord. ]1

(1)<W 2012-03-26/01, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (2)<W 2013-01-14/16, art. 81, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/10 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2012-03-26/01, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (2)<W 2013-01-14/16, art. 81, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2019-05-05/19, art. 41, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 4. - Gerechtelijke aanzuiveringsregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 1675/11

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. Wanneer de schuldbemiddelaar vaststelt dat geen overeenkomst over een minnelijke aanzuiveringsregeling kan worden bereikt en in ieder geval wanneer (binnen zes maanden ) te rekenen van zijn aanwijzing geen overeenkomst kon worden bereikt, maakt hij een proces-verbaal in die zin op dat hij, met het oog op een eventuele gerechtelijke aanzuiveringsregeling, aan de rechter bezorgt. <W 2005-12-13/35, art. 11, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   De schuldbemiddelaar legt het dossier van de procedure van minnelijke aanzuiveringsregeling, met toevoeging van zijn opmerkingen, ter griffie neer.

   [2 In afwijking van artikel 51 kan de in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden slechts eenmaal worden verlengd met een maximumtermijn van zes maanden. ]2

§ 2. De rechter bepaalt op een nabije datum een rechtsdag. De griffier roept de partijen en de schuldbemiddelaar op [1 overeenkomstig artikel 1675/16, § 1 ]1 . De schuldbemiddelaar brengt verslag uit. De rechter doet uitspraak uiterlijk vijftien dagen volgend op het sluiten van de debatten.

§ 3. Wanneer het bestaan of het bedrag van een schuldvordering betwist wordt, stelt de rechter, totdat daarover uitspraak zal zijn gedaan, voorlopig vast welk gedeelte van het betwist bedrag in consignatie moet worden gegeven, rekening ook gehouden, in voorkomend geval, met het dividend dat op grond van de aanzuiveringsregeling wordt toegewezen. In voorkomend geval, zijn de artikelen 661 en 662 van toepassing.

§ 4. In afwijking van de artikelen 2028 tot 2032 en 2039 van het Burgerlijk Wetboek, hebben de personen die een persoonlijke zekerheid hebben gesteld slechts verhaal op de schuldenaar in de mate dat zij deelnemen aan de aanzuiveringsregeling en mits eerbiediging ervan.

(1)<W 2010-04-06/20, art. 6, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2012-03-26/01, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>
Art. 1675/11 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 6, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2012-03-26/01, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (3)<W 2019-05-05/19, art. 42, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/12

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. De rechter, kan, mits eerbiediging van de gelijkheid onder schuldeisers, een gerechtelijke aanzuiveringsregeling opleggen die de volgende maatregelen kan bevatten :
1° uitstel of herschikking van betaling van de schulden in hoofdsom, interesten en kosten;
2° vermindering van de conventionele rentevoet tot de wettelijke rentevoet;
(opgeheven ) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>
4° gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de moratoire interesten, vergoedingen en kosten.

§ 2. Het vonnis geeft de looptijd van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling aan, die de vijf jaar niet mag overschrijden. (Tenzij de schuldenaar uitdrukkelijk en met opgave van redenen om de toepassing ervan verzoekt, met het doel bepaalde elementen van zijn vermogen te beschermen, en de eerbiediging van de menselijke waardigheid van de schuldenaar te verzekeren, is artikel 51 niet van toepassing. De rechter beslist over deze aanvraag, bij een bijzonder gemotiveerde beslissing, in voorkomend geval in het vonnis waarbij hij de gerechtelijke aanzuiveringsregeling toestaat. ) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   De terugbetalingstermijn van de kredietovereenkomsten kan worden verlengd. De verlengde terugbetalingstermijn van deze kredietovereenkomsten mag de duurtijd van de aanzuiveringsregeling, zoals vastgesteld door de rechter, vermeerderd met de helft van de resterende looptijd van deze kredietovereenkomsten niet overschrijden.

§ 3. De rechter maakt die maatregelen afhankelijk van de vervulling door de schuldenaar van passende handelingen om de betaling van de schuld te vergemakkelijken of te waarborgen. Hij maakt ze ook afhankelijk van het zich onthouden door de schuldenaar van daden die zijn onvermogen zouden doen toenemen.

§ 4. (Met inachtneming van artikel 1675/3, derde lid, kan de rechter, wanneer hij de regeling opstelt, bij bijzonder gemotiveerde beslissing afwijken van de artikelen 1409 tot 1412, [1 waarbij de inkomsten waarover de verzoeker beschikt echter te allen tijde hoger moeten liggen dan de in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op de maatschappelijke integratie bedoelde bedragen, vermeerderd met de som van de in artikel 1410, § 2, 1°, bedoelde bedragen ]1. ) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

(§ 5. De rechter moet toezien op de prioritaire betaling van de schulden die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen. ) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

(1)<W 2012-03-26/01, art. 5, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>
Art. 1675/13

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. Indien de maatregelen voorzien in artikel 1675/12, § 1, niet volstaan om de in artikel 1675/3, derde lid, genoemde doelstelling te bereiken, kan de rechter, op vraag van de schuldenaar, besluiten tot elke andere gedeeltelijke kwijtschelding van schulden, zelfs van kapitaal onder de volgende voorwaarden :
- alle goederen die voor beslag in aanmerking komen, worden te gelde gemaakt op initiatief van de schuldbemiddelaar (... ). De verdeling heeft plaats met inachtname van de gelijkheid van de schuldeisers onverminderd de wettige redenen van voorrang; <W 2005-12-13/35, art. 13, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>
- na de tegeldemaking van de voor beslag vatbare goederen maakt het saldo, nog verschuldigd door de schuldenaar, het voorwerp uit van een aanzuiveringsregeling met inachtname van de gelijkheid van de schuldeisers, behalve wat de lopende onderhoudsverplichtingen betreft, bedoeld in artikel 1412, eerste lid.

   Onverminderd artikel 1675/15, § 2, kan de kwijtschelding van schulden maar verkregen worden als de schuldenaar de door de rechter opgelegde aanzuiveringsregeling heeft nageleefd, en behoudens terugkeer van de schuldenaar tot beter fortuin vóór het einde van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling.

§ 2. Het vonnis duidt de looptijd van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling aan, die ligt tussen drie en vijf jaar. Artikel 51 is niet van toepassing.

§ 3. De rechter kan geen kwijtschelding verlenen voor volgende schulden :
- de onderhoudsgelden [1 ... ]1;
- de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf;
- de schulden van een gefailleerde die overblijven na het sluiten van het faillissement.

§ 4. In afwijking van de voorgaande paragraaf kan de rechter kwijtschelding verlenen voor de schulden van een gefailleerde die overblijven na een faillissement waarvan de sluiting is uitgesproken met toepassing van de wet van 18 april 1851 op het faillissement, de bankbreuk en de opschorting van betaling (... ). Deze kwijtschelding kan niet worden verleend aan de gefailleerde die veroordeeld werd wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk. <W 2002-04-19/39, art. 5, 040; Inwerkingtreding : 17-06-2002>

§ 5. (Met inachtneming van artikel 1675/3, derde lid, kan de rechter wanneer hij de regeling opstelt, bij bijzonder gemotiveerde beslissing afwijken van de artikelen 1409 tot 1412, zonder dat de inkomsten waarover de verzoeker beschikt minder kunnen bedragen dan de bedragen bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. ) <W 2005-12-13/35, art. 13, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

(§ 6. Wanneer de rechter de regeling opstelt, moet hij toezien op de prioritaire betaling van de schulden, die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen. ) <W 2005-12-13/35, art. 13, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

(1)<W 2014-05-12/07, art. 10, 085; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
Afdeling 4bis. - De totale kwijtschelding van de schulden. <Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 14; Inwerkingtreding : 31-12-2005>
Art. 1675/13bis

<Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 14; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 1. Als blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt, neemt de bemiddelaar deze vaststelling op in het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde procesverbaal, met een met redenen omkleed voorstel dat de toekenning van een totale kwijtschelding van de schulden en de eventuele maatregelen die er naar zijn mening mee gepaard moeten gaan, rechtvaardigt.

§ 2. De rechter kan in dergelijk geval de totale kwijtschelding van de schulden toestaan zonder aanzuiveringsregeling en onverminderd de toepassing van artikel 1675/13, § 1, eerste lid, eerste streepje, 3 en 4.

§ 3. Deze beslissing kan gepaard gaan met begeleidingsmaatregelen, waarvan de duur vijf jaar niet mag overschrijden.

   Artikel 51 is niet van toepassing.

§ 4. De kwijtschelding van de schulden is verworven, behoudens terugkeer tot beter fortuin binnen vijf jaar die volgen op de beslissing.

§ 5. De beslissing kan gedurende vijf jaar herroepen worden onder de in artikel 1675/15 bedoelde voorwaarden.

Afdeling 5. - Bepalingen gemeenschappelijk aan beide procedures. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 1675/13ter

[1 De schuldbemiddelaar staat in voor een tijdige uitbetaling van het leefgeld, op de data die werden overeengekomen met de verzoeker of die werden bepaald in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-03-26/01, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>
Art. 1675/14

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. De schuldbemiddelaar wordt belast met de opvolging en de controle van de in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling bepaalde maatregelen.

   De schuldenaar stelt de schuldbemiddelaar onverwijld in kennis van iedere wijziging van zijn vermogenstoestand die optrad na de indiening van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1675/4.

§ 2. De zaak blijft ingeschreven op de rol (van de arbeidsrechtbank ), ook in geval van beschikking van toelaatbaarheid in hoger beroep, tot het einde of de herroeping van de regeling. <W 2005-12-13/35, art. 15, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   Artikel 730, § 2, a, eerste lid, is niet van toepassing.

   (Bij moeilijkheden die de uitwerking of de uitvoering van de regeling belemmeren of wanneer nieuwe feiten zich voordoen terwijl de regeling opgesteld wordt of die feiten de aanpassing of de herziening van de regeling rechtvaardigen, laat de schuldbemiddelaar, de arbeidsauditeur, de schuldenaar of elke belanghebbende schuldeiser, door een eenvoudige schriftelijke verklaring, die ter griffie neergelegd wordt of aan de griffie verzonden wordt, de zaak opnieuw voor de rechter brengen. ) <W 2005-12-13/35, art. 15, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

   De griffier stelt de schuldenaar en de schuldeisers in kennis van de datum waarop de zaak voor de rechter komt [1 , op de wijze bepaald in artikel 1675/16, § 1 ]1.

§ 3. (De schuldbemiddelaar doet [2 binnen drie dagen ]2 op het bericht van collectieve schuldenregeling de vermeldingen aanbrengen als bedoeld in artikel 1390quater, § 2. ) <W 2000-05-29/36, art. 27, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

(1)<W 2010-04-06/20, art. 7, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 66, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/14 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 7, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 66, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2019-05-05/19, art. 43, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/14bis

[1 § 1. Wanneer tijdens de uitwerking of de uitvoering van de regeling roerende of onroerende goederen te gelde moeten worden gemaakt, hetzij op grond van artikel 1675/7, § 3, hetzij op grond van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, heeft de verkoop, die openbaar of uit de hand gebeurt, plaats overeenkomstig de regels van de gedwongen uitvoering, zonder voorafgaande betekening van een bevelschrift of beslag. In geval van openbare verkoop van onroerende goederen, vindt deze plaats overeenkomstig de artikelen 1580, 1582 en volgende. In geval van verkoop uit de hand, vindt deze plaats overeenkomstig artikel 1580bis of 1580ter.

§ 2. [2 Wanneer onroerende goederen in mede-eigendom toebehoren aan de schuldenaar en aan andere personen, dan kan de arbeidsrechtbank, op verzoek van de schuldenaar of de schuldbemiddelaar handelend in het kader van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling, de verkoop van de onverdeelde onroerende goederen bevelen. De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, de schuldeisers die een bevel of een beslagexploot hebben doen overschrijven, alsook de andere mede-eigenaars dienen ten minste acht dagen voor de zitting bij gerechtsbrief bij de machtigingsprocedure te worden opgeroepen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de schuldenaar in geval van gerechtelijke aanzuiveringsprocedure. In dat geval geschiedt de verkoop op verzoek van de schuldbemiddelaar alleen.

   In geval van akkoord van alle mede-eigenaars aangaande de verkoop van het onverdeeld onroerend goed, kan de arbeidsrechtbank de verkoop machtigen, op gezamenlijk verzoek van de schuldenaar of de schuldbemiddelaar handelend in het kader van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling en de andere mede-eigenaars, nadat de ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers evenals de schuldeisers die een bevel of beslagexploot hebben doen overschrijven, ten minste acht dagen voor de zitting bij gerechtsbrief tot de machtigingsprocedure werden opgeroepen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de schuldenaar in geval van gerechtelijke aanzuiveringsregeling. ]2

§ 3. De beschikking vermeldt steeds de identiteit van de schuldeisers en mede-eigenaars die bij de procedure behoorlijk zijn opgeroepen. ]1

(1)<W 2017-08-11/14, art. 51, 102; Inwerkingtreding : 01-05-2018> (2)<W 2018-04-15/14, art. 20, 103; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. 1675/15

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. De herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid of van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling kan worden uitgesproken door de rechter, aan wie de zaak, door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden, opnieuw wordt voorgelegd, op verzoek van de schuldbemiddelaar of van een belanghebbende schuldeiser wanneer de schuldenaar :
1° hetzij onjuiste stukken heeft afgegeven met de bedoeling aanspraak te maken op de procedure van gezamenlijke schuldenregeling of deze te behouden;
(hetzij zijn verplichtingen niet nakomt, zonder dat zich nieuwe feiten voordoen die de aanpassing of herziening van de regeling rechtvaardigen. ) <W 2005-12-13/35, art. 17, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>
3° hetzij onrechtmatig zijn lasten heeft verhoogd of zijn baten heeft verminderd;
4° hetzij zijn onvermogen heeft bewerkt;
5° hetzij bewust valse verklaringen heeft afgelegd.

   De griffier stelt de schuldenaar en de schuldeisers in kennis van de datum waarop de zaak voor de rechter komt [1 , op de wijze bepaald in artikel 1675/16, § 1 ]1.

[2 § 1/1. Het einde van de minnelijke of de gerechtelijke aanzuiveringsregeling kan worden uitgesproken door de rechter aan wie de zaak op verzoek van de schuldenaar opnieuw wordt voorgelegd, door een eenvoudige schriftelijke verklaring die wordt neergelegd ter griffie of verzonden aan de griffie. ]2

§ 2. Elke schuldeiser kan vanaf het einde van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling die een kwijtschelding van schulden in hoofdsom inhoudt, gedurende een periode van vijf jaar aan de rechter een herroeping van de regeling vragen omwille van een bedrieglijke handeling in zijn nadeel gesteld door de schuldenaar.

[2 § 2/1. In geval van herroeping overeenkomstig § 1, of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd overeenkomstig § 1/1, beslist de rechter gelijktijdig over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening. ]2

§ 3. In geval van herroeping [2 of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd ]2 [2 en onverminderd § 2/1 ]2 herwinnen de schuldeisers individueel het recht hun vordering uit te oefenen op de goederen van de schuldenaar voor de inning van het niet betaalde deel van hun schuldvorderingen.

(1)<W 2010-04-06/20, art. 8, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 82, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/15 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 8, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 82, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2019-05-05/19, art. 44, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/15bis TOEKOMSTIG RECHT
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 45, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/16

[1 § 1. Alle oproepingen in het raam van de procedure van de collectieve schuldenregeling [2 en de in artikel 1675/19, § 3, bedoelde beslissingen ]2 worden door de griffier bij gewone brief ter kennis gebracht.

§ 2. De volgende uitspraken worden door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht :
1° de beschikking van toelaatbaarheid, bedoeld in artikel 1675/6;
2° alle uitspraken die de collectieve schuldenregeling beëindigen of herroepen;
3° de herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid, bedoeld in artikel 1675/15;
4° de uitspraken inzake het derdenverzet tegen de beschikking van toelaatbaarheid, bedoeld in artikel 1675/6.

[2 § 2/1. De in artikel 1675/17, § 4, bedoelde beslissing tot vervanging wordt door de vervangende schuldbemiddelaar bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de schuldeisers en van de schuldenaars van inkomsten. ]2

§ 3. Alle overige uitspraken worden door de griffier bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht. [2 De in artikel 1675/17, § 4, bedoelde beslissing tot vervanging wordt alleen ter kennis gebracht van de vervangen schuldbemiddelaar, van de vervangende schuldbemiddelaar en van de schuldenaar. ]2

§ 4. De uitspraken zijn uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hoger beroep en zonder borgstelling.

   Behalve wat de in artikel 1675/6 bedoelde beschikking van toelaatbaarheid betreft en zonder dat, in deze veronderstelling, artikel 1122, tweede lid, 3°, kan worden ingeroepen, zijn die uitspraken niet vatbaar voor derdenverzet.

   De vonnissen en arresten die bij verstek werden gewezen zijn niet vatbaar voor verzet.

   De kennisgeving van de uitspraken geldt als betekening. ]1

(1)<W 2010-04-06/20, art. 9, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 83, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/16 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 9, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2013-01-14/16, art. 83, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2019-05-05/19, art. 46, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/16bis

<Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 19; Inwerkingtreding : 31-12-2005> Art. 1675/16bis. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 1287 van het Burgerlijk Wetboek en behalve in geval van het organiseren van bedrieglijk onvermogen, kunnen natuurlijke personen die kosteloos een persoonlijke zekerheid hebben gesteld ten behoeve van de verzoeker, volledig of gedeeltelijk van hun verbintenis worden bevrijd indien de rechter vaststelt dat hun verbintenis onevenredig is met hun inkomsten en met hun vermogen.

   § 2. Om de in § 1 bedoelde bevrijding te genieten, legt de natuurlijke persoon die kosteloos een persoonlijke zekerheid ten behoeve van de verzoeker heeft gesteld, ter griffie van het gerecht waarbij het verzoek tot collectieve schuldenregeling is ingediend, een verklaring neer waaruit blijkt dat zijn verbintenis onevenredig is met zijn inkomsten en met zijn vermogen.

   Zodra deze persoon bekend is, wordt hij daartoe door de schuldbemiddelaar, bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, in kennis gesteld van de mogelijkheid de in het eerste lid bedoelde verklaring neer te leggen. Deze kennisgeving bevat de tekst van dit artikel.

§ 3. De in § 2 bedoelde verklaring vermeldt de identiteit van de persoon [2 ... ]2 en zijn woonplaats.

   De persoon voegt bij zijn verklaring :
1° het afschrift van zijn laatste aangifte in de personenbelasting;
2° de lijst van alle activa en passiva die behoren tot zijn vermogen;
3° alle andere stukken aan de hand waarvan de staat van zijn middelen en zijn lasten nauwkeurig kan worden opgemaakt.

   De verklaring wordt bij het dossier van collectieve schuldenregeling gevoegd.

   Ingeval de verklaring of de bijlagen erbij onvolledig zijn, verzoekt de rechter de persoon binnen acht dagen de vereiste nadere gegevens te verstrekken of de nodige stukken neer te leggen.

§ 4. De rechter doet uitspraak over de bevrijding van de persoon die de in § 2 bedoelde verklaring heeft neergelegd wanneer hij de beslissing neemt waarmee hij een minnelijke aanzuiveringsregeling homologeert of een gerechtelijke aanzuiveringsregeling beveelt.

   Hij kan tevens uitspraak doen op een later tijdstip, indien de behandeling van de bevrijding de beoordeling van het verzoek tot collectieve schuldenregeling kan vertragen.

   De rechter hoort in elk geval vooraf de verzoeker, de persoon die de in § 2 bedoelde verklaring heeft neergelegd of de betrokken schuldeisers, die [1 overeenkomstig artikel 1675/16, § 1 ]1 worden opgeroepen.

§ 5. Indien de persoon voor wie de persoon bedoeld in § 1 een persoonlijke zekerheid heeft gesteld, voldoet aan de voorwaarden om een verzoek tot collectieve schuldenregeling in te dienen, doch nalaat zulks te doen, kan tevens om bevrijding worden verzocht bij de rechter die bevoegd is inzake collectieve schuldenregeling.

   Het verzoek is gericht tegen de hoofdschuldenaar en de schuldeiser van de verbintenis die door de in § 1 bedoelde persoon wordt gewaarborgd.

   Bevrijding wordt verleend indien de rechter vaststelt dat de verbintenis van de in § 1 bedoelde persoon onevenredig is met diens inkomsten en met diens vermogen.

