Info



Tekst


EERSTE BOEK. - DE GERECHTELIJKE POLITIE EN DE OFFICIEREN DIE ZE UITOEFENEN.
HOOFDSTUK I. - GERECHTELIJKE POLITIE.
Art. 8

De gerechtelijke politie spoort de misdaden, de wanbedrijven en de overtredingen op, verzamelt de bewijzen ervan en levert de daders over aan de rechtbanken belast met hun bestraffing.

Art. 9

<W 2002-07-16/41, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 21-05-2002> (De gerechtelijke politie wordt, onder het gezag van de hoven van beroep en, binnen zijn bevoegdheden onder het gezag van de federale procureur, uitgeoefend volgens het hierna gemaakte onderscheid ) : <W 2002-07-16/41, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
1° door de bijzondere veldwachters en door de boswachters, (... ) door de procureurs des Konings en hun substituten, (door de arbeidsauditeurs en hun substituten, ) door de rechters in de politierechtbank en door de leden van de federale politie en van de lokale politie; <W 2002-07-16/41, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
[1 door de federale procureur en de federale magistraten; ]1
[1 3° door de procureurs-generaal en de andere magistraten van de parketten-generaal en auditoraten-generaal. ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 2, 083; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 10

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 4°>

HOOFDSTUK II. - (BURGEMEESTERS, SCHEPENEN EN POLITIECOMMISSARISSEN ). (Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 214; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 11

(Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 12

(Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 13

(Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 14

(Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 15

(Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

HOOFDSTUK III. - VELDWACHTERS EN BOSWACHTERS.
Art. 16

(... ) de boswachters en de bijzondere veldwachters zijn, ieder van hen op het grondgebied waarvoor hij beëdigd is, belast met het opsporen van de wanbedrijven en overtredingen tegen land- en boseigendommen. <W 1998-12-07/31, art. 215, 1°, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   Zij maken processen-verbaal op tot vaststelling van de aard, de omstandigheden, de tijd, de plaats van de wanbedrijven en van de overtredingen, alsook van de bewijzen en de aanwijzingen die zij daaromtrent hebben kunnen inwinnen.

   (Zij volgen de weggenomen voorwerpen naar de plaats waarheen deze zijn overgebracht, en stellen ze in bewaring; zij mogen echter de huizen, werkhuizen, gebouwen, belendende binnenplaatsen en besloten erven niet betreden, dan in tegenwoordigheid van een politieambtenaar, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings; het proces-verbaal dat daarvan moet worden opgemaakt, wordt getekend door degene in wiens tegenwoordigheid het is opgemaakt. ) <W 1999-04-19/50, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   Zij vatten en geleiden voor de (rechter in de politierechtbank ) of voor de burgemeester ieder persoon die zij op heterdaad betrappen of die door het openbaar beroep wordt aangewezen, wanneer op het feit gevangenisstraf of een zwaardere straf gesteld is. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>

   Zij doen zich daartoe de sterke hand bieden door de burgemeester of een schepen van de plaats, die dit niet mag weigeren.

Art. 17

De (... ) boswachters en de bijzondere veldwachters staan, als officier van gerechtelijke politie, onder toezicht van de procureur des Konings, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur. <W 1998-12-07/31, art. 216, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 18

(Federaal ) De boswachters van het beheer, van de gemeenten en van de openbare instellingen doen hun processen-verbaal toekomen aan de bewaarder, de opziener of de onderopziener bij het bosbeheer binnen (drie dagen, daarin begrepen de dag waarop het feit dat zij in behandeling hebben gehad, te hunner kennis is gekomen ) <W 1999-04-19/50, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   [Lid 2 opgeheven] <W 15-12-1928, enig art.>

Art. 18_VLAAMS_GEWEST

< Opgeheven door DVR 2009-04-30/87, art. 43, 056; Inwerkingtreding : 25-06-2009>

Art. 19

De bewaarder, de opziener of de onderopziener doet de verdachten of de burgerrechtelijk aansprakelijke personen dagvaarden voor de correctionele rechtbank.

Art. 20

<W 11-02-1986, art. 2, 6°> De boswachters en de bijzondere veldwachters doen, wanneer het politieovertredingen betreft, hun processen-verbaal binnen (drie dagen, daarin begrepen de dag waarop het feit dat zij in behandeling hebben gehad, te hunner kennis is gekomen ) toekomen aan een (politieambtenaar ), bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings; wanneer het een misdrijf betreft dat strafbaar is met een correctionele straf, doen zij de processen-verbaal toekomen aan de procureur des Konings. <W 1998-12-07/31, art. 217, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <W 1999-04-19/50, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 21

Wanneer het proces-verbaal een overtreding betreft, handelt een politieambtenaar, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, en in gemeenten waar geen politiecommissaris is, de burgemeester of, bij gebreke van deze, een schepen, overeenkomstig de bepalingen van boek II, titel I, hoofdstuk I, van dit wetboek. <W 11-02-1986, art. 2, 7°> <W 1998-12-07/31, art. 217, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Machtiging tot inzage van het dossier of tot het bekomen van een afschrift ervan ]1
Art. 21bis

[1 § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten en de toepassing van de artikelen 28quinquies, § 2, 57, § 2, 61ter, en 127, § 2, en de procedure bedoeld in paragrafen 2 tot 9, kan de rechtstreeks belanghebbende te allen tijde naargelang de stand van de procedure de procureur des Konings of de onderzoeksrechter verzoeken om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen.

   Als rechtstreeks belanghebbende wordt beschouwd : de inverdenkinggestelde, degene tegen wie de strafvordering is ingesteld in het kader van het gerechtelijk onderzoek, de verdachte, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, de burgerlijke partij, degene die een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd, evenals degenen die in hun rechten getreden zijn of die hen als lasthebber ad hoc, curator, voorlopig bewindvoerder, voogd of voogd ad hoc vertegenwoordigen.

   In alle andere gevallen wordt de beslissing over het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan genomen door het openbaar ministerie, zelfs tijdens het gerechtelijk onderzoek.

   [3 De uitgiften en de afschriften van de onderzoeks- en procedurestukken van de opgeheven militaire gerechten en parketten met betrekking tot dossiers waarin definitief werd gevonnist of waarover door de krijgsauditeur of de auditeur-generaal per 31 december 2003 hebben beslist, kunnen slechts afgeleverd worden met uitdrukkelijke toelating van de magistraat of één van de magistraten van het openbaar ministerie die daartoe uitdrukkelijk een opdracht kregen van het College van procureurs-generaal.

   De griffie van het hof van beroep te Brussel is belast met de aflevering van de uitgiften en de afschriften bedoeld in het vierde lid.

   De kosten van alle uitgiften en afschriften komen ten laste van de personen die ze aanvragen, behoudens bij toepassing van de artikelen 28quinquies, § 2, en 57, § 2. ]3

§ 2. De rechtstreeks belanghebbende kan in de loop van het onderzoek een verzoekschrift toezenden aan de procureur des Konings om inzage te krijgen in een dossier dat betrekking heeft op een misdaad of een wanbedrijf. Voor de wanbedrijven die tot de bevoegdheid van de politierechtbank behoren, bestaat deze mogelijkheid alleen voor de in artikel 138, 6° bis en 6° ter, bedoelde wanbedrijven en voor de misdrijven waarvoor bij toepassing van artikel 68 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, de verjaringstermijn drie jaar bedraagt.

   Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt het verzoekschrift met redenen omkleed en houdt het keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats of zijn zetel niet heeft.

   Het verzoekschrift wordt toegezonden aan of neergelegd op het secretariaat van het parket, dat het opneemt in een daartoe bestemd register.

§ 3. De procureur des Konings neemt een beslissing binnen een termijn van vier maanden na de opname van het verzoekschrift in het register.

   Indien het verzoek betrekking heeft op een dossier waarin de procureur des Konings bij toepassing van artikel 28septies de onderzoeksrechter heeft gevorderd een onderzoekhandeling te stellen waarvoor alleen deze bevoegd is, wordt bovenvermelde termijn herleid tot maximum één maand vanaf de eerste machtiging verleend door de onderzoeksrechter.

§ 4. De met redenen omklede beslissing wordt per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat, binnen acht dagen na de beslissing.

§ 5. De procureur des Konings kan de inzage of het nemen van een afschrift van het dossier of van bepaalde stukken verbieden indien de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek dit vereisen, indien inzage een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden, indien de verzoeker van geen rechtmatige beweegredenen tot het raadplegen van het dossier doet blijken, indien het dossier alleen de aangifte of klacht bevat waarvan de verzoeker of zijn advocaat al een kopie heeft gekregen, indien een gerechtelijk onderzoek is ingesteld, of indien de verzoeker naar een vonnisgerecht is verwezen, gedagvaard of bij proces verbaal is opgeroepen.

   Hij kan de inzage van het dossier of het nemen van afschrift beperken tot het deel van het dossier waarvoor de verzoeker een belang heeft laten gelden.

§ 6. Indien het verzoek om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen wordt ingewilligd, wordt het dossier binnen twintig dagen na de beslissing van de procureur des Konings en ten vroegste na de in paragraaf 4 bedoelde termijn, in origineel of in afschrift, gedurende ten minste achtenveertig uur, voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en zijn advocaat. Het secretariaat van het parket geeft de verzoeker en zijn advocaat kennis per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg, van de datum waarop en de plaats waar het dossier kan worden ingezien.

   [2 De inwilliging van het verzoek tot het bekomen van inzage van het dossier houdt in dat de verzoeker of zijn advocaat er zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van kunnen nemen ter plaatse. De procureur des Konings kan echter, op een met redenen omklede wijze, de kopiename van het dossier of van bepaalde stukken ervan verbieden indien de noodwendigheden van het onderzoek dit vereisen, of indien kopiename een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden. ]2

   De verzoeker kan de door de inzage of het nemen van een afschrift verkregen inlichtingen alleen gebruiken in het belang van zijn verdediging, op voorwaarde dat hij het vermoeden van onschuld in acht neemt, alsook de rechten van verdediging van derden, het privéleven en de waardigheid van de persoon.

§ 7. De verzoeker kan, indien de inzage of het nemen van een afschrift van het dossier of bepaalde stukken ervan werd geweigerd, de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling aanbrengen bij een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt neergelegd bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker, en wordt opgenomen in een daartoe bestemd register.

   Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.

   De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak zonder debat binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift.

   De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval zijn advocaat, per faxpost, bij een gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

   De procureur-generaal kan zijn schriftelijke vorderingen richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling. De kamer van inbeschuldigingstelling kan, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal horen. Zij kan, in aanwezigheid van de procureur-generaal, de verzoeker of zijn advocaat horen.

§ 8. Indien het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen de termijn vermeld, naargelang het geval, in paragraaf 3, eerste of tweede lid, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen na het verstrijken van die termijn is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt opgenomen in een daartoe bestemd register.

   Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.

   De procedure verloopt overeenkomstig paragraaf 7, derde tot vijfde lid.

§ 9. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. ]1

(1)<W 2018-03-18/14, art. 3, 095; Inwerkingtreding : 12-05-2018> (2)<W 2019-05-05/19, art. 146, 103; Inwerkingtreding : 29-06-2019> (3)<W 2019-03-23/18, art. 12, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IV. - DE PROCUREURS DES KONINGS EN HUN SUBSTITUTEN.
AFDELING I. - BEVOEGDHEID VAN DE PROCUREUR DES KONINGS BETREFFENDE DE GERECHTELIJKE POLITIE.
Art. 22

<W 1994-07-11/33, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1995> De procureurs des Konings zijn belast met de opsporing en de vervolging van de misdrijven die tot de bevoegdheid van de hoven van assisen, de correctionele rechtbanken en van de politierechtbanken behoren behalve, voor de twee laatstgenoemde gerechten, wanneer de strafvordering aan de arbeidsauditeur is opgedragen.

Art. 23

Voor het uitoefenen van de ambtsverrichtingen bepaald in artikel 22 zijn gelijkelijk bevoegd de procureur des Konings van de plaats van het misdrijf, die van de verblijfplaats van de verdachte ,die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon en die van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden. <W 1994-07-11/33, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <W 1999-05-04/60, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

   (De procureur des Konings die binnen die bevoegdheid kennis krijgt van een misdrijf, kan buiten zijn arrondissement alle handelingen verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheid behoren op het gebied van opsporing of gerechtelijk onderzoek. Hij stelt de procureur des Konings van het arrondissement waar de handeling verricht moet worden hiervan in kennis. ) <W 1998-03-12/39, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

Art. 24

Betreft het misdaden of wanbedrijven buiten het Belgisch grondgebied gepleegd (in de gevallen bedoeld in de wet ), dan worden deze ambtsverrichtingen uitgeoefend door de procureur des Konings van de plaats waar de verdachte verblijft (,die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon ), of door die van de plaats waar hij kan worden gevonden, of door die van zijn laatste bekende verblijfplaats. <W 10-07-1967, art. 1, 18°> <W 1999-05-04/60, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 24bis

<Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 83; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De magistraten die overeenkomstig artikel 309bis van het Gerechtelijk Wetboek in vredestijd gemachtigd zijn om Belgische militaire troepen in het buitenland te vergezellen, oefenen al hun bevoegdheden ten opzichte van de personen bedoeld in artikel 10bis van de Voorafgaande titel van dit Wetboek uit op dezelfde manier als wanneer deze personen zich op het grondgebied van het Rijk zouden bevinden.

Art. 25

De procureur des Konings en alle andere officieren van gerechtelijke politie hebben in de uitoefening van hun ambtsverrichtingen het recht om het optreden van de openbare macht rechtstreeks te vorderen.

Art. 26

<W 1998-03-12/39, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Onverminderd artikel 5 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, vaardigt de procureur des Konings de algemene richtlijnen uit die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de opdrachten van gerechtelijke politie in zijn arrondissement. Deze richtlijnen blijven van toepassing behoudens tegenstrijdige beslissing van de onderzoeksrechter in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek. Ze worden medegedeeld aan de procureur-generaal.

Art. 27

De procureurs des Konings zijn verplicht, zodra de misdrijven hun ter kennis komen, de procureur-generaal bij het hof van beroep daarvan bericht te geven en zijn bevelen omtrent alle daden van gerechtelijke politie uit te voeren.

Art. 28

Zij dragen zorg voor de verzending, de kennisgeving en de uitvoering van de bevelen die de onderzoeksrechter geeft volgens de regels, hierna gesteld in het hoofdstuk Onderzoeksrechters.

AFDELING 1BIS. HET OPSPORINGSONDERZOEK <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 28bis

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Het opsporingsonderzoek is het geheel van de handelingen die ertoe strekken de misdrijven, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en de gegevens te verzamelen die dienstig zijn voor de uitoefening van de strafvordering.

   De algemene beginselen volgens welke de politiediensten autonoom kunnen optreden, worden vastgelegd bij wet en volgens de bijzondere regels vastgesteld bij richtlijn uitgevaardigd overeenkomstig de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek.

   Ongeacht hetgeen is bepaald in de vorige leden, wordt het opsporingsonderzoek gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings. Hij draagt hiervoor de verantwoordelijkheid.

§ 2. Het opsporingsonderzoek strekt zich uit over de proactieve recherche. Hieronder wordt verstaan, met het doel te komen tot het vervolgen van daders van misdrijven, het opsporen, het verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen op grond van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en die worden of zouden worden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, zoals gedefinieerd door de wet, of misdaden of wanbedrijven als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, uitmaken of zouden uitmaken. Het instellen van een proactieve recherche behoeft voorafgaande schriftelijke toestemming, door de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, (of de federale procureur ) gegeven in het kader van hun respectieve bevoegdheid, onverminderd de naleving van de specifieke wettelijke bepalingen die de (bijzondere opsporingsmethoden en andere methoden ) regelen. <W 2001-06-21/42, art. 56, 027; Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2003-01-06/34, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 22-05-2003>

§ 3. Behoudens de wettelijke uitzonderingen mogen de opsporingshandelingen geen enkele dwangmaatregel inhouden noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. Deze handelingen kunnen evenwel de inbeslagneming van de zaken vermeld in (de artikelen 35 en 35ter ) inhouden. <W 2002-12-19/86, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>

   De procureur des Konings waakt voor de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld.

Art. 28ter

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De procureur des Konings heeft een algemene opsporingsplicht en een algemeen opsporingsrecht. In het kader van het overeenkomstig de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde opsporingsbeleid, bepaalt de procureur des Konings de materies waarin in zijn arrondissement de misdrijven prioritair worden opgespoord.

§ 2. De officieren en agenten van gerechtelijke politie die op eigen initiatief handelen, lichten de procureur des Konings in over de gevoerde opsporingen binnen de termijn en op de wijze die deze bij richtlijn vastlegt. Als deze opsporingen belang hebben voor een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek dat loopt in een ander arrondissement, wordt de betrokken gerechtelijke overheid hierover onmiddellijk ingelicht door de officieren en agenten van gerechtelijke politie en door de procureur des Konings.

§ 3. De procureur des Konings heeft het recht (de politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet op het politieambt, en alle andere officieren van gerechtelijke politie ) te vorderen om, met uitzondering van de door de wet ingestelde beperkingen, alle voor het opsporingsonderzoek noodzakelijke handelingen van gerechtelijke politie te doen volbrengen. <W 1999-04-19/50, art. 6 023; Inwerkingtreding : 23-05-1999>

   Deze vorderingen worden gedaan en uitgevoerd overeenkomstig (de artikelen 8 tot 8/3 en 8/6 tot 8/8 van de wet op het politieambt en, wat de federale politie betreft, overeenkomstig artikel 110 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ). De gevorderde politiediensten zijn gehouden gevolg te geven aan de vorderingen en de voor de uitvoering noodzakelijke medewerking van de officieren en agenten van gerechtelijke politie te verlenen. <W 1998-12-07/31, art. 218, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   [1 De procureur des Konings en de arbeidsauditeur, hebben in het kader van het opsporingsonderzoek, een vorderingsrecht ten aanzien van de inspectiediensten bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek. Zij kunnen de inspectiediensten vorderen om, in het kader van hun bevoegdheden, alle voor het opsporingsonderzoek noodzakelijke handelingen te volbrengen. Dit vorderingsrecht doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de arbeidsinspectie, voorzien in artikel 21 van het Sociaal Strafwetboek voor andere inbreuken dan die waarop de vordering van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur betrekking heeft en die in de uitvoering hiervan worden vastgesteld. Enkel de feiten die het voorwerp uitmaken van de vorderingen van het openbaar ministerie en voor dewelke een opsporingsonderzoek werd aangevat, kunnen niet meer het voorwerp uitmaken van een verwittiging of van het vaststellen van een regularisatietermijn. ]1

   Wanneer een politiedienst [1 of een inspectiedienst ]1 aan de procureur des Konings [1 of de arbeidsauditeur ]1 niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven, [1 kan de procureur des Konings of de arbeidsauditeur ]1 het dossier meedelen aan de procureur-generaal, waarbij hij hem inlicht over de toestand. De procureur-generaal kan het dossier voorleggen aan het college van procureurs- generaal dat de nodige initiatieven neemt.

§ 4. De procureur des Konings kan de politiedienst of -diensten aanwijzen die in een bepaald onderzoek met de opdrachten van gerechtelijke politie worden belast en waaraan, behoudens uitzondering, de vorderingen zullen worden gericht. Indien meerdere diensten worden aangewezen, ziet de procureur des Konings toe op de coördinatie van hun optreden.

   De politieambtenaren van de overeenkomstig het vorige lid aangewezen politiedienst lichten dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid in over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing op de door de procureur des Konings vastgestelde wijze. Voor al de opdrachten van gerechtelijke politie betreffende deze aanwijzing hebben deze politieambtenaren voorrang op de andere politieambtenaren, welke dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid en de aangewezen politiedienst inlichten over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing, op de wijze die de procureur des Konings bij richtlijn bepaalt.

(1)<W 2010-06-06/06, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 28quater

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Rekening houdend met de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, vastgesteld krachtens artikel [1 143quater ]1 van het Gerechtelijk Wetboek, oordeelt de procureur des Konings over de opportuniteit van de vervolging. Hij geeft de reden aan van de beslissingen van seponering die hij terzake neemt.

   Hij oefent de strafvordering uit op de wijze door de wet bepaald.

   De opsporingsplicht en het opsporingsrecht van de procureur des Konings blijven bestaan nadat de strafvordering is ingesteld. Deze plicht en dit recht houden evenwel op te bestaan voor de feiten die bij de onderzoeksrechter zijn aangebracht voor zover het opsporingsonderzoek zijn prerogatieven bewust zou aantasten, onverminderd de vordering bepaald in artikel 28septies, eerste lid, en voor zover de met de zaak belaste onderzoeksrechter niet zou beslissen het gehele onderzoek zelf voort te zetten.

(1)<W 2016-02-05/11, art. 62, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 28quinquies

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het opsporingsonderzoek geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het opsporingsonderzoek, is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 2. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten delen de procureur des Konings en elke politiedienst die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van (de tekst van) zijn verhoor kan verkrijgen.

   Deze kopie wordt onmiddellijk of binnen een maand overhandigd of verstuurd. <W 2000-11-28/35, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

   Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de procureur des Konings, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.

   (Wanneer het een minderjarige betreft en wanneer blijkt dat deze het gevaar loopt dat de kopie hem wordt ontnomen of hij het persoonlijke karakter ervan niet kan bewaren, kan de procureur des Konings hem de mededeling ervan weigeren, bij een met redenen omklede beslissing. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.

   In dat geval kan de minderjarige, vergezeld door een advocaat of een justitieassistent van de dienst slachtofferonthaal van het parket, een kopie van de tekst van zijn verhoor raadplegen. Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze raadpleging uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.

   In het geval bedoeld in het vierde lid en zonder afbreuk te doen aan de toepassing van het derde lid, kan de procureur des Konings beslissen dat een kosteloze kopie van de tekst van het verhoor van de minderjarige aan de advocaat van deze laatste medegedeeld wordt. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier. <W 2000-11-28/35, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

§ 3. De procureur des Konings kan, indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privé-leven en de waardigheid van personen. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.

§ 4. De advocaat kan, indien het belang van zijn cliënt het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privé-leven, de waardigheid van personen en de regels van het beroep. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.

Art. 28sexies

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten kan eenieder die geschaad wordt door een opsporingshandeling met betrekking tot zijn goederen, aan de procureur des Konings de opheffing ervan vragen.

§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt (toegezonden aan of neergelegd op ) het secretariaat van het parket en wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De procureur des Konings doet uitspraak uiterlijk vijftien dagen (na de inschrijving van het verzoekschrift in het register ). <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De met redenen omklede beslissing wordt per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.

§ 3. De procureur des Konings kan het verzoek afwijzen indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen, indien door de opheffing van de handeling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de opheffing van de handeling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen, of wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet.

   Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke opheffing toestaan. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.

§ 4. De zaak kan bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aangebracht binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker.

   De zaak wordt aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling door een verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.

   (Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel. ) <W 2002-07-07/42, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002>

   De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.

   De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.

   De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

   De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.

   De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.

§ 5. Indien de procureur des Konings geen beslissing heeft genomen binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel. De procedure verloopt overeenkomstig § 4, vierde tot zevende lid. <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001> <W 2002-07-07/42, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002>

(§ 6. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer een hoger beroep bestaat of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker een hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 4. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen. ) <W 2002-12-19/86, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>

(§ 7. ) De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen ) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001> <W 2002-12-19/86, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>

Art. 28septies

<W 2005-12-27/34, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> De procureur des Konings kan de onderzoeksrechter vorderen een onderzoekshandeling te verrichten waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is, met uitzondering van het bevel tot aanhouding bedoeld in artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, de volledig anonieme getuigenis zoals bedoeld in artikel 86bis, de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter, [1en de onderzoekshandelingen als bedoeld in de artikelen 56bis, tweede lid, en 89ter, ]1 zonder dat een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld. Na de uitvoering van de door de onderzoeksrechter verrichte onderzoekshandeling beslist deze of hij het dossier terugzendt aan de procureur des Konings die instaat voor de voortzetting van het opsporingsonderzoek, dan wel of hij het gehele onderzoek zelf voortzet, in welk geval er verder wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI van dit Boek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

   [1 In geval van een nieuwe vordering op grond van het eerste lid in hetzelfde dossier, wordt de zaak aanhangig gemaakt bij dezelfde onderzoeksrechter indien die nog in functie is. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 63, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr.148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 63, 1° vernietigd)
Art. 28octies

<W 2006-12-27/33, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. De procureur des Konings die van oordeel is dat het beslag op vermogensbestanddelen dient gehandhaafd te blijven, kan ambtshalve of op verzoek van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring :
1° hun vervreemding door het Centraal Orgaan toelaten, om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;
2° hen teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom waarvan hij het bedrag bepaalt, om er deze geldsom voor in de plaats te stellen.
[1 3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen. ]1

§ 2. De toelating tot vervreemding betreft vervangbare vermogensbestanddelen, waarvan de waarde eenvoudig bepaalbaar is en waarvan de bewaring in natura kan leiden tot waardevermindering, schade of kosten die onevenredig zijn met hun waarde.

§ 3. Door middel van een aangetekende of per telefax verstuurde kennisgeving die de tekst van het huidige artikel bevat, licht de procureur des Konings van zijn in § 1 bedoelde beslissing in :
1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voor zover hun adressen gekend zijn en hun advocaten;
2° de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de opsporingshandeling en hun advocaten;
3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn en hun advocaten.

   Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan de personen die hun instemming hebben gegeven met de betrokken beheersmaatregel of die hebben verzaakt aan hun rechten op de in beslag genomen goederen.

§ 4. De personen aan wie de kennisgeving werd gericht kunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.

   Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft.

   De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 28sexies, § 4, tweede tot achtste lid.

§ 5. In geval van vervreemding, stelt de procureur des Konings de vermogensbestanddelen ter beschikking van het Centraal Orgaan of, op zijn vraag, van de aangewezen lasthebber.

§ 6. Wanneer de beslissing tot vervreemding een onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs, onder voorbehoud van het strafrechtelijk beslag.

(1)<W 2018-02-04/04, art. 40, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 28novies

[1 § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten, kan de procureur des Konings in elk stadium van de strafprocedure, bij schriftelijke en met redenen omklede beslissing de vernietiging bevelen van in beslag genomen goederen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.

   Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek is de voorafgaande instemming van de onderzoeksrechter om de maatregel te kunnen nemen, vereist.

   De procureur des Konings licht de rechtmatige eigenaar in middels een verhoor, bij aangetekende zending, per telefax of langs elektronische weg van zijn voornemen om de goederen te vernietigen, voor zover deze persoon en zijn adres gekend zijn. Hij nodigt eveneens de rechtmatige eigenaar uit om hem binnen de door hem bepaalde termijn, mede te delen of hij afstand doet van zijn rechten op de in beslag genomen goederen. De rechtmatige eigenaar die reeds afstand deed van zijn rechten op de te vernietigen goederen moet niet meer worden ingelicht noch verzocht worden om afstand te doen van de voormelde rechten.

§ 2. De procureur des Konings kan de vernietiging bevelen van goederen die tot één van de volgende categorieën behoren :
1° de goederen die uit hun aard een ernstig gevaar opleveren voor de openbare veiligheid of de volksgezondheid;
2° de goederen die bij de opheffing van het beslag de fysieke integriteit of de goederen van personen in ernstige mate kunnen aantasten;
3° de goederen die, indien ze opnieuw in omloop worden gebracht, een inbreuk inhouden op de openbare orde, de goede zeden of een wettelijke bepaling;
4° de goederen waarvan de kosten van de bewaring in natura wegens de aard of hoeveelheid van de goederen, kennelijk niet evenredig zijn met de verkoopwaarde ervan.

§ 3. De procureur des Konings duidt in zijn schriftelijke beslissing aan welke goederen vernietigd moeten worden. Hij bepaalt de wijze en de termijn waarbinnen zijn beslissing tot vernietiging wordt uitgevoerd. In spoedeisende gevallen kan de procureur des Konings de vernietiging mondeling bevelen, mits hij zijn beslissing zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigt.

§ 4. De procureur des Konings wijst een gespecialiseerde prestatieverlener of openbare dienst aan die overgaat tot de vernietiging van het betrokken goed. De procureur des Konings stelt het te vernietigen goed ter beschikking van de aangewezen prestatieverlener of openbare dienst. De leden van de lokale politie of van de federale politie lenen de sterke arm wanneer zij daartoe worden gevorderd.

   [2 Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan op verzoek van de procureur des Konings bijstand verlenen bij de vernietiging van goederen. ]2

§ 5. Indien het nodig is om de waarheid aan de dag te brengen, beveelt hij voorafgaand aan de vernietiging van het goed, de monsterneming of een foto- of video-opname van het goed. Hij stelt in voorkomend geval een technisch adviseur aan die de gevorderde politiedienst bijstaat tijdens de monsterneming of de opname.

   De gevorderde politiedienst legt het genomen monster of de foto- of video-opname ter griffie neer of stelt het genomen monster of de foto- of video-opname ter beschikking van elke andere door de procureur des Konings aangewezen persoon die instaat voor de bewaring ervan tot de opheffing van beslag of de verbeurdverklaring.

§ 6. De kosten van de vernietiging, het nemen en de bewaring van het monster of de foto- of video-opname alsook de bijstand van een technisch adviseur, zijn gerechtskosten.

§ 7. De procureur des Konings brengt de beslissing tot vernietiging, binnen een termijn van acht dagen te rekenen van de dagtekening, per aangetekende zending, per telefax of langs elektronische weg, ter kennis van :
1° de persoon lastens wie het beslag werd gelegd of, in voorkomend geval, zijn advocaat;
2° de personen die volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen bevoegd lijken om rechten te doen gelden op de te vernietigen goederen of, in voorkomend geval, hun advocaat.

   De kennisgeving bevat de tekst van dit artikel.

   Hij zendt geen kennisgeving aan de personen bedoeld bij het eerste lid, 1° en 2°, indien zij voorafgaand en schriftelijk hebben ingestemd met de vernietiging.

   De personen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, kunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing tot vernietiging. Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft of gevestigd is, tenzij woonplaats is gekozen in België.

   Het beroep schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing tot vernietiging van de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°.

   De beslissing tot vernietiging van de in § 2, 1°, bedoelde goederen is van rechtswege uitvoerbaar. De procureur des Konings kan zijn beslissing intrekken of herzien op basis van tegenaanwijzingen die betrekking hebben op het verminderde gevaar voor de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of onder oplegging van een of meer voorwaarden die kunnen bijdragen aan de bescherming van de maatschappij tegen een ernstige aantasting van de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

   De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling is geschorst :
1° tot er definitief uitspraak is gedaan over het verzoek tot opheffing van het beslag bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater, of geregeld bij bijzondere wetten, met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4° ;
2° tot er definitief uitspraak is gedaan over de vordering tot het verrichten van een onderzoekshandeling overeenkomstig artikel 61quinquies met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°, en, in voorkomend geval, de onderzoekshandeling bedoeld in artikel 61quinquies met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°, is verricht;
3° tot de procureur des Konings de opsporingshandelingen heeft laten verrichten die hij nuttig en noodzakelijk acht voor het opsporingsonderzoek en die ambtshalve of op verzoek van elke belanghebbende met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°, zijn bevolen.

   De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 28sexies, § 4, tweede tot achtste lid.

§ 8. Als de procureur des Konings na de vernietiging van het goed seponeert of de strafprocedure definitief wordt beëindigd met een vrijspraak wegens ongegrondheid van de strafvordering, of met een buitenvervolgstelling wegens gebrek aan bezwaren, kan de rechtmatige eigenaar van de vernietigde zaak aanspraak maken op een schadevergoeding, in de mate dat het goed op rechtmatige wijze opnieuw in omloop had kunnen worden gebracht.

   Het bedrag van de vergoeding stemt overeen met de waarde van het vernietigde goed op het tijdstip van de vernietiging.

   De vordering tot schadeloosstelling wordt gericht tegen de Belgische Staat in de persoon van de minister van Justitie, in de vorm bepaald door het Gerechtelijk Wetboek. ]1

[2 § 9. De procureur des Konings kan beslissen om geheel of gedeeltelijk een in paragraaf 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking te stellen van een politiedienst of wetenschappelijke instelling die het ter beschikking gestelde goed uitsluitend gebruikt voor didactische of wetenschappelijke doeleinden of voor de studie van relevante criminele fenomenen.

   Daarnaast kan de procureur des Konings ook geheel of gedeeltelijk een in § 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking stellen van een politiedienst in een welbepaald dossier om ze te kunnen gebruiken voor de voorbereiding en de uitvoering van opdrachten die verband houden met de bestrijding van de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde misdrijven, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering ervan.

   Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek is de instemming van de onderzoeksrechter met de in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel vereist.

   In afwijking van artikel 4, § 7, tweede lid, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen of een andere wettelijke bepaling die de vernietiging van goederen oplegt, worden de goederen waarvoor een in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel is genomen, geacht definitief ter beschikking te zijn gesteld van de politiedienst of de wetenschappelijke instelling, behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings of in voorkomend geval de onderzoeksrechter. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/23, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2018-02-04/04, art. 41, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
AFDELING II. - WIJZE WAAROP DE PROCUREURS DES KONINGS HANDELEN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
Art. 29

[5 § 1. Iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of ambtenaar en, voor de sector van de gezinsbijslag, iedere meewerkende instelling in de zin van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden gevonden, en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen.

   De ambtenaren die op basis van de wet van 15 september 2013 betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden, gebruik maken van het meldingssysteem, worden van de in het eerste lid bedoelde verplichting vrijgesteld.

§ 2. De ambtenaren van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit, van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering, van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie of de daartoe bevoegde ambtenaar in geval van regionale of lokale fiscaliteit kunnen echter de feiten die, naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, strafrechtelijk strafbaar zijn, niet zonder de machtiging van de adviseur-generaal onder wie zij ressorteren of de daarmee gelijkgestelde ambtenaar ter kennis brengen van de procureur des Konings.

§ 3. Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, geeft de adviseur-generaal van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit, van de Algemene Administratie van de inning en de invordering, van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie en van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie of de ambtenaar die hij aanwijst of de daartoe bevoegde ambtenaar in geval van regionale of lokale fiscaliteit de feiten waarvan het onderzoek aanwijzingen van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, die naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijke inbreuken zijn, aan het licht brengt aan bij de procureur des Konings.

   De procureur des Konings pleegt hierover overleg met de in het eerste lid bedoelde ambtenaren binnen de maand na ontvangst hiervan. Hij kan de bevoegde politiediensten uitnodigen deel te nemen aan dit overleg.

   Op basis van het overleg beslist de procureur des Konings voor welke feiten omschreven in tijd en ruimte hij de strafvordering zal uitoefenen en deelt dit schriftelijk en uiterlijk binnen de drie maanden na de in het eerste lid bedoelde initiële aangifte mee aan de bevoegde adviseur-generaal of de daartoe bevoegde ambtenaar in geval van regionale of lokale fiscaliteit.

§ 4. De Koning bepaalt de criteria waaraan de in paragraaf 3 bedoelde feiten beantwoorden, bij een in Ministerraad overlegd besluit.

§ 5. Twee maal per jaar ontmoet de procureur-generaal die binnen het college van procureurs-generaal belast is met de economische, financiële en fiscale criminaliteit, de fiscale autoriteiten en de federale politie teneinde de mechanismen van de zware of georganiseerde fiscale fraude te bepalen die bijzondere aandacht vergen. ]5

(1)<W 2012-09-20/47, art. 2, 065; Inwerkingtreding : 01-11-2012> (2)<W 2013-06-28/04, art. 54, 068; Inwerkingtreding : 11-07-2013> (3)<W 2013-09-15/06, art. 18, 070; Inwerkingtreding : 04-04-2014> (4)<W 2016-12-25/14, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (5)<W 2019-05-05/10, art. 3, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 29bis

[1 Indien een strafrechtelijk onderzoek aanwijzingen van fraude inzake directe of indirecte belastingen aan het licht brengt, brengt de procureur des Konings de minister van Financiën of de dienst die hij aanwijst ervan op de hoogte en verleent hij inzage en afschrift tenzij de inzage van het dossier en het nemen van een afschrift van het dossier lopende strafrechtelijke onderzoeken in gevaar kunnen brengen.

   Wanneer de fiscale administratie belastingen vestigt, met inbegrip van de opcentiemen en opdeciemen, de verhogingen, de administratieve en fiscale geldboeten, voor de in het eerste lid bedoelde strafbare feiten staat dit de strafvordering niet in de weg voor zover de fiscale en strafrechtelijke behandeling van de feiten deel uitmaken van een samenhangend geheel in tijd en inhoud. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 30

Ieder die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, is eveneens verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.

Art. 31

De aangiften worden opgesteld door de aangevers of door hun bijzonder daartoe gemachtigden, of door de procureur des Konings, indien hij daartoe aangezocht wordt; zij worden altijd op elk blad getekend door de procureur des Konings en door de aangevers of door hun gemachtigden.

   Indien de aangevers of hun gemachtigden niet kunnen of niet willen tekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

   De volmacht blijft altijd aan de aangifte gehecht; de aangever kan zich, op eigen kosten evenwel, een afschrift van zijn aangifte doen afgeven.

Art. 32

In alle gevallen van ontdekking op heterdaad, wanneer het feit kan worden gestraft met een criminele straf, begeeft de procureur des Konings zich onverwijld ter plaats om er de processen-verbaal op te maken tot vaststelling van het voorwerp van het misdrijf, van de staat waarin het zich bevindt, van de gesteldheid der plaats, en om de verklaringen af te nemen van de personen die aanwezig zijn geweest of die inlichtingen kunnen geven.

   De procureur des Konings geeft aan de onderzoeksrechter bericht van zijn bezoek ter plaatse, zonder evenwel gehouden te zijn op hem te wachten om te handelen zoals in dit hoofdstuk is bepaald.

Art. 33

De procureur des Konings kan ook, in het geval van het vorige artikel, voor zijn proces-verbaal de verwanten, buren of dienstboden oproepen van wie vermoed wordt dat zij over het feit ophelderingen kunnen geven; hij neemt hun verklaringen op, die zij zullen ondertekenen; de verklaringen, opgenomen ingevolge dit artikel en het vorige artikel, worden door de partijen ondertekend of, ingeval zij weigeren, wordt daarvan melding gemaakt.

Art. 34

Hij kan verbieden dat om het even wie het huis verlaat of zich van de plaats verwijdert zolang zijn proces-verbaal niet gesloten is.

   Iedere overtreder van dat verbod wordt, indien hij kan worden gevat, naar het huis van arrest gebracht; de op de overtreding gestelde straf wordt door de onderzoeksrechter uitgesproken op de conclusie van de procureur des Konings, nadat de overtreder is gedagvaard en gehoord, of, indien hij niet verschijnt, bij verstek, zonder verdere vormen, zonder termijn en zonder verzet of hoger beroep.

   De straf mag tien dagen gevangenisstraf en honderd frank geldboete niet te boven gaan.

Art. 35

<W 1999-01-14/41, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 08-03-1999> (§ 1. ) De procureur des Konings neemt alles in beslag wat een van de (in de artikelen 42 en 43quater ) van het Strafwetboek bedoelde zaken schijnt uit te maken en alles wat dienen kan om de waarheid aan de dag te brengen; hij vraagt de verdachte zich te verklaren omtrent de in beslag genomen voorwerpen, die hem vertoond zullen worden; van een en ander maakt hij een proces-verbaal op, dat ondertekend wordt door de verdachte, of ingeval deze weigert, wordt daarvan melding gemaakt. <W 2002-12-24/31, art. 468, 035; Inwerkingtreding : 10-01-2003> <W 2007-05-10/63, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

§ 2. [1 ... ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 112, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 35bis

<W 1997-05-20/50, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 13-07-1997> Indien de zaken die het uit het misdrijf verkregen vermogesvoordeel schijnen te vormen, onroerende goederen zijn, wordt bewarend beslag op onroerend goed gedaan, zulks bij deurwaardersexploot dat aan de eigenaar wordt betekend en op straffe van nietigheid een afschrift van de vordering van de procureur des Konings moet bevatten, alsmede de verschillende vermeldingen bedoeld in de artikelen 1432 en 1568 van het Gerechtelijk Wetboek, evenals de tekst van het derde lid van dit artikel.

   Het beslagexploot moet op de dag zelf van de betekening ter overschrijving worden aangeboden op het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 van de plaats waar de goederen gelegen zijn. Als dagtekening van de overschrijving geldt de dag van afgifte van het exploot.

   Het bewarend beslag op onroerend goed geldt gedurende vijf jaren met ingang van de dagtekening der overschrijving, behoudens vernieuwing voor dezelfde termijn op vertoon aan de bewaarder, vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overschrijving, van een door de bevoegde procureur of onderzoeksrechter in dubbel opgemaakte vordering.

   Het beslag wordt blijvend voor het verleden in stand gehouden door de beknopte melding op de kant van de overschrijving van het beslag, binnen haar geldigheidsduur, van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij de verbeurdverklaring van het onroerend goed werd bevolen.

   Doorhaling van het bewarend onroerend beslag kan verleend worden door de voormelde procureur of onderzoeksrechter, of desgevallend door de beneficiant van de verbeurdverklaring, of kan ook bij rechterlijke beslissing bevolen worden.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 70, 098; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 35ter

[1 § 1. [2 Ingeval er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat de verdachte een vermogensvoordeel in de zin van de artikelen 42, 3°, of 43quater, § 2, van het Strafwetboek heeft verkregen, en de zaken die dit vermogensvoordeel vertegenwoordigen als zodanig niet of niet meer in het vermogen van de verdachte dat zich in België bevindt kunnen aangetroffen worden of zich hebben vermengd met wettige goederen, kan het openbaar ministerie beslag leggen op andere zaken die zich in het vermogen van de verdachte bevinden ten belope van het vermoedelijke bedrag van voornoemd vermogensvoordeel. In zijn beslissing motiveert het openbaar ministerie de raming van dit bedrag en geeft het aan welke de ernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.

   Het eerste lid is ook van toepassing [3 op de zaken die gediend hebben of bestemd waren om het misdrijf te plegen alsook ]3 op de zaken die het voorwerp zijn van de in het artikel 505 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven. ]2

§ 2. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, mogen in geen geval in beslag worden genomen.

§ 3. In geval van beslag op een onroerend goed of een schuldvordering wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften die worden bepaald bij de artikelen 35bis en 37.

§ 4. Het openbaar ministerie kan beslag leggen op andere goederen dan de vermogensvoordelen die toebehoren aan derden, onder de volgende voorwaarden :
1° er zijn voldoende ernstige en concrete aanwijzingen dat de verdachte het goed heeft overgedragen aan de derde of hem de financiële mogelijkheid heeft gegeven om het te verwerven met het kennelijke doel de tenuitvoerlegging van de eventuele bijzondere verbeurdverklaring met betrekking tot een geldsom te verhinderen of in ernstige mate te bemoeilijken;
2° de derde wist of moest redelijkerwijs weten dat het goed hem rechtstreeks of onrechtstreeks was overgedragen door de verdachte, dan wel dat hij het met de financiële hulp van de verdachte had kunnen verwerven, om het te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de eventuele bijzondere verbeurdverklaring met betrekking tot een geldsom.

   In zijn beslissing vermeldt het openbaar ministerie de ernstige en concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat de verdachte het goed wil onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een eventuele bijzondere verbeurdverklaring en de inlichtingen waaruit de wetenschap van de derde blijkt of kan worden afgeleid, die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming. ]1

(1)<W 2014-02-11/12, art. 47, 072; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2016-02-05/11, art. 64, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2018-03-18/14, art. 4, 095; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 36

Indien het een misdaad of wanbedrijf betreft waarvan het bewijs waarschijnlijk kan worden verkregen uit de papieren of andere stukken en zaken in het bezit van de verdachte, begeeft zich de procureur des Konings terstond naar de woning van de verdachte om er de voorwerpen op te sporen, die hij geschikt acht om de waarheid aan de dag te brengen.

Art. 37

<W 2002-12-19/86, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. Indien er in de woning van de verdachte papieren of zaken worden gevonden, die tot overtuiging of tot ontlasting kunnen dienen, neemt de procureur des Konings deze papieren of zaken in beslag.

   In geval wordt overgegaan tot inbeslagneming op basis van de artikelen 35 en 35ter , of op basis van het eerste lid, wordt door de procureur des Konings of door de officier van gerechtelijke politie een proces-verbaal opgemaakt waarin de in beslag genomen zaken worden vermeld alsmede de door andere wetsbepalingen voorgeschreven vermeldingen. Voorzover mogelijk worden de zaken geïndividualiseerd in het proces-verbaal.

§ 2. In geval van beslag op vorderingen, met uitzondering van beslag op rechten aan order of aan toonder, gebeurt het beslag door schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar.

   In geval deze kennisgeving niet gebeurt overeenkomstig het bepaalde in § 3, wordt ze aan de schuldenaar verzonden bij ter post aangetekende brief alsmede bij gewone brief.

   Deze brieven bevatten de referenties eigen aan de zaak, alsmede een letterlijke weergave van de tekst van § 4, van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 28sexies of van artikel 61quater , naargelang het beslag uitgaat van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter.

§ 3. Het proces-verbaal wordt ter ondertekening aan de beslagene aangeboden, die kosteloos kopie van dit proces-verbaal kan ontvangen. In geval van beslag onder derden, hebben zowel de derde-beslagene als de beslagene zelf het recht op een kosteloze kopie van dit proces-verbaal. Deze kopie wordt onmiddellijk overhandigd of binnen de achtenveertig uur verstuurd. Binnen dezelfde termijn wordt aan de derde-beslagene een document overhandigd, bevattende de vermeldingen als bepaald in § 2, derde lid.

§ 4. Vanaf de ontvangst van de kennisgeving of het proces-verbaal, mag de schuldenaar de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, niet meer uit handen geven. [1 De derde-beslagene die dat verbod miskent, wordt gewoon schuldenaar verklaard voor de oorzaken van het beslag, onverminderd schadevergoeding indien daartoe grond bestaat. ]1 Binnen vijftien dagen na het beslag, is de schuldenaar gehouden om bij ter post aangetekende brief verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek.

   De schuldenaar heeft recht op vergoeding van de kosten van de verklaring. Deze kosten, voorzien van de goedkeuring vanwege de procureur des Konings of de onderzoeksrechter van wie het beslag uitgaat, worden als gerechtskosten beschouwd.

   [1 Indien hij zijn verklaring niet heeft gedaan binnen de wettelijke termijn of ze niet met nauwkeurigheid heeft gedaan, kan de derde-beslagene, geheel of ten dele, schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en de kosten van het beslag. ]1

(1)<W 2019-05-05/10, art. 5, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 38

De in beslag genomen voorwerpen worden gesloten en verzegeld, indien het mogelijk is; of, indien daarop niet kan worden geschreven, worden zij in een vat of in een zak gedaan, waaraan de procureur des Konings een strook papier hecht, die hij met zijn zegel verzegelt.

Art. 39

De in de vorige artikelen voorgeschreven verrichtingen geschieden in aanwezigheid van de verdachte, indien hij aangehouden is; indien hij er niet bij aanwezig wil of kan zijn, in aanwezigheid van een gemachtigde, die hij kan aanstellen. De voorwerpen worden hem vertoond ten einde die te herkennen en te paraferen, indien de zaak het meebrengt; in geval van weigering wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.

Art. 39bis

<ingevoegd bij W 2000-11-28/34, art. 7; Inwerkingtreding : 13-02-2001> § 1. Onverminderd de specifieke bepalingen van dit artikel, zijn de regels van dit wetboek inzake inbeslagneming, met inbegrip van artikel 28sexies, van toepassing op het kopiëren, ontoegankelijk maken en verwijderen van in een informaticasysteem [2 of een deel ervan ]2 opgeslagen gegevens.

§ 2. [2 Tot de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan dat in beslag genomen is, kan beslist worden door een officier van gerechtelijke politie.

   Onverminderd het eerste lid, kan de procureur des Konings een zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dat door hem in beslag kan worden genomen.

   De zoekingen bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen zich enkel uitstrekken tot de gegevens die opgeslagen zijn op het informaticasysteem dat, respectievelijk, in beslag genomen is of in beslag kan worden genomen. Met het oog daarop wordt elke externe verbinding van dit informaticasysteem verhinderd, alvorens de zoeking wordt aangevat. ]2

§ 3. [2De procureur des Konings kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan, aangevat op grond van paragraaf 2, uitbreiden naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt: - indien deze uitbreiding noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en - indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding bewijselementen verloren gaan. De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen ervan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben. Inzake de door uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem aangetroffen gegevens, die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, wordt gehandeld zoals bepaald in paragraaf 6. Wanneer blijkt dat deze gegevens zich niet op het grondgebied van het Rijk bevinden, worden ze enkel gekopieerd. In dat geval deelt de procureur des Konings dit onverwijld mee aan de Federale Overheidsdienst Justitie, dat de bevoegde overheid van de betrokken Staat hiervan op de hoogte brengt, indien deze redelijkerwijze kan worden bepaald. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de procureur des Konings de uitbreiding van de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid. ]2

§ 4. [2 Enkel de onderzoeksrechter kan een andere zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dan de zoekingen [3 bedoeld in paragraaf 2 ]3:
- indien deze zoeking noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en
- indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze zoeking bewijselementen verloren gaan.

   In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de onderzoeksrechter [3 ... ]3 de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid. ]2

§ 5. [2 Teneinde de maatregelen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook zonder de toestemming van hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker:
- elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;
- technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.

   Evenwel kan enkel de onderzoeksrechter deze tijdelijke opheffing van de beveiliging of deze aanbrenging van technische middelen bevelen wanneer dit in het bijzonder noodzakelijk is [3 voor de toepassing van artikel 88ter ]3. ]2

§ 6. [2 Indien in de betrokken informaticasystemen opgeslagen gegevens aangetroffen worden die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, maar de inbeslagneming van de drager daarvan evenwel niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.

   Bovendien worden passende technische middelen aangewend om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.

   Wanneer de in het eerste lid vermelde maatregel niet mogelijk is om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens, wendt de procureur des Konings de passende technische middelen aan om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.

   Indien de gegevens het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en indien de gegevens strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, of een gevaar opleveren voor de integriteit van informaticasystemen of gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wendt de procureur des Konings alle passende technische middelen aan om deze gegevens ontoegankelijk te maken of, na hiervan kopie te hebben genomen, te verwijderen.

   Hij kan evenwel, behoudens in het geval bedoeld in het vierde lid, het verdere gebruik van het geheel of een deel van deze gegevens toestaan, wanneer dit geen gevaar voor de strafvordering oplevert.

   In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid en wanneer het kennelijk gaat om een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 137, § 3, 6°, 140bis [4 , 371/1, § 1, 2°, 371/2 ]4 of 383bis, § 1, van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings mondeling bevelen dat alle passende technische middelen worden aangewend om de gegevens, die het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, ontoegankelijk te maken. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid. ]2

[2 § 7. Tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kan worden, brengt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de verantwoordelijke van het informaticasysteem zo spoedig mogelijk op de hoogte van de zoeking in het informaticasysteem of van de uitbreiding ervan. Hij deelt hem in voorkomend geval een samenvatting mee van de gegevens die zijn gekopieerd, ontoegankelijk gemaakt of verwijderd.

§ 8. De procureur des Konings wendt de passende technische middelen aan om de integriteit en de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen.

   Gepaste technische middelen worden aangewend voor de bewaring hiervan op de griffie.

   Hetzelfde geldt, wanneer gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen in een informaticasysteem, samen met hun drager in beslag worden genomen, overeenkomstig de vorige artikelen. ]2

[3 § 9. De maatregelen bedoeld in dit artikel kunnen alleen betrekking hebben op de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd, gebruik maken van diens elektronische communicatiemiddelen.

   De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd, zonder dat, naar gelang het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Diezelfden zullen door de procureur des Konings in kennis worden gesteld van wat volgens hem onder het beroepsgeheim valt. Deze gegevens worden niet opgenomen in het proces-verbaal. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]3

(1)<W 2010-06-06/06, art. 4, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (2)<W 2016-12-25/37, art. 2, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (NOTA : bij arrest nr.174/2018 van 06-12-2018 (B.St. 22-01-2019, p. 7685), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 39bis, §3, vernietigd, en de anderen wijzigingen in zoverre daarbij niet wordt voorzien in een specifieke bepaling teneinde het beroepsgeheim van de artsen en de advocaten te beschermen.) (3)<W 2019-05-05/10, art. 6, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019> (4)<W 2020-05-04/16, art. 2, 108; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
Art. 39ter

[1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven en onverminderd de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 39bis, 46bis en 88bis en de artikelen XII.17, XII.18, XII.19 en XII.20 van het Wetboek van Economisch Recht, kan iedere officier van gerechtelijke politie, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem bijzonder kwetsbaar zijn voor verlies of voor wijziging, bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing aan een of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen bevelen de gegevens die in hun bezit zijn of waarover zij controle hebben te bewaren.

   De met redenen omklede en schriftelijke beslissing vermeldt:
- de naam en hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie [2 die de bewaring beveelt ]2;
- het strafbare feit waarop het [2 bevel ]2 betrekking heeft;
- de gegevens die bewaard moeten worden;
- de duur van bewaring van de gegevens, die niet langer mag zijn dan negentig dagen. Deze termijn kan schriftelijk worden verlengd.

   In spoedeisende gevallen kan [2 het bevel ]2 tot bewaring mondeling worden gegeven. [2 Het bevel ]2 moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het tweede lid.

§ 2. De natuurlijke personen of rechtspersonen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, zorgen ervoor dat de integriteit van de gegevens gewaarborgd is en dat de gegevens op een veilige manier bewaard worden.

§ 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   Iedere persoon die weigert mee te werken, of die de bewaarde gegevens doet verdwijnen, vernietigt of wijzigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en met een geldboete van zesentwintig tot twintigduizend euro of met één van die straffen alleen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/37, art. 3, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (2)<W 2019-05-05/10, art. 7, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 39quater

[1 § 1. Onverminderd de mogelijkheden tot rechtstreekse samenwerking met buitenlandse operatoren van elektronische communicatienetwerken en verstrekkers van elektronische communicatiediensten, kan de procureur des Konings, via de door de Koning aangewezen politiedienst, een buitenlandse bevoegde autoriteit verzoeken de snelle bewaring te bevelen of op andere wijze op te leggen van gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem dat zich bevindt op het grondgebied van die bevoegde autoriteit en ten aanzien waarvan een Belgische bevoegde gerechtelijke autoriteit voornemens is een verzoek om rechtshulp in te dienen.

   Het verzoek om bewaring is schriftelijk en vermeldt:
- de naam en hoedanigheid van de autoriteit die om de bewaring verzoekt;
- het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft en een korte uiteenzetting van de daarop betrekking hebbende feiten;
- de gegevens die bewaard moeten worden en het verband met het strafbare feit;
- alle beschikbare informatie met betrekking tot de bewaarder van de gegevens of de locatie van het informaticasysteem;
- de noodzaak van de bewaring;
- het feit dat een verzoek om rechtshulp ingediend zal worden met betrekking tot de bewaarde gegevens;
- in voorkomend geval, het feit dat de gegevens die bewaard moeten worden verwijzen naar een andere staat dan de staat van de bevoegde buitenlandse autoriteit.

§ 2. Indien een internationaal rechtsinstrument tussen België en een andere Staat hierin voorziet, kan een bevoegde autoriteit van die Staat de door de Koning aangewezen politiedienst verzoeken de snelle bewaring te bevelen of op andere wijze op te leggen van gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem dat zich bevindt op het Belgische grondgebied en ten aanzien waarvan deze buitenlandse autoriteit voornemens is een verzoek om rechtshulp in te dienen.

   Het verzoek om bewaring is schriftelijk en vermeldt:
- de naam en hoedanigheid van de autoriteit die om de bewaring verzoekt;
- het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft en een korte uiteenzetting van de daarop betrekking hebbende feiten;
- de gegevens die bewaard moeten worden en het verband met het strafbare feit;
- alle beschikbare informatie met betrekking tot de bewaarder van de gegevens of de locatie van het informaticasysteem;
- de noodzaak van de bewaring;
- het feit dat een verzoek om rechtshulp ingediend zal worden met betrekking tot de bewaarde gegevens;
- in voorkomend geval, het feit dat de gegevens die bewaard moeten worden verwijzen naar een andere staat dan de staat van de bevoegde buitenlandse autoriteit.

   Na ontvangst van het verzoek bedoeld in het tweede lid, brengt de in het eerste lid bedoelde politiedienst de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter daarvan op de hoogte, en neemt zij alle passende maatregelen om onverwijld over te gaan tot de snelle bewaring van de nader omschreven gegevens, overeenkomstig artikel 39ter.

   Onverminderd de internationale rechtsinstrumenten met betrekking tot rechtshulp waardoor België gebonden is en die ertoe strekken deze samenwerking te bevorderen, kan een verzoek om bewaring door de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter alleen worden geweigerd indien:
- het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat door België wordt beschouwd als politiek misdrijf of als een met een politiek misdrijf samenhangend feit, of
- de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot aantasting van de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen van België.

   Wanneer de in het eerste lid bedoelde politiedienst van mening is dat de gewone bewaring de toekomstige beschikbaarheid van de gegevens niet waarborgt of de vertrouwelijkheid van het onderzoek van de bevoegde buitenlandse autoriteit in gevaar brengt of dit anderszins schaadt, brengt zij de bevoegde buitenlandse autoriteit hiervan onverwijld op de hoogte, die vervolgens bepaalt of het verzoek niettemin moet worden uitgevoerd.

   Een bewaring verricht in antwoord op het in het eerste lid bedoelde verzoek is geldig voor een periode van ten minste zestig dagen, teneinde de bevoegde buitenlandse autoriteit de mogelijkheid te bieden een verzoek om rechtshulp in te dienen. Na de ontvangst van een dergelijk verzoek blijven de gegevens bewaard in afwachting van een beslissing inzake het verzoek.

   Indien de gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem verwijzen naar een andere staat dan de staat van de verzoekende bevoegde buitenlandse autoriteit, brengt de in het eerste lid bedoelde politiedienst de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter daarvan op de hoogte. Deze gaat zo snel mogelijk over tot de onthulling aan de bevoegde buitenlandse autoriteit van een hoeveelheid identificatiegegevens of oproepgegevens voldoende om te achterhalen wie die operator van het elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst is en langs welke weg de communicatie was verzonden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/37, art. 4, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 40

In geval van ontdekking op heterdaad, wanneer het feit kan worden gestraft met een criminele straf, doet de procureur des Konings de aanwezige verdachten tegen wie sterke aanwijzingen van schuld bestaan, vatten.

   Indien de verdachte niet aanwezig is, geeft de procureur des Konings een bevel om hem te doen verschijnen; dat bevel heet bevel tot medebrenging.

   De aangifte alleen levert geen voldoende vermoeden op om dat bevel uit te vaardigen tegen iemand die een woonplaats heeft.

   De procureur des Konings ondervraagt dadelijk de vóór hem gebrachte verdachte.

Art. 40bis

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 12; Inwerkingtreding : 22-05-2003> De procureur des Konings kan, in het belang van het onderzoek, de politiediensten machtigen de vatting van de vermoedelijke daders van misdrijven en de inbeslagname van alle in artikel 35 bedoelde zaken uit te stellen. De machtiging gebeurt schriftelijk en met redenen omkleed.

   In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed worden bevestigd.

Art. 41

Het misdrijf ontdekt terwijl het gepleegd wordt of terstond nadat het gepleegd is, is een op heterdaad ontdekt misdrijf.

   Als ontdekking op heterdaad wordt ook beschouwd het geval dat de verdachte door het openbaar geroep wordt vervolgd en het geval dat de verdachte in het bezit wordt gevonden van zaken, wapens werktuigen of papieren, die doen vermoeden dat hij dader of medeplichtige is, mits dit kort na het misdrijf geschiedt.

Art. 42

De processen-verbaal van de procureur des Konings tot uitvoering van de voorgaande artikelen worden opgemaakt en geschreven in tegenwoordigheid van en medeondertekend door de politiecommissaris van de gemeente waar de misdaad of het wanbedrijf gepleegd is, of de burgemeester, of een schepen, of twee in dezelfde gemeenten woonachtige burgers.

   De procureur des Konings kan echter de processen-verbaal opmaken buiten de tegenwoordigheid van getuigen, wanneer het niet mogelijk is die dadelijk te vinden.

   Elk blad van het proces-verbaal wordt getekend door de procureur des Konings en door de personen die bij het opmaken ervan tegenwoordig waren; weigeren deze laatsten te tekenen of is hun dit onmogelijk, dan wordt daarvan melding gemaakt.

Art. 43

De procureur des Konings doet zich zo nodig vergezellen van een of twee personen die wegens hun kunde of beroep bekwaam geacht worden om de aard en de omstandigheden van de misdaad of het wanbedrijf te beoordelen.

Art. 44

Geldt Geldt het een gewelddadige dood of een dood waarvan de oorzaak onbekend is en verdacht, dan doet de procureur des Konings zich bijstaan door een of twee geneesheren, die verslag zullen uitbrengen over de oorzaken van de dood en de staat van het lijk.

   [1 ... ]1.

   [1 ... ]1.

   (Ingeval een autopsie wordt bevolen, krijgen de nabestaanden de toestemming het lichaam van de overledene te zien. De magistraat die de autopsie heeft bevolen, beslist of de verzoekers als nabestaanden kunnen worden beschouwd en op welk tijdstip zij het lichaam van de overledene mogen zien. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. ) <W 1998-03-12/39, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

(1)<W 2014-04-10/90, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
Art. 44bis

<W 15-04-1958, art. 1> § 1. Wordt de dader van de misdaad of van het wanbedrijf op heterdaad betrapt, dan kan de procureur des Konings een geneesheer gelasten de medische vaststellingen te doen omtrent de staat van dronkenschap van de vermoedelijke dader en van het slachtoffer van het misdrijf. Hij kan de geneesheer opvorderen om een bloedmonster te nemen.

   Deze bepaling is echter niet van toepassing in geval van overtreding van de wetten en verordeningen betreffende het wegverkeer.

§ 2. [1 ... ]1.

§ 3. Indien het optreden van de opgevorderde geneesheer er geen vertraging door ondervindt, kan de persoon van wie het bloedmonster wordt genomen, op eigen kosten een geneesheer naar keuze daarbij tegenwoordig doen zijn.

§ 4. Het onderzoek van het bloedmonster geschiedt in een van de laboratoria door de Koning daartoe erkend.

   De persoon van wie het bloed is afgenomen, kan op eigen kosten een tweede onderzoek laten verrichten in het laboratorium waar het eerste heeft plaatsgehad, of in een ander door de Koning erkend laboratorium. In het eerste geval kan hij op het tweede onderzoek toezicht laten houden door een technisch raadsman te zijner keuze.

   De Koning treft voorzieningen tot nadere regeling van de bloedproef. Hij stelt onder meer regels betreffende de wijze waarop het bloedmonster wordt genomen, bewaard en onderzocht, alsook betreffende de erkenning van de laboratoria.

(1)<W 2014-04-10/90, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
Art. 44ter

[1 Voor de toepassing van dit Wetboek, wordt verstaan onder :
1° DNA-profiel : een alfanumerieke code die specifiek is voor ieder individu en die uitsluitend wordt bepaald op basis van niet-coderende sequenties van het genetische erfgoed;
2° referentiestaal : de haarwortels, de wangslijmvlies- of bloedcellen genomen op een persoon om zijn DNA-profiel op te stellen;
3° vergelijking van DNA-profielen : de vergelijking van genetische profielen van aangetroffen sporen met genetische profielen verkregen van referentiestalen of hun onderlinge vergelijkingen;
4° laboratorium : DNA-onderzoekslaboratorium dat aan de door de Koning bepaalde erkenningsvoorwaarden voldoet;
5° nationale DNA-gegevensbanken : de nationale DNA-gegevensbanken [2 [4 "Criminalistiek", "Veroordeelden", "Vermiste personen" en "Intervenanten" ]4 ]2, die het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie beheert;
6° beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken : de persoon verantwoordelijk voor het beheer van de nationale DNA-gegevensbanken binnen het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;
7° buitenlandse DNA-gegevensbanken : de DNA-gegevensbanken opgericht en beheerd door andere Staten van de Europese Unie en door landen waarmee een verdrag is afgesloten dat in de uitwisseling van DNA-profielen voorziet met het oog op de strafprocedure;
8° DNA-codenummer : het unieke referentienummer toegekend door de nationale cel waardoor het mogelijk is om een DNA-profiel in verband te brengen met de naam van een persoon. ]1
[2 9° vermiste persoon : persoon van wie de vermissing als onrustwekkend wordt beschouwd door de procureur des Konings. ]2
[3 10° een verwante van een vermiste persoon : een bloedverwant in opgaande lijn, een bloedverwant in neergaande lijn, de andere biologische ouder van een kind, een bloedverwant in de zijlijn. ]3

(1)<W 2011-11-07/16, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)> (2)<W 2013-12-21/59, art. 2, 076; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-2017 (zie W 2015-06-28/01, art. 2)> (3)<W 2017-04-09/09, art. 2, 089; Inwerkingtreding : 14-05-2017> (4)<W 2017-05-17/03, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 10-06-2017>
Art. 44quater

[1 § 1. De procureur des Konings kan, bij een met redenen omklede beslissing, een deskundige verbonden aan een laboratorium aanwijzen, om :
1° het DNA-profiel op te stellen van de aangetroffen sporen,
2° in voorkomend geval, de DNA-profielen van de aangetroffen sporen onderling te vergelijken.

   De deskundige zorgt ervoor dat hij een voldoende groot deel van het staal bewaart om een tegenonderzoek mogelijk te maken. Blijkt dat onmogelijk te zijn, dan maakt hij daarvan melding in zijn verslag.

   Wanneer de deskundige erin slaagt een voldoende groot deel van het aangetroffen spoor te bewaren om een tegenonderzoek mogelijk te maken, zorgt hij ervoor dat het gedurende maximaal dertig jaar wordt bewaard, tenzij de bevoegde magistraat een andere bewaartermijn beveelt.

   [2 In voorkomend geval deelt de procureur des Konings de deskundige mee dat het gaat om sporen van vermiste personen of van ongeïdentificeerde stoffelijke resten waarvan het DNA-profiel opgeslagen zal worden in de DNA-gegevensbank "Vermiste personen". ]2

§ 2. De deskundige zendt een met redenen omkleed verslag over de uitvoering van zijn opdracht over aan de procureur des Konings binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en van de overtuigingsstukken.

   De procureur des Konings kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toestaan op een met redenen omkleed verzoek van de deskundige.

§ 3. Binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag en behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige ambtshalve de verkregen DNA-profielen over aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken met het oog op de toepassing van [2 artikel 5quater, §§ 1, 3, 4 en 5 ]2 van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.

   Hij zendt eveneens de volgende gegevens over :
1° het notitienummer van het strafdossier;
2° de naam en de gegevens van de magistraat belast met het strafdossier;
3° de naam en de gegevens van het laboratorium waar de DNA-profielen werden opgesteld, alsook de referenties van het deskundigendossier en van de DNA-profielen;
4° de biologische aard van de onderzochte stalen;
5° het geslacht van de persoon waarvan het DNA-profiel is opgesteld;
6° in voorkomend geval, het positieve verband tussen de verkregen DNA-profielen;
7° in voorkomend geval, het DNA-codenummer. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 3, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)> (2)<W 2013-12-21/59, art. 3, 076; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-2017 (zie W 2015-06-28/01, art. 2)>
Art. 44quinquies

[1 § 1. De procureur des Konings kan mits schriftelijke toestemming van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en tegen wie aanwijzingen van schuld bestaan bij het plegen van de feiten van de zaak waarmee hij belast is, of bij het plegen van gelijkaardige feiten het afnemen van een referentiestaal op deze persoon bevelen.

   Deze toestemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, hem vooraf in kennis heeft gesteld van :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt gevraagd;
2° het bestaan van aanwijzingen van zijn schuld bij het plegen van de feiten van de zaak waarmee hij belast is, of bij het plegen van gelijkaardige feiten;
3° in voorkomend geval, de vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen;
4° de eenmalige vergelijking van zijn DNA-profiel met de in de nationale DNA-gegevensbanken opgeslagen DNA-profielen;
5° het opslaan van zijn DNA-profiel in de DNA-gegevensbank " Criminalistiek " indien de vergelijking van DNA-profielen een positief verband aantoont met de in de 3° of 4° bedoelde DNA-profielen;
6° in geval van het opslaan van zijn DNA-profiel, de systematische vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen opgeslagen in de nationale en buitenlandse DNA-gegevensbanken;
7° in geval van een positief verband met een van de profielen van het 6°, het opslaan van dit verband.

   Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.

§ 2. De procureur des Konings vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid wangslijmvlies of haarwortels af te nemen.

   Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.

   Van de afname wordt een proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.

§ 3. Indien de in § 1 bedoelde persoon de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt, dan dient hij zich voor de toepassing van de §§ 1 en 2 te laten begeleiden door minstens een van zijn ouders, door een advocaat of door een andere meerderjarige persoon van zijn keuze.

§ 4. De procureur des Konings wijst een deskundige verbonden aan een laboratorium aan om :
1° het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van dat DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren.

§ 5. De deskundige zendt een met redenen omkleed verslag over de uitvoering van zijn opdracht over aan de procureur des Konings binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en van de overtuigingsstukken.

   De procureur des Konings kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toestaan op een met redenen omkleed verzoek van de deskundige.

§ 6. De uitslag van de vergelijking van de DNA-profielen wordt volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokkene.

   Deze laatste kan, binnen vijftien dagen na de kennisgeving, van de procureur des Konings eisen dat hij een tegenonderzoek doet uitvoeren door een door de betrokkene aangewezen deskundige die verbonden is aan een laboratorium.

   Het tegenonderzoek wordt verricht aan de hand van een nieuw van de betrokkene afgenomen referentiestaal en aan de hand van het deel van het aangetroffen spoor dat bij het aanvankelijke onderzoek niet werd gebruikt en, bij gebreke daarvan, aan de hand van het uit het spoor geëxtraheerde DNA en, bij gebreke daarvan, aan de hand van het door de eerste deskundige opgestelde DNA-profiel van het spoor.

   De met het tegenonderzoek belaste deskundige zendt zijn verslag over aan de procureur des Konings binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en de overtuigingsstukken. De uitslag van het tegenonderzoek wordt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokkene.

   De kosten van het tegenonderzoek, begroot overeenkomstig de reglementering inzake gerechtskosten in strafzaken, worden voorgeschoten door de betrokkene. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijke onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald.

§ 7. Behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen in toepassing van § 4, 1°, ambtshalve het DNA-profiel binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag door aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 2 tot 4 van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.

   Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid over.

§ 8. Onverminderd § 7, en behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om de in § 4, 2°, bedoelde vergelijking te maken en die een positief verband heeft aangetoond, ambtshalve het DNA-profiel van het referentiestaal binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag, over aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 1, 3 en 4, van de voornoemde wet.

   Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid, van dezelfde wet over.

§ 9. Behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings vernietigt de deskundige het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, uiterlijk zes maanden na de overzending van zijn verslag. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 4, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
Art. 44sexies

[1 § 1. De procureur des Konings kan mits schriftelijke toestemming van de betrokken persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die niet bedoeld is in artikel 44quinquies, het afnemen van een referentiestaal bevelen.

   Deze toestemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, hem vooraf in kennis heeft gesteld van :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt gevraagd;
2° de vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen.
3° het feit dat zijn DNA-profiel niet wordt overgezonden aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, om er te worden vergeleken of er te worden opgeslagen.

   Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.

§ 2. De afname, het opstellen van het DNA-profiel van het referentiestaal, de vergelijking van de DNA-profielen, de overzending van de uitslag aan de procureur des Konings, de kennisgeving van de uitslag aan de betrokkene, het tegenonderzoek en de vernietiging van het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, worden verricht overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 2 tot 6 en § 9.

   De hoedanigheid van de persoon wordt meegedeeld aan de met de vergelijking van de DNA-profielen belaste deskundige. ]1

[2 § 3. Ingeval de procureur des Konings in het kader van een dossier inzake aanranding van de eerbaarheid of verkrachting beslist om geen DNA-profiel te laten opstellen van sporen of van een referentiestaal aangetroffen of afgenomen bij onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer zoals bedoeld in artikel 90bis, verstrekt hij hierover op het einde van het opsporingsonderzoek uitleg aan het slachtoffer. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 5, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)> (2)<W 2011-11-30/28, art. 8, 063; Inwerkingtreding : 30-01-2012>
Art. 44septies

[1 § 1. De procureur des Konings kan met de schriftelijke toestemming van een verwante van een vermiste persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt of van zijn wettelijke vertegenwoordiger of voogd ad hoc voor een minderjarige onder de leeftijd van zestien jaar, het afnemen van een referentiestaal op deze verwante bevelen.

   Deze toestemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, de betrokken verwante vooraf in kennis heeft gesteld van :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt gevraagd;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van zijn DNA-profiel met het DNA-profiel van nuttige aangetroffen sporen;
3° het opslaan van zijn DNA-profiel in de DNA-gegevensbank "Vermiste personen";
4° de systematische vergelijking van zijn DNA-profiel met de opgeslagen DNA-profielen in de nationale en buitenlandse DNA-gegevensbanken, uitsluitend teneinde onbekende overledenen direct of indirect te kunnen identificeren of om de opsporing van vermiste personen te vergemakkelijken;
5° in geval van een positief verband met een van de DNA-profielen bedoeld in de bepaling onder 4°, het opslaan van dit verband.

   Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.

§ 2. De afname, het opstellen van het DNA-profiel van het referentiestaal, de vergelijking van de DNA-profielen, de overzending van de uitslag aan de procureur des Konings, de kennisgeving van de uitslag aan de betrokkene, het tegenonderzoek en de vernietiging van het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, worden verricht overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 2 tot 6 en § 9.

   De hoedanigheid van verwante van een vermiste persoon wordt meegedeeld aan de met de vergelijking van de DNA-profielen belaste deskundige.

§ 3. Indien de minderjarige verwante persoon de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, dient hij zich voor de toepassing van paragrafen 1 en 2 te laten begeleiden door minstens één van zijn ouders, door een advocaat of door een andere meerderjarige persoon van zijn keuze.

   Indien de verwante persoon de leeftijd van zestien jaar niet heeft bereikt, dient de in paragraaf 1 bedoelde toestemming gegeven te worden door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Deze staat de minderjarige ook bij voor de toepassing van paragraaf 2. Indien de procureur des Konings of in voorkomend geval de onderzoeksrechter van oordeel is dat er tegenstrijdige belangen zijn, kan hij een voogd ad hoc aanwijzen om de minderjarige te vertegenwoordigen en bij te staan voor de toepassing van paragrafen 1 en 2.

§ 4. Behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen met toepassing van paragraaf 2, ambtshalve het DNA-profiel, binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag, door aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 1, 3, 4 en 5, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken. ]1

(1)<W 2017-04-09/09, art. 3, 089; Inwerkingtreding : 14-05-2017>
Art. 45

De procureur des Konings doet de processen-verbaal, akten, stukken en werktuigen, ingevolge de voorgaande artikelen opgemaakt of in beslag genomen, onverwijld toekomen aan de onderzoeksrechter, opdat zal worden gehandeld zoals bepaald in het hoofdstuk Onderzoeksrechters; intussen blijft de verdachte in handen van het gerecht onder bevel tot medebrenging.

Art. 46

De bevoegdheden, hierboven aan de procureur des Konings toegekend voor de gevallen van ontdekking op heterdaad, bestaan ook in alle gevallen waarin een misdaad of een wanbedrijf, zelfs al is het niet op heterdaad ontdekt, gepleegd is binnen een huis, en (de procureur des Konings verzocht wordt het misdrijf vast te stellen door :
1° het hoofd van dat huis ;
2° het slachtoffer van het strafbaar feit, wanneer dat strafbaar feit genoemd wordt in de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek en de vermoedelijke pleger van het strafbaar feit de echtgenoot van het slachtoffer is of de persoon met wie hij of zij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft. ) <W 1997-11-24/51, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 16-02-1998>

Art. 46bis

<W 2007-01-23/35, art. 2, 050; Inwerkingtreding : 24-03-2007> § 1. [2 Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven kan de procureur des Konings bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing overgaan of doen overgaan op basis van ieder gegeven in zijn bezit of door middel van een toegang tot de klantenbestanden van de actoren bedoeld in het tweede lid, eerste en tweede streepje, tot:
1° de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;
2° de identificatie van de diensten bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, waarop een bepaald persoon geabonneerd is of die door een bepaald persoon gewoonlijk gebruikt worden.

   Hiertoe kan hij zo nodig, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, de medewerking vorderen van:
- de operator van een elektronisch communicatienetwerk, en
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.

   De motivering weerspiegelt de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.

   In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de procureur des Konings de maatregel mondeling bevelen. De beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

   Voor strafbare feiten die geen correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, kan de procureur des Konings de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts vorderen voor een periode van zes maanden voorafgaand aan zijn beslissing. ]2

§ 2. [2 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, eerste en tweede streepje, van wie gevorderd wordt de in paragraaf 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekken de procureur des Konings of de officier van gerechtelijke politie de gegevens in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning, op het voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie. ]2

   De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op voorstel van de Minister van Justitie en van de minister die bevoegd is voor Telecommunicatie, de technische voorwaarden voor de toegang tot de in § 1 bedoelde gegevens, die beschikbaar zijn voor de procureur des Konings en voor de in dezelfde paragraaf aangewezen politiedienst.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   [2 Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro. ]2

(1)<W 2016-05-29/03, art. 8, 085; Inwerkingtreding : 28-07-2016> (2)<W 2016-12-25/37, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 46BIS/1

[1 § 1. Bij het opsporen van terroristische misdrijven als bedoeld in boek II, Titel Iter van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing, de noodzakelijke administratieve inlichtingen vorderen bij alle instellingen van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid en artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.

   In zijn beslissing beschrijft de procureur des Konings nauwkeurig de inlichtingen die hij vordert en bepaalt hij de vorm waarin deze hem worden medegedeeld.

§ 2. Met toepassing van de uitzondering bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek en in afwijking van andersluidende bepalingen, delen de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde instellingen van sociale zekerheid de aldaar bedoelde inlichtingen onverwijld mee.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   Iedere persoon die weigert de inlichtingen mee te delen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.

  § 3. Met toepassing van de uitzondering bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek en in afwijking van andersluidende bepalingen, doen de personeelsleden van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde instellingen van sociale zekerheid die uit hoofde van hun beroep kennis krijgen van één of meerdere informaties die ernstige aanwijzingen kunnen uitmaken van een terroristisch misdrijf bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, aangifte overeenkomstig artikel 29. Uitgesloten van de in het eerste lid bedoelde informaties zijn de medische gegevens van persoonlijke aard, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde. ]1

  (NOTA : bij arrest nr.44/2019 van 14-03-2019 (B.St. 04-04-2019, p. 33193), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 43bis/1 § 3 vernietigd)

(1)<Ingevoegd bij W 2017-05-17/29, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 46ter

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 6; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven kan de procureur des Konings aan een postoperator toevertrouwde post, bestemd voor of afkomstig van een verdachte of die op hem betrekking heeft, onderscheppen en in beslag nemen, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.

   Indien deze maatregel zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, gaat de procureur des Konings na of aan de bijzondere voorwaarden omschreven in dit artikel voldaan is.

   Indien de procureur des Konings van oordeel is de inbeslagneming niet te moeten handhaven, geeft hij de stukken onverwijld aan de postoperator voor verdere verzending terug. In het andere geval wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 35 tot 39.

   (Het begrip " post " in de zin van dit artikel dient te worden verstaan zoals het gedefinieerd is in artikel 131, 6°, 7° en 11°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. ). <W 2005-12-27/34, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

§ 2. De procureur des Konings kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing de medewerking van een postoperator vorderen teneinde de maatregel bepaald in § 1 mogelijk te maken. De postoperator is gehouden zijn medewerking onverwijld te verlenen.

   Hij bepaalt in zijn beslissing de duur van de maatregel beoogd in de vorige paragraaf.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   Iedere persoon die zijn medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in dit artikel, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig EUR tot tienduizend EUR of met een van die straffen alleen.

Art. 46quater

[1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en de wanbedrijven kan de procureur des Konings, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de misdrijven een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, de noodzakelijke informatie over de producten, diensten en verrichtingen van financiële aard en betreffende virtuele waarden, die betrekking hebben op een verdachte vorderen bij :
1° personen en instellingen als bedoeld in artikel 5, § 1, 3° tot 22° van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
2° personen en instellingen die binnen het Belgisch grondgebied diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden uitgewisseld.

§ 2. In geval van misdrijven bedoeld in de artikelen 137 tot 141 of 505, eerste lid, 2° tot 4°, van het Strafwetboek, of in het kader van fiscale fraude zoals bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in de artikelen 73 en 73bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, in de artikelen 133 en 133bis van het Wetboek der successierechten, in de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, in de artikelen 207 en 207bis van het Wetboek diverse rechten en taksen, in de artikelen 220, § 2, 259 en 260 van de Algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen, in de artikelen 3.15.3.0.1. en 3.15.3.0.2. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 en in de artikelen 68 en 68ter van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, alsook in geval van het misdrijf bedoeld in artikel 4, 23°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, kan de procureur des Konings op specifiek en met redenen omkleed verzoek, informatie opvragen die is opgenomen in het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest.

§ 3. Ingeval de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek dit vergen, kan de procureur des Konings bovendien vorderen dat :
1° gedurende een vernieuwbare periode van maximum twee maanden de verrichtingen van de verdachte onder toezicht worden geplaatst;
2° de bevraagde persoon of instelling de tegoeden en verbintenissen met betrekking tot de producten, diensten, verrichtingen en waarden bedoeld in paragraaf 1 niet meer uit handen mag geven voor een termijn die hij bepaalt, maar die niet langer kan zijn dan de termijn die loopt van het ogenblik waarop die persoon of instelling kennis neemt van zijn vordering tot vijf werkdagen na de kennisgeving van de hier bedoelde gegevens door die persoon of instelling.

   De maatregel bedoeld in het eerste lid, 2°, kan slechts gevorderd worden wanneer ernstige en uitzonderlijke omstandigheden dit verantwoorden en enkel in geval de opsporing betrekking heeft op misdaden of wanbedrijven als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4.

§ 4. De procureur des Konings kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, de medewerking vorderen van de personen en instellingen bedoeld in paragraaf 1. De bevraagde instelling of persoon is gehouden zijn medewerking onverwijld te verlenen. In zijn beslissing beschrijft de procureur des Konings nauwkeurig de inlichtingen die hij vordert en de vorm waarin deze hem worden meegedeeld.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro of met een van die straffen alleen. ]1

(1)<W 2019-05-05/10, art. 8, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 46quinquies

<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 6; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. Onverminderd artikel 89ter, kan de procureur des Konings bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing de politiediensten machtigen om te allen tijde, buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of zonder hun toestemming, een private plaats te betreden [1 en gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden te openen ]1, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

   Een private plaats in de zin van dit artikel is de plaats die kennelijk :
- geen woning is;
- geen door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek is;
- geen lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts is als bedoeld in artikel 56bis, derde lid.

   In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde beslissing mondeling worden meegedeeld. De beslissing moet in dat geval zo spoedig mogelijk schriftelijk met redenen omkleed en bevestigd worden.

   Ingeval de in het eerste lid bedoelde beslissing genomen wordt in het kader van de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden zoals bedoeld in de artikelen 47ter tot 47decies, worden de beslissing en alle ermee verband houdende processen-verbaal uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.

§ 2. Het [1 betreden van de private plaats bedoeld in paragraaf 1, en het openen van gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden, ]1 kan enkel geschieden teneinde :
1° die plaats op te nemen en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, die gediend hebben of bestemd zijn tot het plegen ervan of die uit een misdrijf voortkomen, van de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, van de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld of van de inkomsten uit de belegde voordelen;
2° de bewijzen te verzamelen van de aanwezigheid van de zaken bedoeld in 1°;
3° in het kader van een observatie een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 47sexies, § 1, derde lid, te plaatsen [1 , te herstellen of terug te nemen ]1.
[1 4° de overeenkomstig paragraaf 5 meegenomen voorwerpen terug te plaatsen. ]1

§ 3. Een inkijkoperatie kan door de procureur des Konings enkel worden beslist ten aanzien van plaatsen waarvan men op basis van precieze aanwijzingen vermoedt dat de zaken bedoeld in § 2, 1°, er zich bevinden, dat er bewijzen van kunnen verzameld worden, of dat ze gebruikt worden door personen op wie een verdenking rust.

§ 4. Het aanwenden van technische hulpmiddelen met het in § 2 beoogde doel, wordt gelijkgesteld met het betreden van een private plaats zoals bepaald in § 1.

[1 § 5. Indien het onderzoek van een in paragraaf 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien de informatie niet op een andere manier kan worden verkregen, is het de politiedienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van het onderzoek in de weg staat.

§ 6. In het kader van de maatregel bedoeld in paragraaf 1, is het binnendringen in een informaticasysteem enkel mogelijk met het oog op de doeleinden bedoeld in paragraaf 2, 3°.

§ 7. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de maatregel bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 89ter, § 1, stelt van het verloop van de maatregel een proces-verbaal op. Wanneer tijdens de uitvoering van de maatregel gesloten voorwerpen geopend werden of toepassing gemaakt werd van paragraaf 5, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het strafdossier gevoegd. ]1

(1)<W 2016-12-25/37, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 46sexies

[1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven, wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen, kan de procureur des Konings de politiediensten bedoeld in het tweede lid machtigen om op het internet, desgevallend onder een fictieve identiteit, contact te onderhouden met een of meerdere personen waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten die een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, plegen of zouden plegen.

   De Koning bepaalt de voorwaarden, onder meer voor wat de opleiding betreft, en de nadere regels voor de aanwijzing van de politiediensten die bevoegd zijn om de maatregel, bedoeld in dit artikel, ten uitvoer te leggen.

   In uitzonderlijke omstandigheden en mits uitdrukkelijke machtiging van de procureur des Konings, kan de ambtenaaar van de in het tweede lid bedoelde politiediensten bij een welbepaalde operatie kortstondig een beroep doen op de deskundigheid van een persoon die niet tot de politiediensten behoort, indien dit strikt noodzakelijk voorkomt voor het welslagen van zijn opdracht. De machtiging en de identiteit van deze persoon worden bewaard in het in paragraaf 3, zevende lid, bedoelde dossier.

   Dit artikel is niet van toepassing op de persoonlijke interactie op het internet van politieambtenaren, bij de uitvoering van hun opdrachten van gerechtelijke politie, met een of meerdere personen, die enkel een gerichte verificatie of een arrestatie tot direct doel heeft, en dit zonder gebruik te maken van een geloofwaardige fictieve identiteit.

§ 2. De maatregel bedoeld in § 1 wordt door de procureur des Konings bevolen met een voorafgaandelijke en met redenen omklede schriftelijke machtiging. Deze machtiging is geldig voor een termijn van drie maanden, onverminderd hernieuwing.

   In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het eerste lid.

§ 3. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die, in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of deze van andere bij de maatregel betrokken personen, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen, mits uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings.

   Die strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de maatregel wordt aangewend en moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel.

   Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en op de personen, bedoeld in § 1, derde lid.

   Blijft vrij van straf de magistraat die, met inachtneming van dit Wetboek, machtiging verleent aan een politieambtenaar en aan de persoon bedoeld in het derde lid tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de uitvoering van de maatregel.

   De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de maatregel aan de procureur des Konings, de misdrijven die zij of de personen bedoeld in het derde lid, voornemens zijn te plegen.

   Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de procureur des Konings onverwijld in kennis van de misdrijven die zij of de personen bedoeld in het derde lid, hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk.

   De procureur des Konings vermeldt in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in het derde lid in het kader van deze door hem bevolen maatregel kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaard. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis, respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.

§ 4. De met het onderzoek belaste officier van gerechtelijke politie stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen in de uitvoering van deze maatregel, met inbegrip van de relevante contacten. Deze processen-verbaal worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd.

   De contacten bedoeld in paragraaf 1 worden met de passende technische middelen geregistreerd en uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd of ter griffie, al dan niet in digitale vorm, neergelegd.

§ 5. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot de maatregel bedoeld in § 1, eerste lid, die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.

   De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld § 3, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen maatregel kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in § 3, zevende lid, bewaard. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/37, art. 7, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 46septies

[1 Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven bedoeld in artikel 8, § 1, 1°, 2° en 5°, van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens, kan de procureur des Konings, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, de officier van gerechtelijke politie opdragen om de PIE te vorderen tot het meedelen van de passagiersgegevens overeenkomstig artikel 27 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens.

   De motivering weerspiegelt de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.

   De maatregel kan betrekking hebben op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek onderzoek. In dit geval preciseert de procureur des Konings de duur van de maatregel die niet langer kan zijn dan een maand, te rekenen vanaf de beslissing, onverminderd hernieuwing.

   In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan iedere officier van gerechtelijke politie, na mondelinge en voorafgaande instemming van de procureur des Konings, en bij een gemotiveerde en schriftelijke beslissing, de leidend ambtenaar van de PIE vorderen tot het meedelen van de passagiersgegevens. De officier van de gerechtelijke politie deelt deze gemotiveerde en schriftelijke beslissing en de verkregen informatie binnen vierentwintig uur mee aan de procureur des Konings en motiveert tevens de uiterst dringende noodzakelijkheid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/43, art. 50, 092; Inwerkingtreding : 07-08-2017, wat betreft de luchtvaartmaatschappijen volgens KB 2017-07-18/04, art. 12; ten aanzien van de HST-vervoerders en de HST-ticketverdelers, vastgesteld op 22-02-2019 door KB 2019-02-03/05, art. 10; ten aanzien van de busvervoerders, vastgesteld op 22-02-2019 door KB 2019-02-03/06, art. 10 >
Art. 47

Wanneer de procureur des Konings, buiten de gevallen van (de artikelen 32, 46 en 46bis ), door een aangifte of op enige andere wijze verneemt dat er een misdaad of een wanbedrijf in zijn arrondissement is gepleegd of dat iemand (die van een misdaad of wanbedrijf verdacht wordt ), zich in zijn arrondissement bevindt, (kan hij vorderen ) dat de onderzoeksrechter een onderzoek zal bevelen en zelfs dat hij zich zo nodig ter plaatse zal begeven, ten einde aldaar alle nodige processen-verbaal op te maken, zoals bepaald in het hoofdstuk Onderzoeksrechters. <W 10-07-1967, art. 1, 36°> <W 1998-03-12/39, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> <W 1998-06-10/96, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 02-10-1998>

Art. 47bis

[1 § 1. Vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een persoon aan wie geen misdrijf ten laste wordt gelegd, wordt op beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat:
1) hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;
2) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;
3) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;
4) hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;
5) hij gebruik mag maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld en dat hij, tijdens de ondervraging of later, mag vragen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor of bij het dossier worden gevoegd.

   Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.

§ 2. Vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een verdachte, wordt aan de te ondervragen persoon op beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat:
1) hij als verdachte wordt verhoord en dat hij het recht heeft om voor het verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, en zich door hem kan laten bijstaan tijdens het verhoor, in zoverre de feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd een misdrijf betreffen waarvoor een vrijheidsstraf kan worden opgelegd; en, in geval hij niet van zijn vrijheid is benomen, hij zelf de nodige maatregelen moet nemen om zich te laten bijstaan;
2) hij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen;
3) hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;
4) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;
5) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;
6) in voorkomend geval: hij niet van zijn vrijheid is benomen en hij op elk ogenblik kan gaan en staan waar hij wil;
7) hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;
8) hij gebruik mag maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld en dat hij, tijdens de ondervraging of later, mag vragen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor of bij het dossier worden gevoegd.

§ 3. Indien het verhoor van een meerderjarige verdachte op schriftelijke uitnodiging geschiedt, kunnen de in paragraaf 2 bedoelde rechten, evenals de beknopte mededeling van de feiten waarover de te ondervragen persoon zal worden verhoord, reeds ter kennis worden gebracht in deze uitnodiging waarvan een kopie gevoegd wordt bij het proces-verbaal van verhoor. In dit geval geldt de uitnodiging als mededeling van de rechten bedoeld in paragraaf 2 en wordt de betrokkene geacht een vertrouwelijk overleg te hebben gepleegd met een advocaat en de nodige maatregelen te hebben genomen om zich door hem te laten bijstaan tijdens het verhoor. Indien de betrokkene zich niet laat bijstaan door een advocaat, wordt hij, vooraleer het verhoor aanvangt, alleszins gewezen op de rechten bedoeld in paragraaf 2, 2) en 3).

   Indien het in het eerste lid bedoelde verhoor een minderjarige betreft die zich zonder advocaat aanmeldt voor verhoor, kan het verhoor pas plaatsvinden na een vertrouwelijk overleg tussen de minderjarige en een advocaat, dit ofwel in een lokaal van de politie ofwel telefonisch. Teneinde de door hem gekozen advocaat of een andere advocaat te contacteren en door deze bijgestaan te worden tijdens het verhoor, wordt contact opgenomen met de permanentie-dienst die wordt georganiseerd door de Orde van Vlaamse balies en de "Ordre des barreaux francophones et germanophone", of bij gebrek hieraan door de stafhouder van de Orde of zijn gemachtigde.

   Indien het verhoor van een meerderjarige verdachte niet op uitnodiging geschiedt of indien bij de uitnodiging de in paragraaf 2 bedoelde elementen niet zijn vermeld, wordt hij in kennis gesteld van deze elementen en kan het verhoor op verzoek van de te ondervragen persoon eenmalig worden uitgesteld, teneinde hem de gelegenheid te geven zijn in paragraaf 2, 1), bedoelde rechten uit te oefenen. In dat geval wordt een datum bepaald voor het verhoor waarop het eerste lid van toepassing is. De meerderjarige te ondervragen persoon kan vrijwillig en weloverwogen afstand doen van de in paragraaf 2, eerste lid, 1), bedoelde rechten. Hij moet de afstand schriftelijk doen, in een door hem gedateerd en ondertekend document, waarin hem de nodige informatie wordt verstrekt over de mogelijke gevolgen van een afstand van het recht op bijstand van een advocaat.

   Betrokkene wordt in kennis gesteld dat hij zijn afstand kan herroepen.

   Indien het in het derde lid bedoelde verhoor een minderjarige betreft, kan het verhoor pas plaatsvinden na een vertrouwelijk overleg tussen de minderjarige en een advocaat, dit ofwel in een lokaal van de politie ofwel telefonisch. Teneinde de door hem gekozen advocaat of een andere advocaat te contacteren en door deze bijgestaan te worden tijdens het verhoor, wordt contact opgenomen met de permanentiedienst die wordt georganiseerd door de Orde van Vlaamse balies en de "Ordre des barreaux francophones et germanophone", of bij gebrek hieraan door de stafhouder van de Orde of zijn gemachtigde. Indien de advocaat in akkoord met de minderjarige hierom verzoekt, wordt het verhoor eenmaal uitgesteld zodanig dat de minderjarige een advocaat kan raadplegen en door deze bijgestaan kan worden tijdens het verhoor.

   Al de in deze paragraaf vermelde elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.

§ 4. Onverminderd paragraaf 2, wordt aan eenieder die van zijn vrijheid is benomen overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3, 15bis en 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis meegedeeld dat hij de rechten geniet die worden opgesomd in de artikelen 2bis, 15bis, 16 en 20, § 1, van dezelfde wet.

§ 5. Aan de in de paragrafen 2 en 4 bedoelde personen wordt zonder onnodig uitstel voor het eerste verhoor een schriftelijke verklaring van de in de paragrafen 2 en 4 bedoelde rechten overhandigd.

   De vorm en inhoud van deze verklaring van rechten worden door de Koning bepaald.

§ 6. De volgende bepalingen zijn op alle verhoren van toepassing:
1) Het proces-verbaal vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het verhoor wordt aangevat, eventueel onderbroken en hervat, alsook beëindigd. Het vermeldt nauwkeurig de identiteit van de personen die in het verhoor, of in een gedeelte daarvan, tussenkomen, en het tijdstip van hun aankomst en vertrek. Het vermeldt ook de bijzondere omstandigheden en alles wat op de verklaring of de omstandigheden waarin zij is afgelegd, een bijzonder licht kan werpen.
2) De bewoordingen van de mededeling van de in de paragrafen 1, 2 en 4, bedoelde rechten worden aangepast in functie van de leeftijd van de betrokkene of in functie van een mogelijke kwetsbaarheid van de betrokkene die zijn vermogen aantast om deze rechten te begrijpen.

   Hiervan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.
3) Aan het einde van het verhoor geeft men de ondervraagde persoon de tekst van zijn verhoor te lezen, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen. Deze bepaling is eveneens van toepassing op het audio gefilmd verhoor overeenkomstig artikel 2bis, § 3, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
4) Indien een in de hoedanigheid van slachtoffer of van verdachte ondervraagde persoon de taal van de procedure niet verstaat of spreekt of indien hij lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, wordt een beroep gedaan op een beëdigd tolk tijdens het verhoor. Indien geen enkele beëdigd tolk beschikbaar is, wordt de ondervraagde persoon gevraagd zelf zijn verklaring te noteren.

   Indien een in een andere hoedanigheid dan slachtoffer of verdachte ondervraagde persoon de taal van de procedure niet verstaat of spreekt of indien hij lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigd tolk, ofwel worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring te noteren.

   In geval van vertolking maakt het proces-verbaal melding van de bijstand door een beëdigd tolk, alsmede van diens naam en hoedanigheid. De kosten van vertolking zijn ten laste van de Staat.
5) Indien tijdens het verhoor van een persoon, die aanvankelijk niet werd verhoord als verdachte, blijkt dat er elementen zijn die laten vermoeden dat hem feiten ten laste kunnen worden gelegd, dan wordt hij ingelicht over de rechten die hij heeft ingevolge paragraaf 2 en, in voorkomend geval, paragraaf 4 en wordt hem de in paragraaf 5 bedoelde schriftelijke verklaring overhandigd.
6) Het verhoor wordt geleid door de verhoorder. De verhoorder geeft op beknopte wijze kennis aan de advocaat van de feiten waarop het verhoor betrekking heeft.
7) De advocaat kan aanwezig zijn tijdens het verhoor, dat evenwel reeds een aanvang genomen kan hebben.

   De bijstand van de advocaat tijdens het verhoor heeft tot doel toezicht mogelijk te maken op:
a) de eerbiediging van het recht van de te horen persoon zichzelf niet te beschuldigen en de keuzevrijheid om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen;
b) de wijze waarop de ondervraagde persoon tijdens het verhoor wordt behandeld, inzonderheid op het al dan niet kennelijk uitoefenen van ongeoorloofde druk of dwang;
c) de kennisgeving van de in paragraaf 2, en in voorkomend geval paragraaf 4, bedoelde rechten van verdediging en de regelmatigheid van het verhoor.

   De advocaat kan op het verhoorblad melding laten maken van de schendingen van de in de bepaling onder a), b) en c) vermelde rechten die hij meent te hebben vastgesteld. De advocaat kan vragen dat een bepaalde opsporings-handeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen. Hij kan verduidelijking vragen over vragen die worden gesteld. Hij kan opmerkingen maken over het onderzoek en over het verhoor. Het is hem evenwel niet toegelaten te antwoorden in de plaats van de verdachte of het verloop van het verhoor te hinderen.

   Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in het proces-verbaal van verhoor.
8) Onverminderd de rechten van verdediging is de advocaat verplicht tot geheimhouding van de informatie waarvan hij kennis krijgt door het verlenen van bijstand tijdens de verhoren afgenomen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek en door het verlenen van bijstand tijdens de confrontaties en de meervoudige confrontaties. Hij die de geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met de bij artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde straffen.
9) Tegen een persoon kan geen veroordeling worden uitgesproken die gegrond is op verklaringen die hij heeft afgelegd in strijd met de paragrafen 2, 3, 4 en de bepaling onder 5), met uitsluiting van paragraaf 5, wat betreft het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg of de bijstand door een advocaat tijdens het verhoor of in strijd met de artikelen 2bis, 15bis, 20, § 1, en 24bis/1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wat betreft het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg of de bijstand door een advocaat tijdens het verhoor. ]1

(1)<W 2016-11-21/02, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 27-11-2016>
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> De bijzondere opsporingsmethoden.
Onderafdeling 1. <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> - Begripsomschrijving.
Art. 47ter

<W 2003-01-06/34, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. De bijzondere opsporingsmethoden zijn de observatie, [1 de infiltratie, de burgerinfiltratie en de informantenwerking ]1.

   Deze methoden worden door de door de minister van Justitie aangewezen politiediensten aangewend in het kader van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, onder de controle van het openbaar ministerie en onverminderd de artikelen 28bis, §§ 1 en 2, 55 en 56, § 1, en 56bis, met als doel het vervolgen van daders van misdrijven, het opsporen, verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen op grond van ernstige aanwijzingen van te plegen of reeds gepleegde, al dan niet aan het licht gebrachte strafbare feiten.

   Deze methoden kunnen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de observatie, de infiltratie en de informantenwerking ook worden aangewend in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen, wanneer de persoon zich heeft onttrokken aan de uitvoering daarvan. <W 2005-12-27/34, art. 7, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

§ 2. De procureur des Konings staat in voor de permanente controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden door de politiediensten binnen zijn gerechtelijk arrondissement.

   De procureur des Konings licht de federale procureur in van de bijzondere opsporingsmethoden die in zijn gerechtelijk arrondissement worden toegepast.

   Ingeval de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden zich uitstrekt over meerdere gerechtelijke arrondissementen of kadert binnen de bevoegdheid van de federale procureur, brengen de bevoegde procureurs des Konings en de federale procureur elkaar hiervan onverwijld op de hoogte en nemen zij alle noodzakelijke maatregelen om het goede verloop van de operatie te verzekeren.

   Binnen elke gedeconcentreerde gerechtelijke (directie ), als bedoeld in artikel 105 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, wordt een officier belast met de permanente controle over de bijzondere opsporingsmethoden in het arrondissement. Deze officier wordt aangewezen door de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie en van de federale politie, op voordracht van de gerechtelijke directeur en na advies van de procureur des Konings. Hij kan zich daarbij door één of meerdere officieren laten bijstaan die volgens dezelfde procedure worden aangewezen. <W 2006-06-20/34, art. 48, 047; Inwerkingtreding : 01-03-2007>

   (NOTA : bij arrest nr 105/2007 van 19-07-2007 (B.St. 13-08-2007, p. 42941-42954), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 47ter, § 1, derde lid, vernietigd)

(1)<W 2018-07-22/04, art. 2, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Onderafdeling 2. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Algemene voorwaarden voor het gebruik van de bijzondere opsporingsmethoden.
Art. 47quater

<W 2003-01-06/34, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Een politieambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van een bijzondere opsporingsmethode een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan deze waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.

   In geval van inbreuk op het vorige lid wordt de onontvankelijkheid van de strafvordering voor wat betreft deze feiten uitgesproken.

   (NOTA : bij arrest nr 202/2004 van 21-12-2004 (B.St. 06-01-2005, p. 388-389), heeft het Arbitragehof dit artikel vernietigd)

Art. 47quinquies

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Onverminderd het bepaalde in § 2 is het de politieambtenaar, belast met de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden, verboden in het kader van zijn opdracht strafbare feiten te plegen.

§ 2. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die, in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of deze van andere bij de operatie betrokken personen, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen, mits uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings.

   Die strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de methoden worden aangewend en moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel.

   (Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en op de personen, bedoeld in artikel 47octies, § 1, tweede lid. ) <W 2005-12-27/34, art. 8, 1°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

   Blijft vrij van straf de magistraat die, met inachtneming van dit wetboek, machtiging verleent aan een politieambtenaar (en aan de personen bedoeld in het derde lid ) tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de uitvoering van een bijzondere opsporingsmethode. <W 2005-12-27/34, art. 8, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

§ 3. (De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden aan de procureur des Konings, de misdrijven als bedoeld in § 2, die zij of de personen bedoeld in § 2, derde lid, voornemens zijn te plegen.

   Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de procureur des Konings onverwijld in kennis van de misdrijven die zij of de personen bedoeld in § 2, derde lid, hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk. <W 2005-12-27/34, art. 8, 3°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>bare feiten als bedoeld in § 2, die zij voornemens zijn te plegen.

§ 4. De Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken nemen, op gezamenlijk voorstel van de federale procureur [2 en de procureur-generaal die binnen het college van procureurs-generaal belast is met de bijzondere opsporingsmethoden ]2, de bijzondere maatregelen, die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de politieambtenaren, belast met de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden, bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er kan geen misdrijf zijn wanneer feiten in dat verband worden gepleegd.

[1 § 5. Blijven vrij van straf de politieambtenaren van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die, in het kader van hun opleiding en met het oog op het kunnen uitvoeren van de bijzondere opsporingsmethoden van de observatie en van de infiltratie, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen bedoeld in het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.

   Deze strafbare feiten moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel van de opleiding, met gebruikmaking van de voorzichtigheid die verwacht mag worden van gespecialiseerde politiediensten, met steeds voorrang voor de verkeersveiligheid en waarbij in redelijkheid alle voorzorgen dienen in acht te worden genomen opdat geen lichamelijk letsel of materiële schade aan derden of zichzelf zou worden toegebracht.

   Het plegen van deze strafbare feiten vereist het voorafgaand en schriftelijk akkoord van de federale procureur. Dit akkoord omvat de dagen en de plaatsen waar deze strafbare feiten, in voorkomend geval, kunnen worden gepleegd, alsmede het door de politiedienst gebruikte voertuig en de nummerplaat ervan.

   Blijft vrij van straf, de magistraat die machtiging verleent aan een politieambtenaar bedoeld in het eerste lid tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de in dit artikel bedoelde opleiding. ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2018-07-22/04, art. 3, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Onderafdeling 3. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Observatie.
Art. 47sexies

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Observatie in de zin van dit wetboek is het stelselmatig waarnemen door een politieambtenaar van één of meerdere personen, hun aanwezigheid of gedrag, of van bepaalde zaken, plaatsen of gebeurtenissen.

   Een stelselmatige observatie in de zin van dit wetboek is een observatie van meer dan vijf opeenvolgende dagen of van meer dan vijf niet-opeenvolgende dagen gespreid over een periode van een maand, een observatie waarbij technische hulpmiddelen worden aangewend, een observatie met een internationaal karakter, of een observatie uitgevoerd door de gespecialiseerde eenheden van de federale politie.

   Een technisch hulpmiddel in de zin van dit wetboek is een configuratie van componenten die signalen detecteert, deze transporteert, hun registratie activeert en de signalen registreert, met uitzondering van de technische middelen die worden aangewend om een maatregel als bedoeld in artikel 90ter uit te voeren.

   (Een toestel gebruikt voor het nemen van foto's wordt uitsluitend beschouwd als een technisch hulpmiddel in de zin van dit Wetboek in het geval bedoeld in artikel 56bis, tweede lid. ) <W 2005-12-27/34, art. 9, 1°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

§ 2. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een observatie machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

   Een observatie met gebruik van technische hulpmiddelen kan enkel gemachtigd worden wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.

§ 3. De machtiging tot observatie is schriftelijk en vermeldt :
[1 de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de observatie wettigen, of, indien de observatie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de observatie wettigen; ]1
2° de redenen waarom de observatie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° de naam of indien die niet bekend is, een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de geobserveerde persoon of personen, alsmede van de zaken, plaatsen of gebeurtenissen bedoeld in § 1;
4° de wijze waarop aan de observatie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de toelating tot het gebruik van technische hulpmiddelen in de gevallen bepaald bij § 2, tweede lid, en artikel 56bis, tweede lid. In dit laatste geval vermeldt de machtiging van de onderzoeksrechter het adres of een zo nauwkeurig mogelijke plaatsbepaling van de woning waarop de observatie betrekking heeft;
5° de periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan [1 drie maanden ]1 te rekenen van de datum van de machtiging;
6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie, die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie.

§ 4. (De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de observatie kunnen worden gepleegd.

   Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47septies, § 1, tweede lid, bewaard. <W 2005-12-27/34, art. 9, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

§ 5. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot observatie mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in [1 paragraaf 3 ]1.

§ 6. De procureur des Konings kan steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot observatie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in §§ 1 tot 3, zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig § 3, 1° tot 6°.

§ 7. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot observatie die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.

   (De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen observatie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47septies, § 1, tweede lid, bewaard. ) <W 2005-12-27/34, art. 9, 3°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

(1)<W 2016-12-25/37, art. 8, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 47septies

<W 2005-12-27/34, art. 10, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de observaties waarover hij de leiding heeft.

   Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.

§ 2. De machtiging tot observatie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.

   De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de observatie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant en van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in § 1, eerste lid.

   In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie.

   De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de observatie bij het strafdossier gevoegd.

Onderafdeling 4. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 1; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Infiltratie.
Art. 47octies

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Infiltratie in de zin van dit wetboek is het door een politieambtenaar, infiltrant genoemd, onder een fictieve identiteit, duurzaam contact onderhouden met een of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten in het kader van een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of misdaden of wanbedrijven als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4 plegen of zouden plegen.

   In uitzonderlijke omstandigheden en mits uitdrukkelijke machtiging van de bevoegde magistraat, kan de infiltrant bij een welbepaalde operatie kortstondig een beroep doen op de deskundigheid van een persoon die niet tot de politiediensten behoort, indien dit strikt noodzakelijk voorkomt voor het welslagen van zijn opdracht.

§ 2. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een infiltratie machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

   Hij kan de politiedienst machtigen om, binnen het wettelijk kader van een infiltratie en met inachtneming van de finaliteit ervan, bepaalde politionele onderzoekstechnieken aan te wenden. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, op voordracht van de minister van Justitie en na advies van het College van procureurs-generaal, deze politionele onderzoekstechnieken. [1 Deze politionele onderzoekstechnieken kunnen slechts worden aangewend door leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie en, desgevallend, mits bijkomend voorafgaand akkoord van de federale procureur, in samenwerking met buitenlandse speciaal daartoe opgeleide en bevoegde ambtenaren. ]1

   [1 De procureur des Konings ]1 kan tevens, indien daartoe grond bestaat, toelating verlenen om de noodzakelijke maatregelen te nemen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de infiltrant. Deze toelating wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid.

§ 3. De machtiging tot infiltratie is schriftelijk en vermeldt :
1° de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de infiltratie wettigen [2 of, indien de infiltratie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de infiltratie wettigen ]2;
2° de redenen waarom de infiltratie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de persoon of personen bedoeld in § 1;
4° de wijze waarop aan de infiltratie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de toelating kortstondig een beroep te doen op de deskundigheid van een burger, zoals bepaald in § 1, tweede lid, en de toelating politionele onderzoekstechnieken, zoals bepaald in § 2, tweede lid, aan te wenden;
5° de periode tijdens welke de infiltratie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging;
6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie, die de leiding heeft over de uitvoering van de infiltratie.

§ 4. (De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de infiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid, bewaard. ) <W 2005-12-27/34, art. 11, 1°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

§ 5. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot infiltratie mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in [2 paragraaf 3 ]2.

§ 6. De procureur des Konings kan steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot infiltratie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in §§ 1 tot 3 zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig § 3, 1° tot 6°.

§ 7. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot infiltratie die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.

   (De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen infiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid, bewaard. ) <W 2005-12-27/34, art. 11, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

(1)<W 2010-12-29/09, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 30-01-2011> (2)<W 2016-12-25/37, art. 9, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 47novies

<W 2005-12-27/34, art. 12, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47octies, § 3, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de infiltraties waarover hij de leiding heeft.

   Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.

§ 2. De machtiging tot infiltratie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.

   De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47octies, § 3, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de infiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren, belast met de uitvoering van de infiltratie, en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger, in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in § 1, eerste lid.

   In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot infiltratie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47octies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot infiltratie.

   De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de infiltratie bij het strafdossier gevoegd.

Onderafdeling 4bis. [1 Burgerinfiltratie ]1
Art. 47novies/1

[1 § 1. Burgerinfiltratie in de zin van dit Wetboek is het door een meerderjarige persoon die geen politieambtenaar is, burgerinfiltrant genoemd, desgevallend onder een fictieve identiteit, duurzaam en gestuurd contact onderhouden met een of meerdere personen ten aanzien van wie er ernstige aanwijzingen zijn dat zij een van de strafbare feiten plegen of zouden plegen bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, met uitzondering van artikel 90ter, § 2, 11°, op voorwaarde dat zij gepleegd zijn of zouden gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of een van de strafbare feiten bedoeld in boek 2, titel Iter van het Strafwetboek.

   In uitzonderlijke omstandigheden en mits uitdrukkelijke machtiging van de bevoegde magistraat, kan de officier van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 4, 6°, bij een welbepaalde operatie inzake burgerinfiltratie, kortstondig en gestuurd een beroep doen op de deskundigheid van een persoon die niet tot de politiediensten behoort, indien dit strikt noodzakelijk is voor het welslagen van de opdracht.

§ 2. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een burgerinfiltratie machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en wanneer de overige middelen van het onderzoek, waaronder de infiltratie bedoeld in artikel 47octies, niet lijken te volstaan om de waarheid aan het licht te brengen.

   Het machtigen of het verlengen van de machtiging tot burgerinfiltratie door de procureur des Konings of door de onderzoeksrechter vereisen het voorafgaand akkoord van de federale procureur. Wanneer dit akkoord mondeling werd gegeven, wordt het nadien, zo spoedig mogelijk, schriftelijk bevestigd. Het akkoord wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.

   De procureur des Konings kan, binnen het wettelijk kader van een burgerinfiltratie en met inachtneming van de finaliteit ervan de politiedienst bedoeld in artikel 47octies, § 2, tweede lid, machtigen om de politionele onderzoekstechnieken bedoeld in artikel 47octies, § 2, tweede lid, door de burgerinfiltrant te laten aanwenden onder de begeleiding van de begeleidingsambtenaar bedoeld in het vijfde lid.

   De procureur des Konings kan, indien daartoe grond bestaat, toelating verlenen om de noodzakelijke maatregelen te nemen, ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de burgerinfiltrant. Deze toelating wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.

   Politieambtenaren van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die daartoe een speciale opleiding hebben genoten, begeleidingsambtenaren genoemd, begeleiden de burgerinfiltrant met het oog op de goede uitvoering van zijn opdracht.

   Politieambtenaren van de directie van de speciale eenheden van de federale politie, controleambtenaren genoemd, zien toe op de vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de burgerinfiltrant, alsook op het nakomen van de verplichtingen door de burgerinfiltrant. Een politieambtenaar kan niet tegelijkertijd begeleidings- en controleambtenaar van dezelfde burgerinfiltrant zijn.

§ 3. Onverminderd het tweede tot het achtste lid, is het de burgerinfiltrant, de begeleidings- en controleambtenaren, verboden in het kader van de opdracht van de burgerinfiltrant strafbare feiten te plegen.

   Blijven vrij van straf de burgerinfiltrant en de begeleidings- en controleambtenaren die, in het kader van de opdracht van de burgerinfiltrant en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van de eigen veiligheid of deze van andere bij de operatie betrokken personen, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen, mits uitdrukkelijk voorafgaand akkoord van de procureur des Konings.

   Die strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de burgerinfiltratie wordt aangewend, moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel en mogen geen afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.

   Blijft vrij van straf de magistraat die, met inachtneming van dit Wetboek, machtiging verleent aan een burgerinfiltrant, aan de begeleidings- en controleambtenaren en aan de personen die niet tot de politiediensten behoren maar op wier deskundigheid een beroep wordt gedaan, tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de uitvoering van de burgerinfiltratie.

   De officier van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 4, 6°, meldt schriftelijk aan de procureur des Konings, de misdrijven bedoeld in het tweede lid, die de burgerinfiltrant en de begeleidings- en controleambtenaren of de personen bedoeld in het vierde lid, mogelijks moeten plegen.

   De burgerinfiltrant deelt zijn gedragingen en waarnemingen onverwijld mee aan de begeleidingsambtenaren die dit op hun beurt aan de officier van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 4, 6°, melden. Deze laatste stelt de procureur des Konings hiervan in kennis overeenkomstig artikel 47novies/3, § 1.

   De eerste drie leden zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en de personen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid.

   De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken nemen, op gezamenlijk voorstel van de federale procureur en de procureur-generaal, die binnen het college van procureurs-generaal belast is met de bijzondere opsporingsmethoden, de bijzondere maatregelen, die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de burgerinfiltranten en begeleidings- en controleambtenaren, bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er kan geen misdrijf zijn wanneer feiten in dat verband worden gepleegd.

§ 4. De machtiging tot burgerinfiltratie is schriftelijk en vermeldt :
1° de ernstige aanwijzingen van de strafbare feiten die de burgerinfiltratie wettigen of, indien de burgerinfiltratie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de burgerinfiltratie wettigen;
2° de redenen waarom de burgerinfiltratie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen en in het bijzonder de redenen waarom de infiltratie bedoeld in artikel 47octies niet lijkt te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen;
3° indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de personen ten aanzien van wie er ernstige aanwijzingen zijn dat zij een van de strafbare feiten plegen of zouden plegen bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, met uitzondering van artikel 90ter, § 2, 11°, op voorwaarde dat zij gepleegd zijn of zouden gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of een van de strafbare feiten bedoeld in boek 2, titel Iter van het Strafwetboek;
4° de wijze waarop aan de burgerinfiltratie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de toelating politionele onderzoekstechnieken bedoeld in paragraaf 2, derde lid, aan te wenden;
5° de periode tijdens welke de burgerinfiltratie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging;
6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47ter, § 2, vierde lid, die de leiding heeft over de uitvoering van de burgerinfiltratie;
7° de identiteit van de burgerinfiltrant onder de vorm van een code;
8° het akkoord van de federale procureur tot het machtigen of verlengen van de burgerinfiltratie.

§ 5. De procureur des Konings vermeldt desgevallend in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de burgerinfiltrant, de begeleidings- en controleambtenaren en de personen bedoeld in paragraaf 3, vierde lid, in het kader van de burgerinfiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid, bewaard.

§ 6. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot burgerinfiltratie mondeling worden verstrekt. De machtiging wordt zo spoedig mogelijk bevestigd in de vorm bepaald in paragraaf 4.

§ 7. De procureur des Konings kan steeds op met redenen omklede wijze zijn machtiging tot burgerinfiltratie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in de paragrafen 1, 2 en 4, zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig paragraaf 4, 1° tot 8°.

§ 8. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot burgerinfiltratie die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.

   De procureur des Konings vermeldt desgevallend in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de burgerinfiltrant, begeleidings- en controleambtenaren en de personen bedoeld in paragraaf 3, vierde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen burgerinfiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid, bewaard. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/04, art. 5, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 47novies/2

[1 § 1. De directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie staat in voor het uitvoeren van een risicoanalyse, die minstens handelt over de betrouwbaarheid, de vaardigheden en kennis, de politionele en gerechtelijke antecedenten en de motivatie van de burgerinfiltrant en diens banden met de betrokkenen in het onderzoek en het risico op het plegen van strafbare feiten die de fysieke integriteit van personen schenden :
1° voorafgaandelijk aan het afleveren van de machtiging bedoeld in artikel 47novies/1, § 2, respectievelijk artikel 56bis;
2° voorafgaandelijk aan het onderzoek door de kamer van inbeschuldigingstelling bedoeld in de artikelen 235ter, 235quater en 235quinquies.

   De risicoanalyses worden in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid, bewaard.

   De procureur des Konings en de onderzoeksrechter houden bij de aflevering van hun machtiging tot burgerinfiltratie rekening met deze risicoanalyses.

§ 2. De burgerinfiltrant ondertekent een schriftelijk memorandum, opgesteld in een exemplaar, waarin hij zich ertoe verbindt om oprechte en volledige verklaringen af te leggen betreffende de zaak waarin hij als burgerinfiltrant wordt ingeschakeld.

   Het memorandum wordt gedateerd en bevat tenminste :
1° de identiteit van de burgerinfiltrant;
2° de rechten en de plichten van de burgerinfiltrant;
3° de wijze waarop aan de burgerinfiltratie uitvoering zal worden gegeven;
4° de vermelding dat maatregelen kunnen worden genomen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit en ter afscherming van de identiteit van de burgerinfiltrant;
5° de vermelding dat maatregelen kunnen genomen worden ter bescherming van de openbare veiligheid en ter controle van de burgerinfiltrant.

§ 3. Het schriftelijk memorandum wordt bewaard bij de directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie. Enkel de procureur des Konings, de federale procureur, de officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, de controle- en begeleidingsambtenaren en de onderzoeksrechter bedoeld in artikel 56bis hebben inzage in dit schriftelijk memorandum.

   De begeleidings- en controleambtenaren ontvangen een afschrift van dit schriftelijk memorandum. Dit afschrift wordt bewaard bij de directie van de speciale eenheden van de federale politie.

   De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, stelt een schriftelijk vertrouwelijk verslag op waarin hij het bestaan van het memorandum bevestigt en zendt dit over aan de procureur des Konings. Dit verslag wordt bewaard in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.

§ 4. De burgerinfiltrant en de persoon bedoeld in artikel 47novies/1, § 1, tweede lid, zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/04, art. 6, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 47novies/3

[1 § 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de burgerinfiltraties waarover hij de leiding heeft.

   Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, 235quater, § 3, en 235quinquies bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.

§ 2. De machtiging tot burgerinfiltratie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.

   De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de burgerinfiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de burgerinfiltrant, de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie, de infiltratie en de burgerinfiltratie en van de personen die niet tot de politiediensten behoren maar op wier expertise een beroep wordt gedaan in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in paragraaf 1, eerste lid.

   In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot burgerinfiltratie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 1°, 2°, 3°, 5° en 8°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot burgerinfiltratie, van de risicoanalyse bedoeld in artikel 47novies/2, § 1, en de meerderjarigheid van de burgerinfiltrant.

   De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de burgerinfiltratie, desgevallend van de infiltratie bedoeld in artikel 47octies, bij het strafdossier gevoegd.

§ 3. Bewijsmiddelen die ingevolge de toepassing van een burgerinfiltratie werden verkregen, mogen alleen in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.

§ 4. De controleambtenaren brengen de directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie en de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over de openbare veiligheid, de veiligheid van de burgerinfiltrant, de fysieke, psychische en morele integriteit van de burgerinfiltrant en het nakomen van de verplichtingen door de burgerinfiltrant, die ze in het vertrouwelijk dossier bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, bewaart. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/04, art. 7, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Onderafdeling 5. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Informantenwerking.
Art. 47decies

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Informantenwerking in de zin van dit wetboek is het onderhouden van regelmatige contacten door een politieambtenaar met een persoon, informant genoemd, waarvan vermoed wordt dat hij nauwe banden heeft met één of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat ze strafbare feiten plegen of zouden plegen, en die de politieambtenaar hierover, al dan niet gevraagd, inlichtingen en gegevens verstrekt. Deze politieambtenaar wordt contactambtenaar genoemd.

§ 2. Binnen de directie, die deel uitmaakt van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie en die belast is met de opdracht bedoeld in artikel 102, 5°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, wordt een officier belast met het nationaal beheer van de informantenwerking binnen de geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus. Deze officier, nationale informantenbeheerder genoemd, kan zich bij de uitvoering van zijn opdracht laten bijstaan door één of meerdere officieren van gerechtelijke politie.

   Hij ziet toe op de naleving van de in of krachtens dit artikel geldende regelgeving.

   De nationale informantenbeheerder handelt onder het gezag van de federale procureur.

§ 3. Binnen elke gedeconcentreerde gerechtelijke (directie ), bedoeld in artikel 105 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, wordt een officier, lokale informantenbeheerder genoemd, belast met het arrondissementeel beheer van de informantenwerking binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke (directie ) en de lokale politiekorpsen van het arrondissement. <W 2006-06-20/34, art. 49, 047; Inwerkingtreding : 01-03-2007>

   Hij oefent daartoe onder meer een permanente controle uit over de betrouwbaarheid van de informanten en ziet toe op de naleving van de in of krachtens dit artikel geldende regelgeving en de goede werking van de contactambtenaren.

   De lokale informantenbeheerder handelt onder het gezag van de procureur des Konings.

   In elk lokaal politiekorps, waarbinnen aan informantenwerking wordt gedaan, wordt een officier aangewezen, die de lokale informantenbeheerder in zijn opdracht bijstaat.

§ 4. De Koning bepaalt, op voordracht van de Minister van Justitie en na advies van het College van procureurs-generaal en van de federale procureur, de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren, met inachtneming van een permanente controle over de betrouwbaarheid van de informanten, van de afscherming van de identiteit van de informanten en van de vrijwaring van de fysieke, psychische en morele integriteit van de contactambtenaren.

§ 5. De lokale informantenbeheerder brengt de procureur des Konings op diens verzoek en minstens driemaandelijks algemeen verslag uit over de informantenwerking binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke (directie ) en de lokale politiekorpsen van het arrondissement. <W 2006-06-20/34, art. 49, 047; Inwerkingtreding : 01-03-2007>

   De nationale informantenbeheerder brengt de federale procureur op diens verzoek en minstens driemaandelijks algemeen verslag uit over de informantenwerking binnen de geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus.

§ 6. In afwijking van artikel 28ter, § 2, laatste zin, brengt de lokale informantenbeheerder, indien de informantenwerking ernstige aanwijzingen over gepleegde of nog te plegen strafbare feiten aan het licht brengt, hierover onverwijld en schriftelijk aan de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw verslag uit.

   De procureur des Konings kan tevens, indien daartoe grond bestaat, de lokale informantenbeheerder bij schriftelijke beslissing verbieden verder te werken op bepaalde informatie geboden door een informant.

   De procureur des Konings bewaart deze vertrouwelijke verslagen in een afzonderlijk dossier. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het inzagerecht van de onderzoeksrechter bedoeld in artikel 56bis. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.

   Hij beslist of, in functie van het belang van de aangebrachte informatie en met inachtneming van de veiligheid van de informant, hiervan proces-verbaal wordt opgesteld. Indien dit proces-verbaal betrekking heeft op een lopend opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek, staat de procureur des Konings in voor de voeging ervan bij dit strafdossier.

(§ 7. Wanneer een informant nauwe banden heeft met één of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat ze strafbare feiten plegen of zouden plegen die een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken zoals bedoeld in de artikelen 137 tot 141, zoals bedoeld in de artikelen 324bis en 324ter of zoals bedoeld in artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies, 136septies van het Strafwetboek of zoals bedoeld in artikel 90ter, § 2, 4°, 7°, 7°bis, 7°ter, 8°, 11°, 14°, 16° en 17°, op voorwaarde dat deze laatste misdrijven bedoeld in artikel 90ter, § 2, gepleegd zijn of zouden gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings deze informant toelaten misdrijven te plegen die strikt noodzakelijk zijn om zijn informatiepositie te behouden.

   Die misdrijven moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het belang om de informatiepositie van de informant te behouden en mogen in geen geval rechtstreekse en ernstige schendingen van de fysieke integriteit van personen inhouden.

   De lokale informantenbeheerder, bedoeld in § 3, eerste lid, brengt de strafbare feiten die de informant voornemens is te plegen schriftelijk en voorafgaandelijk ter kennis van de procureur des Konings. De procureur des Konings vermeldt in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de informant kunnen worden gepleegd, en die niet zwaarder mogen zijn dan die welke hij voornemens was te plegen. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in § 6, derde lid, bewaard.

   De magistraat die met inachtneming van dit artikel een informant toelating verleent misdrijven te plegen, blijft vrij van straf. <W 2005-12-27/34, art. 13, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

   (NOTA : bij arrest nr 105/2007 van 19-07-2007 (B.St. 13-08-2007, p. 42941-42954), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 47decies, § 7, vernietigd)

Onderafdeling 6. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Wettigheidscontrole
Art. 47undecies

<W 2005-12-27/34, art. 14, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> Ten minste om de drie maanden zendt de procureur des Konings alle dossiers, waarin hij toepassing heeft gemaakt van de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]2 en waarin hij besloten heeft niet tot vervolging over te gaan, over aan de procureur-generaal teneinde deze in staat te stellen een controle uit te voeren op de wettigheid van de gebruikte methoden.

   De procureur-generaal maakt verslag op van deze controle. Dit verslag handelt tevens over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen in zijn rechtsgebied. Het verslag wordt overgezonden aan het college van procureurs-generaal, dat de globale evaluatie en de statistische gegevens met betrekking tot deze verslagen opneemt in zijn jaarverslag, bedoeld in artikel 143bis, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek.

   De federale procureur maakt in zijn jaarverslag, bedoeld in artikel 346, § 2, 2°, van hetzelfde Wetboek, de globale evaluatie en de statistische gegevens bekend van de dossiers waarin hij toepassing heeft gemaakt van de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]2 en waarin hij besloten heeft niet tot vervolging over te gaan. Dit verslag handelt tevens over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen voor federale strafdossiers.

   [1 ... ]1.

  (NOTA : bij arrest nr 105/2007 van 19-07-2007 (B.St. 13-08-2007, p. 42941-42954), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 47undecies, tweede lid, tweede zin en derde lid, tweede zin, vernietigd)

(1)<W 2016-12-25/37, art. 10, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (2)<W 2018-07-22/04, art. 8, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
HOOFDSTUK IVBIS. - (DE FEDERALE PROCUREUR ). <W 1998-12-22/48, art. 25, 019; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Art. 47duodecies

<Voorheen 47ter. Als 47duodecies genummerd bij W 2003-01-06/34, art. 4, Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden beschikt de federale procureur over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. In het kader daarvan kan hij over het gehele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen of handelingen van gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheden behoren, alsmede de strafvordering uitoefenen.

§ 2. De federale procureur neemt alle dringende maatregelen die met het oog op de uitoefening van de strafvordering noodzakelijk zijn, zolang een procureur des Konings zijn wettelijk bepaalde bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. Deze maatregelen zijn bindend voor de procureur des Konings. <W 2001-06-21/42, art. 57, 027; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

(§ 3. Wanneer hij de bij artikel 144ter, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bevoegdheid uitoefent, maakt de federale procureur deze zaak uitsluitend aanhangig bij de deken van de onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek, die het dossier toewijst aan één van deze onderzoeksrechters.

   Deze deken kan op elk ogenblik verscheidene onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven, aanstellen voor éénzelfde zaak. <W 2005-12-27/34, art. 15, 046; Inwerkingtreding : 29-06-2006>

Art. 47tredecies

<Voorheen 47quater. Als 47tredecies genummerd bij W 2003-01-06/34, art. 4, Inwerkingtreding : 22-05-2003> <Ingevoegd bij W 1998-12-07/31, art. 219; Inwerkingtreding : 01-01-2001> Een federale magistraat wordt belast met het toezicht op de werking van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie. Deze magistraat waakt er in het bijzonder over dat de gespecialiseerde gerechtelijke opdrachten door deze algemene directie worden uitgevoerd overeenkomstig de vorderingen en richtlijnen van de gerechtelijke overheden.

   Een federale magistraat wordt belast met het specifieke toezicht op de werking van de "dienst ter bestrijding van de corruptie" binnen de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie. Deze magistraat brengt jaarlijks verslag uit aan de minister van Justitie. Het verslag wordt door de minister van Justitie aan de Wetgevende Kamers medegedeeld. Deze magistraat kan door het Parlement worden gehoord over de algemene werking van deze "dienst ter bestrijding van de corruptie".

HOOFDSTUK V. - POLITIEOFFICIEREN DIE HULPOFFICIER ZIJN VAN DE PROCUREUR DES KONINGS.
Art. 48

De (rechters in de politierechtbank ), de (leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings ) (... ) ontvangen de aangiften van de misdaden of wanbedrijven gepleegd in de plaatsen waar zij hun gewone ambtsverrichtingen uitoefenen. <W 10-10-1967, art. 91, § 3> <W 1998-12-07/31, art. 220, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 49

In de gevallen van ontdekking op heterdaad of in de gevallen van (verzoek bedoeld in artikel 46 ), maken zij de processen-verbaal op, nemen de verklaringen van de getuigen op, doen de bezichtigingen en de andere handelingen die in de bedoelde gevallen tot de bevoegdheid van de procureur des Konings behoren, een en ander in de vorm en volgens de regels gesteld in het hoofdstuk Procureur des Konings. <W 1997-11-24/51, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 16-02-1998>

Art. 50

(Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 221, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 51

Ingeval de procureur des Konings en de in de voorgaande artikelen vermelde politieofficieren tegelijk in een zaak optreden, verricht de procureur des Konings de handelingen die tot de bevoegdheid van de gerechtelijke politie behoren; indien daarmee reeds een aanvang is gemaakt, kan hij de rechtspleging voortzetten of de officier die ze heeft aangevangen, machtigen om ermee voort te gaan.

Art. 52

Bij het uitoefenen van zijn ambt in de gevallen van de artikelen 32 en 46, kan de procureur des Konings, indien hij het nuttig en nodig acht, een hulpofficier van politie belasten met een deel van de handelingen die tot zijn bevoegdheid behoren.

Art. 53

De hulpofficieren van politie zenden de aangiften, processen-verbaal en andere akten, door hen opgemaakt in de gevallen waarin zij bevoegd zijn, onverwijld aan de procureur des Konings, die gehouden is zonder uitstel kennis te nemen van de processtukken en ze met de vorderingen welke hij geraden acht, aan de onderzoeksrechter te doen toekomen.

Art. 54

In geval van aangifte van andere misdaden of wanbedrijven dan die waarvan de vaststelling tot hun onmiddellijke bevoegdheid behoort, doen de officieren van gerechtelijke politie de aan hen gedane aangiften ook onverwijld toekomen aan de procureur des Konings, die ze samen met zijn vordering aan de onderzoeksrechter bezorgt.

HOOFDSTUK VI. - ONDERZOEKSRECHTERS.
AFDELING I. - DE ONDERZOEKSRECHTER. <W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 55

<W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Het gerechtelijk onderzoek is het geheel van de handelingen die ertoe strekken de daders van misdrijven op te sporen, de bewijzen te verzamelen en de maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken uitspraak te doen.

   Het wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de onderzoeksrechter.

Art. 56

<W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De onderzoeksrechter draagt de verantwoordelijkheid voor het gerechtelijk onderzoek dat zowel à charge als à décharge wordt gevoerd. Hij waakt voor de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyauteit waarmee ze worden verzameld.

   Hij mag zelf de handelingen verrichten die behoren tot de gerechtelijke politie, het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek.

   De onderzoeksrechter heeft in de uitoefening van zijn ambtsverrichtingen het recht om het optreden van de openbare macht rechtstreeks te vorderen.

   Hij beslist of het noodzakelijk is dwang te gebruiken of inbreuk te maken op de individuele rechten en vrijheden.

   Wanneer hij in de loop van een gerechtelijk onderzoek feiten ontdekt die een misdaad of een wanbedrijf kunnen uitmaken dat bij hem niet is aangebracht, stelt hij de procureur des Konings hiervan onmiddellijk in kennis.

   (De onderzoeksrechter stelt de federale procureur en de procureur des Konings, of, in de gevallen waarin hij de strafvordering uitoefent, uitsluitend de federale procureur, onverwijld in kennis van de informatie en inlichtingen die hij in de loop van het gerechtelijk onderzoek heeft verkregen en die wijzen op een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid. ) <W 2004-06-21/33, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 23-07-2004>

§ 2. De onderzoeksrechter heeft het recht de (politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet op het politieambt, en alle andere officieren van gerechtelijke politie ) te vorderen om, met uitzondering van de door de wet ingestelde beperkingen, alle voor het gerechtelijk onderzoek noodzakelijke handelingen van gerechtelijke politie te doen volbrengen. <W 1999-04-19/50, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 23-05-1999>

   Deze vorderingen worden gedaan en uitgevoerd overeenkomstig (de artikelen 8 tot 8/3 en 8/6 tot 8/8 van de wet op het politieambt en, wat de federale politie betreft, overeenkomstig artikel 110 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ). De gevorderde politiediensten zijn gehouden gevolg te geven aan de vorderingen en de voor de uitvoering noodzakelijke medewerking van de officieren en agenten van gerechtelijke politie te verlenen. <W 1998-12-07/31, art. 222, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   [1 De onderzoeksrechter heeft in het kader van het gerechtelijk onderzoek een vorderingsrecht ten aanzien van de in artikel 16, 1°, van het sociaal Strafwetboek bedoelde inspectiediensten. Hij kan de inspectiediensten vorderen om, in het kader van hun bevoegdheden, alle voor het gerechtelijk onderzoek noodzakelijke handelingen te volbrengen. Dit vorderingsrecht doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de arbeidsinspectie, voorzien in artikel 21 van het Sociaal Strafwetboek, voor andere inbreuken dan die waarop de vordering van de onderzoeksrechter betrekking heeft en die in de uitvoering hiervan worden vastgesteld. Enkel de feiten waarvoor de onderzoeksrechter gevat is, kunnen niet meer het voorwerp uitmaken van een verwittiging of van het vaststellen van een regularisatietermijn. ]1

   Wanneer een politiedienst [1 of een inspectiedienst ]1 aan de onderzoeksrechter niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven, kan deze laatste de procureur des Konings [1 of de arbeidsauditeur ]1 verzoeken op te treden na hem over de toestand te hebben ingelicht. Bovendien kan de onderzoeksrechter een kopie van zijn beschikking overzenden aan de procureur-generaal en aan de kamer van inbeschuldigingstelling.

   De procureur des Konings [1 of de arbeidsauditeur ]1 kan zelf het dossier overzenden aan de procureur-generaal. Deze laatste kan het college van procureurs-generaal verzoeken op te treden en de nodige initiatieven te nemen.

§ 3. De onderzoeksrechter kan de politiedienst of diensten aanwijzen die in een bepaald onderzoek met de opdrachten van gerechtelijke politie worden belast en waaraan, behoudens uitzondering, de vorderingen en opdrachten zullen worden gericht. Indien meerdere diensten worden aangewezen, ziet de onderzoeksrechter toe op de coördinatie van hun optreden.

   De politieambtenaren van de overeenkomstig het vorige lid aangewezen politiedienst lichten dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid in over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing op de door de procureur des Konings vastgestelde wijze, behoudens andersluidende beslissing van de onderzoeksrechter. Voor al de opdrachten van gerechtelijke politie betreffende deze aanwijzing hebben deze politieambtenaren voorrang op de andere politieambtenaren, welke dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid en de aangewezen politiedienst inlichten over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing, op de wijze die de procureur des Konings bij richtlijn bepaalt.

(1)<W 2010-06-06/06, art. 5, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 56bis

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> In afwijking van artikel 56, § 1, derde lid, worden de machtigingen van de onderzoeksrechter waarbij hij [1 een maatregel bedoeld in artikel 46sexies of ]1 bijzondere opsporingsmethoden beveelt ten uitvoer gelegd door de procureur des Konings. [1 Er wordt, naargelang van het geval, gehandeld overeenkomstig artikel 46sexies of [2 de artikelen 47ter tot 47novies/3 ]2. ]1

   (Alleen de onderzoeksrechter kan bovendien een observatie machtigen, zoals bedoeld in artikel 47 sexies, met gebruik van technische hulpmiddelen om zicht te verwerven in een woning, of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts zoals bedoeld in het derde lid, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. ) <W 2005-12-27/34, art. 16, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>

   Een observatie zoals bedoeld in het vorige lid, een infiltratie zoals bedoeld in artikel 47octies of een inkijkoperatie zoals bedoeld in artikel 89ter, die betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kunnen slechts door de onderzoeksrechter gemachtigd worden wanneer de advocaat of de arts er zelf van verdacht wordt één van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of een strafbaar feit in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek gepleegd te hebben, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden één van deze strafbare feiten te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats. [2 Een burgerinfiltratie als bedoeld in artikel 47novies/1 die betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kan slechts door de onderzoeksrechter gemachtigd worden wanneer de advocaat of de arts er zelf van verdacht wordt een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, met uitzondering van artikel 90ter, § 2, 11°, op voorwaarde dat deze gepleegd is in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of één van de strafbare feiten bedoeld in boek 2, titel Iter van het Strafwetboek gepleegd te hebben of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van deze strafbare feiten te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats. ]2

   Deze maatregelen kunnen niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is. [1 Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]1

   De onderzoeksrechter heeft in zijn onderzoek steeds het recht het vertrouwelijk dossier aangaande de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethodes in te zien, zonder dat hij van de inhoud ervan in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek gewag kan maken. Hij kan steeds op gemotiveerde wijze de machtiging wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde de machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van de machtiging na of de voorwaarden voor de bijzondere opsporingsmethode vervuld zijn.

   De onderzoeksrechter bevestigt bij schriftelijk bevel het bestaan van de door hem verleende machtiging tot het uitvoeren van de bijzondere opsporingsmethode.

   De opgestelde processen-verbaal en het in het vorige lid bedoelde bevel worden uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.

   (NOTA : bij arrest nr 202/2004 van 21-12-2004 (B.St. 06-01-2005, p. 388-389), heeft het Arbitragehof artikel 56bis, tweede lid, in zoverre het kan worden toegepast in samenhang met artikel 28septies, vernietigd)

(1)<W 2016-12-25/37, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (2)<W 2018-07-22/04, art. 9, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 56ter

[1 Teneinde de maatregelen bedoeld in [3 artikel 46quater, § 1 ]3, mogelijk te maken, kan de onderzoeksrechter op specifiek en met redenen omkleed verzoek het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België [2 overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest ]2, om informatie vragen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-01/01, art. 124, 084; Inwerkingtreding : 14-07-2016> (2)<W 2018-07-08/03, art. 20, 097; Inwerkingtreding : 26-07-2018> (3)<W 2019-05-05/10, art. 9, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 57

<W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het gerechtelijk onderzoek geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het gerechtelijk onderzoek is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 2. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten delen de onderzoeksrechter en elke politiedienst die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van (de tekst van ) zijn verhoor kan verkrijgen. <W 2000-11-28/35, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

   Deze kopie wordt door de onderzoeksrechter onmiddellijk of binnen achtenveertig uur overhandigd of verstuurd, en onmiddellijk of binnen een maand door de politiediensten. Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de onderzoeksrechter, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen, voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beschikking wordt opgenomen in het dossier.

   (Wanneer het een minderjarige betreft en wanneer blijkt dat deze het gevaar loopt dat de kopie hem wordt ontnomen of hij het persoonlijke karakter ervan niet kan bewaren, kan de onderzoeksrechter hem de mededeling ervan weigeren, bij een met redenen omklede beslissing. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.

   In dat geval kan de minderjarige, vergezeld door een advocaat of een justitieassistent van de dienst slachtofferonthaal van het parket, een kopie van de tekst van zijn verhoor raadplegen. Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de onderzoeksrechter, bij een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze raadpleging uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.

   In het geval bedoeld in het vierde lid en zonder afbreuk te doen aan de toepassing van het derde lid, kan de onderzoeksrechter beslissen dat een kosteloze kopie van de tekst van het verhoor van de minderjarige aan de advocaat van deze laatste medegedeeld wordt. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier. <W 2000-11-28/35, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

§ 3. De procureur des Konings kan, met instemming van de onderzoeksrechter en indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden, het privé-leven en de waardigheid van personen. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.

§ 4. De advocaat kan, indien het belang van zijn cliënt het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden, het privé-leven, de waardigheid van personen en de regels van het beroep. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.

Art. 58

(Opeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 42°>

AFDELING II. - AMBTSVERRICHTINGEN VAN DE ONDERZOEKSRECHTER.
ONDERAFDELING I. - GEVALLEN VAN ONTDEKKING OP HETERDAAD.
Art. 59

<W 1998-03-12/39, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> In alle gevallen van ontdekking op heterdaad of de als zodanig besch ouwde gevallen kan de onderzoeksrechter het onderzoek van de feiten aan zich trekken en rechtstreeks de handelingen verrichten die tot de bevoegdheid van de procureur des Konings behoren.

   De onderzoeksrechter geeft daarvan onmiddelijk kennis aan de procureur des Konings om deze in staat te stellen de vorderingen te doen die hij nuttig acht.

Art. 60

Wanneer het op heterdaad ontdekte misdrijf reeds is vastgesteld en de procureur des Konings de akten en stukken aan de onderzoeksrechter doet toekomen, is deze gehouden onverwijld kennis te nemen van de processtukken.

   Hij kan alle handelingen of die welke hem niet volledig lijken, opnieuw verrichten.

ONDERAFDELING II. - HET ONDERZOEK.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 61

Buiten de gevallen van ontdekking op heterdaad, verricht de onderzoeksrechter geen daad van onderzoek en van vervolging dan na de processtukken aan de procureur des Konings te hebben meegedeeld. (... ) <W 1998-03-12/39, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

   De onderzoeksrechter vaardigt evenwel, indien daartoe grond bestaat, het bevel tot medebrenging (... ) uit, zonder dat (dit bevel ) moet zijn voorafgegaan door de conclusie van de procureur des Konings. <W 1998-03-12/39, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

Art. 61bis

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 12; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De onderzoeksrechter gaat over tot de inverdenkingstelling van elke persoon tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld bestaan. Deze inverdenkingstelling vindt plaats ter gelegenheid van een verhoor of door kennisgeving aan de betrokkene.

   Dezelfde rechten als de inverdenkinggestelde geniet eenieder tegen wie de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek.

Art. 61ter

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 13; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. [1 De in artikel 21bis bedoelde rechtstreeks belanghebbenden kunnen de onderzoeksrechter tijdens het gerechtelijk onderzoek verzoeken om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen. ]1

§ 2. [1 Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt het verzoekschrift met redenen omkleed en houdt het keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats [2 of zijn zetel ]2 niet heeft. Het wordt toegezonden aan of neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg ten vroegste een maand na het instellen van de strafvordering en wordt [2 opgenomen ]2 in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie over aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht.

   De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk een maand na de [2 opname ]2 van het verzoekschrift in het register.

   De beschikking wordt door de griffier meegedeeld aan de procureur des Konings en [2 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg ]2 ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing. ]1

§ 3. [1 De onderzoeksrechter kan de inzage of het nemen van een afschrift van het dossier of van bepaalde stukken verbieden indien de noodwendigheden van het gerechtelijk onderzoek dit vereisen of indien inzage een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden of indien de verzoeker van geen rechtmatige beweegredenen tot het raadplegen van het dossier doet blijken. De onderzoeksrechter kan de inzage of het nemen van een afschrift beperken tot het deel van het dossier waarvoor de verzoeker een belang kan doen gelden. ]1

§ 4. [1 In geval het verzoek om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen wordt ingewilligd, wordt, onverminderd de eventuele toepassing van § 3, het dossier binnen twintig dagen na de beschikking van de onderzoeksrechter en ten vroegste na de in § 5, eerste lid, bedoelde termijn, in origineel of in kopie, gedurende ten minste achtenveertig uur, voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en diens advocaat. De griffier brengt de verzoeker en diens advocaat [2 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg ]2 op de hoogte van het tijdstip waarop het dossier kan worden ingezien.