   De persoon die om bevrijding verzoekt, legt tot staving van zijn verzoek, op straffe van schorsing, volgende stukken neer :
1° het afschrift van zijn laatste aangifte in de personenbelasting;
2° de lijst van alle activa of passiva die behoren tot zijn vermogen;
3° alle andere stukken aan de hand waarvan de staat van zijn middelen en zijn lasten nauwkeurig kan worden opgemaakt.

   De indiening van het verzoek schorst de middelen van tenuitvoerlegging ten laste van de persoon die een persoonlijke zekerheid heeft gesteld ten voordele van de hoofdschuldenaar, zulks tot over het verzoek een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt genomen.

(1)<W 2010-04-06/20, art. 10, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2018-12-21/09, art. 134, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 1675/16bis TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2010-04-06/20, art. 10, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2018-12-21/09, art. 134, 113; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (3)<W 2019-05-05/19, art. 47, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/16ter TOEKOMSTIG RECHT
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/19, art. 48, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK II. - De schuldbemiddelaar. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 1675/17

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. Als schuldbemiddelaar kunnen slechts worden aangewezen :
- de advocaten, de ministeriële ambtenaren of de gerechtelijke mandatarissen in de uitoefening van hun beroep of ambt;
- de overheidsinstellingen of de particuliere instellingen, die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend. Deze instellingen doen hiervoor een beroep op natuurlijke personen die aan de door de bevoegde overheid bepaalde voorwaarden voldoen.

§ 2. De schuldbemiddelaar moet onafhankelijk en onpartijdig zijn tegenover de betrokken partijen.

   De schuldbemiddelaar kan worden gewraakt indien er wettige redenen zijn om te twijfelen aan zijn onpartijdigheid of zijn onafhankelijkheid. Een partij kan de door haar voorgedragen schuldbemiddelaar alleen wraken om een reden of een feit waarvan ze pas in kennis werd gesteld nadat de schuldbemiddelaar was aangewezen. Geen wraking kan nog worden voorgedragen na het verstrijken van de in artikel 1675/9, § 2, bedoelde termijn voor aangifte van de schuldvordering, tenzij de partij slechts na verloop van deze termijn kennis heeft gekregen van de reden van wraking. De wrakingsprocedure verloopt overeenkomstig de artikelen 970 en 971. (In afwijking van artikel 971, laatste lid, stelt de rechter in het vonnis dat de wraking toestaat ambtshalve een nieuwe schuldbemiddelaar aan. ) <W 2005-12-13/35, art. 20, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

§ 3. De rechter ziet toe op de naleving van de bepalingen inzake de collectieve schuldenregeling. [1 Hij ziet er inzonderheid op toe dat alle posten die onontbeerlijk zijn voor het behoud van de menselijke waardigheid worden ingeschreven in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling en ziet eveneens toe op de aanpassing van het leefgeld aan de gezondheidsindex. ]1 Stelt hij een verzuim vast in hoofde van de schuldbemiddelaar, dan geeft hij hiervan kennis aan de procureur des Konings, die oordeelt welke tuchtrechtelijke gevolgen zulks kan meebrengen of aan de in § 1, tweede streepje, van dit artikel, bedoelde bevoegde overheid.

   [1 Elk jaar, te rekenen van de beschikking van toelaatbaarheid of telkens wanneer de rechter er om verzoekt en bij het verstrijken van de aanzuiveringsregeling, bezorgt de schuldbemiddelaar de rechter een verslag over de stand en de evolutie van de procedure. Het verslag beschrijft de stad van de procedure de verrichtingen van de schuldbemiddelaar, de redenen voor de verlenging van de termijnen, de geactualiseerde sociale en financiële toestand en de toekomstperspectieven van de persoon, de stand van de bemiddelingsrekening en alle inlichtingen die de bemiddelaar dienstig acht. Daarbij wordt ofwel het overzicht van de bewegingen op de bemiddelingsrekening, ofwel het dubbel van de rekeninguittreksels gevoegd. ]1

   De staat van kosten, ereloon of emolumenten bedoeld in artikel 1675/19, wordt opgenomen op het einde van het verslag.

   [1 De schuldbemiddelaar bezorgt een afschrift van het verslag aan de schuldenaar. De schuldeisers kunnen ter plaatse of op de griffie van dat verslag kennisnemen. ]1

§ 4. In geval van verhindering van de schuldbemiddelaar voorziet de rechter ambtshalve in diens vervanging. De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van iedere belanghebbende, te allen tijde en zo dit volstrekt noodzakelijk blijkt, de schuldbemiddelaar vervangen. De schuldbemiddelaar [2 kan vooraf worden ]2 opgeroepen om in raadkamer te worden gehoord.

(1)<W 2012-03-26/01, art. 7, 2°-4°, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (2)<W 2013-01-14/16, art. 84, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1675/17 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<W 2012-03-26/01, art. 7, 2°-4°, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (2)<W 2013-01-14/16, art. 84, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<W 2019-05-05/19, art. 49, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/18

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> Onverminderd de verplichtingen die hem door de wet worden opgelegd en behalve wanneer hij wordt opgeroepen om in rechte te getuigen, mag de schuldbemiddelaar geen feiten bekend maken waarvan hij kennis had uit hoofde van zijn functie. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem van toepassing.

Art. 1675/19

<W 2006-12-27/32, art. 34, 059; Inwerkingtreding : 28-12-2006> § 1er. De regels en barema's tot vaststelling van het ereloon, de emolumenten en de kosten van de schuldbemiddelaar worden door de Koning bepaald. De Koning oefent deze bevoegdheden uit op de gezamenlijke voordracht van de ministers tot wier bevoegdheid Justitie en Economische Zaken behoren.

§ 2. De staat van ereloon, emolumenten en kosten van de schuldbemiddelaar komt ten laste van de schuldenaar en wordt bij voorrang betaald.

   Onverminderd artikel 1675/9, § 4, houdt de schuldbemiddelaar tijdens de opmaak van de regeling van de baten van het vermogen van de schuldenaar een reserve af voor de betaling van ereloon, emolumenten en kosten.

   In geval van totale kwijtschelding van schulden legt de rechter de totale of gedeeltelijke onbetaalde honoraria van de schuldbemiddelaar ten laste van [2 de FOD Economie ]2 bedoeld in artikel 20 van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen.

   Indien de regeling voorziet in een kwijtschelding van schulden in kapitaal en enkel mits wordt gerechtvaardigd dat de verzoeker in de onmogelijkheid verkeert de honoraria binnen een redelijke termijn te betalen, kan de rechter de totale of gedeeltelijke onbetaalde honoraria van de schuldbemiddelaar ten laste leggen van [2 de FOD Economie ]2.

   De schuldbemiddelaar duidt in zijn verzoek de redenen aan waarom de aangelegde reserve onvoldoende is en waarom de beschikbare middelen van de schuldenaar ontoereikend zijn om het ereloon te betalen.

   De rechter geeft de redenen aan die de interventie van [2 de FOD Economie ]2 rechtvaardigen. [1 Het bedrag van de honoraria en de kosten van de schuldbemiddelaar mag per dossier niet hoger liggen dan 1.200 euro, tenzij de rechter er anders over beslist middels een bijzondere gemotiveerde beslissing. ]1

   In het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling, bedoeld in artikel 1675/10, § 2, en in de gerechtelijke aanzuiveringsregeling wordt aangegeven hoe de vervallen en te vervallen honoraria worden betaald door de schuldenaar.

§ 3. Tenzij deze maatregelen getroffen werden door de beschikking bedoeld in artikel 1675/10, § 5, in artikel 1675/12 of in artikel 1675/13, geeft de rechter, op verzoek van de schuldbemiddelaar, een bevel tot tenuitvoerlegging voor het voorschot dat hij bepaalt of ten belope van het bedrag van de erelonen, emolumenten en kosten dat hij vaststelt. Zo nodig hoort hij voorafgaandelijk in raadkamer de opmerkingen van de schuldenaar, van de schuldeisers en van de schuldbemiddelaar. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Bij elk verzoek van de schuldbemiddelaar wordt een gedetailleerd overzicht van de te vergoeden prestaties en van de gedragen of te dragen kosten gevoegd.

(1)<W 2010-12-29/01, art. 18, 071; Inwerkingtreding : 10-01-2011> (2)<W 2015-12-26/03, art. 59, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK III. [1 Het centraal register collectieve schuldenregelingen ]1
Art. 1675/20

[1 Het centraal register collectieve schuldenregelingen, hierna "register" genoemd, is de geïnformatiseerde gegevensbank voor het beheer, de opvolging en de behandeling van de procedures van collectieve schuldenregeling.

   Het register verzamelt alle stukken en gegevens betreffende een procedure van collectieve schuldenregeling, overeenkomstig de artikelen 1675/2 tot 1675/19.

   Het register geldt als authentieke bron voor alle akten en gegevens die erin zijn opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 84, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1675/21

[1 § 1. De Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, bedoeld in artikel 488, eerste en tweede lid, hierna "de beheerder" genoemd, staan gezamenlijk in voor de inrichting en het beheer van het register.

§ 2. De beheerder wordt met betrekking tot het in artikel 1675/20 bedoelde bestand beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

§ 3. De beheerder stelt een aangestelde voor de gegevensbescherming aan.

   Deze is meer bepaald belast met :
1° het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;
2° het informeren en adviseren van de beheerder die de persoonsgegevens behandelt over zijn verplichtingen krachtens deze wet en het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de persoonlijke levenssfeer.
3° het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
4° het functioneren als contactpunt voor de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
5° de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

   Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de aangestelde voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk en brengt rechtstreeks verslag uit aan de beheerder.

   De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels volgens dewelke de aangestelde voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 85, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1675/22

[1 § 1. De magistraten van de rechterlijke orde bedoeld in artikel 58bis, de griffiers en de schuldbemiddelaars, in het kader van de vervulling van hun wettelijke opdrachten, alsook de schuldenaar, de schuldeisers en de beheerder hebben toegang tot de voor hen relevante in artikel 1675/20, tweede lid, bedoelde gegevens, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

   De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, andere categorieën van personen de toestemming geven om die gegevens te raadplegen onder de voorwaarden die Hij bepaalt.

   [2 De Koning bepaalt, na advies van de Gegevens-beschermingsautoriteit, de nadere regels voor de toegang tot het register voor de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie die belast zijn met de betaling van de staten van erelonen, kosten en emolumenten van de schuldbemiddelaar. ]2

§ 2. Het is de beheerder verboden om de in artikel 1675/20, tweede lid, bedoelde gegevens te verstrekken aan andere dan de in paragraaf 1 bedoelde personen.

   Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in artikel 1675/20, tweede lid, bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.

   Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 86, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (2)<W 2018-05-25/02, art. 57, 104; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1675/22 TOEKOMSTIG RECHT
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 86, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (2)<W 2018-05-25/02, art. 57, 104; Inwerkingtreding : 09-06-2018> (3)<W 2019-05-05/19, art. 50, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1675/23

[1 De beheerder stelt, op de door de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bepaalde wijze, de schuldenaar in kennis van :
1° de in artikel 1675/20, tweede lid, bedoelde gegevens die hem betreffen;
2° de categorieën van personen die toegang hebben tot de in de bepaling onder 1 bedoelde gegevens;
3° de bewaartermijn van de in de bepaling onder 1 bedoelde gegevens;
4° de in artikel 1675/21, § 2, bedoelde verantwoordelijke voor de verwerking;
5° de wijze waarop hij inzage kan verkrijgen van de in de bepaling onder 1 bedoelde gegevens. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 87, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1675/24

[1 De gegevens bedoeld in artikel 1675/20, tweede lid, worden bewaard gedurende de vijf jaren die volgen op het einde van de slotverrichtingen van de procedure van collectieve schuldenregeling.

   Na afloop van deze termijn worden de gegevens naar het Rijksarchief overgebracht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 88, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1675/25

[1 De beheerder staat in voor de controle op de werking en het gebruik van het register. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 89, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1675/26

[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de gegevens van en de nadere regels voor de inrichting en werking van het register. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 90, 096; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1675/27

1675/27. [1 De oprichtings- en beheerskosten van het register worden gefinancierd door de Federale Overheidsdienst Justitie. De Koning bepaalt het bedrag van de oprichtingskosten en de beheerskosten.

   De beheerder van het register brengt elk jaar voor einde juni verslag uit aan de ministers bevoegd voor Justitie en voor Economie met betrekking tot de inkomsten en uitgaven van het register. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-05-25/02, art. 58, 104; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Deel VI : ARBITRAGE.
Hoofdstuk I. [1 Algemene bepalingen ]1
Art. 1676

[1 § 1. Ieder geschil van vermogensrechtelijke aard kan het voorwerp van een arbitrage uitmaken. Niet-vermogensrechtelijke geschillen die vatbaar zijn voor dading, kunnen eveneens het voorwerp van een arbitrage uitmaken.

§ 2. Ieder die bekwaam of bevoegd is om een dading aan te gaan, kan een arbitrageovereenkomst sluiten.

§ 3. Onverminderd de bijzondere wetten, kunnen publiekrechtelijke rechtspersonen slechts een [2 arbitrageovereenkomst ]2 sluiten indien de overeenkomst de beslechting van geschillen over een overeenkomst tot doel heeft. De arbitrageovereenkomst valt voor haar totstandkoming onder dezelfde voorwaarden van gelding als voor de overeenkomst die het voorwerp van de arbitrage vormt. Daarenboven mogen de publiekrechtelijke rechtspersonen in alle aangelegenheden bepaald bij wet of bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit arbitrageovereenkomsten sluiten. Het besluit mag eveneens de voorwaarden en de regels die moeten in acht genomen worden voor het sluiten van de overeenkomst, bepalen.

§ 4. De voorgaande bepalingen gelden, behoudens waar de wet anders voorziet.

§ 5. Onder voorbehoud van de bij wet bepaalde uitzonderingen is van rechtswege nietig iedere arbitrage-overeenkomst gesloten voor het ontstaan van een geschil, waarvan de arbeidsrechtbank kennis moet nemen krachtens de artikelen 578 tot 583.

§ 6. [2 ... ]2.

   Zolang de plaats van arbitrage nog niet is bepaald, zijn de Belgische rechters bevoegd om de in de artikelen 1682 en 1683 beoogde maatregelen te nemen.

§ 7. [2 Het zesde deel van dit Wetboek is van toepassing, en de Belgische rechters zijn bevoegd wanneer de plaats van de arbitrage in de zin van artikel 1701, § 1, in België ligt, of wanneer de partijen dit zijn overeengekomen. ]2.

§ 8. In afwijking van § 7 gelden de bepalingen van de artikelen 1682, 1683, 1696 tot 1698, 1708 en 1719 tot 1722 ongeacht de plaats van de arbitrage en niettegenstaande elke andersluidende overeengekomen bepaling. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 91, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1677

[1 § 1. In dit deel van het Wetboek,
1° betekent het woord " scheidsgerecht " een enkele arbiter of meerdere arbiters;
2° betekent het woord " mededeling " het overzenden van een schriftelijk stuk zowel onder partijen als tussen partijen en arbiters, als tussen partijen en derden die de arbitrage organiseren, met een communicatiemiddel of mits een manier van verzenden die een bewijs van verzending opleveren.

§ 2. Wanneer een bepaling van dit deel, met uitzondering van artikel 1710, aan de partijen toelaat over een bepaalde erin beoogde aangelegenheid te beslissen, omvat deze vrijheid het recht van de partijen om een derde toe te laten over deze aangelegenheid te beslissen. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1678

[1 § 1. Tenzij de partijen anders overeenkomen, wordt de mededeling afgegeven of toegezonden aan de geadresseerde in persoon, of aan zijn woonplaats, of aan zijn verblijfplaats, of op zijn elektronisch adres, ofwel, wanneer het een rechtspersoon betreft, aan zijn statutaire zetel, of aan zijn voornaamste vestiging, of op zijn elektronisch adres.

   Indien na redelijk onderzoek geen enkele van deze plaatsen kon worden gevonden, gebeurt de mededeling geldig door het afgeven of toezenden ervan aan de laatst gekende woonplaats of de laatst gekende verblijfplaats, ofwel, wanneer het een rechtspersoon betreft, aan de laatst gekende statutaire zetel, of de laatst gekende voornaamste vestiging, of het laatst gekende elektronische adres.

§ 2. Tenzij de partijen anders overeenkomen, worden de termijnen die ten aanzien van de geadresseerde be-ginnen te lopen vanaf de mededeling, berekend :
a) wanneer de mededeling is gebeurd door afgifte tegen gedagtekend ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die erop volgt;
b) wanneer de mededeling is gebeurd via elektronische post of via enig ander communicatiemiddel dat een bewijs van verzending oplevert, vanaf de eerste dag die volgt op de datum vermeld op het ontvangstbewijs;
c) wanneer de mededeling is gebeurd bij aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief aangeboden werd aan de geadresseerde in persoon, aan zijn woonplaats of verblijfplaats, hetzij aan zijn statutaire zetel of op zijn voornaamste vestiging, of, in voorkomend geval, op de laatst gekende woonplaats, of op de laatst gekende verblijfplaats, hetzij op de laatst gekende statutaire zetel of de laatst gekende voornaamste vestiging;
d) wanneer de mededeling is gebeurd per aangetekende brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.

§ 3. [2 ... ]2.

§ 4. Dit artikel is niet van toepassing op mededelingen gedaan in het kader van een gerechtelijke procedure. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 92, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1679

[1 Een partij die een onregelmatigheid kende en ze niet zonder gerechtvaardigde grond ten gepaste tijde inroept voor het scheidsgerecht, wordt geacht ervan afstand te doen om zich daarop te beroepen. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1680

[1 § 1. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend zoals in kort geding stelt de arbiter aan, op eenzijdig verzoekschrift van de meest gerede partij, overeenkomstig artikel 1685, §§ 3 en 4.

   De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend zoals in kort geding na dagvaarding, beslist tot vervanging van de arbiter, overeenkomstig artikel 1689, § 2.

   Tegen de beslissingen tot aanstelling of tot vervanging van de arbiter kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

   Evenwel kan tegen deze beslissing hoger beroep worden ingesteld wanneer de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg besliste om geen aanstelling te doen.

§ 2. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend zoals in kort geding beslist, na dagvaarding, over het ontslag van een arbiter overeenkomstig artikel 1685, § 7, over de wraking van een arbiter overeenkomstig artikel 1687, § 2, en over het in gebreke blijven of de onbekwaamheid van de arbiter in het geval voorzien in artikel 1688, § 2. Tegen zijn beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

§ 3. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend zoals in kort geding kan onder de voorwaarden voorzien in artikel 1713, § 2, aan de arbiter een termijn stellen voor het doen van zijn uitspraak. Tegen zijn beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

§ 4. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend zoals in kort geding neemt alle maatregelen die nodig zijn voor de bewijsverkrijging in overeenstemming met artikel [2 artikel 1708 ]2. Tegen zijn beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

§ 5. [2 Tenzij in de gevallen bedoeld in de paragrafen 1 tot 4, en in de artikelen 1683 en 1698, is de rechtbank van eerste aanleg bevoegd om te beslissen over de vorderingen bedoeld in het zesde deel van dit Wetboek. Zij beslist in eerste en laatste aanleg. ]2

§ 6. [2 Onder voorbehoud van de artikelen 1696, § 1, en 1720, § 2, vallen de in het zesde deel van dit Wetboek bedoelde vorderingen onder de territoriale bevoegdheid van de rechter wiens zetel die is van het hof van beroep met in zijn rechtsgebied de plaats waar de arbitrage is bepaald.

   Wanneer die plaats niet bepaald is, of niet in België is gelegen, is de rechter territoriaal bevoegd wiens zetel die is van het hof van beroep met in zijn rechtsgebied de rechtbank die bevoegd zou zijn geweest kennis te nemen van het geschil, indien het niet aan arbitrage was onderworpen. ]2 ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 93, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Hoofdstuk II. [1 Arbitrage-overeenkomst ]1
Art. 1681

[1 Een arbitrageovereenkomst is een overeenkomst waarin de partijen alle geschillen of sommige geschillen die tussen hen gerezen zijn of zouden kunnen rijzen met betrekking tot een bepaalde, al dan niet contractuele, rechtsverhouding aan arbitrage voorleggen. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1682

[1 § 1. De rechter bij wie een geding aanhangig is gemaakt waarop een arbitrageovereenkomst betrekking heeft, verklaart zich, op verzoek van een partij, zonder rechtsmacht, tenzij de overeenkomst ten aanzien van dat geschil niet geldig is of geëindigd is. Op straffe van niet-ontvankelijkheid, moet de exceptie voor elke andere exceptie of verweer worden voorgedragen.