   De verzoeker kan de door de inzage of het nemen van een afschrift verkregen inlichtingen alleen gebruiken in het belang van zijn verdediging, op voorwaarde dat hij het vermoeden van onschuld in acht neemt, alsook de rechten van verdediging van derden, het privéleven en de waardigheid van de persoon, onverminderd het recht waarin artikel 61quinquies voorziet voor de inverdenkinggestelde en voor de burgerlijke partij. ]1

   [3 De inwilliging van het verzoek tot het bekomen van inzage van het dossier houdt in dat de verzoeker of zijn advocaat er zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van kunnen nemen ter plaatse. De onderzoeksrechter kan echter, op gemotiveerde wijze, de kopiename van het dossier of van bepaalde stukken ervan verbieden indien de noodwendigheden van het gerechtelijk onderzoek dit vereisen, of indien kopiename een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden. ]3

§ 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnen bij de kamer van inbeschuldigingstelling de zaak aanbrengen bij een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt (neergelegd bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen, en [2 opgenomen ]2 in een daartoe bestemd register ). Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt meegedeeld en, ten aanzien van de verzoeker, op de dag waarop die hem ter kennis wordt gebracht. De aanwending door de procureur des Konings van het rechtsmiddel heeft opschortende werking ten aanzien van de beschikking van de onderzoeksrechter. <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak zonder debat binnen vijftien dagen (na de neerlegging van het verzoekschrift ). <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval diens advocaat [2 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg ]2 uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

   De procureur-generaal kan zijn schriftelijke vorderingen richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling en de onderzoeksrechter kan een rapport richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling. De kamer van inbeschuldigingstelling [2 kan, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal horen ]2. [2 Zij kan, in aanwezigheid van de procureur-generaal, afzonderlijk de onderzoeksrechter, de verzoeker of diens advocaat horen. ]2

§ 6. (Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt [2 opgenomen ]2 in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig § 5, tweede tot vierde lid. ) <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

§ 7. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen ) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

(1)<W 2012-12-27/29, art. 25, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013> (2)<W 2018-03-18/14, art. 5, 095; Inwerkingtreding : 12-05-2018> (3)<W 2019-05-05/19, art. 147, 103; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 61quater

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 14; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Eenieder die geschaad wordt door een onderzoekshandeling met betrekking tot zijn goederen kan aan de onderzoeksrechter de opheffing ervan vragen.

§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt (toegezonden aan of neergelegd op ) de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht. <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk binnen vijftien dagen (na de inschrijving van het verzoekschrift in het register ). <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan de procureur des Konings en per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.

§ 3. De onderzoeksrechter kan het verzoek afwijzen, indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen, indien door de opheffing van de handeling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de opheffing van de handeling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen, of wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet.

   Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke opheffing toestaan. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.

§ 4. Ingeval het verzoek wordt ingewilligd, kan de onderzoeksrechter voorlopige tenuitvoerlegging van de beslissing uitspreken wanneer vertraging zou leiden tot een onherstelbaar nadeel.

§ 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnen hoger beroep instellen tegen de beschikking van de onderzoeksrechter binnen een termijn van vijftien dagen. Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt medegedeeld en, ten aanzien van de verzoeker, op de dag waarop die hem ter kennis wordt gebracht.

   Het hoger beroep wordt ingesteld door verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.

   De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.

   De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.

   De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

   De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.

   Het hoger beroep heeft opschortende werking, tenzij voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen.

   De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.

§ 6. (Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig § 5, derde tot zesde lid. ) <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

(§ 7. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer hoger beroep bestaat, of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen de vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 5. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen. ) <W 2002-12-19/86, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>

(§ 8. ) De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen ) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>. <W 2002-12-19/86, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>

Art. 61quinquies

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 15; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen de onderzoeksrechter verzoeken een bijkomende onderzoekshandeling te verrichten.

§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft; het beschrijft nauwkeurig de gevraagde onderzoekshandeling, dit op straffe van niet-ontvankelijkheid. Het wordt (toegezonden aan of neergelegd op ) de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De onderzoeksrechter doet uitspraak (op straffe van nietigheid van zijn beschikking ) uiterlijk binnen een maand (na de inschrijving van het verzoekschrift in het register ). Deze termijn wordt teruggebracht tot acht dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001> <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

   De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan de procureur des Konings en per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.

§ 3. De onderzoeksrechter kan dit verzoek afwijzen indien hij de maatregel niet noodzakelijk acht om de waarheid aan de dag te brengen of indien hij deze maatregel op dat ogenblik nadelig acht voor het onderzoek.

§ 4. Tegen de beschikking van de onderzoeksrechter kan hoger beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 61quater, § 5.

§ 5. Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn (vermeerderd met vijftien dagen ) , kan de verzoeker zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden overeenkomstig artikel 61quater, § 6. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

§ 6. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen ) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

Art. 61sexies

<W 2006-12-27/33, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. De onderzoeksrechter die van oordeel is dat het beslag op vermogensbestanddelen dient gehandhaafd te blijven, kan :
1° hun vervreemding door het Centraal Orgaan toelaten, om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;
2° hen teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom waarvan hij het bedrag bepaalt, om er deze geldsom voor in de plaats te stellen.
[1 3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen. ]1

   De onderzoeksrechter verklaart zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wanneer een vertraging kan leiden tot een onherstelbaar nadeel.

§ 2. De toelating tot vervreemding betreft vervangbare vermogensbestanddelen, waarvan de waarde eenvoudig bepaalbaar is en waarvan de bewaring in natura kan leiden tot waardevermindering, schade of kosten die onevenredig zijn met hun waarde.

§ 3. De onderzoeksrechter licht de procureur des Konings in van zijn in § 1 bedoelde beschikking en brengt ze aangetekend of per telefax ter kennis aan :
1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voorzover hun adressen gekend zijn en hun advocaten;
2° de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de onderzoekshandeling en hun advocaten;
3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn en hun advocaten.

   De kennisgeving bevat de tekst van dit artikel.

   Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan de personen die hun instemming hebben gegeven met de betrokken beheersmaatregel of die hebben verzaakt aan hun rechten op de in beslag genomen goederen.

§ 4. De procureur des Konings en de personen aan wie de kennisgeving werd gericht, kunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.

   Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft.

   De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 61quater, § 5, tweede tot achtste lid.

§ 5. In geval van vervreemding, stelt de onderzoeksrechter de vermogensbestanddelen ter beschikking van het Centraal Orgaan of, op zijn vraag, van de aangeduide lasthebber.

§ 6. Wanneer de beslissing tot vervreemding een onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs, onder voorbehoud van het strafrechtelijk beslag.

(1)<W 2018-02-04/04, art. 42, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 62

[1 § 1. Wanneer de onderzoeksrechter zich ter plaatse begeeft, wordt hij altijd vergezeld door de procureur des Konings en door de griffier van de rechtbank.

   Wanneer de onderzoeksrechter het plaatsbezoek, waarvan hij de leiding heeft, organiseert met het oog op de reconstructie van de feiten, hebben de verdachte en zijn advocaat, overeenkomstig de aan deze laatste door artikel 47bis, § 6, 7), toebedeelde rol, en de burgerlijke partij en zijn advocaat het recht om deze bij te wonen.

   Onverminderd de rechten van verdediging, is de advocaat verplicht tot geheimhouding van de informatie waarvan hij kennis krijgt door het bijwonen van het plaatsbezoek met het oog op de reconstructie van de feiten. Hij die de geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met de bij artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde straffen.

§ 2. De bepalingen van artikel 47bis zijn van toepassing op het confrontatieverhoor.

§ 3. De advocaat van de verdachte mag de meervoudige confrontatie bijwonen. De advocaat mag na afloop van de meervoudige confrontatie vragen dat zijn bemerkingen met betrekking tot het verloop ervan in het proces-verbaal worden opgenomen. ]1

(1)<W 2016-11-21/02, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 27-11-2016>
Art. 62bis

<W 27-03-1969, art. 2> De onderzoeksrechter van de plaats van de misdaad of het wanbedrijf, die van de plaats waar de verdachte blijft (,die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon ) en die van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden, zijn gelijkelijk bevoegd. <W 1999-05-04/60, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

   (De onderzoeksrechter die binnen die bevoegdheid kennis krijgt van een misdrijf, kan buiten zijn arrondissement alle handelingen verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheid behoren op het gebied van gerechtelijke politie, opsporing of gerechtelijk onderzoek. Hij stelt de procureur des Konings van het arrondissement waar de handeling verricht moet worden, hiervan in kennis. ) <W 1998-03-12/39, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

   (Wanneer hij in vredestijd kennis krijgt van een feit gepleegd in het buitenland dat in België vervolgd kan worden op grond van artikel 10bis van de voorafgaande titel van dit Wetboek, oefent de onderzoeksrechter al zijn bevoegdheden uit op dezelfde manier als wanneer de feiten op het grondgebied van het Rijk zouden zijn gepleegd. In dit geval, en wanneer de verdachte geen verblijfplaats heeft in België, zijn de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd. ) <W 2003-04-10/59, art. 84, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

   (De onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek, zijn bevoegd om kennis te nemen van de feiten die bij hen aanhangig zijn gemaakt door de deken van deze onderzoeksrechters, wanneer de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, een dossier heeft overgezonden, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden.

   Ze oefenen in dit geval hun bevoegdheden uit over het hele grondgebied van het Rijk.

   In geval van wettelijke verhindering kunnen ze worden vervangen door de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg waartoe ze behoren. <W 2005-12-27/34, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 29-06-2006>

Art. 62ter

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 17; Inwerkingtreding : 1998-10-02> In geval van tekortkoming van met een onderzoek belaste officieren van gerechtelijke politie meldt de onderzoeksrechter dit aan de procureur-generaal en aan de bevoegde tuchtoverheid.

Art. 62quater

[1 § 1. Indien uit het onderzoek volgt dat de misdaad die ten laste wordt gelegd van de inverdenkinggestelde lijkt te behoren tot de bevoegdheid van het hof van assisen, beveelt de onderzoeksrechter binnen de kortst mogelijke tijd dat een moraliteitsonderzoek wordt verricht.

   Dit onderzoek omvat relevante informatie inzake de inverdenkinggestelde, verzameld bij personen uit diens leefomgeving, evenals relevante informatie over de persoonlijkheid van het slachtoffer. Van elk onderhoud wordt een schriftelijk verslag opgesteld.

   De Koning bepaalt de nadere regels voor het moraliteitsonderzoek.

§ 2. De onderzoeksrechter beveelt tevens binnen de kortst mogelijke tijd dat een psychologisch of een psychiatrisch deskundigenonderzoek van de inverdenkinggestelde wordt verricht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 6, 054; Inwerkingtreding : onbepaald>
§ 2. KLACHTEN.
Art. 63

<W 27-03-1969, art. 3> Hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, kan daarover bij de bevoegde onderzoeksrechter klacht doen en zich burgerlijke partij stellen.

   [1 Elk slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt, kan op eenvoudig verzoek ten minste eenmaal gehoord worden door de met de zaak belaste onderzoeksrechter. ]1

(1)<W 2012-12-14/52, art. 6, 067; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
Art. 64

De klachten die aan de procureur des Konings zijn gericht, (kunnen door hem samen met zijn vordering aan de onderzoeksrechter worden doorgegeven ); die welke bij de hulpofficieren van politie zijn ingediend, worden door hen gezonden aan de procureur des Konings, die ze eveneens samen met zijn vordering aan de onderzoeksrechter doet toekomen. <W 1998-03-12/39, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

   In correctionele zaken kan de benadeelde partij zich rechtstreeks tot de correctionele rechtbank wenden in de vorm die hierna geregeld wordt.

Art. 65

De bepalingen van artikel 31 betreffende de aangiften gelden eveneens voor de klachten.

Art. 66

De klagers worden alleen dan als burgerlijke partij beschouwd, indien zij het uitdrukkelijk verklaren, hetzij bij de klacht, hetzij bij een latere akte, of indien zij bij een van die akten een conclusie tot schadevergoeding nemen; zij mogen binnen vierentwintig uren daarvan afstand doen; in geval van afstand zijn zij niet gehouden tot betaling van de kosten gemaakt nadat de afstand is betekend, onverminderd schadevergoeding jegens de verdachten, indien daartoe grond bestaat.

Art. 67

De klagers kunnen zich burgerlijke partij stellen in elke stand van het geding, tot de sluiting van de debatten, maar na het vonnis kan hun afstand in geen geval geldig zijn, al wordt hij gedaan binnen vierentwintig uren na hun verklaring dat zij zich burgerlijke partij stellen.

Art. 68

(Elke burgerlijke partij is gehouden in België keuze van woonplaats te doen, indien zij er haar woonplaats niet heeft. ) <W 1998-03-12/39, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

   Heeft de burgerlijke partij geen woonplaats gekozen, dan kan zij het verzuim van de betekening niet inroepen tegen de akten die haar luidens de wet moesten worden betekend.

Art. 69

Ingeval de onderzoeksrechter niet is de onderzoeksrechter van de plaats van de misdaad of het wanbedrijf, noch die van de verblijfplaats van de verdachte, noch die van de plaats waar deze kan worden gevonden (noch die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, noch die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon ), verwijst hij de klacht naar de onderzoeksrechter die bevoegd is om ervan kennis te nemen. <W 1999-05-04/60, art. 15, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 70

De onderzoeksrechter die bevoegd is om van de klacht kennis te nemen, gelast de mededeling ervan aan de procureur des Konings, die zal vorderen zoals het behoort.

§ 2bis. OVER HET VERHOOR IN HET ALGEMEEN <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 20; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 70bis

<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 20; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De bepalingen van artikel 47bis zijn van toepassing op de ondervragingen die plaatsvinden in het kader van een gerechtelijk onderzoek.

§ 3. VERHOOR VAN DE GETUIGEN.
Art. 71

De onderzoeksrechter doet voor zich de personen dagvaarden, die door de aangifte, door de klacht, door de procureur des Konings of op andere wijze worden aangewezen als kennis dragende, hetzij van de misdaad of het wanbedrijf, hetzij van de omstandigheden ervan.

Art. 72

De getuigen worden gedagvaard door een (gerechtsdeurwaarder ) of door een agent van de openbare macht, op verzoek van de procureur des Konings. <W 05-07-1963, art. 48, § 4>

Art. 73

Zij worden, ieder afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de verdachte, gehoord door de onderzoeksrechter, bijgestaan door zijn griffier.

Art. 74

Vooraleer te worden gehoord, vertonen zij de dagvaarding waarbij zij zijn opgeroepen om te getuigen; daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

Art. 75

De getuigen leggen de eed af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen; de onderzoeksrechter vraagt ze hun naam, voornamen, leeftijd, staat, beroep, woonplaats, of zij dienstbode, bloedverwant of aanverwant van de partijen zijn en in welke graad; van de vraag en van de antwoorden der getuigen wordt melding gemaakt.

Art. 75bis

<ingevoegd door W 2002-04-08/51, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De onderzoeksrechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de getuige of van de persoon tegen wie de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, beslissen dat in het proces-verbaal van verhoor geen melding zal worden gemaakt van bepaalde van de identiteitsgegevens bedoeld in artikel 75, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de getuige of een persoon uit diens naaste omgeving, ten gevolge van het bekendmaken van deze gegevens en van het afleggen van zijn verklaring een ernstig nadeel zou kunnen ondervinden. De onderzoeksrechter maakt in een proces-verbaal melding van de redenen waarom hij hiertoe besluit. Tegen de beschikking van de onderzoeksrechter waarbij hij de gedeeltelijke anonimiteit toekent of weigert, staat geen rechtsmiddel open.

   De procureur des Konings houdt een register bij van alle getuigen van wie identiteitsgegevens overeenkomstig dit artikel niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van verhoor.

   De procureur des Konings en de onderzoeksrechter nemen ieder voor zich de maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de onthulling van de in het eerste lid bedoelde identiteitsgegevens te voorkomen.

Art. 75ter

<ingevoegd bij 2002-04-08/51, art. 3; Inwerkingtreding : 01-11-2002> In afwijking van artikel 75 dient geen melding te worden gemaakt van de woonplaats van de personen die in de uitoefening van hun beroepsactiviteit belast zijn met de vaststelling van en het onderzoek naar een misdrijf of naar aanleiding van de toepassing van de wet kennis nemen van omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd en die in die hoedanigheid als getuigen worden gehoord. In plaats daarvan is het hun toegestaan hun dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen op te geven. De dagvaarding om te getuigen kan regelmatig op dat adres worden betekend.

Art. 75quater

[1 Indien een klacht wordt neergelegd tegen of door een persoon bedoeld in de artikelen 112quater en 112quinquies of die, in de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten, belast is met de opsporing, het vaststellen, het onderzoeken, de vervolging, het vonnissen van misdrijven of de uitvoering van de straf, maken de processen-verbaal of de andere stukken van het dossier geen melding van zijn woon- of verblijfplaats, maar geeft de betrokken persoon aan op welk adres hij woonst kiest en waarop hem nadien de voor het onderzoek en het strafproces vereiste oproepingen en betekeningen kunnen worden gedaan.

   De oproepingen en betekeningen worden geldig op dat adres gedaan, tot de betrokken persoon per aangetekende zending de procureur des Konings in kennis stelt van een wijziging van zijn woonstkeuze.

   Indien een proces-verbaal of een ander stuk van het dossier melding maakt van de woon- of verblijfplaats van de persoon bedoeld in het eerste lid, beveelt de procureur des Konings of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter de weglating van de betrokken meldingen en vervangt ze door het adres van zijn woonstkeuze, bedoeld in het tweede lid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 3, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 76

De getuigenissen worden getekend door de rechter, door de griffier en door de getuige, nadat deze daarvan voorlezing heeft gekregen en hij verklaard heeft daarbij te volharden; indien de getuige niet wil of niet kan tekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

   Elke bladzijde van de processen-verbaal van onderzoek wordt getekend door de rechter en door de griffier.

Art. 77

De vormen bij (de artikelen 74 tot 76 ) voorgeschreven worden in acht genomen op straffe van vijftig frank geldboete tegen de griffier, en zelfs van het aanwenden tegen de onderzoeksrechter van verhaal op de rechter, indien daartoe grond bestaat. <W 2002-04-08/51, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 01-11-2002>,

Art. 78

Er mag niet tussen de regels geschreven worden; doorhalingen en verwijzingen worden door de onderzoeksrechter, door de griffier en door de getuige goedgekeurd en getekend, op straffe van wat in het vorige artikel bepaald is. Het tussen de regels geschrevene, de niet goedgekeurde doorhalingen en verwijzingen worden als niet bestaande beschouwd.

Art. 79

Kinderen van het mannelijke of vrouwelijke geslacht beneden de leeftijd van vijftien jaar mogen gehoord worden, bij wijze van eenvoudige verklaring en zonder eedaflegging.

Art. 80

Hij die gedagvaard wordt om als getuige te worden gehoord, is gehouden te verschijnen en aan de dagvaarding te voldoen; anders kan hij daartoe genoodzaakt worden door de onderzoeksrechter, die te dien einde op de conclusie van de procureur des Konings, zonder verdere vormen, zonder termijn en zonder hoger beroep, een geldboete van ten hoogste [1 duizend euro ]1 uitspreekt, en kan bevelen dat de gedaagde lichamelijk zal worden gedwongen om zijn getuigenis te komen afleggen.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 81

De getuige die aldus tot geldboete is veroordeeld wegens een eerste niet-verschijning en die na een tweede dagvaarding aan de onderzoeksrechter wettige redenen van verschoning voorlegt, kan op de conclusie van de procureur des Konings van de geldboete worden ontheven.

Art. 82

Wanneer een getuige vergoeding vraagt, wordt het bedrag ervan door de onderzoeksrechter begroot.

Art. 83

Blijkt uit het getuigschrift van een geneesheer dat getuigen zich in de onmogelijkheid bevinden om op de aan hen gedane dagvaardingen te verschijnen, dan begeeft de onderzoeksrechter zich in hun woning, als zij in het kanton van het vredegerecht wonen waar de onderzoeksrechter zijn standplaats heeft.

   Indien de getuigen buiten het kanton wonen, kan de onderzoeksrechter de vrederechter van hun woonplaats opdracht geven om hun getuigenis af te nemen, en hij zendt aan de vrederechter nota's en inlichtingen om de feiten te doen kennen waarover zij moeten worden gehoord.

Art. 84

Indien de getuigen buiten het arrondissement van de onderzoeksrechter wonen, verzoekt deze de onderzoeksrechter van het arrondissement waarin de getuigen wonen, zich bij hen te begeven ten einde hun getuigenis af te nemen.

   Ingeval de getuigen niet wonen in het kanton van de aldus aangezochte onderzoeksrechter, kan deze de vrederechter van hun woonplaats opdracht geven om hun getuigenis af te nemen, zoals bepaald in het vorige artikel.

Art. 85

De rechter die ingevolge de artikelen 83 en 84 hiervoren de getuigen heeft verhoord, zendt hun verklaringen gesloten en verzegeld aan de onderzoeksrechter van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is.

Art. 86

Indien de getuige bij wie de rechter zich in de gevallen van de drie vorige artikelen heeft begeven, niet in de onmogelijkheid verkeerde om op de hem gedane dagvaarding te verschijnen, vaardigt de rechter een bevel tot bewaring uit tegen de getuige en tegen de geneesheer die het hierboven vermelde getuigschrift heeft afgegeven.

   De voor zulk een geval bepaalde straf wordt in de bij artikel 80 voorgeschreven vorm uitgesproken door de onderzoeksrechter van dezelfde plaats en op vordering van de procureur des Konings.

§ 3bis. ANONIEME GETUIGENISSEN. <ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002>
Art. 86bis

<ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> § 1. Indien de beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 75bis niet lijkt te volstaan, kan de onderzoeksrechter hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, in voorkomend geval op verzoek van de persoon tegen wie een opsporingsonderzoek loopt, hetzij op verzoek van de getuige of van de persoon tegen wie de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij of hun raadslieden bevelen dat de identiteit van de getuige verborgen zal worden gehouden op de wijze in artikel 86ter bepaald, op voorwaarde :
1° dat er kan worden aangenomen dat de getuige of een persoon uit diens naaste omgeving zich redelijkerwijze door het afleggen van de getuigenis ernstig in zijn integriteit bedreigd voelt, en dat de getuige te kennen gegeven heeft wegens deze bedreiging geen verklaring te willen afleggen, of
2° dat er precieze en ernstige aanwijzingen bestaan dat deze getuige of een persoon uit diens naaste omgeving gevaar loopt, indien de getuige officier of agent van gerechtelijke politie is.

§ 2. De identiteit van de getuige kan enkel verborgen worden gehouden overeenkomstig artikel 86ter indien er precieze en ernstige aanwijzingen bestaan dat de feiten waarover een getuigenverklaring zal worden afgelegd een misdrijf uitmaken zoals bedoeld in artikel 90ter , §§ 2 tot 4, of enig misdrijf dat werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek (... ), indien het onderzoek naar deze feiten zulks vereist en indien de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen. <W 2003-08-05/32, art. 20, 039; Inwerkingtreding : 07-08-2003>

§ 3. Vooraleer de onderzoeksrechter een beslissing neemt, neemt hij kennis van de volledige identiteit van de getuige en onderzoekt hij diens betrouwbaarheid.

§ 4. De overeenkomstig § 1 verleende beschikking wordt met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en maakt melding van de toepassing van de voorgaande paragrafen evenals van de wijze waarop de onderzoeksrechter de betrouwbaarheid van de getuige heeft onderzocht, dit alles op straffe van nietigheid van de met toepassing van artikel 86ter afgelegde getuigenverklaring.

§ 5. Tegen de beschikking van de onderzoeksrechter waarbij hij de volledige anonimiteit toekent of weigert, staat geen rechtsmiddel open.

§ 6. De procureur des Konings houdt een register bij van alle getuigen van wie de identiteit overeenkomstig dit artikel verborgen wordt gehouden.

Art. 86ter

<ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De beschikking waarbij de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 86bis beveelt dat de identiteit van de getuige verborgen zal worden gehouden, wordt door de griffier aan de procureur des Konings meegedeeld, en bij een ter post aangetekende brief aan de getuige, de persoon tegen wie de strafvordering werd ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden ter kennis gebracht, samen met de oproeping waardoor ze worden uitgenodigd aanwezig te zijn op een door de onderzoeksrechter bepaalde plaats en een door hem bepaald tijdstip teneinde het verhoor van de getuige bij te wonen, op straffe van nietigheid van de afgelegde getuigenverklaring.

   Voor het verhoor waarschuwt de onderzoeksrechter de getuige dat hij verantwoordelijk kan gesteld worden voor feiten, gepleegd in het kader van zijn getuigenis, die een misdrijf zouden uitmaken zoals bedoeld in hoofdstuk V van titel III of in hoofdstuk V van titel VIII van het tweede boek van het Strafwetboek.

   Op de plaats en het tijdstip, bepaald in de in het eerste lid bedoelde oproeping, gaat de onderzoeksrechter over tot het verhoor van de getuige. De onderzoeksrechter neemt alle maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de identiteit van de getuige verborgen te houden. Het openbaar ministerie, de persoon tegen wie de strafvordering werd ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden kunnen de onderzoeksrechter, vóór en tijdens het verhoor van de getuige, vragen opgeven, die zij gesteld wensen te zien. De onderzoeksrechter verhindert de beantwoording door de getuige van elke vraag die tot de bekendmaking van zijn identiteit zou kunnen leiden.

   Indien het verbergen van de identiteit van de getuige het vereist, kan de onderzoeksrechter bevelen dat het openbaar ministerie, de persoon tegen wie de strafvordering werd ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden het verhoor van de getuige uitsluitend in een afzonderlijke ruimte kunnen bijwonen, in welk geval wordt gebruik gemaakt van een telecommunicatievoorziening. De Koning bepaalt de minimale vereisten waaraan deze telecommunicatievoorziening dient te beantwoorden.

   De onderzoeksrechter gelast dat een proces-verbaal wordt opgesteld van het verhoor en maakt, naast de vermeldingen bedoeld in artikel 47bis , 3°, omstandig melding van de omstandigheden waarin het verhoor heeft plaatsgevonden, de vragen die werden gesteld en de antwoorden die werden gegeven in de gebruikte bewoordingen, dan wel de redenen waarom hij de beantwoording door de getuige verhinderd heeft. Hij leest het proces-verbaal voor, en na verklaring van de getuige dat hij volhardt, ondertekenen de onderzoeksrechter en de griffier het proces-verbaal van verhoor. Deze vormen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de afgelegde getuigenverklaring.

Art. 86quater

<ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> Indien er ernstige en precieze aanwijzingen bestaan dat de getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, in het kader van het afleggen van zijn getuigenis, feiten heeft gepleegd die een misdrijf uitmaken, zoals bedoeld in hoofdstuk V van titel III of in hoofdstuk V van titel VIII van het tweede boek van het Strafwetboek, is de onderzoeksrechter gehouden de identiteitsgegevens van deze getuige mede te delen aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter belast met het onderzoek naar deze feiten. In dat geval kan, en dit tot op het ogenblik van de dagvaarding door het openbaar ministerie of de verwijzing naar de bevoegde rechtbank, de identiteit van deze getuige enkel aan deze magistraten en aan het onderzoeksgerecht worden onthuld. "

Art. 86quinquies

<ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> Onverminderd de toepassing van artikel 29, kunnen de getuigenverklaringen die ingevolge de toepassing van de artikelen 86bis en 86ter werden verkregen, alleen in aanmerking worden genomen als bewijs van een misdrijf als bedoeld in artikel 90ter , §§ 2 tot 4, of van een misdrijf dat gepleegd werd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek (... ). <W 2003-08-05/32, art. 21, 039; Inwerkingtreding : 07-08-2003>

   De procureur des Konings aan wie ingevolge de toepassing van artikel 29 bericht wordt gegeven van een misdaad of van een wanbedrijf dat aan het licht gekomen is ten gevolge van een getuigenverklaring verkregen met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter , neemt alle nodige maatregelen teneinde de volledige anonimiteit van de getuige te waarborgen.

§ 4. (SCHRIFTELIJKE BEWIJZEN, OVERTUIGINGSSTUKKEN EN OPSPOREN EN LOKALISEREN VAN TELECOMMUNICATIE ). <W 1998-06-10/196 art. 4, 017; Inwerkingtreding : 02-10-1998>
Art. 87

De onderzoeksrechter zal desgevorderd en kan zelfs ambtshalve zich naar de woning van de verdachte begeven om er de papieren, de zaken en in het algemeen alle voorwerpen op te sporen, die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen.

Art. 88

De onderzoeksrechter kan zich eveneens begeven naar de andere plaatsen waar hij vermoedt dat men de in het vorige artikel bedoelde voorwerpen verborgen heeft.

Art. 88bis

<W 1998-06-10/96, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 02-10-1998> § 1. [4 Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van één jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben en de onderzoeksrechter van oordeel is dat er omstandigheden zijn die het doen opsporen van elektronische communicatie of het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van elektronische communicatie noodzakelijk maken om de waarheid aan de dag te brengen, kan hij:
1° de verkeersgegevens doen opsporen van elektronische communicatiemiddelen van waaruit of waarnaar elektronische communicaties worden of werden gedaan;
2° de oorsprong of de bestemming van elektronische communicatie laten lokaliseren.

   Hiertoe kan hij zo nodig, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, de medewerking vorderen van:
- de operator van een elektronisch communicatienetwerk; en
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.

   In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt voor ieder elektronisch communicatiemiddel waarvan de [5 verkeersgegevens ]5 worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicatie wordt gelokaliseerd, de dag, het uur, de duur, en, indien nodig, de plaats van de elektronische communicatie vastgesteld en opgenomen in een proces-verbaal.

   De onderzoeksrechter doet in een met redenen omkleed bevelschrift opgave van de feitelijke omstandigheden van de zaak die de maatregel rechtvaardigen, van de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.

   Hij vermeldt ook de duur van de maatregel voor de toekomst, die niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevelschrift, onverminderd een hernieuwing en, in voorkomend geval, de periode in het verleden waarover de vordering zich uitstrekt overeenkomstig paragraaf 2.

   In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings de maatregel bevelen voor de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde strafbare feiten. In dat geval moet de maatregel binnen vierentwintig uur worden bevestigd door de onderzoeksrechter.

   Indien het echter het in artikel 137, 347bis, 434 of 470 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit betreft, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, kan de procureur des Konings de maatregel bevelen zolang de heterdaadsituatie duurt, zonder dat een bevestiging door de onderzoeksrechter nodig is.

   Indien het het in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit betreft, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, kan de procureur des Konings bovendien de maatregel bevelen binnen de tweeënzeventig uur na de ontdekking van dit strafbare feit, zonder dat een bevestiging door de onderzoeksrechter nodig is.

   De procureur des Konings kan evenwel de maatregel bevelen indien de klager erom verzoekt, wanneer deze maatregel onontbeerlijk lijkt voor het vaststellen van een strafbaar feit bedoeld in artikel 145, § 3 en § 3bis van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

   In spoedeisende gevallen kan de maatregel mondeling worden bevolen. Het bevel moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het vierde en vijfde lid. ]4

[3 § 2. Wat betreft de toepassing van de maatregel bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, op de verkeers- of lokalisatiegegevens die worden bewaard krachtens artikel 126 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
- voor een strafbaar feit bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek mag de onderzoeksrechter in zijn bevelschrift de gegevens opvragen voor een periode van twaalf maanden voorafgaand aan zijn bevelschrift;
- voor een ander strafbaar feit bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, dat niet bedoeld is in het eerste gedachtestreepje, of een strafbaar feit dat gepleegd is in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of een strafbaar feit dat een hoofdgevangenisstraf van vijf jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, kan de onderzoeksrechter in zijn bevelschrift de gegevens vorderen voor een periode van negen maanden voorafgaand aan het bevelschrift;
- voor andere strafbare feiten kan de onderzoeksrechter de gegevens slechts vorderen voor een periode van zes maanden voorafgaand aan het bevelschrift. ]3

[3 § 3. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de elektronische communicatiemiddelen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een strafbaar feit bedoeld in paragraaf 1 te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een strafbaar feit bedoeld in paragraaf 1 te hebben gepleegd, gebruik maken van diens elektronische communicatiemiddelen.

   De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd, zonder dat, naar gelang het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Diezelfden zullen door de onderzoeksrechter in kennis worden gesteld van hetgeen volgens hem onder het beroepsgeheim valt. Deze gegevens worden niet opgenomen in het proces-verbaal. ]3 [4 Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]4 ]3

[3 § 4. ]3 [4 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, delen de gegevens waarom verzocht werd mee in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie. ]4

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   [4 Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de vorderingen bedoeld in dit artikel weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, medewerking waarvan de nadere regels vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro. ]4.

(1)<W 2012-12-27/29, art. 29, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013> (2)<W 2016-02-05/11, art. 65, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2016-05-29/03, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 28-07-2016> (4)<W 2016-12-25/37, art. 12, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (5)<W 2019-05-05/10, art. 10, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 88ter

[1 De onderzoeksrechter kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan, aangevat op grond van artikel 39bis, uitbreiden naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt :
- indien deze uitbreiding noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en
- indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding bewijselementen verloren gaan.

   De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen ervan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.

   Inzake de door de uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem aangetroffen gegevens, die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, wordt gehandeld zoals bepaald in artikel 39bis, § 6.

   Wanneer blijkt dat deze gegevens zich niet op het grondgebied van het Rijk bevinden, worden ze enkel gekopieerd. In dat geval deelt de onderzoeksrechter dit onverwijld mee aan de Federale Overheidsdienst Justitie, die de bevoegde overheid van de betrokken Staat hiervan op de hoogte brengt, indien deze redelijkerwijze kan worden bepaald.

   In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de onderzoeksrechter de uitbreiding van de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid. ]1

(1)<W 2019-05-05/10, art. 11, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 88quater

<ingevoegd bij W 2000-11-28/34, art. 9; Inwerkingtreding : 13-02-2001> § 1. De onderzoeksrechter, of in zijn opdracht een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings [1 en van de arbeidsauditeur, ]1, kan [2 aan eenieder van wie hij vermoedt dat hij een ]2 bijzondere kennis hebben van het informaticasysteem dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking [3 of de uitbreiding ervan bedoeld in artikel 88ter ]3 of van diensten om gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, te beveiligen of te versleutelen, bevelen inlichtingen te verstrekken over de werking ervan en over de wijze om er toegang toe te verkrijgen, of in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen. De onderzoeksrechter vermeldt de omstandigheden eigen aan de zaak die de maatregel wettigen in een met redenen omkleed bevelschrift dat hij meedeelt aan de procureur des Konings [1 of aan de arbeidsauditeur ]1.

§ 2. De onderzoeksrechter [1 , of een door hem afgevaardigd officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur, ]1 kan iedere geschikte persoon bevelen om zelf het informaticasysteem te bedienen of de ter zake dienende gegevens, die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, naargelang het geval, te zoeken, toegankelijk te maken, te kopiëren, ontoegankelijk te maken of te verwijderen, in de door hem gevorderde vorm. Deze personen zijn verplicht hieraan gevolg te geven, voorzover dit in hun mogelijkheden ligt.

   Het bevel bedoeld in het eerste lid kan niet worden gegeven aan de verdachte en aan de personen bedoeld in artikel 156.

§ 3. [2 Hij die de in §§ 1 en 2 gevorderde medewerking niet verleent of de zoeking in het informaticasysteem of de uitbreiding ervan hindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.

   Wanneer de medewerking bedoeld in het eerste lid de uitvoering van een misdaad of een wanbedrijf kan verhinderen, of de gevolgen ervan kan beperken, en deze medewerking niet verleend wordt, zijn de straffen een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en een geldboete van vijfhonderd tot vijftigduizend euro. ]2

§ 4. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 5. De Staat is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die onopzettelijk door de gevorderde personen aan een informaticasysteem of de gegevens. die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wordt veroorzaakt.

(1)<W 2010-06-06/06, art. 6, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (2)<W 2016-12-25/37, art. 14, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (3)<W 2019-05-05/10, art. 12, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 88sexies

<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 7; Inwerkingtreding : 22-05-2003; Justel heeft geen kennis van een artikel 88quinquies> § 1. In het kader van de uitoefening van de maatregel voorzien bij artikel 46ter, is alleen de onderzoeksrechter gemachtigd onderschepte en in beslag genomen post te openen en kennis te nemen van de inhoud ervan.

   In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings eveneens deze bevoegdheid uitoefenen.

   Deze maatregel kan sléchts betrekking hebben op de post van een advocaat of een arts, wanneer deze er zelf van verdacht worden één van de strafbare feiten bedoeld in artikel 46ter, § 1, eerste lid, gepleegd te hebben. Deze maatregel kan niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is.

§ 2. Indien de onderzoeksrechter van oordeel is de inbeslagneming niet te moeten handhaven, geeft hij de stukken onverwijld aan de postoperator voor verdere verzending terug. In het andere geval wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 87 tot 90.

Art. 89

De bepalingen van de artikelen 35, (35bis, ) (35ter, ) 36, 37, 38 (,39 et 39bis ), aangaande de inbeslagneming van de voorwerpen die de procureur des Konings in de gevallen van ontdekking op heterdaad mag opsporen, gelden ook voor de onderzoeksrechter. <W 1997-05-20/50, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 13-07-1997> <W 2000-11-28/34, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 13-02-2001> <W 2002-12-19/86, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>

   [1 ... ]1

   [1 ... ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 113, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 89bis

<W 1998-03-12/39, art. 21, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De onderzoeksrechter kan opdracht tot huiszoeking en inbeslagneming geven aan een officier van gerechtelijke politie van zijn arrondissement of van het arrondissement waar de handelingen moeten plaatshebben. Wanneer de onderzoeksrechter optreedt op vordering van een onderzoeksrechter van een ander arrondissement, kan hij opdracht geven aan een officier van gerechtelijke politie van dat ander arrondissement.

   Hij geeft die opdracht bij met redenen omklede beschikking en enkel wanneer het noodzakelijk is.

   Het is verboden de opdracht over te dragen.

Art. 89ter

<W 2005-12-27/34, art. 18, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> [1 In het kader van de uitvoering van de in artikel 46quinquies bepaalde maatregel, en onder de voorwaarden en met het oog op de doeleinden daar vermeld, kan alleen de onderzoeksrechter de [2 politiediensten ]2 aangewezen door de Koning machtigen om:
- buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of van de bewoner, of zonder hun toestemming, te allen tijde een andere private plaats dan die bedoeld in artikel 46quinquies, § 1, te betreden, met inbegrip van het openen van gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden;
- buiten medeweten van de eigenaar, de bezitter of de gebruiker of zonder hun toestemming, zich toegang te verschaffen tot een informaticasysteem en het te doorzoeken, onverminderd de mogelijkheid voor de procureur des Konings om het binnendringen in een informaticasysteem te machtigen binnen de grenzen bepaald in artikel 46quinquies, § 6. ]1

   Ingeval de in het eerste lid bedoelde machtiging wordt verleend in het kader van de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden overeenkomstig de artikelen 47ter tot 47decies of artikel 56bis, worden de machtiging en alle ermee verband houdende processen-verbaal uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.

   Hij deelt een kopie van dit bevel aan de procureur des Konings mee.

   (NOTA : bij arrest nr 202/2004 van 21-12-2004 (B.St. 06-01-2005, p. 388-389), heeft het Arbitragehof artikel 89ter, in zoverre het kan worden toegepast in samenhang met artikel 28septies, vernietigd)

(1)<W 2016-12-25/37, art. 15, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (2)<W 2019-05-05/10, art. 13, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 90

Indien de op te sporen papieren of zaken zich buiten het arrondissement van de onderzoeksrechter bevinden, (kan hij de onderzoeksrechter van de plaats waar zij kunnen worden gevonden, verzoeken ) de bij de vorige artikelen voorgeschreven verrichtingen te doen. <W 27-03-1969, art. 4>

§ 5. ONDERZOEK AAN HET LICHAAM. <Ingevoegd bij WVH 1990-07-20/35, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1990>
Art. 90bis

<W 1998-03-12/39, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Buiten de gevallen van een op heterdaad ontdekt of als zodanig beschouwd misdrijf en het geval waarin een meerderjarige schriftelijke toestemming geeft, kan een onderzoek aan het lichaam enkel bevolen worden door de onderzoeksrechter, door de kamer van inbeschuldigingstelling en door de rechtbank of het hof die van de misdaad of het wanbedrijf kennis neemt.

   Het slachtoffer of de verdachte kan zich tijdens het onderzoek aan het lichaam waaraan hij onderworpen wordt, laten bijstaan door een arts naar zijn keuze. De erelonen van de arts worden aangerekend in de gerechtskosten.

§ 6. [1 Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan. ]1
Art. 90ter

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-1995> § 1. [5 De onderzoeksrechter kan, onverminderd de toepassing van artikelen 39bis, 87, 88, 89bis en 90, met een heimelijk oogmerk, niet voor het publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan met technische hulpmiddelen onderscheppen, er kennis van nemen, doorzoeken en opnemen of de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan uitbreiden.

   Deze maatregel kan enkel worden bevolen in uitzonderlijke gevallen, wanneer het onderzoek zulks vereist, indien er ernstige aanwijzingen bestaan dat het een strafbaar feit betreft bedoeld in paragraaf 2, en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

   Teneinde deze maatregel mogelijk te maken, kan de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook buiten medeweten of zonder de toestemming van hetzij de bewoner, hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker:
- in een woning, in een private plaats of in een informaticasysteem binnen te dringen;
- elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;
- technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.

   De maatregel bedoeld in deze paragraaf kan alleen worden bevolen om de gegevens op te sporen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Hij kan alleen worden bevolen ten aanzien van personen die op grond van precieze aanwijzingen ervan verdacht worden het strafbare feit te hebben gepleegd, ten aanzien van de communicatiemiddelen of informaticasystemen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust of ten aanzien van de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven. De maatregel kan eveneens worden bevolen ten aanzien van personen van wie op grond van precieze feiten vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon op wie een verdenking rust. ]5

§ 2. [5 De strafbare feiten die de maatregel bedoeld in paragraaf 1 kunnen wettigen zijn degene die bedoeld worden in:
1° de artikelen 101 tot en met 110 van het Strafwetboek;
2° De artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies van hetzelfde Wetboek en artikel 41 van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen;
3° boek II, titel Iter, van hetzelfde Wetboek;
artikel 147 van hetzelfde Wetboek;
5° de artikelen 160, 161, 162, 163, 168, 171, 173 en 176 van hetzelfde Wetboek;
6° de artikelen 180 en 186 van hetzelfde Wetboek;
artikel 210bis van hetzelfde Wetboek;
8° de artikelen 246, 247, 248, 249, en 250 van hetzelfde Wetboek;
artikel 259bis van hetzelfde Wetboek;
10° artikel 314bis van hetzelfde Wetboek;
11° de artikelen 324bis en 324ter van hetzelfde Wetboek;
12° de artikelen 327, 328, 329 en 330 van hetzelfde Wetboek, voor zover een klacht is ingediend;
13° artikel 331bis van hetzelfde Wetboek;
14° artikel 347bis van hetzelfde Wetboek;
15° de artikelen 372 tot 377bis van hetzelfde Wetboek;
16° artikel 377quater van hetzelfde Wetboek;
17° de artikelen 379, 380 en 383bis, §§ 1 en 3, van hetzelfde Wetboek;
18° artikel 393 van hetzelfde Wetboek;
19° de artikelen 394 en 397 van hetzelfde Wetboek;
20° de artikelen 428 en 429 van hetzelfde Wetboek;
21° artikel 433bis/1 van hetzelfde Wetboek;
22° de artikelen 433quinquies tot 433octies van hetzelfde Wetboek;
[6 22/1° . de artikelen 433novies/2 tot 433novies/10 van hetzelfde Wetboek; ]6
23° artikel 434 van hetzelfde Wetboek;
24° de artikelen 468, 470, 471 en 472 van hetzelfde Wetboek;
25° artikel 475 van hetzelfde Wetboek;
26° boek II, titel IX, hoofdstuk I, sectie 2bis, en hoofdstuk Ibis van hetzelfde Wetboek;
27° de artikelen 504bis en 504ter van hetzelfde Wetboek;
28° artikel 504quater van hetzelfde Wetboek;
29° artikel 505, eerste lid, 1° van hetzelfde Wetboek wanneer de betrokken zaken werden weggenomen, verduisterd of verkregen door een misdaad of wanbedrijf vermeld in dat artikel;
30° artikel 505, eerste lid, 2°, 3° en 4° van hetzelfde Wetboek;
31° de artikelen 510, 511, eerste lid en 516 van hetzelfde Wetboek;
32° artikel 520 van hetzelfde Wetboek, indien de omstandigheden bedoeld in de artikelen 510 of 511, eerste lid, van hetzelfde Wetboek verenigd zijn;
33° de artikelen 550bis en 550ter van hetzelfde Wetboek;
34° artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
35° de wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen;
36° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire, en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld.";
37° de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
38° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;
39° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;
40° artikel 145, § 3 en § 3bis, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
41° de artikelen 8 tot 11, 14, 16, 19, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, 20, 22, 27 en 33 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, ook "wapenwet" genoemd;
42° de artikelen 21 tot 26 van het Samenwerkingsakkoord van 2 maart 2007 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering van de overeenkomst tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Parijs op 13 januari 1993;
43° artikel 47 van het decreet van het Vlaams Parlement van 15 juni 2012 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen en munitie;
44° artikel 20 van het decreet van het Waals Gewest van 21 juni 2012 betreffende de invoer, uitvoer, doorvoer en overdracht van civiele wapens en van defensiegerelateerde producten;
45° artikel 42 van de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk gewest van 20 juni 2013 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen, toebehoren en munitie ervan.
]5

§ 3. Poging tot het plegen van een misdaad bedoeld in de voorgaande paragraaf kan eveneens een [5 maatregel ]5 wettigen.

§ 4. Een strafbaar feit, bedoeld in de artikelen 322 of 323 van het Strafwetboek, kan eveneens een [5 maatregel ]5 wettigen, voor zover de vereniging gevormd is met het doel een aanslag te plegen tegen de personen of eigendommen bedoeld in § 2 (of om het in artikel 467, eerste lid, van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit te begaan ). <W 2004-12-09/40, art. 14, 042; Inwerkingtreding : 03-01-2005>

§ 5. [5 In geval van ontdekking op heterdaad en zolang de heterdaadsituatie duurt, kan de procureur des Konings de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 137, 347bis, 434 of 470 van het Strafwetboek. In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings bovendien de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor het in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, binnen de tweeënzeventig uur na de ontdekking van dit strafbare feit.

   De machtiging kan mondeling worden verleend en dient zo spoedig mogelijk schriftelijk te worden bevestigd. ]5

(§ 6. Een bevoegde buitenlandse overheid mag, in het raam van een strafrechtelijk onderzoek, [5 tijdelijk niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem onderscheppen, er kennis van nemen en opnemen ]5, ingeval de persoon op wie deze maatregel betrekking heeft, zich op het Belgische grondgebied bevindt en indien voldaan is aan de volgende voorwaarden :
1° deze maatregel vereist geen technische tussenkomst van een instantie die in België is gevestigd;
2° de betrokken buitenlandse overheid heeft kennis gegeven van deze maatregel aan een Belgische rechterlijke overheid;
3° in deze mogelijkheid is voorzien in een internationaal rechtsinstrument tussen België en de verzoekende Staat;
4° de in § 7 bedoelde beslissing van de onderzoeksrechter is nog niet meegedeeld aan de betrokken buitenlandse overheid.

   De gegevens die op grond van deze paragraaf zijn verzameld, kunnen alleen worden gebruikt op voorwaarde dat de bevoegde Belgische rechterlijke overheid instemt met de maatregel.

§ 7. Zodra de procureur des Konings de in paragraaf 6, eerste lid, 2°, bedoelde kennisgeving ontvangt, maakt hij ze onverwijld aanhangig bij de onderzoeksrechter.

   De onderzoeksrechter bij wie een kennisgeving als bedoeld in § 6, eerste lid, 2°, aanhangig is gemaakt, stemt in met de betrokken maatregel indien deze toelaatbaar is overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

   Hij stelt de betrokken buitenlandse overheid in kennis van zijn beslissing binnen zesennegentig uur vanaf de ontvangst ervan door de Belgische gerechtelijke overheid.

   Ingeval een bijkomende termijn noodzakelijk is, kan de onderzoeksrechter zijn beslissing en de kennisgeving ervan aan de bevoegde buitenlandse overheid maximum acht dagen uitstellen. Hij verwittigt hiervan onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid met opgave van de redenen.

   Ingeval de onderzoeksrechter de in § 6 bedoelde maatregel niet toestaat, deelt hij de buitenlandse overheid eveneens mee dat de verkregen gegevens moeten worden vernietigd zonder te kunnen worden gebruikt. <W 2004-12-09/40, art. 14, 042; Inwerkingtreding : 03-01-2005>

(1)<W 2012-12-27/29, art. 30, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013> (2)<W 2014-03-26/02, art. 53, 071; Inwerkingtreding : 28-03-2014> (3)<W 2015-07-20/08, art. 3, 077; Inwerkingtreding : 15-08-2015> (4)<W 2016-04-27/07, art. 6, 082; Inwerkingtreding : 19-05-2016> (5)<W 2016-12-25/37, art. 17, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (6)<W 2019-05-22/19, art. 15, 104; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 90quater

[1 § 1. Voor iedere maatregel op grond van artikel 90ter wordt vooraf een met redenen omklede schriftelijke machtiging gegeven door de onderzoeksrechter die deze meedeelt aan de procureur des Konings.

   De machtiging wordt gedagtekend en vermeldt:
1° de aanwijzingen en de concrete feiten, eigen aan de zaak, die de maatregel wettigen overeenkomstig artikel 90ter;
2° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° de persoon, het communicatiemiddel, het informaticasysteem of de plaats die het voorwerp is van de maatregel;
4° de periode tijdens welke de maatregel kan worden uitgeoefend, die niet langer mag zijn dan één maand. Deze termijn vangt aan de dag van de machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, of, in geval van artikel 90quinquies, eerste lid, verlengd, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de daarop volgende maand;
5° de naam en de hoedanigheid van de officier of officieren van gerechtelijke politie aangewezen voor de uitvoering van de maatregel.

   In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verleend. Deze machtiging wordt uiterlijk binnen vierentwintig uren bevestigd in de vorm bepaald in het tweede lid.

§ 2. De onderzoeksrechter kan, om de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, mogelijk te maken, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, de medewerking vorderen van:
- de operator van een elektronisch communicatie-netwerk;
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de vorderingen bedoeld in het eerste lid weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, medewerking waarvan de modaliteiten vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro.

§ 3. De onderzoeksrechter mag voor de tenuitvoerlegging van de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, alleen officieren van gerechtelijke politie aanwijzen. Deze kunnen zich echter laten bijstaan door agenten van gerechtelijke politie en, onder de voorwaarden door de Koning bepaald, door personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie. De laatstgenoemde personen mogen niet belast worden met de analyse van de inhoud van de opgenomen communicatie of gegevens, tenzij het een specifieke expertise betreft, of met de selectie van voor het onderzoek van belang geachte delen, zoals bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°.

   De officieren van gerechtelijke politie houden de namen bij van de personen door wie zij zich laten bijstaan, in een lijst die voor elk dossier afzonderlijk wordt opgesteld volgens de nadere regels door de Koning bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien deze personen belast zijn met de uitvoering van het bevel bedoeld in artikel 90ter, § 1, derde lid, worden hun namen niet vermeld in het gerechtelijk dossier.

   De aangewezen officieren van gerechtelijke politie brengen ten minste om de vijf dagen schriftelijk verslag uit aan de onderzoeksrechter over de tenuitvoerlegging van de machtiging.

§ 4. De onderzoeksrechter kan personen van wie hij vermoedt dat ze een bijzondere kennis hebben van het communicatiemiddel of het informaticasysteem waarop de maatregel betrekking heeft of van diensten of toepassingen om gegevens, die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen via een communicatiemiddel of een informaticasysteem, te beveiligen, te coderen of te versleutelen, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, vorderen inlichtingen te verlenen over de werking ervan en over de wijze om in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de inhoud ervan die wordt of is overgebracht.

   Hij kan personen vorderen om deze inhoud toegankelijk te maken in de door hem gewenste vorm.

   Iedere persoon die zijn technische medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of gevorderd wordt zijn technische medewerking te verlenen, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 5. In voorkomend geval is artikel 39bis, § 3, vierde lid toepasbaar op de gegevens, aangetroffen door een zoeking in een informaticasysteem met toepassing van artikel 90ter, § 1. ]1

(1)<W 2016-12-25/37, art. 18, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90quinquies

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-1995> [1 De onderzoeksrechter kan de uitwerking van de machtiging bedoeld in artikel 90quater, § 1, één of meer malen verlengen met een termijn die niet langer mag zijn dan één maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een einde te maken zodra de omstandigheden die deze gewettigd hebben, verdwenen zijn. Deze termijn van zes maanden vangt aan de dag van de eerste machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de zesde daarop volgende maand. Indien de maatregel, wegens de technische voorbereiding ervan, daadwerkelijk werd aangevat op een latere dag dan deze van de eerste machtiging, vangt de termijn van zes maanden aan de dag van deze daadwerkelijke aanvatting en ten laatste twee maanden na de dag van de eerste machtiging. ]1

   De bepalingen vervat in artikel 90quater, § 1, zijn toepasselijk op de verlenging bedoeld in het voorgaande lid. De [1 machtiging ]1 vermeldt bovendien de precieze omstandigheden die de verlenging van de maatregel wettigen.

   Indien nieuwe en ernstige omstandigheden de maatregelen bedoeld in artikel 90ter noodzakelijk maken, kan de onderzoeksrechter een nieuwe maatregel bevelen, met inachtneming van de formaliteiten omschreven in de artikelen 90ter en 90quater, in dat geval moet de [1 machtiging ]1 de precieze nieuwe en ernstige omstandigheden vermelden die een nieuwe maatregel noodzakelijk maken en wettigen.

(1)<W 2016-12-25/37, art. 19, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90sexies

[1 § 1. De aangewezen officieren van gerechtelijke politie stellen aan de onderzoeksrechter ter beschikking:
1° het bestand bevattende de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem bekomen als gevolg van de maatregelen genomen met toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies;
2° de overschrijving of weergave van de door de aangewezen officieren van gerechtelijke politie voor het onderzoek van belang geachte gedeelten van de opgenomen communicaties of gegevens, en de eventuele vertaling ervan;
3° in voorkomend geval, de plaats van de gegevens bedoeld in de bepaling onder 2° in het informaticasysteem;
4° een algemene beschrijving van de inhoud en van de identificatiegegevens van de gebruikte communicatiemiddelen of informaticasystemen wat betreft de niet van belang geachte communicaties of gegevens.

§ 2. Onverminderd de selectie door de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 1, beoordeelt de onderzoeksrechter welke gedeelten van alle opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem van belang zijn voor het onderzoek. In zoverre deze gedeelten van de communicatie of gegevens niet overgeschreven, weergegeven of vertaald zijn overeenkomstig paragraaf 1, moeten zij bijkomend overgeschreven, weergegeven en eventueel vertaald worden. De onderzoeksrechter laat daarvan proces-verbaal opmaken.

§ 3. De niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem die onder het beroepsgeheim vallen, worden niet opgetekend in het proces-verbaal. Deze communicatie of gegevens worden in een bestand onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie. Gaat het om personen bedoeld in artikel 90octies, dan wordt ter zake gehandeld zoals bepaald in dat artikel.

§ 4. De machtigingen van de onderzoeksrechter, de verslagen van de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 90quater, § 3, en de processen-verbaal die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de maatregel, worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd. ]1

(1)<W 2016-12-25/37, art. 20, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90septies

[1 § 1. De passende middelen worden aangewend om de integriteit en de vertrouwelijkheid van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem te waarborgen.

§ 2. Ieder bestand bevat het onderwerp van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem en de dagen en uren waarop de maatregel is uitgevoerd.

§ 3. Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies door de daartoe aangewezen personen, die niet is opgetekend in een proces-verbaal, wordt vernietigd, met uitzondering van het vermelde in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4° en onverminderd artikel 33 van de wet van 25 december 2016 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecomunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken. De voor de uitvoering van de maatregel aangewezen officieren van gerechtelijke politie gaan over tot deze vernietiging en vermelden dit in een proces-verbaal.

   Om beheersredenen en om aan de verplichting van artikel 90decies te kunnen voldoen, kunnen de strikt noodzakelijke administratieve gegevens evenwel bewaard blijven bij de dienst aangewezen door de Koning.

§ 4. De bestanden bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 1°, worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard. Ze kunnen bovendien ook worden bewaard bij de dienst aangewezen door de Koning onder de voorwaarden en nadere regels door Hem bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

   De stukken bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4°, en de afschriften van de processen-verbaal worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard.

§ 5. De griffier vermeldt in een per dag bijgehouden, bijzonder register:
1° de dag van de neerlegging van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, alsmede van ieder afschrift van proces-verbaal;
2° de naam van de onderzoeksrechter die de maatregel heeft bevolen of bevestigd en het voorwerp ervan;
3° de dag waarop de zegels zijn verbroken en in voorkomend geval opnieuw zijn gelegd;
4° de datum van de kennisname van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, van de afschriften van processen-verbaal, alsook de namen van de personen die er kennis van genomen hebben;
5° iedere andere gebeurtenis die erop betrekking heeft.

§ 6. De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden ontvangen op eenvoudig verzoek een kopie van het geheel van de opgenomen niet voor het publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem, waarvan bepaalde van belang geachte gedeelten overgeschreven of weergegeven werden en opgenomen werden in een proces-verbaal waarvan ze inzage hebben.

   De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden kunnen de rechter verzoeken om de overeenkomstig § 4 ter griffie neergelegde andere bestanden of stukken ter griffie te raadplegen, en bijkomende delen van de opgenomen communicatie of gegevens over te schrijven of weer te geven. Het verzoek dat gericht is tot de onderzoeksrechter, wordt behandeld overeenkomstig artikel 61quinquies.

   De rechter kan het verzoek afwijzen indien hij de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen niet noodzakelijk acht om de waarheid aan de dag te brengen, indien hij dit op dat ogenblik nadelig acht voor het onderzoek, of om redenen die verband houden met de bescherming van andere rechten of belangen van personen. Hij kan de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen ook beperken tot een door hem nader omschreven selectie van bestanden of stukken. ]1

(1)<W 2016-12-25/37, art. 21, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90octies

[1 § 1. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats, communicatiemiddelen of informaticasystemen.

§ 2. De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht.

   Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 3. De onderzoeksrechter beoordeelt, na overleg met de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren, welke gedeelten van de in artikel 90sexies, § 3, bedoelde niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem, die hij van belang acht voor het onderzoek, onder het beroepsgeheim vallen en welke niet.

   Enkel de gedeelten van de communicatie of gegevens bedoeld in het eerste lid die worden geacht niet onder het beroepsgeheim te vallen, worden overgeschreven of weergegeven en worden desgevallend vertaald. De onderzoeksrechter laat hiervan proces-verbaal opmaken. De bestanden bevattende deze communicatie of gegevens worden onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie.

   Alle overige communicatie of gegevens worden in een ander bestand onder afzonderlijke verzegelde omslag neergelegd ter griffie. ]1

(1)<W 2016-12-25/37, art. 22, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90novies

<W 2002-12-19/86, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003> Uiterlijk vijftien dagen nadat de beslissing over de regeling van de rechtspleging definitief is geworden of nadat de dagvaarding bedoeld in artikel 524bis , § 6, ter griffie van de rechtbank of het hof werd neergelegd, stelt de griffier, op vordering van de procureur des Konings of in voorkomend geval van de procureur-generaal, iedere persoon ten aanzien van wie een maatregel bedoeld in artikel 90ter is genomen, schriftelijk in kennis van de aard van die maatregel en van de dagen waarop deze is uitgevoerd [1 , tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kunnen worden ]1.

(1)<W 2016-12-25/37, art. 23, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90decies

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-1995> De Minister van Justitie brengt elk jaar verslag uit aan het Parlement over de toepassing van de artikelen 90ter tot en met 90novies.

   Hij brengt het Parlement op de hoogte van het aantal onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in die artikelen, van de duur van die maatregelen, van het aantal betrokken personen en van de behaalde resultaten.

   [3 Hij brengt tegelijkertijd verslag uit over de toepassing van de artikelen 40bis, 46ter, 46quater, 46quinquies, 47ter tot 47decies, 56bis, 86bis, 86ter, 88sexies, en 89ter. ]3

   (Hij brengt het Parlement op de hoogte van het aantal onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in deze artikelen, van het aantal betrokken personen, van de misdrijven waarop ze betrekking hadden en van de behaalde resultaten. ) <W 2002-04-08/51, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 01-11-2002>

   (Hij brengt tegelijkertijd verslag uit over de toepassing van de artikelen 102 tot 111 en 317 en stelt de federale Wetgevende Kamers in kennis van het aantal betrokken dossiers, personen en misdrijven. ) <W 2002-07-07/42, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002>

   [1 Bij dit verslag wordt tevens het verslag gevoegd dat werd opgesteld met toepassing van artikel 126, § 6, derde lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. ]1

   [2 Bij dit verslag wordt tevens het verslag gevoegd dat werd opgesteld met toepassing van artikel 126, § 5, vierde lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. ]2

  (NOTA : bij arrest nr 84/2015 van 11-06-2015 (B.St. 11-08-2015, p. 50983) heeft het Grondwettelijk Hof dit wijziging met inwerkingtredding 30/07/2013 vernietigd)

(1)<W 2013-07-30/10, art. 7, 069; Inwerkingtreding : 02-09-2013> (2)<W 2016-05-29/03, art. 10, 085; Inwerkingtreding : 28-07-2016> (3)<W 2016-12-25/37, art. 24, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
§ 7. DNA-ONDERZOEK. <ingevoegd bij W 1999-03-22/52, art. 3, Inwerkingtreding : 30-03-2002>
Art. 90undecies

[1 § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 56, § 1, derde lid, van dit Wetboek, kan de onderzoeksrechter bevelen dat een referentiestaal onder dwang wordt afgenomen van een persoon tegen wie er aanwijzingen van schuld bestaan bij het plegen van feiten waarvoor hij geadieerd is, indien de feiten strafbaar zijn met een maximumstraf van vijf jaar gevangenisstraf of met een zwaardere straf.

   In zijn met redenen omklede beschikking die hij meedeelt aan de procureur des Konings, vermeldt de onderzoeksrechter :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt bevolen;
2° het bestaan van aanwijzingen van zijn schuld bij het plegen van feiten waarvoor hij geadieerd is;
3° de noodzaak om dwang te gebruiken;
4° in voorkomend geval, de vergelijking van het DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen;
5° de eenmalige vergelijking van het DNA-profiel met de in de nationale DNA-gegevensbanken opgeslagen DNA-profielen;
6° in geval van een positief verband met een van de profielen bedoeld in de 4° of 5°, het opslaan van zijn DNA-profiel in de DNA-gegevensbank " Criminalistiek ";
7° in geval van het opslaan van het DNA-profiel, de systematische vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen opgeslagen in de nationale en buitenlandse DNA-gegevensbanken;
8° in geval van een positief verband met een van de profielen bedoeld in het 7°, het opslaan van dit verband.

   De onderzoeksrechter hoort vooraleer hij de afname onder dwang beveelt, de persoon die er het voorwerp van moet uitmaken, en stelt hem in kennis van de 1° tot 8° opgesomd in het tweede lid.

   Van de redenen van de eventuele weigering van de afname of van de instemming van de betrokkene met die maatregel, wordt door de onderzoeksrechter melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.

§ 2. De onderzoeksrechter vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid wangslijmvlies of haarwortels af te nemen.

   Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.

   Van de afname wordt een proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.

   Indien de maatregel onder fysieke dwang moet worden uitgevoerd, wordt die dwang uitgeoefend door politieambtenaren onder het bevel van een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. In dat geval is de bloedafname verboden.

§ 3. Indien de in § 1 bedoelde persoon de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt, dan dient hij zich voor de toepassing van de §§ 1 en 2 te laten begeleiden door minstens een van zijn ouders, door een advocaat of door een ander meerderjarige persoon van zijn keuze.

§ 4. De onderzoeksrechter wijst een deskundige verbonden aan een laboratorium aan om :
1° het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van dat DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren.

§ 5. De deskundige zendt een met redenen omkleed verslag over de uitvoering van zijn opdracht over aan de onderzoeksrechter binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en van de overtuigingsstukken.

   De onderzoeksrechter kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toestaan op een met redenen omkleed verzoek van de deskundige.

§ 6. Behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de onderzoeksrechter, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen in toepassing van § 4, 1°, ambtshalve het DNA-profiel binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag door aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 2 tot 4, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.

   Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid, over.

§ 7. Onverminderd § 6, en behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de onderzoeksrechter, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om de in § 4, 2°, bedoelde vergelijking te maken en die een positief verband heeft aangetoond, ambtshalve het DNA-profiel van het referentiestaal binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag, over aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 1, 3 en 4, van de voornoemde wet.

   Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid, van dezelfde wet over.

§ 8. De kennisgeving van de resultaten aan de betrokkene, het tegenonderzoek, alsmede de vernietiging van de referentiestalen en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 6 en 9. ]1

(1)<W 2011-11-07/16, art. 6, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
Art. 90duodecies

[1 § 1. Indien de feiten waarvoor hij geadieerd is, strafbaar zijn met een maximumstraf van vijf jaar gevangenisstraf of met een zwaardere straf, en hij over aanwijzingen beschikt dat de betrokkene een directe band heeft met het gerechtelijk onderzoek, kan de onderzoeksrechter bevelen dat een referentiestaal onder dwang wordt afgenomen van een persoon die niet bedoeld is in artikel 90undecies.

   In zijn met redenen omklede beschikking, die hij meedeelt aan de procureur des Konings, vermeldt de onderzoeksrechter :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt bevolen;
2° de noodzaak om dwang te gebruiken;
3° de vergelijking van het DNA-profiel met de DNA-profielen van de aangetroffen sporen in het kader van de zaak;
4° het feit dat het DNA-profiel niet wordt overgezonden aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, om er te worden vergeleken of er te worden opgeslagen.

§ 2. De onderzoeksrechter hoort vooraleer hij de afname onder dwang beveelt, de persoon die er het voorwerp van moet uitmaken, en stelt hem in kennis van de 1° tot 4° opgesomd in § 1, tweede lid.

   Van de redenen van de eventuele weigering van de afname of van de instemming van de persoon met die maatregel wordt door de onderzoeksrechter melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.

§ 3. De afname, het opstellen van het DNA-profiel van het referentiestaal, de vergelijking van DNA-profielen, de overzending van de uitslag aan de onderzoeksrechter, de kennisgeving van de uitslag aan de betrokkene, het tegenonderzoek en de vernietiging van het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, worden verricht overeenkomstig artikel 90undecies, §§ 2 tot 5 en § 8.

   De hoedanigheid van de persoon wordt meegedeeld aan de met de vergelijking van de DNA-profielen belaste deskundige. ]1

[2 § 4. Ingeval de onderzoeksrechter in het kader van een dossier inzake aanranding van de eerbaarheid of verkrachting beslist om geen DNA-profiel te laten opstellen van sporen of van een referentiestaal aangetroffen of afgenomen bij onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer zoals bedoeld in artikel 90bis, verstrekt hij hierover op het einde van het gerechtelijk onderzoek uitleg aan het slachtoffer. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 7, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)> (2)<W 2011-11-30/28, art. 9, 063; Inwerkingtreding : 30-01-2012>
HOOFDSTUK VII. - (Voorlopige maatregelen ten aanzien van rechtspersonen ). <Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 16; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art. 91

<Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 16; Inwerkingtreding : 02-07-1999> Wanneer gedurende een gerechtelijk onderzoek de onderzoeksrechter ernstige aanwijzingen van schuld bij een rechtspersoon vaststelt, kan hij de volgende maatregelen gelasten, indien bijzondere omstandigheden dat vergen :
1° schorsing van de procedure van ontbinding of vereffening van de rechtspersoon;
2° verbod van specifieke vermogensrechtelijke transacties die tot het onvermogen van de rechtspersoon kunnen leiden;
3° neerlegging van een borgsom tot een door hem bepaald bedrag, als waarborg voor de inachtneming van de maatregelen die hij gelast.

   Indien de in het vorige lid bedoelde maatregelen betrekking hebben op onroerende goederen, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 35bis.

HOOFDSTUK VIIbis. - (Verhoor van minderjarigen [1 en kwetsbare meerderjarigen ]1 die het slachtoffer of getuige zijn van bepaalde misdrijven ). <W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art. 91bis

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Elke minderjarige [3 en elke kwetsbare meerderjarige, ]3 die het slachtoffer of getuige is van de feiten bedoeld in de artikelen 347bis, [2 371/1 tot ]2 377, [1 377quater, ]1 379, 380, 380bis, 380ter, 383, 383bis, 385, 386, 387, 398 tot 405ter, 409, 410, 422bis, 422ter, 423, 425, 426 , 428, 433quinquies tot 433octies van het Strafwetboek, en de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen,, heeft het recht zich tijdens elk verhoor vanwege de rechterlijke instanties te laten begeleiden door een meerderjarig persoon van zijn keuze, behalve wanneer het openbaar ministerie of de onderzoeksmagistraat ten aanzien van deze persoon bij een met redenen omklede beslissing anders oordeelt in het belang van de minderjarige [3 of de kwetsbare meerderjarige ]3 of teneinde de waarheid aan het licht te brengen.

   [3 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "kwetsbare meerderjarige" verstaan elke persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van zijn leeftijd, een zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk is. ]3 <W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> <W 2005-08-10/61, art. 26, 045; Inwerkingtreding : 12-09-2005>

(1)<W 2014-04-10/24, art. 10, 073; Inwerkingtreding : 10-05-2014> (2)<W 2016-02-01/09, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2019-05-05/10, art. 16, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 92

[1 § 1. Het verhoor van minderjarigen [4 en kwetsbare meerderjarigen, ]4 die het slachtoffer zijn of getuige zijn van de [3 in de artikelen 371/1 tot ]3 377, [2 377quater, ]2 379, 380, §§ 4 en 5, en 409 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven maakt het voorwerp uit van een audiovisuele opname, behalve wanneer de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bij een met redenen omklede beslissing anders oordeelt rekening houdend met de omstandigheden eigen aan de zaak en in het belang van de minderjarige [4 of van de kwetsbare meerderjarige ]4.

   De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan de audiovisuele opname bevelen van het verhoor van minderjarigen [4 en kwetsbare meerderjarigen ]4 die het slachtoffer zijn van de overige in artikel 91bis bedoelde misdrijven of daarvan getuige zijn.

   De opname wordt gemaakt met de toestemming van de minderjarige [4 of van de kwetsbare meerderjarige ]4. Indien de minderjarige minder dan twaalf jaar oud is, is het voldoende hem hierover in te lichten.

§ 2. De audiovisuele opname van het verhoor van minderjarigen [4 en kwetsbare meerderjarigen ]4 die slachtoffer of getuige zijn van andere misdrijven dan die bedoeld in artikel 91bis, kan worden bevolen in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden.

   De opname wordt gemaakt met de toestemming van de minderjarige [4 of van de kwetsbare meerderjarige ]4. Indien de minderjarige minder dan twaalf jaar oud is, is het voldoende hem hierover in te lichten. ]1

(1)<W 2011-11-30/28, art. 4, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<W 2014-04-10/24, art. 11, 073; Inwerkingtreding : 10-05-2014> (3)<W 2016-02-01/09, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (4)<W 2019-05-05/10, art. 17, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 93

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Het opgenomen verhoor van de minderjarige [1 en de kwetsbare meerderjarige ]1 wordt, afhankelijk van het stadium waarin de procedure zich bevindt, verricht door een magistraat van het openbaar ministerie, door de onderzoeksrechter of door [1 een daartoe gebrevetteerde politieambtenaar ]1.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 18, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 94

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Het opgenomen verhoor van de minderjarige [1 en de kwetsbare meerderjarige ]1 vindt plaats in een speciaal daartoe aangepaste ruimte. De personen die toegelaten kunnen worden om de opname bij te wonen zijn de verhoorder, de in artikel 91bis bedoelde persoon, een lid of leden van de technische dienst [1 en een deskundige ]1.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 19, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 95

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De verhoorder zet aan de minderjarige [2 of aan de kwetsbare meerderjarige ]2 de redenen uiteen waarom [1 de audiovisuele opname van het verhoor wordt gemaakt ]1 en deelt hem mede [2 dat hij ]2 te allen tijde kan vragen de opname te onderbreken. De mededeling wordt in het proces-verbaal vermeld.

   Tijdens het verhoor kan de minderjarige [2 of de kwetsbare meerderjarige ]2 te allen tijde vragen de opname ervan te onderbreken. Aan dat verzoek wordt onmiddellijk gevolg gegeven en in het proces-verbaal wordt daarvan melding gemaakt.

(1)<W 2011-11-30/28, art. 5, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<W 2019-05-05/10, art. 20, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 96

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Een proces-verbaal van het opgenomen verhoor wordt opgesteld binnen achtenveertig uur of onmiddellijk ingeval de verdachte van zijn vrijheid is beroofd. Behalve de vermeldingen bedoeld in artikel 47bis worden in het proces-verbaal de belangrijkste elementen van het onderhoud, en eventueel de meest relevante passages overgeschreven.

   Tot de volledige en letterlijke overschrijving van het verhoor wordt overgegaan op verzoek van de onderzoeksrechter, van de procureur des Konings, van de persoon die wordt gehoord of van de partijen die in het geding betrokken zijn. In die overschrijving worden het gedrag en de uitdrukkingen van de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige ]1 weergegeven. De overschrijving wordt zo spoedig mogelijk bij het dossier gevoegd.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 21, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 97

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De opname van het verhoor wordt in twee exemplaren gemaakt. Beide [1 audiovisuele gegevensdragers ]1 worden als originelen beschouwd en ter griffie als overtuigingsstuk neergelegd.

   Zo nodig, inzonderheid met het oog op de overschrijving of op het deskundigenonderzoek, kan een van de [1 audiovisuele gegevensdragers ]1 ter beschikking worden gesteld van de politiedienst of van de aangewezen deskundige.

   Van de [1 audiovisuele gegevensdragers ]1 mag geen enkele kopie worden gemaakt.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 22, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 98

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Indien het onontbeerlijk is de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige ]1 opnieuw te verhoren, het verhoor aan te vullen of over te gaan tot een confrontatie, beveelt de procureur des Konings, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht bij een met redenen omklede beslissing een nieuw verhoor of de confrontatie in de vorm en onder de voorwaarden omschreven in de artikelen 91bis tot 97.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 23, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 99

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De [1 audiovisuele gegevensdragers mogen ]1 enkel worden bekeken door de personen die in het kader van het gerechtelijk dossier beroepshalve betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek of het vonnis, alsmede door de partijen in het geding.

   [1 Andere personen die beroepshalve betrokken zijn bij de opvang, begeleiding en hulpverlening van de minderjarige of de kwetsbare meerderjarige, die het slachtoffer of getuige is van de in de artikelen 91bis en 92 bedoelde misdrijven, kunnen de audiovisuele opname bekijken, met toestemming van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter en na instemming van de kwetsbare meerderjarige. ]1

   De niet aangehouden inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen hiertoe overeenkomstig artikel 61ter bij de onderzoeksrechter een verzoek indienen.

   Alle partijen hebben het recht om de [1 audiovisuele gegevensdragers ]1 te bekijken nadat de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127 de regeling van de rechtspleging heeft gevorderd.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 24, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 100

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De processen-verbaal van het verhoor en de [1 audiovisuele gegevensdragers ]1 van de opname worden overgelegd aan het onderzoeksgerecht en aan het vonnisgerecht, zulks in de plaats van de persoonlijke verschijning van de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige ]1.

   Wanneer het vonnisgerecht de verschijning van de [1 verhoorde persoon ]1 noodzakelijk vindt om de waarheid aan de dag te brengen, kan het evenwel bij een met redenen omklede beslissing de verschijning bevelen.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 25, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 101

<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De [1 audiovisuele gegevensdragers ]1 kunnen bij beslissing van het vonnisgerecht vernietigd worden. In de andere gevallen worden zij ter griffie bewaard en vernietigd na afloop van de verjaringstermijn van de strafvordering of van de burgerlijke rechtsvordering wanneer deze op een later tijdstip valt en, in geval van veroordeling, na de volledige tenuitvoerlegging of verjaring van de straf.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 26, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VIIter. - Bescherming van bedreigde getuigen. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Afdeling 1. - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 102

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
[1 bedreigde getuige :
- een persoon die gevaar loopt als gevolg van afgelegde of af te leggen verklaringen in de loop van het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek in het kader van een strafzaak, hetzij in België, hetzij voor een internationaal rechtscollege hetzij, wanneer terzake de wederkerigheid gewaarborgd is, in het buitenland, en die bereid is die verklaringen desgevraagd ter terechtzitting te bevestigen;
- een persoon die gevaar loopt wegens het optreden als burgerinfiltrant bedoeld in artikel 47novies/1 ]1;
2° gezinsleden : de echtgenoot van de bedreigde getuige of de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, de inwonende bloedverwanten van de bedreigde getuige, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen;
3° andere bloedverwanten : de niet-inwonende bloedverwanten tot in de derde graad van de bedreigde getuige, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun niet-inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de niet-inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen tot in de tweede graad.

(1)<W 2018-07-22/04, art. 10, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling 2. - De organen van de bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 103

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De Getuigenbeschermingscommissie is bevoegd voor het toekennen, wijzigen en intrekken van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen.

   De Getuigenbeschermingscommissie is samengesteld uit de federale procureur, die als voorzitter fungeert, een procureur des Konings aangewezen door de Raad van procureurs des Konings, de procureur-generaal aan wie de specifieke taak van internationale betrekkingen is toegewezen, de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie, de [2 directeur van de centrale directie van de operaties inzake gerechtelijke politie ]2 van de federale politie, een vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie en een vertegenwoordiger van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De twee laatstgenoemden hebben slechts een adviserende bevoegdheid en hebben geen stemrecht.

   De Getuigenbeschermingscommissie komt samen na bijeenroeping door haar voorzitter. De leden van de Getuigenbeschermingscommissie zijn in persoon aanwezig of laten zich vervangen overeenkomstig de regels die zij vastleggen in het huishoudelijk reglement. De Koning keurt het huishoudelijk reglement van de commissie goed.

§ 2. De coördinatie van de bescherming wordt verzorgd door de Getuigenbeschermingsdienst bij de Algemene Directie Gerechtelijke Politie van de federale politie.

§ 3. De tenuitvoerlegging van de bescherming van gedetineerde personen binnen de gevangenis wordt verzorgd door het Directoraat-generaal der Strafinrichtingen.

   In alle andere gevallen wordt de tenuitvoerlegging van de bescherming verzekerd door de [2 Getuigenbeschermingsdienst ]2 van de federale politie.

[1 § 4. De minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken nemen, op voorstel van de Getuigenbeschermingscommissie, de bijzondere maatregelen die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de in §§ 2 en 3, tweede lid, bedoelde politieambtenaren en de in § 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er kan geen misdrijf zijn wanneer feiten in dat verband worden gepleegd. ]1

(1)<W 2011-07-14/07, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 01-08-2011> (2)<W 2016-02-05/11, art. 69, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Afdeling 3. - De toekenning van bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 104

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De Getuigenbeschermingscommissie kan, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, gewone beschermingsmaatregelen toekennen aan een bedreigde getuige en, in voorkomend geval en voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de door hem afgelegde of af te leggen verklaringen, aan zijn gezinsleden en andere bloedverwanten.

   De gewone beschermingsmaatregelen kunnen inzonderheid omvatten :
1° het afschermen van de gegevens van de betrokken persoon bij de dienst bevolking en bij de burgerlijke stand;
2° het verstrekken van raadgevingen op het vlak van preventie;
3° het plaatsen van technopreventieve middelen;
4° het aanstellen van een contactambtenaar;
5° het voorzien in een alarmprocedure;
6° het verstrekken van psychologische bijstand;
7° het preventief patrouilleren door de politiediensten;
8° het registeren van in- en uitgaande gesprekken;
9° het op regelmatige tijdstippen controleren van de raadplegingen van het rijksregister en/of het afschermen van de gegevens van de betrokkene;
10° het ter beschikking stellen van een geheim telefoonnummer;
11° het ter beschikking stellen van een afgeschermde nummerplaat;
12° het ter beschikking stellen van een GSM voor noodoproepen;
13° het onmiddellijk en van nabij fysiek beveiligen van de betrokken persoon;
14° het elektronisch beveiligen van de betrokken persoon;
15° het reloceren van de betrokken persoon gedurende maximaal 45 dagen;
16° het plaatsen van de gedetineerde betrokken persoon in een bijzonder beveiligde afdeling van de gevangenis;
[1 17° het inschrijven op een contactadres in afwijking van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. ]1

   [2 De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft recht op de vrijwaring van zijn sociale en administratieve rechten. De federale procureur kan hiertoe de medewerking vorderen van de ambtenaren en agenten van de openbare diensten en besturen. De getuigenbeschermingsdienst staat in voor de uitvoering van deze vordering. ]2

   [2 Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van deze maatregelen of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]2

§ 2. Bovendien kan de Getuigenbeschermingscommissie, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, uitsluitend bijzondere beschermingsmaatregelen toekennen aan een bedreigde getuige wiens bescherming met gewone beschermingsmaatregelen niet kan worden verzekerd en wiens verklaringen betrekking hebben op (een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, of een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek ), en, in voorkomend geval, aan zijn gezinsleden en, voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de door hem afgelegde of af te leggen verklaringen, aan zijn andere bloedverwanten. <W 2003-08-05/32, art. 23, 039; Inwerkingtreding : 07-08-2003>

   De bijzondere beschermingsmaatregelen kunnen omvatten :
1° het reloceren van de betrokken persoon gedurende meer dan 45 dagen;
2° het wijzigen van de identiteit van de betrokken persoon;
[1 3° het toekennen van een tijdelijke beschermingsidentiteit en de strikt noodzakelijke documenten ter ondersteuning ervan aan de betrokken persoon.

   De tijdelijke beschermingsidentiteit betreft de naam, voornamen, geboortedatum en - plaats van de betrokken persoon.

   De toekenning ervan is herroepbaar en kan geen rechtsgevolgen met zich meebrengen.

   Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten in dat verband worden gepleegd ter verzekering van de bescherming van de getuige. ]1

§ 3. De Getuigenbeschermingscommissie kan, rekening houdend met de specifieke situatie van de betrokken persoon, financiële hulpmaatregelen toekennen aan de bedreigde getuige aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.

   De financiële hulpmaatregelen kunnen omvatten :
1° een maandelijkse uitkering om in het onderhoud van de bedreigde getuige en zijn samen met hem beschermde gezinsleden en andere bloedverwanten te voorzien, en waarvan bepaalde gedeelten kunnen bestemd worden voor specifieke doeleinden;
2° de éénmalige uitkering van een bedrag voor het opstarten van een zelfstandige activiteit;
3° een bijzondere financiële bijdrage voor specifieke doeleinden.

§ 4. De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft van rechtswege recht op psychologische begeleiding, op hulp bij het zoeken naar werk en op tussenkomst bij de uitoefening van verworven pecuniaire rechten, overeenkomstig de modaliteiten bepaald bij artikel 107, derde lid.

[2 § 5. De federale procureur kan tevens, indien daartoe grond bestaat, toelating verlenen om de noodzakelijke, preventieve toezichtmaatregelen te nemen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de in het artikel 102 bedoelde personen na toekenning van beschermingsmaatregelen zoals bedoeld onder de paragrafen 1 en 2. Van de mogelijkheid hiertoe wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde getuige. ]2

(1)<W 2011-07-14/07, art. 3, 060; Inwerkingtreding : 01-08-2011> (2)<W 2018-07-22/05, art. 19, 100; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 105

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De procureur des Konings, de procureur-generaal, de federale procureur of de onderzoeksrechter, naar gelang van het geval, kan bij een met redenen omkleed verzoekschrift, waarbij een afschrift van het dossier is gevoegd, om de toekenning van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen verzoeken.

   Het verzoekschrift vermeldt :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam en de functie van de magistraat die het verzoekschrift indient;
3° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de personen voor wie de bedoelde maatregelen worden gevraagd;
4° of gewone, dan wel bijzondere beschermingsmaatregelen, en in voorkomend geval welke, en financiële hulpmaatregelen dienen te worden toegekend;
5° de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in § 3, en de bijzondere redenen die deze wettigen.

   De procureur des Konings, de procureur-generaal en de federale procureur zenden het verzoekschrift over aan de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.

   De onderzoeksrechter zendt het verzoekschrift over aan de procureur des Konings, die het onverwijld doorstuurt naar de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.

   Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de bedreigde getuige kan de procureur des Konings, de procureur-generaal, de federale procureur of de onderzoeksrechter in zijn verzoekschrift aanduiden aan welke andere personen dan degenen bedoeld in artikel 102 beschermingsmaatregelen kunnen worden toegekend. Deze beschermingsmaatregelen kunnen door de Commissie slechts worden toegekend voor zover deze personen effectief gevaar lopen.

§ 2. Zodra de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie het verzoekschrift tot het toekennen van beschermingsmaatregelen en desgevallend van financiële hulpmaatregelen heeft ontvangen, verzoekt hij de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie om een schriftelijk advies.

§ 3. Indien bij hoogdringendheid beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn, kan de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie na ruggespraak met de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie en in afwachting van diens advies, bij voorlopige beslissing gewone beschermingsmaatregelen toekennen.

   De voorlopige beslissing is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de beschermingsmaatregelen die worden toegekend.

   Van de voorlopige beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde getuige.

§ 4. De directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie zendt, binnen een maand na ontvangst van het verzoek bepaald in § 2, een omstandig advies over nopens het voldaan zijn van de wettelijke voorwaarden voor de gevraagde beschermingsmaatregelen in hoofde van de personen waarvoor bescherming wordt gevraagd en, in voorkomend geval en indien bijzondere beschermingsmaatregelen worden gevraagd, nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokken personen voor de toekenning van de gevraagde beschermingsmaatregelen, alsook nopens in voorkomend geval gevraagde financiële hulpmaatregelen.

   Indien een persoon waarvoor bijzondere beschermingsmaatregelen worden gevraagd schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter, houdt het advies nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokkene voor de toekenning van bijzondere beschermingsmaatregelen in elk geval een evaluatie in van het gevaar dat de betrokkene zon kunnen vormen voor de samenleving waarnaar hij wordt gereloceerd.

§ 5. Van zodra de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij de Commissie samen om over het verzoek te beslissen.

§ 6. De Getuigenbeschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen.

§ 7. De beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die in voorkomend geval worden toegekend.

   Indien gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, wordt de Getuigenbeschermingsdienst ermee belast te bepalen welke beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104, § 1, concreet worden genomen.

§ 8. Wanneer de beslissing een wijziging van de identiteit betreft, wordt zij meegedeeld aan de minister van Justitie.

§ 9. De beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie heft van rechtswege de door de voorzitter bij voorlopige beslissing toegekende beschermingsmaatregelen op.

§ 10. Tegen de beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open.

Art. 106

[1 § 1. Indien de Getuigenbeschermings-commissie de in artikel 104, § 2, tweede lid, 2°, bedoelde bijzondere beschermingsmaatregel voorstelt, kan de minister van Justitie, in een eerste ministerieel besluit, de verandering van de naam, voornamen, geboortedatum en geboorteplaats van de betrokkene toestaan, in afwijking van de bepalingen van boek I, titel II en titel VIII/1, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek.

   De procedure van identiteitswijziging wordt enkel toegepast op personen die de Belgische nationaliteit bezitten.

   De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de Getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokkene of zijn wettelijke vertegenwoordiger, en wordt na akkoord van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie meegedeeld aan de minister van Justitie, die deze opneemt in een tweede ministerieel besluit.

§ 2. De voorzitter van de Getuigenbeschermings-commissie vordert in de Databank Akten Burgerlijke Stand, bedoeld in titel II, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek, de inschrijving van volgende melding op de akten van de burgerlijke stand van de begunstigden met hun oude identiteit en op de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de kinderen van de begunstigden geboren tijdens de procedure van identiteitswijziging :
"Artikel 106 Sv. - toestemming verleend tot wijziging gegevens burgerlijke stand - Oorspronkelijke naam en voornaam : (begunstigde)."

   Voor elke melding bedoeld in het eerste lid zal in het Rijksregister van de natuurlijke personen een soortgelijke melding worden aangebracht.

   Geen enkel afschrift of uittreksel van de akten van de burgerlijke stand met de oude identiteit van de begunstigde mag worden afgeleverd.

§ 3. De voorzitter van de Getuigenbeschermings-commissie wijst de gemeenten aan die belast worden met het opmaken van de akten van de burgerlijke stand als bedoeld in paragraaf 4.

   Deze gemeenten duiden vervolgens, in overleg met de Getuigenbeschermingsdienst, de hiertoe gemachtigde ambtenaar van het gemeentebestuur aan.

§ 4. Binnen tien dagen na de ondertekening van het tweede ministerieel besluit bedoeld in paragraaf 1, derde lid, wordt het origineel van dat besluit overgezonden aan de Getuigenbeschermingsdienst. Deze laatste stelt de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie hiervan in kennis, die de door hem aangewezen ambtenaar van de burgerlijke stand vervolgens verzoekt tot opmaak van de akten van de burgerlijke stand in de Databank Akten Burgerlijke Stand.

   De nieuwe gegevens van de burgerlijke stand hebben uitwerking op de dag van de opmaak van de akte.

   De nieuwe identiteit van de begunstigden wordt geregistreerd in het Rijksregister van de natuurlijke personen.

§ 5. De Getuigenbeschermingsdienst bewaart de originelen van de vorderingen en de ministeriele besluiten bedoeld in dit artikel.

   Geen enkel afschrift of uittreksel van de vorderingen en van de ministeriële besluiten bedoeld in dit artikel mag door de gemeentelijke overheden worden afgegeven of bewaard. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 104, 101; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 107

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> De bedreigde getuige aan wie de beslissing tot het toekennen van beschermingsmaatregelen wordt overhandigd, ondertekent een schriftelijk memorandum, waarin hij zich ertoe verbindt om oprechte en volledige verklaringen af te leggen betreffende de zaak waarin hij zal getuigen, en om te getuigen telkens als hij hierom verzocht wordt.

   Ingeval bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, verbindt hij zich er in het memorandum bovendien toe om oprechte en volledige verklaringen af te leggen over alle burgerrechtelijke verplichtingen die hetzij op hemzelf, hetzij op de samen met hem te beschermen gezinsleden of andere bloedverwanten rusten, en verzekert hij de integrale nakoming van deze verplichtingen.

   Tevens verleent hij een algemene lastgeving aan de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie. Met instemming van de getuige kan de directeur-generaal Gerechtelijke Politie lastgevingsovereenkomsten sluiten met andere personen met het oog op het beheer van het vermogen van de getuige.

Afdeling 4. - Wijziging en intrekking van de bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 108

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De Getuigenbeschermingsdienst toetst op aangifte van de politie, de procureur des Konings, de federale procureur, de onderzoeksrechter, de directeur-generaal der Strafinrichtingen, de bedreigde getuige of ambtshalve, doch minimaal om de zes maanden, of er een grond is tot wijziging of intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen en, desgevallend, van de toegekende financiële hulpmaatregelen.

§ 2. De toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien deze niet volstaan of indien minder verstrekkende maatregelen volstaan om de bescherming van de bedreigde getuige of de leden van zijn gezin of andere bloedverwanten te verzekeren, en in de gevallen waarin zijn kunnen worden ingetrokken.

§ 3. De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden ingetrokken indien :
1° hij ervan verdacht wordt een wanbedrijf of misdaad te hebben gepleegd na toekenning van de beschermingsmaatregelen;
2° hij na toekenning van beschermingsmaatregelen schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter,
3° hij enige handeling heeft gesteld die afbreuk doet aan de hem toegekende beschermingsmaatregelen;
4° de toegekende beschermingsmaatregelen kunnen bovendien worden ingetrokken indien de bepalingen van het memorandum niet worden nageleefd.

§ 4. De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen worden in elk geval ingetrokken wanneer deze geen gevaar meer loopt, voor zover dit door de wet als een voorwaarde door toekenning van de toegekende beschermingsmaatregelen wordt omschreven.

   [1 ... ]1

§ 5. De aan de bedreigde getuigde toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien het bedrag ervan niet volstaat, dan wel een geringer bedrag volstaat om in het onderhoud van de bedreigde getuige en de samen met hem beschermde gezinsleden en andere bloedverwanten te voorzien, en in de gevallen waarin zij kunnen worden ingetrokken. De Getuigenbeschermingscommissie houdt rekening met de specifieke situatie van de betrokken persoon.

§ 6. De aan de bedreigde getuige toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden ingetrokken indien :
1° de bedreigde getuige zelf in zijn onderhoud en dat van de samen met hem gereloceerde leden van zijn gezin en andere bloedverwanten kan voorzien of had kunnen voorzien, doch dit door eigen fout of nalatigheid heeft verhinderd;
2° in geval van aanwending van voor specifieke doeleinden bestemde gedeelten van de maandelijkse uitkering of van een bijzondere financiële bijdrage, voor andere dan de door de Getuigenbeschermingscommissie bepaalde doeleinden;
3° de bedreigde getuigde overleden is, en de samen met hem gereloceerde gezinsleden en andere bloedverwanten zelf in hun onderhoud kunnen voorzien.

(1)<W 2018-07-22/05, art. 20, 100; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 109

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. Indien de Getuigenbeschermingsdienst van oordeel is dan een grond tot wijziging of intrekking, zoals bepaald in het voorgaande artikel, van de toegekende beschermingsmaatregelen of financiële hulpmaatregelen voorhanden is, zendt de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie binnen een maand een met redenen omkleed advies ter zake over aan de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.

   Wordt de wijziging van de toegekende beschermingsmaatregelen geadviseerd, dan wordt het bepaalde in artikel 105, § 4, toegepast, met dien verstande dat de Getuigenbeschermingsdienst die een wijziging van gewone naar bijzondere beschermingsmaatregelen adviseert, zelf een voorstel tot financiële hulpmaatregelen kan formuleren.

§ 2. Van zodra de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij de Commissie samen om te beslissen.

§ 3. De Getuigenbeschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen.

§ 4. De Getuigenbeschermingscommissie beslist met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en van proportionaliteit over de wijziging of de intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen of de financiële hulpmaatregelen, en over de desgevallend door de Getuigenbeschermingsdienst in toepassing van § 1 voorgestelde financiele hulpmaatregelen.

§ 5. De beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die desgevallend worden toegekend.

   Indien gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, wordt de Getuigenbeschermingsdienst ermee belast te bepalen welke beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104, § 1, concreet worden genomen.

§ 6. Van de beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde getuige.

§ 7. Tegen de beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open.

Art. 110

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De beslissing van intrekking van de aan de bedreigde getuige toegekende beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van de aan zijn gezinsleden, andere bloedverwanten en de andere personen bedoeld in artikel 105, § 1, vijfde lid, toegekende beschermingsmaatregelen.

§ 2. De beslissing van intrekking van de aan de bedreigde getuigde toegekende bijzondere beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van het recht op psychologische begeleiding, op hulp bij het zoeken naar werk en op tussenkomst bij de uitoefening van verkregen pecuniaire rechten, en van de toegekende financiële hulpmaatregelen.

§ 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt de beslissing van wijziging van bijzondere beschermingsmaatregelen " naar gewone beschermingsmaatregelen " gelijkgesteld met een beslissing tot intrekking.

Art. 111

<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> Aan een persoon die een getuigenis heeft afgelegd met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter , en van wie de identiteitsgegevens door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil bekend zijn geraakt, kunnen gewone of bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend in de mate dat aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 102 en volgende is voldaan.

HOOFDSTUK VIIter/1. [1 - De bescherming van bepaalde bedreigde personen die een openbaar ambt uitoefenen. ]1
Afdeling I. [1 - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen. ]1
Art. 111bis

[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° bedreigde persoon : een persoon die een ernstig gevaar loopt voor zijn fysieke of psychische integriteit als gevolg van de uitoefening van een openbaar ambt en die hetzij :
a) belast is of was met de opsporing, de vaststelling, het onderzoek, de vervolging of de berechting van misdrijven of met de uitvoering van straffen;
b) belast is of was met de bestuurlijke politie bedoeld in artikel 14 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;
c) een agent is of was als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
2° gezinsleden : de echtgenoot van de bedreigde persoon of de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, de inwonende bloedverwanten van de bedreigde persoon, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen;
3° andere bloedverwanten : de niet-inwonende bloedverwanten tot in de derde graad van de bedreigde persoon, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun niet-inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de niet-inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen tot in de tweede graad. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling II. [1 - De organen van de bescherming. ]1
Art. 111ter

[1 § 1. De Getuigenbeschermingscommissie bedoeld in artikel 103, § 1, is bevoegd voor het toekennen, wijzigen en intrekken van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt zij "de Beschermingscommissie" genoemd.

   Voor de toepassing van dit hoofdstuk is de Beschermingscommissie samengesteld uit de federale procureur, die als voorzitter optreedt, een procureur des Konings aangewezen door de Raad van procureurs des Konings, de procureur-generaal aan wie de specifieke taak van internationale betrekkingen is toegewezen, de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie, de directeur van de centrale directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie, een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Justitie en een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. De twee laatstgenoemden hebben slechts een adviserende bevoegdheid en hebben geen stemrecht.

   Wanneer de bedreigde persoon een agent is zoals bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, nemen de diensthoofden van de twee diensten bedoeld in artikel 3, 8°, van dezelfde wet deel aan de beraadslagingen van de Beschermingscommissie, met stemrecht.

   De voorzitter van de Beschermingscommissie heeft de mogelijkheid om andere personen, die een belang hebben bij de bevoegdheden bedoeld in het eerste lid, uit te nodigen.

   Iedere persoon die, ook op occasionele basis, deelneemt aan de beraadslagingen van de Beschermingscommissie, dient te beschikken over een veiligheidsmachtiging van het niveau "ZEER GEHEIM" zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.

   De Beschermingscommissie komt samen na bijeenroeping door haar voorzitter. De leden van de Beschermingscommissie zijn in persoon aanwezig of laten zich vervangen overeenkomstig de regels die zij vastleggen in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 103, § 1, derde lid.

§ 2. De coördinatie van de bescherming wordt verzekerd door de Getuigenbeschermingsdienst bij de Algemene Directie Gerechtelijke Politie van de federale politie. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt zij "de Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren" genoemd.

§ 3. De tenuitvoerlegging van de bescherming van gedetineerde personen binnen de gevangenis wordt verzekerd door het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen.

   In alle andere gevallen wordt de tenuitvoerlegging van de bescherming verzekerd door de Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren.

§ 4. De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken nemen, op voorstel van de Beschermingscommissie, de bijzondere maatregelen die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de in paragrafen 2 en 3, tweede lid, bedoelde politieambtenaren en de in paragraaf 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er is geen misdrijf wanneer feiten in dat verband worden gepleegd.

§ 5. De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken nemen de bijzondere organisatorische maatregelen, die noodzakelijk zijn om de in dit hoofdstuk vervatte bescherming van bedreigde personen mogelijk te maken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 31, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling III. [1 - De toekenning van bescherming. ]1
Art. 111quater

[1 § 1. De Beschermingscommissie kan, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, de bijzondere beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 2, tweede lid, slechts toekennen aan een bedreigde persoon wiens bescherming met andere maatregelen niet kan worden verzekerd en, in voorkomend geval, aan zijn gezinsleden en, voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de uitoefening van zijn functie, aan zijn andere bloedverwanten.

   Wanneer het gaat om een bedreigde persoon zoals bedoeld in artikel 111bis, 1°, a), kan de bescherming bedoeld in het eerste lid slechts toegekend worden wanneer die persoon belast is of was met de opsporing, de vaststelling, het onderzoek, de vervolging of de berechtingvan een misdrijf of met de uitvoering van de straf met betrekking tot een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, of van een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek.

   Wanneer het gaat om een bedreigde persoon zoals bedoeld in artikel 111bis, 1°, b), kan de bescherming bedoeld in het eerste lid slechts toegekend worden wanneer die persoon belast is of was met een opdracht van bestuurlijke politie voor de categorieën van personen bedoeld in artikel 44/5, § 1, eerste lid, 2° en 3° van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

   Wanneer het gaat om een bedreigde persoon zoals bedoeld in artikel 111bis, 1°, c), kan de bescherming bedoeld in het eerste lid slechts toegekend worden :
1° in het geval van een agent van de Veiligheid van de Staat, wanneer deze belast is of was met een inlichtingenopdracht in uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 7, 1° en 3° /1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
2° in het geval van een agent van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, wanneer deze belast is of was met een inlichtingenopdracht in uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3° en 5° van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, met uitzondering van elk ander fundamenteel belang van het land bedoeld in artikel 11, § 1, 1°, f) van dezelfde wet.

   De Beschermingscommissie kan aan een bedreigde persoon en, in voorkomend geval, aan zijn gezinsleden en, voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de uitoefening van zijn functie, aan zijn andere bloedverwanten, slechts bijzondere beschermingsmaatregelen toekennen in andere gevallen dan degene bedoeld in het tweede, derde en vierde lid wanneer zij daartoe met eenparigheid van stemmen beslist.

   In voorkomend geval kan de Beschermingscommissie gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 1, tweede lid toekennen aan de bedreigde persoon wanneer deze noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de bijzondere beschermingsmaatregelen. Wanneer de Beschermingscommissie van oordeel is dat de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 1, tweede lid, 7° of 13°, toegekend moeten worden, pleegt zij voorafgaand overleg met het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, die de procedure in werking doet treden.

§ 2. De Beschermingscommissie kan, rekening houdend met de specifieke situatie van de betrokken persoon, financiële hulpmaatregelen toekennen aan de bedreigde persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.

   De financiële hulpmaatregelen zijn degene voorzien in artikel 104, § 3, tweede lid.

§ 3. De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft van rechtswege recht op psychologische begeleiding en op hulp bij het zoeken naar werk.

   De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft recht op de vrijwaring van zijn sociale en administratieve rechten. De federale procureur kan hiertoe de medewerking vorderen van de ambtenaren en agenten van de openbare diensten en besturen. De Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren staat in voor de uitvoering van deze vordering.

   Iedere persoon die weigert de in dit artikel bedoelde medewerking te verlenen wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van deze maatregelen of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 4. De federale procureur kan tevens bij gemotiveerde beslissing toelating verlenen om de noodzakelijke, preventieve toezichtmaatregelen te nemen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de in het artikel 111bis bedoelde personen na toekenning van beschermingsmaatregelen zoals bedoeld in paragraaf 1. Van de mogelijkheid hiertoe wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde persoon. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 33, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111quinquies

[1 § 1. De bevoegde hiërarchisch overste van de bedreigde persoon of het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, naar gelang van het geval, kan bij een met redenen omkleed verzoekschrift, waarbij een afschrift van het dossier is gevoegd, om de toekenning van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen verzoeken.

   Het verzoekschrift vermeldt :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam en de functie van de persoon die het verzoekschrift indient;
3° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de personen voor wie de bedoelde maatregelen worden gevraagd of, in voorkomend geval, de code toegekend met toepassing van artikel 112quater, of de code toegekend door het diensthoofd bedoeld in artikel 3, 8°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
4° welke bijzondere beschermingsmaatregelen, en, in voorkomend geval welke financiële hulpmaatregelen dienen te worden toegekend;
5° de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in paragraaf 3, en de bijzondere redenen die deze wettigen.

   De bevoegde hiërarchisch overste van de bedreigde persoon of het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken zendt het verzoekschrift over aan de voorzitter van de Beschermingscommissie en neemt de nodige maatregelen om de vertrouwelijkheid van het verzoekschrift te waarborgen.

   Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de bedreigde persoon kan de bevoegde hiërarchisch overste van de bedreigde persoon of het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse zaken, in zijn verzoekschrift aanduiden aan welke andere personen dan degenen bedoeld in artikel 111bis beschermingsmaatregelen kunnen worden toegekend. Deze beschermingsmaatregelen kunnen door de Beschermingscommissie slechts worden toegekend voor zover deze personen daadwerkelijk gevaar lopen.

§ 2. Zodra de voorzitter van de Beschermingscommissie het verzoekschrift tot het toekennen van beschermingsmaatregelen en desgevallend van financiële hulpmaatregelen heeft ontvangen, verzoekt hij onverwijld de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie om een schriftelijk advies.

§ 3. Indien bij hoogdringendheid beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn, kan de voorzitter van de Beschermingscommissie na ruggespraak met de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie en in afwachting van diens advies, bij voorlopige beslissing gewone beschermingsmaatregelen toekennen. Wanneer de Beschermingscommissie van oordeel is dat de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 1, tweede lid, 7° of 13°, toegekend moeten worden, pleegt zij voorafgaand overleg met het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, die de procedure in werking doet treden.

   De voorlopige beslissing is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de beschermingsmaatregelen die worden toegekend.

   Van de voorlopige beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde persoon.

§ 4. De directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie zendt, binnen een maand na ontvangst van het verzoek bepaald in paragraaf 2, een omstandig advies over het voldaan zijn van de wettelijke voorwaarden voor de gevraagde beschermingsmaatregelen in hoofde van de personen waarvoor bescherming wordt gevraagd en, nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokken personen voor de toekenning van de gevraagde bijzondere beschermingsmaatregelen, alsook nopens in voorkomend geval gevraagde financiële hulpmaatregelen.

   Indien een persoon waarvoor bijzondere beschermingsmaatregelen worden gevraagd, schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter, houdt het advies nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokkene voor de toekenning van bijzondere beschermingsmaatregelen in elk geval een evaluatie in van het gevaar dat de betrokkene zou kunnen vormen voor de omgeving waarnaar hij wordt gereloceerd.

§ 5. Van zodra de voorzitter van de Beschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij onverwijld de Beschermingscommissie samen om over het verzoek te beslissen.

§ 6. De Beschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen, behalve in het geval bepaald in artikel 111quater, § 1, vijfde lid.

§ 7. De beslissing van de Beschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die in voorkomend geval worden toegekend.

   Indien met toepassing van artikel 111quater, § 1, zesde lid, gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, worden deze eveneens opgenomen in de beslissing van de Beschermingscommissie.

§ 8. Wanneer de beslissing een wijziging van de identiteit betreft, wordt zij onverwijld meegedeeld aan de minister van Justitie.

§ 9. De beslissing van de Beschermingscommissie heft van rechtswege de door de voorzitter bij voorlopige beslissing toegekende beschermingsmaatregelen op.

§ 10. Tegen de beslissing van de Beschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 34, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111sexies

[1 Indien de Beschermingscommissie de in artikel 104, § 2, tweede lid, 2°, bedoelde bijzondere beschermingsmaatregel voorstelt, is artikel 106 van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 35, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111septies

[1 De bedreigde persoon aan wie de beslissing tot het toekennen van beschermingsmaatregelen wordt overhandigd, ondertekent een schriftelijk memorandum, waarin hij zich ertoe verbindt om oprechte en volledige verklaringen af te leggen omtrent zijn situatie en de ernst van de dreiging waaraan hij onderhevig is en om gedragsregels met betrekking tot zijn veiligheid na te leven.

   Hij verbindt zich er in het memorandum bovendien toe om oprechte en volledige verklaringen af te leggen over alle burgerrechtelijke verplichtingen die hetzij op hemzelf, hetzij op de samen met hem te beschermen gezinsleden of andere bloedverwanten rusten, en verzekert de integrale nakoming van deze verplichtingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 36, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling IV. [1 - Wijziging en intrekking van de bescherming. ]1
Art. 111octies

[1 De Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren toetst op verzoek van de hiërarchisch overste van de bedreigde persoon, het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse zaken, de directeur-generaal der Strafinrichtingen, de bedreigde persoon of ambtshalve, doch minimaal om de zes maanden, of er een grond is tot wijziging of intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen en, desgevallend, van de toegekende financiële hulpmaatregelen.

   De toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien deze niet volstaan of indien minder verstrekkende maatregelen volstaan om de bescherming van de bedreigde persoon of de leden van zijn gezin of andere bloedverwanten te verzekeren, en in de gevallen waarin zij kunnen worden ingetrokken.

   De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden ingetrokken indien :
1° hij ervan verdacht wordt een wanbedrijf of misdaad te hebben gepleegd na toekenning van de beschermingsmaatregelen;
2° hij na toekenning van beschermingsmaatregelen schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter;
3° hij enige handeling heeft gesteld die afbreuk doet aan de hem toegekende beschermingsmaatregelen;
4° de bepalingen van het memorandum niet worden nageleefd.

   De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen worden in elk geval ingetrokken wanneer deze geen gevaar meer loopt, voor zover het in gevaar zijn door de wet als een voorwaarde voor toekenning van de toegekende beschermingsmaatregelen wordt omschreven.

   De aan de bedreigde persoon toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien het bedrag ervan niet volstaat, dan wel een geringer bedrag volstaat om in het onderhoud van de bedreigde persoon en de samen met hem beschermde gezinsleden en andere bloedverwanten te voorzien, en in de gevallen waarin zij kunnen worden ingetrokken. De Beschermingscommissie houdt rekening met de specifieke situatie van de betrokken persoon.

   De aan de bedreigde persoon toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden ingetrokken :
1° indien de bedreigde persoon zelf in zijn onderhoud en dat van de samen met hem gereloceerde leden van zijn gezin en andere bloedverwanten kan voorzien of had kunnen voorzien, doch dit door eigen fout of nalatigheid heeft verhinderd;
2° in geval van aanwending van voor specifieke doeleinden bestemde gedeelten van de maandelijkse uitkering of van een bijzondere financiële bijdrage, voor andere dan de door de Beschermingscommissie bepaalde doeleinden;
3° wanneer de bedreigde persoon overleden is, en de samen met hem gereloceerde gezinsleden en andere bloedverwanten zelf in hun onderhoud kunnen voorzien. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 38, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111novies

[1 § 1. Indien de Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren van oordeel is dat een grond tot wijziging of intrekking, zoals bepaald in artikel 111octies, van de toegekende beschermingsmaatregelen of financiële hulpmaatregelen voorhanden is, zendt de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie binnen een maand een met redenen omkleed advies ter zake over aan de voorzitter van de Beschermingscommissie.

§ 2. Van zodra de voorzitter van de Beschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij onverwijld de Commissie samen om te beslissen.

§ 3. De Beschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen, behalve in het geval voorzien in artikel 111quater, § 1, vijfde lid.

§ 4. De Beschermingscommissie beslist met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en van proportionaliteit over de wijziging of de intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen of de financiële hulpmaatregelen.

§ 5. De beslissing van de Beschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die desgevallend worden toegekend. In voorkomend geval wordt het memorandum bedoeld in artikel 111septies aangepast.

   Indien met toepassing van artikel 111quater, § 1, zesde lid, gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, worden deze eveneens opgenomen in de beslissing van de Beschermingscommissie.

§ 6. Van de beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde persoon.

§ 7. Tegen de beslissing van de Beschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 39, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111decies

[1 § 1. De beslissing tot intrekking van de aan de bedreigde persoon toegekende beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van de aan zijn gezinsleden, andere bloedverwanten en de andere personen bedoeld in artikel 111quinquies, § 1, vierde lid, toegekende beschermingsmaatregelen.

§ 2. De beslissing tot intrekking van de aan de bedreigde persoon toegekende bijzondere beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van het recht op psychologische begeleiding en op hulp bij het zoeken naar werk. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 40, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VIIquater. - Afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002>
Afdeling I. - Het verhoor op afstand. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002>
Art. 112

<Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De procureur de Konings of de onderzoeksrechter kan beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige, deskundige of verdachte wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een videoconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt.

§ 2. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, met zijn instemming te horen via een gesloten televisiecircuit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt.

§ 3. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of een politieambtenaar die bij name door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter wordt aangewezen, of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.

§ 4. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter stelt van het verhoor een proces-verbaal op waarin hij, onverminderd de rechten bedoeld in artikel 47bis, de belangrijkste elementen van het onderhoud vermeldt en eventueel de meest relevante passages overschrijft.

   Tevens vermeldt het proces-verbaal de redenen waarom beslist werd om de betrokkene via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit te horen.

§ 5. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een audiovisuele opname in de zin van artikel 112ter.

§ 6. De persoon die via een videoconferentie of gesloten televisiecircuit is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.

Art. 112bis

<Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een teleconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt of gehoord wordt via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.

§ 2. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of een politieambtenaar die bij name door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter wordt aangeduid, of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.

§ 3. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter stelt van het verhoor een proces-verbaal op waarin hij, onverminderd de rechten bedoeld in artikel 47bis , de belangrijkste elementen van het onderhoud vermeldt en eventueel de meest relevante passages overschrijft.

   Tevens vermeldt het proces-verbaal de redenen waarom beslist werd om de betrokkene via een teleconferentie te horen.

§ 4. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een auditieve opname in de zin van artikel 112ter.

§ 5. De persoon die via een teleconferentie is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.

§ 6. De via een teleconferentie afgelegde verklaringen kunnen door de vonnisrechter slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.

Afdeling II. - De audiovisuele opname en de auditieve opname van het verhoor. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002>
Art. 112ter

<Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 92 tot 103, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de audiovisuele of de auditieve opname van het verhoor bevelen. De te horen persoon wordt op voorhand van dit bevel op de hoogte gebracht.

§ 2. Het opgenomen verhoor wordt verricht door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, naargelang van het geval, of door een bij name door hem aangewezen politieambtenaar.

§ 3. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter stelt van het verhoor een proces-verbaal op waarin hij, onverminderd de rechten bedoeld in artikel 47bis , de belangrijkste elementen van het onderhoud vermeldt en eventueel de meest relevante passages overschrijft.

   Tevens vermeldt het proces-verbaal de redenen waarom de audiovisuele of de auditieve opname werd bevolen.

§ 4. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 47bis, wordt op verzoek van de onderzoeksrechter, van de procureur des Konings, van de gehoorde persoon, of van de partijen die in het geding betrokken zijn, overgegaan tot de volledige en letterlijke overschrijving van de bijkomende gedeelten van het verhoor die zij aanduiden. De overschrijving wordt zo spoedig mogelijk bij het dossier gevoegd. ]1

§ 5. De opname van het verhoor wordt in twee exemplaren gemaakt. Beide cassettes worden als originelen beschouwd en ter griffie als overtuigingsstuk neergelegd.

§ 6. De opname mag slechts worden bekeken of beluisterd, naar gelang van het geval, door de personen die in het kader van het gerechtelijk dossier beroepshalve betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek of het vonnis, alsmede door de partijen in het geding en de gehoorde persoon.

   De niet aangehouden inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen hiertoe overeenkomstig artikel 61ter bij de onderzoeksrechter een verzoek indienen.

   Alle partijen hebben het recht om de opname te bekijken of te beluisteren, naargelang van het geval, nadat de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127 de regeling van de rechtspleging heeft gevorderd.

§ 7. Voor de toepassing van artikel 341 wordt de opname van het verhoor van een getuige gelijkgesteld met de schriftelijke verklaring van een getuige.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 3, 055; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
HOOFDSTUK VIIquinquies. [1 Afscherming van de identiteit van de leden van de politiediensten behorend tot de speciale eenheden of die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven ]1
Afdeling 1. - [1 Leden van de politiediensten binnen de directie van speciale eenheden van de federale politie ]1
Art. 112quater

[1 De identiteit van de leden van de politiediensten binnen de directie van de speciale eenheden van de federale politie wordt afgeschermd in het kader van de uitvoering van de opdrachten en interventies die hen bij wet worden toegekend.

   Daartoe kent de leidinggevende officier van die directie een code toe aan die leden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Afdeling 2. - [1 Leden van de politiediensten die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven ]1
Art. 112quinquies

[1 § 1. Indien de beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 75ter niet lijkt te volstaan en er ernstige aanwijzingen bestaan dat de feiten een misdrijf uitmaken bedoeld in paragraaf 2, wordt de identiteit van de leden van de politiediensten die met het onderzoek zijn belast, afgeschermd en kent hen de officier van gerechtelijke politie die het onderzoek leidt voor de duur van dat onderzoek een code toe.

§ 2. De misdrijven die de afschermingsmaatregel bedoeld in paragraaf 1 kunnen wettigen, zijn deze bedoeld in :
- boek II, titel Iter van het Strafwetboek;
- de artikelen 323, eerste lid, en 324ter van hetzelfde Wetboek indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de vereniging of organisatie gebruik maakt van intimidatie, bedreiging of geweld;
- in artikel 323, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de vereniging gebruikt maakt van intimidatie, bedreiging of geweld om misdrijven bedoeld in artikel 90ter, § 2, te plegen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 8, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Afdeling 3. - [1 Algemene bepalingen ]1
Art. 112sexies

[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder identiteit alle gegevens of handelingen die rechtstreeks of onrechtstreeks tot identificatie van een lid van de politiediensten kunnen leiden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 10, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112septies

[1 De identiteit en de code van het lid van de politiediensten bedoeld in de artikelen 112quater of 112quinquies worden door de in deze artikelen bedoelde leidinggevende officier onverwijld opgetekend in een vertrouwelijk register en bewaard wordt binnen die dienst.

   Enkel de procureur des Konings of de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek kan kennisnemen van de volledige identiteit van het lid van de politiediensten waaraan een code is toegekend, en nagaan of de voorwaarden bedoeld in de artikelen 112quater en 112quinquies vervuld zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 11, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112octies

[1 De processen-verbaal opgesteld door om het even welke politie -of opsporingsdienst vermelden geen enkel element dat de veiligheid en de anonimiteit van de onder code handelende leden van de politiediensten in het gedrang kan brengen.

   In voorkomend geval neemt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter alle maatregelen om de identiteit van het betrokken lid van de politiediensten verborgen te houden. Hij beveelt dat de vermeldingen strijdig met het eerste lid weggelaten worden uit de processen-verbaal. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 12, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112novies

[1 In afwijking van de artikelen 75 en 75ter, en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk IV, afdeling 3, geven de betrokken leden van de politiediensten die als getuige gehoord worden enkel hun hoedanigheid en code op die hen werd toegekend.

   Voorts neemt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter alle maatregelen om de identiteit van het desbetreffende lid van de politiediensten verborgen te houden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112decies

[1 De identiteit van het betrokken lid van de politiediensten wordt enkel onthuld op het ogenblik dat het openbaar ministerie hem als beklaagde dagvaardt of na de verwijzing, internering of opschorting van de uitspraak door een onderzoeksgerecht ten laste van dat lid. In dat laatste geval wordt, nadat de beslissing van verwijzing, internering of opschorting van de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van het openbaar ministerie de identiteit vermeld in een afzonderlijke beschikking of arrest. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 14, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112undecies

[1 Het kenbaar maken van de identiteit van het lid van de politiediensten die overeenkomstig dit hoofdstuk wordt afgeschermd, buiten de gevallen waarin artikel 112decies voorziet, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot twee jaar en met geldboete van driehonderd euro tot drieduizend euro of met een van die straffen alleen. Dezelfde straf is van toepassing op het zich onrechtmatig toegang verschaffen tot het register bedoeld in artikel 112septies. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 15, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
HOOFDSTUK VIIsexies. [1 - De polygraaftest. ]1
Art. 112duodecies.

[1 § 1. De polygraaftest is een bijzondere techniek van politionele ondervraging die audiovisueel wordt opgenomen waarbij middels een psychisch-fysiologische procedure de waarachtigheid van verklaringen wordt nagegaan door registratie van fysiologische parameters aan de hand van grafieken.

§ 2. Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat strafbare feiten een misdaad of een wanbedrijf uitmaken, kan de procureur des Konings of, naargelang van het stadium waarin de procedure zich bevindt, de onderzoeksrechter, aan de verdachte, de getuige of het slachtoffer voorstellen zich aan een polygraaftest te onderwerpen.

   De personen bedoeld in het eerste lid kunnen ook om een polygraaftest verzoeken. De procureur des Konings of, naargelang van het stadium waarin de procedure zich bevindt, de onderzoeksrechter, kan, bij een met redenen omklede beslissing, dit verzoek afwijzen.

§ 3. Er kan geen polygraaftest worden afgenomen van volgende personen:
- zwangere vrouwen;
- minderjarigen beneden de leeftijd van zestien jaar;
- personen binnen achtenveertig uur te rekenen vanaf hun effectieve vrijheidsbeneming.

§ 4. Het afleggen van de polygraaftest gebeurt op vrijwillige basis. Aan de weigering van een persoon om deel te nemen wordt geen enkel rechtsgevolg verbonden. De test kan te allen tijde onderbroken worden. Ook hieraan is geen rechtsgevolg verbonden.

   De persoon die aan een polygraaftest zal worden onderworpen, wordt er mondeling en voor de aanvang van de test van in kennis gesteld dat:
- hij op eender welk ogenblik de test kan doen ophouden en het lokaal kan verlaten zonder dat daar rechtsgevolgen aan verbonden zijn;
- de volledige test audiovisueel wordt opgenomen;
- indien hij zich laat bijstaan door een advocaat, zijn advocaat deze test mag volgen vanuit de volgkamer, zonder echter rechtstreeks te mogen tussenkomen tijdens de eigenlijke test of deze te mogen onderbreken.

   De test kan enkel doorgang vinden indien de persoon die onderworpen wordt aan de polygraaftest toestemt met kennis van zaken. Hiertoe ondertekent deze persoon een proces-verbaal van toestemming. De in het proces-verbaal opgenomen informatie wordt voorgelezen aan de betrokkene. De Koning bepaalt de minimale informatie die in dit proces-verbaal wordt opgenomen.

   Ingeval een minderjarige aan een polygraaftest wordt onderworpen, ondertekenen de minderjarige en zijn advocaat het proces-verbaal van toestemming.

§ 5. Voorafgaandelijk aan elke polygraaftest kan een alcohol-, drugs- of geneesmiddelentest en psychologisch of psychiatrisch onderzoek van de persoon die aan deze test zal worden onderworpen, afgenomen worden. De resultaten van deze voorafgaande testen kunnen mee in rekening worden genomen door de magistraat die de leiding over het onderzoek heeft bij de beoordeling of van de betrokken persoon een polygraaftest mag afgenomen worden.

   Op basis van de resultaten van de in het eerste lid bedoelde voorafgaande testen, beoordeelt de polygrafist of het haalbaar is om de polygraaftest af te nemen zonder dat de validiteit en de betrouwbaarheid ervan ter discussie worden gesteld.

   De polygrafist kan te allen tijde de polygraaftest stoppen indien hij twijfelt over de psychische of fysische gezondheid of toestand van betrokkene. De magistraat kan, al dan niet op voorstel van de polygrafist, een deskundige aanwijzen voor verder onderzoek met het oog op een test of een nieuwe test. In voorkomend geval kan deze deskundige de test volgen vanuit de volgkamer.

   De opdrachtgevende magistraat wordt over het verloop van de polygraaftest op de hoogte gebracht.

§ 6. De persoon die aan een polygraaftest wordt onderworpen, heeft recht op bijstand van een advocaat, die eruit bestaat dat de advocaat aanwezig kan zijn bij het voorlezen en ondertekenen van het proces-verbaal van toestemming en zowel de voorbereiding als het feitelijke verloop van de polygraaftest kan volgen in de volgkamer. Bij enige andere tussenkomst van de advocaat wordt de polygraaftest onmiddellijk beëindigd en kan op dezelfde dag geen andere polygraaftest meer uitgevoerd worden.

   Na het beëindigen van de polygraaftest, worden de resultaten overlopen. Indien er naar aanleiding van de polygraaftest een verhoor wordt afgenomen, worden alle rechten inzake toegang tot een advocaat bij het verhoor, voorafgaandelijk aan het verhoor, gewaarborgd.

   In voorkomend geval kan de advocaat ook na beëindiging van de polygraaftest melding laten maken in het proces-verbaal bedoeld in paragraaf 8, van de schendingen van rechten die hij meent te hebben vastgesteld.

§ 7. ...

§ 8. Van de polygraaftest wordt een proces-verbaal opgemaakt met daarin de letterlijke weergave van alle gestelde vragen en antwoorden alsook een samenvatting van de nabespreking na het afleggen van de polygraaftest. De audiovisuele opnames van de test, in twee exemplaren gefinaliseerd alsook de testgrafieken worden als originelen beschouwd en ter griffie neergelegd. De audiovisuele opname van de polygraaftest wordt op een afzonderlijke audiovisuele gegevensdrager opgenomen, zodat het gescheiden blijft van het navolgend verhoor.

§ 9. Wanneer tijdens of naar aanleiding van de polygraaftest spontaan wordt overgegaan tot bekentenissen, wordt de polygraaftest onmiddellijk stopgezet en wordt overgegaan tot een verhoor overeenkomstig artikel 47bis en de artikelen 2bis en 24bis/1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.

§ 10. De resultaten van de polygraaftest mogen alleen in aanmerking worden genomen als ondersteunend bewijs van andersoortige bewijsmiddelen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2020-02-04/08, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 02-03-2020>
Art. 112duodecies TOEKOMSTIG RECHT.
(1)<Ingevoegd bij W 2020-02-04/08, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 02-03-2020> (2)<W 2020-02-04/08, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK VIII. - VOORLOPIGE INVRIJHEIDSTELLING EN BORGSTELLING.
Art. 113

De voorlopige invrijheidstelling kan nooit aan de verdachte verleend worden, wanneer op het ten laste gelegde feit een criminele straf gesteld is.

Art. 114

(Indien op het feit een correctionele straf gesteld is ), kan de raadkamer, op verzoek van de verdachte en op de conclusie van de procureur des Konings, de voorlopige invrijheidstelling van de verdachte bevelen, mits een gegoede borg gesteld wordt tot zekerheid van zijn verschijning bij alle proceshandelingen en ter tenuitvoerlegging van het vonnis, zodra zulks van hem gevorderd wordt. <W 10-07-1967, art. 1, 66°>

   De voorlopige invrijheidstelling tegen borgstelling kan in elke stand van de zaak gevraagd en verleend worden.

Art. 115

Landlopers en vroeger zwaar veroordeelden kunnen in geen geval voorlopig in vrijheid gesteld worden.

Art. 116

Van het onderzoek tot voorlopige invrijheidstelling wordt kennis gegeven aan de burgerlijke partij, hetzij in haar woonplaats, hetzij in haar gekozen woonplaats.

Art. 117

De gegoedheid van de voorgestelde borg kan worden betwist door de procureur des Konings en door de burgerlijke partij, behoorlijk opgeroepen zijnde.

   Zij moet worden aangetoond door middel van vrije onroerende goederen, ten belope van de zekerheidstelling plus de helft ervan, tenzij de borg verkiest het bedrag van de zekerheidstelling in geld te storten in de (Deposito- en Consignatiekas).

Art. 118

De verdachte mag voor zichzelf als borg optreden, mits hij het bedrag van de zekerheidstelling in bewaring geeft of aantoont dat hij eigenaar is van vrije onroerende goederen ten belope van de zekerheidstelling plus de helft ervan, en mits hij in beide gevallen de hierna bepaalde verbintenis tot betaling aangaat.

Art. 119

De zekerheidstelling mag niet minder dan vijfhonderd frank bedragen.

   Indien de correctionele straf tegelijk bestaat in gevangenisstraf en in een geldboete waarvan het dubbele vijfhonderd frank te boven gaat, mag geen hogere som als zekerheidstelling worden gevorderd dan het dubbel van die geldboete.

   Indien uit het misdrijf een burgerlijke, in geld waardeerbare schade is ontstaan, is de zekerheidstelling driemaal het bedrag van de schade, zoals deze door de onderzoeksrechter uitsluitend te dien einde wordt bepaald; in dat geval echter mag de zekerheidstelling niet lager zijn dan vijfhonderd frank.

Art. 120

De aangenomen borg verklaart, hetzij ter griffie van de rechtbank, hetzij voor notaris, zich te verbinden het bedrag van de zekerheidstelling [1 aan de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën ]1 te betalen, ingeval de verdachte in gebreke blijft te verschijnen.

   (... ) een uitgifte van de verklaring in uitvoerbare vorm wordt aan de burgerlijke partij afgegeven, voordat de verdachte voorlopig in vrijheid gesteld wordt. <W 10-07-1967, art. 1, 69°>

(1)<W 2018-07-11/07, art. 71, 098; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 121

De in bewaring gegeven gelden en de onroerende goederen, die tot zekerheidstelling dienen, blijven bij voorrecht verbonden : 1° voor de betaling van de burgerlijke schadevergoeding en van de kosten door de burgerlijke partij voorgeschoten; 2° voor de betaling van de geldboeten; een en ander evenwel onverminderd het voorrecht van de staatskas wegens de kosten door de openbare partij gemaakt.

   De procureur des Konings en de burgerlijke partij kunnen een hypothecaire inschrijving nemen zonder het eindvonnis af te wachten. De inschrijving, op verzoek van een van hen genomen, komt aan beiden ten goede.

Art. 122

De onderzoeksrechter geeft in voorkomend geval, op de conclusie van de procureur des Konings of op de eis van de burgerlijke partij, een bevelschrift tot betaling van de gewaarborgde som.

   Deze betaling wordt op verzoek van de procureur des Konings en door de zorg van de [1 ontvanger van de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën ]1 vervolgd. De ingevorderde sommen worden in de [1 Schatkist ]1 gestort, onverminderd de vervolgingen en rechten van de burgerlijke partij.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 72, 098; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 123

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 71°>

Art. 124

De verdachte wordt eerst dan tegen borgstelling voorlopig in vrijheid gesteld, wanneer hij in de gemeente waar de correctionele rechtbank haar zetel heeft, woonplaats heeft gekozen bij een akte, ter griffie van deze rechtbank verleden.

Art. 125

Onverminderd de vervolgingen tegen de borg, indien daartoe grond bestaat, wordt de verdachte gevat en in het huis van arrest opgesloten ter uitvoering van een bevel van de onderzoeksrechter.

Art. 126

De verdachte die zijn borg laat dwingen tot betaling, is nadien in geen geval meer ontvankelijk om opnieuw zijn voorlopige invrijheidstelling tegen borgstelling aan te vragen.

HOOFDSTUK IX. - VERSLAG VAN DE ONDERZOEKSRECHTER NA VOLTOOIING VAN DE RECHTSPLEGING.
Art. 127

<W 2005-05-31/32, art. 2, 044 ; Inwerkingtreding : 26-06-2005> § 1. Wanneer de onderzoeksrechter oordeelt dat zijn onderzoek voltooid is, zendt hij het dossier over aan de procureur des Konings.

   Indien de procureur des Konings geen andere onderzoekshandelingen vordert, vordert hij de regeling van de rechtspleging door de raadkamer.

§ 2. De raadkamer laat ten minste vijftien dagen vooraf in een daartoe bestemd register ter griffie melding maken van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn wordt teruggebracht tot drie dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt. De griffier stelt de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij [1 , degene die een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd ]1 en hun advocaten in kennis per faxpost of bij een ter post aangetekende brief dat het dossier op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking ligt, dat ze er inzage van kunnen hebben en er kopie van kunnen opvragen. [3 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van het dossier nemen ter plaatse. ]3

§ 3. Binnen de in § 2 bepaalde termijn kunnen de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 61quinquies verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten. In dat geval wordt de regeling van de rechtspleging geschorst. Als het verzoek definitief is behandeld, wordt de zaak opnieuw vastgesteld voor de raadkamer overeenkomstig de in § 2 bepaalde vormen en termijnen.

§ 4. De raadkamer doet uitspraak op verslag van de onderzoeksrechter na de procureur des Konings, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde gehoord te hebben.

   De partijen kunnen bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat. De raadkamer kan evenwel de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen [2, al dan niet in een videoconferentie indien de inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis bevindt ]2. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. De beschikking wordt betekend aan de desbetreffende partij op vordering van de procureur des Konings en brengt dagvaarding mee om te verschijnen op de vastgestelde datum. Als deze partij niet verschijnt, wordt uitspraak gedaan en geldt de beschikking als op tegenspraak gewezen.

   Wanneer de raadkamer de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak.

(1)<W 2012-12-27/29, art. 26, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013> (2)<W 2016-01-29/08, art. 2, 080; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 2 vernietigd)> (3)<W 2019-05-05/19, art. 148, 103; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 128

<W 1998-03-12/39, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Indien de raadkamer van oordeel is dat het feit noch een misdaad, noch een wanbedrijf, noch een overtreding oplevert, of dat tegen de inverdenkinggestelde generlei bezwaar bestaat, verklaart zij dat er geen reden is tot vervolging.

   (In dat geval en indien het onderzoek werd ingeleid door de burgerlijke partijstelling in handen van de onderzoeksrechter, wordt de burgerlijke partij veroordeeld tot het aan de inverdenkinggestelde betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. ) <W 2007-04-21/85, art. 8, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>

Art. 129

Indien zij van oordeel is dat het feit slechts een overtreding of een van de in artikel 138 bedoelde wanbedrijven is, wordt de inverdenkinggestelde naar de politierechtbank verwezen. <W 1994-07-11/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <W 1998-03-12/39, art. 25 en 26, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>

   De bepalingen van dit artikel en van het vorige artikel kunnen geen afbreuk doen aan de rechten van de burgerlijke partij of van de openbare partij, zoals hierna wordt bepaald.

Art. 130

[1 Indien de raadkamer vaststelt dat het misdrijf behoort tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank, wordt de inverdenkinggestelde naar deze rechtbank verwezen [2 , dan wel, na het gerechtelijk onderzoek in het geval als bedoeld in artikel 57bis, § 1, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, naar de bijzondere kamer van de jeugdrechtbank ]2 . ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 01-05-2010> (2)<W 2015-07-20/19, art. 3, 078; Inwerkingtreding : 05-09-2015>
Art. 131

<W 1998-03-12/39, art. 28, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De raadkamer spreekt, als daartoe grond bestaat, de nietigheid uit van de handeling en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging, wanneer zij een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid vaststelt die invloed heeft op :
1° een handeling van het onderzoek;
2° de bewijsverkrijging.

§ 2. Nietigverklaarde stukken worden uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, indien er geen hoger beroep is ingesteld binnen de bij artikel 135 bepaalde termijn. (De ter griffie neergelegde stukken mogen niet worden ingezien, en mogen niet in de strafprocedure worden aangewend. ) [1 De raadkamer oordeelt, met inachtneming van de rechten van de andere partijen, in welke mate de ter griffie neergelegde stukken nog in de strafprocedure mogen worden ingezien en aangewend door een partij. De raadkamer geeft in haar beslissing aan, aan wie de stukken moeten worden teruggegeven, dan wel wat er gebeurt met de nietigverklaarde stukken. ]1 <W 2001-07-04/40, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

  (NOTA : bij arrest nr. 86/2002 van 8 mei 2002, heeft het Arbitragehof, in artikel 131, § 2, de zin " De ter griffie neergelegde stukken mogen niet worden ingezien, en mogen niet in de strafprocedure worden aangewend. " vernietigd, zie B.S. 24-05-2002, p. 22509 - 22514)

(1)<W 2012-12-14/52, art. 2, 067; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
Art. 131bis

[1 Wanneer de raadkamer een dossier onderzoekt dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan zij, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettigheid van de methode voor de verzameling van gegevens.

   Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de zitting aan het licht zijn gekomen.

   De raadkamer zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 35, 057; Inwerkingtreding : onbepaald, ten laatste op 01-09-2010>
Art. 132

In alle gevallen van verwijzing, hetzij naar de politierechtbank, hetzij naar de correctionele rechtbank, is de procureur des Konings gehouden uiterlijk binnen vierentwintig uren alle stukken, na ze genummerd te hebben, te doen toekomen aan de griffie van de rechtbank die uitspraak moet doen.

Art. 133

[1 Indien de raadkamer, op verslag van de onderzoeksrechter, van oordeel is dat het feit tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort en dat de tenlastelegging tegen de inverdenkinggestelde voldoende gegrond is, worden de stukken van het onderzoek, het proces-verbaal waarbij het bestaan van het misdrijf wordt vastgesteld, een staat van overtuigingsstukken en de beschikking tot gevangenneming door de procureur des Konings binnen de kortst mogelijke tijd toegestuurd aan de procureur-generaal bij het hof van beroep, opdat zal worden gehandeld zoals bepaald is in hoofdstuk III. De inbeschuldigingstelling.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 9, 054; Inwerkingtreding : 01-05-2010> (2)<W 2018-05-25/02, art. 3, 096; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 134

Opgeheven <WVH 1990-07-20/35, art. 48, 1°, d, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1990>

Art. 135

<W 1998-03-12/39, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij kunnen hoger beroep instellen tegen alle beschikkingen van de raadkamer.

§ 2. De inverdenkinggestelde kan in geval van onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden als bedoeld in artikel 131, § 1, of met betrekking tot de verwijzingsbeschikking, beroep instellen tegen de verwijzingsbeschikkingen bepaald in de artikelen 129 en 130, onverminderd het in artikel 539 van dit Wetboek beoogde hoger beroep. Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering. Het hoger beroep is in geval van onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden als bedoeld in artikel 131, § 1, slechts ontvankelijk indien het middel bij schriftelijke conclusie is ingeroepen voor de raadkamer. Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering, behalve wanneer ze zijn ontstaan na de debatten voor de raadkamer.

§ 3. Het hoger beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van vijftien dagen door een verklaring ter griffie van de rechtbank die de beschikking heeft gewezen. Deze termijn gaat in op de dag waarop de beschikking is gewezen.

   De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal.

   De griffier stelt de partijen en hun advocaten per faxpost of bij een ter post aangetekende brief in kennis van plaats, dag en uur van de zitting. Het dossier wordt ten laatste vijftien dagen voor de zitting ter beschikking gesteld.

   De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak over het hoger beroep, nadat de procureur-generaal, de partijen en hun advocaten zijn gehoord.

   Zij hoort, in openbare terechtzetting indien ze op vraag van een partij daartoe besluit, de opmerkingen van de procureur-generaal, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde.

   [1De kamer van inbeschuldigingstelling kan beslissen dat de inverdenkinggestelde die zich in voorlopige hechtenis bevindt in een videoconferentie verschijnt. ]1

§ 4. (Wanneer echter een van de inverdenkinggestelden van zijn vrijheid is beroofd, dan wordt het hoger beroep ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren, die ten aanzien van het openbaar ministerie en elk van de partijen, begint te lopen vanaf de dag waarop de beschikking is gewezen. ) <W 2001-07-04/40, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

(1)<W 2016-01-29/08, art. 3, 080; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 3 vernietigd)>
HOOFDSTUK X. TOEZICHT OP HET ONDERZOEK DOOR DE KAMER VAN INBESCHULDIGINGSTELLING <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 31; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 136

<W 1998-03-12/39, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De kamer van inbeschuldigingstelling houdt ambtshalve toezicht op het verloop van de onderzoeken, kan verslag vragen over de stand van zaken en kan kennis nemen van de dossiers. Zij kan een van haar leden machtigen en uitspraak doen overeenkomstig de artikelen 235 en 235bis.

   Als het gerechtelijk onderzoek na een jaar niet is afgesloten, kan de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aanhangig gemaakt door een aan de griffie van het hof van beroep gericht met redenen omkleed verzoekschrift uitgaande van de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij. De kamer van inbeschuldigingstelling treedt op overeenkomstig het vorige lid en artikel 136bis. De kamer van inbeschuldigingstelling doet over het verzoekschrift uitspraak bij een met redenen omkleed arrest dat wordt medegedeeld aan de procureur-generaal, de verzoekende partij en de gehoorde partijen. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp indienen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing.

Art. 136bis

<W 1998-03-12/39, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> [1 De procureur des Konings doet verslag aan de procureur-generaal omtrent alle zaken waarover de raadkamer geen uitspraak heeft gedaan binnen een jaar te rekenen van de eerste vordering. ]1

   Indien hij oordeelt dat het noodzakelijk is voor het goede verloop van het onderzoek, de wettigheid of de regelmatigheid van de procedure, doet de procureur-generaal te allen tijde voor de kamer van inbeschuldigingstelling de vorderingen die hij nuttig acht.

   In dat geval kan de kamer van inbeschuldigingstelling, zelfs ambtshalve, de bij de artikelen 136, 235 en 235bis bepaalde maatregelen nemen.

   De procureur-generaal wordt gehoord.

   De kamer van inbeschuldigingstelling kan de onderzoeksrechter in zijn verslag horen, buiten de aanwezigheid van de partijen indien zij dat nuttig acht. Zij kan eveneens de burgerlijke partij, de inverdenkinggestelde en hun advocaten horen, na kennisgeving die hen door de griffier ten laatste achtenveertig uur voor de zitting per faxpost of bij een ter post aangetekende brief wordt gedaan.

   [2De kamer van inbeschuldigingstelling kan beslissen dat de inverdenkinggestelde die zich in voorlopige hechtenis bevindt in een videoconferentie verschijnt. ]2

(1)<W 2016-02-05/11, art. 70, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2016-01-29/08, art. 4, 080; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 4 vernietigd)>
Art. 136ter

<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 71, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

HOOFDSTUK XI. - Bevoegdheid van de onderzoeksgerechten in terrorismezaken. <ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 20; Inwerkingtreding : 29-06-2006>
Art. 136quater
BOEK II. - HET GERECHT.
TITEL I. - (POLITIERECHTBANKEN EN CORRECTIONELE RECHTBANKEN. ) <W 10-07-1967, art. 1, 78°>
HOOFDSTUK I. - (POLITIERECHTBANKEN. ) <W 10-07-1967, art. 1, 79°>
§ I. (BEVOEGDHEID VAN DE POLITIERECHTBANKEN ). <W 10-07-1967, art. 1, 80°>
Art. 137

<W 10-10-1967, art. 91, § 1> De politierechtbank neemt kennis van de overtredingen.

   (In afwijking van het eerste lid nemen de correctionele rechtbanken kennis van de overtredingen bedoeld in artikel 2ter van de wet van 24 februari 1924 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. ) <W 2003-04-04/90, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

Art. 138

<KB 252 08-03-1936, art. 1> Onverminderd het recht van de procureur des Konings om een opsporingsonderzoek in te stellen of een gerechtelijk onderzoek te vorderen inzake wanbedrijven, neemt zij bovendien kennis : <W 10-10-1967, art. 91, § 2>
1° Van de misdrijven in het Veldwetboek omschreven;
2° Van de misdrijven in het Boswetboek omschreven;
3° Van de misdrijven omschreven in de besluitwet betreffende de beteugeling van dronkenschap, met uitzondering van die van artikel 8 en van artikel 11, eerste en tweede lid; <B 14-11-1939, art. 19>
4° Van de misdrijven omschreven in de wetten op de riviervisserij;
5° ...; <W 03-06-1957, art. 114, § 2, 3°>
6° van de misdrijven omschreven in de wetten en verordeningen op de barelen, de openbare en geregelde diensten van gemeenschappelijk vervoer te land en te water, de wegen te land en te water en het wegverkeer; <W 1994-07-11/33, art. 5, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
6°bis. Van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 418 tot 420 van het Strafwetboek, wanneer de doding, de slagen of verwondingen het gevolg zijn van een verkeersongeval [1 en in artikel 422 van het Strafwetboek ]1. <W 2003-02-07/38, art. 42, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2004> <W 2005-07-20/52, art. 26, 1°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
6°ter. van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 22, 23 en 26 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en van het rechtsmiddel bedoeld in artikel 21 § 4 van dezelfde wet, in geval van inbeslagneming van deze voertuigen. <W 2006-12-27/33, art. 28, 032; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
7° Van de misdrijven omschreven in de provincieverordeningen, met uitzondering van de verordeningen door de provinciegouverneurs en de arrondissementscommissarissen vastgesteld krachtens de artikelen 128 en 139 van de provinciewet;
8° Van de misdrijven omschreven in de gemeenteverordeningen;
9° ...; <W 10-07-1967, art. 1, 81°>
10° Van de misdrijven omschreven in het koninklijk besluit van 6 december 1897 betreffende de politie over het militair domein;
11° Van het misdrijf omschreven in artikel 4 van de wet van 30 juli 1922 waarbij een verlofbrief voor de vogelvangst met netten ingevoerd wordt;
12° Van de misdrijven omschreven in de wet van 24 juli 1923 ter bescherming van militaire duiven en ter beteugeling van het aanwenden van duiven voor verspieding, met uitzondering van de misdrijven van artikel 11;
13° Van de misdrijven omschreven in de artikelen 77 tot 79 van de besluitwet van 25 februari 1947 tot coördinatie en wijziging van de wetten betreffende de pensioenregeling voor de mijnwerkers en de ermee gelijkgestelden; <W 10-07-1967, art. 1, 81°>
14° Van de misdrijven omschreven in de artikelen 155 en 158 van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 19 december 1939; <W 10-07-1967, art. 1, 81°>
15° Van de wanbedrijven waarvan de kennisneming hun door een bijzondere bepaling is opgedragen.

(1)<W 2009-12-30/13, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 139

<KB 59 10-01-1935, art. 1> Gelijkelijk bevoegd zijn de politierechtbank van de plaats van het misdrijf, die van de verblijfplaats van de verdachte (, die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon ) en die van de plaats waar de verdachte is gevonden. <W 1999-05-04/60, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

   (Wanneer bij de rechtbank een feit aanhangig wordt gemaakt dat aanleiding heeft gegeven tot een gerechtelijk onderzoek, dat gevoerd wordt op vordering van de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, is deze bevoegd daarvan kennis te nemen, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden. ) <W 2005-12-27/34, art. 21, 029; Inwerkingtreding : 29-06-2006>

Art. 140

<KB 59 10-01-1935, art. 1> Wanneer de politierechtbank krachtens artikel 138 (... ), kennis neemt van wanbedrijven, past zij op de beklaagden de straffen toe welke de wet op die wanbedrijven stelt, of kan zij die straffen verminderen onder vaststelling van de aanwezigheid van een verschoningsgrond of van verzachtende omstandigheden, voor zover die wettelijk aanvaardbaar zijn. <W 10-07-1967, art. 1, 83°>

Art. 141

(Opgeheven ) <KB 12-01-1970, art. 2, 3°>

Art. 142

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>

Art. 143

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>

Art. 144

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>

§ II. [1 Verloop van de procedure voor de politierechtbanken ]1
Art. 145

(Dagvaardingen wegens overtreding of wegens wanbedrijf dat tot de bevoegdheid van de politierechtbank behoort, geschieden op verzoek van het openbaar ministerie of van de burgerlijke partij. ) <W 1994-07-11/33, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

   Zij worden betekend door een gerechtsdeurwaarder, aan de beklaagde (en, in voorkomend geval, aan de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon ) wordt afschrift gelaten. <W 10-07-1967, art. 1, 86°>

   [1 De betekening aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt gedaan aan die persoon en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder. ]1

   [2 De dagvaarding blijft geldig in geval van verdaging van de zaak tot een bepaalde datum of in geval van voortzetting op een bepaalde datum. ]2

   [3 De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, heeft het recht om de vertaling van de relevante passages van de dagvaarding te vragen in een taal die hij verstaat, zodanig dat hij geïnformeerd is over de hem ten laste gelegde feiten en hij zich effectief kan verdedigen. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.

   De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee. De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]3

(1)<W 2013-03-17/14, art. 148, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (W 2014-05-12/02, art. 22) (2)<W 2016-02-05/11, art. 72, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2016-10-28/07, art. 3, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 146

<W 27-02-1956, art. 1> Een termijn van ten minste tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken.

   Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.

   [1 Wanneer de verdachte of een van de verdachten zich in voorlopige hechtenis bevindt, kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om te verschijnen binnen een termijn die niet korter mag zijn dan drie dagen. ]1

   In dringende gevallen kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om nog op de dag zelf en op een bepaald uur te verschijnen, krachtens een door de (rechter in de politierechtbank ) verleende cedel. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>

(1)<W 2009-12-30/14, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 147

Partijen kunnen vrijwillig en op een eenvoudige oproeping verschijnen, zonder dat een dagvaarding nodig is.

Art. 148

Vóór de dag van de terechtzitting kan de (rechter in de politierechtbank ), op vordering van het openbaar ministerie of van de burgerlijke partij, de schade schatten of doen schatten, processen-verbaal opmaken of doen opmaken, alle spoedeisende handelingen verrichten of bevelen. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>

Art. 149

<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 73, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>

Art. 150

<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 74, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>

Art. 151

<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 75, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>

Art. 152

[1 § 1. De partijen die wensen te concluderen en nog geen conclusies hebben neergelegd vragen op de inleidingszitting om conclusietermijnen te bepalen.

   De rechter legt in dat geval de termijnen vast waarop de conclusies ter griffie moeten worden neergelegd en aan de andere partijen moeten worden toegezonden en bepaalt de rechtsdag, na de partijen te hebben gehoord. De beslissing wordt vermeld in het proces-verbaal van de zitting. De conclusies worden opgesteld overeenkomstig de artikelen 743 en 744 van het Gerechtelijk Wetboek.