§ 2. Wanneer bij de rechter een in § 1 bedoelde vordering aanhangig is gemaakt, kan de arbitrageprocedure toch worden opgestart of voortgezet en kan een arbitrale uitspraak worden gedaan. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1683

[1 Het instellen van een gerechtelijke vordering voor of tijdens een arbitrageprocedure, om voorlopige of bewarende maatregelen te bekomen en het toekennen van dergelijke maatregelen, vormen geen inbreuk op of geen afstand van de arbitrageovereenkomst. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Hoofdstuk III. [1 Samenstelling van het scheidsgerecht ]1
Art. 1684

[1 § 1 De partijen kunnen het aantal arbiters, voor zover dit oneven is, overeenkomen. Een enkele arbiter is toegelaten.

§ 2. Ingeval de partijen in een even aantal arbiters hebben voorzien, wordt een bijkomende arbiter aangesteld.

§ 3. Bij afwezigheid van overeenkomst tussen partijen over het aantal arbiters, bestaat het scheidsgerecht uit drie arbiters. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1685

[1 § 1. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan niemand omwille van zijn nationaliteit verhinderd worden zijn opdracht als arbiter te vervullen.

§ 2. Onverminderd §§ 3 en 4, evenals de algemene vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de arbiter of van de arbiters, kunnen de partijen de procedure voor de aanstelling van de arbiter of van de arbiters overeenkomen.

§ 3. Bij afwezigheid van dergelijke overeenkomst;
a) in geval van een arbitrage door drie arbiters, stelt iedere partij een arbiter aan en kiezen de twee aangestelde arbiters de derde arbiter; indien een partij geen arbiter aanstelt binnen een periode van een maand te rekenen vanaf de ontvangst van een vordering daartoe vanwege de andere partij, of indien de twee arbiters het niet eens raken over de keuze van de derde arbiter binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de aanstelling van de tweede arbiter, wordt, op verzoek van de meest gerede partij, overgegaan tot de aanstelling van de arbiter of arbiters door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die beslist overeenkomstig artikel 1680, § 1;
b) in geval van een arbitrage door een enkele arbiter, wanneer de partijen het niet eens raken over de keuze van de arbiter, wordt deze, op verzoek van de meest gerede partij, aangesteld door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die beslist overeenkomstig artikel 1680, § 1;
c) in geval van een arbitrage met meer dan drie arbiters, wanneer de partijen het niet eens raken over de samenstelling van het scheidsgerecht, wordt dit, op verzoek van de meest gerede partij, aangesteld door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die beslist overeenkomstig artikel 1680, § 1.

§ 4. Wanneer tijdens een door de partijen overeengekomen aanstellingsprocedure,
a) een partij niet handelt volgens de voornoemde procedure; of
b) de partijen, of twee arbiters, niet tot een akkoord komen volgens de voormelde procedure; of een derde, daarbij inbegrepen een instelling, een opdracht niet vervult die hem in de voornoemde procedure werd opgedragen, kan iedere partij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die beslist overeenkomstig artikel 1680, § 1, verzoeken om de gevorderde maatregel te nemen, tenzij de overeenkomst betreffende de procedure van aanstelling daarvoor in andere middelen voorziet.

§ 5. Wanneer de voorzitter van de rechtbank een arbiter aanstelt, houdt hij rekening met alle hoedanigheden vereist door de overeenkomst van de partijen en met alle overwegingen die van aard zijn om de aanstelling van een onafhankelijke en onpartijdige arbiter te verzekeren.

§ 6. De aanstelling van een arbiter kan niet meer worden ingetrokken, nadat de kennisgeving daarvan plaatsvond.

§ 7. De arbiter die zijn opdracht heeft aanvaard kan zich slechts terugtrekken met het akkoord van de partijen of middels een beslissing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1680, § 2. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1686

[1 § 1. Wanneer een persoon wordt aangezocht met het oog op zijn mogelijke aanstelling tot arbiter, deelt hij alle omstandigheden mee die van aard zijn om gerechtvaardigde twijfels te doen rijzen over zijn onafhankelijkheid of zijn onpartijdigheid. Vanaf de datum van zijn aanstelling en gedurende de hele arbitrageprocedure licht de arbiter de partijen onverwijld in over alle nieuwe omstandigheden van dien aard.

§ 2. Een arbiter kan slechts gewraakt worden, wanneer er omstandigheden zijn die van aard zijn gerechtvaardigde twijfels te doen rijzen over zijn onafhankelijkheid of zijn onpartijdigheid, of indien deze niet de door de partijen overeengekomen kwalificaties bezit. Een partij kan de arbiter die zij aangesteld heeft of aan wiens aanstelling zij heeft deelgenomen, slechts wraken om een reden die haar na deze aanstelling bekend is. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1687

[1 § 1. De partijen kunnen de procedure tot wraking van een arbiter overeenkomen.

§ 2. Bij afwezigheid van dergelijke overeenkomst :
a) geeft de partij die een arbiter wil wraken schriftelijk van de gronden van de wraking kennis aan de betrokken arbiter en, desgevallend, aan de andere arbiters van het scheidsgerecht, en aan de tegenpartij. Op straffe van niet-ontvankelijkheid, gebeurt deze mededeling binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum waarop de wrakende partij op de hoogte was van de samenstelling van het scheidsgerecht of vanaf de datum waarop zij op de hoogte was over de in artikel 1686, § 2, bedoelde omstandigheden.
b) Indien de gewraakte arbiter zich niet terugtrekt binnen tien dagen nadat hem mededeling is gedaan van de wraking, of indien de andere partij de wraking niet aanvaardt, dagvaardt de wrakende partij, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen de tien dagen de arbiter en de andere partijen voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die beslist overeenkomstig artikel 1680, § 2. In afwachting van de beslissing van de voorzitter, kan het scheidsgerecht, inbegrepen de gewraakte arbiter, de arbitrageprocedure voortzetten en een arbitrale uitspraak doen. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1688

[1 § 1. Tenzij de partijen anders overeenkomen, indien het voor een arbiter onmogelijk is om zijn opdracht in rechte of in feite te vervullen of indien hij zich om een andere reden niet van zijn opdracht kwijt binnen een redelijke termijn, eindigt zijn opdracht wanneer hij zich terugtrekt binnen de in artikel 1685, § 7, bepaalde voorwaarden of wanneer de partijen overeenkomen om de opdracht te beëindigen.

§ 2. Indien er onenigheid blijft bestaan over een van deze gronden, dagvaardt de meeste gerede partij de andere partijen en de in § 1 bedoelde arbiter voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die beslist overeenkomstig artikel 1680, § 2.

§ 3. Het feit dat een arbiter zich terugtrekt of dat een partij aanvaardt dat de opdracht beëindigd wordt krachtens dit artikel of artikel 1687, houdt geen erkenning in van de in artikel 1687 of in dit artikel vermelde gronden. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1689

[1 § 1. In de gevallen waar een einde wordt gesteld aan de opdracht van de arbiter vooraleer de arbitrale einduitspraak is gedaan, wordt een vervangende arbiter aangesteld. Deze aanstelling gebeurt, volgens de regels die van toepassing waren voor de aanstelling van de arbiter die vervangen werd, tenzij de partijen anders overeenkomen.

§ 2. Indien de arbiter niet wordt vervangen volgens § 1, kan iedere partij zich wenden tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die beslist overeenkomstig artikel 1680, § 1.

§ 3. Eens de vervangende arbiter is aangesteld, beslissen de arbiters, na de partijen te hebben gehoord, of de procedure geheel of gedeeltelijk moet worden overgedaan zonder dat zij kunnen terugkomen op de definitieve gedeeltelijke uitspraak of uitspraken die zouden zijn gedaan. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Hoofdstuk IV. [1 Bevoegdheid van het scheidsgerecht ]1
Art. 1690

[1 § 1. Het scheidsgerecht kan beslissen over zijn eigen rechtsmacht, en mede over iedere exceptie met betrekking tot het bestaan of de geldigheid van de arbitrageovereenkomst. Daartoe wordt een arbitrage-overeenkomst, als die onderdeel van een contract is, beschouwd als een overeenkomst die los staat van de andere contractuele bepalingen. De vaststelling door het scheidsgerecht dat het contract nietig is, brengt niet van rechtswege de nietigheid van de arbitrageovereenkomst met zich.

§ 2. De exceptie van gebrek aan rechtsmacht van het scheidsgerecht, moet worden opgeworpen uiterlijk in de eerste conclusie van de partij die ze inroept, binnen de termijn en volgens de nadere regels die overeenkomstig artikel 1704 vastgesteld zijn.

   Het feit dat een partij een arbiter heeft aangewezen of aan diens aanwijzing heeft meegewerkt, ontneemt haar niet het recht om deze exceptie op te werpen.

   De exceptie die stelt dat een geschilpunt buiten de rechtsmacht van het scheidsgerecht valt, moet worden opgeworpen van zodra dit geschilpunt in de procedure ter sprake komt.

   In beide gevallen, kan het scheidsgerecht een laattijdig opgeworpen exceptie aanvaarden, indien het vindt dat de vertraging gerechtvaardigd is.

§ 3. Het scheidsgerecht kan over de in § 2 vermelde excepties beslissen, door er op voorhand of in zijn uitspraak ten gronde over te beslissen.

§ 4. Tegen de beslissing waarbij het scheidsgerecht verklaarde rechtsmacht te hebben, kan slechts tegelijk met de uitspraak ten gronde en langs dezelfde weg een vordering tot vernietging worden ingesteld.

   De rechtbank van eerste aanleg kan eveneens, op verzoek van een van de partijen, uitspraak doen over de gegrondheid van de beslissing waarbij het scheidsgerecht zich zonder rechtsmacht heeft verklaard. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1691

[1 Onverminderd de bevoegdheden die krachtens artikel 1683 toegekend zijn aan de hoven en de rechtbanken, en tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan het scheidsgerecht op verzoek van een partij de voorlopige of bewarende maatregelen bevelen die het nodig acht.

   Het scheidsgerecht kan evenwel geen bewarend beslag toestaan. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1692

[1 Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een partij, een voorlopige of bewarende maatregel wijzigen, opschorten of intrekken. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1693

[1 Het scheidsgerecht kan aan de partij die een voorlopige of bewarende maatregel vordert, een passende waarborg opleggen. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1694

[1 Het scheidsgerecht kan beslissen dat een partij onverwijld iedere belangrijke wijziging meedeelt van de omstandigheden op basis waarvan de voorlopige of bewarende maatregel werd gevorderd of toegekend. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1695

[1 De partij die overgaat tot de tenuitvoerlegging van een voorlopige of bewarende maatregel, is aansprakelijk voor alle kosten en alle schade door die maatregel aan een andere partij veroorzaakt, wanneer het scheidsgerecht later beslist dat de voorlopige of bewarende maatregel in dit geval niet had moeten bevolen worden. Het scheidsgerecht kan te allen tijde tijdens de procedure een vergoeding voor deze kosten en schade toekennen. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1696

[1 § 1. Een door een scheidsgerecht genomen voorlopige of bewarende maatregel heeft bindende kracht, en, tenzij het scheidsgerecht daarover andere aanwijzingen geeft, wordt zij uitvoerbaar verklaard door de rechtbank van eerste aanleg, ongeacht het land waarin zij werd uitgesproken, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 1697.

[2 § 1/1. De vordering wordt ingesteld en behandeld op eenzijdig verzoekschrift. De rechtbank van eerste aanleg beslist in eerste en laatste aanleg overeenkomstig artikel 1680, § 5.

§ 1/2. Wanneer de voorlopige of bewarende maatregel in het buitenland werd genomen, is de territoriaal bevoegde rechtbank de rechtbank van eerste aanleg van de zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de persoon tegen wie de uitvoerbaarverklaring wordt gevorderd zijn woonplaats of, bij afwezigheid daarvan, zijn gewone verblijfplaats, of, in voorkomend geval, zijn maatschappelijke zetel, of, bij afwezigheid daarvan, zijn vestiging of filiaal heeft. Indien die persoon in België geen woonplaats of gewone verblijfplaats, noch een maatschappelijke zetel, vestiging of filiaal heeft, wordt de vordering gebracht voor de rechtbank van eerste aanleg van de zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het arrondissement ligt waar de voorlopige of bewarende maatregel moet worden uitgevoerd. ]2

§ 2. De partij die de erkenning of de uitvoerbaarverklaring van een voorlopige of bewarende maatregel vordert of heeft bekomen, informeert [2 ... ]2 van het scheidsgerecht daarvan onverwijld evenals over een intrekking, opschorting of wijziging van die maatregel.

§ 3. De rechtbank van eerste aanleg bij wie de erkenning of de uitvoerbaarverklaring van een voorlopige of bewarende maatregel wordt gevorderd, kan de verzoeker opleggen om een passende waarborg te stellen, wanneer het scheidsgerecht zich nog niet heeft uitgesproken over de waarborg of, wanneer een dergelijke beslissing nodig is, om de rechten van de verweerder en van derden te beschermen. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 95, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1696bis

<Opgeheven bij W 2013-06-24/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 1697

[1 § 1. De erkenning of uitvoerbaarverklaring van een voorlopige of bewarende maatregel kan slechts geweigerd worden :
a) op vordering van de partij tegen wie deze maatregel is ingeroepen :
i) indien deze weigering gerechtvaardigd is op grond van artikel 1721, § 1, a), i., ii., iii., iv. of v.; of
ii) indien de beslissing van het scheidsgerecht inzake het stellen van een waarborg niet werd nageleefd; of
iii) indien de voorlopige of bewarende maatregel werd ingetrokken of opgeschort door het scheidsgerecht of wanneer ze werd vernietigd of opgeschort door een daartoe gemachtigde rechtbank van het land waarin de arbitrage plaatsvindt of volgens het recht waaronder die maatregel werd toegekend;
of
b) indien de rechtbank van eerste aanleg vaststelt dat een van de in artikel 1721, § 1, b), bedoelde gronden van toepassing is op de erkenning en de uitvoerbaarverklaring van de voorlopige of bewarende maatregel.

§ 2. De uitwerking van de beslissingen genomen door de rechtbank van eerste aanleg op basis van een van de in § 1 bedoelde gronden is beperkt tot de vordering tot erkenning en uitvoerbaarverklaring van de voorlopige of bewarende maatregel. De rechtbank van eerste aanleg bij wie de erkenning of de uitvoerbaarverklaring wordt gevorderd, onderzoekt de voorlopige of bewarende maatregel niet ten gronde wanneer zij haar beslissing neemt. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1698

[1 Om een voorlopige of bewarende maatregel te bevelen in verband met een arbitrageprocedure, ongeacht of deze al dan niet plaatsvindt op het Belgisch grondgebied, beschikt de kortgedingrechter over dezelfde rechtsmacht als met betrekking tot een gerechtelijke procedure. Hij oefent die rechtsmacht uit overeenkomstig zijn eigen procedures en houdt rekening met de bijzondere aard van een arbitrage. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Hoofdstuk V. [1 Arbitrale gedingvoering ]1
Art. 1699

[1 Niettegenstaande elke andersluidende overeenkomst moeten de partijen op voet van gelijkheid behandeld worden en moet elke partij alle mogelijkheden hebben om haar rechten, middelen en argumenten te doen gelden met inachtneming van het beginsel van de tegenspraak. Het scheidsgerecht waakt over de naleving van deze verplichting alsook over het in acht nemen van de loyaliteit van de debatten. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1700

[1 § 1. De partijen kunnen de door het scheidsgerecht te volgen procedure overeenkomen.

§ 2. Bij afwezigheid van dergelijke overeenkomst, kan het scheidsgerecht, onder voorbehoud van de bepalingen van het zesde deel van dit Wetboek, de procedureregels bepalen die van toepassing zijn op de arbitrage, die het gepast acht.

§ 3. Tenzij de partijen anders overeengekomen zijn, oordeelt het scheidsgerecht vrij over de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen en hun bewijskracht.

§ 4. Het scheidsgerecht stelt de nodige onderzoeksmaatregelen, tenzij de partijen toelaten dat het daartoe een van zijn leden opdracht geeft.

   Het kan ieder persoon verhoren. Dit verhoor vindt plaats zonder eedaflegging.

   Indien een partij een bewijsmiddel in haar bezit heeft, kan het scheidsgerecht haar opleggen om dit voor te leggen op de wijze die het bepaalt en indien nodig op straffe van een dwangsom.

§ 5. Met uitzondering van vorderingen betreffende authentieke akten, heeft het scheidsgerecht de bevoegdheid om te beslissen over vorderingen tot schriftonderzoek en om te oordelen over de beweerde valsheid van documenten.

   Voor vorderingen betreffende authentieke akten geeft het scheidsgerecht aan de partijen de gelegenheid om zich binnen een bepaalde termijn tot de rechtbank van eerste aanleg te wenden.

   In het in het tweede lid bedoelde geval, worden de termijnen van de arbitrage geschorst tot aan de dag waarop de meest gerede partij de in kracht van gewijsde gegane beslissing in het tussengeschil aan het scheidsgerecht meedeelde. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1701

[1 § 1. De partijen kunnen de plaats van de arbitrage bepalen. Bij afwezigheid van overeenkomst, bepaalt het scheidsgerecht de plaats, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, met inbegrip van wat past voor de partijen.

   Werd de plaats van arbitrage noch door de partijen noch door de arbiters bepaald, dan is de plaats van de uitspraak de plaats van arbitrage.

§ 2. Onverminderd de bepalingen van § 1 en tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan het scheidsgerecht zijn zittingen en bijeenkomsten houden op iedere plaats die het geschikt acht, na de partijen daarover geraadpleegd te hebben. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1702

[1 Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, vangt de arbitrageprocedure aan op de datum waarop [2 de mededeling van het verzoek tot arbitrage werd gedaan overeenkomstig artikel 1678, § 1 ]2. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 96, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1702bis

<Opgeheven bij W 2013-06-24/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 1703

[1 § 1. De partijen kunnen de taal of talen overeenkomen die in de arbitrageprocedure gebruikt worden. Bij afwezigheid van dergelijke overeenkomst, beslist het scheidsgerecht over de in de procedure te gebruiken taal of talen. Behoudens andere overeenkomst of beslissing, slaat deze overeenkomst of deze beslissing op elke mededeling van partijen, op ieder mondeling debat en op iedere uitspraak, beslissing of andere mededeling van het scheidsgerecht.

§ 2. Het scheidsgerecht kan opleggen dat bij ieder stuk een vertaling wordt gevoegd in de taal of talen die de partijen zijn overeengekomen of die het scheidsgerecht heeft vastgesteld. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 35, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1704

[1 § 1. Binnen de termijn en op de wijze overeengekomen door de partijen of vastgesteld door het scheidsgerecht, zetten de partijen hun gezamenlijke middelen en argumenten uiteen tot staving van hun vordering of verweer, alsook de feiten waarop die vordering of dat verweer steunt.

   De partijen kunnen overeenkomen of het scheidsgerecht kan beslissen dat aanvullende conclusies worden uitgewisseld onder partijen alsook de nadere regels daarvoor.

   De partijen voegen bij hun conclusies alle stukken die zij in de discussie willen brengen.

§ 2. Tenzij de partijen anders overeenkomen, kan iedere partij haar vordering of verweer wijzigen of aanvullen tijdens de arbitrageprocedure, tenzij het scheidsgerecht vindt dat het zo een aanpassing niet moet toestaan, met name wegens de vertraging waarmee ze geformuleerd wordt. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1705

[1 § 1. Tenzij de partijen [2 ... ]2 zijn overeengekomen dat er geen mondelinge behandeling komt, organiseert het scheidsgerecht een mondelinge behandeling in een geschikt stadium van de arbitrale gedingvoering, wanneer een partij dit vordert.

§ 2. De voorzitter van het scheidsgerecht bepaalt de gang van zaken ter zitting en leidt de debatten. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 97, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1706

[1 Tenzij de partijen anders overeenkomen en niemand gerechtvaardigde verhindering inroept,
a) beëindigt het scheidsgerecht, wanneer de eiser zijn vordering niet uiteenzet overeenkomstig artikel 1704, § 1, de arbitrageprocedure onverminderd de behandeling van de vorderingen van een andere partij;
b) zet het scheidsgerecht, wanneer de verweerder zijn vordering niet uiteenzet overeenkomstig artikel 1704, § 1, de arbitrageprocedure voort, zonder dit in gebreke blijven op zich te kunnen beschouwen als een aanvaarding van de beweringen van de eiser;
c) kan het scheidsgerecht, wanneer een van de partijen niet deelneemt aan de mondelinge behandeling of documenten niet voorlegt, de arbitrageprocedure voortzetten en beslissen op basis van de gegevens waarover het beschikt. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1707

[1 § 1. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan het scheidsgerecht,
a) een of meer deskundigen aanstellen met als opdracht om verslag uit te brengen over de punten die het nauwkeurig bepaalt;
b) aan een partij opleggen om de deskundige alle gepaste inlichtingen te bezorgen of om hem alle stukken of goederen of andere relevante voorwerpen over te leggen of ze aan hem toegankelijk te maken voor zijn onderzoek.

§ 2. Indien een partij dit vordert of indien het scheidsgerecht het noodzakelijk acht, neemt de deskundige deel aan een zitting waarin de partijen hem kunnen ondervragen.

§ 3. Paragraaf 2 is van toepassing op de technische raadslieden door de partijen aangesteld.

§ 4. Een deskundige kan gewraakt worden op de gronden vermeld in artikel 1686 en volgens de procedure voorzien in artikel 1687. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1708

[1 Een partij kan, met instemming van het scheidsgerecht, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zetelend zoals in kort geding, vragen alle maatregelen te bevelen die nodig zijn voor de bewijsverkrijging, overeenkomstig artikel 1680, § 4. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1709

[1 § 1. Iedere derde-belanghebbende kan het scheidsgerecht verzoeken om in de procedure tussen te komen. Dit verzoek wordt schriftelijk aan het scheidsgerecht gericht, dat het aan partijen meedeelt.

§ 2. Een derde kan door een partij worden opgeroepen om tussen te komen.

§ 3. In elk geval, om toelaatbaar te zijn, vereist de tussenkomst een arbitrageovereenkomst tussen de derde en de partijen in het geding. Zij is bovendien afhankelijk van de instemming van het scheidsgerecht, dat bij eenparigheid uitspraak doet. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1709bis

<Opgeheven bij W 2013-06-24/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Hoofdstuk VI. [1 Arbitrale uitspraak en de afsluiting van de procedure ]1
Art. 1710

[1 § 1. Het scheidsgerecht beslist over het geschil volgens de rechtsregels die de partijen op de grond van het geschil van toepassing maken.

   De keuze van het recht van een bepaald land wordt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, beschouwd als een verwijzing naar het materiële recht van dat land en niet naar zijn conflictenregels.

§ 2. Indien de partijen een dergelijke keuze niet maken, past het scheidsgerecht de rechtsregels toe die het meest geschikt vindt.

§ 3. Het scheidsgerecht beslist als goede personen enkel indien de partijen het daartoe uitdrukkelijk machtiging hebben gegeven.

§ 4. Ongeacht of het uitspraak doet op basis van rechtsregels dan wel als goede personen, beslist het scheidsgerecht in overeenstemming met de bepalingen van het contract indien het geschil tussen de partijen van contractuele aard is en houdt het rekening met de handelsgebruiken indien het een geschil tussen handelaars betreft. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1711

[1 § 1. Indien het scheidsgerecht uit meer dan een arbiter bestaat, beslist het na beraadslaging bij meerderheid van stemmen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.

§ 2. Procedurele aangelegenheden kunnen evenwel beslist worden door de voorzitter van het scheidsgerecht, indien deze daartoe machtiging van de partijen heeft gekregen.

§ 3. De partijen kunnen ook overeenkomen dat, wanneer er geen meerderheid kan worden gevormd, de stem van de voorzitter beslissend is.

§ 4. Wanneer een arbiter weigert deel te nemen aan de beraadslaging of aan de stemming over de arbitrale uitspraak, kunnen de andere arbiters beslissen zonder hem, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De intentie om de arbitrale uitspraak te doen zonder de arbiter die weigerde aan de beraadslaging of aan de stemming deel te nemen, moet vooraf aan de partijen worden meegedeeld. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 44, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1712

[1 § 1. Indien de partijen gedurende de arbitrageprocedure tot een schikking komen, beëindigt het scheidsgerecht de procedure. Indien de partijen dit vorderen, stelt het scheidsgerecht in een uitspraak de schikking tussen de partijen vast, behalve wanneer dit strijdig is met de openbare orde.

§ 2. Een arbitrale schikkingsuitspraak wordt gedaan overeenkomstig artikel 1713 en vermeldt dat zij een arbitrale uitspraak is. Dergelijke uitspraak heeft dezelfde juridische waarde en werking als iedere andere uitspraak ten gronde.

§ 3. De beslissing tot uitvoerbaarverklaring heeft geen gevolg voor zover het akkoord tussen partijen vernietigd is. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 45, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1713

[1 § 1. Het scheidsgerecht beslist definitief of alvorens recht te doen door een of meerdere uitspraken.

§ 2. De partijen kunnen de termijn bepalen waarin de uitspraak moet worden gedaan of de wijze waarop deze termijn zal worden vastgelegd en, in voorkomend geval, zal worden verlengd.

   Indien zij dat niet deden en het scheidsgerecht talmt met zijn uitspraak en indien er zes maanden zijn verstreken sedert de laatste arbiter werd aangesteld, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aan het scheidsgerecht een termijn opleggen overeenkomstig artikel 1680, § 3.

   De opdracht van de arbiters eindigt van rechtswege wanneer het scheidsgerecht bij het verstrijken van de opgelegde termijn geen uitspraak heeft gedaan.

§ 3. De arbitrale uitspraak wordt schriftelijk gedaan en wordt ondertekend door de arbiter. Indien het scheidsgerecht uit meer dan een arbiter is samengesteld, volstaat de ondertekening door de meerderheid van de leden van het scheidsgerecht, op voorwaarde dat de reden voor het ontbreken van de anderen wordt vermeld.

§ 4. De arbitrale uitspraak moet met redenen omkleed worden.

§ 5. Naast de eigenlijke beslissing omvat de uitspraak de volgende vermeldingen :
a) de namen en woonplaatsen van de arbiters;
b) de namen en woonplaatsen van de partijen;
c) het voorwerp van het geschil;
d) de datum waarop de uitspraak is gedaan;
e) de plaats van de arbitrage bepaald overeenkomstig artikel 1701, § 1 [2 ... ]2.

§ 6. De arbitrale uitspraak stelt de arbitragekosten vast en beslist wie van de partijen de kosten draagt of in welke verhouding de kosten tussen de partijen gedeeld worden. Tenzij de partijen anders overeenkomen, omvatten deze kosten de erelonen en kosten van de arbiters en de erelonen en kosten van de raadslieden en vertegenwoordigers van de partijen, de kosten voor de dienstverlening door de instelling belast met de opvolging van de arbitrage en alle andere kosten in verband met de arbitrageprocedure.

§ 7. Het scheidsgerecht kan een partij veroordelen tot de betaling van een dwangsom. De artikelen 1385bis tot octies zijn mutatis mutandis van toepassing.

§ 8. [2 Een exemplaar van de arbitrale uitspraak wordt overeenkomstig artikel 1678 aan iedere partij meegedeeld door de enkele arbiter of de voorzitter van het scheidsgerecht. Indien de wijze van mededeling overeenkomstig artikel 1678 niet geleid heeft tot de afgifte van een origineel, zendt de enkele arbiter of de voorzitter van het scheidsgerecht ook een dergelijk origineel aan de partijen. ]2

§ 9. In de relaties tussen de partijen heeft de uitspraak dezelfde uitwerking als een rechterlijke beslissing. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 46, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 98, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1714

[1 § 1. De arbitrageprocedure eindigt door de ondertekening van de arbitrale uitspraak die de rechtsmacht van het scheidsgerecht uitput of door een arbitrale beslissing tot sluiting overeenkomstig § 2.

§ 2. Het scheidsgerecht beveelt de sluiting van de arbitrageprocedure wanneer :
a) de eiser afstand doet van zijn vordering, tenzij de verweerder daartegen bezwaar maakt en het scheidsgerecht erkent dat de verweerder een gerechtvaardigd belang heeft om het geschil definitief te doen beslechten;
b) de partijen overeenkomen om de procedure af te sluiten.

§ 3. De opdracht van het scheidsgerecht eindigt met de sluiting van de arbitrageprocedure [2 en de mededeling van de uitspraak ]2, onder voorbehoud van de artikelen 1715 en 1717, § 6. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 47, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 99, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1715

[1 § 1. Binnen een maand na [2 de mededeling van de uitspraak gedaan overeenkomstig artikel 1678 ]2, tenzij de partijen een andere termijn overeen kwamen :
a) kan een van de partijen, mits mededeling aan de andere, van het scheidsgerecht vorderen om in de tekst van de uitspraak elke rekenfout, materiële vergissing, schrijffout of andere dergelijke fout te verbeteren;
b) kan een partij, wanneer de partijen zulks zijn overeengekomen en mits mededeling aan de andere partijen, vorderen dat het scheidsgerecht een bepaald punt of specifieke passage van de uitspraak interpreteert.

   Vindt het scheidsgerecht deze vordering gegrond, dan doet het de verbetering of geeft het de interpretatie binnen een maand na ontvangst van de vordering. De interpretatie maakt integraal deel uit van de uitspraak.

§ 2. Het scheidsgerecht kan uit eigen beweging elke fout bedoeld in § 1, a), binnen een maand na de datum van de uitspraak verbeteren.

§ 3. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan een partij, mits mededeling aan de andere partij, binnen een maand na [2 de mededeling van de uitspraak gedaan overeenkomstig artikel 1678 ]2, vorderen dat het scheidsgerecht een aanvullende uitspraak doet over de deelvorderingen die in de arbitrageprocedure werden ingediend maar waarover het scheidsgerecht naliet zich uit te spreken. Indien het scheidsgerecht het verzoek gegrond vindt, vult het binnen twee maanden zijn uitspraak aan, zelfs wanneer de in artikel 1713, § 2 bepaalde termijnen zijn verstreken.

§ 4. Het scheidsgerecht kan indien nodig de termijn verlengen waarover het krachtens § 1 of § 3 beschikt om de arbitrale uitspraak te verbeteren, te interpreteren of om aanvullend uitspraak te doen.

§ 5. Artikel 1713 is van toepassing op de verbetering of de interpretatie van de arbitrale uitspraak of op de aanvullende uitspraak.

§ 6. Wanneer dezelfde arbiters niet meer kunnen samenkomen, moet de vordering tot interpretatie, tot verbetering of tot aanvulling van de arbitrale uitspraak gebracht worden voor de rechtbank van eerste aanleg.

§ 7. Wanneer de rechtbank van eerste aanleg een arbitrale uitspraak krachtens artikel 1717, § 6, terugverwijst, zijn artikel 1713 en dit artikel mutatis mutandis van toepassing op de uitspraak die op basis van deze terugverwijzing wordt gedaan. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 100, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Hoofdstuk VII. [1 Rechtsmiddelen tegen de arbitrale uitspraak ]1
Art. 1716

[1 Tegen een arbitrale uitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld, indien de partijen deze mogelijkheid hebben voorzien in de arbitrageovereenkomst. Tenzij anders werd bedongen, is de termijn om hoger beroep in te stellen een maand vanaf de mededeling van de arbitrale uitspraak [2 gedaan overeenkomstig artikel 1678 ]2. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 50, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 101, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1717

[1 § 1. Een vordering tot vernietiging is enkel ontvankelijk wanneer de uitspraak niet meer voor de arbiters kan worden aangevochten.

§ 2. Een arbitrale uitspraak kan slechts worden bestreden voor de rechtbank van eerste aanleg, na dagvaarding [3 . Zij beslist in eerste en laatste aanleg overeenkomstig artikel 1680, § 5. De uitspraak kan slechts worden vernietigd in de in dit artikel genoemde gevallen. ]3.

§ 3. De arbitrale uitspraak kan slechts worden vernietigd indien :
a) de partij die de vordering instelt, het bewijs levert :
i) dat een partij bij de in artikel 1681 bedoelde arbitrageovereenkomst onbekwaam was; of dat deze overeenkomst niet geldig was volgens het recht waaraan de partijen haar onderworpen hebben of, indien een rechtskeuze ontbreekt, volgens Belgisch recht; of
ii) dat haar niet behoorlijk mededeling werd gedaan van de aanstelling van een arbiter of van de arbitrageprocedure, of dat zij om andere redenen haar rechten onmogelijk kon verdedigen; in dit geval kan er evenwel geen vernietiging zijn indien vastgesteld wordt dat de onregelmatigheid geen invloed had op de arbitrale uitspraak; of
iii) dat de uitspraak betrekking heeft op een geschil dat niet beoogd werd door de termen van de arbitrageovereenkomst of er niet binnen valt, of dat de uitspraak beslissingen bevat die de termen van de arbitrageovereenkomst te buiten gaan, met dien verstande evenwel dat, indien de beslissingen betreffende vragen die aan arbitrage zijn onderworpen, gescheiden kunnen worden van de beslissingen betreffende vragen die er niet aan onderworpen zijn, enkel het gedeelte met de beslissingen over vragen die niet aan arbitrage onderworpen zijn, kan vernietigd worden; of
iv) dat de uitspraak niet met redenen omkleed is; of
v) dat de samenstelling van het scheidsgerecht of de arbitrageprocedure niet in overeenstemming was met de overeenkomst van de partijen, voor zover de overeenkomst niet in strijd was met een bepaling van het zesde deel van dit Wetboek waarvan de partijen niet kunnen afwijken, of, bij afwezigheid van overeenkomst daaromtrent, voor zover zij niet in overeenstemming was met het zesde deel van dit Wetboek; deze onregelmatigheden kunnen niet leiden tot vernietiging van de arbitrale uitspraak, als blijkt dat zij op de uitspraak geen invloed hadden, behalve voor wat betreft een onregelmatigheid inzake de samenstelling van het scheidsgerecht; of
vi) dat het scheidsgerecht zijn bevoegdheden heeft overschreden; of
b) de rechtbank van eerste aanleg vaststelt :
i) dat het voorwerp van het geschil niet vatbaar is voor arbitrage; of
ii) dat de uitspraak in strijd is met de openbare orde; of
iii) dat de uitspraak is verkregen door bedrog.

§ 4. [3 Behalve in het in artikel 1690, § 4, eerste lid, bedoelde geval, kan een vordering tot vernietiging niet worden ingesteld na verloop van een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de uitspraak overeenkomstig artikel 1678 werd meegedeeld aan de partij die deze vordering instelt, of, wanneer een vordering werd ingesteld krachtens artikel 1715, te rekenen van de datum waarop mededeling overeenkomstig artikel 1678 werd gedaan van de beslissing van het scheidsgerecht over de vordering ingesteld krachtens artikel 1715 aan de partij die de vordering tot vernietiging instelt. ]3.

§ 5. De in [2 § 3 ]2, a), i., ii., iii. en v., bedoelde gevallen worden niet als grond tot vernietiging van de arbitrale uitspraak weerhouden, indien de partij die ze aanvoert, daarvan kennis heeft gekregen tijdens de arbitrageprocedure en er zich toen niet heeft op beroepen.

§ 6. De rechtbank van eerste aanleg kan, wanneer zij een vordering tot vernietiging van een arbitrale uitspraak krijgt, desgevallend, op vordering van een partij, de vernietigingsprocedure opschorten gedurende een door haar bepaalde termijn om aan het scheidsgerecht de mogelijkheid te geven de arbitrageprocedure te hervatten of iedere andere maatregel te nemen die het van aard acht om de gronden van vernietiging weg te werken. ]1

[3 § 7. De partij die derdenverzet aantekent tegen een beslissing waardoor de uitspraak uitvoerbaar werd verklaard en die de vernietiging van de uitspraak wil bekomen zonder daartoe voorafgaandelijk een vordering te hebben ingesteld, moet haar vordering tot vernietiging, op straffe van verval, in dezelfde procedure instellen voor zover de termijn voorzien in § 4 niet is verstreken. ]3

(1)<W 2013-06-24/03, art. 51, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2014-04-25/23, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (3)<W 2016-12-25/14, art. 102, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1718

[1 De partijen kunnen door een uitdrukkelijke verklaring in de arbitrageovereenkomst of door een latere overeenkomst, elke vordering tot vernietiging van een arbitrale uitspraak uitsluiten, wanneer geen van hen een natuurlijke persoon met de Belgische nationaliteit of met woonplaats of gewone verblijfplaats in België is of een rechtspersoon die haar statutaire zetel, voornaamste vestiging of een bijkantoor in België heeft. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 52, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Hoofdstuk VIII. [1 Erkenning en uitvoerbaarverklaring van de arbitrale uitspraken ]1
Art. 1719

[1 § 1. De gedwongen uitvoering van een arbitrale uitspraak, gedaan in België of in het buitenland, gebeurt slechts nadat zij, geheel of gedeeltelijk, is uitvoerbaar verklaard door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de in artikel 1720 bedoelde procedure.

§ 2. De rechtbank van eerste aanleg kan de uitvoerbaarverklaring slechts verlenen, indien de uitspraak niet meer voor de arbiters kan worden bestreden of door hen uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande hoger beroep werd verklaard. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1720

[1 § 1. De rechtbank van eerste aanleg is bevoegd om kennis te nemen van een vordering inzake erkenning en uitvoerbaarverklaring van een in België of in het buitenland gedane arbitrale uitspraak.

[2 § 1/1. De vordering wordt ingesteld en behandeld op eenzijdig verzoekschrift. De rechtbank beslist in eerste en laatste aanleg overeenkomstig artikel 1680, § 5. De verzoeker moet woonplaats kiezen in het rechtsgebied van de rechtbank. ]2

§ 2. [2 Wanneer de uitspraak in het buitenland werd gedaan, is de territoriaal bevoegde rechtbank de rechtbank van eerste aanleg van de zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied ]2 de persoon tegen wie de uitvoerbaarverklaring wordt gevorderd zijn woonplaats of, bij afwezigheid daarvan, zijn gewone verblijfplaats, of, in voorkomend geval, zijn maatschappelijke zetel of bij afwezigheid daarvan, zijn vestigingsplaats of zijn bijkantoor heeft. Indien die persoon in België geen woonplaats of gewone verblijfplaats, geen zetel of vestigingsplaats of bijkantoor heeft, wordt de vordering gebracht voor de rechtbank van eerste aanleg van de zetel van het hof van beroep waarin het arrondissement ligt waar de uitspraak moet worden uitgevoerd.

§ 3. [2 ... ]2.

§ 4. De verzoeker moet het origineel van de arbitrale uitspraak of een eensluidend verklaarde kopie ervan [2 ... ]2 voorleggen.

§ 5. De arbitrale uitspraak mag alleen erkend of uitvoerbaar verklaard worden indien zij de in artikel 1721 gestelde voorwaarden niet schendt. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 103, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 1721

[1 § 1. De rechtbank van eerste aanleg weigert slechts de erkenning en uitvoerbaarverklaring van een arbitrale uitspraak, ongeacht het land waarin zij werd gedaan, in de volgende omstandigheden :
a) op vordering van de partij tegen wie zij werd ingeroepen, wanneer die partij het bewijs levert :
i) dat een partij bij de in artikel 1681 bedoelde arbitrageovereenkomst onbekwaam was; of dat deze overeenkomst niet geldig is krachtens de wet waaraan de partijen ze onderworpen hebben of, bij afwezigheid van rechtskeuze, krachtens het recht van het land waar de uitspraak is gedaan; of
ii) dat aan de partij tegen wie de uitspraak wordt ingeroepen geen behoorlijke mededeling werd gedaan van de aanstelling van een arbiter of van de arbitrageprocedure, of dat zij om een andere reden haar rechten onmogelijk kon verdedigen; in deze gevallen kan de erkenning of uitvoerbaarverklaring van de arbitrale uitspraak evenwel niet geweigerd worden, wanneer vastgesteld wordt dat de onregelmatigheid geen invloed heeft op de arbitrale uitspraak; of
iii) dat de uitspraak betrekking heeft op een geschil dat niet beoogd werd door de termen van de arbitrageovereenkomst of er niet onder valt, of dat de uitspraak beslissingen bevat die de termen van de arbitrageovereenkomst te buiten gaan, met dien verstande evenwel dat, indien de beslissingen betreffende vragen die aan arbitrage zijn onderworpen, gescheiden kunnen worden van de beslissingen betreffende vragen die er niet aan onderworpen zijn, enkel het gedeelte van de de beslissingen over vragen die aan arbitrage onderworpen zijn, kan erkend en uitvoerbaar verklaard worden; of
iv) dat de uitspraak niet met redenen omkleed is terwijl een dergelijke motivering voorgeschreven wordt door de rechtsregels die van toepassing zijn op de arbitrageprocedure in het kader waarvan de uitspraak gedaan is; of
v) dat de samenstelling van het scheidsgerecht of de arbitrageprocedure niet in overeenstemming was met de overeenkomst van de partijen, of, bij afwezigheid van overeenkomst daaromtrent, met het recht van het land waar de arbitrage heeft plaatsgevonden; deze onregelmatigheden kunnen niet leiden tot weigering van erkenning of uitvoerbaarverklaring van de arbitrale uitspraak, als blijkt dat zij op de uitspraak geen invloed hadden, behalve voor wat betreft een onregelmatigheid inzake de samenstelling van het scheidsgerecht; of
vi) dat de uitspraak nog niet bindend is geworden voor de partijen of vernietigd of opgeschort werd door een rechtbank van het land waarin of krachtens welk recht zij gedaan werd
vii) dat het scheidsgerecht zijn bevoegdheden heeft overschreden;
of
b) indien de rechtbank van eerste aanleg vaststelt :
i) dat het voorwerp van het geschil niet vatbaar is voor arbitrage; of
ii) dat de erkenning of uitvoerbaarverklaring van de uitspraak in strijd zou zijn met de openbare orde.