   De conclusies die niet voor het verstrijken van de vastgestelde termijnen zijn neergelegd en meegedeeld aan het openbaar ministerie, indien deze betrekking hebben op de strafvordering, en in voorkomend geval, aan alle andere betrokken partijen, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.

§ 2. Tenzij de rechter vaststelt dat de laattijdige neerlegging of mededeling louter dilatoire doeleinden nastreeft of de rechten van de andere partijen of het verloop van de rechtspleging schendt, kunnen conclusies worden neergelegd na het verstrijken van de overeenkomstig paragraaf 1 vastgelegde termijnen :
- mits het akkoord van de betrokken partijen, of
- bij ontdekking van een nieuw en ter zake dienend stuk of feit dat nieuwe besluiten rechtvaardigt.

   De rechter kan ten gevolge hiervan nieuwe conclusietermijnen vastleggen en een nieuwe rechtsdag bepalen. In dat geval is paragraaf 1 van toepassing.

§ 3. Tegen de beslissingen van de rechter die beoogd zijn in de paragrafen 1 en 2 staat geen rechtsmiddel open.

§ 4. De bepalingen van paragrafen 1 en 2 zijn van toepassing op het openbaar ministerie. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 76, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 152bis

[1 Indien de beklaagde of de burgerlijke partij de taal van de procedure niet verstaat of spreekt of indien de beklaagde of de burgerlijke partij lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, benoemt de rechtbank ambtshalve een beëdigd tolk. Indien de betrokkene lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, heeft hij het recht te vragen dat die bijstand wordt aangevuld met de bijstand door de persoon die het meest gewoon is met hem om te gaan. Het proces-verbaal van de terechtzitting maakt melding van de bijstand door de beëdigd tolk, van diens naam en hoedanigheid, alsmede, in voorkomend geval, van de naam van de derde die de bijstand heeft verleend. De kosten van vertolking zijn ten laste van de Staat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-10-28/07, art. 4, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 153

De behandeling van iedere zaak is openbaar, op straffe van nietigheid.

   Zij geschiedt in de volgende orde :
De processen-verbaal, zo die er zijn, worden door de griffier voorgelezen;
De getuigen, indien het openbaar ministerie of de burgerlijke partij er heeft opgeroepen, worden gehoord zo daartoe grond bestaat; de burgerlijke partij neemt haar conclusie;
De gedaagde draagt (of zijn advocaat ) zijn verdediging voor en doet zijn getuigen horen, indien hij er heeft meegebracht of doen dagvaarden en indien hij overeenkomstig het volgende artikel gerechtigd is om die voor te brengen; <W 2003-02-12/35, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>

   Het openbaar ministerie vat de zaak samen en neemt zijn conclusie; de gedaagde partij (of haar advocaat ) kan haar opmerkingen voordragen. <W 2003-02-12/35, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>

   (... ) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>

Art. 154

De overtredingen worden bewezen hetzij door processen-verbaal of verslagen, hetzij door getuigen bij ontstentenis van verslagen en processen-verbaal of tot staving ervan.

   Niemand wordt op straffe van nietigheid, toegelaten om door getuigen bewijs te leveren boven of tegen de inhoud van de processen-verbaal of verslagen van de officieren van politie aan wie de wet bevoegdheid verleent om wanbedrijven of overtredingen vast te stellen zolang er geen betichting van valsheid is. De processen-verbaal en verslagen daarentegen, opgemaakt door agenten, aangestelden of officieren aan wie de wet niet het recht verleent om geloofd te worden zolang er geen betichting van valsheid is, kunnen bestreden worden met tegenbewijzen, hetzij door geschrift, hetzij door getuigen, indien de rechtbank het geraden oordeelt ze toe te laten.

Art. 155

De getuigen doen ter terechtzitting, op straffe van nietigheid, de eed dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen; de griffier houdt daarvan aantekening, evenals van hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woonplaats, alsmede van hun voornaamste verklaringen.

Art. 155bis

<Ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 5; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De rechtbank die een getuige wil verhoren die niet door de onderzoeksrechter gehoord is, kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de getuige, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, beslissen dat ter terechtzitting en in het proces-verbaal van de terechtzitting geen melding wordt gemaakt van bepaalde van de identiteitsgegevens bedoeld in artikel 155, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de getuige, of een persoon uit diens naaste omgeving, ingevolge het bekend worden van deze gegevens en ingevolge het afleggen van zijn verklaring een ernstig nadeel zou kunnen ondervinden. Van de redenen hiertoe wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van de terechtzitting. Tegen de beslissing van de rechtbank waarbij zij de gedeeltelijke anonimiteit toekent of weigert, staat geen rechtsmiddel open.

   De getuige aan wie reeds gedeeltelijke anonimiteit werd toegekend overeenkomstig artikel 75bis , behoudt zijn gedeeltelijke anonimiteit. De gedeeltelijke anonimiteit toegekend overeenkomstig artikel 75bis of overeenkomstig het eerste lid van dit artikel staat het verhoor van de getuige ter terechtzitting niet in de weg.

   De procureur des Konings houdt een register bij van alle getuigen van wie identiteitsgegevens overeenkomstig dit artikel niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

   De procureur des Konings en de rechtbank nemen ieder voor zich de maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de onthulling van de in het eerste lid bedoelde identiteitsgegevens te voorkomen.

Art. 155ter

<Ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 6; Inwerkingtreding : 01-11-2002> In afwijking van artikel 155 dient geen melding te worden gemaakt van de woonplaats van de personen die in de uitoefening van hun beroepsactiviteit belast zijn met de vaststelling van en het onderzoek naar een misdrijf of naar aanleiding van de toepassing van de wet kennis nemen van omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd, en die in die hoedanigheid als getuigen worden gehoord. In de plaats daarvan is het hun toegestaan hun dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen op te geven. De dagvaarding om te getuigen ter terechtzitting kan regelmatig op dat adres worden betekend.

Art. 156

De bloedverwanten van de beklaagde in de opgaande of de nederdalende lijn, zijn broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, de vrouw of haar man, zelfs nadat echtscheiding is uitgesproken, worden niet opgeroepen of toegelaten om te getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde persoon nietigheid kan teweegbrengen, wanneer het openbaar ministerie, de burgerlijke partij noch de beklaagde zich ertegen hebben verzet dat zij gehoord werden.

Art. 157

De getuigen die aan de dagvaarding niet voldoen, kunnen ertoe gedwongen worden door de rechtbank, die, te dien einde en op vordering van het openbaar ministerie, hen op dezelfde terechtzitting wegens een eerste niet-verschijning veroordeelt tot geldboete en, in geval van een tweede niet-verschijning, tot lijfsdwang.

Art. 158

De getuige die aldus tot geldboete is veroordeeld wegens een eerste niet-verschijning, en die na een tweede dagvaarding wettige redenen van verschoning voor de rechtbank voorlegt, kan op de conclusie van het openbaar ministerie van de geldboete worden ontheven.

   Indien de getuige niet opnieuw gedagvaard wordt, kan hij op de volgende terechtzitting in persoon of bij een bijzonder gemachtigde vrijwillig verschijnen om zijn redenen van verschoning voor te leggen en, zo daartoe grond bestaat, ontheffing van de geldboete te verkrijgen.

Art. 158bis

<Ingevoegd bij W 2002-08-02/71, art. 3; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een videoconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.

§ 2. De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, met zijn instemming te horen via een gesloten televisiecircuit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.

§ 3. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.

§ 4. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een audiovisuele opname in de zin van artikel 158quater.

§ 5. De persoon die via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.

§ 6. Op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings kan de rechtbank beslissen om beeld- en stemvervorming toe te staan. In dat geval kunnen de via de videoconferentie of het gesloten televisiecircuit afgelegde verklaringen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.

Art. 158ter

<Ingevoegd bij W 2002-08-02/71, art. 3; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een teleconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt of gehoord wordt via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.

§ 2. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.

§ 3. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een auditieve opname in de zin van artikel 158quater.

§ 4. De persoon die via een teleconferentie is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.

§ 5. De via een teleconferentie afgelegde verklaringen kunnen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.

§ 6. Op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings kan de rechtbank beslissen om stemvervorming toe te staan.

Art. 158quater

<Ingevoegd bij W 2002-08-02/71, art. 3; Inwerkingtreding : 22-09-2002> De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings de audiovisuele of de auditieve opname van een verhoor bevelen.

   In het proces-verbaal van de terechtzitting wordt melding gemaakt van de opname en de redenen waarom deze wordt bevolen.

   De opname van het verhoor wordt in twee exemplaren gemaakt. Beide cassettes worden als originelen beschouwd en ter griffie als overtuigingsstuk neergelegd.

Art. 158quinquies

[1 De rechtbank kan, om de waarheid aan de dag te brengen, op vordering van de procureur des Konings, op verzoek van een van de partijen of ambtshalve de procureur des Konings uitnodigen om een onderzoeksrechter te vorderen om te laten overgaan tot :
1° het opstellen van het DNA-profiel van de aangetroffen sporen, en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 44quater;
2° de afname van een referentiestaal van de beklaagde, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal, en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 90undecies;
3° de afname van een referentiestaal van een andere persoon, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen met toepassing van artikel 90duodecies. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 8, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
Art. 158sexies

[1 De rechtbank kan, om de waarheid aan het licht te brengen, de procureur des Konings ambtshalve uitnodigen om door middel van een specifiek en met redenen omkleed verzoek informatie te vragen aan het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België [2 overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-01/01, art. 125, 053; Inwerkingtreding : 14-07-2016> (2)<W 2018-07-08/03, art. 20, 059; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
Art. 159

Indien het feit noch een wanbedrijf, noch een overtreding oplevert, vernietigt de rechtbank de dagvaarding en alles wat erop gevolgd is, en zij beslist bij hetzelfde vonnis over de vorderingen tot schadevergoeding.

Art. 160

Indien het feit een misdrijf oplevert, waarop een correctionele straf of een zwaardere straf gesteld is, verwijst de rechtbank de partijen naar de procureur des Konings (onverminderd de bevoegdheidsbepalingen van artikel 138 ). <W 1994-07-11/33, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art. 161

Indien de beklaagde schuldig bevonden wordt aan een (misdrijf dat onder zijn bevoegdheid valt ), spreekt de rechtbank de straf uit en beslist bij hetzelfde vonnis over de vorderingen tot teruggave en tot schadevergoeding. <W 1994-07-11/33, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art. 162

<W 25-10-1950, art. 1, a> Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, verwijst hen in de kosten, zelfs jegens de openbare partij.

   De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. [1 Zij kan worden veroordeeld in alle, dan wel een deel van de kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. ]1. De kosten worden door het vonnis bepaald [2 en omvatten de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand ]2.

(1)<W 2014-04-02/24, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 10-05-2014> (2)<W 2017-03-19/06, art. 6, 054; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
Art. 162bis

<Ingevoegd bij W 2007-04-21/85, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13> Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, veroordeelt hen tot het betalen aan de burgerlijke partij van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.

   [2 De burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard of die zich met een afzonderlijke vordering heeft aangesloten bij een rechtstreekse dagvaarding van een andere burgerlijke partij, of die, bij ontstentenis van enig beroep van het openbaar ministerie, de beklaagde of burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, hoger beroep heeft ingesteld en die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld tot het aan de beklaagde en aan de burgerrechtelijke aansprakelijke persoon betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. De vergoeding wordt bepaald door het vonnis. ]2

(1)<W 2010-02-21/17, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 20-04-2019. Overgangsbepaling : art. 5> (2)<W 2018-03-18/14, art. 6, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 163

<W 27-04-1987, art. 1> Ieder veroordelend eindvonnis wordt met redenen omkleed. Het vonnis vermeldt de toegepaste wetsbepaling.

   Wanneer het verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier wordt uitgesproken, vermeldt het vonnis eveneens nauwkeurig maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom deze straf wordt gekozen. Het rechtvaardigt bovendien de duur ervan.

   (Indien hij veroordeelt tot een geldboete, dan houdt de rechter bij het bepalen van het bedrag rekening met de elementen die door de beklaagde worden ingeroepen met betrekking tot zijn sociale toestand.

   De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële toestand bewijst. <W 2003-02-07/38, art. 43, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2004>

   (Indien er door een bemiddeling elementen overeenkomstig artikel 555, § 1, aan de rechter ter kennis worden gebracht, wordt dit in het vonnis vermeld. De rechter kan hiermee rekening houden en vermeldt dit in voorkomend geval in het vonnis. ) <L 2005-06-22/35, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 31-01-2006>

Art. 164

[1 § 1. De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, heeft het recht om een vertaling van de relevante passages van het vonnis te vragen in een taal die hij verstaat, zodanig dat hij geïnformeerd is over de feiten waarvoor hij veroordeeld is en hij zich effectief kan verdedigen, tenzij hem een mondelinge vertaling werd verstrekt. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn.

   Indien een mondelinge vertaling aan de beklaagde werd verstrekt, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal van de terechtzitting.

   De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.

§ 2. Tenzij haar een mondelinge vertaling werd verstrekt, heeft de burgerlijke partij die de taal van de procedure niet verstaat, het recht om een vertaling van de relevante passages van het vonnis of een samenvatting ervan te vragen in een taal die zij verstaat, zodanig dat zij geïnformeerd is over het beschikkend gedeelte van het vonnis en over de motivering ervan en zij haar rechten effectief kan uitoefenen. Het verzoek dient door de burgerlijke partij ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn.

   Indien een mondelinge vertaling aan de burgerlijke partij werd verstrekt, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal van de terechtzitting.

   De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]1

(1)<W 2016-10-28/07, art. 5, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 165

Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij vervolgen de tenuitvoerlegging van het vonnis, ieder wat hem betreft.

   Wanneer het veroordelend vonnis de bijzondere verbeurdverklaring inhoudt van zaken of sommen die zich bevinden of in te vorderen zijn buiten het Koninkrijk, maakt het openbaar ministerie een afschrift van de relevante stukken van het strafdossier over aan de Minister van Justitie. Hij licht het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring daarvan in door toezending van kopie. <W 2006-12-27/33, art. 29, 032; Inwerkingtreding : 07-01-2007> Centraal Orgaan zendt deze afschriften vervolgens toe aan de Minister van Justitie. <W 2003-03-19/38, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>

§ II. (... ) <W 28-06-1984>
Art. 166

(Opgeheven ) <W 28-06-1984>

Art. 167

(Opgeheven ) <W 28-06-1984>

Art. 168

(Opgeheven ) <W 28-06-1984>

Art. 169

(Opgeheven ) <W 28-06-1984>

Art. 170

(Opgeheven ) <KB 59 10-01-1935, art. 4>

Art. 171

[1 Tegen de verstekvonnissen kan in verzet worden gekomen in dezelfde vormen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde modaliteiten en binnen dezelfde termijnen als tegen de verstekvonnissen van de correctionele rechtbanken.

   De bepalingen van de artikelen 185 tot 187 gelden ook voor de politierechtbank. ]1

(1)<hersteld door W 2016-02-05/11, art. 79, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
§ III. - HOGER BEROEP VAN POLITIEVONNISSEN.
Art. 172

<W 31-05-1955> Tegen de vonnissen gewezen door de politierechtbanken staat in alle gevallen hoger beroep open.

   Het beroep wordt ingesteld, behandeld en gewezen in dezelfde vorm als het beroep tegen de correctionele vonnissen.

   De termijn, bij artikel 174 van het Wetboek van Strafvordering gesteld, gaat in op de dag van de uitspraak van het vonnis, of van de betekening indien het vonnis bij verstek gewezen is.

Art. 173

Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging.

   (De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep. ) <KB 258 24-03-1936, art. 3, § 1>

Art. 174

<W 31-05-1955, art. 1> Het hoger beroep van de vonnissen, door de politierechtbank gewezen, wordt voor de correctionele rechtbank gebracht.

   Het wordt ingesteld binnen dezelfde termijnen, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vorm als het hoger beroep van de vonnissen door de correctionele rechtbank gewezen.

Art. 175

Wanneer de procureur des Konings of een van de partijen het in hoger beroep vordert, kunnen de getuigen opnieuw worden gehoord en kunnen zelfs andere getuigen gehoord worden.

Art. 176

De bepalingen van de voorgaande artikelen betreffende de wettelijke vorm van het onderzoek, de aard van de bewijzen, de vorm, de authenticiteit en de ondertekening van het eindvonnis, de veroordeling in de kosten [1 en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek ]1, alsook de straffen in die artikelen bepaald, gelden eveneens voor de vonnissen in hoger beroep gewezen door de correctionele rechtbanken.

(1)<W 2018-03-18/14, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 177

Het openbaar ministerie en de partijen kunnen, indien daartoe grond bestaat, zich in cassatie voorzien tegen de vonnissen gewezen (... ) door de correctionele rechtbank in hoger beroep van politievonnissen. <W 10-07-1967, art. 1, 91°>

   De voorziening wordt ingesteld in de vorm en binnen de termijnen die zullen worden voorgeschreven.

Art. 178

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 32>

HOOFDSTUK II. - (CORRECTIONELE RECHTBANKEN ). <W 10-07-1967, art. 1, 93°>
§ I. [1 Bevoegdheid van de correctionele rechtbanken ]1
Art. 179

<W 10-07-1967, art. 1, 94°> Onverminderd de bevoegdheid verleend aan andere rechtscolleges, nemen de rechtbanken van eerste aanleg, onder de naam van correctionele rechtbanken, kennis van alle misdrijven waarvan de straf hoger is dan gevangenisstraf van zeven dagen en geldboete van vijfentwintig frank.

Art. 180

(Opgeheven ) <W 28-06-1984, art. 6, 2°>

Art. 180bis

(Opgeheven ) <W 28-06-1984, art. 6, 3°>

Art. 180ter

(Opgeheven ) <W 28-06-1984, art. 6, 4°>

§ II. [1 Verloop van de procedure voor de correctionele rechtbanken ]1
Art. 181

Indien een wanbedrijf in de gehoorzaal begaan wordt gedurende de terechtzitting, maakt de voorzitter proces-verbaal op van het feit, hoort de beklaagde en de getuigen, en de rechtbank legt zonder verwijl de bij de wet bepaalde straffen op.

   Deze bepaling is van toepassing op de wanbedrijven in de gehoorzaal begaan gedurende de terechtzittingen van onze hoven, en zelfs gedurende de terechtzittingen van de burgerlijke rechtbank, onverminderd hoger beroep, als naar recht, van de vonnissen, in die gevallen gewezen door de burgerlijke of de correctionele rechtbanken.

Art. 182

De zaken die tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank behoren, worden bij haar aanhangig gemaakt, hetzij door de verwijzing naar de rechtbank overeenkomstig de artikelen 130 en 160 hiervoren, hetzij door een dagvaarding, rechtstreeks aan de verdachte en aan de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen gedaan door de burgerlijke partij (... ), en, in alle gevallen door de procureur des Konings (, hetzij door de oproeping van de verdachte bij proces-verbaal, conform artikel 216quater ) (, hetzij door de oproeping met het oog op onmiddellijke verschijning overeenkomstig artikel 216quinquies ). [2 De dagvaarding aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan. ]2 [1 Partijen kunnen eveneens vrijwillig en op een eenvoudige oproeping verschijnen, zonder dat een dagvaarding nodig is. ]1 <W 10-07-1967, art. 1, 95°> <W 1994-07-11/33, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 31-07-1994> <W 2000-03-28/31, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 2000-04-03>

   (De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee. ) [4 De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]4 <W 2006-05-17/35, art. 100, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

   [3 De dagvaarding blijft geldig in geval van verdaging van de zaak tot een bepaalde datum of in geval van voortzetting op een bepaalde datum. ]3

(1)<W 2009-12-30/14, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2013-03-17/14, art. 149, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2016-02-05/11, art. 82, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (4)<W 2016-10-28/07, art. 6, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 182bis

<ingevoegd bij W 2003-04-10/60, art. 35; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De berichten, kennisgevingen en betekeningen aan een verdachte, beklaagde, veroordeelde, getuige of slachtoffer die onderworpen is aan de militaire wetten, of die in welke hoedanigheid ook aan een onderdeel van het leger verbonden is, of die gemachtigd is een troepenkorps te volgen, mogen ook, zowel op Belgisch grondgebied als op buitenlands grondgebied, geldig worden afgegeven aan de militaire eenheid waartoe hij behoort, aan de bewaker van de plaats waar hij wordt vastgehouden of indien hij niet persoonlijk kan worden bereikt, aan de militaire overheid waaronder hij ressorteert op voorwaarde dat hij niet onwettig afwezig is.

   Indien de omstandigheden zulks vereisen, mogen die berichten, kennisgevingen en betekeningen langs alle geschikte communicatiemiddelen waarover het leger beschikt, worden overgezonden, door tussenkomst van de militaire overheden.

Art. 183

De burgerlijke partij kiest bij de akte van dagvaarding woonplaats in de stad waar de rechtbank zitting houdt; de dagvaarding doet opgave van de feiten en geldt als klacht.

Art. 184

<W 27-02-1956, art. 2> Een termijn van ten minste tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken.

   Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.

   Wanneer de verdachte of een der verdachten zich in voorlopige hechtenis bevindt, kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om te verschijnen binnen een termijn die niet korter mag zijn dan drie dagen.

   In andere dringende gevallen kan dezelfde verkorting toegestaan worden krachtens een door de voorzitter van de rechtbank verleende cedel.

Art. 184bis

<W 10-10-1967, art. 146> Indien de beklaagde die behoeftig is bevonden, zoals bepaald in artikelen 508 tot 508/23, van het Gerechtelijk Wetboek, ten minste drie dagen vóór de dag van de terechtzitting de bijstand van een advocaat vraagt, zendt de voorzitter zijn verzoekschrift aan de gemachtigde van het bureau voor juridische bijstand en wordt door diens toedoen een verdediger aangewezen. <W 22-01-1975, art. 1> <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>

   Is de zaak in onderzoek, dan kan het verzoek vanaf het eerste verhoor tot de onderzoeksrechter worden gericht.

   Het wordt dadelijk doorgezonden aan de gemachtigde van het (bureau voor juridische bijstand ). <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>

   Indien de beklaagde of de verdachte geen van de landstalen spreekt, wijst het bureau voor juridische bijstand een verdediger aan die de taal van de beklaagde of verdachte kent of een andere taal die deze kent. Indien hieraan niet kan worden voldaan, voegt het bureau voor juridische bijstand aan de advocaat, ten einde hem in de mogelijkheid te stellen de verdediging voor te bereiden van de beklaagde of verdachte, een tolk toe, wiens emolumenten ten laste komen van 's Lands kas voor een prestatie van ten hoogste drie uren. De salarisstaten worden door het bureau voor juridische bijstand vastgesteld. De vergoedingen worden berekend met toepassing van het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. <W 22-01-1975, art. 1> <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>

Art. 184ter

<ingevoegd bij W 2003-04-10/60, art. 36; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Wanneer de verdachte of de beklaagde onder aanhoudingsmandaat geplaatst, behoort tot een legeronderdeel dat zich in het buitenland bevindt en wanneer de omstandigheden het niet toelaten om een advocaat te kiezen of een advocaat ambtshalve aan te wijzen, kan de commandant van het legeronderdeel waar de persoon zich bevindt, een doctor of licentiaat in de rechten aanwijzen. Bij ontstentenis van een doctor of licentiaat in de rechten wijst hij een officier aan en indien ook geen officier beschikbaar is, een persoon die bekwaam wordt geacht om betrokkene te verdedigen. Hij moet deze onmogelijkheid in het verslag van de commandant van het legeronderdeel vermelden.

   Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op alle in het eerste lid bedoelde personen.

   Zodra een advocaat kan optreden, trekken de in het eerste lid bedoelde personen zich terug. Bij het strafdossier worden de stukken gevoegd waaruit blijkt dat deze formaliteiten werden nageleefd.

Art. 185

<W 2003-02-12/35, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> § 1. De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij verschijnen persoonlijk of in de persoon van een advocaat.

§ 2. De rechtbank kan in elke stand van het geding de persoonlijke verschijning bevelen, zonder dat tegen haar beslissing enig rechtsmiddel kan worden ingesteld. Het vonnis dat deze verschijning beveelt, wordt ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de betrokken partij betekend, met dagvaarding om te verschijnen op de door de rechtbank vastgestelde datum.

   Indien de beklaagde noch persoonlijk, noch in de persoon van een advocaat verschijnt, nadat hij op de inleidingszitting overeenkomstig § 1 is verschenen, wordt het vonnis dat gewezen wordt geacht op tegenspraak te zijn en ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de beklaagde betekend. Ten aanzien van de beklaagde kan een bevel tot medebrenging worden uitgevaardigd.

Art. 186

<W 2003-02-12/35, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> Indien de gedaagde, of een advocaat die hem vertegenwoordigt, niet verschijnt op de dag en het uur in de dagvaarding bepaald, wordt jegens hem vonnis bij verstek gewezen.

Art. 187

[1 § 1. De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend.

   Is de betekening van het vonnis niet aan hem in persoon gedaan, dan kan hij die bij verstek veroordeeld is, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen.

   Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.

   Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan hij die bij verstek veroordeeld is in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.

   De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen alleen in verzet komen overeenkomstig de bepaling van het eerste lid.

   [2 De betekening aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan. ]2

§ 2. Het verzet wordt betekend aan het openbaar ministerie, aan de andere vervolgende partij of aan de andere partijen in de zaak.

   Indien het verzet niet is betekend binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van het vonnis, kunnen de veroordelingen ten uitvoer gelegd worden; ingeval hoger beroep is ingesteld door de vervolgende partijen of door een van hen, kan de behandeling in hoger beroep voortgang vinden.

§ 3. Het verzet brengt van rechtswege dagvaarding mee tegen de eerstkomende terechtzitting na het verstrijken van een termijn van vijftien dagen, of van drie dagen indien de eiser in verzet zich in hechtenis bevindt.

§ 4. Ten gevolge van het verzet wordt de veroordeling voor niet bestaande gehouden, behoudens in de gevallen bedoeld in paragrafen 5 tot 7.

§ 5. Het verzet wordt inzonderheid onontvankelijk verklaard :
1° behoudens overmacht, indien het niet overeenkomstig de wettelijke vormen en termijnen is betekend;
2° indien het bestreden vonnis niet bij verstek is gewezen;
3° indien de eiser in verzet vooraf een ontvankelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen dezelfde beslissing.

§ 6. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd :
1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter;
2° indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard.

§ 7. De partij die verzet heeft gedaan kan ervan afstand doen of dat beperken volgens de nadere regels inzake afstand of beperking in hoger beroep, verduidelijkt in artikel 206.

§ 8. De partij in verzet die zich een tweede keer laat vonnissen bij verstek, mag geen nieuw verzet meer aantekenen.

§ 9. Tegen de beslissing die op verzet is gewezen staat hoger beroep open of, indien zij gewezen is in hoger beroep, cassatieberoep.

   Hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als ongedaan beschouwt, houdt in dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, ook al is er geen hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis.

§ 10. De door het verzet veroorzaakte kosten en uitgaven, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van de betekening van het vonnis, blijven evenwel ten laste van de eiser in verzet, indien het verstek aan hem te wijten is. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 83, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016> (2)<W 2019-05-08/17, art. 4, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 188

<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 84, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>

Art. 189

Het bewijs van de wanbedrijven wordt geleverd op de wijze als bij (de artikelen 154 tot 156) bepaald is ten aanzien van de overtredingen. [1 De bepalingen van de artikelen [2 145, vijfde lid, 152, 152bis, 157, 158, 158bis, 158ter, 158quater, 159, 160, 161 en 164 ]2 gelden ook voor de correctionele rechtbanken ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 85, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016> (2)<W 2016-10-28/07, art. 7, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 189bis

<Ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 14; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, kan niet ter terechtzitting worden gedagvaard, tenzij hij daarin toestemt. Indien de getuige erin toestemt ter terechtzitting te getuigen, behoudt hij zijn volledige anonimiteit. In dit geval neemt de rechtbank de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuige te waarborgen.

   De rechtbank kan hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, de onderzoeksrechter gelasten om deze getuige opnieuw te verhoren of om een nieuwe getuige te verhoren met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter , teneinde de waarheid aan de dag te brengen. Tegen deze beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open. De rechtbank kan beslissen dat zij aanwezig zal zijn bij het verhoor van de getuige door de onderzoeksrechter.

   De veroordeling van een persoon mag niet uitsluitend of zelfs in overheersende mate gegrond zijn op anonieme getuigenverklaringen die met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter zijn verkregen. Die laatste moeten in afdoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.

Art. 189ter

<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 22; Inwerkingtreding : 30-12-2005> De rechtbank kan, op basis van concrete gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden [1 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]1 uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.

   Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

   De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen.

   (Buiten het in het eerste lid bedoelde geval, kan de feitenrechter of het Hof van Cassatie bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden [1 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]1, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle. ) <W 2009-01-16/31, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-01-2009>

(1)<W 2018-07-22/04, art. 11, 061; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 189quater

[1 Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de rechtbank hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.

   Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

   De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 36, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 190

De behandeling geschiedt in het openbaar, op straffe van nietigheid. (Wanneer de vervolgingen zijn gegrond [1 op de [2 artikelen 371/1 tot ]1 378, 379, 380, 383bis, §§ 1 en 2, of op artikel 433quinquies van het Strafwetboek in geval van uitbuiting van prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting ]2, kan het vonnisgerecht bevelen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld, indien een van de partijen of het slachtoffer het vraagt, namelijk met het oog op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. ) <W 04-07-1989, art. 5>

   De procureur des Konings, de burgerlijke partij of haar raadsman, (... ) zetten de zaak uiteen; de processen-verbaal of verslagen, indien er opgemaakt zijn, worden door de griffier voorgelezen, de getuigen voor en tegen worden gehoord, indien daartoe grond bestaat, en de wrakingen worden voorgedragen en er wordt over beslist; de stukken die tot overtuiging of tot ontlasting kunnen dienen, worden aan de getuigen en aan de partijen vertoond; de beklaagde wordt ondervraagd; de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen (of hun advocaat ) dragen hun verdediging voor; de procureur des Konings vat de zaak samen en neemt zijn conclusie; de beklaagde en de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen (of hun advocaat ) kunnen antwoorden. <W 10-07-1967, art. 1, 99°> <W 2003-02-12/35, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> <W 2003-02-12/35, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>

   Het vonnis wordt onmiddellijk of ten laatste op (de terechtzitting volgende op die waarop de debatten gesloten zijn verklaard ), uitgesproken. <W 10-07-1967, art. 1, 99°>

(1)<W 2016-02-01/09, art. 4, 050; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2016-05-31/02, art. 14, 052; Inwerkingtreding : 18-06-2016>
Art. 190bis

<W 2000-11-28/35, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Wat de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige ]1 getuigen betreft, past de rechtbank, in voorkomend geval, de artikelen 92 tot 101 inzake het opgenomen verhoor toe.

   Wanneer de rechtbank de verschijning van de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige ]1 noodzakelijk vindt om de waarheid aan de dag te brengen, wordt deze verschijning bij wege van videoconferentie georganiseerd, [1 tenzij de getuige ]1 de wil uitdrukt op de zitting te getuigen.

   In geval van verhoor door middel van videoconferentie wordt de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige ]1 gehoord in een afzonderlijk lokaal in aanwezigheid, in voorkomend geval, van de in artikel 91bis bedoelde persoon, zijn advocaat, een lid of leden van de technische dienst en een [1 deskundige ]1.

   Wanneer de rechtbank het noodzakelijk vindt voor de sereniteit van de getuigenis, kan zij het oogcontact tussen de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige ]1 en de beklaagde in alle gevallen beperken of uitsluiten.

   Dit artikel is van toepassing op minderjarigen van wie het verhoor werd opgenomen met toepassing van artikel 92 en die de leeftijd van de meerderjarigheid hebben bereikt op het moment van de zitting.

(1)<W 2019-05-05/10, art. 41, 063; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 190ter

<Artikelnummer ingevoegd bij W 2000-11-28/35, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001> (Voorheen artikel 190bis. ) De processen-verbaal van de terechtzitting worden bij het dossier van het geding gevoegd.

Art. 190quater

[1 De rechtbank kan, om de waarheid aan de dag te brengen, op vordering van de procureur des Konings, op verzoek van een van de partijen of ambtshalve de procureur des Konings uitnodigen om een onderzoeksrechter te vorderen om te laten overgaan tot :
1° het opstellen van het DNA-profiel van de aangetroffen sporen, en in voorkomend geval een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 44quater;
2° de afname van een referentiestaal van de beklaagde, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal, en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 90undecies;
3° de afname van een referentiestaal van een andere persoon, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen met toepassing van artikel 90duodecies. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 9, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
Art. 190quinquies

[1 De rechtbank kan, om de waarheid aan het licht te brengen, de procureur des Konings ambtshalve uitnodigen om door middel van een specifiek en met redenen omkleed verzoek informatie te vragen aan het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België [2 overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-01/01, art. 126, 053; Inwerkingtreding : 14-07-2016> (2)<W 2018-07-08/03, art. 20, 059; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
Art. 191

Indien het feit noch een wanbedrijf noch een overtreding oplevert, vernietigt de rechtbank het onderzoek, de dagvaarding en alles wat erop gevolgd is, ontslaat de beklaagde van rechtsvervolging en beslist over de vorderingen tot schadevergoeding.

Art. 192

Indien het feit slechts een overtreding oplevert of een wanbedrijf waarvan de kennisneming bij artikel 138 ... aan de politierechter is opgedragen, past de rechtbank de straf toe en beslist in voorkomend geval over de schadevergoeding. <W 10-07-1967, art. 1, 100°>

   (Lid 2 opgeheven ) <KB 59 10-01-1935, art. 2>

Art. 193

Indien het feit strafbaar is met een criminele straf, kan de rechtbank terstond het bevel tot bewaring of het bevel tot aanhouding verlenen : zij verwijst de beklaagde naar de bevoegde onderzoeksrechter.

Art. 193bis

<W 10-10-1967, art. 148, § 1> De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Worden meer dan twee gevoelens uitgedrukt, dan zijn de rechters die zich het minst gunstig voor de beklaagde hebben uitgesproken, verplicht zich met een van de andere gevoelens te verenigen.

Art. 194

<W 25-10-1950, art. 1, b> Over de kosten wordt beslist overeenkomstig de regels gesteld in artikel 162 (en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomstig artikel 162bis ). <W 2007-04-21/85, art. 10, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>

Art. 195

<W 27-04-1987, art. 2> Ieder veroordelend vonnis vermeldt de feiten waaraan de gedaagden schuldig of waarvoor zij aansprakelijk geoordeeld worden, de straf, de burgerlijke veroordelingen en de toegepaste wetsbepaling.

   Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter, als de wet hem daartoe vrije beoordeling overlaat, dergelijke straf of dergelijke maatregel uitspreekt. Het rechtvaardigt bovendien de strafmaat voor elke uitgesproken straf of maatregel. Wanneer hij veroordeelt tot een geldboete houdt hij voor de vaststelling van het bedrag ervan rekening ... met de door de beklaagde aangevoerde elementen over zijn sociale toestand. <W 1993-12-24/33, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1994> <W 2005-07-20/52, art. 27, 1°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>

   [2 In voorkomend geval vermeldt het veroordelend vonnis of de veroordeelde zich bevindt in de bij artikel 25, § 2, d) of e), of artikel 26, § 2, d) of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, bepaalde voorwaarden.

   In geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt en minder dan dertig jaar, wegens feiten bedoeld in boek II, titels I, Ibis en Iter, in artikel 376, eerste lid, in artikel 394, indien gepleegd ten aanzien van één of meer politieambtenaren wegens hun hoedanigheid, in artikel 417ter, derde lid, 2°, of in artikel 428, § 5, van het Strafwetboek, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde twee derde van die straf heeft ondergaan.

   In geval van een veroordeling tot een correctionele gevangenisstraf van dertig jaar of meer, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde meer dan vijftien jaar tot maximum vijfentwintig jaar van die straf heeft ondergaan. ]2

   (De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële situatie bewijst. ) <W 2005-07-20/52, art. 27, 2°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>

   Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de rechtbank uitspraak doet in graad van beroep, behalve wanneer zij een verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier uitspreekt.

   (Indien er door een bemiddeling elementen overeenkomstig artikel 555, § 1, aan de rechter ter kennis worden gebracht, wordt dit in het vonnis vermeld. De rechter kan hiermee rekening houden en vermeldt dit in voorkomend geval in het vonnis. ) <L 2005-06-22/35, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 31-01-2006>

   ( [1 Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf of de internering uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf of maatregel en over de mogelijke modaliteiten van strafuitvoering of internering. ]1

   Hij licht eveneens de burgerlijke partij in over de mogelijkheden om in het kader van de strafuitvoering [1 of de tenuitvoerlegging van de internering ]1 te worden gehoord over de voorwaarden die in het belang van de burgerlijke partij moeten worden opgelegd. <W 2006-05-17/35, art. 101, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

(1)<W 2014-05-05/11, art. 88, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (2)<W 2017-12-21/19, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 21-01-2018>
Art. 195bis

<W 10-10-1967, art. 148, § 2> De griffier moet het vonnis binnen [1 tweeënzeventig uren ]1 laten tekenen door de rechters die het hebben gewezen.

   Indien een of meer rechters zich in de onmogelijkheid bevinden om te tekenen, dan tekenen alleen de anderen, onder vermelding van die onmogelijkheid.

   Bevindt de griffier zich in zulke onmogelijkheid, dan is het voldoende dat de rechters daarvan bij het ondertekenen melding maken.

(1)<W 2019-05-05/19, art. 82, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 196

(Lid 1 opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 102°>

   De griffiers die een uitgifte van een vonnis afgeven voordat het ondertekend is, worden vervolgd als schriftvervalsers.

   (Lid 3 opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 102°>

Art. 196/1.

[1 De griffier overhandigt aan het openbaar ministerie een uittreksel uit elk vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en een veroordeling tot een vrijheidsstraf inhoudt.

   Wanneer een zelfde vonnis of arrest verscheidene personen tot een vrijheidsstraf heeft veroordeeld en die voor sommigen onder hen definitief is geworden, wordt voor de betrokken personen een uittreksel aan het openbaar ministerie bezorgd.

   Wanneer verscheidene personen, die door een zelfde vonnis of arrest zijn veroordeeld, hun straf in verschillende strafinrichtingen moeten ondergaan, kan het openbaar ministerie zich voor elke inrichting een uittreksel doen afleveren.

   Binnen drie dagen stuurt de griffier, langs elektronische weg of bij gewone brief, aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen een uittreksel uit elk vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en een pecuniaire veroordeling inhoudt, als bedoeld in het achtste lid.

   Daarenboven stuurt de griffier, langs elektronische weg of bij gewone brief, een kopie van elk veroordelend vonnis dat de bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 197bis inhoudt, evenals een kopie van het uittreksel ervan, aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

   Binnen dezelfde termijn stuurt de griffier aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, verantwoordelijk voor de werking van de gegevensbank penale boeten, verbeurdverklaringen en gerechtskosten in strafzaken, langs elektronische weg of bij gewone brief, de elementen die vervat zijn in elk uittreksel, en die noodzakelijk zijn voor de verwerking van de gegevens betreffende de pecuniaire veroordelingen, als bedoeld in het achtste lid.

   Wanneer een zelfde vonnis of arrest verscheidene personen veroordeeld heeft tot pecuniaire veroordelingen, als bedoeld in het achtste lid, en die veroordelingen voor de enen definitief zijn geworden zonder het voor de anderen te zijn, wordt met betrekking tot het definitief geworden gedeelte van het vonnis of arrest gehandeld zoals bepaald in het vierde tot het zesde lid.

   Onder een pecuniaire veroordeling wordt elke veroordeling verstaan tot een geldboete, tot een verbeurdverklaring van een geldsom die een terugvorderbare schuldvordering inhoudt op het vermogen van de veroordeelde, tot de gerechtskosten of een bijdrage. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/18, art. 13, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 196/2.

[1 In uitvoerbare vorm worden alleen de arresten, vonnissen en beschikkingen verzonden die de partijen, het openbaar ministerie of de bevoegde ontvanger van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in die vorm aanvragen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/18, art. 14, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 197

(Onverminderd artikel 197bis, wordt het vonnis ten uitvoer gelegd ) op verzoek van de procureur des Konings en van de burgerlijke partij, ieder wat hem betreft. <W 2003-03-19/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>

   [1 ... ]1.

   [1 ... ]1. <W 2003-03-19/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>

(1)<W 2014-02-11/12, art. 53, 045; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 197bis

[1 § 1. De vervolgingen tot invordering van verbeurdverklaarde goederen, de geldboetes en de gerechtskosten worden namens het openbaar ministerie uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën en volgens de aanwijzingen van de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.

   Deze ambtenaar verricht de handelingen en stelt de vorderingen in, die vereist zijn ter inning of ter vrijwaring van de rechten die het vonnis of het arrest aan de Schatkist toekent.

   Hij kan, bij een veroordeling tot een verbeurdverklaring van een geldsom, een geldboete of de gerechtskosten, overgaan tot de tenuitvoerlegging op de in beslag genomen goederen overeenkomstig de aanwijzingen van het openbaar ministerie of de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.

   Op verzoek van het openbaar ministerie of van de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring doet de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën de rechterlijke beslissingen houdende verbeurdverklaring van onroerende goederen, die in kracht van gewijsde zijn getreden [2 kosteloos ]2 overschrijven op het [4 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]4 van de plaats waar het goed is gelegen.

   Voor het instellen van een vordering in rechte wordt overleg gepleegd met de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.

§ 2. De vervolgingen tot invordering van verbeurdverklaarde goederen, geldboeten en gerechtskosten in het raam van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek gevoerd door de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring worden in zijn naam uitgeoefend door een ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën gespecialiseerd in de invordering van verbeurdverklaringen, die is aangewezen door de minister van Financiën.

   De gespecialiseerde ambtenaar oefent alle bevoegdheden uit die de wettelijke en reglementaire bepalingen toekennen aan de in § 1 bedoelde ambtenaar. Hij kan over het hele grondgebied van het Rijk alle ambtshandelingen stellen die verband houden met de bevoegdheden welke eigen zijn aan zijn functie.

[3 § 2/1. In geval van verbeurdverklaring van een motorvoertuig door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing belast het openbaar ministerie een politiedienst met de overbrenging ervan naar de Federale Overheidsdienst Financiën. Daartoe zendt het parket aan de Administratie van de Patrimoniumdiensten een proces-verbaal van overdracht. De stallingskosten zijn gerechtskosten tot aan de overdracht van het motorvoertuig aan de Patrimoniumdiensten.

   Behoudens in het geval waarin de Patrimoniumdiensten niet om de verplaatsing van het verbeurdverklaarde motorvoertuig vragen, vordert het openbaar ministerie de overbrenging van het motorvoertuig en, in voorkomend geval, van de sleutels en/of de boorddocumenten naar de aangeduide locatie. In deze hypothese hanteert de politiedienst die met de overdracht aan de Patrimoniumdiensten werd belast, dezelfde richtlijnen als bij een in beslag genomen motorvoertuig. Hij doet een beroep op een erkende takeldienst, onderworpen aan het tarief van de gerechtskosten in strafzaken. ]3

§ 3. Wanneer de veroordelingsbeslissing de bijzondere verbeurdverklaring inhoudt van zaken of sommen die zich bevinden of in te vorderen zijn buiten het Koninkrijk, maakt het openbaar ministerie een afschrift van de relevante stukken van het strafdossier over aan de minister van Justitie. Hij licht het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring daarvan in door toezending van een afschrift.

   Het openbaar ministerie kan de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring verzoeken om in zijn naam alle akten op te stellen en handelingen te verrichten met het oog op de tenuitvoerlegging van de voormelde verbeurdverklaring in het buitenland. Met het oog hierop kan deze laatste de medewerking vorderen van vertalers. De kosten gemaakt voor hun prestaties worden begroot door de directeur en worden beschouwd als gerechtskosten in strafzaken.

§ 4. Er wordt een Overlegorgaan voor de coördinatie van de invordering van niet-fiscale schulden in strafzaken opgericht binnen de Federale Staat, hierna te noemen "het Overlegorgaan".

   Het Overlegorgaan is samengesteld uit :
1° de administrateur van de niet-fiscale invordering van de federale overheidsdienst Financiën of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;
2° de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;
[2 de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie of de door hem aangewezen vertegenwoordiger; ]2
4° een vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor Justitie;
5° een vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor Financiën;
6° een vertegenwoordiger van het lid van de federale regering dat bevoegd is voor [2 ... ]2 de fraudebestrijding;
7° een vertegenwoordiger aangewezen door het College van procureurs-generaal;
8° een vertegenwoordiger aangewezen door de Raad van procureurs des Konings;
[2 9° een vertegenwoordiger van de Federale overheidsdienst Justitie;
10° een vertegenwoordiger aangewezen door de Raad van Arbeidsauditeurs. ]2

   Het Overlegorgaan bevordert de samenwerking tussen de in het tweede lid bedoelde administratieve en gerechtelijke overheden, met inachtneming van hun specifieke bevoegdheden, met als doel een efficiënte en effectieve tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen in strafzaken betreffende uitvoerbare veroordelingen tot betaling van verbeurdverklaarde geldsommen, strafrechtelijke geldboeten, gerechtskosten en de in artikel 29 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen bedoelde bijdragen aan het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan occasionele redders, in België en in het buitenland.

   Het Overlegorgaan kan alle nuttige aanbevelingen formuleren met het oog op een optimale coördinatie van de tenuitvoerlegging van de in het derde lid bedoelde veroordelingen. De voorzitter van het Overlegorgaan bezorgt de aanbevelingen aan de ministers bevoegd voor Justitie en Financiën en aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal.

   Het Overlegorgaan stelt zijn huishoudelijk reglement vast met gewone meerderheid van stemmen van zijn aanwezige leden. Het reglement wordt goedgekeurd door de ministers bevoegd voor Financiën en Justitie. Het Overlegorgaan verkiest, bij eenparigheid, een voorzitter onder zijn leden voor een duur van twee jaar. Het mandaat is hernieuwbaar.

   Het Overlegorgaan vergadert na bijeenroeping door zijn voorzitter, die de agenda vaststelt.

   Het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring verzekert het secretariaat van het Overlegorgaan. ]1

(1)<W 2014-02-11/12, art. 54, 045; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2016-02-05/11, art. 86, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2018-02-04/04, art. 43, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2018> (4)<W 2018-07-11/07, art. 73, 060; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 198

De procureur des Konings is gehouden binnen vijftien dagen na de uitspraak een uittreksel uit het vonnis te doen toekomen aan de procureur-generaal.

§ III. [1 Hoger beroep van correctionele vonnissen ]1
Art. 199

Tegen de vonnissen gewezen in correctionele zaken staat hoger beroep open.

Art. 200

<W 01-05-1849, art. 6> Het hoger beroep van de vonnissen gewezen door de correctionele rechtbanken wordt gebracht voor het hof van beroep van het rechtsgebied.

Art. 201

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 106°>

Art. 202

<W 01-05-1849, art. 7> Het recht om hoger beroep in te stellen tegen de vonnissen gewezen door de politierechtbanken en de correctionele rechtbanken behoort :
1° Aan de beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke partij;
2° Aan de burgerlijke partij, alleen wat haar burgerlijke belangen betreft;
3° Aan het bosbeheer;
4° Aan het openbaar ministerie bij het hof (... ) die over het beroep uitspraak moet doen; <W 1994-07-11/33, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
(naar gelang van het geval aan de procureur des Konings of aan de arbeidsauditeur. ) <W 1994-07-11/33, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art. 203

<W 31-05-1955, art. 2> § 1. Behoudens de uitzondering van artikel 205 hierna, vervalt het recht van hoger beroep, indien de verklaring van hoger beroep niet gedaan is op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen ]1 na de dag van die uitspraak en indien het vonnis bij verstek is gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen ]1 na de dag van de betekening ervan aan de veroordeelde partij of aan haar woonplaats. <W 15-06-1981, art. 1>

   [1 Het openbaar ministerie beschikt over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen, nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld. ]1

§ 2. Is het hoger beroep tegen de burgerlijke partij gericht, dan beschikt deze over een bijkomende termijn van [1 tien dagen ]1 om hoger beroep in te stellen tegen de beklaagden en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die zij in de zaak wil doen blijven, onverminderd haar recht incidenteel beroep in te stellen overeenkomstig § 4.

§ 3. Gedurende die termijnen en gedurende de rechtspleging in hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst. De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep.

§ 4. In alle gevallen waarin de burgerlijke rechtsvordering gebracht wordt voor de rechter in hoger beroep, kan de gedaagde bij een op de terechtzitting genomen conclusie incidenteel beroep instellen zolang de debatten in hoger beroep niet gesloten zijn.

(1)<W 2016-02-05/11, art. 88, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 203bis

<W 16-02-1961, art. 4> De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij kunnen hoger beroep instellen, hetzij in persoon, hetzij (... ) door een advocaat (... ). <W 20-12-1974, art. 3 en 4>

Art. 204

[1 Op straffe van verval van het hoger beroep bepaalt het verzoekschrift nauwkeurig de grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, met inbegrip van de procedurele grieven, en wordt het verzoekschrift binnen dezelfde termijn en op dezelfde griffie ingediend als de in artikel 203 bedoelde verklaring. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de eiser in beroep of zijn advocaat, of door een ander bijzonder gevolmachtigde. In dit laatste geval wordt de volmacht bij het verzoekschrift gevoegd.

   Dit verzoekschrift kan ook rechtstreeks worden ingediend op de griffie van de rechtbank of het hof waarvoor het hoger beroep wordt gebracht.

   Daartoe kan een formulier, waarvan het model wordt bepaald door de Koning, worden gebruikt.

   Deze bepaling geldt ook voor het openbaar ministerie. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 89, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 205

<W 15-06-1981, art. 2> Het openbaar ministerie bij het hof of de rechtbank die van het beroep kennis moet nemen, moet, op straffe van verval, binnen [1 veertig dagen ]1 te rekenen van de uitspraak van het vonnis, zijn beroep betekenen, hetzij aan de beklaagde, hetzij aan de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke partij. [1 Het exploot bevat dagvaarding. In het kader van de procedure van onmiddellijke verschijning bedoeld in artikel 216quinquies gebeurt deze dagvaarding binnen zestig dagen te rekenen van de uitspraak van het vonnis. ]1. [2 Het openbaar ministerie geeft nauwkeurig de grieven aan die tegen het vonnis worden ingebracht overeenkomstig artikel 204. ]2

(1)<W 2016-02-05/11, art. 90, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016> (2)<W 2019-05-05/10, art. 42, 063; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 206

[1 De partijen in het geding kunnen afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken, met een verklaring, ingediend op de griffie van de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen.

   De verklaring kan in voorkomend geval ook worden gedaan op de griffie van de gevangenis of van het gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

   Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt in het daartoe bestemd register.

   Bij de in het tweede lid voorziene gevallen geven de bestuurders van de inrichtingen van die verklaring onmiddellijk bericht aan het openbaar ministerie bij de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen en stelt hem, binnen vierentwintig uren, een uitgifte van het proces-verbaal in handen. Bericht en uitgifte worden bij het dossier gevoegd.

   Van de afstand of beperking door het openbaar ministerie gedaan, worden de beklaagde, en in voorkomend geval de burgerlijke partij, of hun advocaten, binnen de vierentwintig uren op de hoogte gesteld.

   De partijen in het geding kunnen ook op de zitting afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken.

   De afstand of beperking van het ingesteld hoger beroep kan worden ingetrokken totdat er akte van is verleend door het hof of de rechtbank die van het hoger beroep kennis moet nemen.

   Ingeval van hoger beroep met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering, kan de partij tegen wie het hoger beroep gericht is, evenwel beslissen de afstand niet te aanvaarden indien incidenteel beroep is ingesteld. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 91, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 207

Het verzoekschrift, indien het op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg is ingediend, en de stukken worden door de procureur des Konings aan de griffie van het hof (... ) waarvoor het beroep gebracht zal worden, gezonden binnen vierentwintig uren na de verklaring op de griffie of na de afgifte van de betekening van het beroep. <W 10-07-1967, art. 1, 110°>

   Hij tegen wie het vonnis is gewezen, wordt, indien hij zich in hechtenis bevindt, binnen dezelfde termijn en op bevel van de procureur des Konings overgebracht naar het huis van arrest van de plaats waar de zetel van het hof (... ) dat over het beroep uitspraak zal doen. <W 10-07-1967, art. 1, 110°>

Art. 208

[1 Tegen de arresten, in hoger beroep bij verstek gewezen, kan in verzet worden gekomen in dezelfde vormen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde modaliteiten en binnen dezelfde termijnen als tegen de verstekvonnissen van de correctionele rechtbanken.

   De bepalingen van de artikelen 185 tot 187 gelden ook voor het hof van beroep. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 92, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 209

Over het hoger beroep wordt binnen een maand uitspraak gedaan ter terechtzitting, (... ). <W 1990-12-28/31, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 08-01-1991>

Art. 209bis

<Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 5; Inwerkingtreding : 2000-04-30> In de gevallen bedoeld in artikel 216quinquies, wordt het hoger beroep ingesteld binnen de termijn en in de vorm bepaald in de artikelen 203 en 205.

   Onverminderd artikel 205, wordt de zaak vastgesteld binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn gesteld voor de beklaagde in artikel 203, § 1.

   De termijn van dagvaarding voor het Hof bedraagt twee dagen.

   Het Hof kan de zaak eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat het deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting in beraad neemt.

   Het Hof doet uitspraak binnen vijf dagen nadat de zaak in beraad is genomen.

   Wanneer het Hof van oordeel is dat de complexiteit van de zaak aanvullend onderzoek vereist, kan het Hof het dossier bij een met redenen omklede beslissing toezenden aan de procureur-generaal.

   [1 De bepalingen van artikel 152 gelden ook voor de hoven van beroep. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 93, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 210

Voordat de rechters hun gevoelen uiten, worden de beklaagde, onverschillig of hij vrijgesproken dan wel veroordeeld is, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen, de burgerlijke partij , of hun advocaat en de procureur-generaal gehoord over de nauwkeurig bepaalde grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, en zulks in de door de rechter te bepalen volgorde. De beklaagde of zijn advocaat heeft, indien hij het vraagt, altijd het laatste woord. <W 1990-12-28/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 08-01-1991> <KB 258 24-03-1936, art. 4> <W 2003-02-12/35, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>

   [1 Behoudens de grieven opgeworpen zoals bepaald in artikel 204, kan de beroepsrechter slechts de grieven van openbare orde ambtshalve opwerpen die betrekking hebben op de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen dan wel op :
- zijn bevoegdheid;
- de verjaring van de feiten die bij hem aanhangig zijn gemaakt;
- het gegeven dat de feiten die bij hem wat betreft de schuldvraag aanhangig zijn gemaakt, geen misdrijf zijn of de noodzaak om deze feiten te herkwalificeren of een niet te herstellen nietigheid die het onderzoek naar deze feiten aantasten.

   De partijen worden verzocht om zich uit te spreken over de ambtshalve opgeworpen middelen. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 94, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 211

De bepalingen van de voorgaande artikelen betreffende de wettelijke vormen van het onderzoek, de aard van de bewijzen, de vorm, de authenticiteit en de ondertekening van het eindvonnis in eerste aanleg, de veroordeling in de kosten (en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek ), alsook de straffen in die artikelen bepaald, gelden eveneens voor de vonnissen in hoge beroep gewezen. [1 De artikelen 145, vijfde en zesde lid, 152bis en 164 zijn eveneens van toepassing. ]1 <W 2007-04-21/85, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>

(1)<W 2016-10-28/07, art. 8, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 211bis

<W 10-10-1967, art. 149> Is er een vrijsprekend vonnis of een beschikking tot buitenvervolgingstelling, dan kan het gerecht in hoger beroep geen veroordeling of verwijzing uitspreken dan met eenparige stemmen van zijn leden. Dezelfde eenstemmigheid is vereist voor het gerecht in hoger beroep om tegen beklaagde uitgesproken straffen te kunnen verzwaren. Dit geldt eveneens inzake voorlopige hechtenis om een voor de beklaagde gunstige beschikking te kunnen wijzigen.

Art. 212

Indien het vonnis wordt teniet gedaan omdat het feit door geen enkele wet wordt beschouwd als wanbedrijf of overtreding, ontslaat het hof (... ) de beklaagde van rechtsvervolging en beslist in voorkomend geval over de schadevergoeding te zijnen behoeve. <W 10-07-1967, art. 1, 112°>

Art. 213

Indien het vonnis wordt teniet gedaan, omdat het feit slechts een overtreding oplevert, en indien (de openbare of de burgerlijke partij ) de verwijzing niet hebben gevraagd, spreekt het hof (... ) de straf uit en beslist in voorkomend geval eveneens over de schadevergoeding. <W 10-07-1967, art. 1, 113°>

Art. 214

Indien het vonnis wordt teniet gedaan, omdat het misdrijf strafbaar is met een criminele straf, verleent het hof (... ), zo daartoe grond bestaat, een bevel tot bewaring of zelfs een bevel tot aanhouding, en verwijst de beklaagde naar de bevoegde openbare ambtenaar, die echter een andere zal zijn dan degene die het vonnis heeft gewezen of het onderzoek heeft gedaan. <W 10-07-1967, art. 1, 114°>

Art. 215

Indien het vonnis wordt teniet gedaan wegens schending of niet hersteld verzuim van vormen, door de wet voorgeschreven op straffe van nietigheid, beslist het hof (... ) mede over de zaak zelf. <W 10-07-1967, art. 1, 112°>

Art. 215bis

[1 vroeger art. 216 ]1De burgerlijke partij, de beklaagde, de openbare partij, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen kunnen zich tegen het vonnis in cassatie voorzien.

(1)<W 2016-02-05/11, art. 95, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK IIbis. [1 Voorafgaande erkenning van schuld ]1
Art. 216

[1 § 1. Voor feiten die niet van die aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele gevangenisstraf, kan de procureur des Konings, indien de verdachte of de beklaagde de schuld van de hem tenlastegelegde feiten erkent, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdachte of de beklaagde of zijn advocaat, de toepassing voorstellen van de in dit artikel omschreven procedure van voorafgaande erkenning van schuld.

   In dat geval kan hij, in de voorwaarden voorzien in de wet, lagere straffen voorstellen dan hij meende te moeten vorderen, of een straf met geheel of gedeeltelijk uitstel of probatie-uitstel, of een gewone opschorting of een probatie-opschorting.

   Deze procedure is niet toepasselijk voor de feiten :
1° die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;
2° die bedoeld zijn in de artikelen 375 tot 377 van het Strafwetboek;
3° die bedoeld zijn in de artikelen 379 tot 387 van het Strafwetboek, indien deze zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;
4° die bedoeld zijn in de artikelen 393 tot 397 van het Strafwetboek.

§ 2. Wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast, kan de procureur des Konings slechts de toepassing van de in huidig artikel omschreven procedure voorstellen na de beschikking of het arrest van verwijzing naar de feitenrechter. Hij kan dit ook voorstellen wanneer de zaak reeds bij de feitenrechter aanhangig is gemaakt, voor zover er nog geen eindvonnis of arrest is gewezen op strafgebied.

§ 3. De verklaringen waarmee de verdachte of de beklaagde de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent, worden afgelegd in het bijzijn van een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat.

   Indien de verdachte of de beklaagde over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing.

   De advocaat neemt kennis van het dossier en de aan de verdachte of de beklaagde tenlastegelegde feiten en licht hem in over zijn rechten, de gevolgen van het erkennen van de schuld in de voorliggende procedure en het verdere verloop ervan. De verdachte of de beklaagde kan ten allen tijde een vertrouwelijk overleg hebben met zijn advocaat buiten de aanwezigheid van de procureur des Konings.

   Na het aanhoren van de door de procureur des Konings voorgestelde straffen, kan de verdachte of de beklaagde een bedenktijd vragen van maximaal tien dagen alvorens aan de procureur des Konings mee te delen of hij al dan niet de schuld aan de tenlastegelegde feiten erkent en de weerhouden wettelijke kwalificaties en de voorgestelde straffen aanvaardt.

   In voorkomend geval, worden de verklaringen waarmee de verdachte of de beklaagde de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent en de straffen die de procureur des Konings voorstelt aanvaardt, vastgelegd in een overeenkomst waarin de feiten en hun kwalificatie precies worden omschreven en dat zowel door de verdachte of de beklaagde en zijn advocaat, als door de procureur des Konings wordt ondertekend.

   Deze overeenkomst bepaalt met name de kosten die dienen te worden gedekt en de goederen of vermogensvoordelen die moeten worden afgegeven en verbeurdverklaard.

   Als de zaak nog niet is vastgesteld voor een rechter ten gronde bepaalt de overeenkomst de plaats, dag en uur van de zitting van de rechtbank waarop de verdachte of de beklaagde dient te verschijnen, binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen en niet langer dan twee maanden. Aan de verdachte of de beklaagde wordt onmiddellijk een kopie van de overeenkomst overhandigd. Deze kennisgeving geldt als dagvaarding. Wanneer de zaak evenwel al is vastgesteld voor de rechter ten gronde, wordt de overeenkomst op die zitting ter bekrachtiging voorgelegd.

   Zolang er geen ondertekende overeenkomst is, kunnen de stukken opgesteld in het kader van de paragrafen 1 en 2 en van deze paragraaf niet aan het dossier worden gevoegd, noch ingezien.

   In voorkomend geval bezorgt de procureur des Konings de gekende slachtoffers een kopie van de ondertekende overeenkomst. Het slachtoffer en zijn advocaat krijgen inzage in het strafdossier. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. ]2

§ 4. De rechtbank hoort de beklaagde en zijn advocaat over de afgesloten overeenkomst en de erkende feiten.

   In voorkomend geval, hoort de rechtbank ook het slachtoffer en zijn advocaat over de feiten en de vergoeding van de schade. Het slachtoffer kan zich op de zitting van de rechtbank, die de afgesloten overeenkomst dient te bekrachtigen, burgerlijke partij stellen en vergoeding van zijn schade vragen. De gedaagden worden gehoord met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering.

   De rechtbank verifieert of voldaan is aan alle voorwaarden van de paragrafen 1 tot 3, of de overeenkomst op een vrije en weloverwogen manier is gesloten en met de werkelijkheid van de feiten en met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemt en of de door de procureur des Konings voorgestelde straffen proportioneel zijn aan de ernst van de feiten, de persoonlijkheid van de beklaagde en de bereidheid tot vergoeding van de eventuele schade.

   Indien ze oordeelt dat dit het geval is, bekrachtigt ze de afgesloten overeenkomst en spreekt ze de voorgestelde straffen uit bij erkenning van schuld door de beklaagde. Op strafgebied staat geen rechtsmiddel open.

   Zoniet wijst ze het verzoek tot bekrachtiging van de afgesloten overeenkomst bij een met redenen omklede beslissing af. In dit geval wordt het dossier terug ter beschikking gesteld van de procureur des Konings en wordt de zaak toegewezen aan een anders samengestelde kamer.

   De door de beklaagde en de procureur des Konings ondertekende overeenkomst en de documenten die werden opgemaakt en mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg in het kader van de procedure alsook alle andere gerelateerde procedurestukken, worden dan uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg.

   Zolang de overeenkomst niet is bekrachtigd bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan kunnen de hierboven bedoelde stukken niet ten laste van de verdachte of de beklaagde worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.

§ 5. De rechtbank doet uitspraak over het verzoek tot bekrachtiging, hetzij tijdens de zitting, hetzij binnen een maand na de eerste zitting, behalve indien een uitstel van het onderzoek van de zaak tot een latere zitting zich opdringt teneinde de burgerlijke partij in staat te stellen haar belangen te verdedigen of de beklaagde in staat te stellen de elementen te verschaffen in verband met diens wil om de schade te herstellen.

§ 6. Het bij de eerste en tweede paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 97, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2019-05-05/19, art. 149, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
HOOFDSTUK IIter. [1 Toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring ]1
Afdeling I. [1 Algemene bepaling ]1
Art. 216/1

[1 De procureur des Konings kan aan een persoon die substantiële, onthullende, oprechte en volledige verklaringen aflegt inzake de betrokkenheid van derden en desgevallend de eigen betrokkenheid, over gepleegde of gepoogde misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, en die zijn opgenomen in een memorandum, een toezegging verlenen in het kader van de uitoefening van de strafvordering, in het kader van de strafuitvoering of in het kader van de hechtenis mits het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van het onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

   De in dit hoofdstuk bedoelde mogelijkheid behoort ook, ten aanzien van dezelfde misdrijven, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 aan de procureur-generaal bij het hof van beroep. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 4, 062; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling II. [1 Memorandum met de persoon bedoeld in artikel 216/1 ]1
Art. 216/2

[1 § 1. De procureur des Konings en de persoon bedoeld in artikel 216/1 ondertekenen een schriftelijk memorandum. Het memorandum wordt gedateerd en bevat de volgende vermeldingen :
1° de identiteitsgegevens van de persoon bedoeld in artikel 216/1;
2° de naam van de advocaat die bijstand verleent aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 bij het afsluiten van het memorandum;
3° de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de misdrijven waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft een verklaring te zullen afleggen werden gepleegd en de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd of waar hij veroordeeld is;
4° de nauwkeurige en omstandige opgave van :
a) de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd of waarvoor hij reeds veroordeeld is, alsmede de straffen die hem in dat laatste geval werden opgelegd, en die het voorwerp uitmaken van de toezegging van de procureur des Konings;
b) de feiten waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft een verklaring te zullen afleggen;
c) de inhoud van de toezegging van de procureur des Konings;
d) de voorwaarden die met de toezegging van de procureur des Konings gepaard gaan, die in elk geval bestaan uit de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 216/3, § 1, 2° tot 5° ;
e) de voorwaarden en de nadere regels die betrekking hebben op het afleggen van de verklaring door de persoon bedoeld in artikel 216/1;
f) de bereidheid tot het vergoeden van de schade.

§ 2. Het memorandum kan slechts worden afgesloten met :
1° een voorafgaand akkoord van de bevoegde procureurs-generaal;
2° een voorafgaand advies van de getuigenbeschermingscommissie wat betreft de mogelijkheid tot nemen van beschermingsmaatregelen waar later over beslist kan worden;
3° een voorafgaand advies van de federale procureur;
4° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek of diens verklaringen afgelegd worden in het kader van een lopend gerechtelijk onderzoek, een voorafgaand advies van de onderzoeksrechter over de stand van zaken van het gerechtelijk onderzoek.

§ 3. De bevoegde procureurs-generaal nemen een beslissing bij consensus.

§ 4. Het memorandum wordt gesloten en ondertekend in het bijzijn van een advocaat naar keuze van de persoon bedoeld in artikel 216/1 of een door de stafhouder aan hem toegewezen advocaat.

   De persoon bedoeld in artikel 216/1 kan te allen tijde een vertrouwelijk overleg hebben met zijn advocaat buiten de aanwezigheid van de procureur des Konings.

§ 5. Het memorandum wordt opgesteld in drie ondertekende exemplaren. Eén exemplaar wordt overhandigd aan de persoon bedoeld in artikel 216/1, een tweede wordt toegevoegd aan het strafdossier betreffende het misdrijf waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd of werd veroordeeld en een derde wordt door de procureur des Konings bijgehouden.

   Indien de verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt aangewend in verschillende strafdossiers, wordt in elk van deze strafdossiers een voor eensluidend verklaard afschrift van het memorandum gevoegd.

§ 6. De federale procureur houdt een register bij van alle opgestelde memoranda. Van elk door de procureur des Konings ondertekend memorandum wordt een voor eensluidend verklaard afschrift overgezonden aan de federale procureur en toegevoegd aan het register.

§ 7. Na de ondertekening van het memorandum gaat de persoon bedoeld in artikel 216/1 binnen de termijn opgelegd in het memorandum over tot het afleggen van de verklaring. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 6, 062; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling III. [1 Herroeping van de toezegging ]1
Art. 216/3

[1 De toezegging kan worden herroepen :
1° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de door hem in het memorandum aanvaarde voorwaarden niet heeft nageleefd;
2° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 voor misdrijven gepleegd na datum van het sluiten van het memorandum bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan wordt veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van ten minste zes maanden;
3° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 niet overgaat tot het afleggen van de verklaringen zoals bepaald in het memorandum;
4° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de schade niet vergoedt;
5° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, wetens en willens, onvolledige, onoprechte of niet-onthullende verklaringen betreffende de bedoelde feiten heeft afgelegd;
6° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, teneinde de vervolging betreffende de bedoelde feiten te belemmeren, heeft gepoogd bewijzen te laten verdwijnen of zich te verstaan met derden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 8, 062; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling IV. [1 Verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 ]1
Art. 216/4. [1 § 1. De persoon bedoeld in artikel 216/1 moet gevolg geven aan elke oproeping door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de onderzoeks- en vonnisgerechten.
§ 2. Verklaringen die door de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden afgelegd mogen alleen in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
In elk proces-verbaal waarin een verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 ter uitvoering van het memorandum wordt opgenomen, wordt melding gemaakt van het memorandum.
§ 3. Aan een persoon bedoeld in artikel 216/1 kan noch gedeeltelijke anonimiteit in de zin van de artikelen 75bis en 155bis, noch volledige anonimiteit in de zin van artikel 86bis worden toegekend.
§ 4. Indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak ook optreedt als burgerinfiltrant in het kader van een burgerinfiltratie zoals bepaald in onderafdeling 4bis van het boek I, hoofdstuk IV, afdeling III, maakt het openbaar ministerie hiervan onverwijld melding in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
Het openbaar ministerie vermeldt in een proces-verbaal dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak heeft opgetreden als burgerinfiltrant. Het proces-verbaal wordt slechts door het openbaar ministerie bij het strafdossier gevoegd op het ogenblik dat de kamer van inbeschuldigingstelling kennisneemt van de zaak op basis van artikel 235ter. ]1
Afdeling V. [1 Toezegging van het openbaar ministerie in het kader van de uitoefening van de strafvordering ]1
Art. 216/5

[1 § 1. Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen :
1° een onmiddellijk lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde misdaden met geweld of bedreiging en de misdaden vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;
2° een lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig artikel 85 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde wanbedrijven met geweld of bedreiging en de wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;
3° een eenvoudige schuldigverklaring, dan wel een straf die lager kan zijn dan de wettelijk bepaalde minimumstraf, dan wel een straf onder elektronisch toezicht, een werkstraf of een autonome probatiestraf toezeggen, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdaden zonder geweld of bedreiging en wanbedrijven zonder geweld of bedreiging, met uitsluiting van de misdaden en wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek.
4° een verminderde geldboete, zelfs onder het wettelijk bepaalde minimum, of bijzondere verbeurdverklaring, zelfs bij een verplichte verbeurdverklaring, doch met uitzondering van de verbeurdverklaring van stoffen en voorwerpen die de openbare veiligheid of de veiligheid van personen in het gevaar brengen, toezeggen.

   Er kunnen geen toezeggingen worden verricht over de straffen bedoeld in de artikelen 31 tot 34 van het Strafwetboek.

§ 2. Het openbaar ministerie vordert, binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen en binnen de perken van de wet, de straf die van toepassing wordt ingeval de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/3 niet nakomt of niet heeft nagekomen.

§ 3. De toezegging door het openbaar ministerie wordt met redenen omkleed. De bevoegde rechtbank, het hof of, tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging, en binnen de beoordeling van de bezwaren, het onderzoeksgerecht, verifieert de proportionaliteit van de toezegging bedoeld in paragraaf 1, of de wettelijke voorwaarden zijn nagekomen, of de persoon bedoeld in artikel 216/1 het memorandum uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard, of de feiten met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemmen, of de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd en waarop de toezegging slaat, overeenstemmen met de werkelijkheid, of de gronden tot verval niet aanwezig zijn en of de bereidheid tot vergoeding van de eventuele schade aanwezig is. Vervolgens bekrachtigt ze de toezegging. De beslissing wordt met redenen omkleed. Op strafgebied staat geen rechtsmiddel open.

   De bevoegde rechtbank of het hof beslist binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor de rechtbank of het hof werd gebracht, over de straf die overeenkomstig paragraaf 2 wordt gevorderd en waarvan de tenuitvoerlegging wordt uitgesteld mits de voorwaarden worden nagekomen. Indien het onderzoeksgerecht de toezegging heeft bekrachtigd, verwijst het de zaak naar de bevoegde rechtbank of het hof om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in de eerste zin.

   De afwijzing gebeurt in een beslissing die met redenen wordt omkleed. Indien, nadat de toezegging wordt afgewezen, een nieuw memorandum wordt voorgelegd, wordt de zaak tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 toegewezen aan een anders samengestelde kamer.

   Indien de toezegging wordt afgewezen en geen nieuw memorandum wordt voorgelegd, wordt de zaak tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 toegewezen aan een anders samengestelde kamer en worden het ondertekende memorandum en de documenten die werden opgemaakt en de mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg in het kader van de procedure, alsook alle andere gerelateerde procedurestukken, uit het dossier verwijderd en alsdan neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Zij kunnen niet ten laste van de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en ze zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.

§ 4. De bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of desgevallend het bevoegde onderzoeksgerecht, hoort de persoon bedoeld in artikel 216/1 of zijn advocaat over het memorandum en over de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd.

   In voorkomend geval, hoort de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of het bevoegde onderzoeksgerecht, ook het slachtoffer of zijn advocaat over de feiten en over de vergoeding van de schade. Het slachtoffer kan zich op de zitting van de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of desgevallend het bevoegde onderzoeksgerecht burgerlijke partij stellen. De persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt gehoord met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering.

§ 5. Indien het openbaar ministerie meent dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/3 niet nakomt of niet heeft nagekomen binnen de termijn die gelijk is aan de duur van de straf die uitgesproken is overeenkomstig paragraaf 3, tweede lid, vordert het bij de rechtbank of het hof de toepassing van de straf die door die rechtbank of dat hof is uitgesproken. Bij niet-naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 216/3, § 1, 4° en 5°, bedraagt deze termijn ten minste vijf jaar.

   De rechtbank, het hof of desgevallend het onderzoeksgerecht, hoort de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat en het openbaar ministerie.

   Indien het voorwaarden betreft die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.