§ 2. De rechtbank van eerste aanleg stelt [2 haar ]2 beslissing over de vordering van rechtswege uit zolang er overeenkomstig artikel 1713, § 3, tot staving van het verzoekschrift geen schriftelijke en door de arbiters ondertekende arbitrale uitspraak neergelegd wordt.

§ 3. Wanneer er een verdrag bestaat tussen België en het land waar de arbitrale uitspraak is gedaan, primeert het verdrag. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 56, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<W 2016-12-25/14, art. 104, 007; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Hoofdstuk IX. [1 Verjaring ]1
Art. 1722

[1 De veroordeling uitgesproken door een arbitrale uitspraak verjaart na verloop van tien jaar te rekenen vanaf de datum waarop mededeling is gedaan van de arbitrale uitspraak. ]1

(1)<W 2013-06-24/03, art. 58, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 1723

   <Opgeheven bij W 2013-06-24/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 1723/1.

1723/1. [1 De bemiddeling is een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 213, 008; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
ZEVENDE DEEL : Bemiddeling
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen. <Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 8; Inwerkingtreding : 30-09-2005>.
Art. 1724

[1 Elk al dan niet grensoverschrijdend geschil van vermogensrechtelijke aard, met inbegrip van een geschil waar een publiekrechtelijke rechtspersoon is bij betrokken, kan het voorwerp van een bemiddeling uitmaken. Niet-vermogensrechtelijke geschillen die vatbaar zijn voor dading, evenals de geschillen bedoeld in artikel 572bis, 3°, 4°, 6° tot 10° en 12° tot 15° en de geschillen voortvloeiend uit de feitelijke samenwoning kunnen eveneens het voorwerp van een bemiddeling uitmaken. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 214, 006; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 1725

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 9; Inwerkingtreding : 30-09-2005> § 1. Elke overeenkomst kan een bemiddelingsbeding bevatten, waarbij de partijen zich ertoe verbinden voor eventuele geschillen in verband met de geldigheid, totstandkoming, uitlegging, uitvoering of verbreking van de overeenkomst eerst een beroep te doen op bemiddeling en pas dan op elke andere vorm van geschillenbeslechting.

§ 2. De rechter of de arbiter bij wie een aan een bemiddelingsbeding onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, schort, op verzoek van een partij, de behandeling van de zaak op, tenzij er ten aanzien van dat geschil geen geldig beding is of dit is geëindigd. De exceptie moet vóór enige andere exceptie of verweer worden voorgedragen. De behandeling van de zaak wordt voortgezet zodra de partijen of een van hen aan de griffie en aan de andere partijen hebben meegedeeld dat de bemiddeling beëindigd is.

§ 3. Het bemiddelingsbeding vormt geen beletsel voor verzoeken tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen. De indiening van dergelijke verzoeken brengt niet mee dat men van de bemiddeling afziet. "

Art. 1726

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 10; Inwerkingtreding : 30-09-2005> § 1. Door de in artikel 1727 bedoelde commissie kunnen worden erkend de bemiddelaars die minstens voldoen aan de volgende voorwaarden :
[1 ... ]1
[1 het gevolgd hebben van een theoretische opleiding, met inzonderheid een juridische component, en praktische vorming in bemiddelingsvaardigheid en het bemiddelingsproces, waarbij de focus ligt op de algemene en specifieke kennis en competenties eigen aan een bijzonder domein van de bemiddelingspraktijk in de zin van dit Wetboek en geslaagd zijn voor de desbetreffende evaluatieproeven; ]1
[1 de noodzakelijke waarborgen inzake onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid bieden voor de uitoefening van het beroep van erkend bemiddelaar; ]1
4° niet het voorwerp zijn geweest van een in het strafregister opgenomen veroordeling die onverenigbaar is met de uitoefening van de functie van erkend bemiddelaar;
5° geen tuchtsanctie of administratieve sanctie hebben opgelopen die onverenigbaar is met de uitoefening van de functie van erkend bemiddelaar noch het voorwerp zijn geweest van een intrekking van een erkenning;
[1 6° schriftelijk verklaren in te stemmen met de deontologische code opgesteld door de federale bemiddelingscommissie, en haar na te leven voor de hele duur van de erkenning. ]1

[1 § 1/1. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt onder bemiddelaar een erkend bemiddelaar verstaan.

§ 1/2. Een bemiddelaar wiens erkenning werd ingetrokken met toepassing van artikel 1727/5, § 4, mag, onder voorbehoud van een rehabilitatie door de commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling, pas een nieuwe erkenningsaanvraag indienen na een periode van tien jaar vanaf de betekening van de intrekkingsbeslissing. ]1

§ 2. De erkende bemiddelaars volgen een permanente vorming waarvan het programma erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie.

§ 3. Dit artikel is eveneens van toepassing ingeval [1 van cobemiddeling ]1.

[1 § 4. Niemand mag de titel van "erkend bemiddelaar" gebruiken, alleen of in combinatie met andere termen, zonder dat hij is opgenomen op de lijst van erkende bemiddelaars bedoeld in artikel 1727. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 215, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1727

[1 § 1. Er wordt een Federale bemiddelingscommissie ingesteld, hierna genoemd, de Commissie, samengesteld uit vierentwintig leden.

   De Commissie bestaat uit een algemene vergadering en uit volgende organen : een bureau, een vaste commissie voor de erkenning van Belgische en buitenlandse bemiddelaars, een vaste commissie voor de erkenning van opleidingen en de opvolging van de permanente vorming, een commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling en bijzondere commissies.

   Onder voorbehoud van de permanente commissies, telt de Commissie evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden in haar organen.

   Om rechtsgeldig te beraadslagen en te beslissen, moet de meerderheid van de leden van elk orgaan en van elke taalgroep aanwezig zijn. Indien een vast lid afwezig of verhinderd is, vervangt zijn plaatsvervanger hem. De beslissingen worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter of van de ondervoorzitter die hem vervangt, doorslaggevend.

§ 2. De opdrachten van de Commissie zijn de volgende:
1° de instanties voor de opleiding van bemiddelaars en de opleiding die zij organiseren, erkennen of de erkenning ervan intrekken;
2° de minimumprogramma's inzake theoretische en praktische opleiding bepalen, evenals de evaluaties met het oog op het afleveren van een erkenning en de erkenningsprocedure;
3° de bemiddelaars erkennen naargelang de bijzondere domeinen van de bemiddelingspraktijk;
4° beslissen over de inschrijving op de lijst van bemiddelaars gevestigd in landen van zowel de Europese Unie als daarbuiten, die een erkenning verkregen hebben van een daartoe gemachtigde instantie in dat land;
5° een deontologische code opstellen;
6° behandelen van de klachten tegen bemiddelaars of tegen de instellingen die de opleidingen verschaffen; advies verlenen in geval van betwisting van het honorarium van bemiddelaars en sancties opleggen jegens bemiddelaars die niet meer zouden voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 1726 of aan de bepalingen van de deontologische code opgesteld door de Commissie;
7° zorgen voor de periodieke publicatie van alle reglementaire beslissingen van de Commissie in het Belgisch Staatsblad;
8° de sanctieprocedure ten aanzien van de bemiddelaars bepalen;
9° een met redenen omkleed advies verlenen aan de minister van Justitie met betrekking tot de voorwaarden waaraan een vereniging van bemiddelaars moet voldoen om als representatief te gelden;
10° de lijst van bemiddelaars opstellen en verspreiden bij de hoven en rechtbanken, bij de federale, gemeenschaps-, gewestelijke en lokale overheden;
11° het publiek inlichten over de mogelijkheden geboden door bemiddeling;
12° alle nodige maatregelen nemen om de behoorlijke uitoefening van de bemiddeling te bevorderen, en inzonderheid nieuwe methodes en praktijken van bemiddeling en andere vormen van geschillenoplossing te onderzoeken en te ondersteunen;
13° een jaarverslag over de uitvoering van haar wettelijke opdrachten, bedoeld in artikel 1727/1, vijfde lid, opmaken en bekendmaken op haar website;
14° waken over de goede organisatie van haar bureau en van haar commissies.

§ 3. De minister van Justitie stelt aan de federale bemiddelingscommissie het personeel alsook de middelen ter beschikking die nodig zijn voor haar werking. De Koning bepaalt welk presentiegeld aan de leden van de federale bemiddelingscommissie en aan de leden van de commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling kan worden toegekend alsook de vergoedingen die hen kunnen worden toegekend als terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 216, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1727/1

[1 De algemene vergadering bestaat uit de vaste en plaatsvervangende leden van het bureau en van de vaste commissies, met uitzondering van de assessoren van de commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling en van de leden van de bijzondere commissies.

   De algemene vergadering hecht haar goedkeuring met een meerderheid van haar leden binnen elke taalgroep, aan alle beslissingen, adviezen en andere maatregelen gerealiseerd in uitvoering van artikel 1727, § 2, met uitzondering van de aangelegenheden die volgens een uitdrukkelijke bepaling van het zevende deel exclusief onder het bureau vallen, en van de opdrachten die vallen onder de commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling.

   Zij bepaalt, na goedkeuring van de minister van Justitie, welke bijzondere commissies moeten worden opgericht alsook de samenstelling en opdrachten ervan. Zij beslist ook, na goedkeuring van de minister van Justitie, over de opheffing van zulke commissies. De algemene vergadering wijst de vaste en plaatsvervangende leden van de bijzondere commissies aan.

   Elke bevoegdheid die niet uitdrukkelijk bij wet is toegewezen aan een orgaan van de Commissie valt onder de opdrachten van de algemene vergadering.

   Elk jaar keurt de algemene vergadering het verslag goed van de uitvoering van de opdrachten van de organen van de Commissie, uitgezonderd van de commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling, tijdens het afgelopen jaar. Dat verslag wordt meegedeeld aan de minister van Justitie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 217, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1727/2

[1 § 1. Het bureau bestaat uit acht vaste leden en acht plaatsvervangende leden die doen blijken van relevante competenties in het domein van de bemiddeling of op het stuk van praktijkervaring of opleiding inzake bemiddeling.

   Voor elk vast lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.

   De Koning bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van de vacatures, voor de indiening van de kandidaturen en voor de voordracht van de leden.

   De vaste en plaatsvervangende leden worden door de minister van Justitie aangewezen, op met redenen omklede voordracht :
- van twee leden, door de Orde van Vlaamse balies voor de advocaten die tot die Orde behoren;
- van twee leden, door de Ordre des barreaux francophones et germanophone voor de advocaten die tot die Orde behoren;
- van vier leden, door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat voor de notarissen;
- van vier leden, door de representatieve instanties voor de bemiddelaars die noch het beroep van advocaat noch dat van notaris noch dat van gerechtsdeurwaarders noch dat van magistraat uitoefenen en die geen emeritus- of eremagistraat zijn;
- van twee leden die magistraat, emeritus- magistraat of eremagistraat zijn, door de Hoge Raad voor de Justitie;
- van twee leden door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders voor de gerechtsdeurwaarders.

§ 2. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan slechts eenmaal worden verlengd.

   Het mandaat van een lid kan voortijdig beëindigd worden door het ontslag van het lid of door een met redenen omklede beslissing genomen door de minister van Justitie op voorstel van het bureau. Er wordt vervolgens gehandeld overeenkomstig paragraaf 1. In alle gevallen voltooien de ter vervanging benoemde personen het mandaat van de voorganger. Indien het om een eerste mandaat gaat, mag het mandaat van de ter vervanging benoemde persoon, in afwijking van het eerste lid, tweemaal worden verlengd.

§ 3. De algemene vergadering wijst te midden van de leden van het bureau en voor een periode van twee jaar een voorzitter en ondervoorzitter aan, die de voorzitter zo nodig vervangt, evenals een secretaris, waarbij die ambten afwisselend door een Nederlandstalige en een Franstalige worden bekleed. Het voorzitterschap en ondervoorzitterschap worden bovendien afwisselend uitgeoefend door notarissen, advocaten, magistraten, gerechtsdeurwaarders, bemiddelaars die geen van voornoemde beroepen uitoefenen.

   De voorzitter van het bureau is tevens voorzitter van de federale bemiddelingscommissie.

§ 4. Het bureau legt aan de algemene vergadering voorstellen voor in het kader van de aangelegenheden bedoeld in artikel 1727, § 2, 8°, 9°, 11° en 12°.

   Het bureau keurt de beslissingen of adviezen van de commissie voor de erkenning van Belgische en buitenlandse bemiddelaars en van de commissie voor de erkenning van opleidingen en de opvolging van de permanente vorming goed op grond van artikel 1727/4, § 3.

   Het bureau coördineert de activiteiten van de Commissie, waakt over de uitvoering van de beslissingen genomen door haar organen, onder meer die bedoeld in artikel 1727, § 2, 6°, en is belast met het dagelijks beheer. Het bereidt tevens het jaarverslag bedoeld in artikel 1727/1, vijfde lid, voor en legt het ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering.

§ 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt de kandidaat-notaris gelijkgesteld met een notaris.

§ 6. Het bureau stelt een huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de algemene vergadering. Zodra dit reglement door de algemene vergadering is goedgekeurd, wordt het op de website van de Commissie bekengemaakt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 218, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1727/3

[1 Er worden drie vaste commissies opgericht:
- de commissie voor de erkenning van Belgische en buitenlandse bemiddelaars;
- de commissie voor de erkenning van opleidingen en de opvolging van de permanente vorming;
- de commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 219, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1727/4

[1 § 1. De commissie voor de erkenning van Belgische en buitenlandse bemiddelaars en de commissie voor de erkenning van opleidingen en de opvolging van de permanente vorming bestaan elk uit vijf leden, een voorzitter, twee vaste leden en twee plaatsvervangende leden. Met uitzondering van de voorzitter, telt elke commissie evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.

   Voor elk vast lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen. Bij afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door een ander lid van het bureau, van dezelfde taalgroep.

   De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan slechts eenmaal worden verlengd.

   Een oproep tot kandidaten wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

   Deze leden worden benoemd door de minister van Justitie op voordracht van een lijst opgesteld door het bureau, en waarin een met redenen omkleed advies is opgenomen met betrekking tot maximaal vijfentwintig kandidaten die in volgorde van voorkeur zijn gerangschikt. De Koning bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van de vacatures, voor de indiening van de kandidaturen, voor de voordracht van de leden en de criteria voor de kandidaatstelling.

   De algemene vergadering wijst te midden van de leden van het bureau voor een periode van twee jaar een voorzitter voor elke commissie aan, waarbij dit ambt afwisselend door een Nederlandstalige en een Franstalige wordt bekleed.

§ 2. De commissie voor de erkenning van Belgische en buitenlandse bemiddelaars en de commissie voor de erkenning van opleidingen en de opvolging van de permanente vorming kunnen deskundigen raadplegen die geen lid zijn van de commissie en hen uitnodigen om deel te nemen aan hun vergaderingen. Zij hebben een raadgevende stem.

§ 3. De commissie voor de erkenning van Belgische en buitenlandse bemiddelaars en de commissie voor de erkenning van opleidingen en de opvolging van de permanente vorming moeten, voor hun respectieve opdrachten, een advies of een beslissing ter goedkeuring aan het bureau voorleggen betreffende de opdrachten bedoeld in artikel 1727, § 2, 1°, 2°, 3° en 4°.

§ 4. De commissie voor de erkenning van Belgische en buitenlandse bemiddelaars en de commissie voor de erkenning van opleidingen en de opvolging van de permanente vorming stellen een huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de algemene vergadering. Nadat dit reglement door de algemene vergadering is goedgekeurd, wordt het op de website van de Commissie bekendgemaakt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 220, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1727/5

[1 § 1. De commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling is samengesteld uit vijf leden, een voorzitter, vier effectieve assessoren en twee plaatsvervangende assessoren. Met uitzondering van de voorzitter, telt de commissie evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden. De commissie bestaat uit een Nederlandstalig en een Franstalig college met elk twee effectieve assessoren, en de voorzitter. De commissie wordt voorgezeten door een lid van het bureau dat, vanaf zijn aanwijzing, geen zitting meer heeft in een andere vaste of bijzondere commissie. Het bureau wijst voor een periode van twee jaar de voorzitter aan. Dit ambt wordt afwisselend door een Nederlandstalige en een Franstalige bekleed. De voorzitter moet het bewijs leveren van voldoende kennis van de andere landstaal.

   Ten minste een lid van het Nederlandstalig college of het Franstalig college moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits.

   De assessoren, die geen lid mogen zijn van de federale bemiddelingscommissie, worden voorgedragen door de algemene vergadering en benoemd door de minister van Justitie bij een met redenen omklede beslissing. De voordracht wordt met redenen omkleed op grond van hun vaardigheid in het tuchtrecht en in het oplossen van geschillen. De Koning bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van de vacatures, voor de indiening van de kandidaturen, voor de voordracht van de leden en de criteria voor de kandidaatstelling.

§ 2. De commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling is, door toedoen van het Nederlandstalig of Franstalig college, belast met de tucht van bemiddelaars overeenkomstig artikel 1727, § 2, 5°, en met de behandeling van klachten tegen bemiddelaars en tegen instellingen die opleidingen in bemiddeling verschaffen, en verstrekt advies bij betwisting van het honorarium van bemiddelaars.

   De keuze van het college, Franstalig of Nederlandstalig, wordt gemaakt door de bemiddelaar of de instelling die het voorwerp uitmaakt van de procedure.

   De commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling is ook belast met het formuleren van voorstellen overeenkomstig artikel 1727, § 2, 7 ° en 10 °, die ter goedkeuring worden voorgelegd aan de algemene vergadering.

§ 3. De commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling stelt haar reglement van procesvoering op. Het reglement wordt door de algemene vergadering bekrachtigd. Na goedkeuring ervan door de algemene vergadering wordt het reglement op de website van de Commissie bekendgemaakt.

§ 4. De commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling kan, door toedoen van het Nederlandstalig of Franstalig college, de volgende sancties opleggen ten aanzien van een erkend bemiddelaar :
- de verwittiging;
- de berisping;
- de verplichting om een stage te voldoen gedurende de periode en volgens de nadere regels bepaald door de commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling;
- de verplichting om het beroep uitsluitend in co-bemiddeling uit te oefenen voor de duur en volgens de nadere regels bepaald door de commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling;
- de schorsing voor een periode die niet meer dan één jaar mag bedragen;
- de intrekking van de erkenning.

§ 5. Ieder jaar maakt de commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling een verslag op van de uitvoering van haar opdrachten gedurende het afgelopen jaar. Dat verslag bevat suggesties met betrekking tot de wenselijkheid om wijzigingen aan te brengen in de tuchtprocedure of in de klachtenbehandeling evenals in de deontologische code. Dat verslag wordt meegedeeld aan de minister van Justitie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 221, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1727/6

[1 De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet op verzoekschrift uitspraak over beroepen tot schorsing en nietigverklaring van griefhoudende beslissingen gewezen door de federale bemiddelingscommissie bedoeld in artikel 1727/5, § 4.

   De termijn voor indiening van het verzoekschrift bedoeld in het eerste lid, bedraagt een maand te rekenen van de kennisgeving van de beslissing van de federale bemiddelingscommissie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/12, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1728

[1 § 1. De documenten opgemaakt en de mededelingen gedaan in de loop van en ten behoeve van een bemiddelingsprocedure zijn vertrouwelijk. Zij mogen niet worden aangevoerd in enige gerechtelijke, administratieve of arbitrale procedure of in enige andere procedure voor de oplossing van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.