   De rechtbank of het hof doet op autonome en gemotiveerde wijze uitspraak over de toepassing van deze straf. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 12, 062; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling VI. [1 Toezegging van het openbaar ministerie over de strafuitvoering ]1
Art. 216/6

[1 Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen, en indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 geen gevaar oplevert voor de openbare veiligheid, toezeggen :
1° een gunstig advies als bepaald in titel VI van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, uit te brengen;
2° binnen zijn bevoegdheden, een gunstige beslissing in het kader van de strafuitvoering te nemen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 14, 062; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling VII. [1 Toezegging van het openbaar ministerie in de fase van de hechtenis ]1
Art. 216/7

[1 Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, en een voorafgaand akkoord van de directeur-generaal van de Penitentiaire Inrichtingen een toezegging verrichten inzake de plaatsing en overplaatsing als bedoeld in artikel 18 van de wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden.

   Deze toezegging kan geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de gevangenisdirecteur in het kader van de tucht, orde en veiligheid binnen de gevangenis.

   De minister bevoegd voor justitie neemt de noodzakelijke maatregelen met betrekking tot de uitvoering van de faciliteiten die verband houden met de plaatsing en overplaatsing. De tenuitvoerlegging van de maatregelen binnen de gevangenis wordt verzorgd door het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 16, 062; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling VIII. [1 Parlementair toezicht ]1
Art. 216/8

[1 De minister bevoegd voor justitie brengt elk jaar verslag uit aan de Kamer van volksvertegenwoordigers over de toepassing van de artikelen 216/1 tot 216/7.

   Hij brengt de Kamer van volksvertegenwoordigers op de hoogte van het aantal onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in die artikelen, van het aantal betrokken personen en van de behaalde resultaten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 18, 062; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
HOOFDSTUK III. - (BEPALINGEN BETREFFENDE HET VERVAL VAN DE STRAFVORDERING VOOR SOMMIGE MISDRIJVEN ONDER BEPAALDE VOORWAARDEN ) <W 1994-02-10/43, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1994>
Afdeling 1. [1 Verval van de strafvordering door betaling van een geldsom ]1
Art. 216bis

<W 28-06-1984, art. 1> § 1. [3 De procureur des Konings kan, [6 voor zover het feit niet van die aard schijnt te zijn ]6 dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf, desgevallend met inbegrip van de verbeurdverklaring, en dat het geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit, de dader verzoeken een bepaalde geldsom te storten aan de Federale Overheidsdienst Financiën. ]3

   [2 De procureur des Konings bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de betaling geschiedt en de precieze feiten omschreven in tijd en ruimte waarvoor hij de betaling voorstelt. Die termijn is ten minste vijftien dagen en ten hoogste drie maanden. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen wanneer bijzondere omstandigheden het wettigen of verkorten indien de verdachte hiermee instemt.

   [6 De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden. [7 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. ]7

   De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf het voorstel van de procureur des Konings of vanaf de vraag van een van de partijen. De schorsing loopt hetzij tot de beslissing van niet-bekrachtiging van het akkoord, hetzij tot de beslissing van de procureur des Konings om geen toepassing te maken van deze bepaling, hetzij tot de vaststelling dat de minnelijke schikking niet of niet tijdig is uitgevoerd. ]6 ]2

   [1 De in het eerste lid bedoelde geldsom mag niet meer bedragen dan het maximum van de in de wet voorziene geldboete, verhoogd met de opdeciemen, [2 en dient in verhouding te staan tot de zwaarte van het misdrijf ]2. Voor de inbreuken bedoeld in het Sociaal Strafwetboek mag de geldsom voorzien in het eerste lid niet lager zijn dat 40 % van de minimabedragen van de administratieve geldboete, in voorkomend geval vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat werknemers, zelfstandigen, [5 stagiairs of kinderen ]5. ]1

   Wanneer het misdrijf kosten van analyse of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt, kan de bepaalde som worden verhoogd met het bedrag van die kosten of met een gedeelte ervan; het gedeelte van de som dat gestort is om die kosten te dekken, wordt toegewezen aan de instelling waaraan of aan de persoon wie ze verschuldigd zijn. [6 Ook andere gerechtskosten kunnen worden toegevoegd aan de in het eerste lid bedoelde geldsom. Indien nodig zullen die kosten in de tekst van de minnelijke schikking apart worden vermeld. ]6

   [2 De procureur des Konings verzoekt de verdachte van het misdrijf [6 dat aanleiding geeft of kan geven tot verbeurdverklaring ]6, binnen een door hem bepaalde termijn afstand te doen van de in beslag genomen goederen of vermogensvoordelen, of indien de goederen of vermogensvoordelen niet in beslag genomen zijn, deze af te geven op de door hem bepaalde plaats. ]2

   Betaling, afstand en afgifte doen de strafvordering vervallen, mits zij binnen de bepaalde termijn plaatshebben.

   De aangestelden van de [2 Federale Overheidsdienst Financiën ]2 geven de procureur des Konings kennis van de verrichte storting.

   (... ) <W 1994-02-10/43, art. 1 006; Inwerkingtreding : 01-11-1994>

§ 2. [2 [6 Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter reeds met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds bij de rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt, voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken. ]6

   In voorkomend geval laat de procureur des Konings zich het strafdossier in mededeling geworden door de onderzoeksrechter, die een advies kan geven over de stand van het onderzoek.

   [6 De procureur des Konings stelt ]6, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden. [7 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. ]7

   De procureur des Konings bepaalt dag, uur en plaats van de oproeping van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het slachtoffer en hun advocaten, hij licht zijn voornemen toe en bepaalt op welke feiten omschreven in tijd en ruimte de betaling van de geldsom betrekking zal hebben. [6 In het geval voorzien in paragraaf 6, tweede lid, stelt de procureur des Konings eveneens de fiscale of sociale administratie in kennis van de feiten omschreven in tijd en ruimte, die de fiscale of sociale misdrijven betreffen, waarop de betaling van de geldsom betrekking zal hebben. ]6

   Hij bepaalt het bedrag van de geldsom, de kosten en de goederen of vermogensvoordelen waarvan afstand of afgifte dient gedaan te worden, overeenkomstig de in paragraaf 1 bepaalde wijze.

   Hij bepaalt de termijn binnen dewelke de verdachte, de inverdenking gestelde of de beklaagde en het slachtoffer tot een akkoord kunnen komen in verband met de omvang van de schade en de regeling van de schadevergoeding.

   Indien bovenvermelde partijen tot een akkoord zijn gekomen, melden zij dat aan de procureur des Konings die het akkoord akteert in een proces-verbaal.

   [6 Op een met redenen omklede vordering van de procureur des Konings en na te hebben nagegaan of voldaan is aan de wettelijke toepassingsvoorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, of het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig paragrafen 4 en 6, tweede lid, of de verdachte de voorgestelde minnelijke schikking uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard en of de door de procureur des Konings voorgestelde minnelijke schikking proportioneel is met de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte, oordeelt de bevoegde rechter over de wettigheid van de voorgestelde minnelijke schikking en bekrachtigt hij deze. Tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging beoordeelt het onderzoeksgerecht de proportionaliteit van de voorgestelde minnelijke schikking binnen de beoordeling van de bezwaren. Indien het akkoord niet wordt bekrachtigd, wordt het dossier ter beschikking gesteld van de procureur des Konings. In dat geval kan de rechter, waaraan het akkoord ter bekrachtiging is voorgelegd, het onderzoek van de grond van de zaak niet verderzetten. Eveneens kunnen de documenten die werden opgemaakt en de mondelinge mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg niet ten laste van de verdachte worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale, tuchtrechtelijke of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke erkentenis.

   De documenten die de partijen in het kader van de onderhandelingen hebben meegedeeld, worden hen teruggegeven en het dossier van de onderhandelingen wordt uit het strafdossier verwijderd. Het dossier van de onderhandelingen bevat geen originele stukken die als bewijs van het misdrijf kunnen worden gebruikt.

   Elk gebruik van de tijdens de onderhandelingen opgemaakte documenten of mondelinge mededelingen, dat tot doel en tot gevolg heeft inbreuk te maken op het privéleven, de fysieke of, morele integriteit of de goederen van een in het dossier genoemde persoon wordt gestraft met de straffen voorzien in artikel 460ter van het Strafwetboek. ]6

   In overeenstemming met paragraaf 1 vervalt de strafvordering tegen de dader die de door de procureur des Konings voorgestelde minnelijke schikking [6 , nadat deze door de bevoegde rechter werd bekrachtigd, ]6 heeft aanvaard en nageleefd. De minnelijke schikking doet evenwel geen afbreuk aan de strafvordering tegen de overige daders, mededaders of medeplichtigen, noch aan de vorderingen van de slachtoffers tegen hen. De wegens hetzelfde misdrijf veroordeelde personen zijn hoofdelijk gehouden tot teruggave en schadevergoeding en, onverminderd artikel 50, derde lid, van het Strafwetboek, tot betaling van de gerechtskosten, ook al heeft de dader die een minnelijke schikking heeft aanvaard, hieraan reeds voldaan.

   Wanneer een minnelijke schikking is uitgevoerd in een zaak die aanhangig werd gemaakt en over de strafvordering [6 nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken ]6, geeft al naar het geval de procureur des Konings of de procureur-generaal bij het hof van beroep of het arbeidshof daarvan zonder verwijl officieel bericht aan de gevatte politierechtbank, correctionele rechtbank of hof van beroep [6 ... ]6.

   [6 Indien de geldsom bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, niet of slechts gedeeltelijk wordt betaald, kan de rechter die gevat wordt om uitspraak te doen over de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, waarop het akkoord betrekking had, bij de straftoemeting rekening houden met het reeds betaalde gedeelte. ]6 ]2

§ 3. [2 Het bij de eerste en tweede paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 van het Wetboek van strafvordering, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep. ]2

(§ 4. De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn vooraleer de schikking kan worden voorgesteld. De schikking kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de dader in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde [6 burgerlijke ]6 rechtbank. [2 In dat geval geldt de betaling van de geldsom door de dader als een onweerlegbaar vermoeden van fout ]2. ) <W 1994-02-10/43, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-11-1994>

§ 5. [2 De verzoeken bedoeld in dit artikel worden gedaan bij gewone brief. ]2

[2 § 6. De hierboven beschreven minnelijke schikking is niet toepasselijk op de misdrijven waaromtrent kan worden getransigeerd overeenkomstig artikel 263 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen.

   Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden omzeild, is de minnelijke schikking pas mogelijk nadat de dader van het misdrijf de door hem verschuldigde belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, heeft betaald, en de fiscale of de sociale administratie daarmee heeft ingestemd. ]2

(1)<W 2010-06-06/06, art. 7, 040; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (2)<W 2011-04-14/06, art. 84, 041; Inwerkingtreding : 16-05-2011> (3)<W 2011-07-11/02, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 11-08-2011> (4)<W 2016-02-05/11, art. 98, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (5)<W 2016-02-29/09, art. 72, 051; Inwerkingtreding : 01-05-2016> (6)<W 2018-03-18/14, art. 9, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018> (7)<W 2019-05-05/19, art. 150, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling 2. [1 Verval van de strafvordering door de uitvoering van maatregelen en de naleving van voorwaarden ]1
Art. 216ter

[1 § 1. De procureur des Konings kan de verdachte verzoeken, voor zover het feit niet van aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf en op voorwaarde dat de verdachte van een misdrijf in voorkomend geval zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het feit erkent, de eventuele schade te vergoeden of te herstellen, en in voorkomend geval in te stemmen met een of meerdere maatregelen, die hem bij toepassing van het vijfde lid worden voorgesteld.

   Indien door het misdrijf schade werd veroorzaakt aan een gekend slachtoffer, kan de procureur des Konings het slachtoffer en de verdachte verzoeken om in te stemmen met een bemiddeling over de schadevergoeding of het herstel en de regeling ervan. Hij wordt hierin bijgestaan door de bevoegde dienst van de gemeenschappen.

   De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan worden gemaakt van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. ]2

   De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf het voorstel van de procureur des Konings of vanaf de vraag van een van de partijen. De schorsing loopt hetzij tot de beslissing van niet-bekrachtiging van het akkoord, hetzij tot de beslissing van de procureur des Konings om geen toepassing te maken van deze bepaling, hetzij tot de vaststelling dat de voorgestelde voorwaarden, bedoeld in het eerste of tweede lid, of de voorgestelde maatregelen, bedoeld in het vijfde lid, niet of niet tijdig zijn uitgevoerd.

   Onverminderd het tweede lid, kan de procureur des Konings steeds één of meerdere van de volgende maatregelen voorstellen, die de verdachte moet uitvoeren gedurende een termijn die een jaar niet mag overschrijden :
1° een geneeskundige behandeling of iedere andere passende therapie volgen en hem hiervan op geregelde tijdstippen het bewijs leveren, indien een gedragsproblematiek, een ziekteverschijnsel of een verslaving aan de basis van het misdrijf lijkt te liggen;
2° een dienstverlening uitvoeren van ten hoogste honderdtwintig uren. De dienstverlening wordt door de verdachte kosteloos verricht tijdens de vrije tijd waarover hij naast zijn eventuele school- of beroepsactiviteiten beschikt, uitsluitend bij openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de gemeenschappen en de gewesten, dan wel bij verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk. De dienstverlening mag niet bestaan uit een activiteit die in de aangewezen overheidsdienst of vereniging doorgaans door bezoldigde werknemers wordt verricht;
3° een opleiding volgen van ten hoogste honderdtwintig uren.

§ 2. Wanneer de verdachte van het misdrijf instemt met de voorgestelde voorwaarden, bedoeld in paragraaf 1, eerste en/of tweede lid, en de voorgestelde maatregelen, bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, deelt de procureur des Konings zijn beslissing tot uitvoering mee aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen van de verblijfplaats van de verdachte, die onverwijld een verantwoordelijke aanwijst die wordt belast met de uitwerking en met de opvolging van de maatregelen.

   De bevoegde dienst van de gemeenschappen geeft de verdachte van het misdrijf toelichting bij de procedure en de rechtsgevolgen.

   De bevoegde dienst van de gemeenschappen onderneemt, na de verdachte van het misdrijf te hebben gehoord en rekening houdend met diens opmerkingen en lichamelijke en intellectuele capaciteiten alsmede met de aanwijzingen van de procureur des Konings, de nodige stappen voor de concrete invulling van de voorgestelde maatregelen.

   De verdachte van het misdrijf en de bevoegde dienst van de gemeenschappen werken een voorstel van concrete invulling van de voorgestelde maatregelen en voorwaarden uit, dat wordt vastgelegd in een overeenkomst die door de verdachte wordt aanvaard en ondertekend.

   Indien de procureur des Konings zich hiermee akkoord verklaart, ondertekent hij ook de overeenkomst, waarvan een afschrift wordt meegedeeld aan de verantwoordelijke aangeduid door de bevoegde dienst van de gemeenschappen en de verdachte. Ingeval de bemiddeling over de schadevergoeding of het herstel en de regeling niet voleindigd werd, wordt het slachtoffer in kennis gesteld van de verderzetting van het dossier voor wat betreft de dadergerichte maatregelen. De procureur des Konings kan ten allen tijde, op schriftelijk verzoek, verduidelijkingen of wijzigingen aanbrengen, op verzoek van de bevoegde dienst van de gemeenschappen of van de verdachte van het misdrijf.

   De bevoegde dienst van de gemeenschappen staat in voor de opvolging en het toezicht op de uitvoering van de maatregelen.

   De dienst of persoon bij wie de maatregelen worden uitgevoerd, bezorgt aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen minstens een schriftelijk verslag van de uitvoering van de maatregelen.

   Het verslag handelt over de volgende punten :
- de aanwezigheden en, in voorkomend geval, de afwezigheden van de betrokkene of het eenzijdig stopzetten van de maatregelen;
- de gebeurlijke moeilijkheden bij de uitvoering van de maatregelen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.

   Indien de overeenkomst niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, meldt de bevoegde dienst van de gemeenschappen dit onmiddellijk aan de procureur des Konings. In dat geval kan de procureur des Konings de verdachte van het misdrijf oproepen, diens opmerkingen horen en beslissen tot de verdere uitvoering van de overeenkomst, in voorkomend geval met verduidelijkingen of wijzigingen, dan wel tot een beëindiging van de overeenkomst.

§ 3. Wanneer het misdrijf kosten van analyse of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt kunnen de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 slechts worden voorgesteld mits de verdachte zich ook heeft verbonden deze kosten te zullen betalen binnen de termijn bepaald door de procureur des Konings. Ook andere gerechtskosten kunnen worden toegerekend.

§ 4. De procureur des Konings verzoekt de verdachte van het misdrijf dat aanleiding geeft of kan geven tot verbeurdverklaring, binnen een door hem bepaalde termijn afstand te doen van de in beslag genomen goederen of vermogensvoordelen, of indien de goederen of vermogensvoordelen niet in beslag zijn genomen, deze af te geven op een door hem bepaalde plaats.

§ 5. De strafvordering vervalt wanneer de verdachte heeft voldaan aan alle in de overeenkomst geformuleerde maatregelen en voorwaarden, die in voorkomend geval door de bevoegde rechter werden bekrachtigd.

   Ingeval er schade is veroorzaakt aan een derde, vervalt de strafvordering bovendien maar indien de verdachte zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit schriftelijk erkent en het bewijs levert van de vergoeding of het herstel van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan.

   In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde burgerlijke rechtbank. Het verval van de strafvordering doet geen afbreuk aan de rechten van gesubrogeerden in de rechten van het slachtoffer of van slachtoffers die niet betrokken werden in de procedure bepaald in paragraaf 1. Tegenover hen geldt het aanvaarden van het voorstel door de verdachte als een onweerlegbaar vermoeden van fout.

§ 6. Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter reeds met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds bij de rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken.

   In voorkomend geval laat de procureur des Konings zich het strafdossier meedelen door de onderzoeksrechter, die een advies kan geven over de stand van het onderzoek.

   De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden.

   Indien het recht wordt uitgeoefend in een zaak die aanhangig werd gemaakt en over de strafvordering nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen, geeft al naar het geval de procureur des Konings of de procureur-generaal bij het hof van beroep daarvan zonder verwijl officieel bericht aan de gevatte politierechtbank, correctionele rechtbank of hof van beroep.

   Op een met redenen omklede vordering van de procureur des Konings en na te hebben nagegaan of voldaan is aan de wettelijke toepassingsvoorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, of de verdachte de voorgestelde maatregelen uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard en of de door de procureur des Konings voorgestelde maatregelen proportioneel zijn met de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte, oordeelt de bevoegde rechter over de wettigheid van de voorgestelde overeenkomst en bekrachtigt de bevoegde rechter de overeenkomst. Tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging beoordeelt het onderzoeksgerecht de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen binnen de beoordeling van de bezwaren. Indien de overeenkomst niet wordt bekrachtigd, wordt het dossier ter beschikking gesteld van de procureur des Konings. In dat geval kan de rechter, waaraan de overeenkomst ter bekrachtiging is voorgelegd, het onderzoek van de grond van de zaak niet verderzetten. Eveneens kunnen de documenten die werden opgemaakt en de mondelinge mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg niet ten laste van de verdachte worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale, tuchtrechtelijke of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke erkentenis.

   De documenten die de partijen in het kader van de onderhandelingen hebben meegedeeld, worden hen teruggegeven en het dossier van de onderhandelingen wordt uit het strafdossier verwijderd. Het dossier van de onderhandelingen bevat geen originele stukken die als bewijs van het misdrijf kunnen worden gebruikt.

   Elk gebruik van de tijdens de onderhandelingen opgemaakte documenten of mondelinge mededelingen, dat tot doel en tot gevolg heeft inbreuk te maken op het privéleven, de fysieke of, morele integriteit of de goederen van een in het dossier genoemde persoon wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 460ter van het Strafwetboek.

   Het bij de eerste paragraaf bepaalde recht behoort ook ten aanzien van dezelfde feiten aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.

   Indien de voorgestelde maatregelen, bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, niet of slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd, kan de rechter die gevat wordt om uitspraak te doen over de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, waarop het akkoord betrekking had, bij de straftoemeting rekening houden met het uitgevoerde gedeelte van de voorgestelde maatregelen.

§ 7. Bij zijn verschijning voor de procureur des Konings kan de verdachte zich voor de toepassing van dit artikel laten bijstaan door een advocaat; hij kan zich niet laten vertegenwoordigen.

   Het slachtoffer kan zich laten bijstaan of laten vertegenwoordigen door een advocaat.

§ 8. De bevoegde dienst van de gemeenschappen staat de procureur des Konings bij in de verschillende fasen van de uitvoering van dit artikel.

   De ambtenaren van deze dienst voeren hun taak uit in nauwe samenwerking met de procureur des Konings, die toezicht uitoefent over de evolutie van het dossier. ]1

(1)<W 2018-03-18/14, art. 11, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018> (2)<W 2019-05-05/19, art. 82, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
HOOFDSTUK IV. - (Oproeping bij proces-verbaal ). <Ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 13; Inwerkingtreding : 31-07-1994>
Art. 216quater

<W 2005-04-13/30, art. 3, 025 ; Inwerkingtreding : 13-05-2005> § 1. De procureur des Konings kan een persoon die aangehouden is met toepassing van de artikelen 1 en 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis of die zich bij hem meldt, oproepen om te verschijnen voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen, noch langer dan twee maanden.

   Hij stelt hem in kennis van de feiten die hem ten laste worden gelegd, alsook van de plaats, de dag en het uur van de zitting, en deelt hem mede dat hij het recht heeft een advocaat te kiezen. Als de betrokkene geen advocaat kiest, brengt de procureur des Konings de stafhouder of diens vertegenwoordiger daarvan op de hoogte.

   Deze kennisgeving en deze formaliteit worden vermeld in een proces-verbaal, waarvan hem onmiddellijk een kopie wordt overhandigd.

   [1 De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, heeft het recht om de vertaling van de relevante passages van de kennisgeving te vragen in een taal die hij verstaat, zodanig dat hij geïnformeerd is over de hem ten laste gelegde feiten en hij zich effectief kan verdedigen. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]1

   De kennisgeving geldt als dagvaarding om te verschijnen. De gekozen advocaat of, in voorkomend geval, de stafhouder of zijn vertegenwoordiger en de benadeelde partij worden onverwijld van de datum van de terechtzitting op de hoogte gebracht. (Aan de oproeping bij proces-verbaal wordt voorrang gegeven in geval van vervolging van een persoon die uithanden gegeven is met toepassing van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. ) <W 2006-06-13/40, art. 29, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2007; vastgesteld op 01-10-2007 bij KB 2007-02-25/38, art. 6>

   (De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee. ) [1 De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]1 <W 2006-05-17/35, art. 102, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>

§ 2. Een vonnis wordt [2 binnen een maand ]2 na de in § 1 bedoelde zitting uitgesproken. (... ). <W 2008-07-24/35, art. 134, 035; Inwerkingtreding : 17-08-2008>

   In geval van verzet wordt het vonnis uitgesproken [2 binnen een maand ]2 na de in de artikelen 151, tweede lid, en 188 bedoelde zitting.

   Als hoger beroep wordt ingesteld, wordt de zaak vastgesteld uiterlijk op de eerste zitting na het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen van de akte van beroep.

(1)<W 2016-10-28/07, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017> (2)<W 2019-05-05/10, art. 43, 063; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK V. - (Onmiddellijke verschijning ). <Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 6; Inwerkingtreding : 30-04-2000>
Art. 216quinquies

<Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 6; Inwerkingtreding : 30-04-2000> § 1. De procureur des Konings roept met het oog op onmiddellijke verschijning voor de correctionele Rechtbank eenieder op die, overeenkomstig artikel 20bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, in hechtenis wordt gehouden of in vrijheid is gesteld met inachtneming van de voorwaarden omschreven in de artikelen 35 en 36 van voornoemde wet.

   (NOTA : bij arrest nr. 56/2002 van 28 maart 2002, heeft het Arbitragehof, in artikel 216quinquies, § 1, eerste lid, de woorden " of in vrijheid is gesteld met inachtneming van de voorwaarden omschreven in de artikelen 35 en 36 van voornoemde wet " vernietigd, zie B.S. 13-04-2002, p. 15224 - 15234)

   Wanneer het bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning, als bedoeld in artikel 20bis van dezelfde wet, wordt uitgevaardigd, stelt de procureur des Konings elke persoon bedoeld in het eerste lid en zijn advocaat onmiddellijk in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting.

   Deze kennisgeving wordt vermeld in een proces-verbaal waarvan aan betrokkene onmiddellijk een afschrift wordt overhandigd.

   De kennisgeving bevat een omschrijving van de feiten die aan de beklaagde ten laste worden gelegd alsook de tekst van artikel 91 van het gerechtelijk Wetboek en geldt als dagvaarding om te verschijnen.

§ 2. Plaats, dag en uur van verschijning worden met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers meegedeeld.

   Op schriftelijk verzoek van de benadeelde persoon dat voor de terechtzitting en op hetzelfde moment als de verklaring bedoeld in artikel 5bis van de voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering kan worden ingediend, wordt het dossier te zijner beschikking en ter beschikking van zijn advocaat gesteld zodra het bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning wordt gevorderd.

   Het dossier kan ter beschikking worden gesteld in de vorm van eensluidend verklaarde afschriften.

§ 3. De verschijning voor de rechtbank geschiedt na ten vroegste vier en ten hoogste zeven dagen te rekenen van de uitvaardiging van het bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning.

   De rechtbank doet uitspraak tijdens de terechtzitting of binnen vijf dagen nadat de zaak in beraad is genomen.

   Tegen dit vonnis kan geen verzet worden gedaan.

   (NOTA : bij arrest nr. 56/2002 van 28 maart 2002, heeft het Arbitragehof artikel 216quinquies, § 3 vernietigd, zie B.S. 13-04-2002, p. 15224 - 15234)

Art. 216sexies

<Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 6; Inwerkingtreding : 30-04-2000> Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de complexiteit van de zaak aanvullend onderzoek vereist, kan zij bij een met redenen omklede beslissing het dossier terugzenden aan de procureur des Konings.

   In dat geval beslist de rechtbank bij dezelfde beschikking over de handhaving van de beklaagde in hechtenis tot aan de eventuele betekening van een bevel tot aanhouding binnen vierentwintig uur. De beslissing tot handhaving wordt overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis met redenen omkleed.

   Tegen de beschikking bedoeld in dit artikel kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.

Art. 216septies

216septies. <Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 6; Inwerkingtreding : 30-04-2000> De rechtbank kan de zaak eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat zij deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting bedoeld in artikel 216quinquies, § 3, in beraad neemt. Tot dit uitstel wordt beslist ambtshalve of op verzoek van de beklaagde, van de burgerlijke partij of van de procureur des Konings om :
- de getuigen te horen die zij nuttig acht;
- een maatschappelijke enquête te doen verrichten.

   (NOTA : bij arrest nr. 56/2002 van 28 maart 2002, heeft het Arbitragehof, in artikel 216septies, tweede zin, de woorden " om :
- de getuigen te horen die zij nuttig acht;
- een maatschappelijke enquête te doen verrichten " vernietigd, zie B.S. 13-04-2002, p. 15224 - 15234)

TITEL II. - [1 Het hof van assisen ]1
Hoofdstuk I. [1 Algemene bepaling ]1
Art. 216octies

[1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder " hof " : de voorzitter en de twee assessoren. Het hof wordt bijgestaan door een jury. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Hoofdstuk II. [1 De bevoegdheid van het hof van assisen ]1
Art. 216novies

[1 Het hof van assisen neemt kennis van misdaden, met uitzondering van de gevallen waarin toepassing gemaakt wordt van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 01-05-2010>
Hoofdstuk III. - [1 De inbeschuldigingstelling ]1
Art. 217

[1 De procureur-generaal bij het hof van beroep is gehouden de zaak in gereedheid te brengen binnen de kortst mogelijke tijd na ontvangst van de stukken die hem zijn toegezonden ter voldoening aan artikel 133 of aan artikel 135 en de regeling van de rechtspleging te vorderen voor de kamer van inbeschuldigingstelling. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 218

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 219

[1 Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 220

Indien de zaak behoort tot die welke voorbehouden zijn (... ) aan het Hof van Cassatie, is de procureur-generaal gebonden de schorsing en de verwijzing te vorderen en is de kamer gehouden die te bevelen. <W 10-07-1967, art. 1, 118°>

Art. 221

Behoudens het geval van het vorige artikel, onderzoeken de rechters of er tegen de verdachte bewijzen of aanwijzingen bestaan omtrent [1 een feit dat tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort ]1, en of die bewijzen of aanwijzingen sterk genoeg zijn om de inbeschuldigingstelling uit te spreken.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 19, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 222

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 20, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 223

[2 De procureur-generaal deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee. De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]2

   <W 19-08-1920, enig art.> De verdachte, de burgerlijke partij en hun raadslieden worden gehoord.

   Te dien einde wordt het dossier, ten minste [1 vijftien dagen ]1 vóór de verschijning, te hunner beschikking gesteld op de griffie. Zij mogen een afschrift ervan doen nemen.

   De getuigen zullen niet verschijnen.

   (De burgerlijke partij en de verdachte kunnen zich laten vertegenwoordigen met inachtneming van de regels die gelden inzake verschijning voor de raadkamer. ) <W 16-02-1961, art. 3, § 2>

(1)<W 2009-12-21/14, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-10-28/07, art. 10, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 224

De procureur-generaal, na zijn schriftelijke en ondertekende vordering ter tafel te hebben neergelegd, verwijdert zich, evenals de griffier.

Art. 225

De rechters beraadslagen zonder verwijl en zonder met iemand in verbinding te komen.

Art. 226

[1 De kamer van inbeschuldigingstelling beslist bij een en hetzelfde arrest over de samenhangende misdrijven waarvan de stukken terzelfder tijd zijn voorgelegd. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 227

(Misdrijven zijn samenhangend :
1° hetzij wanneer zij tegelijkertijd gepleegd zijn door verscheidene personen tezamen;
2° hetzij wanneer zij gepleegd zijn door verschillende personen, zelfs op onderscheiden tijdstippen en op onderscheiden plaatsen, maar ten gevolge van een door hen tevoren gemaakte afspraak, hetzij wanneer de schuldigen het ene misdrijf hebben gepleegd om zich de middelen te verschaffen tot het plegen van het andere, om de uitvoering ervan te vergemakkelijken of te voltooien, of om de straffeloosheid ervan te verzekeren;
3° hetzij wanneer de band die bestaat tussen twee of meer misdrijven van zodanige aard is dat hij, met het oog op een goede rechtsbedeling en onder voorbehoud van de eerbiediging van de rechten van verdediging, vereist dat die misdrijven samen aan dezelfde strafrechtbank ter beoordeling worden voorgelegd. ) <W 2001-06-21/42, art. 58, 011; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

Art. 228

[1 De kamer van inbeschuldigingstelling kan, zo nodig, binnen de kortst mogelijke tijd :
1° nieuwe onderzoekingen bevelen;
2° de overbrenging bevelen van overtuigingsstukken die [2 ... ]2 in bewaring zijn gebleven. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 24, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2018-05-25/02, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 229

[1 Indien de kamer van inbeschuldigingstelling van oordeel is dat er tegen de inverdenkinggestelde geen voldoende bezwaren bestaan, verklaart zij dat er geen reden is tot vervolging. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 230

Indien [1 de kamer van inbeschuldigingstelling ]1 oordeelt dat de verdachte moet worden verwezen naar een politierechtbank of naar een correctionele rechtbank, spreekt [1 zij ]1 de verwijzing uit en wijst de rechtbank aan die van de zaak kennis moet nemen.

   [1 Tweede lid opgeheven ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 26, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 231

[1 Indien het een feit betreft dat behoort tot de bevoegdheid van het hof van assisen, en de kamer van inbeschuldigingstelling voldoende bezwaren aanwezig acht om de inbeschuldigingstelling te wettigen, verwijst zij de inverdenkinggestelde naar het hof van assisen, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden.

   Indien de misdaad in de beschikking tot gevangenneming verkeerd omschreven is, vernietigt de kamer van inbeschuldigingstelling die beschikking en geeft een nieuwe. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 27, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 232

[1 De partijen zijn gehouden in België keuze van woonplaats te doen, indien zij er hun woonplaats of verblijfplaats niet hebben, uiterlijk op het ogenblik van de verwijzing door de kamer van inbeschuldigingstelling naar het hof van assisen. De keuze van woonplaats geldt voor de procedure voor het hof van assisen, voor de uitvoering van het arrest dat erop volgt en voor het rechtsmiddel dat tegen dit arrest wordt aangewend. Hebben de partijen geen woonplaats gekozen, dan kunnen zij het verzuim van de betekening niet inroepen tegen de akten die hen luidens de wet moesten worden betekend. Elke betekening wordt geldig op de gekozen woonplaats gedaan, zolang de partij niet bij een ter post aangetekende brief met ontvangstmelding aan de procureur-generaal een wijzigingsbericht doet geworden. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 28, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 233

[1 De beschikking tot gevangenneming, door de raadkamer of door de kamer van inbeschuldigingstelling gegeven overeenkomstig artikel 26, § 5, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, wordt opgenomen in het arrest van inbeschuldigingstelling.

   Dit arrest houdt het bevel in de beschuldigde bij de uitvoering ervan te brengen naar het huis van arrest gevestigd bij het hof van assisen waarnaar hij wordt verwezen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 29, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 234

De arresten worden ondertekend door alle rechters die ze hebben gewezen; zij vermelden, op straffe van nietigheid, [1 ... ]1 de naam van iedere rechter.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 30, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 235

In alle zaken kunnen de [1 kamers van inbeschuldigingstelling ]1, zolang zij niet beslist hebben of de inbeschuldigingstelling dient te worden uitgesproken, om het even of de eerste rechters al dan niet een onderzoek hebben ingesteld, ambtshalve vervolgingen gelasten, zich de stukken doen overleggen, de zaak onderzoeken of doen onderzoeken, en daarna beschikken zoals het behoort.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 31, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 235bis

<Ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 32; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Bij de regeling van de rechtspleging onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een van de partijen, de regelmatigheid van de haar voorgelegde procedure. Zij kan dit zelfs ambtshalve doen.

§ 2. De kamer van inbeschuldigingstelling handelt op dezelfde wijze in de andere gevallen waarin ze kennis neemt van de zaak.

§ 3. Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling ambtshalve de regelmatigheid van de rechtspleging onderzoekt en er een nietigheid, een grond van niet- ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering kan bestaan, beveelt ze de debatten te heropenen.

§ 4. De kamer van inbeschuldigingstelling hoort, in openbare terechtzitting indien ze op verzoek van een partij daartoe besluit, de opmerkingen van de procureur-generaal, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde [3 , en zulks ongeacht of het toezicht op de regeling van de rechtspleging gebeurt op verzoek van een partij dan wel op vordering van het openbaar ministerie. ]3. [5De kamer van inbeschuldigingstelling kan beslissen dat de inverdenkinggestelde die zich in voorlopige hechtenis bevindt in een videoconferentie verschijnt. ]5

§ 5. De onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden als bedoeld in artikel 131, § 1, of met betrekking tot de verwijzingsbeschikking die door de kamer van inbeschuldigingstelling zijn onderzocht, kunnen niet meer opgeworpen worden voor de feitenrechter, behoudens de middelen die verband houden met de bewijswaardering [1 ... ]1. Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering, behalve wanneer ze zijn ontstaan na de debatten voor de kamer van inbeschuldigingstelling. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing ten aanzien van de partijen die pas na de verwijzing naar het vonnisgerecht in de rechtspleging betrokken zijn, behalve indien de stukken uit het dossier worden verwijderd overeenkomstig artikel 131, § 2, of overeenkomstig § 6 van dit artikel.

§ 6. Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid als bedoeld in artikel 131, § 1, of een grond van niet-ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering vaststelt, spreekt zij, als daartoe grond bestaat, de nietigheid uit van de handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging. Nietigverklaarde stukken worden uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg [4 ... ]4. (De ter griffie neergelegde stukken mogen niet worden ingezien, en mogen niet in de strafprocedure worden aangewend. ) [2 De kamer van inbeschuldigingstelling oordeelt, met inachtneming van de rechten van de andere partijen, in welke mate de ter griffie neergelegde stukken nog in de strafprocedure mogen worden ingezien en aangewend door een partij. De kamer van inbeschuldigingstelling geeft in haar beslissing aan, aan wie de stukken moeten worden teruggegeven, dan wel wat er gebeurt met de nietigverklaarde stukken. ]2 <W 2001-07-04/40, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 03-08-2001>

  (NOTA : bij arrest nr. 86/2002 van 8 mei 2002, heeft het Arbitragehof, in artikel 235bis, § 6, de zin " De ter griffie neergelegde stukken mogen niet worden ingezien, en mogen niet in de strafprocedure worden aangewend. " vernietigd, zie B.S. 24-05-2002, p. 22509 - 22514)

(1)<W 2009-12-21/14, art. 32, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2012-12-14/52, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 02-05-2013> (3)<W 2012-12-14/52, art. 7, 023; Inwerkingtreding : 02-05-2013> (4)<W 2016-02-05/11, art. 99, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (5)<W 2016-01-29/08, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 5 vernietigd)>
Art. 235ter

<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 23; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. De kamer van inbeschuldigingstelling is belast met de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden [4 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]4 [2 , en over de toepassing van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd ]2.

   De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt, op vordering van het openbaar ministerie, de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie bij het afsluiten van het opsporingsonderzoek waarin deze methoden werden toegepast en alvorens het openbaar ministerie tot rechtstreekse dagvaarding overgaat [2 bij het afsluiten van het opsporingsonderzoek ]2.

   De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt op het ogenblik dat de onderzoeksrechter zijn dossier aan de procureur des Konings overzendt krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, op vordering van het openbaar ministerie, de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie [2 en van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies ]2 die werden toegepast in het kader van het gerechtelijk onderzoek of in het daaraan voorafgaande opsporingsonderzoek.

§ 2. De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie. Deze termijn wordt teruggebracht tot acht dagen indien één van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt.

   De kamer van inbeschuldigingstelling hoort, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal.

   Zij hoort, (in aanwezigheid van de procureur-generaal, afzonderlijk de burgerlijke partijen en de inverdenkinggestelden, ) na kennisgeving die hen door de griffier ten laatste achtenveertig uur vóór de zitting per faxpost of bij een ter post aangetekende brief wordt gedaan. De griffier stelt hen in dezelfde post eveneens ter kennis dat het strafdossier tijdens deze periode op de griffie in origineel of in kopie ter inzage ligt. [3De kamer van inbeschuldigingstelling kan beslissen dat de inverdenkinggestelde die zich in voorlopige hechtenis bevindt in een videoconferentie verschijnt. ]3 <W 2009-01-16/31, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 16-01-2009>

   [2 Zij kan, met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden [4 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]4 en de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, de onderzoeksrechter, [4 de in de artikelen 47sexies, § 3, 6°, 47octies, § 3, 6°, en 47novies/1, § 4, 6°, bedoelde officier van gerechtelijke politie ]4 en de officier van gerechtelijke politie belast met de leiding over de uitvoering van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen. ]2

   [2 De kamer van inbeschuldigingstelling kan de onderzoeksrechter gelasten [4 de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie, de infiltratie en de burgerinfiltratie, de burgerinfiltrant en de in artikelen 47octies, § 1, tweede lid, en 47novies/1, § 1, tweede lid, bedoelde burger ]4 de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie en infiltratie, en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger, te horen met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter. Zij kan beslissen bij het verhoor door de onderzoeksrechter aanwezig te zijn of één van haar leden daartoe af te vaardigen. ]2

§ 3. Het openbaar ministerie legt aan de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling het vertrouwelijk dossier voor bedoeld in [2 [4 de artikelen 46sexies, § 3, zevende lid, 47septies, § 1, tweede lid, 47novies, § 1, tweede lid, of 47novies/3, § 1, tweede lid ]4 ]2 dat betrekking heeft op het opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek bedoeld in § 1. Enkel de magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling hebben het recht dit vertrouwelijk dossier in te zien.

   De voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling neemt de nodige maatregelen ter beveiliging van het vertrouwelijk dossier. Hij bezorgt het vertrouwelijk dossier, na kennisname ervan, onmiddellijk aan het openbaar ministerie terug.

§ 4. [4 In het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mag geen gewag worden gemaakt van de inhoud van het vertrouwelijk dossier, noch van enig element dat de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de burgerinfiltrant, de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie, de infiltratie en de burgerinfiltratie, of de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, en de in de artikelen 46sexies, § 1, derde lid, 47octies, § 1, tweede lid, en 47novies/1, § 1, tweede lid, bedoelde burger in het gedrang kan brengen. ]4

§ 5. Er wordt verder gehandeld overeenkomstig artikel 235bis, §§ 5 en 6.

§ 6. [1 ... ]1.

(1)<W 2016-02-05/11, art. 100, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (2)<W 2016-12-25/37, art. 26, 030; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (3)<W 2016-01-29/08, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 6 vernietigd)> (4)<W 2018-07-22/04, art. 12, 035; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 235quater

<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 24; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. Onverminderd de uitoefening van de controle bedoeld in artikel 235ter, kan de kamer van inbeschuldigingstelling voorlopig, ambtshalve, op verzoek van de onderzoeksrechter of op vordering van het openbaar ministerie, tijdens het gerechtelijk onderzoek, de regelmatigheid onderzoeken van de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]2 [1 en van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd, ]1 die werden toegepast in het kader van dit gerechtelijk onderzoek of in het daaraan voorafgaande opsporingsonderzoek.

   Opdat de kamer van inbeschuldigingstelling haar controle ambtshalve zou kunnen uitoefenen, informeren de procureurs des Konings van haar rechtsgebied systematisch en onmiddellijk de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling over de dossiers waarvoor tot [2 observaties, infiltraties of burgerinfiltraties ]2 werd beslist door het openbaar ministerie of door de onderzoeksrechter.

§ 2. De kamer van inbeschuldigingstelling hoort, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal.

   [1 Zij kan, met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie of burgerinfiltratie ]2 en de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, de onderzoeksrechter, [2 de in de artikelen 47sexies, § 3, 6°, 47octies, § 3, 6°, en 47novies/1, § 4, 6°, bedoelde officier van gerechtelijke politie ]2 en de officier van gerechtelijke politie belast met de leiding over de uitvoering van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen. ]1

§ 3. Het openbaar ministerie legt aan de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling het vertrouwelijk dossier voor bedoeld in [1 [2 de artikelen 46sexies, § 3, zevende lid, 47septies, § 1, tweede lid, 47novies, § 1, tweede lid, of 47novies/3, § 1, tweede lid ]2 ]1, dat betrekking heeft op het gerechtelijk onderzoek bedoeld in § 1. Enkel de magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling hebben het recht dit vertrouwelijk dossier in te zien.

   De voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling neemt de nodige maatregelen ter beveiliging van het vertrouwelijk dossier. Hij bezorgt het vertrouwelijk dossier, na kennisname ervan, onmiddellijk aan het openbaar ministerie terug.

§ 4. [2 In het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mag geen gewag worden gemaakt van de inhoud van het vertrouwelijk dossier, noch van enig element dat de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de burgerinfiltrant, de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie, de infiltratie, de burgerinfiltratie of de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, en de in de artikelen 46sexies, § 1, derde lid, 47octies, § 1, tweede lid, en 47novies/1, § 1, tweede lid, bedoelde burger in het gedrang kan brengen ]2.

(1)<W 2016-12-25/37, art. 26, 030; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (2)<W 2018-07-22/04, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 235quinquies

[1 § 1. Onverminderd de controle bedoeld in de artikelen 235ter en 235quater, onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling, op vordering van het openbaar ministerie, driemaandelijks en dit zolang deze niet is beëindigd, de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethode burgerinfiltratie.

   Uiterlijk drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging bedoeld in artikel 47novies/1, § 4 en telkenmale uiterlijk drie maanden te rekenen vanaf de datum van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig dit artikel, legt het openbaar ministerie aan de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling het vertrouwelijk dossier voor bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid. Enkel de magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling hebben het recht dit vertrouwelijk dossier in te zien.

   De voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling neemt de nodige maatregelen ter beveiliging van het vertrouwelijk dossier. Hij bezorgt het vertrouwelijk dossier, na kennisname ervan, onmiddellijk aan het openbaar ministerie terug.

§ 2. De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen acht dagen na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie. De kamer van inbeschuldigingstelling hoort, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal.

   Zij kan, met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethode burgerinfiltratie de onderzoeksrechter en de in de artikel 47novies/1, § 4, 6°, bedoelde officier van gerechtelijke politie afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen.

§ 3. In het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mag geen gewag worden gemaakt van de inhoud van het vertrouwelijk dossier, noch van enig element dat de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de burgerinfiltrant, en de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie, de infiltratie en de burgerinfiltratie in het gedrang kan brengen.

   Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling wordt slechts door het openbaar ministerie bij het strafdossier gevoegd op het ogenblik dat de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling wordt aanhangig gemaakt op basis van artikel 235ter.

§ 4. De procureur des Konings beslist over de voortzetting van de lopende burgerinfiltratie, rekening houdend met het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/04, art. 14, 035; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 236

[1 In het geval van artikel 235 wijst de kamer van inbeschuldigingstelling een magistraat als raadsheer-onderzoeker aan. Zij kan een van haar leden aanwijzen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 33, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 237

De rechter hoort de getuigen of geeft aan een van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg binnen wier rechtsgebied zij wonen, opdracht om hun getuigenissen af te nemen, ondervraagt de verdachte, doet alle bewijzen of aanwijzingen die kunnen worden ingewonnen, schriftelijk vaststellen en [1 geeft ]1 naar gelang van de omstandigheden een bevel tot medebrenging, tot bewaring of tot aanhouding.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 238

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 35, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 239

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 35, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 240

[1 De overige bepalingen van dit Wetboek die niet in strijd zijn met de artikelen van titel II, zijn mede van toepassing. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 36, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 241

[1 Na de verwijzing behoudt de beschuldigde het recht om vrij verkeer te hebben met zijn raadsman. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 37, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 242

[1 Ter griffie wordt aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij inzage in het dossier verleend. De beschuldigde alsook de burgerlijke partij kunnen, op hun verzoek, kosteloos een afschrift van het dossier verkrijgen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 38, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 243

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 244

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 245

De procureur-generaal geeft bericht van het arrest van verwijzing naar het hof van assisen (... ) zowel aan de burgemeester van de woonplaats van de beschuldigde, indien zij bekend is, als aan die van de plaats waar het misdrijf is gepleegd. <W 10-07-1967, art. 1, 128°>

Art. 246

De verdachte te wiens aanzien [1 de kamer van inbeschuldigingstelling ]1 beslist heeft dat er geen grond is om hem naar het hof van assisen (... ) te verwijzen, kan wegens hetzelfde feit niet meer voor dat hof worden gebracht, tenzij nieuwe bezwaren zijn ingekomen. <W 10-07-1967, art. 1, 129°>

(1)<W 2009-12-21/14, art. 39, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 247

Als nieuwe bezwaren worden beschouwd de verklaringen van getuigen, de stukken en de processen-verbaal, die niet konden worden onderworpen aan het onderzoek van [1 de kamer van inbeschuldigingstelling ]1 en toch geschikt zijn om de bewijzen te versterken die [1 de kamer van inbeschuldigingstelling ]1 te zwak heeft bevonden, of om aangaande de feiten nadere gegevens te verstrekken die het vinden van de waarheid kunnen bevorderen.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 248

In dat geval zendt de officier van gerechtelijke politie of de onderzoeksrechter onverwijld afschrift van de stukken en bezwaren aan de procureur-generaal bij het hof van beroep; op vordering van de procureur-generaal wijst de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling de rechter aan, voor wie op vervolging van de ambtenaar van het openbaar ministerie een nieuw onderzoek zal plaatsvinden overeenkomstig hetgeen voorgeschreven is.

   [1 Evenwel kan de onderzoeksrechter, indien er reden toe is, op grond van de nieuwe bezwaren en vóór hun verzending aan de procureur-generaal een bevel tot aanhouding uitvaardigen tegen de verdachte die reeds in vrijheid mocht zijn gesteld overeenkomstig artikel 26, § 1, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 41, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 249

De procureur des Konings zendt om de acht dagen aan de procureur-generaal een staat van alle criminele, correctionele of politiezaken die zich hebben voorgedaan.

Art. 250

Wanneer de procureur-generaal in die staat correctionele of politiezaken vindt die kenmerken van een zwaarder misdrijf vertonen, kan hij binnen vijftien dagen na de ontvangst van de staat de overbrenging van de stukken bevelen; daarna binnen een andere termijn van vijftien dagen na de dag van de ontvangst van de stukken doet hij zodanige vorderingen als hij geraden had, waarna het hof binnen drie dagen beschikt zoals het behoort.

Hoofdstuk IV. - [1 Voorziening tegen het verwijzingsarrest ]1.
Art. 251

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

Art. 252

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

Art. 253

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

Hoofdstuk V. [1 Procedure voorafgaand aan de zitting ten gronde ]1
Afdeling 1. [1De ambtsverrichtingen van de voorzitter ]1
Art. 254

[1 [2 Ten laatste vijftien dagen na de dagvaarding om te verschijnen op de preliminaire zitting ]2 vergewist de voorzitter er zich van dat de beschuldigde een raadsman heeft gekozen om hem in zijn verdediging bij te staan. Indien dit niet het geval is, voegt hij hem, in overleg met de stafhouder, dadelijk een raadsman toe, op straffe van nietigheid van alles wat zal volgen.

   Die toevoeging wordt als ongedaan beschouwd en de nietigheid wordt niet uitgesproken, indien de beschuldigde een raadsman kiest.

   De voorzitter kan de beschuldigde ondervragen. In dat geval wordt de ondervraging vastgesteld bij een proces-verbaal dat wordt ondertekend door de voorzitter, de griffier en de beschuldigde. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 48, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2019-05-05/10, art. 44, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 255

[1 Zo de voorzitter het gerechtelijk onderzoek onvolledig acht of zo er sedert het afsluiten van het onderzoek nieuwe gegevens aan het licht zijn gekomen, kan hij alle onderzoeksdaden bevelen die hij nuttig acht, met uitzondering van een bevel tot aanhouding. De processen-verbaal en andere stukken of documenten die tijdens dat aanvullend gerechtelijk onderzoek worden verzameld, worden neergelegd ter griffie en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd.

   De griffier stelt de procureur-generaal en de partijen van die neerlegging in kennis en bezorgt aan elk van de partijen kosteloos een afschrift van het aanvullend dossier. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 49, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 256

[1 Vóór de opening van de zitting kan de voorzitter van ambtswege of op verzoek van het openbaar ministerie, de beschuldigde of de burgerlijke partij bevelen een zaak die niet in staat van wijzen is, naar een latere zitting te verwijzen of het tijdstip waarop de debatten zullen aanvangen, uitstellen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 50, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 257

[1 Wanneer wegens een zelfde misdrijf verscheidene akten van beschuldiging zijn opgemaakt tegen verschillende beschuldigden, kan de procureur-generaal de samenvoeging vorderen en kan de voorzitter deze zelfs ambtshalve bevelen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 51, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 258

[1 Wanneer de akte van beschuldiging verscheidene niet samenhangende misdrijven bevat, kan de voorzitter ambtshalve of op vordering van de procureur-generaal bevelen dat de beschuldigden vooralsnog niet terechtstaan dan voor één of verscheidene van die misdrijven. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 52, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Afdeling 2. [1 De ambtsverrichtingen van de procureur-generaal ]1
Art. 259

[1 De procureur-generaal vervolgt, hetzij zelf, hetzij door de door hem afgevaardigde magistraat, elke persoon die in beschuldiging gesteld is in de vorm voorgeschreven in hoofdstuk III. De inbeschuldigingstelling, van deze titel. Hij mag geen andere beschuldiging voor het hof brengen op straffe van nietigheid, en, indien daartoe grond bestaat, kan tegen hem verhaal op de rechter worden ingesteld. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 54, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 260

[1 Zodra de procureur-generaal of de door hem afgevaardigde magistraat de stukken ontvangt, ziet hij erop toe dat de voorbereidende handelingen worden verricht en dat alles in gereedheid is voor de debatten. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 55, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 261

[1 In alle gevallen waarin de beschuldigde naar het hof van assisen wordt verwezen, is de procureur-generaal gehouden een akte van beschuldiging op te stellen.

   De akte van beschuldiging beschrijft :
1° de aard van het misdrijf dat aan de beschuldiging ten grondslag ligt;
2° het feit en alle omstandigheden die de straf kunnen verzwaren of verminderen; de beschuldigde wordt met name erin genoemd en duidelijk aangewezen.

   De akte van beschuldiging eindigt aldus :
" Bijgevolg wordt N... beschuldigd die bepaalde doodslag, die bepaalde diefstal, of die andere bepaalde misdaad, met die en die omstandigheid, te hebben gepleegd. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 56, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 262

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 57, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 263

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 133° en W 10-10-1967, art. 32>

Art. 264

[1 Hij doet in naam van de wet alle vorderingen die hij nuttig oordeelt; het hof is gehouden hem akte ervan te verlenen en erover te beslissen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 58, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 265

[1 De procureur-generaal ondertekent zijn vorderingen. Vorderingen die worden gedaan tijdens de debatten, worden door de griffier in zijn proces-verbaal opgenomen en eveneens door de procureur-generaal ondertekend. Alle beslissingen waartoe die vorderingen aanleiding hebben gegeven, worden ondertekend door de rechter-voorzitter en door de griffier. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 59, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
§ I.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 60, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 266

[1 Wanneer het hof de vordering van de procureur-generaal niet inwilligt, wordt noch het onderzoek noch de uitspraak gestuit of geschorst, met dien verstande evenwel dat de procureur-generaal na het arrest zich in cassatie kan voorzien, indien daartoe grond bestaat. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 61, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 267

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 62, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 268

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 62, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 269

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 62, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 270

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 62, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

§ II.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 63, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 271

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 64, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 272

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 64, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 273

[1 In alle gevallen waarin de procureurs des Konings en de voorzitters gemachtigd zijn om de ambtsverrichtingen van officier van gerechtelijke politie of van onderzoeksrechter waar te nemen, kunnen zij aan de procureur des Konings, de onderzoeksrechter en de vrederechter, zelfs van een gerechtelijk arrondissement gelegen nabij de plaats van het misdrijf, de ambtsverrichtingen waarmee zij onderscheidenlijk belast zijn, opdragen, met uitzondering van het verlenen tegen de verdachten van de bevelen tot medebrenging en tot aanhouding. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 65, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Hoofdstuk VI. [1 Rechtspleging voor het hof van assisen ]1
Afdeling 1. [1 De preliminaire zitting ]1
Art. 274

[1 Vóór de terechtzitting ten gronde houdt de voorzitter een preliminaire zitting voor het samenstellen van de in artikel 278 bedoelde lijst van getuigen.

   De voorzitter doet uitspraak binnen de kortst mogelijke termijn. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 68, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 275

[1 De procureur-generaal laat in één exploot de akte van beschuldiging en de dagvaarding voor de preliminaire zitting betekenen aan de beschuldigde en de andere partijen. Hij voegt daar een kopie van het arrest van verwijzing aan toe. Indien de beschuldigde zich in hechtenis bevindt, moet die betekening aan de persoon worden gedaan. ]1

   [2 De beschuldigden die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht om de vertaling van de relevante passages van de akte van beschuldiging te vragen in een taal die zij verstaan, zodanig dat zij geïnformeerd zijn over de hen ten laste gelegde feiten en zij zich effectief kunnen verdedigen.

   De burgerlijke partijen die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van de inlichtingen betreffende de plaats, de dag en het uur van de verschijning te verkrijgen in een taal die zij verstaan.

   De verzoeken om vertaling dienen ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd.

   De vertalingen worden verstrekt binnen een redelijke termijn.

   De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]2

(1)<W 2009-12-21/14, art. 69, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-10-28/07, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 276

[1 De termijn van dagvaarding is ten minste twintig dagen, tenzij de partijen daar uitdrukkelijk afstand van doen.

   Bij niet-naleving van deze termijn en op voorwaarde dat een van de partijen die niet-naleving opwerpt uiterlijk bij de opening van de preliminaire zitting en vóór alle exceptie of verweer, bepaalt de voorzitter van het hof van assisen bij beschikking ambtshalve een nieuwe datum en een nieuw uur voor de preliminaire zitting. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 70, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 277

[1 De beschuldigde en de burgerlijke partij verschijnen persoonlijk of worden vertegenwoordigd door een advocaat.

   Ingeval de beschuldigde persoonlijk verschijnt, verschijnt hij ongeboeid en slechts vergezeld door bewakers om te beletten dat hij ontvlucht. De voorzitter vraagt hem zijn naam, zijn voornamen, zijn leeftijd, zijn beroep, zijn woonplaats en zijn geboorteplaats.

   Het bepaalde in artikel 190, eerste lid, en in de artikelen 282, eerste tot derde lid, en 283 is van toepassing. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 71, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 278

[1 § 1. [2 Uiterlijk tien dagen voor de preliminaire zitting legt de procureur-generaal ter griffie de lijst neer van de getuigen die hij wenst te horen. Uiterlijk vijf dagen voor de preliminaire zitting leggen de overige partijen de lijst neer van de bijkomende getuigen die zij wensen te horen. De lijsten bevatten de gegevens van die getuigen. Zo de gegevens van bepaalde getuigen ontbreken of onvolledig zijn, verricht de procureur-generaal het nodige opzoekingswerk. Bij die lijsten wordt een motivering van de keuze van de getuigen gevoegd. ]2

   In de lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen de personen die zullen getuigen over de feiten en de schuld, enerzijds, en de moraliteitsgetuigen anderzijds.

§ 2. Nadat de voorzitter de opmerkingen van de procureur-generaal en de partijen heeft gehoord, stelt hij de lijst van getuigen vast en bepaalt hij de volgorde waarin ze zullen worden gehoord. De moraliteitsgetuigen van de beschuldigde zullen steeds het laatst worden gehoord.

   Indien een moraliteitsgetuige evenwel ook moet worden gehoord over de feiten of de schuld, kan de voorzitter beslissen dat diens moraliteitsgetuigenis tegelijk zal worden ontvangen met diens getuigenis over de feiten of de schuld.

   De voorzitter streeft ernaar om de duur van de terechtzitting zo kort mogelijk te houden.

   [2 De voorzitter kan de verzoeken van de partijen afwijzen wanneer vaststaat dat de voorgedragen getuigen kennelijk niet kunnen bijdragen tot de waarheidsvinding met betrekking tot het aan de beschuldigde ten laste gelegde feit, diens schuld of onschuld, of tot de moraliteit van de beschuldigde of het slachtoffer. ]2

   Wat de personen betreft die over de feiten zullen getuigen, worden in elk geval een of meer politieambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de chronologische synthese van de feiten, de eerste vaststellingen en het verloop van het onderzoek opgenomen op de lijst van getuigen.

   Wat de moraliteitsgetuigen betreft, worden in elk geval een of meer politieambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van het moraliteitsonderzoek opgenomen op de lijst van getuigen.

§ 3. De lijst van getuigen die tijdens de terechtzitting zullen worden gehoord, wordt opgenomen in het arrest van de preliminaire zitting. Die lijst bevat de namen, het beroep en de verblijfplaats van de getuigen, evenals het aantal getuigen van wie bepaalde identiteitsgegevens overeenkomstig artikel 296 ter terechtzitting niet zullen worden vermeld, onverminderd de door artikel 281 aan de voorzitter verleende bevoegdheid.

   In voorkomend geval kunnen ook reeds de nadere regels inzake het verhoor van bepaalde getuigen overeenkomstig de artikelen 294, 298 en 299 worden bepaald.

§ 4. Tegen dit arrest kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 72, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2019-05-05/10, art. 45, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 278bis

[1 Op straffe van verval omschrijven de partijen bij conclusie alle onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden en alle gronden van niet-ontvankelijkheid of verval van de strafvordering die zij overeenkomstig artikel 235bis, § 5, voor de feitenrechter kunnen opwerpen. De voorzitter doet hierover uitspraak in een afzonderlijk arrest dan dit bedoeld in artikel 278, § 3. De eis tot cassatie tegen dit arrest wordt ingesteld samen met de eis tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 359. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 46, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 279

[1 De voorzitter kan, op basis van concrete gegevens, die aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie of burgerinfiltratie ]2 uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.

   Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

   De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstellling aan te brengen.

   Buiten het in het eerste lid bedoelde geval kan de voorzitter bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie ]2, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 73, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2018-07-22/04, art. 15, 035; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 279bis

[1 Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.

   Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

   De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 37, 021; Inwerkingtreding : onbepaald, ten laatste op 01-09-2010>
Afdeling 2. [1 De zitting ten gronde ]1
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepaling ]1
Art. 280

[1 Het onderzoek ter terechtzitting wordt mondeling gevoerd.

   De beschuldigde verschijnt ongeboeid en wordt slechts vergezeld door bewakers om te beletten dat hij ontvlucht. De voorzitter vraagt hem zijn naam, zijn voornamen, zijn leeftijd, zijn beroep, zijn woonplaats en zijn geboorteplaats.

   Het bepaalde in artikel 190, eerste lid, geldt eveneens voor het hof van assisen.

   Wanneer de debatten eenmaal begonnen zijn, moeten zij worden voortgezet zonder onderbreking, en zonder enigerlei verbinding met de buitenwereld, tot na de beslissing over de schuldvraag. De voorzitter mag ze alleen schorsen voor de nodige rustpozen ten behoeve van het hof, de gezworenen, de getuigen, de beschuldigden en de burgerlijke partijen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 76, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 2. [1 De ambtsverrichtingen van de voorzitter ]1
Art. 281

[1 § 1. De voorzitter is er persoonlijk mee belast de gezworenen bij de uitoefening van hun taak te begeleiden en hen te informeren over instanties waar ze na de beëindiging van hun taak terecht kunnen voor psychologische ondersteuning, hen op hun plichten te wijzen, in het bijzonder op hun plicht tot discretie, en hen aan te sporen om zich afzijdig te houden van de media. Hij is er ook persoonlijk mee belast het gehele onderzoek voor te zitten en de volgorde te bepalen waarin het woord wordt verleend aan hen die het vragen.

   Hij is belast met de handhaving van de orde ter terechtzitting.

   Hij mag evenwel op voorbehouden plaatsen geen personen toelaten waarvan de tegenwoordigheid niet is verantwoord, hetzij door het onderzoek van de zaak of door de dienst bij de terechtzitting, hetzij wegens hun ambt of beroep.

§ 2. De voorzitter neemt, zelfs ambtshalve, elke nuttige maatregel om alle bewijzen à charge en à décharge te verzamelen. Hij leidt de debatten op een objectieve en onpartijdige wijze. De voorzitter bezit een discretionaire macht, krachtens welke hij alles vermag te doen wat hij nuttig acht om de waarheid te vinden; de wet schrijft hem voor naar eer en geweten al zijn krachten in te spannen om de waarheid aan het licht te brengen.

   De voorzitter kan in de loop van de debatten alle personen oproepen, zelfs bij bevel tot medebrenging, en hen verhoren, of zich alle nieuwe stukken doen brengen, die, volgens de nadere gegevens ter terechtzitting verstrekt door de beschuldigden of door de getuigen, naar zijn oordeel op het betwiste feit meer licht kunnen werpen.

   De aldus opgeroepen getuigen worden gehoord overeenkomstig de bij de artikelen 295 tot 299 bepaalde voorschriften.

   Alles wat de debatten zou verlengen zonder hoop te geven op meer zekerheid omtrent de uitkomst, moet door de voorzitter worden afgewezen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 78, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 282

[1 [3 Ingeval de beschuldigde, de burgerlijke partij, de getuigen of een van hen niet dezelfde taal spreken, benoemt de voorzitter ambtshalve een beëdigd tolk. Het proces-verbaal van de terechtzitting maakt melding van de bijstand door de beëdigd tolk, alsmede van diens naam en hoedanigheid. De kosten van vertolking zijn ten laste van de Staat. ]3

   De beschuldigde, de burgerlijke partij en de procureur-generaal kunnen de tolk wraken, op voorwaarde dat zij de reden van hun wraking opgeven.

   De voorzitter doet uitspraak.

   Zelfs met instemming van de beschuldigde, van de burgerlijke partij en van de procureur-generaal kan de tolk niet worden gekozen uit de getuigen en de gezworenen, zulks op straffe van nietigheid. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 79, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2014-04-10/90, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-12-2016> (3)<W 2016-10-28/07, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 282bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 80, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 283

[1 [2 Indien de beschuldigde of de burgerlijke partij lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, benoemt de voorzitter ambtshalve een beëdigd tolk. De betrokkene heeft het recht te vragen dat die bijstand wordt aangevuld met de bijstand door de persoon die het meest gewoon is met hem om te gaan. In voorkomend geval maakt het proces-verbaal van de terechtzitting melding van de naam van de derde die de bijstand heeft verleend. De kosten van vertolking zijn ten laste van de Staat. ]2

   [2 Hetzelfde geschiedt ten aanzien van de getuige die lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen en die niet kan schrijven. ]2

   De overige bepalingen van artikel 282 zijn van toepassing.

   [2 Ingeval de getuige die lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen kan schrijven, worden de tot hem gerichte vragen en opmerkingen door de griffier op schrift gesteld; zij worden overhandigd aan de getuige, die zijn of haar antwoord of verklaring schriftelijk geeft. De griffier leest alles voor. ]2 ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 81, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-10-28/07, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Onderafdeling 3. [1 De ambtsverrichtingen van de procureur-generaal ]1
§ 3. (... ) < W 10-07-1967, art. 1, 140 °>
Art. 284

[1 De procureur-generaal neemt deel aan de debatten; hij vordert de toepassing van de strafwet; hij is aanwezig bij de uitspraak van het arrest. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 83, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 284bis

[1 De in de artikelen 264, 265 en 266 vervatte bepalingen met betrekking tot de ambtsverrichtingen van de procureur-generaal zijn van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 84, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 4. [1 De oproeping en verschijning van de partijen ]1
Art. 285

[1 § 1. De procureur-generaal laat in één exploot aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij betekenen :
1° het arrest betreffende de preliminaire zitting;
2° de dagvaarding om te verschijnen op de zitting die wordt gewijd aan de samenstelling van de jury, en
3° de dagvaarding om te verschijnen op de zitting ten gronde.

§ 2. Die betekening moet aan de persoon worden gedaan indien de beschuldigde zich in hechtenis bevindt. De termijn van dagvaarding is vijftien dagen, tenzij de partijen daar uitdrukkelijk afstand van doen. Bij niet-naleving van deze termijn en op voorwaarde dat één van de partijen die niet-naleving opwerpt uiterlijk bij de opening van de zitting en vóór alle exceptie of verweer, bepaalt de voorzitter bij beschikking ambtshalve een nieuwe datum en een nieuw uur voor de opening van de zitting. ]1

[2 § 3. De beschuldigden en de burgerlijke partijen die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht om de vertaling van de relevante passages van die documenten te vragen in een taal die zij verstaan, zodanig dat zij zich effectief kunnen verdedigen. De verzoeken om vertaling dienen ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertalingen worden verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. ]2

(1)<W 2009-12-21/14, art. 86, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-10-28/07, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 286

[1 Wanneer de beschuldigde, die zich niet in hechtenis bevindt, zich niet persoonlijk aanmeldt of zich niet laat vertegenwoordigen door een advocaat, op de voor de opening van de debatten vastgestelde datum, geeft de voorzitter van het hof van assisen terstond een beschikking houdende dat die beschuldigde bij verstek zal worden berecht.

   Vervolgens zal te werk worden gegaan zoals bepaald in hoofdstuk VII, afdeling 2. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 87, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 5. [1 De samenstelling van de jury ]1
Art. 287

[1 Ten minste twee werkdagen voor de zitting ten gronde, worden de gezworenen opgeroepen voor het hof van assisen in aanwezigheid van de procureur-generaal, van de beschuldigde of zijn raadsman en van de burgerlijke partij of haar raadsman.

   Niettegenstaande het bij artikel 234 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde vermoeden, ontslaat de voorzitter ambtshalve de personen die sedert hun inschrijving op de gemeentelijke lijst niet meer voldoen aan de voorwaarden van artikel 217 van het vermelde wetboek of die een van de hoedanigheden hebben verworven welke vermeld worden in artikel 224 van hetzelfde wetboek.

   Hij doet uitspraak over de verzoeken tot vrijstelling van de opgeroepen gezworenen.

   Hij ontslaat degenen die kennelijk niet in staat zijn de taak van gezworene te vervullen.

   De namen van de aanwezige niet vrijgestelde gezworenen worden in een bus gelegd. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 89, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 288

[1 Zijn er niet voldoende gezworenen aanwezig, dan gelast de voorzitter van het hof van assisen de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de artikelen 238 en 239 van het Gerechtelijk Wetboek, zoveel gezworenen te doen uitloten als hij bepaalt. Dezen worden onmiddellijk met alle nuttige middelen opgeroepen om te verschijnen op de dag die de voorzitter bepaalt. Met de aldus opgeroepen, aanwezige en niet vrijgestelde gezworenen wordt het vereiste aantal aangevuld, in de orde die het lot bepaalt. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 90, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 289

[1 § 1. De voorzitter neemt een voor een de namen van de gezworenen uit de bus.

§ 2. Eerst de beschuldigde, daarna de procureur-generaal, mag dan een gelijk aantal gezworenen wraken, namelijk zes indien er geen plaatsvervangende gezworenen zijn, zeven indien er één of twee zijn en acht indien er drie of vier zijn, negen indien er vijf of zes zijn, tien indien er zeven of acht zijn, elf indien er negen of tien zijn en twaalf indien er elf of twaalf zijn. De beschuldigde en de procureur-generaal mogen hun reden voor de wraking niet bekendmaken.

   Zijn er verscheidene beschuldigden, dan kunnen zij afzonderlijk wraken of overeenkomen om te wraken, doch zij mogen het getal van de wrakingen waartoe één beschuldigde recht zou hebben niet overschrijden.

   Komen de beschuldigden niet overeen, dan regelt de voorzitter van het hof van assisen bij loting de orde waarin zij voor iedere gezworene kunnen wraken. In dit geval zijn de door één beschuldigde gewraakte gezworenen gewraakt voor allen, totdat het aantal wrakingen geheel heeft plaatsgehad.

   De beschuldigden kunnen overeenkomen om een gedeelte van de wrakingen te verrichten en de overige doen naar de orde die het lot aanwijst.

   De voorzitter mag gezworenen wraken teneinde te voldoen aan de bij § 3 bepaalde vereiste.

§ 3. De jury is rechtsgeldig samengesteld zodra twaalf gezworenen zijn aangewezen. Op het ogenblik waarop de jury wordt samengesteld, is ten hoogste twee derde van de leden ervan van hetzelfde geslacht. Vervolgens loot de voorzitter van het hof van assisen het aantal plaatsvervangende gezworenen uit dat bepaald is ter uitvoering van artikel 124 van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 4. Voor de gezworenen en de plaatsvervangende gezworenen wordt voorzien in een informatiesessie waarvan de nadere regels worden bepaald door de Koning.

§ 5. In geval van uitstel van de zaak naar een onbepaalde datum wordt de lijst van de gezworenen voor die zaak vernietigd en wordt overgegaan tot de samenstelling van een nieuwe jury. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 91, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010, met uitzondering § 4 , inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 290

[1 Vervolgens richt de voorzitter tot de gezworenen de volgende toespraak :
"U belooft de aan N. ten laste gelegde feiten onpartijdig en met de grootste aandacht te zullen onderzoeken rekening houdende met de belangen van de beschuldigde, de burgerlijke partij en de maatschappij. U belooft tevens tot na uw verklaring met niemand te zullen communiceren en uw beslissing enkel te zullen steunen op de bewijzen en de middelen van verdediging die tijdens de openbare zitting werden uiteengezet."

   of :
"Vous promettez d'examiner de manière impartiale et avec l'attention la plus scrupuleuse les charges qui seront portées contre N., en tenant compte des intérêts de l'accusé, de la partie civile et de la société. Vous promettez également de ne communiquer avec personne jusqu'après votre déclaration et de fonder votre décision uniquement sur les preuves et les moyens de défense qui auront été présentés lors de l'audience publique."

   of :
"Sie versprechen, die gegen N. erhobenen Beschuldigungen unparteiisch und mit grö;szlig;ter Aufmerksamkeit zu prüfen, unter Berücksichtigung der Interessen des Angeklagten, der Zivilpartei und der Gesellschaft. Sie versprechen ebenfalls, mit niemandem in Verbindung zu treten, bis Sie Ihre Erklärung abgegben haven, und Ihre Entscheidung nur aufgrund der während der öffentlichen Sitzung vorgebrachten Belastungs- und Entlastungsmittel zu fällen."

   De gezworenen, een voor een door de voorzitter genoemd, antwoorden met opgeheven hand "Ik zweer het", op straffe van nietigheid. ]1

(1)<W 2019-05-05/10, art. 47, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK III.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 93, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 6. [1 De behandeling ter terechtzitting ]1
Art. 291

<Opgeheven bij W 2019-05-05/10, art. 48, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>

Art. 292

[1 [2 ... ]2

   De griffier overhandigt aan elke gezworene een afschrift van de akte van beschuldiging en van de akte van verdediging, zo er één bestaat.

   De procureur-generaal leest de akte van beschuldiging [2 geheel of ten dele ]2 voor en de beschuldigde of zijn raadsman de akte van verdediging. [2 Bij gedeeltelijke voorlezing leest de procureur de betekenisvolle delen voor, waarbij hij acht slaat op het beginsel van de loyaliteit van de procedure. ]2

   De procureur-generaal zet het onderwerp van de beschuldiging uiteen.

   Indien hij dit wenst, zet de beschuldigde of zijn raadsman beknopt zijn verdediging uiteen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 96, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2019-05-05/10, art. 49, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 292bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 97, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 292ter

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 97, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 293

[1 De voorzitter beveelt aan de getuigen zich te begeven naar de voor hen bestemde kamer. Zij verlaten die slechts om hun getuigenis af te leggen. Zo nodig neemt de voorzitter maatregelen om de getuigen te beletten zich vóór het afleggen van hun getuigenis met elkaar te onderhouden over het misdrijf en over de beschuldigde. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 98, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 294

[1 De getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, kan niet als getuige ter terechtzitting worden gedagvaard, tenzij hij daarin toestemt. De voorzitter leest zijn getuigenverklaring voor ter terechtzitting en vermeldt dat de identiteitsgegevens van deze getuige verborgen werden gehouden met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter. Indien de getuige erin toestemt ter terechtzitting te getuigen, behoudt hij zijn volledige anonimiteit. In dit geval neemt de voorzitter de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuige te waarborgen.

   De voorzitter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, de onderzoeksrechter gelasten om deze getuige opnieuw te verhoren of om een nieuwe getuige te verhoren met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter, teneinde de waarheid aan de dag te brengen. De voorzitter kan beslissen dat hij aanwezig zal zijn bij het verhoor van de getuige door de onderzoeksrechter. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 295

[1 [2 De getuigen worden gehoord, in de door de voorzitter bepaalde volgorde. De voorzitter vraagt ze hun naam, voornamen, leeftijd en beroep. Hij vraagt hen de eed af te leggen en te beloven dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen. Daarna leggen de getuigen mondeling hun verklaring af. ]2

   [2 ... ]2

   Niettemin kan de voorzitter de personen die als deskundige of getuige worden gehoord, de toestemming geven of verzoeken tijdens hun verklaring notities te gebruiken, die vooraf of ter zitting worden neergelegd en bij het dossier worden gevoegd.

   Getuigen van wie de identiteit veranderd is, overeenkomstig artikel 104, § 2, leggen hun verklaring steeds onder hun oude identiteit af. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 100, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2019-05-05/10, art. 50, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 296

[1 De voorzitter die een getuige wil verhoren die niet door de onderzoeksrechter gehoord is, kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de getuige, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, beslissen dat ter terechtzitting en in het proces-verbaal van de terechtzitting geen melding wordt gemaakt van bepaalde identiteitsgegevens bedoeld in artikel 295, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de getuige, of een persoon uit diens naaste omgeving, ingevolge het bekend geraken van deze gegevens en ingevolge het afleggen van zijn verklaring een ernstig nadeel zou kunnen ondervinden. De voorzitter vermeldt de redenen hiervan ter terechtzitting. Deze worden opgenomen in het proces-verbaal.

   De getuige aan wie gedeeltelijke anonimiteit werd toegekend overeenkomstig artikel 75bis, behoudt zijn gedeeltelijke anonimiteit. De gedeeltelijke anonimiteit toegekend overeenkomstig artikel 75bis of overeenkomstig het eerste lid staat het verhoor van de getuige ter terechtzitting niet in de weg.

   De procureur-generaal houdt een register bij van alle getuigen waarvan identiteitsgegevens overeenkomstig dit artikel niet werden vermeld ter terechtzitting.

   De procureur-generaal en de voorzitter nemen ieder voor zich de maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de onthulling van de in het eerste lid bedoelde identiteitsgegevens te voorkomen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 101, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 297

[1 [2 Er dient ]2 geen melding te worden gemaakt van de woonplaats of verblijfplaats van de personen die in de uitoefening van hun beroepsactiviteit belast zijn met de vaststelling van en het onderzoek naar een misdrijf of naar aanleiding van de toepassing van de wet kennis nemen van omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd, en die in die hoedanigheid als getuigen worden gehoord. In de plaats daarvan is het hun toegestaan hun dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen, op te geven. De dagvaarding om te getuigen op de terechtzitting kan regelmatig op dit adres worden betekend. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 102, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2019-05-05/10, art. 51, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 298

[1 § 1. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen de volgende personen te horen via een videoconferentie :
1° een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend,
2° een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, en dit met zijn instemming, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.

§ 2. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, met zijn instemming te horen via een gesloten televisiecircuit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.

§ 3. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.

§ 4. De persoon die via een videoconferentie of gesloten televisiecircuit is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.

§ 5. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen beeld- en stemvervorming toe te staan. In dat geval kunnen de via de videoconferentie of het gesloten televisiecircuit afgelegde verklaringen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 103, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 299

[1 § 1. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen de volgende personen te horen via een teleconferentie :
1° een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend,
2° een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, en dit met zijn instemming, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt of gehoord wordt via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.

§ 2. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.

§ 3. De persoon die via een teleconferentie is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.

§ 4. De via een teleconferentie afgelegde verklaringen kunnen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.

§ 5. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen stemvervorming toe te staan. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 104, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 300

[1 De voorzitter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van één van de partijen, de griffier opdragen aantekening te houden van de toevoegingen, veranderingen of verschillen die in het getuigenis mochten voorkomen ten opzichte van de vorige verklaringen van de getuige. ]1

(1)<W 2019-05-05/10, art. 52, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 301

[1 De voorzitter kan aan de getuigen en de beschuldigde alle ophelderingen vragen die hij nodig acht om de waarheid aan het licht te brengen.

   De assessoren en de gezworenen hebben hetzelfde recht, maar moeten aan de voorzitter het woord vragen. De beschuldigde en zijn raadsman kunnen, bij monde van de voorzitter, aan de getuige vragen stellen. De procureur-generaal, de burgerlijke partij en haar raadsman kunnen, bij monde van de voorzitter, vragen stellen aan de getuige of aan de beschuldigde.

   De voorzitter kan evenwel verbieden dat bepaalde vragen worden gesteld. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 106, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 302

[1 Na elke getuigenis vraagt de voorzitter aan de getuige of deze bij zijn verklaringen blijft. Is dat het geval, dan vraagt hij aan de procureur-generaal, de beschuldigde en de burgerlijke partij of ze opmerkingen hebben in verband met hetgeen werd gezegd.

   Nadat de getuige zijn getuigenis heeft afgelegd, kan de voorzitter hem bevelen ter beschikking van het hof van assisen te blijven totdat het hof zich in de beraadslagingskamer heeft teruggetrokken. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 107, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 303

[1 § 1. De volgende personen worden niet toegelaten om te getuigen :
1° de vader, de moeder, de grootvader, de grootmoeder en de andere bloedverwanten in de opgaande lijn van de beschuldigde of van een van de medebeschuldigden die aanwezig zijn en in hetzelfde debat betrokken zijn;
2° de zoon, de dochter, de kleinzoon, de kleindochter en de andere bloedverwanten in de nederdalende lijn;
3° de broeders en de zusters;
4° de aanverwanten in dezelfde graden;
5° de echtgenoten, zelfs na de scheiding of echtscheiding en de wettelijk samenwonenden, zelfs nadat zij hun wettelijke samenwoning hebben beëindigd;
6° kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar.

§ 2. Het horen van de personen vermeld in § 1 kan geen nietigheid teweegbrengen wanneer noch de procureur-generaal, noch de burgerlijke partij, noch de beschuldigde zich ertegen verzet hebben dat zij gehoord worden.

   In geval van verzet van de procureur-generaal of van één of meer partijen, kan de voorzitter die personen buiten eed horen. Hun verklaringen worden als gewone inlichtingen beschouwd.

§ 3. Kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar en wettelijk ontzetten mogen nooit onder eed worden gehoord. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 108, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 304

[1 De getuigen, voorgebracht door de procureur-generaal, door de beschuldigde of door de burgerlijke partij worden bij de debatten gehoord, zelfs wanneer zij tevoren geen schriftelijk getuigenis hebben afgelegd en zelfs wanneer zij geen dagvaarding hebben ontvangen, mits die getuigen in elk geval opgenomen zijn in het arrest bedoeld in artikel 278. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 109, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 305

[1 De burgerlijke partij wordt, indien zij dit vraagt, gehoord als partij en niet als getuige. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 110, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 306

[1 In de loop van de debatten kan de procureur-generaal vorderen en de beschuldigde of de burgerlijke partij kunnen verzoeken dat getuigen, die niet zijn vermeld in het arrest bedoeld in artikel 278, worden gedagvaard. De voorzitter laat het verhoor van deze getuigen toe wanneer dit noodzakelijk lijkt in het licht van elementen die zijn opgedoken tijdens de debatten. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 111, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 307

[1 De getuigen vermeld in het arrest bedoeld in artikel 278 worden gedagvaard op verzoek van de procureur-generaal. De kosten van de dagvaardingen, op verzoek van de beschuldigde en de burgerlijke partij gedaan overeenkomstig artikel 306, komen te hunnen laste, evenals het loon van de gedagvaarde getuigen, indien zij loon verlangen; de procureur-generaal en de voorzitter kunnen evenwel de getuigen die de beschuldigde of de burgerlijke partij hen hebben aangewezen, op eigen verzoek doen dagvaarden, indien zij oordelen dat hun verklaring dienstig kan zijn om de waarheid aan het licht te brengen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 112, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 308

[1 De getuigen, door welke partij ook voorgebracht, mogen nooit tot elkaar het woord richten. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 113, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 309

[1 De beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen vragen dat de getuigen die zij aanwijzen, na hun getuigenis de zittingszaal verlaten, en dat een of meer onder hen opnieuw binnengeroepen en, hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, gehoord worden.

   De procureur-generaal heeft hetzelfde recht.

   De voorzitter kan zulks ook ambtshalve bevelen ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 114, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
HOOFDSTUK IV.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 115, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
AFDELING I.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 115, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 310

[1 De voorzitter kan voor, gedurende of na het verhoor van een getuige een of meer beschuldigden doen verwijderen en hen afzonderlijk ondervragen over bepaalde omstandigheden van de zaak; maar hij draagt zorg dat de algemene debatten niet worden hervat dan nadat hij elke beschuldigde heeft ingelicht over wat in zijn afwezigheid gedaan is en over wat eruit gevolgd is. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 116, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 311

[1 Wat de minderjarige [2 of de kwetsbare meerderjarige ]2 getuigen betreft, past de voorzitter in voorkomend geval de artikelen 92 tot 101 inzake het opgenomen verhoor toe.

   Wanneer hij de verschijning van de minderjarige [2 of de kwetsbare meerderjarige ]2 noodzakelijk vindt om de waarheid aan het licht te brengen, wordt deze verschijning bij wege van videoconferentie georganiseerd, [2 tenzij de getuige ]2 de wil uitdrukt op de zitting te getuigen.

   In geval van verhoor door middel van videoconferentie wordt de minderjarige [2 of de kwetsbare meerderjarige ]2 gehoord in een afzonderlijk lokaal in aanwezigheid, in voorkomend geval, van de in artikel 91bis bedoelde persoon, zijn advocaat, een lid of leden van de technische dienst en een [2 deskundige ]2.

   Wanneer de voorzitter het noodzakelijk vindt voor de sereniteit van de getuigenis, kan hij het oogcontact tussen de minderjarige [2 of de kwetsbare meerderjarige ]2 en de beschuldigde in alle gevallen beperken of uitsluiten.

   Dit artikel is van toepassing op minderjarigen van wie het verhoor werd opgenomen met toepassing van artikel 92 en die de leeftijd van de meerderjarigheid hebben bereikt op het moment van de zitting. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 117, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2019-05-05/10, art. 53, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 312

[1 Gedurende het onderzoek kunnen de gezworenen, de procureur-generaal en het hof optekenen wat hun gewichtig lijkt in de verklaringen van de getuigen of in de verdediging van de beschuldigde, mits het debat daardoor niet onderbroken wordt. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 118, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 312bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 119, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 313

[1 In de loop van het getuigenverhoor of daarna doet de voorzitter, ambtshalve of op verzoek van één van de partijen, aan de beschuldigde of aan de getuigen één of meerdere stukken met betrekking tot het misdrijf voorleggen. De voorzitter doet alle voor de waarheidsvinding nuttige stukken van het dossier voorleggen. ]1

(1)<W 2019-05-05/10, art. 54, 037; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 314

[1 Indien volgens de debatten de verklaring van een getuige vals schijnt te zijn, kan de voorzitter, op vordering van de procureur-generaal, van de burgerlijke partij of van de beschuldigde en zelfs ambtshalve, de getuige terstond doen aanhouden en hij kan zelf het ambt van onderzoeksrechter tegenover hem waarnemen, of hem in staat van aanhouding naar de bevoegde onderzoeksrechter verwijzen.

   Wanneer de voorzitter het ambt van onderzoeksrechter waarneemt, treedt de procureur-generaal op als officier van gerechtelijke politie en spreekt de kamer van inbeschuldigingstelling zich uit zowel over de bevestiging van het bevel tot aanhouding als over de inbeschuldigingstelling ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 121, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 315

[1 In het in artikel 314 bedoelde geval kan de procureur-generaal dadelijk vorderen en de burgerlijke partij of de beschuldigde dadelijk verzoeken en kan het hof, zelfs ambtshalve, bevelen dat de zaak naar een onbepaalde datum wordt verwezen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 122, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 315bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 123, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 316

[1 Wanneer een gedagvaarde getuige niet verschijnt of wanneer een getuige overleden is, kan de voorzitter voorlezing doen van diens tijdens het onderzoek, zelfs onder eed, afgelegde verklaringen. De voorzitter kan, behoudens verzet van de partijen, beslissen dat een gedagvaarde getuige die verschijnt, niet in zijn getuigenis wordt gehoord.

   Hij kan, onder dezelfde voorwaarde, beslissen dat er geen grond is om de persoon die met toepassing van artikel 281, § 2, tweede lid, is opgeroepen om te getuigen, in zijn getuigenis te horen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 124, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 317

[1 Indien de zaak naar een onbepaalde datum wordt verwezen omdat een getuige niet verschenen is, komen alle kosten van dagvaarding, akten, reizen van getuigen, en andere die strekken tot het vonnissen van de zaak, ten laste van die getuige; hij wordt in die kosten veroordeeld, op vordering van de procureur-generaal, bij het arrest dat de debatten naar een onbepaalde datum verwijst.

   Niettemin wordt de getuige die niet verschijnt of die weigert hetzij de eed te doen, hetzij zijn getuigenis af te leggen, in alle gevallen veroordeeld tot de bij artikel 80 bepaalde straf. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 125, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 317bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 126, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 317ter

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 126, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 317quater

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 126, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 317quinquies

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 126, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 318

[1 De veroordeelde getuige kan tegen deze veroordelingen in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen nadat ze aan hem of aan zijn woonplaats zijn betekend; het verzet wordt ontvangen, indien hij bewijst dat hij wettig verhinderd was of dat de tegen hem uitgesproken geldboete moet worden verminderd ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 127, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 319

[1 De voorzitter wijst uit de beschuldigden diegene aan die bij de debatten het eerst aan de beurt moet komen, te beginnen met de hoofdbeschuldigde, indien er een is.

   Vervolgens wordt een bijzonder debat gehouden over elk van de andere beschuldigden. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 128, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 320

[1 Na de verklaringen van de getuigen en de beweringen waartoe die over en weer aanleiding hebben gegeven, worden de burgerlijke partij of haar raadsman en de procureur-generaal gehoord en zetten zij de middelen tot staving van de beschuldiging uiteen.

   De beschuldigde en zijn raadsman kunnen hen antwoorden.

   De burgerlijke partij en de procureur-generaal hebben recht van repliek; maar de beschuldigde of zijn raadsman heeft altijd het laatste woord.

   De voorzitter verklaart vervolgens de debatten gesloten. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 1292, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 321

[1 De voorzitter kan, op basis van nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie of burgerinfiltratie ]2 uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.

   Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen.

   De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen.

   De voorzitter kan bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie of burgerinfiltratie ]2, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2018-07-22/04, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Onderafdeling 7. [1 De schuldvraag ]1
Art. 322

[1 De voorzitter herinnert de gezworenen aan de ambtsverrichtingen die zij te vervullen hebben alvorens zij zich terugtrekken voor de beraadslaging.

   Hij stelt de vragen zoals hierna bepaald is. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 132, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 323

[1 De vraag die uit de akte van beschuldiging volgt, wordt gesteld in de volgende bewoordingen :
" Is de beschuldigde schuldig aan die bepaalde doodslag, die bepaalde diefstal of die bepaalde andere misdaad ? ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 133, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 324

[1 Indien de debatten een of meer verzwarende omstandigheden naar voren doen komen, die niet vermeld zijn in de akte van beschuldiging, stelt de voorzitter nog de volgende vraag :
" Heeft de beschuldigde de misdaad gepleegd met die of die omstandigheid ? ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 134, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 325

[1 Wanneer de beschuldigde een verschonend feit heeft aangevoerd, dat als zodanig door de wet wordt aangemerkt, wordt de vraag aldus gesteld :
" Staat dat feit vast ? ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 135, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 326

[1 Na de vragen gesteld te hebben, overhandigt de voorzitter die aan de gezworenen [2 ... ]2; hij overhandigt hun tevens de akte van beschuldiging, in voorkomend geval de akte van verdediging, de processen-verbaal die het misdrijf vaststellen, en de processtukken.

   De voorzitter herinnert de gezworenen aan de door hen afgelegde eed. Hij wijst hen erop dat een veroordeling enkel kan worden uitgesproken indien uit de toegelaten en aan de tegenspraak van de partijen onderworpen bewijselementen voortvloeit dat de beschuldigde boven elke redelijke twijfel schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten.

   In voorkomend geval waarschuwt de voorzitter de gezworenen dat getuigenverklaringen die ingevolge de toepassing van de artikelen 86bis, 86ter, 112bis, § 6, 294, 298, § 5, en 299, §§ 4 en 5. werden verkregen slechts in aanmerking kunnen genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.

   [2 ... ]2.

   De voorzitter van het hof van assisen geeft aan de gezworenen bij het overhandigen van de vragen kennis van de wijze waarop zij behoren tewerk te gaan en te stemmen. De artikelen 329bis tot 329sexies worden gedrukt met grote letters en aangeplakt in de beraadslagingskamer [2 ... ]2.

   Hij doet de beschuldigde uit de zittingszaal verwijderen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 136, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 101, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 327

[1 [2 Nadat de vragen gesteld zijn, begeven de gezworenen zich met het hof naar de beraadslagingskamer. ]2

   [2 Het aldus samengestelde college, voorgezeten door de voorzitter van het hof, beraadslaagt over de schuldvraag. ]2

   Alvorens de beraadslaging te beginnen, [2 leest de voorzitter aan dit college ]2 de volgende aanwijzingen voor, die bovendien in grote letters op de meest in het oog vallende plaats van de beraadslagingskamer worden opgehangen : " De wet voorziet dat een veroordeling enkel kan worden uitgesproken indien uit de toegelaten bewijselementen voortvloeit dat de beschuldigde boven elke redelijke twijfel schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 137, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 102, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 327bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 138, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 328

[1 De [2 leden van het college ]2 mogen de beraadslagingskamer eerst verlaten wanneer zij hun verklaring hebben opgemaakt.

   Niemand heeft tijdens de beraadslaging, om welke reden ook, toegang tot de beraadslagingskamer, zonder schriftelijk verlof van de voorzitter. [2 ... ]2. Van het incident wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

   De voorzitter [2 geeft het bepaalde bevel schriftelijk aan de bevelhebber van de betrokken politiedienst ]2 om de uitgangen van de beraadslagingskamer te doen bewaken.

   De voorzitter neemt de maatregelen die nodig zijn opdat de plaatsvervangende gezworenen gedurende de beraadslaging van de [2 het college ]2 niet in contact komen met andere personen.

   Het hof kan de gezworene die het bevel overtreedt, straffen met geldboete van ten hoogste duizend euro. Ieder ander die het bevel overtreedt, of hij die het niet doet uitvoeren, kan worden gestraft met dezelfde straf. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 103, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 329

[1 [2 Het college beraadslaagt ]2 voor elke beschuldigde over het hoofdfeit en daarna over elke omstandigheid. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 140, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 104, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 329bis

[1 Over de vragen gesteld ingevolge de artikelen 323 en volgende wordt [2 ... ]2 gestemd bij gesloten briefjes.

   Ten dien einde, worden de briefjes gedrukt en gestempeld met het zegel van het hof van assisen.

   Deze bevatten bovenaan de woorden : " in eer en geweten, mijn antwoord is ";
In het midden, met zeer leesbare letters, het woord : " ja ";
En onderaan, met zeer leesbare letters, het woord : " neen ". ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 141, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 329ter

[1 Na de beraadslaging, ontvangt elke gezworene een van deze briefjes, dat hem door [2 de voorzitter ]2 ongesloten wordt overhandigd.

   De gezworene die verkiest " ja " te antwoorden, haalt het woord " neen " door. De gezworene die verkiest " neen " te antwoorden, haalt het woord " ja " door.

   Daarna sluit hij het briefje en overhandigt het [2 aan de voorzitter ]2, die het in een daartoe bestemde bus legt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 142, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 106, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 329quater

[1 De voorzitter van het hof van assisen overhandigt aan de gezworenen de vragen waarop zij behoren afzonderlijk en de ene na de andere te antwoorden, vooreerst op het hoofdfeit, daarna op elke verzwarende omstandigheid.

   De gezworenen antwoorden elk afzonderlijk en de ene na de andere op elke vraag die aldus wordt gesteld en, desnoods op elke vraag die in de bij artikel 325 bepaalde gevallen wordt gesteld. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 143, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 329quinquies

[1 De tafel dienende tot de werkzaamheden van het college wordt zodanig geschikt dat niemand kan zien waarmee een ander lid van het college bezig is. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 107, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 329sexies

[1 Het stembriefje waarop beide woorden " ja " en " neen " of de overeenkomstige woorden in het Frans of het Duits zijn doorgehaald, of waarop geen van deze beide woorden is doorgehaald, wordt berekend als bevattende een gunstig antwoord voor de beschuldigde.

   Na iedere stemopneming worden de briefjes in tegenwoordigheid van [2 het college ]2 verbrand. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 145, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 108, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 330

[1 Na iedere stemming neemt [2 de voorzitter de stemmen op in tegenwoordigheid van het college ]2 en tekent de beslissing onmiddellijk aan naast de vraag, zonder het aantal stemmen te vermelden, behalve in geval dat de bevestigende verklaring omtrent het hoofdfeit slechts bij eenvoudige meerderheid is tot stand gekomen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 146, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 109, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 331

[1 De beslissing van de jury voor of tegen de beschuldigde wordt genomen bij meerderheid van stemmen, op straffe van nietigheid.

   Bij staking van stemmen is de beslissing ten gunste van de beschuldigde. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 147, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 332

<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 110, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 333

<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 111, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 334

[1 [2 ... ]2.

   [2 Zonder dat het moet antwoorden op alle neergelegde conclusies, formuleert het college de voornaamste redenen van de beslissing van de jury. ]2

   [2 De vragenlijst met de beslissing van de jury wordt bij de formulering van de redenen gevoegd. ]2

   De beslissing wordt ondertekend door de voorzitter [3 ... ]3 en de griffier. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 150, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 112, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (3)<W 2017-07-06/24, art. 206, 032; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 335

[1 Indien de beschuldigde slechts bij eenvoudige meerderheid aan het hoofdfeit schuldig wordt verklaard, spreekt het hof zich uit. De beschuldigde wordt vrijgesproken indien de meerderheid van het hof het standpunt van de meerderheid van de jury niet volgt. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 151, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 335bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 152, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 336

[1 Indien het hof naar aanleiding van het opstellen van de motivering, eenparig overtuigd is dat de gezworenen zich kennelijk hebben vergist betreffende de voornaamste redenen, inzonderheid wat betreft het bewijs, de inhoud van juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels, die hebben geleid tot de beslissing, verklaart het hof, bij een met redenen omkleed arrest, dat de zaak wordt uitgesteld en het verwijst ze naar een nieuwe zitting, om te worden onderworpen aan een nieuwe jury en aan een nieuw hof. Geen van de eerste gezworenen of beroepsrechters mag hiervan deel uitmaken.

   Niemand heeft het recht deze maatregel uit te lokken; het hof kan hem slechts ambtshalve gelasten, naar aanleiding van het opstellen van de motivering inzake de schuldvraag, en alleen in geval de beschuldigde schuldig is bevonden; nooit wanneer hij niet schuldig is verklaard. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 153, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 337

[1 Het hof en de gezworenen komen daarna in de zittingszaal terug en nemen opnieuw hun plaats in.

   [3 De voorzitter doet de beschuldigde binnenkomen en leest in zijn aanwezigheid het arrest voor. Het arrest bevat de beslissing van het college, en maakt melding van de motivering. ]3

   Behoudens in geval van vrijspraak [3 ... ]3, dient de voorziening in cassatie tegen dit arrest te worden ingesteld samen met de voorziening in cassatie tegen het eindarrest [2 ... ]2 . ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 154, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2014-02-14/02, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-02-2015> (3)<W 2016-02-05/11, art. 113, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 338

[1 Wanneer de beschuldigde niet-schuldig verklaard wordt, spreekt de voorzitter hem vrij van de beschuldiging en beveelt dat hij in vrijheid zal worden gesteld, indien hij niet om een andere reden wordt gevangen gehouden. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 155, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 339

[1 De beschuldigde die door een hof van assisen is vrijgesproken kan niet meer worden vervolgd wegens dezelfde feiten, ongeacht de juridische omschrijving daarvan. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 156, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 340

[1 Wanneer in de loop van de debatten een ander feit aan de beschuldigde wordt ten laste gelegd, hetzij op grond van stukken, hetzij op grond van verklaringen van getuigen, geeft de voorzitter, na hem te hebben vrijgesproken van de beschuldiging, het bevel dat hij wegens het nieuwe feit zal worden vervolgd; dientengevolge verwijst hij hem naar de bevoegde procureur des Konings.

   Deze bepaling wordt alleen toegepast ingeval het openbaar ministerie, vóór het sluiten van de debatten, voorbehoud heeft gemaakt met het oog op vervolging. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 157, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 8. [1 De straftoemeting ]1
Art. 341

[1 Wanneer de beschuldigde schuldig verklaard is, vordert de procureur-generaal de toepassing van de wet.

   De voorzitter verleent het woord aan de beschuldigde en zijn raadsman.

   De beschuldigde en zijn raadsman mogen niet meer pleiten over de schuld.

   De burgerlijke partij kan vorderen dat de te verbeuren zaken, die aan haar toebehoren, aan haar worden teruggegeven. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 159, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 342

[1 Het hof ontslaat de beschuldigde van rechtsvervolging, indien het feit waaraan hij schuldig is verklaard, niet strafbaar is of indien de strafvordering uit hoofde van dit feit vervallen is. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 160, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 343

[1 Indien dit feit strafbaar is, zelfs wanneer het niet meer behoort tot de bevoegdheid van het hof van assisen, doet de voorzitter de beschuldigde verwijderen uit de zittingszaal en het hof begeeft zich met de gezworenen naar de beraadslagingskamer. Het aldus samengestelde college, door de voorzitter van het hof voorgezeten, beraadslaagt over de straf die overeenkomstig de strafwet moet worden uitgesproken en over haar motivering.

   De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen.

   De voorzitter doet hoofdelijke omvraag; eerst brengen de gezworenen hun mening uit, te beginnen met de jongste, vervolgens de magistraten-assessoren, te beginnen met de jongstbenoemde, en ten slotte de voorzitter.

   Indien verschillende meningen zijn uitgedrukt, wordt opnieuw gestemd.

   Blijven na deze tweede stemming meer dan twee meningen bestaan zonder dat een ervan de volstrekte meerderheid heeft behaald, dan zijn het hof of de gezworenen, die zich het minst gunstig ten aanzien van de beschuldigde hebben uitgesproken, verplicht zich met een van de andere meningen te verenigen.

   Blijven nadien nog meer dan twee meningen bestaan zonder dat een ervan de volstrekte meerderheid heeft behaald, dan wordt de bepaling van het vijfde lid opnieuw toegepast, totdat een van de meningen de volstrekte meerderheid heeft behaald.

   Op voorstel van de voorzitter wordt bij volstrekte meerderheid vervolgens beslist over de formulering van de redenen die geleid hebben tot de bepaling van de opgelegde straf. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 161, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 344

[1 Ieder veroordelend arrest maakt melding van de redenen die geleid hebben tot de bepaling van de opgelegde straf.

   Het arrest vermeldt de aanwijzing van de toegepaste strafwet. ]1

   [2 In voorkomend geval vermeldt het veroordelend arrest of de veroordeelde zich bevindt in de bij artikel 25, § 2, d) of e), of artikel 26 § 2, d) of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, bepaalde voorwaarden. ]2

   [3 In geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt en minder dan dertig jaar, wegens feiten bedoeld in boek II, titels I, Ibis en Iter, in artikel 376, eerste lid, in artikel 394, indien gepleegd ten aanzien van één of meer politieambtenaren wegens hun hoedanigheid, in artikel 417ter, derde lid, 2°, of in artikel 428, § 5, van het Strafwetboek, kan het arrest bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde twee derde van die straf heeft ondergaan.

   In geval van een veroordeling tot een correctionele gevangenisstraf van dertig jaar of meer, een opsluiting of hechtenis van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting of hechtenis, kan het arrest bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde meer dan vijftien jaar tot maximaal vijfentwintig jaar van die straf heeft ondergaan. ]3

(1)<W 2009-12-21/14, art. 162, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2013-03-17/02, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 19-03-2013> (3)<W 2017-12-21/19, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 21-01-2018>
Art. 345

[1 De beschuldigde die veroordeeld wordt, wordt verwezen in de kosten jegens de Staat. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 163, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 346

[1 Het hof en de gezworenen keren vervolgens naar de zittingszaal terug en nemen opnieuw hun plaats in. De voorzitter doet de beschuldigde binnenkomen en leest het arrest voor; hij wijst ook de tekst aan van de wet waarop de veroordeling gegrond is.

   Na uitspraak van het arrest kan de voorzitter naar gelang van de omstandigheden de beschuldigde aansporen tot moed, tot gelatenheid of tot verbetering van zijn gedrag. Hij deelt hem mee dat hij zich in cassatie kan voorzien en binnen welke termijn. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 164, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 346/1

[1 Indien de veroordeelde bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden van het memorandum niet nakomt, vordert de procureur-generaal bij het hof van beroep de toepassing van de straf overeenkomstig artikel 216/5, § 2. Het hof, zonder de jury, doet op met redenen wijze uitspraak over de toepassing van deze straf. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/05, art. 21, 036; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling 3. [1 De burgerrechtelijke belangen ]1
Art. 347

[1 De eisen tot schadevergoeding ingesteld hetzij door de beschuldigde tegen de burgerlijke partij, hetzij door de burgerlijke partij tegen de beschuldigde of tegen de veroordeelde, worden voor het hof van assisen gebracht.

   De burgerlijke partij is gehouden haar eis tot schadevergoeding in te stellen vóór het vonnis; later is die niet ontvankelijk. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 166, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 348

[1 In geval van ontslag van rechtsvervolging zowel als in geval van veroordeling, doet het hof, zonder de jury, uitspraak over de schadevergoeding of de teruggaven waarop de burgerlijke partij aanspraak maakt.

   Deze stelt haar eis. De beschuldigde en zijn raadsman mogen slechts pleiten dat het feit geen grond oplevert tot schadevergoeding aan de burgerlijke partij of dat deze de haar verschuldigde schadevergoeding te hoog stelt.

   Het hof neemt kennis van de stukken en hoort de partijen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 167, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 349

[1 Het hof neemt de zaak in beraad en beslist vervolgens. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 168, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 350

[1 Het hof veroordeelt de beschuldigde die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten jegens de burgerlijke partij; het kan de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, veroordelen in de kosten jegens de Staat en jegens de beschuldigde of in een gedeelte ervan. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 169, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 351

[1 Het hof veroordeelt de beschuldigde die in het ongelijk wordt gesteld ten aanzien van de burgerlijke partij tot het betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 170, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 352

[1 Het hof beveelt dat de in beslag genomen voorwerpen aan de eigenaar worden teruggegeven.

   In geval van veroordeling evenwel geschiedt die teruggave slechts indien de eigenaar bewijst dat de veroordeelde de termijn heeft laten verstrijken zonder zich in cassatie te voorzien of, heeft hij zich wel voorzien, dat de zaak definitief afgedaan is. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 171, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Afdeling 4. [1 Algemene bepalingen ]1
Art. 353

[1 De arresten worden geschreven door de voorzitter, bijgestaan door de griffier, en door hen ondertekend of, indien de voorzitter verhinderd is te tekenen, door de oudstbenoemde rechter en de griffier.

   De griffier staat het hof bij in de verschillende fasen van de procedure. ]1

   [2 Artikel 164 is van toepassing op de arresten van het hof van assisen. ]2

(1)<W 2009-12-21/14, art. 173, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-10-28/07, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 354

[1 De griffier maakt een proces-verbaal van de terechtzitting op, teneinde vast te stellen dat de voorgeschreven vormen in acht genomen zijn.

   In het proces-verbaal wordt geen melding gemaakt van de antwoorden der beschuldigden of van de inhoud der getuigenissen, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 300.

   Het proces-verbaal wordt getekend door de voorzitter en door de griffier. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 174, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Hoofdstuk VII. [1 De rechtsmiddelen ]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepaling ]1
Art. 355

[1 De arresten van het hof van assisen kunnen, onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen van afdeling 2, slechts worden bestreden door het rechtsmiddel van cassatie en in de vorm bij de wet bepaald. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 177, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Afdeling 2. [1 Verzet ]1
Art. 356

[1 De arresten van het hof van assisen houdende veroordeling bij verstek van de beschuldigde worden aan deze laatste betekend.

   De bij verstek veroordeelde kan in verzet komen op de wijze bepaald in artikel 187 [2 met uitzondering van paragraaf 6 ]2. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 179, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-02-05/11, art. 114, 027; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
AFDELING II.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 180, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 357

[1 Het verzet wordt betekend aan de procureur-generaal en aan de partijen tegen wie het gericht is. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 181, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 358

[1 De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak over de ontvankelijkheid van het verzet. Indien de eiser in verzet of de advocaat die hem vertegenwoordigt niet verschijnt, wordt het verzet ongedaan verklaard.

   Zo het verzet ontvankelijk wordt verklaard, wordt de veroordeling nietig verklaard en wordt de zaak berecht overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken V en VI van deze titel. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 182, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Afdeling 3. [1 Voorziening in cassatie ]1
Art. 359

[1 [2 De veroordeelde heeft vijftien dagen na de dag waarop het arrest op tegenspraak is uitgesproken, om ter griffie te verklaren dat hij een eis tot cassatie instelt. ]2

   De procureur-generaal kan binnen dezelfde termijn ter griffie verklaren dat hij zich in cassatie voorziet tegen het arrest.

   De burgerlijke partij beschikt ook over dezelfde termijn; maar zij kan de eis tot cassatie slechts instellen ten opzichte van de beschikkingen betreffende haar burgerlijke belangen.

   De tenuitvoerlegging van het arrest van het hof is geschorst gedurende die vijftien dagen en, indien er een voorziening in cassatie is ingesteld, [2 tot de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie ]2.

   De regels uit Boek II, Titel III, Hoofdstuk II zijn van toepassing. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 184, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2014-02-14/02, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Hoofdstuk VIII. [1 De tenuitvoerlegging van de beslissing ]1
Art. 360

[1 De veroordeling wordt ten uitvoer gelegd binnen vierentwintig uren na de in artikel 359 vermelde termijnen, indien er geen voorziening in cassatie is, of, in geval van voorziening, binnen vierentwintig uren na de ontvangst van het arrest van het Hof van Cassatie waarbij de eis is verworpen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 186, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 361

[1 De veroordeling wordt ten uitvoer gelegd op bevel van de procureur-generaal; hij heeft het recht te dien einde rechtstreeks de bijstand van de openbare macht te vorderen.

   Wanneer het veroordelend vonnis de bijzondere verbeurdverklaring inhoudt van zaken of sommen die zich bevinden of in te vorderen zijn buiten het Koninkrijk, maakt het openbaar ministerie een afschrift van de relevante stukken van het strafdossier over aan de Minister van Justitie. Hij licht het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring daarvan in door toezending van een kopie. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 187, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 362

[1 Wanneer aan de beschuldigde, tijdens de debatten die het veroordelend arrest zijn voorafgegaan, andere misdaden dan die waarvan hij beschuldigd was, worden ten laste gelegd, hetzij op grond van stukken, hetzij op grond van verklaringen van getuigen, en indien op deze nieuw aan het licht gekomen misdaden een zwaardere straf staat dan op de eerste, of indien de beschuldigde aangehouden medeplichtigen heeft, beveelt het hof dat hij wegens deze nieuwe feiten zal worden vervolgd met inachtneming van de bij dit Wetboek voorgeschreven vormen.

   In beide gevallen schorst de procureur-generaal de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij de eerste veroordeling is uitgesproken, tot dat uitspraak is gedaan in het tweede geding. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 188, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 363

[1 Alle minuten van de arresten, door de assisen gewezen, worden verzameld en neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg in de hoofdplaats van de provincie.

   Dit geldt niet voor de minuten van de arresten, gewezen door het hof van assisen van de provincie of van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad waar het hof van beroep zijn zetel heeft; zij blijven op de griffie van dit hof berusten. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 189, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Titel IIbis . [1 Algemene bepalingen betreffende de ambtsverrichtingen en opdrachten van het parket-generaal. ]1
Art. 364

[1 De procureur-generaal geeft aan de procureur des Konings ambtshalve of op bevel van de Minister van Justitie opdracht om de misdrijven waarvan hij kennis draagt, te vervolgen. ]1

   [2 De procureur-generaal en de andere magistraten van de parketten-generaal en auditoraten-generaal hebben het recht de politie- en inspectiediensten te vorderen op de wijze in artikel 28ter, §§ 3 en 4 bepaald. ]2

(1)<W 2009-12-21/14, art. 191, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (2)<W 2016-05-04/03, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 364bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 192, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 365

[1 Hij ontvangt de aangiften en de klachten die rechtstreeks bij hem ingediend worden, hetzij door het hof van beroep, hetzij door een openbaar ambtenaar, hetzij door een gewoon burger, en hij tekent ze op in een register.

   Hij doet ze aan de procureur des Konings toekomen indien het tot diens bevoegdheid behoort. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 193, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 366

[1 De procureur-generaal kan, zelfs indien hij aanwezig is, zijn ambtsverrichtingen opdragen aan een door hem afgevaardigde magistraat. Deze bepaling geldt voor het hof van beroep en voor het hof van assisen. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 194, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 367

[1 Alle officieren van gerechtelijke politie staan onder toezicht van, al naar gelang van het door de wet gemaakte onderscheid, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur.

   Al degenen die, volgens artikel 9, uit hoofde van een ambt, zelfs van een bestuursambt, door de wet belast zijn met het verrichten van sommige daden van gerechtelijke politie, staan, doch alleen in dit verband, onder hetzelfde toezicht. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 195, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 368

[1 De officieren van gerechtelijke politie worden, in geval van nalatigheid, door de procureur-generaal gewaarschuwd; hij tekent deze waarschuwing op in een daartoe gehouden register. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 196, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 369

[1 In geval van herhaling klaagt de procureur-generaal hen aan bij het hof van beroep.

   Met machtiging van het hof van beroep doet de procureur-generaal hen dagvaarden voor de raadkamer.

   Het hof van beroep maant hen aan in het vervolg nauwgezetter te zijn en veroordeelt hen in de kosten zowel van de dagvaarding als van de uitgifte en van de betekening van het arrest. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 197, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 369bis

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 198, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 370

[1 Herhaling bestaat wanneer de ambtenaar in enigerlei zaak opnieuw in gebreke wordt bevonden binnen een jaar te rekenen van de dag van de in het register opgetekende waarschuwing. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 199, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 371

[1 De aanmaning, krachtens artikel 369 door het hof van beroep gedaan, evenals elke nieuwe waarschuwing door de procureur-generaal gegeven aan de politieambtenaren van de lokale politie en de federale politie, die bekleed zijn met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of aan een boswachter, zelfs na verloop van een jaar te rekenen van de eerste waarschuwing, hebben het verlies van acht dagen wedde tengevolge. ]1

(1)<W 2009-12-21/14, art. 200, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 372

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 373

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 374

(Opgeheven ) <W 05-07-1939, art. 2>

Art. 375

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 376

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 377

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 378

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 379

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 380

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

HOOFDSTUK V.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
AFDELING I.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 381

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 382

Art. 383

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 384

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 385

<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>

Art. 386

(Opgeheven) W 15-05-1838, art. 28>

Art. 387

(Opgeheven) W 10-07-1967, art. 1, 152°>

Art. 388

(Opgeheven) W 10-07-1967, art. 1, 152°>

Art. 389

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 390

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 391

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 392

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

AFDELING II.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 393

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 394

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 395

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 396

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 397

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 398

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 399

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 400

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 401

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 402

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 403

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 404

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 405

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 406
TITEL III. - WIJZEN VAN VOORZIENING TEGEN ARRESTEN OF VONNISSEN.
HOOFDSTUK I. - NIETIGHEID VAN HET ONDERZOEK EN VAN HET VONNIS.
Art. 407

[1 In strafzaken zijn de nietigheden voortkomend uit enige onregelmatigheid betreffende de eed van getuigen, deskundigen of tolken gedekt, wanneer een vonnis of arrest op tegenspraak, behalve datgene dat een maatregel van inwendige aard inhoudt, gewezen is zonder dat de nietigheid door een van de partijen is voorgedragen of door de rechter ambtshalve is uitgesproken. ]1

(1)<Hersteld bij W 2014-12-19/24, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
§ 1. CRIMINELE ZAKEN.
Art. 408

Wanneer de beschuldigde een veroordeling heeft ondergaan en er schending of verzuim van enige door dit wetboek op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm heeft plaatsgehad, hetzij in het arrest van het hof van beroep waarbij zijn verwijzing naar een hof van assisen is bevolen, hetzij in het onderzoek en de rechtspleging vóór het laatstgenoemde hof, hetzij in het veroordelend arrest zelf, dan wordt op grond van dat verzuim of die schending, op vordering van de veroordeelde partij of van het openbaar ministerie, het veroordelend arrest en hetgeen daaraan is voorafgegaan vernietigd [1 ... ]1.

   Dit geldt ook in geval van onbevoegdheid, evenals in geval van verzuim of van weigering om uitspraak te doen over een of meer verzoeken van de beschuldigde of ove een of meer vorderingen van het openbaar ministerie, die strekken om gebruik te maken van een bevoegdheid of een recht door de wet verleend, hoewel de straf van nietigheid niet uitdrukkelijk door de tekst gesteld is op het ontbreken van de vorm waarvan de inachtneming verzocht of gevorderd wordt.

(1)<W 2014-02-14/02, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 409

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

Art. 410

Wanneer de nietigheid hieruit volgt dat het arrest op de misdaad een andere straf heeft toegepast dan die welke de wet op zodanige misdaad stelt, kan zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde partij de vernietiging van het arrest vorderen.

   Dezelfde vordering behoort aan het openbaar ministerie tegen de arresten van [1 vrijspraak en van ]1 ontslag van rechtsvervolging, in artikel [1 342 ]1 vermeld [1 ... ]1.

(1)<W 2009-12-21/14, art. 202, 010; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 411

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

Art. 412

In geen geval kan de burgerlijke partij de vernietiging vorderen van een beschikking van vrijspraak of van een arrest van ontslag van rechtsvervolging; indien echter het arrest burgerlijke veroordelingen tegen haar heeft uitgesproken, waarvan het bedrag de eisen van de vrijgesproken of ontslagen partij te boven gaat, kan die beschikking van het arrest worden vernietigd op vordering van de burgerlijke partij.

§ 2. CORRECTIONELE ZAKEN EN POLITIEZAKEN.
Art. 413

[1 Wanneer de beschuldigde of de beklaagde is vrijgesproken, kan niemand tegen hem de schending of het verzuim aanvoeren van de vormen die voorgeschreven zijn om zijn verdediging te verzekeren. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 414

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

§ 3. BEPALING AAN DE TWEE VORIGE PARAGRAFEN GEMEEN.
Art. 415

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

HOOFDSTUK II. - [1 Rechtspleging in cassatie ]1
Art. 416

[1 De partijen kunnen slechts cassatieberoep instellen indien zij daartoe hoedanigheid en belang hebben. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 417

[1 Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij kunnen cassatieberoep instellen tegen het arrest van buitenvervolgingstelling. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 418

[1 Enkel tegen gerechtelijke beslissingen in laatste aanleg gewezen kan cassatieberoep worden ingesteld. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 18, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 419

[1 Niemand kan een tweede maal cassatieberoep instellen tegen dezelfde beslissing, behoudens in de gevallen waarin de wet voorziet. ]1

(1)<Hersteld bij W 2014-02-14/02, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 420

[1 Tegen de voorbereidende beslissingen en beslissingen van onderzoek, zelfs al zijn die zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan slechts cassatieberoep worden ingesteld na het eindarrest of het eindvonnis.

   [2 Er kan niettemin onmiddellijk cassatieberoep worden aangetekend tegen de beslissingen :
1° inzake bevoegdheid;
2° die inzake de burgerlijke rechtsvordering uitspraak doen over het beginsel van aansprakelijkheid;
3° die overeenkomstig artikel 524bis, § 1, uitspraak doen over de strafvordering en een bijzonder onderzoek naar vermogensvoordelen bevelen. ]2 ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015> (2)<W 2016-02-05/11, art. 115, 013; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 420bis

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

Art. 420ter

<Opgeheven bij W 2014-02-14/02, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>

Art. 421

[1 De procureur-generaal bij het hof van beroep en de andere partijen kunnen cassatieberoep instellen tegen het arrest van verwijzing naar het hof van assisen.

   Op straffe van verval moet de verklaring de reden van de voorziening preciseren.

   Zonder afbreuk van de beslissing genomen inzake de bevoegdheid, kan het cassatieberoep alleen worden ingesteld in de volgende gevallen :
1° wanneer het feit geen misdaad is volgens de wet;
2° wanneer het openbaar ministerie niet is gehoord;
3° wanneer het arrest niet is gewezen door het bij de wet bepaalde aantal rechters;
4° wanneer de in artikel 223 voorgeschreven regels van de tegenspraak niet werden nageleefd;
5° wanneer de wettelijke voorschriften betreffende het gebruik van talen in gerechtszaken niet werden nageleefd.

   Zodra de griffier de verklaring ontvangen heeft, doet de procureur-generaal bij het hof van beroep een uitgifte van het arrest toekomen aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie dat gehouden is, met voorrang boven alle andere zaken, uitspraak te doen. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 422

[1 Wanneer de uitgesproken straf dezelfde is als die welke bepaald is door de op het misdrijf toepasselijke wet, kan niemand de vernietiging van het arrest of vonnis vragen, op grond van het enig middel dat bij de vermelding van de tekst van de wet een vergissing is begaan. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 423

[1 Behoudens wanneer de wet een andere termijn bepaalt, moet de verklaring van cassatieberoep worden gedaan binnen vijftien dagen na de uitspraak van de bestreden beslissing. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 424

[1 Wanneer de beslissing bij verstek is gewezen en vatbaar is voor verzet, neemt de termijn om beroep in cassatie in te stellen een aanvang bij het verstrijken van de termijn voor verzet of, wanneer de beslissing bij verstek is gewezen ten aanzien van de beklaagde of de beschuldigde, na het verstrijken van de gewone termijnen van verzet. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen vijftien dagen na het verstrijken van die termijnen. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 425

[1 § 1. Onverminderd § 2, wordt de verklaring van cassatieberoep gedaan door het openbaar ministerie of de advocaat op de griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen. Zij wordt getekend door het openbaar ministerie of de advocaat en door de griffier en ingeschreven in het daartoe bestemd register.

   [2 De advocaat moet houder zijn van een getuigschrift van een opleiding in cassatieprocedures als bedoeld in boek II, titel III. ]2 [3 De Koning bepaalt de vereisten waaraan de opleiding moet voldoen. ]3

§ 2. Indien in een zelfde zaak een partij tegelijkertijd cassatieberoep instelt tegen een eindbeslissing en tegen een of meer voorbereidende beslissingen en beslissingen van onderzoek, gewezen door andere gerechten dan het gerecht dat de eindbeslissing nam, worden de verklaringen van cassatieberoep gedaan op de griffie van dit laatste gerecht.

   De griffier die van de verklaringen van cassatieberoep akte verleend heeft, bezorgt, binnen vierentwintig uur, een uitgifte van de verklaringen van cassatieberoep tegen de voorbereidende beslissingen en beslissingen van onderzoek, aan de griffiers van die andere gerechten, die deze onverwijld overschrijven in de daartoe bestemde registers.

§ 3. Het register waarin de verklaring wordt ingeschreven, is openbaar en eenieder die een rechtmatig belang heeft, heeft het recht zich daaruit uittreksels te doen afgeven. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015> (2)<W 2014-02-14/02, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2016, wat betreft de toepassing van art. 425, §1, L2, eerste zin, zie W 2014-02-14/02, art. 50, L2> (3)<W 2014-02-14/02, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 20-11-2014, wat betreft de toepassing van art. 425, §1, L2, tweede zin; inwerkingtreding vastgesteld door KB 2014-10-10/05, art. 4, 1°>
Art. 426

[1 In afwijking van artikel 425, § 1, kunnen de gedetineerde of overeenkomstig artikel 606 geplaatste personen de verklaring van cassatieberoep, ingesteld overeenkomstig artikel 31 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, doen bij de directeur van de gevangenis of bij zijn gemachtigde, of in voorkomend geval bij de directeur van het gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd of bij zijn gemachtigde, zonder tussenkomst van een advocaat.

   Deze verklaring heeft dezelfde uitwerking als die gedaan ter griffie. Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt in een daartoe bestemd register.

   De directeur bericht hiervan onmiddellijk de bevoegde griffier en bezorgt hem binnen vierentwintig uur een uitgifte van het proces-verbaal.

   De griffier schrijft het bericht en het proces-verbaal onverwijld over in het daartoe bestemd register. ]1

(1)<W 2014-12-19/24, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 427

[1 De partij die cassatieberoep instelt, moet het cassatieberoep laten betekenen aan de partij tegen wie het gericht is. De vervolgde persoon is daartoe evenwel enkel verplicht in zoverre zijn cassatieberoep gericht is tegen de beslissing over de tegen hem ingestelde burgerlijke rechtsvordering.

   Het exploot van betekening moet binnen de termijnen voorzien in artikel 429 neergelegd worden bij de griffie van het Hof van Cassatie.

   De betekening van het cassatieberoep van het openbaar ministerie aan de gedetineerde of aan de geïnterneerde kan geschieden door de bestuurder van de strafinrichting of van de inrichting waar de betrokkene geïnterneerd is of door zijn gemachtigde. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 29, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 428

[1 Gedurende de vijftien dagen bedoeld in de artikelen 423 en 424 en, indien cassatieberoep werd ingesteld, tot de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie, is de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst.

   De beslissing over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de beslissing over de burgerlijke rechtsvordering kunnen evenwel niettegenstaande het cassatieberoep, bij voorraad ten uitvoer gelegd worden, indien de rechters die ze genomen hebben aldus bij een bijzonder met redenen omklede beschikking hebben beslist. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 30, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 429

[1 Behalve het openbaar ministerie kan de eiser in cassatie zijn middelen slechts aanvoeren in een memorie die ondertekend is door een advocaat die houder is van het in artikel 425, § 1, tweede lid, bedoelde getuigschrift en die hij uiterlijk vijftien dagen voor de terechtzitting ter griffie van het Hof van Cassatie doet toekomen.

   Na verloop van twee maanden die volgen op de verklaring van cassatieberoep, mag hij evenwel geen memories of stukken meer indienen, met uitzondering van akten van afstand of hervatting van het geding, akten waaruit blijkt dat het cassatieberoep doelloos is geworden en de noten bedoeld in artikel 1107 van het Gerechtelijk Wetboek.

   De verweerder in cassatie kan zijn antwoord slechts aanvoeren in een memorie die ondertekend is door een advocaat die houder is van het in artikel 425, § 1, tweede lid, bedoelde getuigschrift en die hij uiterlijk acht dagen voor de terechtzitting ter griffie van het Hof van Cassatie doet toekomen.

   Behoudens de uitzondering bedoeld in artikel 427, eerste lid, wordt de memorie van de eiser per aangetekende brief of [2 ... ]2 langs elektronische weg, ter kennis gebracht van de partij waartegen het beroep gericht is en brengt de verweerder hem zijn memorie van antwoord op dezelfde wijze ter kennis. Het bewijs van verzending wordt ter griffie neergelegd binnen de in het eerste tot derde lid bedoelde termijnen. Deze vormvereisten zijn voorgeschreven op straffe van onontvankelijkheid.

   De griffier stelt de ontvangst vast van memories of stukken met de vermelding van de datum van ontvangst.

   Hij bezorgt de indiener een ontvangstbewijs indien die dit vraagt. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 31, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015; wat betreft de toepassing van de verwijzing naar art. 425, §1, L2, eerste zin, inwerkingtreding : 01-02-2016, zie W 2014-02-14/02, art. 50, L2;> (2)<W 2019-05-05/10, art. 55, 017; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 430

[1 De griffier van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, bezorgt het openbaar ministerie onverwijld de processtukken en de uitgifte van de bestreden beslissing.

   Hij maakt daarvan vooraf en kosteloos een inventaris en voegt die bij het dossier. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 32, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 431

[1 Het openbaar ministerie bij het hof of de rechtbank die de bestreden beslissing heeft gewezen, bezorgt het dossier onverwijld aan de procureur- generaal bij het Hof van Cassatie. Deze bezorgt het aan de griffier van het Hof van Cassatie, die de zaak onmiddellijk op de algemene rol inschrijft. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 33, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 432

[1 De rechtspleging wordt vervolgens geregeld zoals bepaald is in de artikelen 1104 tot 1106, eerste lid, en 1107 tot 1109, van het Gerechtelijk Wetboek. Van de dagbepaling bedoeld in artikel 1106, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, geeft de griffier tenminste vijftien dagen voor de zitting, behoudens wanneer het Hof van Cassatie spoedeisend uitspraak moet doen, kennis aan de advocaat of aan de niet vertegenwoordigde verweerder. In andere dringende gevallen kan de eerste voorzitter een verkorting van de termijn toestaan. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 34, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 433

[1 De niet-toelaatbaarheid van het kennelijk onontvankelijk cassatieberoep, dat doelloos is of waarin geen enkele onwettigheid of onregelmatigheid wordt aangevoerd die tot cassatie kan leiden, kan na eensluidend advies van het openbaar ministerie door beschikking van de afdelingsvoorzitter of van de door de eerste voorzitter aangewezen raadsheer worden uitgesproken. Hij doet uitspraak zonder zitting en zonder de partijen te horen.

   In de beschikking van niet-toelaatbaarheid wordt de weigering beknopt met redenen omkleed. Zij wordt ter kennis gebracht van de partij die de verklaring doet bij gerechtsbrief of [2 ... ]2 langs elektronische weg. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 35, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015> (2)<W 2019-05-05/10, art. 56, 017; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 434

[1 Het Hof van Cassatie verwerpt het cassatieberoep of vernietigt, geheel of gedeeltelijk, de bestreden beslissing.

   Het kan de vernietiging uitbreiden tot de oudste nietige akte. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 36, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 435

[1 In geval van vernietiging verwijst het Hof van Cassatie, indien daartoe aanleiding is, de zaak, hetzij naar een gerecht van dezelfde rang als het gerecht dat de vernietigde beslissing heeft gewezen, hetzij naar hetzelfde gerecht, anders samengesteld.

   [2 Dat gerecht voegt zich naar het arrest van het Hof van Cassatie betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt. Tegen de beslissing van dat gerecht wordt geen voorziening in cassatie toegelaten in zoverre deze beslissing overeenstemt met het vernietigingsarrest. ]2

   Wanneer de vernietiging evenwel enkel het arrest van het hof van assisen betreft in zoverre dit uitspraak doet over de burgerlijke belangen, wordt de zaak verwezen naar een rechtbank van eerste aanleg. De rechters die eerder kennis genomen hebben van de zaak kunnen geen kennis nemen van deze verwijzing.

   Indien de beslissing vernietigd wordt op grond van onbevoegdheid, verwijst het Hof van Cassatie de zaak naar de rechters die ervan moeten kennisnemen. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 37, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015> (2)<W 2017-07-06/24, art. 161, 015; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 436

[1 Indien het arrest vernietigd is omdat het op de misdaad een andere straf heeft toegepast dan die welke de wet op zodanige misdaad stelt, wijst het hof van assisen waarnaar de zaak wordt verwezen, op de reeds door de jury gedane schuldigverklaring, zijn arrest overeenkomstig de artikelen 341 en volgende.

   Indien het arrest op een andere grond vernietigd is, worden nieuwe debatten gehouden voor het hof van assisen waarnaar de zaak verwezen wordt. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 38, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 437

[1 De beschuldigde wiens veroordeling vernietigd is en die een nieuwe criminele berechting moet ondergaan, wordt, hetzij in staat van hechtenis, hetzij ter uitvoering van de beschikking tot gevangenneming, gebracht voor de kamer van inbeschuldigingstelling of het hof van assisen, waarnaar zijn zaak verwezen wordt. ]1

(1)<Hersteld bij W 2014-02-14/02, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 438

[1 De partij wier cassatieberoep wordt verworpen, wordt veroordeeld in de kosten.

   Wanneer cassatie met verwijzing wordt uitgesproken worden de kosten aangehouden en wordt hierover beslist door de verwijzingsrechter. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 40, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
Art. 439

Het arrest dat de eis tot cassatie verworpen heeft, wordt binnen drie dagen aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie afgegeven in de vorm van een eenvoudig uittreksel, door de griffier getekend. Dit uittreksel wordt toegezonden aan de minister van Justitie, die het doorzendt aan de magistraat belast met het ambt van het openbaar ministerie bij het hof of de rechtbank die het bestreden arrest of vonnis gewezen heeft.

Art. 440

<Opgeheven bij W 2017-07-06/24, art. 162, 015; Inwerkingtreding : 03-08-2017>

Art. 441

Wanneer de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, [2 op verzoek van een procureur-generaal bij het hof van beroep of van de minister bevoegd voor Justitie, ]2 bij (de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken ), aangifte doet van gerechtelijke akten, arresten of vonnissen die strijdig zijn met de wet, kunnen deze akten, arresten of vonnissen worden vernietigd [1 ... ]1. <W 10-07-1967, art. 1, 167°>

(1)<W 2014-02-14/02, art. 42, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015> (2)<W 2016-12-25/14, art. 16, 014; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 442

[1 De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie kan ook ambtshalve, en niettegenstaande het verstrijken van de termijn, aan het Hof van Cassatie kennis geven van een beslissing die in laatste aanleg werd gewezen en waartegen geen van de partijen binnen de gestelde termijn is opgekomen. Wanneer de beslissing wordt vernietigd, kunnen de partijen zich niet erop beroepen om zich tegen de tenuitvoerlegging te verzetten. ]1

(1)<W 2014-02-14/02, art. 43, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
HOOFDSTUK IIbis. - Heropening van de rechtspleging. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 2, Inwerkingtreding : 01-12-2007>
Afdeling 1. Aanvragen tot heropening van de rechtspleging. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 3, Inwerkingtreding : 01-12-2007>
Art. 442bis

<ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 4, Inwerkingtreding : 01-12-2007> Wanneer bij een definitief arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is vastgesteld dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of de aanvullende protocollen, hierna " het Europees Verdrag ", zijn geschonden, kan, enkel wat de strafvordering betreft, de heropening gevraagd worden van de rechtspleging die geleid heeft tot de veroordeling van de verzoeker in de zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens of tot de veroordeling van een andere persoon, wegens hetzelfde feit en op grond van dezelfde bewijsmiddelen.

   [1 Hetzelfde geldt in geval van een beslissing of arrest waarbij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens akte neemt van de minnelijke schikking tussen de partijen en waarin de Belgische regering deze schending erkent, overeenkomstig artikel 39 van het Europees Verdrag, of waarbij het akte neemt van de unilaterale verklaring van erkenning van de schending, overeenkomstig artikel 37, § 1, van het Europees Verdrag, en dientengevolge beslist de zaak van de rol te schrappen.

   Het verzoek tot heropening is niet ontvankelijk wanneer de regering het bewijs levert dat de veroordeelde akkoord is gegaan met een minnelijke schadeloosstelling, dat het akkoord werd uitgevoerd en dat de vaststelling van schending geen ernstige twijfel kan doen rijzen over de uitkomst van de bestreden rechtspleging. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 116, 013; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 442ter

<ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 5, Inwerkingtreding : 01-12-2007> Het recht om de heropening van de rechtspleging te vragen behoort :
1° aan de veroordeelde;
2° indien de veroordeelde overleden is, indien hij onbekwaam of afwezig verklaard is, aan zijn echtgenoot, aan diegene met wie hij wettelijk samenwoont, aan zijn bloedverwanten in de nederdalende en de opgaande lijn, aan zijn broers en zusters;
3° aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, ambtshalve of op verzoek van de Minister van Justitie. "

Art. 442quater

<ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 6, Inwerkingtreding : 01-12-2007> § 1. Het Hof van Cassatie neemt kennis van de aanvragen tot heropening.

§ 2. De aanvraag wordt bij het Hof aanhangig gemaakt, hetzij bij een vordering van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, hetzij bij een verzoekschrift dat getekend is door een advocaat die meer dan tien jaar bij de balie is ingeschreven. De vordering of het verzoekschrift bevat een omstandige opgave van de feiten en vermeldt de grond tot heropening.

   De aanvraag wordt ingediend binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens definitief geworden is.

   De aanvraag is niet ontvankelijk indien niet voldaan is aan de in de vorige leden gestelde voorwaarden.

§ 3. Indien de veroordeelde overleden is, indien hij onbekwaam of afwezig verklaard is, benoemt het Hof van Cassatie een curator voor zijn verdediging, die hem vertegenwoordigt. Het Hof van Cassatie of de rechter waarnaar de zaak verwezen is stelt eveneens een curator aan indien de verzoeker tijdens de behandeling van de zaak overlijdt.

Art. 442quinquies

<ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 7, Inwerkingtreding : 01-12-2007> Wanneer uit het onderzoek van de aanvraag blijkt hetzij dat de bestreden beslissing ten gronde strijdig is met het Europees Verdrag, hetzij dat de vastgestelde schending het gevolg is van procedurefouten of -tekortkomingen die dermate ernstig zijn dat ernstige twijfel bestaat over de uitkomst van de bestreden rechtspleging, beveelt het Hof van Cassatie de heropening van de rechtspleging, voor zover de veroordeelde partij of de rechthebbenden voorzien in artikel 442ter, 2°, zeer ernstige nadelige gevolgen blijven ondervinden, die slechts door een heropening kunnen worden hersteld.

   In de gevallen waarin het Hof van Cassatie de bestreden beslissing heeft gewezen, onderzoekt het de aanvraag tot heropening in een andere samenstelling.

Afdeling 2. - Verloop van de rechtspleging na de heropening ervan. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 8, Inwerkingtreding : 01-12-2007>
Art. 442sexies

<ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 9, Inwerkingtreding : 01-12-2007> § 1. Nadat het Hof van Cassatie de heropening van de rechtspleging heeft bevolen, trekt het de bestreden beslissing in, voor zover het deze beslissing zelf heeft gewezen, en doet het opnieuw uitspraak over het oorspronkelijk cassatieberoep, binnen de grenzen van de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgestelde schending.

   In de andere gevallen vernietigt het Hof van Cassatie de bestreden beslissing en verwijst het de zaak naar een gerecht van dezelfde rang als het gerecht dat de vernietigde beslissing heeft genomen, of vernietigt het de bestreden beslissing zonder verwijzing.

   De verjaringstermijn van de strafvordering begint opnieuw te lopen vanaf het arrest dat de heropening beveelt.

§ 2. Het arrest van het Hof van Cassatie, gewezen overeenkomstig § 1, heeft dezelfde gevolgen als een arrest gewezen op een cassatieberoep.

Art. 442septies

<ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 10, Inwerkingtreding : 01-12-2007>. § 1. Het gerecht waarnaar de zaak wordt verwezen, spreekt de beschuldigde of de beklaagde vrij of bevestigt de vernietigde veroordeling, behoudens vermindering van de door deze veroordeling opgelegde straf, indien daartoe grond bestaat.

   § 2. Wanneer het Hof van Cassatie de veroordeling vernietigt zonder verwijzing of wanneer het gerecht waarnaar de zaak wordt verwezen de bij de bestreden beslissing veroordeelde vrijspreekt veroordelen zij de Staat tot betaling van de schadevergoeding die aan de burgerlijke partij is toegekend of tot terugbetaling aan de veroordeelde of zijn rechthebbenden van het bedrag dat door voornoemden reeds betaald zou zijn. In die gevallen wordt de Staat eveneens veroordeeld tot betaling of tot terugbetaling van de schadevergoeding die tengevolge van een burgerlijke rechtsvordering door de burgerlijke rechter is toegekend, voorzover de burgerlijke rechtsvordering en de bestreden beslissing van de strafrechter hetzelfde feit betreffen.

§ 3. De ten onrechte geïnde geldboete wordt terugbetaald, vermeerderd met de wettelijke intresten te rekenen vanaf de inning.

§ 4. Bij wijziging van de oorspronkelijke beslissing en ingeval van vernietiging van de veroordeling zonder verwijzing, kan het gerecht tevens de bekendmaking bevelen van een uittreksel van zijn beslissing in het dagblad dat hij aanwijst.

§ 5. Een vergoeding kan worden toegekend aan de veroordeelde die ter uitvoering van de gewijzigde beslissing ten onrechte in hechtenis is genomen, overeenkomstig artikel 28, §§ 2 tot 5, en 29 van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis.

Afdeling 3. - Kosten van de rechtspleging. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 11, Inwerkingtreding : 01-12-2007>
Art. 442octies

<ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 12, Inwerkingtreding : 01-12-2007> De kosten van de rechtspleging zijn ten laste van de Staat, behoudens wanneer de aanvraag tot heropening, ingediend bij verzoekschrift, niet-ontvankelijk wordt verklaard.

HOOFDSTUK III. - AANVRAGEN TOT HERZIENING.
Art. 443

<W 18-06-1894, enig art.> Herziening van in kracht van gewijsde gegane veroordelingen kan in criminele of correctionele zaken, onverschillig welk gerecht uitspraak heeft gedaan en al is de veroordeling voorwaardelijk, aangevraagd worden op de volgende gronden :
1° Wanneer onverenigbaarheid bestaat tussen veroordelingen die wegens een zelfde feit bij onderscheidene arresten of vonnissen tegen verschillende beschuldigden of beklaagden al dan niet op tegenspraak zijn uitgesproken, en het bewijs van de onschuld van een der veroordeelden uit de tegenstrijdigheid van de beslissingen volgt;
2° Wanneer een getuige die op de terechtzitting gehoord is in een geding door het hof van assisen op tegenspraak behandeld, of die, hetzij op de terechtzitting, hetzij in de loop van het vooronderzoek, gehoord is in een geding behandeld door een andere rechter of door een hof van assisen uitspraak doende bij [1 verstek ]1, naderhand een in kracht van gewijsde gegane veroordeling heeft ondergaan wegens vals getuigenis tegen de veroordeelde;
[1 Wanneer er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en waarvan de veroordeelde het bestaan niet heeft kunnen aantonen ten tijde van het geding en dat, op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen, met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot het verval van de strafvordering, hetzij tot het ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot de toepassing van een minder strenge strafwet. ]1

   De aanvraag tot herziening is evenwel niet-ontvankelijk :
Indien de aanvrager bij zijn verzoekschrift geen met redenen omkleed gunstig advies voegt van drie advocaten bij het Hof van Cassatie of van drie advocaten [1 ... ]1, [1 die tenminste tien jaar ingeschreven zijn ]1 op de tabel;
Indien de uitgesproken veroordeling niet zwaarder is dan de straf of het minimum van de straf door de minder strenge wet gesteld op het werkelijk gepleegde misdrijf;
Indien meer dan vijf jaren verlopen zijn sedert de definitieve veroordeling van de valse getuige (... ) <W 10-07-1967, art. 1, 169°>

   Wanneer de tweede veroordeling, in het geval voorzien onder 1°, of de veroordeling van de getuige, in het geval voorzien onder 2°, uitgesproken is bij [1 verstek ]1, kan de herziening worden aangevraagd zowel vóór als na de verjaring van de straf.

(1)<W 2018-07-11/02, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 444

<W 18-06-1894, enig art.> Het recht om herziening aan te vragen behoort :
1° Aan de veroordeelde;
2° Indien de veroordeelde overleden is, indien hij onbekwaam of afwezig verklaard is, aan zijn echtgenoot, aan zijn bloedverwanten in de nederdalende en de opgaande lijn, aan zijn broeders en zusters;
[1 Aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en aan de procureurs-generaal bij de hoven van beroep. ]1

   Het Hof van Cassatie neemt kennis van de aanvragen tot herziening.

   [1 Deze worden bij het Hof aanhangig gemaakt, hetzij door een vordering van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of een procureur-generaal bij het hof van beroep, hetzij door een verzoekschrift dat getekend is door een advocaat bij het Hof van Cassatie, een omstandige opgave van de feiten bevat en de grond tot herziening bepaalt, evenals de stukken toevoegt waaruit die grond tot herziening blijkt. ]1

   Na kennisneming van de vordering van de procureur-generaal of van het in behoorlijke vorm ingediende verzoekschrift, benoemt het Hof van Cassatie, indien de veroordeelde overleden, afwezig of onbekwaamverklaard is, een curator voor zijn verdediging, die hem vertegenwoordigt bij de rechtspleging in herziening.

   De burgerlijke partij is gehouden in het geding tot herziening tussen te komen bij wege van een verzoekschrift aan het Hof van Cassatie, ingediend binnen twee maanden na aanmaning; bij gebreke daarvan, is het arrest van het Hof van Cassatie over de ontvankelijkheid van de aanvraag tot herziening ook voor haar bindend.

   De burgerlijke partij zal in dat geval, evenals ingeval zij wel is tussengekomen, in de zaak betrokken worden voor de rechter die moet beslissen over de herziening zelf, en het arrest zal, onverschillig of zij al dan niet verschijnt, voor haar bindend zijn.

   Wordt de herziening toegestaan, dan verliest de burgerlijke partij het voordeel van de te haren gunste verkregen veroordelingen en zij wordt veroordeeld tot zodanige teruggaven als naar recht; zij kan echter, behalve wanneer zij zelf bedrog heeft gepleegd, niet worden veroordeeld tot teruggave van de vruchten en de interest dan te rekenen van het arrest waarbij de herziening wordt toegestaan.

   Behalve wanneer zij zelf bedrog heeft gepleegd, kan zij niet worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de aanvrager van de herziening; zij draagt noch de kosten van het eerste geding, noch de kosten van het geding tot herziening, die ten laste komen van de Staat indien de herziening wordt toegestaan.

(1)<W 2018-07-11/02, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 445

<W 18-06-1894, enig art.> Wanneer de aanvraag tot herziening steunt op de in artikel 443, 1°, vermelde grond, vernietigt het Hof van Cassatie de veroordelingen, indien het erkent dat zij onverenigbaar zijn, en naar gelang van het geval verwijst het de zaken, in de staat waarin de rechtspleging zich bevindt, en ondanks verjaring van de rechtsvordering of van de straf, naar een hof van beroep of een hof van assisen dat er vroeger geen kennis van genomen heeft. [1 ... ]1.

   Wanneer de aanvraag tot herziening steunt op de in artikel 443, 2°, vermelde grond en het bestaan hiervan voor het Hof van Cassatie gebleken is, vernietigt het hof de veroordeling en verwijst de zaak naar een hof van beroep of een hof van assisen, zoals in het eerste lid van dit artikel bepaald is. De veroordeelde getuige mag in de nieuwe debatten niet worden gehoord.

   [1 Wanneer de aanvraag tot herziening steunt op een van de in artikel 443, 3°, vermelde gronden en het Hof van Cassatie de aanvraag niet dadelijk als niet-ontvankelijk verwerpt, onderzoekt het Hof of er voldoende aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van een grond tot herziening.

   Indien het Hof van Cassatie oordeelt dat dit niet het geval is, verwerpt het Hof de aanvraag tot herziening als kennelijk ongegrond.

   Indien dit wel het geval is, beveelt het Hof dat de aanvraag wordt onderzocht door de Commissie voor herziening in strafzaken.

   Naargelang de taal van de rechtspleging bestaat deze Commissie uit de volgende leden, aangesteld door de minister bevoegd voor Justitie:
- op voordracht van het College van de hoven en de rechtbanken, een magistraat van de zetel;
- op voordracht van het College van procureurs - generaal, een parketmagistraat;
- twee advocaten voorgedragen door de Orde van Vlaamse Balies, respectievelijk twee advocaten voorgedragen door de ``Ordre des barreaux francophones et germanophone";
- een lid aangewezen op grond van zijn deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die aan de Commissie zijn toevertrouwd.

   De Koning bepaalt de nadere regels voor de indiening van de kandidaturen en voor de voordracht van de leden van de Commissie.

   Hij bepaalt de nadere regels voor de werking van de Commissie.

   De Commissie kan overgaan tot het horen van personen die bij het onderzoek in de zaak betrokken waren, evenals van deskundigen. De Commissie kan een deskundige een opdracht geven. De Commissie verleent aan het Hof van Cassatie een advies, dat niet bindend is. De Commissie kan, voorafgaandelijk aan het verlenen van het advies, aan het Hof van Cassatie vragen dat bijkomende onderzoekshandelingen worden gesteld. Indien het Hof van Cassatie oordeelt dat bijkomend onderzoek noodzakelijk is, wordt het dossier overgemaakt aan de procureur-generaal die het uitvoeren van bijkomende onderzoekshandelingen opdraagt aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die of het hof van beroep dat van de zaak nog geen kennis heeft genomen. Het Hof van Cassatie motiveert zijn beslissing wanneer niet wordt ingegaan op de vraag van de Commissie om bijkomende onderzoekshandelingen te stellen. Het Hof van Cassatie kan ook zelf oordelen dat bijkomende onderzoekshandelingen moeten worden gesteld. Nadat de onderzoekshandelingen zijn uitgevoerd of indien het Hof van Cassatie oordeelt dat bijkomend onderzoek niet noodzakelijk is, wordt de zaak opnieuw voorgelegd aan de Commissie, die een advies verleent, dat niet bindend is. ]1

   [1 Nadat de Commissie zijn advies heeft verleend, vernietigt het Hof van Cassatie ofwel de veroordeling en verwijst de zaak naar een hof van beroep of een hof van assisen, overeenkomstig het eerste lid, ofwel verwerpt het de aanvraag tot herziening. Zodra het Hof van Cassatie het arrest heeft uitgesproken, wordt het advies van de Commissie publiek gemaakt ]1.