   Behoudens schriftelijk uitgedrukte andersluidende wil van de partijen, vallen het bemiddelingsprotocol en het (de) door de partijen ondertekende bemiddelingsakkoord(en) alsook het eventuele document opgesteld door de bemiddelaar dat het feit van de mislukking van de bemiddeling vaststelt, niet onder deze vertrouwelijkheidsplicht.

   Daarnaast kan de vertrouwelijkheidsplicht, met schriftelijke instemming van de partijen, en binnen de grenzen die zij bepalen, worden opgeheven. Omgekeerd kunnen de partijen, in onderling akkoord en op schriftelijke wijze, documenten of mededelingen daterend van vóór de aanvang van het bemiddelingsproces vertrouwelijk maken.

§ 2. Onverminderd zijn wettelijke verplichtingen, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag door de partijen niet worden opgeroepen als getuige in een burgerrechtelijke, administratieve of arbitrale procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij kennis heeft genomen in de loop van zijn bemiddeling. Hij mag evenmin de reden van de mislukking van deze vorm van minnelijke conflictoplossing onthullen, ook niet aan de rechter of arbiter bij wie een geschil tussen de partijen van de bemiddeling aanhangig is gemaakt.

   Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de bemiddelaar.

§ 3. In het kader van en ten behoeve van zijn opdracht kan de bemiddelaar, met instemming van de partijen, de derden horen die daarmee instemmen of, wanneer de complexiteit van de zaak zulks vereist, een beroep doen op de diensten van een deskundige in het desbetreffende domein. Zij zijn gehouden tot de vertrouwelijkheidsplicht bedoeld in paragraaf 1, eerste lid. Paragraaf 2 is van toepassing op de deskundige.

§ 4. Bij schending van de vertrouwelijkheids- of geheimhoudingsplicht door degenen die daartoe gehouden zijn krachtens deze bepaling, doet de rechter of arbiter in billijkheid uitspraak over de eventuele toekenning van schadevergoeding, en over de omvang ervan.

   Vertrouwelijke documenten en mededelingen die desondanks zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de vertrouwelijkheidsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 222, 006; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 1729

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 13; Inwerkingtreding : 30-09-2005> Elke partij kan te allen tijde een einde maken aan de bemiddeling, zonder dat dit tot haar nadeel kan strekken.

HOOFDSTUK II. [1 - De buitengerechtelijke bemiddeling. ]1
Art. 1730

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 14; Inwerkingtreding : 30-09-2005> § 1. Elke partij mag, onverminderd elke gerechtelijke of arbitrale procedure, voor, tijdens of na een rechtspleging aan de andere partijen voorstellen om een beroep te doen op de bemiddelingsprocedure. De partijen wijzen in onderlinge overeenstemming de bemiddelaar aan of belasten een derde met die aanwijzing.

§ 2. Zo het voorstel bij aangetekende brief wordt verzonden en een aanspraak bevat op een recht, wordt het gelijkgesteld met de ingebrekestelling bedoeld in artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 3. In dezelfde omstandigheden schorst het voorstel gedurende een maand de verjaring van de aan dat recht verbonden vordering.

Art. 1731

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 15; Inwerkingtreding : 30-09-2005> § 1. De partijen bepalen onderling, in samenspraak met de bemiddelaar, de nadere regels van het verloop van de bemiddeling, alsmede de duur ervan. Die overeenkomst wordt schriftelijk vastgelegd in een bemiddelingsprotocol dat wordt ondertekend door de partijen en de bemiddelaar. De bemiddelingskosten en erelonen komen gelijkelijk ten laste van de partijen, tenzij die er anders over beslissen.

§ 2. Het bemiddelingsprotocol bevat :
1° de naam en de woonplaats van de partijen en hun raadslieden;
2° de naam, de hoedanigheid en het adres van de bemiddelaar, en in voorkomend geval de vermelding dat de bemiddelaar erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie;
3° de herinnering aan het principe dat bemiddeling op vrijwillige basis geschiedt;
4° een beknopt overzicht van het geschil;
[1 de vertrouwelijkheid die wordt gehecht aan de documenten en de mededelingen in het kader van bemiddeling; ]1
6° de wijze waarop het ereloon van de bemiddelaar, het tarief ervan, alsook de betalingsvoorwaarden worden bepaald;
7° de datum;
8° de ondertekening door de partijen en de bemiddelaar.

§ 3. De ondertekening van het protocol schorst de verjaringstermijn voor de duur van de bemiddeling.

§ 4. Behoudens uitdrukkelijk akkoord van de partijen, eindigt de schorsing van de verjaringstermijn één maand na kennisgeving door een van de partijen, of door de bemiddelaar aan de andere partij of partijen, van hun wil om een einde te maken aan de bemiddeling. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 224, 006; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 1732

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 16; Inwerkingtreding : 30-09-2005> Wanneer de partijen tot een bemiddelingsakkoord komen, wordt dat in een gedateerd en door hen en de bemiddelaar ondertekend geschrift vastgelegd. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de erkenning van de bemiddelaar.

   Die akte bevat de precieze verbintenissen van elk van de partijen.

Art. 1733

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 17; Inwerkingtreding : 30-09-2005> In geval van akkoord en indien de bemiddelaar die de bemiddeling leidde erkend is door de commissie bedoeld in artikel 1727, kunnen de partijen of één van hen het bemiddelingsakkoord dat tot stand kwam overeenkomstig de artikelen 1731 en 1732 ter homologatie voorleggen aan de bevoegde rechter. Dit gebeurt overeenkomstig de artikelen 1025 tot 1034. Het verzoek kan echter ondertekend worden door de partijen zelf, indien het uitgaat van alle bij de bemiddeling betrokken partijen. Het bemiddelingsprotocol wordt bij het verzoek gevoegd.

   De rechter kan de homologatie van het akkoord alleen weigeren indien het strijdig is met de openbare orde of indien het akkoord dat werd bereikt na een bemiddeling in familiezaken strijdig is met de belangen van de minderjarige kinderen.

   De homologatiebeschikking heeft de gevolgen van een vonnis, in de zin van artikel 1043.

HOOFDSTUK III. - De gerechtelijke bemiddeling. <Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 18; Inwerkingtreding : 30-09-2005>.
Art. 1734

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 18; Inwerkingtreding : 30-09-2005> § 1. [2 In elke stand van het geding, alsook in kort geding, behalve voor het Hof van Cassatie en voor de arrondissementsrechtbank, kan de rechter voor wie een zaak hangende is, op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief maar met instemming van de partijen, een bemiddeling bevelen, zolang de zaak niet in beraad is genomen.

   Wanneer de rechter van mening is dat een verzoening tussen de partijen mogelijk is, kan hij, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, op de inleidingszitting, op een zitting waarop de zaak wordt verdaagd naar een nabije datum of op een zitting die ten laatste op de laatste dag van de maand die volgt op die van de neerlegging van de eerste conclusies van de verweerder is bepaald, na de partijen gehoord te hebben, een bemiddeling bevelen. Indien alle partijen daartegen gekant zijn, kan de rechter geen bemiddeling bevelen. ]2

[2 § 1/1. De partijen of, in afwezigheid van partijen, hun advocaat kunnen de rechter gezamenlijk vragen om de bemiddelaar of de bemiddelaars die zij voordragen aan te wijzen. Tenzij de door de partijen voorgedragen bemiddelaar of bemiddelaars niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1726, willigt de rechter dit verzoek in.

   Indien de partijen geen overeenstemming bereiken over de aan te wijzen bemiddelaar of bemiddelaars, wijst de rechter, bij voorkeur bij toerbeurt, een bemiddelaar of bemiddelaars aan, die erkend zijn overeenkomstig artikel 1727, op basis van een lijst van alle bemiddelaars die is opgesteld door de federale bemiddelingscommissie. De rechter kiest, voor zover mogelijk, een bemiddelaar die gevestigd is in de buurt van de woonplaats van de partijen. ]2

§ 2. [2 De beslissing die de partijen beveelt om het geschil te trachten op te lossen door een bemiddeling bedoeld in paragraaf 1, vermeldt de naam en de hoedanigheid van de erkende bemiddelaar of erkende bemiddelaars, legt de duur vast van hun opdracht, zonder dat die de termijn van zes maanden mag overschrijden en stelt de zaak vast op de eerst nuttige datum na het verstrijken van deze termijn is. ]2

§ 3. Uiterlijk tijdens de in § 2 bedoelde zitting informeren de partijen de rechter over de afloop van de bemiddeling. Indien ze niet tot een akkoord zijn gekomen, kunnen ze [2 in onderlinge overeenstemming ]2 om een nieuwe termijn verzoeken of vragen dat de procedure wordt voortgezet.

§ 4. De partijen kunnen om een bemiddeling verzoeken, hetzij in de akte van rechtsingang, hetzij tijdens de zitting, hetzij bij een eenvoudig schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffie. In dat laatste geval wordt de rechtsdag bepaald binnen vijftien dagen na het verzoek.

   De griffier roept de partijen bij gerechtsbrief op en in voorkomend geval hun raadsman bij gewone brief. Indien het over een gezamenlijk verzoek van de partijen gaat, worden zij, en in voorkomend geval hun raadsman, bij gewone brief opgeroepen.

§ 5. Wanneer de partijen er gezamenlijk om verzoeken dat een bemiddeling wordt bevolen, worden de proceduretermijnen die hen werden verleend geschorst vanaf de dag dat zij dat verzoek doen.

   In voorkomend geval kunnen de partijen of één van hen om nieuwe termijnen verzoeken voor de instaatstelling van de zaak tijdens de in § 2 of in artikel 1735, § 5, bedoelde zitting.

(1)<W 2015-10-19/01, art. 49, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2015> (2)<W 2018-06-18/03, art. 225, 006; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 1735

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 19; Inwerkingtreding : 30-09-2005> § 1. Binnen acht dagen na uitspraak van de beslissing bezorgt de griffie de bemiddelaar bij gerechtsbrief een voor eensluidend verklaard afschrift van het vonnis. Binnen acht dagen brengt de bemiddelaar de rechter en de partijen bij brief op de hoogte van de plaats, de dag en het uur waarop hij zijn opdracht zal aanvatten.

§ 2. De bemiddeling kan betrekking hebben op het hele geschil of op een gedeelte ervan.

§ 3. Gedurende de bemiddeling blijft de rechter geadieerd en kan hij op elk ogenblik elke door hem noodzakelijk geachte maatregel treffen. Op verzoek van de bemiddelaar of van een van de partijen kan hij ook vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn een einde maken aan de bemiddeling.

§ 4. Op elk ogenblik van de procedure kan de aangewezen bemiddelaar door een andere erkende bemiddelaar worden vervangen, bij overeenkomst tussen de partijen, die door hen ondertekend wordt en bij het dossier van de procedure wordt gevoegd.

§ 5. De zaak kan vóór de vastgestelde dag weer voor de rechter worden gebracht bij eenvoudige, schriftelijke en ter griffie neergelegde of aan de griffie gerichte verklaring door de partijen of door een van hen. De rechtsdag wordt bepaald binnen vijftien dagen na het verzoek.

   De griffier roept de partijen bij gerechtsbrief op en in voorkomend geval hun raadsman bij gewone brief. Indien het over een gezamenlijk verzoek van de partijen gaat, worden zij, en in voorkomend geval hun raadsman, bij gewone brief opgeroepen.

[1 § 6. De maatregelen bevolen overeenkomstig de artikelen 1734 en 1735 zijn niet vatbaar voor enig rechtsmiddel. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 226, 006; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 1736

<Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 20; Inwerkingtreding : 30-09-2005> De bemiddeling verloopt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1731 en 1732.

   Bij afloop van zijn opdracht meldt de bemiddelaar de rechter schriftelijk of de partijen al dan niet tot een akkoord zijn gekomen.

   Zo de bemiddeling tot een, zelfs gedeeltelijk bemiddelingsakkoord leidt, kunnen de partijen of één van hen overeenkomstig artikel 1043 de rechter verzoeken dat akkoord te homologeren.

   De rechter kan de homologatie van het akkoord alleen weigeren indien het strijdig is met de openbare orde of indien het akkoord dat bekomen werd na een bemiddeling in familiezaken strijdig is met het belang van de minderjarige kinderen.

   Zo de bemiddeling niet tot een volledig bemiddelingsakkoord heeft geleid, wordt de procedure op de vastgestelde dag voortgezet, maar behoudt de rechter de mogelijkheid om, zo hij dat opportuun acht en alle partijen ermee instemmen, de opdracht van de bemiddelaar voor een door hem bepaalde termijn te verlengen.

Art. 1737
ACHTSTE DEEL - [1 Collaboratieve onderhandelingen ]1
Art. 1738

[1 Indien de partijen worden bijgestaan door een collaboratieve advocaat bedoeld in artikel 1739 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de geschillen bedoeld in artikel 1724 van hetzelfde Wetboek het voorwerp uitmaken van een collaboratieve onderhandelingsprocedure, dat wil zeggen een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling, waarbij conflicterende partijen en hun respectieve advocaten betrokken zijn en laatstgenoemden optreden in het kader van een exclusief en beperkt mandaat van bijstand en adviesverlening teneinde een minnelijk akkoord te bewerkstelligen. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 228, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1739

[1 § 1. Enkel collaboratieve advocaten mogen collaboratieve onderhandelingen voeren.

§ 2. De collaboratieve advocaat is een advocaat die staat ingeschreven op de lijst van collaboratieve advocaten opgesteld door de Orde van Vlaamse balies of van de Ordre des barreaux francophones et germanophone.

   Alleen advocaten die een bijzondere opleiding hebben genoten, de vereiste erkenning van collaboratieve advocaat hebben toegekend gekregen en het reglement voor collaboratieve advocaten hebben onderschreven, kunnen opgenomen worden in deze lijst.

   De Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, richten een gezamenlijke paritaire commissie op die de voorwaarden bepaalt voor de bijzondere opleiding, de permanente vorming, de vereiste erkenning, de waarborgen op het gebied van collaboratieve onderhandeling en het toepasselijke reglement voor advocaten. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 229, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1740

[1 In elke stand van het geding, alsook in kort geding, behalve voor het Hof van Cassatie en voor de arrondissementsrechtbank, kan de rechter voor wie een zaak hangende is, op gezamenlijk verzoek van de partijen en na hen gehoord te hebben over de beoogde maatregel, zolang de zaak niet in beraad is genomen bevelen hun geschil door een collaboratieve onderhandeling trachten op te lossen. Artikel 1734, § 1, eerste lid, is van overeenkomstige van toepassing. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 230, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1741

[1 § 1. Het collaboratief onderhandelingsprotocol bevat naast de gegevens bedoeld in artikel 1731, § 2, uitgezonderd de bepalingen onder 2° en 6° :
1° de namen, voornamen en volledige gegevens van de collaboratieve advocaten;
2° het principe dat partijen in het kader van de collaboratieve onderhandeling alle documenten en informatie moeten meedelen die nuttig kunnen zijn voor de oplossing van het geschil en het principe dat partijen op loyale wijze dienen mee te werken aan de collaboratieve onderhandeling;
3° de verbintenis van partijen om tijdens de collaboratieve onderhandeling geen geding op te starten of voort te zetten;
4° het voorschot die partijen stellen voor de kosten verbonden aan de collaboratieve onderhandeling, met uitsluiting van de erelonen en kosten van de collaboratieve advocaten;
5° de verplichte terugtrekking van de collaboratieve advocaten ingeval de onderhandelingen mislukken.

§ 2. De ondertekening van het collaboratief onderhandelingsprotocol schorst de verjaringstermijn voor de duur van de collaboratieve onderhandeling.

§ 3. Behoudens andersluidend schriftelijk akkoord tussen de partijen eindigt de schorsing van één maand na kennisgeving :
- door de collaboratieve advocaat van de wil van zijn cliënt om een einde te maken aan de collaboratieve onderhandeling;
- door de collaboratieve advocaat van zijn wil om een einde te stellen aan zijn tussenkomst;
- door de partij van haar wil om een einde te stellen aan de tussenkomst van haar collaboratieve advocaat.

   De kennisgeving gebeurt bij aangetekende zending, behoudens andersluidend akkoord tussen partijen en collaboratieve advocaten. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 231, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1742

[1 § 1. Elke partij kan te allen tijde een einde maken aan de collaboratieve onderhandeling, zonder dat dit tot haar nadeel kan strekken. De partij stelt haar collaboratieve advocaat hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis. De collaboratieve advocaat meldt dit onverwijld aan de collaboratieve advocaten van de overige betrokken partijen.

§ 2. Indien een van de partijen de bijstand door haar collaboratieve advocaat tijdens de procedure wenst stop te zetten en zich wenst te beroepen op de bijstand door een andere collaboratieve advocaat, verwittigt ze onmiddellijk en schriftelijk de andere partij. Een bijlage bij het collaboratief onderhandelingsprotocol wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen dertig dagen na de terugtrekking door de vorige collaboratieve advocaat ondertekend door de nieuwe collaboratieve advocaat bij gebreke waaraan de andere partij de procedure als beëindigd mag beschouwen.

§ 3. Indien een van de collaboratieve advocaten zich terugtrekt uit de procedure, verwittigt hij onmiddellijk schriftelijk zijn cliënt en de collaboratieve advocaat van de andere partij. Indien de partij wiens collaboratieve advocaat zich heeft teruggetrokken beslist om de procedure verder te zetten, deelt zij haar intentie mee aan de andere partij bij monde van haar nieuwe collaboratieve advocaat. De nieuwe collaboratieve advocaat tekent zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen dertig dagen na de terugtrekking door de vorige collaboratieve advocaat een bijlage bij het collaboratief onderhandelingsprotocol bij gebreke waaraan de andere partij de procedure als beëindigd mag beschouwen.

§ 4. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de toepassing van artikel 1741, § 3. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 232, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1743

[1 § 1. Een collaboratieve advocaat kan een of meerdere partijen bijstaan in het kader van een bepaalde collaboratieve onderhandeling zolang dit geen aanleiding geeft tot een belangenconflict.

§ 2. De collaboratieve advocaat ontvangt van zijn cliënt een exclusief en geschreven mandaat, dat beperkt is tot het bijstaan en raadgeven tijdens de collaboratieve onderhandeling met het oog op het bereiken van een onderhandeld akkoord.

§ 3. Indien een van de partijen zich terugtrekt uit de collaboratieve onderhandeling of indien de collaboratieve onderhandeling eindigt, met of zonder akkoord, zijn de collaboratieve advocaten ertoe gehouden hun tussenkomst te beëindigen en mogen zij niet meer tussenkomen in een geding tussen dezelfde partijen in het kader van een geschil dat het voorwerp heeft uitgemaakt van de collaboratieve onderhandelingen. Hetzelfde geldt voor iedere advocaat die van hun advocatenkantoor deel uitmaakt, inclusief de interne of externe medewerkers en stagiairs. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 233, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1744

[1 § 1. Desgewenst kan er in het kader van een collaboratieve onderhandeling een beroep worden gedaan op een of meer deskundigen om een neutraal en objectief verslag en advies te verlenen. Het advies van de deskundige is vertrouwelijk en uitsluitend bedoeld om het zoeken naar een minnelijke oplossing te vergemakkelijken. De deskundige beslist in geen geval over het geschil dat het voorwerp uitmaakt van de collaboratieve onderhandeling.

§ 2. Indien er beroep wordt gedaan op een deskundige, wordt er een bijlage bij het collaboratief onderhandelingsprotocol opgemaakt. Deze bijlage bevat :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de deskundige;
2° een beknopt overzicht van het geschil en de omschrijving van de vragen waaromtrent de deskundige gevraagd wordt advies te verlenen;
3° het principe dat de deskundige gebonden is door vertrouwelijkheid, neutraliteit en onafhankelijkheid;
4° de provisie die partijen stellen voor het ereloon en de kosten van de deskundige;
5° de datum;
6° de ondertekening door de deskundige, de partijen en de collaboratieve advocaten. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 234, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1745

[1 § 1. De partijen delen alle documenten en informatie mee die nuttig kunnen zijn voor de oplossing van het geschil en werken op een loyale manier mee aan de collaboratieve onderhandeling.

§ 2. De partijen kunnen de wijze waarop deze verplichting zal worden uitgevoerd nader bepalen in het collaboratief onderhandelingsprotocol.

§ 3. Artikel 1728 is van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 235, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1746

[1 § 1. Wanneer de partijen voor het gehele geschil of een deel ervan, voorlopig of definitief tot een oplossing komen via een collaboratieve onderhandeling, dan wordt de oplossing schriftelijk door de collaboratieve advocaten vastgelegd in het collaboratief onderhandeld akkoord.

§ 2. Het collaboratief onderhandeld akkoord bevat:
1° de naam en de woonplaats van de partijen en de naam en het kantooradres van hun collaboratieve advocaten;
2° de precieze verbintenissen van elk van de partijen die werden overeengekomen op basis van de collaboratieve onderhandeling ter oplossing van het gehele geschil of een gedeelte van het geschil;
3° de datum;
4° de ondertekening door de partijen en de collaboratieve advocaten. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 236, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1747

1747. [1 § 1. De kosten verbonden aan het voeren van een collaboratieve onderhandeling en het ereloon en de kosten van de deskundige komen gelijkelijk ten laste van de partijen, tenzij die daar anders over beslissen.

§ 2. Elke partij draagt zelf de erelonen en de kosten van haar collaboratieve advocaat, behoudens andersluidende overeenkomst. ]1

(1)<ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 237, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Inhoudstabel
Eerste deel : ALGEMENE BEGINSELEN.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Voorafgaande bepalingen. (Art. 1)
HOOFDSTUK II. _ Voorwaarden van de rechtsvordering. (Art. 17)
HOOFDSTUK III. _ Vonnissen en arresten. (Art. 19)
HOOFDSTUK IV. _ Rechterlijk gewijsde. (Art. 23)
HOOFDSTUK V. _ Aanhangigheid en samenhang. (Art. 29)
HOOFDSTUK VI. - Onsplitsbaarheid. (Art. 31)
HOOFDSTUK VII. - (Betekeningen, kennisgevingen, neerleggingen en mededelingen. ) <W 2006-08-05/45, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie art. 16)> (Art. 32)
HOOFDSTUK VIII. _ Termijnen. (Art. 48)
Deel II : RECHTERLIJKE ORGANISATIE.
EERSTE BOEK. - ORGANEN VAN DE RECHTERLIJKE MACHT. (Art. 58)
EERSTE TITEL. - Hoven en rechtbanken - Leden.
EERSTE HOOFDSTUK. - Vrederechter en politierechtbank.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen. (Art. 59)
Afdeling II. _ Dienst. (Art. 66)
HOOFDSTUK II. _ Arrondissementsrechtbank,rechtbank van eerste aanleg,arbeidsrechtbank en [1 ondernemingsrechtbank ]1.
Eerste afdeling. _ Algemene bepaling. (Art. 73)
Afdeling II. _ Arrondissementsrechtbank. (Art. 74)
Afdeling III. _ Rechtbank van eerste aanleg. (Art. 76)
Afdeling IV. - Arbeidsrechtbank. (Art. 81)
Afdeling V. - [1 Ondernemingsrechtbank ]1. (Art. 84)
Afdeling VI. _ Bureau voor rechtsbijstand. (Art. 86)
Afdeling VIbis. [1 - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een rechtbank of een afdeling van een rechtbank. ]1 (Art. 86bis)
Afdeling VII. - Plaatsvervangende rechters. (Art. 87)
Afdeling VIII. - Dienst. (Art. 88)
Afdeling IX. - [1 Opdracht en aanwijzing van rechters ]1 (Art. 98)
Afdeling X. - Gelijktijdige benoemingen in verscheidene gerechten. (Art. 100)
HOOFDSTUK III. _ Hof van beroep en arbeidshof.
Eerste afdeling. - Hof van beroep. (Art. 101)
Afdeling 1bis. Plaatsvervangende raadsheren in de hoven van beroep. <ingevoeg bij W 1997-07-09/36, art. 3, Inwerkingtreding : 13-08-1997> (Art. 102)
Afdeling 2. - Arbeidshof. (Art. 103)
Afdeling 3. _ Bureau voor rechtsbijstand. (Art. 105)
Afdeling 4. _ Dienst. (Art. 106)
Afdeling V.- (Opdrachten van raadsheren van het ene hof tot het andere ). <Ingevoegd bij W 1998-02-10/32, art. 6; Inwerkingtreding : 02-03-1998> (Art. 113bis)
Afdeling VI. [1 - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een hof of een afdeling van een hof. ]1
HOOFDSTUK IV. _ Hof van assisen.
Eerste afdeling. _ Algemene bepalingen. (Art. 114)
Afdeling II. _ Samenstelling van het hof. (Art. 119)
Afdeling III. _ Jury. (Art. 123)
Afdeling IV. _ Verhindering en nietigheid. (Art. 125)
HOOFDSTUK V. _ Hof van Cassatie.
Eerste afdeling. _ Algemene bepalingen. (Art. 128)
Afdeling II. - Dienst. (Art. 132)
Afdeling IIbis. - (De referendarissen ). <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 3; Inwerkingtreding : 05-07-1997> (Art. 135bis)
Afdeling III. _ Documentatie en overeenstemming der teksten. (Art. 136)
Afdeling IV. - (Beheer ). <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 4; Inwerkingtreding : 05-07-1997> (Art. 136bis)
TITEL II. - Openbaar ministerie. (Art. 137)
TITEL IIbis. - <W 17-07-1984, art. 1> Plaatsvervangende magistraten aangewezen uit de op rust gestelde magistraten. (Art. 156bis)
TITEL IIter. (... ). <W 2007-04-25/64, art. 9, 1°, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 156ter)
TITEL III. - (Gerechtspersoneel ). <W 2007-04-25/64, art. 10, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 11; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 157)
HOOFDSTUK II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, en de rechtbanken. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 17; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 162)
HOOFDSTUK III. - Leden van de griffie. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 19; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 163)
HOOFDSTUK IV. - Leden van het parketsecretariaat. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 29; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 172)
TITEL IIIbis. (... ) <W 1999-04-12/38, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999> (Art. 176bis)
HOOFDSTUK V. - Personeel verbonden aan een griffie, een parketsecretariaat of een steundienst. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 36; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 177)
HOOFDSTUK VI. [1 - Vervanging in overtal van de griffiers, secretarissen en assistenten aangewezen om een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of een substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken bij te staan. ]1 (Art. 179)
TITEL IV. - [1 Beheer van de rechterlijke organisatie ]1
HOOFDSTUK I. - [1 Algemene beginselen ]1 (Art. 180)
HOOFDSTUK II. - [1 Centraal beheer ]1
Afdeling I. [1 Het College van de hoven en rechtbanken ]1 (Art. 181)
Afdeling II [1 Het College van het openbaar ministerie ]1 (Art. 184)
Afdeling III. [1 Het gemeenschappelijke beheer voor de Rechterlijke Orde ]1 (Art. 185/1)
HOOFDSTUK III. - [1 Beheerstructuur in de hoven, de rechtbanken en het openbaar ministerie ]1 (Art. 185/2)
HOOFDSTUK IV. - [1 Beheersovereenkomsten en beheersplannen ]1 (Art. 185/4)
HOOFDSTUK V. - [1 Financieel beheer ]1 (Art. 185/8)
HOOFDSTUK VI - [1 Evaluatie en controle ]1
Afdeling I. - [1 Evaluatie ]1 (Art. 185/9)
Afdeling II. - [1 Controle ]1 (Art. 185/10)
HOOFDSTUK VII. - [1 Evaluatie van het beheersmodel ]1 (Art. 185/13)
TITEL V. - Zetel en personeel van hoven en rechtbanken Hun rechtsgebied. (Art. 186)
TITEL VI. - (Benoemingsvoorwaarden en loopbaan van magistraten en het gerechtspersoneel ). <W 2007-04-25/64, art. 41, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 186bis)
EERSTE HOOFDSTUK. - Vrederechters en rechters in de politierechtbank. (Art. 186ter)
HOOFDSTUK II. - Leden van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en van de [2 ondernemingsrechtbank ]2 en van het openbaar ministerie.
Eerste afdeling- Rechters en magistraten van het openbaar ministerie. (Art. 189)
Afdeling II. - Leden van de rechtbank van eerste aanleg. (Art. 195)
Afdeling III. - Leden van de arbeidsrechtbank. (Art. 197)
Afdeling IV. - Leden van de [2 ondernemingsrechtbank ]2. (Art. 203)
Afdeling V. - Bepaling geldend voor de afdelingen III en IV. (Art. 206)
HOOFDSTUK IIbis. (... ). <W 2007-04-25/64, art. 42, 1°, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 206bis)
HOOFDSTUK III. - Leden van het hof van beroep en van het arbeidshof en magistraten van het openbaar ministerie.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen. (Art. 207)
Afdeling II. - Hof van beroep. (Art. 210)
Afdeling III. - Arbeidshof. (Art. 215)
HOOFDSTUK IIIbis. - Bepaling gemeen aan de hoofdstukken I tot III. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/45, art. 13; Inwerkingtreding : 02-06-2003> (Art. 216bis)
HOOFDSTUK IV. _ Juryleden.
Eerste afdeling. _ Opmaken van de lijsten van gezworenen. (Art. 217)
Eerste onderafdeling. - Gemeentelijke lijst. (Art. 218)
Onderafdeling 2. _ Provinciale lijst. (Art. 228)
Onderafdeling 3. _ Definitieve lijst. (Art. 230)
Onderafdeling 4. _ Bijzondere lijst voor iedere zaak.. (Art. 237)
Afdeling II. _ Samenstelling van de rechtsprekende jury. (Art. 242)
HOOFDSTUK V. - Leden van het Hof van Cassatie. (Art. 254)
HOOFDSTUK Vbis. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Hoge Raad voor de Justitie.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Samenstelling. (Art. 259bis1)
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Aanstelling van de leden. (Art. 259bis2)
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Duur van het mandaat en onverenigbaarheden. (Art. 259bis3)
Afdeling IV. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Werking. (Art. 259bis4)
Afdeling V. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Algemene vergadering van de Hoge Raad. (Art. 259bis7)
Afdeling VI. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> De benoemings- en aanwijzingscommissies. (Art. 259bis8)
Afdeling VII. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> De advies- en onderzoekscommissies. (Art. 259bis11)
Afdeling VIII. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 45, Inwerkingtreding : 01-03-1999> Gemeenschappelijke bepalingen. (Art. 259bis19)
HOOFDSTUK Vter. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Benoemings- en aanwijzingsprocedure.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Benoemingen. (Art. 259ter)
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 46, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Procedure van aanwijzing in mandaten. (Art. 259quater)
HOOFDSTUK Vquater. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 47, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De gerechtelijke stage. (Art. 259octies)
HOOFDSTUK Vquinquies. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De evaluatie van magistraten.
Afdeling I. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Algemene bepalingen. (Art. 259novies)
Afdeling II. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De periodieke evaluatie. (Art. 259decies)
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 48, Inwerkingtreding : 02-08-2000> De evaluatie van mandaten. (Art. 259undecies)
Afdeling IIIbis. [1 - De evaluatie van bijzondere opdrachten ]1 (Art. 259undecies/1)
Afdeling IV. - [1 Beroepscommissie ]1 (Art. 259undecies/1)
HOOFDSTUK Vsexies. - <Ingevoegd bij W 1998-12-22/47, art. 49, Inwerkingtreding : 02-08-2000> Referendarissen bij het Hof van Cassatie. (Art. 259duodecies)
HOOFDSTUK VI. - (Gerechtspersoneel. ) <W 2007-04-25/64, art. 44, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Afdeling I. - Selectie- en benoemingsvoorwaarden. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 45; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling I. - Attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. <W 2007-04-25/64, art. 46, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 260)
Onderafdeling II. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en de rechtbanken. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 48; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 261)
Onderafdeling III. - Leden van de griffie. <W 2007-04-25/64, art. 50, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 262)
Onderafdeling IV. - Leden van het parketsecretariaat. <W 2007-04-25/64, art. 54, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 265)
Onderafdeling V. - Personeelsleden verbonden aan de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 58; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 268)
HOOFDSTUK VII. - (... ). <W 2007-04-25/64, art. 63, 153; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 270)
HOOFDSTUK VIIbis. - Bemiddelingsadviseurs en -assistenten. (opgeheven ) <W 1999-04-12/38, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999> (Art. 272bis)
HOOFDSTUK VIII. - (... ). <W 2006-06-10/68, art. 25, 140; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Afdeling II. - [1 Selectie. ]1 (Art. 273)
Afdeling III. - Ontwikkeling binnen de loopbaan <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 71; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 72; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 276)
HOOFDSTUK VIII. (... ). <W 2007-04-25/64, art. 76, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Onderafdeling II. - [1 Bevordering naar niveau A ]1 (Art. 279)
HOOFDSTUK IX.
<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (Art. 285)
HOOFDSTUK X.
<Opgeheven bij W 2014-04-10/72, art. 11, 189; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (Art. 285bis)
Afdeling IV. - Evaluatie. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 93; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 287ter)
HOOFDSTUK VII. - Bepalingen gemeen aan de hoofdstukken I tot VI. <ingevoegd bij W 2007-04-25/64, art. 96; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 287quinquies)
HOOFDSTUK VIII. [1 Definitieve ambtsneerlegging ]1 (Art. 287septies)
BOEK II. - GERECHTELIJKE AMBTEN.
EERSTE TITEL I. - Voorwaarden voor het uitoefenen van gerechtelijke ambten.
HOOFDSTUK I. - (Installatie van de magistraten, de referendarissen, de parketjuristen en de griffiers en hun eedaflegging. ) <W 2007-04-25/64, art. 99, 154; Inwerkingtreding : 01-12-2008> (Art. 288)
HOOFDSTUK Ibis. - <Ingevoegd bij W 1997-02-17/50, art. 68; Inwerkingtreding : 01-07-1997> (Eedaflegging van de secretarissen. ) <W 1999-04-12/38, art. 10, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999> (Art. 291bis)
HOOFDSTUK II. - Onverenigbaarheden.
Eerste afdeling. - Cumulatie van ambten. (Art. 292)
Afdeling II. - Bloed- of aanverwantschap. (Art. 301)
HOOFDSTUK III. [1 - Deontologische regels. ]1 (Art. 305)
HOOFDSTUK IV. - Magistraten gemachtigd om [1 een opdracht van algemeen belang ]1 te aanvaarden bij een internationale, supranationale of buitenlandse instelling. (Art. 308)
HOOFDSTUK IVbis. [1 - Magistraten gemachtigd om een opdracht als verbindingsmagistraat in het buitenland te vervullen. ]1 (Art. 309/1)
HOOFDSTUK IVter. [1 - Magistraten gemachtigd om een opdracht in het Europees Openbaar Ministerie te vervullen. ]1 (Art. 309/2)
HOOFDSTUK V. - <Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 94; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Magistraten gemachtigd om Belgische militaire troepen in het buitenland te vergezellen (Art. 309bis)
HOOFDSTUK VI. [1 Magistraten gemachtigd om een opdracht te vervullen in het kader van Eurojust ]1 (Art. 309ter)
HOOFDSTUK VII. - [1 Parketjurist gemachtigd om een opdracht te vervullen in het kader van Eurojust ]1 (Art. 309sexies)
HOOFDSTUK VIII. - [1 Gerechtspersoneel gemachtigd om een internationale opdracht uit te oefenen. ]1 (Art. 309septies)
TITEL II. - Uitoefening van gerechtelijke ambten.
HOOFDSTUK I. - Rangorde en voorrang. (Art. 310)
Hoofdstuk Ibis. [1 Elektronische lijst van de leden van de rechterlijke orde ]1 (Art. 315ter)
HOOFDSTUK II. - Dienst der terechtzittingen. (Art. 316)
HOOFDSTUK III. - Verhindering en vervanging. (Art. 319)
HOOFDSTUK IIIbis. - Mutatie en mobiliteit. <ingevoegd bij W 2006-06-10/68, art. 51; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (Art. 330quater)
HOOFDSTUK IV. - Afwezigheid en verlof. (Art. 331)
HOOFDSTUK V. - Vakantie en vakantiekamers. (Art. 334)
HOOFDSTUK VI. - Algemene vergaderingen. (Art. 340)
Deel III : BEVOEGDHEID.
EERSTE TITEL. _ Volstrekte bevoegdheid.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Voorafgaande bepalingen.
Eerste Afdeling. (Art. 556)
Afdeling II. _ Waarde van de vordering. (Art. 557)
Afdeling III. _ Regels inzake tegenvorderingen en vorderingen tot tussenkomst, inzake aanhangigheid en samenhang. (Art. 563)
Afdeling IV. _ Machtiging om in rechte op te treden en aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers om in rechte op te treden. (Art. 567)
HOOFDSTUK II. _ Rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en [1 ondernemingsrechtbank ]1.
Eerste Afdeling. _ Algemene bepalingen. (Art. 568)
Afdeling II. _ Voorzitters van de rechtbanken. (Art. 584)
HOOFDSTUK III. - Vrederechter. (Art. 590)
HOOFDSTUK IIIbis. _ Politierechtbank. <ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 36, Inwerkingtreding : 1995-01-01> (Art. 601bis)
HOOFDSTUK IV. - Hof van beroep en arbeidshof. (Art. 602)
HOOFDSTUK V. _ Hof van Cassatie. (Art. 608)
TITEL II. - Aanleg. (Art. 616)
TITEL III. - Territoriale bevoegdheid. (Art. 622)
TITEL IV. _ Regeling van geschillen van bevoegdheid.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen. (Art. 639)
HOOFDSTUK II. _ Regeling van rechtsgebied. (Art. 645)
HOOFDSTUK III. _ Onttrekking van de zaak aan de rechter. (Art. 648)
HOOFDSTUK IV. _ Bepalingen aan de vorige hoofdstukken gemeen. (Art. 660)
Deel IV : BURGERLIJKE RECHTSPLEGING.
EERSTE BOEK_ RECHTSBIJSTAND.
HOOFDSTUK I. - Omschrijving. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 2; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 664)
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 3; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 665)
HOOFDSTUK III. - Rechtspleging. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 4; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 669)
HOOFDSTUK IV. - Hoger Beroep. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 5; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 688)
HOOFDSTUK V. - Kosten. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 6; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 691)
HOOFDSTUK VI. - Verhaal door de Staat. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 7; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 693)
HOOFDSTUK VII. - Intrekking. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 8; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 698)
HOOFDSTUK VIII. - Grensoverschrijdende geschillen bedoeld in richtlijn 2003/8/EG. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 9; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Art. 699bis)
BOEK II. _ GEDING.
EERSTE TITEL. _ Instelling van de vordering.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Vorm waarin de hoofdvordering wordt ingesteld.
Eerste Afdeling. _ Rechtsingang door dagvaarding. (Art. 700)
Afdeling II. - Vrijwillige verschijning. (Art. 706)
HOOFDSTUK II. _ Termijnen van dagvaarding. (Art. 707)
HOOFDSTUK III. _ Rol en inschrijving op de rol.
Eerste Afdeling. _ Rol van de zaken. (Art. 711)
Afdeling II. _ Inschrijving op de rol. (Art. 716)
HOOFDSTUK IV. _ Dossier van de rechtspleging. (Art. 720)
HOOFDSTUK V. - Verdeling van de zaken. (Art. 726)
HOOFDSTUK VI. - Verschijning van de partijen na dagvaarding. (Art. 727)
TITEL II. _ Behandeling en berechting van de vordering.
HOOFDSTUK I. [1 - Minnelijke oplossingen van geschillen.. ]1 (Art. 730/1)
HOOFDSTUK Ibis. - Bemiddeling in familiezaken. (Opgeheven ) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005> (Art. 734bis)
HOOFDSTUK II. _ Behandeling en berechting op tegenspraak.
Eerste afdeling. _ Behandeling ter inleidende zitting. (Art. 735)
Afdeling II. - (Mededeling ) van de stukken. <W 2006-07-10/39, art. 17, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2013 (zie W 2012-12-31/01, art. 16)> (Art. 736)
Afdeling III. _ Conclusies. (Art. 741)
Afdeling IV. _ Bepaling van de rechtsdag en verdaging. (Art. 749)
Afdeling V. _ Schriftelijke behandeling. (Art. 755)
Afdeling VI. - Terechtzitting. (Art. 756)
Afdeling VII. - Mededeling aan het openbaar ministerie. (Art. 764)
Afdeling VIII. _ Berechting van de zaak. (Art. 769)
Afdeling IX. _ [1 Uitlegging en verbetering van de rechterlijke beslissing en herstel van [2 het verzuim uitspraak te doen over ]2 een punt van de vordering ]1. (Art. 793)
HOOFDSTUK III. _ Behandeling en berechting bij verstek. (Art. 802)
TITEL III. _ Tussengeschillen en bewijs.
HOOFDSTUK I. _ Tussenvorderingen. (Art. 807)
HOOFDSTUK II. _ Tussenkomst. (Art. 811)
HOOFDSTUK III. _ Hervatting van geding. (Art. 815)
HOOFDSTUK IV_ Afstand van geding. (Art. 820)
HOOFDSTUK V. _ Wraking en verschoning. (Art. 828)
HOOFDSTUK VI. Ontkentenis van proceshandelingen. (Art. 848)
HOOFDSTUK VII. _ Excepties.
Eerste afdeling. _ Exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling. (Art. 851)
Afdeling II. _ Opschortende exceptie van boedelbeschrijving en beraad. (Art. 853)
Afdeling III. _ Excepties van onbevoegdheid. (Art. 854)
Afdeling IV. _ Opschortende exceptie bij oproeping tot vrijwaring. (Art. 857)
Afdeling V. _ Excepties van nietigheid. (Art. 860)
Afdeling VI. _ Berechting van excepties. (Art. 868)
HOOFDSTUK VIII. _ Bewijs.
Eerste Afdeling. _ Voorafgaande bepalingen. (Art. 870)
Afdeling II. _ Overlegging van stukken. (Art. 877)
Afdeling III. _ Schriftonderzoek. (Art. 883)
Afdeling IV. _ Valsheidsprocedure.
Eerste onderafdeling_ Algemene bepalingen. (Art. 895)
Onderafdeling 2. _ Procedure inzake valsheidsincident vóór het Hof van Cassatie. (Art. 907)
Afdeling V. _ Getuigenverhoor.
Eerste onderafdeling_ Vonnis waarbij getuigenverhoor wordt toegestaan. (Art. 915)
Onderafdeling 2_ Verschijning van getuigen. (Art. 923)
Onderafdeling 3. _ Verhoor van getuigen. (Art. 933)
Onderafdeling 4. _ Sluiting van getuigenverhoor en vonnis. (Art. 945)
Onderafdeling 5. _ Proces-verbaal van getuigenverhoor. (Art. 948)
Onderafdeling 6. _ Woordelijke opname van getuigenverhoor. (Art. 952)
Onderafdeling 7. _ Kosten van getuigenverhoor. (Art. 953)
Onderafdeling 8. _ Geldigheid van getuigenverhoor en bewijskracht van getuigenissen. (Art. 956)
Afdeling Vbis - [1 Overlegging van schriftelijke verklaringen ]1 (Art. 961/1)
Afdeling VI. _ Deskundigenonderzoek.
Onderafdeling 1. Algemene bepaling. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 3; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> (Art. 962)
Onderafdeling 2. Wraking van de deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> (Art. 966)
Onderafdeling 3. Verloop van het deskundigenonderzoek. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> (Art. 972)
Onderafdeling 4. Beperkte tussenkomst van de deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 22; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> (Art. 984)
Onderafdeling 5. Kosten en erelonen van deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 26; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> (Art. 987)
Onderafdeling 6.[
<Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 177; Inwerkingtreding : 29-06-2019> (Art. 991ter)
Afdeling VII. _ Verhoor van partijen. (Art. 992)
Afdeling 7/1. - [1 Het horen van minderjarigen ]1 (Art. 1004/1)
Afdeling VIII. _ Eedaflegging. (Art. 1005)
Afdeling IX. _ Plaatsopneming. (Art. 1007)
Afdeling X. <ingevoegd bij W 1987-05-20/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 22-06-1987> - Vaststelling van overspel bij gerechtsdeurwaarder. (Art. 1016bis)
TITEL IV. _ Uitgaven en kosten. (Art. 1017)
TITEL V. _ Inleiding en behandeling van de vordering op eenzijdig verzoekschrift. (Art. 1025)
TITEL Vbis. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> _ Het verzoekschrift op tegenspraak. (Art. 1034bis)
TITEL VI._ Inleiding en behandeling van de vordering in kort geding. (Art. 1035)
BOEK III_ RECHTSMIDDELEN.
EERSTE TITEL. _ Algemene bepalingen. (Art. 1042)
TITEL II. _ Verzet. (Art. 1047)
TITEL III. _ Hoger beroep.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen. (Art. 1050)
HOOFDSTUK II. _ Devolutieve kracht van het hoger beroep en recht om de zaak aan zich te trekken. (Art. 1068)
TITEL IV_ Voorziening in cassatie. (Art. 1073)
TITEL IVbis. - [1 Cassatieberoep in tuchtzaken ]1 (Art. 1121/1)
TITEL V. _ Derdenverzet. (Art. 1122)
TITEL VI. _ Herroeping van het gewijsde. (Art. 1132)
TITEL VII. _ Verhaal op de rechter. (Art. 1140)
TITEL VIII. _ (opgeheven ) <W 1989-01-06/30, art. 127, 010; Inwerkingtreding : 17-01-1989> (Art. 1147bis)
BOEK IV. _ BIJZONDERE RECHTSPLEGINGEN.
HOOFDSTUK I. _ Verzegeling en ontzegeling.
Eerste afdeling. _ Verzegeling. (Art. 1148)
Afdeling II. _ Verzet tegen ontzegeling. (Art. 1165)
Afdeling III. _ Ontzegeling. (Art. 1167)
Afdeling IV. _ Verbod van betaling, van teruggave en overdracht. (Art. 1174)
HOOFDSTUK II. _ Boedelbeschrijving. (Art. 1175)
HOOFDSTUK III. _ <W 14-7-1976> Verwerping van de nalatenschap. (Art. 1185)
HOOFDSTUK IV. - Bepaalde (... ) verkopingen van onroerende goederen. <W 18-2-1981, art. 1>. (Art. 1186)
HOOFDSTUK V. - Bepaalde verkopingen van roerende goederen. (Art. 1194)
HOOFDSTUK VI. - Verdeling en veiling van onverdeelde goederen.
Eerste afdeling. - Minnelijke verdeling. (Art. 1205)
Afdeling 2. - [1 Gerechtelijke verdeling ]1
Onderafdeling 1. - [1 De inleiding van de vordering en het vonnis dat de gerechtelijke verdeling beveelt ]1 (Art. 1207)
Onderafdeling 2. - [1 De aanstelling van de notaris-vereffenaar ]1 (Art. 1210)
Onderafdeling 3. - [1 De vervanging van de notaris-vereffenaar ]1 (Art. 1211)
Onderafdeling 4. - [1 Het beheer van de onverdeelde boedel ]1 (Art. 1212)
Onderafdeling 5. - [1 Het deskundigenonderzoek ]1 (Art. 1213)
Onderafdeling 6. - [1 Het verloop van de werkzaamheden
Algemene bepalingen ]1
[1Algemene bepalingen ]1 (Art. 1214)
[1De opening van de werkzaamheden ]1 (Art. 1215)
[1Het tussentijds proces-verbaal ]1 (Art. 1216)
[1De conventionele instaatstelling ]1 (Art. 1217)
[1De wettelijke instaatstelling ]1 (Art. 1218)
[1De ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang ]1 (Art. 1219)
[1De sanctie in geval van overschrijding van de overeengekomen of bepaalde termijnen ]1 (Art. 1220)
[1De stuiting van de overeengekomen of bepaalde termijnen ]1 (Art. 1221)
[1De mededeling van de stukken ]1 (Art. 1222)
[1De verdeling in natura ]1 (Art. 1223)
[1De verkoop van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare goederen ]1 (Art. 1224)
Onderafdeling 7. - [1 Hoger beroep ]1 (Art. 1224/2)
Afdeling III. _ Bepaling geldend voor de twee vorige afdelingen. (Art. 1225)
HOOFDSTUK VII. - (Vermoeden en verklaring van afwezigheid en gerechtelijke verklaring van overlijden ). <W 2007-05-09/44, art. 45, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007> (Art. 1226)
HOOFDSTUK VIII. - Onbeheerde nalatenschappen. (Art. 1228)
HOOFDSTUK VIIIbis. - Adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Algemene bepaling. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-1)
Afdeling 1bis. [1 - Bepalingen inzake de geschiktheid om te adopteren ]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepaling ]1 (Art. LNK0133)
Onderafdeling 2. [1 - Procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren ]1 (Art. LNK0135)
Onderafdeling 3. [1 - Procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren ]1 (Art. 1231-1/9)
Afdeling 2. - Binnenlandse adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-2)
Onderafdeling 1. - Totstandkomen van de adoptie op verzoek van de adoptant of van de adoptanten. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-3)
Onderafdeling 2. - Totstandkoming van de adoptie op verzoek van het openbaar ministerie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-24)
Afdeling 3. - Interlandelijke adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-26)
Onderafdeling 1.
<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020> (Art. 1231-27)
Onderafdeling 1bis.
<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 40, 154; Inwerkingtreding : 01-01-2020> (Art. 1231-33/1)
Onderafdeling 2. - Procedure houdende vaststelling van de adopteerbaarheid van een kind. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-34)
Onderafdeling 3. - Totstandkoming van de adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-40)
Afdeling 4. - Herroeping van de gewone adoptie en herziening van de adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-46)
Afdeling 5. - Beroep. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 1231-53)
HOOFDSTUK IX. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdij over minderjarigen (Art. 1232)
HOOFDSTUK IXBIS. <ingevoegd bij W 1987-05-20/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 06-06-1987> Procedure tot verlatenverklaring van een minderjarige of tot vaststelling dat de ouders kennelijk niet naar hun kind hebben omgezien. (opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 09-07-1999> (Art. 1237bis)
HOOFDSTUK X. - [1 Beschermde personen ]1
Afdeling 1. [1 - Procedure van toepassing op de rechterlijke bescherming ]1
Onderafdeling 1. [1 - Indiening van het verzoek ]1 (Art. 1238)
Onderafdeling 2. [1 - Verloop van de gerechtelijke procedure ]1 (Art. 1243)
Onderafdeling 3. [1 - Kennisgevingen, mededelingen en neerleggingen ]1 (Art. 1249/5)
Afdeling 2. [1 - Bekendmaking van beschermingsmaatregelen ]1 (Art. 1250)
Afdeling 2/1. [1 - Erkenning en uitvoerbaarverklaring van buitenlandse beschermingsmaatregelen met betrekking tot een meerderjarige en overleg voorafgaand aan de plaatsing van die meerderjarige in België in een instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden. ]1
Onderafdeling 1. [1 - Erkenning en uitvoerbaarverklaring van de buitenlandse beschermingsmaatregelen met betrekking tot een meerderjarige. ]1 (Art. 1252/1.)
Onderafdeling 2. [1 - Overleg voorafgaand aan de plaatsing in België van een volwassene in een instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden en diens plaatsing naar aanleiding van dat voorafgaande overleg. ]1 (Art. 1252/7.)
Onderafdeling 3. [1 - Centrale Autoriteit. ]1 (Art. 1252/9.)
Afdeling 3. - [1 Het administratief dossier ]1 (Art. 1253)
Afdeling 4. [1 - Het centraal register van de bescherming van de personen ]1 (Art. 1253/2)
HOOFDSTUK Xbis. - [1 Vorderingen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit familiale betrekkingen ]1 (Art. 1253ter)
HOOFDSTUK XI. - Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen.
Eerste afdeling. - (De echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting ). <W 2007-04-27/00, art. 21, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (Art. 1254)
Afdeling II. _ Echtscheiding door onderlinge toestemming. (Art. 1287)
Afdeling III. _ Scheiding van tafel en bed. (Art. 1305)
Afdeling IV. - Omzetting van de scheiding van tafel en bed in echtscheiding. (Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 21, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (Art. 1309)
Afdeling V. _ Scheiding van goederen. (Art. 1311)
HOOFDSTUK XIbis. _ <W 14-7-1976, art. 34> Veranderlijkheid van huwelijksvoorwaarden. (Art. 1319)
HOOFDSTUK XII. _ Uitkeringen tot levensonderhoud. (Art. 1320)
HOOFDSTUK XIIbis. [1 Verzoeken betreffende de grensoverschrijdende maatregelen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en de bescherming van kinderen. ]1 (Art. 1322bis)
HOOFDSTUK XIII. _ Hoger bod op vrijwillige vervreemding. (Art. 1323)
HOOFDSTUK XIV. _ Uitstel van betaling. (Art. 1333)
HOOFDSTUK XIVbis. _ (Toestaan van betalingsfaciliteiten inzake consumentenkrediet. ) <W 1991-06-12/30, art. 114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1991, op een datum door de Koning te bepalen.> (Art. 1337bis)
HOOFDSTUK XV. _ Summiere rechtspleging om betaling te bevelen. (Art. 1338)
HOOFDSTUK XVbis. - <W 1998-11-30/33, art. 2; Inwerkingtreding : 11-01-1999> (Rechtspleging inzake huur van goederen en inzake uithuiszetting ). (Art. 1344bis)
HOOFDSTUK XVter. [1 - Rechtspleging inzake uithuiszetting uit plaatsen betrokken zonder recht of titel. ]1 (Art. 1344octies)
HOOFDSTUK XVI. - Rechtspleging inzake pacht, (recht van voorkoop en uitgesteld loon in land- en tuinbouw ) <W 28-12-1967, art. 7>. (Art. 1345)
HOOFDSTUK XVII. _ Aanneming van de borg. (Art. 1346)
HOOFDSTUK XVIII. _ Aanbod van betaling en consignatie. (Art. 1352)
HOOFDSTUK XIX_ Rekening en verantwoording. (Art. 1358)
HOOFDSTUK XIXbis. - Rechtsplegingen inzake intellectuele rechten [1 en bedrijfsgeheimen ]1 <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
Afdeling 1. - Betreffende beslag inzake namaak <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2007> (Art. 1369bis/1)
fdeling 2. - Voorlopige maatregelen toepasselijk op intellectuele eigendomsrechten <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 32; Inwerkingtreding : 01-11-2007> (Art. 1369ter)
Afdeling 3. [1 - Voorlopige maatregelen toepasselijk op bedrijfsgeheimen. ]1 (Art. 1369quater)
HOOFDSTUK XX. _ Bezitsvorderingen. (Art. 1370)
HOOFDSTUK XXbis. - <W 1-3-1978, art. 3> Recht van uitweg. (Art. 1371bis)
HOOFDSTUK XXI. _ Middelen om uitgifte of afschrift van een akte te verkrijgen. (Art. 1372)
HOOFDSTUK XXII. _ Verbetering van akten van de burgerlijke stand. (Art. 1383)
HOOFDSTUK XXIII. _ <W 31-01-1980, art. 2> De dwangsom. (Art. 1385bis)
HOOFDSTUK XXIV. - (ingevoegd bij <W 1999-03-23/30, art. 9, Inwerkingtreding : 06-04-1999> ) Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet. (Art. 1385decies)
HOOFDSTUK. - Verhalen betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon. <ingevoegd bij W 2007-05-10/55, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (Art. 1385duodecies)
HOOFDSTUK XXVI. [1 - Geschillen betreffende bepaalde vormen van foutloze aansprakelijkheid. ]1 (Art. 1385quinquiesdecies)
Deel V : BEWAREND BESLAG, MIDDELEN TOT TENUITVOERLEGGING EN COLLECTIEVE SCHULDENREGELING.
EERSTE TITEL. _ VOORAFGAANDE REGELS.
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen. (Art. 1386)
HOOFDSTUK Ibis. - [1 Centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest ]1
Afdeling I. - [1 Inrichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest ]1 (Art. 1389bis/1)
Afdeling II. - (Beheer en toezicht ). <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> (Art. 1389bis/8)
Afdeling III. - (Registratie, mededeling en raadpleging van de gegevens ). <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011> (Art. 1390)
HOOFDSTUK Ibis/1. [1 - Centraal register voor Europees conservatoir beslag op bankrekeningen. ]1 (Art. 1391/1)
HOOFDSTUK Iter. (Andere bepalingen ) <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> (Art. 1392)
HOOFDSTUK Iquater. - [1 Centraal bestand van vonnissen, arresten en akten houdende toekenning van een onderhoudsuitkering ]1 (Art. 1394/1)
HOOFDSTUK Iquinquies - [1 Invordering van onbetwiste geldschulden ]1 (Art. 1394/20)
HOOFDSTUK II. - Beslagrechter. (Art. 1395)
HOOFDSTUK III. - Voorlopige tenuitvoerlegging. (Art. 1397)
HOOFDSTUK IV. - Kantonnement. (Art. 1403)
HOOFDSTUK V. - Goederen die niet in beslag kunnen worden genomen. (Art. 1408)
TITEL II. - BEWAREND BESLAG.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. (Art. 1413)
HOOFDSTUK II. - Bewarend beslag op roerend goed. (Art. 1422)
HOOFDSTUK III. - Bewarend beslag op onroerend goed. (Art. 1429)
HOOFDSTUK IV. _ Bewarend beslag onder derden. (Art. 1445)
HOOFDSTUK V. _ Pandbeslag. (Art. 1461)
HOOFDSTUK VI. _ Beslag tot terugvordering. (Art. 1462)
HOOFDSTUK VII. _ Bewarend beslag op zeeschepen en binnenschepen. (Art. 1467)
HOOFDSTUK VIII. - Beslag inzake namaak. (Art. 1481)
HOOFDSTUK IX. - Rechtspleging tot omzetting van bewarend beslag in uitvoerend beslag. (Art. 1489)
TITEL III. _ GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING.
EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen. (Art. 1494)
HOOFDSTUK II. _ Uitvoerend beslag op roerend goed. (Art. 1499)
HOOFDSTUK III. - Beslag op tak- en wortelvaste vruchten. (Art. 1529)
HOOFDSTUK IV. _ Uitvoerend beslag onder derden. (Art. 1539)
HOOFDSTUK V. _ Uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen. (Art. 1545)
HOOFDSTUK VI. - Uitvoerend beslag op onroerend goed. (Art. 1560)
HOOFDSTUK VII. _ Evenredige verdeling. (Art. 1627)
HOOFDSTUK VIII. _ Rangregeling. (Art. 1639)
HOOFDSTUK IX. _ Evenredige verdeling en rangregeling in geval van beslag op zeeschepen en binnenschepen. (Art. 1655)
TITEL IV. Collectieve schuldenregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
HOOFDSTUK I. - Procedure van collectieve schuldenregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> (Art. 1675/2)
Afdeling 2. - Inleiding van de procedure. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> (Art. 1675/4)
Afdeling 3. - Minnelijke aanzuiveringsregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> (Art. 1675/10)
Afdeling 4. - Gerechtelijke aanzuiveringsregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> (Art. 1675/11)
Afdeling 4bis. - De totale kwijtschelding van de schulden. <Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 14; Inwerkingtreding : 31-12-2005> (Art. 1675/13bis)
Afdeling 5. - Bepalingen gemeenschappelijk aan beide procedures. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> (Art. 1675/13ter)
HOOFDSTUK II. - De schuldbemiddelaar. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999> (Art. 1675/17)
HOOFDSTUK III. [1 Het centraal register collectieve schuldenregelingen ]1 (Art. 1675/20)
Deel VI : ARBITRAGE.
Hoofdstuk I. [1 Algemene bepalingen ]1 (Art. 1676)
Hoofdstuk II. [1 Arbitrage-overeenkomst ]1 (Art. 1681)
Hoofdstuk III. [1 Samenstelling van het scheidsgerecht ]1 (Art. 1684)
Hoofdstuk IV. [1 Bevoegdheid van het scheidsgerecht ]1 (Art. 1690)
Hoofdstuk V. [1 Arbitrale gedingvoering ]1 (Art. 1699)
Hoofdstuk VI. [1 Arbitrale uitspraak en de afsluiting van de procedure ]1 (Art. 1710)
Hoofdstuk VII. [1 Rechtsmiddelen tegen de arbitrale uitspraak ]1 (Art. 1716)
Hoofdstuk VIII. [1 Erkenning en uitvoerbaarverklaring van de arbitrale uitspraken ]1 (Art. 1719)
Hoofdstuk IX. [1 Verjaring ]1 (Art. 1722)
ZEVENDE DEEL : Bemiddeling
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen. <Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 8; Inwerkingtreding : 30-09-2005>. (Art. 1724)
HOOFDSTUK II. [1 - De buitengerechtelijke bemiddeling. ]1 (Art. 1730)
HOOFDSTUK III. - De gerechtelijke bemiddeling. <Ingevoegd bij W 2005-02-21/36, art. 18; Inwerkingtreding : 30-09-2005>. (Art. 1734)
ACHTSTE DEEL - [1 Collaboratieve onderhandelingen ]1 (Art. 1738)