   Wanneer de aanvraag tot herziening betrekking heeft op een veroordeling wegens het doden van iemand en het blijkt dat het beweerde slachtoffer na de datum van de veroordeling nog in leven was, en indien de veroordeelde nog leeft en de bevindingen van het onderzoek genoegzame bezwaren voor een correctionele of criminele tenlastelegging tegen hem laten bestaan, [1 verklaart de Commissie zulks in haar advies ]1; het Hof van Cassatie vernietigt de veroordeling en verwijst de zaak naar een hof van beroep of een hof van assisen, zoals in het eerste lid van dit artikel bepaald is; bij ontstentenis van die verklaring, vernietigt het Hof van Cassatie de veroordeling zonder verwijzing.

(1)<W 2018-07-11/02, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 446

<W 18-06-1894, enig art.> De verwijzing naar een hof van assisen heeft krachtens het vorige artikel slechts plaats, indien de aan herziening onderworpen veroordeling of een van de met elkaar onverenigbaar erkende veroordelingen uitgesproken is door een hof van assisen. In geval van verwijzing naar een hof van assisen wordt een nieuwe akte van beschuldiging opgemaakt.

   Het hof van assisen doet uitspraak met bijstand van de jury, zelfs in geval van [1 verstek ]1.

(1)<W 2018-07-11/02, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 447

<W 18-06-1894, enig art.> Het hof waarnaar de zaak verwezen wordt, spreekt de beschuldigde of de beklaagde vrij, of bevestigt de wegens herziening vernietigde veroordeling, behoudens vermindering van de door deze veroordeling opgelegde straf, indien daartoe grond bestaat.

   Wanneer het Hof van Cassatie een veroordeling wegens het doden van iemand vernietigt zonder verwijzing of wanneer het hof waarnaar een zaak verwezen wordt, de beschuldigde of de beklaagde vrijspreekt, wordt in het arrest verklaard dat de onschuld van de beschuldigde of van de beklaagde erkend is. Het arrest wordt, op verzoek van de betrokkene of van zijn rechthebbenden en door de zorg van de procureur-generaal, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in een blad uit de provincie waar de vernietigde veroordeling is uitgesproken. Het wordt bovendien onder dezelfde voorwaarden aangeplakt in de gemeente waar het misdrijf is vastgesteld zowel als in die waar de eerste beslissing is gewezen. Een uitgifte van het arrest wordt toegezonden aan de minister van Justitie, en een andere wordt afgegeven aan de veroordeelde of aan de curator voor zijn verdediging.

   In de gevallen van het vorige lid wordt een vergoeding ten laste van de Staatskas toegekend, hetzij aan de veroordeelde, hetzij aan zijn rechthebbenden. Het bedrag wordt door de regering bepaald.

   Een dergelijke vergoeding kan toegekend worden wanneer de straf verminderd wordt.

   De aanvrager van de herziening die in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld in de kosten.

   De ten onrechte geïnde geldboete wordt terugbetaald, met de wettelijke interest te rekenen van de inning.

   (Indien de in de leden 3 en 4 bedoelde vergoeding geweigerd wordt, indien het bedrag ervan onvoldoende wordt geacht, of indien de regering niet binnen zes maanden heeft beslist op het door de veroordeelde of zijn rechtverkrijgenden te dien einde ingediend verzoekschrift, kunnen dezen zich binnen zestig dagen na de beslissing van de regering, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen moest worden beslist, wenden tot de commissie ingesteld overeenkomstig artikel 28, § 4, van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis. ) <W 18-03-1973, art. 6>

Art. 447bis

447bis. [1 De beslissingen, waarbij internering wordt gelast van verdachten en beschuldigen, kunnen worden herzien overeenkomstig de artikelen 443 tot 447. ]1

(1)<W 2018-07-11/02, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
TITEL IV. - ENIGE RECHTSPLEGINGEN VAN BIJZONDERE AARD.
HOOFDSTUK I. - VALSHEID.
Art. 448

In alle gedingen ter zake van valsheid in geschrifte wordt het van valsheid betichte stuk, zodra het is ingebracht, neergelegd op de griffie, getekend en geparafeerd op elke bladzijde door de griffier, die een omstandig proces-verbaal opmaakt van de materiële toestand van het stuk, alsook door degene die het heeft neergelegd, indien hij kan tekenen, waarvan melding wordt gemaakt; een en ander op straffe van geldboete van vijftig frank tegen de griffier die het stuk in ontvangst heeft genomen zonder dat die formaliteit vervuld is.

Art. 449

Indien het van valsheid betichte stuk uit een openbare bewaarplaats wordt genomen, wordt het ook door de ambtenaar die het uit handen geeft, getekend en geparafeerd zoals hiervoren bepaald is, op straffe van dezelfde geldboete.

Art. 450

Het van valsheid betichte stuk wordt bovendien getekend door de officier van gerechtelijke politie, en door de burgerlijke partij of haar pleitbezorger indien dezen zich aanmelden.

   Het wordt ook getekend door de verdachte op het ogenblik dat hij verschijnt.

   Indien de verschijnende personen of enige onder hen niet kunnen of niet willen tekenen, maakt het proces-verbaal daarvan melding.

   In geval van nalatigheid of van verzuim wordt de griffier gestraft met geldboete van vijftig frank.

Art. 451

Aan de klachten en aangiften ter zake van valsheid kan altijd gevolg gegeven worden, zelfs wanneer de van valsheid betichte stukken tot grondslag hebben gediend van gerechtelijke of burgerlijke akten.

Art. 452

Ieder openbaar of bijzonder bewaarder van stukken die van valsheid beticht worden, is verplicht (... ) die af te geven op bevelschrift van de ambtenaar van het openbaar ministerie of van de onderzoeksrechter. <W 10-07-1967, art. 1, 172°>

   Dit bevelschrift en de akte van neerlegging strekken hem tot ontlasting jegens allen die bij het stuk belang hebben.

Art. 453

De stukken die overgebracht worden om tot vergelijking te dienen, worden getekend en geparafeerd, zoals in de eerste drie artikelen van dit hoofdstuk bepaald is betreffende het van valsheid betichte stuk, en onder dezelfde straffen.

Art. 454

Alle openbare bewaarders kunnen worden genoodzaakt (... ) de stukken van vergelijking die zij in hun bezit hebben, over te brengen; het bevelschrift en de akte van neerlegging strekken hun tot ontlasting jegens hen die bij die stukken belang mochten hebben. <W 10-07-1967, art. 1, 173°>

Art. 455

(Indien het nodig is dat een openbaar bewaarder een authentiek stuk uit handen geeft, wordt het vooraf gefotografeerd en een fotocopie wordt na verificatie door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement, die daarvan proces-verbaal opmaakt, door de bewaarder bij zijn minuten gelegd om in de plaats te treden van het stuk totdat het wordt teruggezonden, en hij mag grossen of uitgiften daarvan afgeven met vermelding van het proces-verbaal dat is opgemaakt. ) <KB 246 22-02-1936, art. 4>

   Indien het stuk evenwel deel uitmaakt van een register zodat het daarvan niet voor een tijd kan worden afgescheiden, kan de rechtbank de overbrenging van het register bevelen en van de bij dit artikel vastgestelde formaliteit vrijstellen.

Art. 456

Onderhandse geschriften kunnen eveneens als stukken van vergelijking overgelegd en als zodanig aangenomen worden, indien de belanghebbende partijen ze erkennen.

   Evenwel kunnen bijzondere personen die zodanige geschriften, zelfs volgens eigen bekentenis, in hun bezit hebben, niet onmiddellijk worden genoodzaakt die af te geven; doch indien zij voor de rechtbank die met de kennisneming van de zaak is belast, gedagvaard worden om die afgifte te doen of om de redenen van hun weigering voor te dragen, en zij in het ongelijk worden gesteld, kan het arrest of het vonnis bevelen dat zij daartoe (... ) zullen worden genoodzaakt. <W 10-07-1967, art. 1, 174°>

Art. 457

Wanneer de getuigen zich verklaren omtrent een stuk van het geding, paraferen en tekenen zij het; kunnen zij niet tekenen, dan maakt het proces-verbaal daarvan melding.

Art. 458

Indien een van de partijen in de loop van een onderzoek of van een rechtspleging een overgelegd stuk van valsheid beticht, maant zij de andere partij aan te verklaren of zij zich van het stuk wil bedienen.

Art. 459

Indien de partij verklaart zich van het stuk niet te willen bedienen of indien zij binnen acht dagen geen verklaring doet, wordt het stuk buiten het geding gehouden en wordt overgegaan tot het onderzoek en de uitspraak.

   Indien de partij verklaart dat hij zich van het stuk wil bedienen, wordt de valsheid als tussengeschil behandeld voor het hof of de rechtbank waarvoor de hoofdzaak aanhangig is.

Art. 460

Indien de partij die het stuk van valsheid beticht heeft, staande houdt dat hij die het overgelegd heeft, dader van of medeplichtige aan de valsheid is, of indien uit de rechtspleging blijkt dat de dader of de medeplichtige nog in leven is en de vervolging van de misdaad nog niet vervallen is door verjaring, zal de strafvervolging plaatshebben in de hierboven voorgeschreven vorm.

   Indien het geding ingesteld is voor de burgerlijke rechter, wordt de berechting geschorst totdat over de valsheid is beslist.

   Indien het een misdaad, een wanbedrijf of een overtreding betreft, moet het hof of de rechtbank waarvoor de zaak aanhangig is, vooraf beslissen, na de ambtenaar belast met het openbaar ministerie te hebben gehoord, of er al dan niet reden is tot schorsing.

Art. 461

Van de beklaagde of de beschuldigde kan worden gevorderd dat hij een geschreven stuk overlegt of een schrijfproef aflegt; bij weigering of stilzwijgen maakt het proces-verbaal daarvan melding.

Art. 462

Indien het hof of een rechtbank, bij het onderzoek van een geding, zelfs van een burgerlijk geding, aanwijzingen vindt omtrent een valsheid en omtrent de persoon die ze gepleegd heeft, doet de ambtenaar belast met het openbaar ministerie of de voorzitter de stukken toekomen aan (de procureur des Konings ) bij de onderzoeksrechter, hetzij van de plaats waar het misdrijf schijnt gepleegd te zijn, hetzij van de plaats waar de verdachte mocht worden gevat, en hij kan zelfs een bevel tot medebrenging verlenen. <W 10-10-1967, art. 156>

Art. 463

Wanneer authentieke akten geheel of ten dele vals verklaard zijn, beveelt het hof of de rechtbank die van de valsheid heeft kennis genomen, dat zij zullen worden hersteld, doorgehaald of verbeterd; van alles wordt proces-verbaal opgemaakt.

   De stukken van vergelijking worden teruggezonden naar de bewaarplaatsen waaruit zij zijn genomen, of terugbezorgd aan de personen die ze hebben meegedeeld, een en ander binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de dag van het arrest of het vonnis, op straffe van geldboete van vijftig frank tegen de griffier.

Art. 464

Voor het overige geschiedt het onderzoek omtrent de valsheid zoals voor de andere misdrijven, behoudens de volgende uitzondering.

   De voorzitters van de hoven van assisen ..., de procureurs-generaal of de procureur des Konings, de onderzoeksrechters en de rechters in de politierechtbank kunnen de nodige opsporingen buiten hun rechtsgebied voortzetten bij personen die verdacht worden valse biljetten aan toonder door de Staatskas uitgegeven of valse bankbiljetten aan toonder waarvan de uitgifte door of krachtens een wet is toegelaten, te hebben vervaardigd, ingevoerd of verspreid. <W 10-07-1967, art. 1, 176°> <W 10-10-1967, art. 91, § 3 en 156, § 2>

   Deze bepaling geldt ook voor de misdaad van valsmunterij of van namaking van 's Lands zegel.

HOOFDSTUK Ibis. - [1 Strafrechtelijk uitvoerings-onderzoek ]1
Afdeling 1. - [1 Begrip en algemene beginselen ]1
Art. 464/1

[1 § 1. Het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, hierna het "SUO" genoemd, is het geheel van handelingen dat strekt tot de opsporing, de identificatie en de inbeslagneming van het vermogen waarop de veroordeling tot betaling van een geldboete, een bijzondere verbeurdverklaring of de gerechtskosten kan worden uitgevoerd.

§ 2. Het SUO wordt gevoerd door en onder het gezag en de leiding van het openbaar ministerie.

   De magistraat van het openbaar ministerie die het SUO voert, hierna "de SUO-magistraat" genoemd, waakt over de wettigheid van de uitvoeringshandelingen.

§ 3. Het SUO wordt gevoerd ten aanzien van de veroordeelde dader, hierna "de veroordeelde" genoemd, en de derden die wetens en willens met de veroordeelde samenspannen om zijn vermogen te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de uitvoerbare veroordelingen.

§ 4. Behoudens wettelijke uitzonderingen mogen de uitvoeringshandelingen geen enkele dwangmaatregel noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. De bij wet toegelaten inbreuken op de fundamentele rechten en vrijheden mogen niet verder gaan dan hetgeen nodig is voor het bereiken van het in § 1 omschreven doel van het SUO.

§ 5. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het SUO geheim.

   Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het SUO is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de in artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde straffen.

   Onverminderd de uitoefening van het recht van verdediging in andere strafprocedures door de veroordeelde of derden, beslist de SUO-magistraat over het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan, als de veroordeelde of een belanghebbende derde hierom verzoekt. Deze beslissing is niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.

   [2 Het verzoek tot het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan door de veroordeelde of een belanghebbende derde, wordt op straffe van niet-ontvankelijkheid met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats of zijn zetel niet heeft.

   Het verzoekschrift wordt toegezonden aan of neergelegd op het secretariaat van het bevoegde parket of arbeidsauditoraat, dat het opneemt in een daartoe bestemd register.

   De SUO-magistraat neemt een beslissing uiterlijk binnen een termijn van vier maanden na de opname van het verzoekschrift in het register.

   De SUO-magistraat kan de inzage beperken tot het deel van het dossier waarvoor de verzoeker een belang kan doen gelden. De SUO-magistraat kan de inzage of het verkrijgen van een afschrift ervan weigeren omdat het SUO-onderzoek nog niet heeft geleid tot een inbeslagneming of tot de ontdekking van nieuwe strafbare feiten, omdat de noodwendigheden van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek dit vereisen of omdat de verzoeker geen rechtmatige beweegredenen kan aanvoeren voor de inzage van het dossier.

   Ingeval het verzoek om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen wordt ingewilligd, wordt, het dossier binnen twintig dagen na de beslissing van de SUO-magistraat, in origineel of in afschrift, gedurende ten minste achtenveertig uur, voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en diens advocaat. Het secretariaat van het bevoegde parket of arbeidsauditoraat brengt de verzoeker en diens advocaat per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg op de hoogte van het tijdstip waarop het dossier kan worden ingezien. [4 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. ]4 De verzoeker kan de door de inzage of het nemen van een afschrift verkregen inlichtingen alleen gebruiken in het belang van zijn verdediging, op voorwaarde dat hij het vermoeden van onschuld in acht neemt, alsook de rechten van verdediging van derden, het privéleven en de waardigheid van de persoon. Elk misbruik wordt gestraft overeenkomstig artikel 460ter van het Strafwetboek.

   De met redenen omklede beslissing van de SUO-magistraat wordt per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg meegedeeld aan de verzoeker, en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat, binnen een termijn van acht dagen na de beslissing. De verzoeker mag op straffe van niet-ontvankelijkheid geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.

   De verzoeker kan hoger beroep instellen tegen de beslissing voor de strafuitvoeringsrechter binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing, door een verklaring gedaan op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en opgenomen in een daartoe bestemd register. Indien de SUO-magistraat geen beslissing heeft genomen binnen de in het zesde lid vermelde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de strafuitvoeringsrechter. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen na het verstrijken van die termijn is neergelegd op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. Het verzoekschrift wordt opgenomen in een daartoe bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis van de verklaring aan de SUO-magistraat die het onderzoek voert. De SUO-magistraat zendt de stukken van het dossier toe aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank, die ze ter griffie neerlegt. De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld kennis van de zitting aan de SUO-magistraat. De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie kunnen worden gehoord. De strafuitvoeringsrechter kan afzonderlijk de SUO-magistraat horen.

   De strafuitvoeringsrechter doet binnen een termijn van dertig dagen na de neerlegging van de verklaring uitspraak. De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten. De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de SUO-magistraat.

   Het vonnis van de strafuitvoeringsrechter is niet vatbaar voor verzet of cassatieberoep. ]2

   Onverminderd de toepassing van [3 artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]3, kan de SUO-magistraat tijdens het SUO aan een burgerlijke partij inzage van het dossier verlenen om haar te informeren over de vermogensbestanddelen waarop de uitvoerbare veroordeling tot betaling van een schadevergoeding kan worden uitgevoerd. De SUO-magistraat kan de inzage van het dossier of het nemen van een afschrift ervan beperken tot het deel van het dossier waarvoor de burgerlijke partij een belang kan doen gelden.

§ 6. De SUO-magistraat deelt, indien nodig, alle in het raam van het SUO verzamelde relevante inlichtingen over het vermogen van de veroordeelde mee aan de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën of deelt aan die ambtenaar mee dat deze inlichtingen ter beschikking zijn voor inzage en het nemen van een afschrift, met als doel het vergemakkelijken van de invordering van de door de veroordeelde verschuldigde verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten.

   De politieambtenaren die niet zijn gevorderd door de SUO-magistraat delen onmiddellijk en op eigen initiatief aan deze magistraat de voor het SUO nuttige inlichtingen mee die ze hebben verzameld in het raam van een opsporingsonderzoek, gerechtelijk onderzoek of een ander SUO.

   De politieambtenaren die in het raam van het SUO inlichtingen hebben verzameld die van belang kunnen zijn voor een lopend opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek of een ander SUO, brengen deze inlichtingen onmiddellijk ter kennis van het bevoegde openbaar ministerie of de bevoegde onderzoeksrechter. Wanneer zij in de loop van het SUO feiten ontdekken die een wanbedrijf of misdaad kunnen uitmaken, stellen zij het bevoegde openbaar ministerie hiervan onmiddellijk in kennis.

   De leden van het openbaar ministerie kunnen de inlichtingen die op regelmatige wijze zijn verzameld in het raam van het SUO aanwenden wanneer zij hun ambt uitoefenen in andere strafrechtelijke en burgerrechtelijke procedures.

§ 7. De geldsommen die de SUO-magistraat en het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring, hierna het "COIV" genoemd, ontvangen of beheren in het raam van het SUO worden zodra mogelijk gestort naar de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, de geldboete en de gerechtskosten.

§ 8. Onverminderd de toepassing van [3 artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]3, doet het SUO geen afbreuk aan de uitoefening van het recht van de burgerlijke partij of derden te goeder trouw om overeenkomstig boek III, titel XVIII, artikelen 7 en 8, van het Burgerlijk Wetboek hun schuldvorderingen ten uitvoer te leggen op het vermogen van de veroordeelde.

   Bij samenloop van een burgerlijk uitvoerend beslag en een beslag gelegd in het raam van het SUO met betrekking tot dezelfde vermogensbestanddelen worden de in § 1 bedoelde veroordelingen verder ten uitvoer gelegd door de federale overheidsdienst Financiën via de uitoefening van de rechten die de wet toekent aan de schuldeisers in het raam van de evenredige verdeling of rangregeling.

   Indien de veroordeelde of de in § 3 bedoelde derde het voorwerp is van een collectieve insolventieprocedure, worden de in § 1 bedoelde veroordelingen verder ten uitvoer gelegd door de federale overheidsdienst Financiën via de uitoefening van de rechten die de wet toekent aan de schuldeisers in het raam van de collectieve insolventieprocedure.

   Een collectieve insolventieprocedure in de zin van deze paragraaf is het faillissement, de gerechtelijke reorganisatie, de collectieve schuldenregeling of elke andere Belgische of buitenlandse rechterlijke, administratieve of vrijwillige collectieve procedure die de realisatie van de activa en de verdeling van de opbrengst van die realisatie onder, naar gelang van het geval, de schuldeisers, de aandeelhouders, de vennoten of de leden inhoudt.

   De kwijtschelding of vermindering van de straffen in het raam van een collectieve insolventieprocedure of burgerlijke beslagprocedure kan enkel worden toegestaan met toepassing van de artikelen 110 en 111 van de Grondwet.

   De samenloop met een burgerlijk uitvoerend beslag of een lopende collectieve insolventieprocedure vormt geen beletsel voor het verzamelen van inlichtingen over het vermogen van de veroordeelde door het openbaar ministerie in het raam van het SUO en de mededeling ervan aan de federale overheidsdienst Financiën. ]1

  (NOTA : bij arrest nr 178/2015 van 17-12-2015 (B.St. 08-02-2016,p. 8566), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 464/1,§5, derde lid, laatste zin vernietigd)

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2018-03-18/14, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018> (3)<W 2018-02-04/04, art. 44, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2018> (4)<W 2019-05-05/19, art. 152, 020; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling 2. - [1 Organen van het onderzoek ]1
Art. 464/2

[1 § 1. Het SUO wordt gevoerd door en onder het gezag en de leiding van de SUO-magistraat die bevoegd is voor de uitvoering van de in kracht van gewijsde gegane veroordeling. Deze magistraat draagt hiervoor de verantwoordelijkheid.

§ 2. De SUO-magistraat kan over het hele grondgebied van het Rijk alle uitvoeringshandelingen verrichten of laten verrichten die tot zijn bevoegdheid behoren.

§ 3. Het lid van het openbaar ministerie bij een hof van beroep dat het SUO voert, is bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. Hij oefent het ambt van officier van gerechtelijke politie uit onder het toezicht van de procureur-generaal.

§ 4. De SUO-magistraat kan de politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politie-ambt vorderen om, met uitzondering van de door de wet voorziene beperkingen, alle voor het SUO noodzakelijke uitvoeringshandelingen uit te voeren.

   [2 De in het eerste lid bedoelde politiediensten genieten de bescherming van hun identiteit onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 112quater en 112quinquies. ]2

   De vorderingen worden gericht aan de bevoegde politieoverheid en uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 8 tot 8/3 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

   De gevorderde politiediensten bezorgen het verslag over de opdrachten die ze hebben uitgevoerd en de inlichtingen die ze naar aanleiding ervan hebben ingewonnen aan de vorderende magistraat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2016-12-25/14, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 464/3

[1 § 1. De SUO-magistraat kan in de zaken die hij aanwijst, de directeur van het COIV belasten met het voeren van een SUO in zijn naam, dan wel hem verzoeken hem bijstand te verlenen tijdens het SUO dat hij zelf voert.

   De directeur van het COIV kan de SUO-magistraat ambtshalve voorstellen om het COIV een SUO te laten voeren. Hij kan deze magistraat ook ambtshalve voorstellen bijstand te verlenen bij het SUO dat hij voert.

§ 2. Het SUO waarmee het COIV wordt gelast kan enkel gevoerd worden door een magistraat van het COIV, die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt.

§ 3. Onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 464/2, § 1, berust de leiding van het SUO bij de magistraat van het COIV aan wie dit onderzoek is toevertrouwd. Hij voert zijn opdracht uit onder het gezag en de leiding van de directeur van het COIV.

   Indien het COIV bijstand verleent in het raam van het SUO gevoerd door de SUO-magistraat, doet hij dit in nauw overleg met deze magistraat.

§ 4. Bij de uitoefening van de in § 2 bedoelde opdracht beschikt de magistraat van het COIV die het SUO voert over dezelfde bevoegdheden als de SUO-magistraat.

   Hij kan over het hele grondgebied van het Rijk alle uitvoeringshandelingen verrichten die tot zijn bevoegdheid behoren.

   Hij is bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. In die hoedanigheid staat hij onder het toezicht van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.

   Hij kan een in de [2 artikelen 21 en 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]2 bedoeld solvabiliteitsonderzoek uitvoeren of laten uitvoeren. Dit solvabiliteitsonderzoek strekt zich ook uit tot de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een strafrechtelijke geldboete of de gerechtskosten.

§ 5. De magistraat van het COIV die het SUO voert mag zich laten bijstaan door het personeel van het COIV en door de in [2 artikel 36 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]2 bedoelde ambtenaren die ter beschikking worden gesteld van het COIV.

   Hij kan overeenkomstig artikel 464/2, § 4, een politiedienst vorderen om uitvoeringshandelingen te laten uitvoeren. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2018-02-04/04, art. 45, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Afdeling 3. [1 Opening van het onderzoek ]1
Art. 464/4

[1 § 1. Het bevoegde openbaar ministerie kan een SUO instellen of het COIV hiermee gelasten bij gebrek aan volledige betaling van de opgelegde bijzondere verbeurdverklaring, de geldboetes of de gerechtskosten binnen de door het openbaar ministerie of de federale overheidsdienst Financiën bepaalde termijn en mits het bedrag van de betalingsverplichting belangrijk is. De Koning bepaalt, op voorstel van de minister bevoegd voor Justitie en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in functie van de hoogte van het in te vorderen bedrag van de veroordeling of de ernst van het strafbaar feit dat ten grondslag ligt aan de veroordeling, wat onder een belangrijk bedrag van de betalingsverplichting wordt verstaan.

   Tegen de beslissing van het bevoegde openbaar ministerie om een SUO te openen of op te dragen aan het COIV kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

§ 2. Indien uit de inlichtingen waarover het openbaar ministerie of de federale overheidsdienst Financiën beschikt blijkt dat de veroordeelde zijn betalingsverplichting heeft verzuimd of, zoals blijkt uit ernstige en concrete elementen, zal verzuimen moet hij niet meer vooraf worden uitgenodigd om de bijzondere verbeurdverklaringen, de geldboetes of de gerechtskosten te voldoen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Afdeling 4. [1 Gewone uitvoeringshandelingen ]1
Onderafdeling 1. [1 Gewone uitvoeringshandelingen ]1
Art. 464/5

[1 § 1. De SUO-magistraat kan als uitvoeringshandeling elke onderzoeksdaad, die toegelaten is in het raam van het in artikel 28bis bedoelde opsporingsonderzoek,verrichten of laten verrichten door de gevorderde politiedienst, mits deze handeling kan bijdragen tot het bereiken van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel.

   Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid is het nemen van een vrijheidsberovende maatregel in de zin van de artikelen 1 en 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis verboden.

§ 2. De SUO-magistraat kan een in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt bedoelde politiedienst vorderen om een vermogensonderzoek uit te voeren.

   De gevorderde politiedienst verzamelt inlichtingen over de bezittingen en de inkomsten van de veroordeelde en de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde.

   Behoudens andersluidende beslissing van de SUO-magistraat kan de politiedienst die het vermogensonderzoek uitvoert noch de in de artikelen 464/7 en 464/12 tot 464/14 bedoelde gewone uitvoeringshandelingen noch de in onderafdeling 2 omschreven specifieke uitvoeringshandelingen, aanwenden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/6

[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, kan getuigen, zonder eedaflegging, de veroordeelde of de in art. 464/1, § 3, bedoelde derde verhoren over de vermogensrechtelijke verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en de derde, alsook over de samenstelling en de vindplaats van hun vermogen.

   Het verhoor begint met de mededeling dat de te verhoren persoon wordt ondervraagd in de hoedanigheid van veroordeelde, van derde in de zin van artikel 464/1, § 3, of als getuige.

§ 2. De getuige beantwoordt elke vraag, tenzij hij zich kan beroepen op een geheimhoudingsplicht die bij wet is ingesteld of hij zichzelf zou beschuldigen van een misdrijf.

   De veroordeelde of de derde kan ofwel een verklaring afleggen, ofwel antwoorden op de hem gestelde vragen, ofwel zwijgen.

§ 3. Indien de te verhoren persoon zich in een andere taal dan die van het onderzoek wenst uit te drukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigd tolk, ofwel worden zijn verklaringen opgetekend in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring op te tekenen. Indien het verhoor met behulp van een tolk wordt afgenomen, worden diens identiteit en hoedanigheid vermeld.

§ 4. Van het verhoor van de veroordeelde, de derde of de getuige wordt een proces-verbaal opgemaakt.

   De verhoorde kan op zijn vraag en kosteloos een afschrift van de tekst van zijn verhoor ontvangen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/7

[1 De SUO-magistraat kan een technisch adviseur aanwijzen die, zonder eedaflegging, een advies geeft over de vermogenssituatie van de veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde of over welbepaalde vermogensrechtelijke verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en deze derde. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/8

[1 § 1. De SUO-magistraat, of de gevorderde politiedienst kan met de schriftelijke en voorafgaande toestemming van de persoon die het werkelijke genot ervan heeft, te allen tijde een niet voor het publiek toegankelijke plaats betreden om de in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen en in beslag te nemen.

§ 2. Onverminderd artikel 464/22 kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, na de voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechtmatige gebruiker, te allen tijde een zoeking uitvoeren in een privaat informaticasysteem dat zich bevindt op een niet voor het publiek toegankelijke plaats.

   Hij kan, behoudens verzet van de rechtmatige gebruiker, de zoeking uitbreiden tot een informaticasysteem of een deel daarvan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking wordt uitgevoerd, als :
1° deze uitbreiding noodzakelijk is om de in artikel 464/29, § 2, 2°, bedoelde inlichtingen te verzamelen, en
2° andere maatregelen om deze inlichtingen te vergaren disproportioneel zouden zijn, of er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding deze inlichtingen verloren gaan.

   De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informatica-systemen of de delen daarvan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.

   Als de door de uitbreiding van de zoeking overeenkomstig het tweede en derde lid in een informaticasysteem aangetroffen gegevens nuttig zijn voor het doel van het SUO, worden ze in beslag genomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/9

[1 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan een voor het publiek toegankelijke plaats betreden, gedurende de tijd dat het voor het publiek is toegelaten, om de in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen en in beslag te nemen ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/10

[1 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan een vaartuig, voertuig of enig ander vervoermiddel doorzoeken, zowel in het verkeer als geparkeerd op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen, indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat er in het vaartuig, voertuig of vervoermiddel in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers aanwezig zijn die vatbaar zijn voor inbeslagneming. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/11

[1 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, kan de veroordeelde of een derde in de zin van artikel 464/1, § 3, fouilleren door het betasten van hun lichaam en de kleding die ze dragen, evenals hun bagage controleren, indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat zij in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers bij zich dragen die vatbaar zijn voor inbeslagneming. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/12

[1 § 1. Bij de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf, kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van de in [2 artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, 29° tot en met 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten ]2 bedoelde ondernemingen en personen, de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen :
1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of de in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten bedoelde financiële instrumenten waarvan de veroordeelde of de derde bedoeld in artikel 464/1, § 3, titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijk gerechtigde is en, in voorkomend geval, alle nadere gegevens hieromtrent;
2° de transacties die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd op een of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming;
3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden, die tijdens een bepaalde periode toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen.

   De SUO-magistraat bepaalt in zijn beslissing de vorm waarin de in het eerste lid vermelde gegevens hem worden meegedeeld.

§ 2. Indien het noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling, kan de SUO-magistraat bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing bovendien vorderen dat :
1° gedurende een vernieuwbare periode van maximum twee maanden de transacties met betrekking tot een of meer van deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten van de veroordeelde of de derde onder toezicht worden geplaatst;
2° de aangezochte persoon of onderneming de tegoeden en verbintenissen die verbonden zijn aan deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten, niet meer uit handen mag geven voor een termijn die hij bepaalt, maar die niet langer kan zijn dan de termijn die loopt van het ogenblik waarop hij of zij kennis neemt van zijn vordering, die per telefax of bij aangetekende zending is toegezonden tot vijf werkdagen na de kennisgeving van de bedoelde gegevens aan de SUO-magistraat.

   De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de door de SUO-magistraat vastgestelde termijn of in geval van volledige betaling van de verschuldigde verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten.

§ 3. De in § 1 bedoelde aangezochte persoon of onderneming verleent onverwijld zijn of haar medewerking aan de uitvoering van de in §§ 1 en 2 bedoelde maatregelen.

   De persoon of onderneming die zijn medewerking weigert aan de in §§ 1 en 2 bedoelde vorderingen van de SUO-magistraat wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro of met één van die straffen alleen.

   De persoon of onderneming of elke derde die goederen bewaart of beheert die het voorwerp uitmaken van een in § 2 bedoelde maatregel en deze met bedrieglijk opzet wegmaakt, wordt gestraft met de in artikel 507 van het Strafwetboek bepaalde straffen. De poging wordt gestraft met dezelfde straffen.

§ 4. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de in §§ 1 en 2 bedoelde maatregelen of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.

   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2017-09-18/06, art. 141, 015; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 464/13

[1 § 1. [2 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, van de actoren bedoeld in het tweede lid de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen:
1° de identificatie van een abonnee of een gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;
2° de identificatie van de diensten bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, waarop een bepaalde persoon geabonneerd is of die door een bepaalde persoon gewoonlijk worden gebruikt.

   De volgende actoren zijn gehouden tot medewerking overeenkomstig het eerste lid:
- de operator van een elektronisch communicatie-netwerk;
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen. ]2

§ 2. [2 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, verstrekken alle beschikbare inlichtingen in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, volgens de nadere regels die bepaald worden bij het ter uitvoering van artikel 46bis, § 2, eerste en tweede lid, genomen koninklijk besluit.

   Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of deze niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro ]2

§ 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.

   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2016-12-25/37, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 464/14

[1 § 1. De SUO-magistraat kan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing een politiedienst machtigen om een observatie uit te voeren.

§ 2. Observatie is mogelijk als :
1° de overige gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken, en
2° de uitvoeringshandeling uitsluitend wordt aangewend ter tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf;

§ 3. De machtiging tot observatie is schriftelijk en bevat de volgende vermeldingen :
1° de gegevens van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waaruit blijkt dat de veroordeelde gehouden is tot betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat hij schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf;
2° de redenen waarom de overige gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken;
3° de naam of, indien die niet bekend is, een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de in § 1 geobserveerde persoon of personen, alsmede van de zaken, plaatsen of gebeurtenissen;
4° de wijze waarop de observatie zal worden uitgevoerd;
5° de periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging.

§ 4. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot observatie mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de in § 3 bepaalde vorm.

§ 5. De SUO-magistraat kan steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot observatie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de in § 2 bedoelde voorwaarden nog zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig § 3, 1°, 2°, 3° en 5°.

§ 6. De politieambtenaar die de operationele leiding heeft over de uitvoering van de observatie brengt de SUO-magistraat volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over de uitvoering van de observaties. Hij zendt die verslagen, die vertrouwelijk zijn, rechtstreeks aan deze magistraat.

§ 7. De in § 6 bedoelde politieambtenaar stelt proces-verbaal op van de uitvoering van de observatie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant en van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het in § 6 bedoelde schriftelijk verslag.

   In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de in § 3, 1°, 2°, 3° en 5° bedoelde vermeldingen, opgenomen. De magistraat bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie.

   De opgestelde processen-verbaal en de in het tweede lid bedoelde beslissing worden uiterlijk bij het beëindigen van de observatie bij het dossier van het SUO gevoegd.

§ 8. De SUO-magistraat bewaart een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier dat de volgende stukken bevat :
1° de machtiging tot observatie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging;
2° de toelating tot het plegen van misdrijven overeenkomstig artikel 464/15;
3° de vertrouwelijke verslagen die zijn opgesteld door de politieambtenaar die de operationele leiding heeft over de uitvoering van de observatie.

   De SUO-magistraat en het bevoegde openbaar ministerie hebben als enige toegang tot dit afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, onverminderd het in artikel 464/18 bedoelde inzagerecht van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/15

[1 § 1. Onverminderd het in § 2 bepaalde is het de politieambtenaren, belast met de uitvoering van een observatie, verboden in het kader van hun opdracht strafbare feiten te plegen.

§ 2. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die, in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan, strikt noodzakelijke misdrijven plegen, met het uitdrukkelijk akkoord van de SUO-magistraat.

   De magistraat die het akkoord verleent, met inachtneming van de bepalingen die betrekking hebben op het SUO, blijft vrij van straf.

   De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de observatie aan de SUO-magistraat de in het eerste lid bedoelde misdrijven die zij voornemens zijn te plegen.

   Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de SUO-magistraat onverwijld in kennis van de misdrijven die zij hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/16

[1 § 1. De SUO-magistraat of het bevoegde openbaar ministerie kan via de informantenwerking alle nuttige inlichtingen verzamelen over het vermogen waarop de veroordeling tot betaling van een verbeurdverklaring, een geldboete of de gerechtskosten kan worden uitgevoerd.

   De informantenwerking in de zin van dit artikel is het onderhouden van regelmatige contacten door een politieambtenaar, "contactambtenaar" genoemd, met een persoon, "informant" genoemd, van wie vermoed wordt dat hij nauwe banden heeft met een of meer personen, die schuldig zijn verklaard aan een misdrijf en die als gevolg hiervan zijn veroordeeld tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten of de gerechtskosten, of met een in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde die de politieambtenaar, al dan niet gevraagd, inlichtingen en gegevens verstrekt over de vermogensbestanddelen waarop deze veroordelingen kunnen worden uitgevoerd.

§ 2. De lokale informantenbeheerder deelt zodra mogelijk en spontaan alle voor het SUO nuttige inlichtingen in een vertrouwelijk verslag rechtstreeks mee aan de SUO-magistraat.

   De SUO-magistraat bewaart de meegedeelde inlichtingen in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier. De SUO-magistraat en het bevoegde openbaar ministerie hebben als enige toegang tot dit afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, onverminderd het in artikel 464/18 bedoelde inzagerecht van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.

   De SUO-magistraat beslist of, in functie van het belang van de aangebrachte informatie en met inachtneming van de veiligheid van de informant, hiervan proces-verbaal wordt opgesteld.

§ 3. De organisatie van de informantenwerking ingesteld bij artikel 47decies, § 2 tot 6, tweede lid, is van toepassing op de in § 1 bedoelde informantenwerking. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 23, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/17

[1 De SUO-magistraat staat in voor de permanente controle over de uitvoering van observaties en de aangewende informantenwerking door de politiediensten in het raam van dit onderzoek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/18

[1 § 1. De kamer van inbeschuldigingstelling controleert de uitvoering van de in de artikelen 464/14 en 464/27 bedoelde observatie die gegevens heeft opgeleverd die nadien door het openbaar ministerie werden aangewend in het raam van een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek.

   De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt op het ogenblik dat de onderzoeksrechter zijn dossier aan de procureur des Konings toezendt krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, op vordering van de procureur-generaal, de regelmatigheid van deze observatie.

   De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt, op vordering van de procureur-generaal, de regelmatigheid van de observatie bij het afsluiten van het opsporingsonderzoek en alvorens het openbaar ministerie tot rechtstreekse dagvaarding overgaat.

   De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling verloopt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 235ter, §§ 2 tot 6.

§ 2. Op vraag van de strafuitvoeringsrechter die kennis neemt van een voorziening op grond van artikel 464/36, § 4, controleert de kamer van inbeschuldigingstelling de regelmatigheid van de uitvoering van de in de artikelen 464/14 en 464/27 bedoelde observaties die gegevens hebben opgeleverd die door het openbaar ministerie zijn aangewend in het raam van het SUO.

   De hoven en rechtbanken die kennis nemen van burgerrechtelijke vorderingen betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen houdende veroordeling tot een bijzondere verbeurdverklaring, een geldboete en de gerechtskosten in het kader van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, kunnen, alvorens uitspraak te doen over de gegrondheid van deze rechtsvordering, de zaak verzenden naar de kamer van inbeschuldigingstelling teneinde de regelmatigheid te controleren van de in het raam van het SUO uitgevoerde observatie.

   De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling verloopt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 235ter, §§ 2 tot 5.

   De griffier deelt een afschrift van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mee aan de gedingvoerende partijen en aan het hof of de rechtbank die bedoeld zijn in het tweede lid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Onderafdeling 2. - [1 Specifieke uitvoeringshandelingen ]1
Art. 464/19

[1 De SUO-magistraat kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing als uitvoeringshandeling, de onderzoekshandelingen waarvoor in het kader van een gerechtelijk onderzoek uitsluitend de onderzoeksrechter bevoegd is, verrichten of laten verrichten door de gevorderde politiedienst, als ze noodzakelijk zijn voor het bereiken van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO.

   De uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid is evenwel beperkt tot de in deze onderafdeling omschreven uitvoerings-handelingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/20

[1 De SUO-magistraat kan een in artikel 464/19 bedoelde uitvoeringshandeling enkel verrichten of laten verrichten na voorafgaande machtiging die wordt verleend door de strafuitvoeringsrechter.

   De strafuitvoeringsrechter doet over het schriftelijke en met redenen omklede verzoek tot machtiging uitspraak uiterlijk binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek.

   De strafuitvoeringsrechter onderzoekt uitsluitend de wettigheid, de proportionaliteit en de subsidiariteit van de gevorderde uitvoeringshandeling.

   De SUO-magistraat staat in voor de tenuitvoerlegging van de toegelaten uitvoeringshandeling. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/21

[1 § 1. De SUO-magistraat kan bij het Hof van Cassatie een cassatieberoep instellen tegen het vonnis van de strafuitvoeringsrechter.

§ 2. De SUO-magistraat stelt het cassatieberoep in binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de uitspraak van het bestreden vonnis.

   Het cassatieberoep wordt ingesteld door een verklaring ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

§ 3. De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank zendt het dossier van de rechtspleging onverwijld aan de griffie van het Hof van Cassatie.

   De cassatiemiddelen worden aangevoerd in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie wordt neergelegd, ten laatste op de vijfde dag na het afleggen van de verklaring.

§ 4. Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de instelling van het cassatieberoep.

   De griffie van het Hof van Cassatie geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak van het arrest per aangetekende zending of telefax kennis van dit arrest aan de SUO-magistraat.

§ 5. Na een cassatiearrest met verwijzing doet een andere strafuitvoeringsrechter uitspraak binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie.

§ 6. Voor het overige verloopt de rechtspleging zoals in correctionele zaken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/22

[1 De SUO-magistraat kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, een huiszoeking verrichten of door de gevorderde politiedienst laten verrichten in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, om de in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen en in beslag te nemen.

   Geen huiszoeking mag worden verricht vóór vijf uur `s morgens en na negen uur `s avonds. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/23

[2 § 1. ]2 [1 De SUO-magistraat kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel daarvan, die hij uitvoert of door de gevorderde politiedienst laat uitvoeren, uitbreiden tot een informaticasysteem of een deel daarvan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt als :
1° deze uitbreiding noodzakelijk is om de in artikel 464/29, § 2, bedoelde inlichtingen, te verzamelen, en
2° indien andere maatregelen om deze inlichtingen te vergaren disproportioneel zouden zijn of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding deze inlichtingen verloren gaan. ]1

[2 § 2. De uitbreiding van een zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen daarvan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2018-03-18/14, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 464/24

[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan personen van wie hij vermoedt dat ze een bijzondere kennis hebben van het informaticasysteem dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking of van diensten om gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, te beveiligen of te versleutelen, bevelen om in een verstaanbare vorm inlichtingen te verstrekken over de werking ervan en over de wijze om toegang te verkrijgen tot de gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen.

§ 2. [2 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan iedere geschikte persoon verzoeken om zelf het informaticasysteem te bedienen of de ter zake dienende gegevens, die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, naar gelang van het geval, te zoeken, toegankelijk te maken, te kopiëren, ontoegankelijk te maken of te verwijderen, in de door hem gevorderde vorm. Deze personen zijn verplicht hieraan gevolg te geven, voor zover dit in hun mogelijkheden ligt. Deze personen kunnen echter hun medewerking weigeren, in het bijzonder wanneer ze zichzelf zouden beschuldigen van een misdrijf. ]2

§ 3. [2 Derden die weigeren de in de paragrafen 1 en 2 gevorderde medewerking te verlenen of de zoeking in het informaticasysteem hinderen, worden gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.

   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.

   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]2

§ 4. [2 ... ]2 ]1

   (NOTA : bij arrest nr 178/2015 van 17-12-2015 (B.St. 08-02-2016,p . 8566), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 464/24,§2 en §3 in zovere medewerkingsplicht ook geldt voor de veroordeelde of voor derden bedoeld in artikel 464/1,§3, van het Wetboek van strafvordering ten aanzien van wie er aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan en ander misdrijf dan datgene dat geleid heeft tot de veroordeling waarop het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek betrekking heeft vernietigd)

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 29, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2018-03-18/14, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 464/25

[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan [3 de actoren bedoeld in het tweede lid ]3 vorderen om :
1° de oproepgegevens te doen opsporen van elektronische communicatiemiddelen waaruit of waarnaar oproepen worden of werden gedaan;
2° de oorsprong of de bestemming van elektronische communicaties te laten lokaliseren.

   [3 De volgende actoren zijn gehouden tot medewerking overeenkomstig het eerste lid:
- de operator van een elektronisch communicatie-netwerk;
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen. ]3

   In de in het eerste lid bedoelde gevallen worden voor ieder elektronisch communicatiemiddel waarvoor de oproep-gegevens worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicaties wordt gelokaliseerd, de dag, het uur, de duur en, indien nodig, de plaats van de oproep vastgesteld en opgenomen in een proces-verbaal.

   De SUO-magistraat vermeldt in zijn beslissing de duur van de maatregel, die, wat de toekomstige elektronische communicatiegegevens betreft, niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevelschrift, behoudens een hernieuwing.

§ 2. [3 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, delen de gevorderde inlichtingen mee in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, volgens de nadere regels die bepaald worden bij het ter uitvoering van artikel 88bis, § 4, eerste en derde lid, genomen koninklijk besluit.

   Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de in dit artikel bedoelde vorderingen weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro. ]3

§ 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.

   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 30, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2016-05-29/03, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 28-07-2016> (3)<W 2016-12-25/37, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 464/26

[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan privécommunicatie of privéelektronische communicatie, tijdens de overbrenging ervan, afluisteren, er kennis van nemen en opnemen.

   Teneinde het mogelijk te maken privécommunicatie of -elektronische communicatie direct af te luisteren, er kennis van te nemen of op te nemen met technische hulpmiddelen, kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, te allen tijde, ook buiten medeweten of zonder de toestemming van hetzij de bewoner, hetzij de eigenaar of zijn rechthebbenden, in een woning of in een private plaats binnendringen.

§ 2. De in § 1 bedoelde bewakingsmaatregel kan worden bevolen als :
1° hij uitsluitend aangewend wordt ter tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, die is uitgesproken nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een in artikel 90ter, § 2 tot 4, bedoeld misdrijf;
2° de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken.

§ 3. De in § 1 bedoelde bewakingsmaatregel kan alleen worden bevolen ten aanzien van de veroordeelde, ten aanzien van de communicatie- of telecommunicatiemiddelen die geregeld worden gebruikt door deze veroordeelde, of ten aanzien van de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven. De maatregel kan eveneens worden bevolen ten aanzien van de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde dan wel ten aanzien van de personen die vermoed worden regelmatig in contact te staan met de veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde.

   De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats of de communicatie- of telecommunicatiemiddelen van een advocaat of een arts, indien deze zelf een veroordeelde of een derde is in de zin van artikel 464/1, § 3, of indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan waaruit blijkt dat de woning of beroepslokalen van de arts of de advocaat worden aangewend om de in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten.

   De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Dezelfde personen zullen door de magistraat die het onderzoek voert in kennis worden gesteld van hetgeen volgens hem als communicatie of telecommunicatie onder het beroepsgeheim valt en niet zal worden opgetekend in het in § 7 bedoelde proces-verbaal.

§ 4. De met redenen omklede beslissing van de SUO-magistraat houdende verzoek tot machtiging gericht aan de strafuitvoeringsrechter vermeldt :
1° de identiteit van de veroordeelde en, in voorkomend geval, van de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde;
2° de gegevens van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waaruit blijkt dat het SUO betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat de veroordeelde schuldig verklaard is aan een in artikel 90ter, § 2 tot 4, bedoeld misdrijf of van een in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde;
3° het verschuldigde saldo van de veroordeling tot de betaling van de verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten;
4° de redenen waarom de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden, of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken;
5° de identiteit van de persoon, het communicatie- of elektronisch communicatiemiddelmiddel of de plaats die het voorwerp is van de bewakingsmaatregel;
6° de voorgestelde periode tijdens welke de bewaking kan worden uitgeoefend, die niet langer mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de ondertekening van de machtiging die werd verleend krachtens artikel 464/20.

§ 5. De SUO-magistraat kan met de machtiging van de strafuitvoeringsrechter, de duur van de bewakingsmaatregel een of meer malen verlengen met een termijn die telkens niet langer mag zijn dan één maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een einde te maken, zodra de omstandigheden die deze gerechtvaardigd hebben, verdwenen zijn.

   Na het verstrijken van de maximumduur kan de uitvoering van de bewakingsmaatregel worden hernieuwd met de machtiging van de strafuitvoeringsrechter, voor zover er nieuwe omstandigheden voorhanden zijn en dit telkens voor één maand met een maximum van zes maanden.

§ 6. De SUO-magistraat of de politieambtenaar die belast is met de operationele leiding van de uitvoering van de bewakingsmaatregel, neemt de bij artikel 90quater, § 2 en 4, voorziene maatregelen als ze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die maatregel. De bij artikel 90quater, § 2, tweede en derde lid, en § 4, derde en vierde lid, bepaalde strafsancties zijn van toepassing op de personen die de verplichtingen tot medewerking en geheimhouding schenden.

§ 7. De politiedienst die belast is met de uitvoering van de bewakingsmaatregel staat in voor :
1° de selectie en transcriptie van de delen van de opnamen die voor het SUO relevant geachte inlichtingen betreffende de vermogenssituatie van de veroordeelde en de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde bevatten, onder het toezicht van de SUO-magistraat;
2° het vertalen of het laten vertalen van de relevante inlichtingen naar de taal waarin het SUO wordt gevoerd, na toelating van de SUO-magistraat;
3° de neerlegging van de opnamen, samen met de uitgevoerde transcripties, vertalingen en de gemaakte notities, onder verzegelde omslag, op het secretariaat van het openbaar ministerie dat het SUO voert;
4° het vernietigen of het laten vernietigen van de opnamen, selecties van transcripties en vertalingen, na toelating van de SUO-magistraat;
De gevorderde politiedienst stelt een proces-verbaal op waarin hij verslag uitbrengt over de uitvoering van de bewakingsmaatregel en de opdrachten bedoeld in het eerste lid, dat aan de SUO-magistraat wordt toegezonden.

   De communicatie of elektronische communicatie die onder het beroepsgeheim of journalistiek bronnengeheim valt, wordt niet opgetekend in het proces-verbaal dat wordt opgesteld naar aanleiding van de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde opdracht.

   De gevorderde politiedienst neemt alle noodzakelijke maatregelen om de integriteit en de vertrouwelijkheid te waarborgen van de opgenomen, overgeschreven en vertaalde communicatie of elektronische communicatie tot de neerlegging ervan op het secretariaat overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 90septies, vijfde lid, genomen koninklijk besluit.

§ 8. Het secretariaat van het openbaar ministerie dat het SUO voert, staat in voor de bewaring van de overeenkomstige § 7, eerste lid, 3°, neergelegde voorwerpen en akten.

   De SUO-magistraat neemt, overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 90septies, vijfde lid, genomen koninklijk besluit, alle noodzakelijke maatregelen om tijdens de bewaring op het secretariaat de integriteit en de vertrouwelijkheid te waarborgen van de neergelegde opnamen, transcripties en vertalingen.

   De SUO-magistraat oordeelt overeenkomstig artikel 464/1, § 5, over de inzage van de voorwerpen en akten die zijn neergelegd door de veroordeelde, de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde of elke andere belanghebbende.

   De SUO-magistraat beveelt de vernietiging van de neergelegde voorwerpen en akten die niet bestemd zijn voor de exploitatie in het raam van het SUO of die niet bruikbaar zijn voor de doeleinden bedoeld in artikel 464/1, § 6, uiterlijk bij de afsluiting van het SUO. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 31, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/27

[1 § 1. De SUO-magistraat die het onderzoek voert, kan een politiedienst machtigen om een observatie uit te voeren zoals bedoeld in artikel 47sexies, om met gebruik van technische hulpmiddelen zicht te verwerven in een woning of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts.

   De in artikel 464/15 bedoelde verschoningsgrond is van toepassing op deze observatie.

§ 2. De magistraat vermeldt in zijn machtiging tot observatie het adres of een zo nauwkeurig mogelijke plaatsbepaling van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde woning, het lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats waarop de observatie betrekking heeft.

§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde observatie kan worden bevolen als :
1° hij uitsluitend aangewend wordt ter tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, die is uitgesproken nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, bedoeld misdrijf of een strafbaar feit in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;
2° de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken.

   Bovendien kan een observatie zoals bedoeld in paragraaf 1, die betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, slechts door de SUO-magistraat gemachtigd worden wanneer de advocaat of de arts zelf het voorwerp uitmaakt van de in kracht van gewijsde gegane veroordeling bedoeld in de bepaling onder 1°, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die het voorwerp uitmaken van een dergelijke veroordeling, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats.

   Deze maatregel kan niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

   Er wordt gehandeld overeenkomstig artikel 464/14. ]1

(1)<W 2018-03-18/14, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 464/28

[1 Indien er tijdens het SUO ernstige aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde als rechtspersoon zijn vermogen wil onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten op dit vermogen, kan de SUO-magistraat de volgende maat-regelen gelasten, indien bijzondere omstandigheden dat vergen :
1° de schorsing van de procedure van ontbinding of vereffening van de rechtspersoon;
2° het verbod van specifieke vermogensrechtelijke transacties die tot het onvermogen van de rechtspersoon kunnen leiden;
3° de storting van een borgsom op de rekening van het COIV tot een door hem bepaald bedrag, als waarborg voor de inachtneming van de maatregelen die hij gelast.

   Indien de in het eerste lid bedoelde maatregelen betrekking hebben op onroerende goederen, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 464/33.

   De rechtspersoon kan om de opheffing van de genomen maatregel verzoeken overeenkomstig artikel 464/36. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 33, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Onderafdeling 3. - [1 Inbeslagneming ten behoeve van de straf-uitvoering ]1
Art. 464/29

[1 § 1. De SUO-magistraat kan, bij een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, alle inbeslagnemingen verrichten, of laten verrichten door de gevorderde politiedienst, die kunnen bijdragen tot het bereiken van het doel van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO.

   Iedere politieambtenaar mag ambtshalve overgaan tot de inbeslagneming van de roerende goederen en documenten bedoeld in § 2 die kunnen bijdragen tot het bereiken van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO.

§ 2. Zijn vatbaar voor inbeslagneming :
1° alle goederen, zowel roerende als onroerende, lichamelijke als onlichamelijke, in het vermogen van de veroordeelde, waarop de uitvoerbare veroordeling tot betaling van een verbeurdverklaring, geldboete en de gerechtskosten kan worden uitgevoerd;
2° alle informatiedragers, in origineel of in kopie, die zich bevinden bij de veroordeelde of derden en inlichtingen bevatten over de vermogensrechtelijke verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en over de samenstelling en de vindplaats van zijn vermogen.

§ 3. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, mogen in geen geval in beslag worden genomen.

   De informatiedragers die inlichtingen bevatten die gedekt zijn door een beroepsgeheim zijn niet vatbaar voor beslag. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 35, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/30

[1 § 1. De SUO-magistraat kan beslag leggen op de in artikel 464/29, § 2, 1°, bedoelde goederen die niet toebehoren aan de veroordeelde, onder de volgende voorwaarden :
1° er zijn voldoende ernstige en concrete aanwijzingen dat de veroordeelde het goed heeft overgedragen, zelfs voor het in kracht van gewijsde gaan van de veroordeling, aan de derde met het kennelijke doel de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten te verhinderen, of aanzienlijk te bemoeilijken;
2° de derde wist of moest redelijkerwijs weten dat het goed hem rechtstreeks of onrechtstreeks was overgedragen door de veroordeelde met het oogmerk om het te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een uitvoerbare of mogelijke veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten.

   In zijn beslissing vermeldt de magistraat de ernstige en concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat de veroordeelde het goed wil onttrekken aan de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten alsook de inlichtingen waaruit de wetenschap van de derde blijkt of kan worden afgeleid en die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.

§ 2. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, mogen in geen geval in beslag worden genomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 36, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/31

[1 § 1. Ingeval wordt overgegaan tot inbeslagneming krachtens de artikelen 464/29, 464/30 en 464/32 maakt de beslagleggende SUO-magistraat of politiedienst een proces-verbaal op waarin de in beslag genomen zaken worden vermeld.

§ 2. Het proces-verbaal wordt ter ondertekening aan de beslagene aangeboden, die er kosteloos een afschrift van kan ontvangen. Indien de beslagene weigert het proces-verbaal te ondertekenen en/of het afschrift daarvan in ontvangst te nemen of niet bereikt kan worden, maakt de SUO-magistraat of politieambtenaar daarvan melding op het origineel en wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan op de dag waarop de verbalisant de weigering vaststelt. Indien het afschrift niet onmiddellijk wordt overhandigd, wordt het binnen achtenveertig uur verstuurd.

   Het afschrift van het proces-verbaal bevat :
1° de waarschuwing dat de beslagene, de goederen die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen mag geven, op straffe van toepassing van artikel 507 van het Strafwetboek;
2° de referenties eigen aan de zaak;
3° de tekst van het artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/32

[1 Wanneer de in 464/29, § 2, 2°, bedoelde inlichtingen zijn opgeslagen in een informaticasysteem, maar de inbeslagneming van de drager ervan niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens die noodzakelijk zijn om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen kan gebruik gemaakt worden van dragers die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn het informaticasysteem te gebruiken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 38, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/33

[1 § 1. De SUO-magistraat kan de onroerende goederen die een zaak in de zin van artikel 464/29, § 2, 1°, vormen, in beslag laten nemen.

§ 2. Het beslag wordt op vordering van de SUO-magistraat gelegd bij proces-verbaal dat door deze magistraat of de gevorderde politiedienst aan de eigenaar wordt betekend. In voorkomende geval wordt het proces-verbaal van inbeslagneming betekend aan de blote eigenaar, de vruchtgebruiker, de erfpachter, de opstalhouder en, in voorkomende geval, de huurder.

   Het proces-verbaal van inbeslagneming bevat op straffe van nietigheid :
1° een afschrift van de vordering van de SUO-magistraat;
2° de identiteit van de beslagene, met vermelding van zijn naam, voornaam, woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en de geboortedatum- en plaats, indien het een natuurlijk persoon betreft, of van zijn benaming, rechtsvorm, ondernemingsnummer en zetel, indien het een rechtspersoon betreft;
3° een omschrijving van het onroerend goed waarop beslag wordt gelegd op de wijze die is voorgeschreven door artikel 141 van de Hypotheekwet van 16 december 1851;
4° een uittreksel uit de kadastrale legger, dat minder dan drie maanden oud is;
5° de tekst van dit artikel en van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek;

§ 3. Binnen vierentwintig uur na de handeling van het beslag biedt de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst het proces-verbaal van inbeslagneming ter overschrijving aan op het [2 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 van de plaats waar de goederen gelegen zijn.

   De overschrijving wordt door de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2, op straffe van schadevergoeding, gedaan uiterlijk binnen acht dagen na de afgifte van het voormelde proces-verbaal van inbeslagneming. Als dagtekening van de overschrijving geldt evenwel de dag van afgifte van het proces-verbaal.

   Als de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 de overschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming niet kan verrichten op het ogenblik dat hij wordt gevorderd, dan vermeldt [2 zij ]2 op de originele processen-verbaal die bij [2 haar ]2 worden achtergelaten de dag en het uur waarop zij [2 haar ]2 werden overhandigd.

§ 4. Het beslag doet geen afbreuk aan de uitoefening van het recht van de eigenaar of elke andere gerechtigde persoon om het in beslag genomen onroerend goed verder te gebruiken als een goede huisvader.

§ 5 De burgerlijke vruchten die het onroerend goed tijdens de duur van het beslag opbrengt, zijn in het beslag be-grepen, behoudens andersluidende beslissing van de SUO-magistraat.

   De SUO-magistraat kan het COIV verzoeken om in te staan voor de inning van de vruchten van een onroerend goed. Indien het beslag uitgaat van een magistraat van het COIV, kan hij ambtshalve beslissen deze vruchten te innen. Onverminderd de toepassing van artikel 464/36 staat er geen rechtsmiddel open tegen de beslissing van de SUO-magistraat.

   Het COIV brengt de in het tweede lid bedoelde beslissing tweede lid ter kennis van de schuldenaar en schuldeiser van deze inkomsten bij een aangetekend schrijven of door de overhandiging van een proces-verbaal. De kennisgeving bevat de tekst van dit artikel en van artikel 507, eerste lid, van Strafwetboek.

   Vanaf de ontvangst van de kennisgeving worden alle burgerlijke vruchten die tijdens het beslag vervallen, van rechtswege begrepen in het voorwerp van het beslag.

   De schuldenaar en de schuldeiser mogen de geldsommen die begrepen zijn in het voorwerp van het beslag niet meer op een andere wijze uit handen geven dan die welke in het zesde lid wordt bedoeld, op straffe van toepassing van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek.

   De schuldenaar van de inkomsten kan enkel bevrijdend betalen in handen van het COIV. Betalingen in handen van de schuldeiser die zijn verricht na de regelmatige kennisgeving van de in het tweede lid bedoelde beslissing, kunnen niet worden tegengeworpen aan de Staat.

§ 6. Het bewarend beslag op onroerend goed geldt gedurende drie jaar met ingang van de dagtekening van de overschrijving, behoudens vernieuwing overeenkomstig § 7. Bij het verstrijken van deze termijn verliest het beslag van rechtswege zijn uitwerking en wordt er geen melding meer van gemaakt in hypothecaire getuigschriften.

   De in het eerste lid bedoelde termijn wordt geschorst gedurende de procedure voor de vervreemding van het onroerend goed, vanaf de ontvangst van de toelating tot vervreemding door het COIV of vanaf de datum van de beslissing tot vervreemding door de magistraat van het COIV die het SUO voert, tot de dag waarop het goed is verkocht.

   Op verzoek van de directeur van het COIV wordt de definitieve beslissing tot vervreemding van het onroerend goed door de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 op beknopte wijze vermeld op de kant van het overgeschreven beslagexploot.

§ 7. De SUO-magistraat kan vóór het verstrijken van de geldigheidsduur de vernieuwing van het gelegde beslag bevelen.

   De beslissing van de magistraat wordt door hemzelf of door de gevorderde politiedienst door middel van een proces-verbaal ter kennis gebracht van de in § 2, eerste lid, bedoelde personen. Het proces-verbaal van kennisgeving bevat de in § 2, tweede lid, opgesomde vermeldingen.

   De vernieuwing heeft plaats op overlegging aan de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 van een proces-verbaal dat is ondertekend door de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, met nauwkeurige opgave van de te vernieuwen overschrijving, samen met een afschrift van de vordering van de magistraat.

   De vernieuwing geldt voor drie jaar. De nieuwe termijn gaat in op de dag waarop de overschrijving wordt vernieuwd.

§ 8. In geval van opheffing van het beslag wordt een afschrift van de beslissing van de SUO-magistraat of, in voorkomend geval, van de rechterlijke beslissing die de opheffing beveelt, ter kennis gebracht van de in § 2, eerste lid, bedoelde personen en van [2 het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 door middel van de toezending van de beslissing bij aangetekende zending of door overhandiging ervan die vastgesteld wordt bij proces-verbaal.

   De [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 verricht op grond hiervan de doorhaling van de overschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming. Na de doorhaling wordt er van het beslag geen melding meer gemaakt in hypothecaire getuigschriften. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 39, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2018-07-11/07, art. 74, 018; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 464/34

[1 § 1. De SUO-magistraat kan beslag leggen op de geldsommen die de derde-beslagene moet betalen aan of op zaken die de derde-beslagene moet afgeven aan de veroordeelde of de in artikel 464/1, § 3, bedoelde derde ten laste van wie het beslag wordt gelegd.

   Zijn van rechtswege in het voorwerp van het beslag begrepen :
1° de intresten die na het beslag aan de titularis van de schuldvordering verschuldigd zijn;
2° alle na het beslag vervallen termijnen van een schuldvordering betreffende periodieke inkomsten.

§ 2. Het beslag op een schuldvordering, met uitzondering van het beslag op rechten aan order of aan toonder, gebeurt door de schriftelijke kennisgeving van de beslissing tot inbeslagneming aan de beslagene en de derde-beslagene.

   De SUO-magistraat of de politieambtenaar brengt de beslissing ter kennis door middel van :
1° de toezending van de beslissing per telefax of bij een aangetekende zending, of
2° de afgifte van een kosteloos afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming dat is opgesteld door de politieambtenaar.

   De kennisgeving bevat de referenties eigen aan de zaak, alsmede de tekst van dit artikel en van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek. In de kennisgeving gericht aan de derde-beslagene wordt bovendien de tekst van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek vermeld.

§ 3. Vanaf de ontvangst van de kennisgeving mag de derde-beslagene de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen geven, op straffe van toepassing van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek.

   De SUO-magistraat kan de derde-beslagene bevelen de geldsommen die het voorwerp zijn van het beslag over te dragen aan het COIV.

§ 4. De derde-beslagene heeft recht op de vergoeding van de kosten van de verklaring. De Koning bepaalt het maximumbedrag van deze vergoeding. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 40, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/35

[1 § 1. De in beslag genomen roerende goederen worden neergelegd op de griffie van de rechtbank of het hof waarbij de SUO-magistraat zijn ambt uitoefent.

   De griffie staat in voor de bewaring van de in beslag genomen goederen en schrijft ze in in het daartoe bestemde register.

§ 2. In afwijking van § 1 kan de SUO-magistraat de bewaring in natura van het in beslag genomen roerend goed beëindigen en het teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom, waarvan hij het bedrag bepaalt.

   Als de beslagene hiermee instemt, treedt de betaalde geldsom van rechtswege in de plaats van het teruggegeven in beslag genomen goed.

§ 3. In afwijking van § 1 worden de in beslag genomen geldsommen gestort op de rekening die het COIV geopend heeft bij een financiële instelling.

   Zodra zijn rekening is gecrediteerd, staat het COIV in voor de bewaring van de aan hem toevertrouwde geldsommen.

§ 4. In afwijking van § 1 kan de SUO-magistraat het COIV verzoeken in te staan voor het beheer van effecten of van geldsommen die zijn in beslag genomen bij een financiële instelling, alsmede van de andere vermogensbestanddelen die een bijzonder beheer vereisen.

   Als een magistraat van het COIV het SUO voert kan hij ambtshalve beslissen in beslag genomen effecten, geldsommen of vermogensbestanddelen in beheer te nemen.

   Het COIV kan de in beslag genomen effecten en vermogensbestanddelen toevertrouwen aan een door hem aangestelde lasthebber of beheerder.

   De SUO-magistraat maakt de door het COIV beheerde effecten en andere vermogensbestanddelen te gelde overeenkomstig artikel 464/37. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 41, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 464/36

[1 § 1. Elke persoon die benadeeld is door een inbeslagneming met betrekking tot zijn goederen kan de SUO-magistraat verzoeken deze uitvoeringshandeling op te heffen.

§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats of zetel niet heeft. Het wordt per aangetekende zending of telefax toegezonden aan het secretariaat van het bevoegde openbaar ministerie en ingeschreven in het daartoe bestemde register.

§ 3. De SUO-magistraat doet uitspraak binnen een termijn van vijftien dagen na de inschrijving van het verzoekschrift in het register.

   Hij kan het verzoek afwijzen indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen of wanneer de veroordeling tot de betaling van een verbeurdverklaring, de geldboete en de gerechtskosten kan worden uitgevoerd op de betrokken goederen.

   De met redenen omklede beslissing van de SUO-magistraat wordt per telefax of bij een aangetekende zending meegedeeld aan de verzoeker, en in voorkomend geval, aan zijn advocaat binnen een termijn van acht dagen na de beslissing.

§ 4. De verzoeker kan de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechter binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.

   Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien één van deze personen buiten het Rijk verblijft.

   De zaak wordt bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig gemaakt door een verklaring gedaan op de griffie van de gevangenis of de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis van de verklaring aan de SUO-magistraat die het onderzoek voert.

§ 5. De SUO-magistraat zendt de stukken van het dossier met betrekking tot de inbeslagneming toe aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank, die ze ter griffie neerlegt. De stukken van het in de artikelen 464/14, 464/16 en 464/27 bedoelde vertrouwelijk dossier worden niet ter beschikking gesteld van de griffier, de strafuitvoeringsrechter, de verzoeker of zijn advocaat.

   De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per telefax of bij een aangetekende zending, uiterlijk zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld kennis van de zitting aan de SUO-magistraat.

   De stukken van het dossier die betrekking hebben op de inbeslagneming worden gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en zijn advocaat op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. ]2 De verzoeker kan, op zijn verzoek, een afschrift van de stukken verkrijgen.

   De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie worden gehoord.

§ 6. De strafuitvoeringsrechter onderzoekt uitsluitend de wettigheid en de proportionaliteit van de inbeslagneming en doet binnen een termijn van dertig dagen na de neerlegging van de verklaring in eerste en laatste aanleg uitspraak over het verzoek tot opheffing van de inbeslagneming. Deze termijn wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel op vraag van de verzoeker of zijn advocaat.

   De strafuitvoeringsrechter kan op vraag van de verzoeker of ambtshalve de controle waarin artikel 464/18, § 2, eerste lid, voorziet laten uitvoeren indien het beslag is gesteund op gegevens die zijn verkregen op grond van een observatie die wordt bedoeld in de artikelen 464/14 en 464/27 of die de inbeslagneming van de in de artikelen 464/29, § 2, of 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers mogelijk heeft gemaakt.

   De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld kan worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

   De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per aangetekende zending of per telefax kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de SUO-magistraat en, in voorkomend geval, aan de directeur van het COIV.

   Het vonnis van de strafuitvoeringsrechter is niet vatbaar voor verzet of cassatieberoep. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2019-05-05/19, art. 153, 020; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 464/37

[1 § 1. De SUO-magistraat kan het COIV machtigen om in beslag genomen goederen te vervreemden met het oog op de aanzuivering van de verschuldigde verbeurdverklaarde geldsommen, geldboeten en gerechtskosten.

   Als een magistraat van het COIV het SUO voert, kan hij ambtshalve de vervreemding bevelen met hetzelfde doel.

§ 2. Het COIV stelt in overleg met de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten een lasthebber aan die instaat voor de verkoop van de in beslag genomen goederen en de verdeling van de opbrengst.

   De in beslag genomen goederen mogen niet verkocht worden aan een lagere prijs dan de waarde die in onderling overleg is bepaald door het COIV en zijn lasthebber.

   De procedure voor de verkoop van de goederen verloopt overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de vervreemding van vermogensbestanddelen in het raam van het opsporingsonderzoek.

§ 3. Wanneer de beslissing tot vervreemding een onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers van de veroordeelde over op de prijs, onder voorbehoud van de toepassing van [2 artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ]2.

§ 4. De aangestelde lasthebber staat in voor de evenredige verdeling of de rangregeling overeenkomstig de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2018-02-04/04, art. 46, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 464/38

[1 § 1. De SUO-magistraat die de vervreemding heeft toegestaan of bevolen geeft kennis of gelast de kennisgeving van zijn beslissing door middel van een aangetekende zending of per telefax verzonden aan :
1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voor zover hun adressen gekend zijn, of hun advocaten;
2° de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de inbeslagneming, of hun advocaten;
3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn, of hun advocaten.

   Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan de personen die hun instemming hebben gegeven met de betrokken maatregel of die afstand hebben gedaan van hun rechten op de in beslag genomen goederen.

   Evenzo dient geen kennisgeving te worden gericht aan de beslagene die overeenkomstig de artikelen 464/31, 464/33 en 464/34 op regelmatige wijze is ingelicht over de inbeslagneming en die zich niet per aangetekende zending die wordt gericht aan de SUO-magistraat heeft verzet tegen een eventuele vervreemding van het in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde in beslag genomen goed uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van het afschrift van het in artikel 464/31, § 2, eerste lid, of artikel 464/33, § 2, eerste lid, bedoelde proces-verbaal of de in artikel 464/34, § 2, tweede lid, bedoelde schriftelijke kennisgeving waarin de tekst van dit artikel is opgenomen.

§ 2. De personen aan wie de kennisgeving werd gericht kunnen de zaak bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig maken binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.

   Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft.

   De zaak wordt bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig gemaakt door een verklaring gedaan op de griffie van de gevangenis of de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis van de afgelegde verklaring aan de magistraat die het onderzoek voert.

§ 3. De SUO-magistraat zendt de stukken van het dossier met betrekking tot de inbeslagneming en de vervreemding waarop de bestreden beslissing slaat, toe aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank, die ze ter griffie neerlegt.

   De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per telefax of bij een aangetekende zending, uiterlijk zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld kennis van de zitting aan de SUO-magistraat.

   De stukken van het dossier worden gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en zijn advocaat op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. ]2 De verzoeker kan, op zijn verzoek, een afschrift van de stukken verkrijgen.

   De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie worden gehoord.

§ 4. De strafuitvoeringsrechter doet binnen een termijn van dertig dagen na de neerlegging van de verklaring in eerste en laatste aanleg uitspraak over het verzoek tot opheffing van de vervreemdingsmaatregel. Deze termijn wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel op vraag van de verzoeker of zijn advocaat.

   De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld kan worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

   De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per aangetekende zending of per telefax kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de SUO-magistraat, en, in voorkomend geval, aan de directeur van het COIV.

§ 5. Tegen de beslissing van de strafuitvoeringsrechter staat geen cassatieberoep open voor de verzoeker en de SUO-magistraat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014> (2)<W 2019-05-05/19, art. 154, 020; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Afdeling 5. - [1 Kosten van het onderzoek ]1
AfArt. 464/39. [1 De kosten van het SUO omvatten alle kosten die veroorzaakt worden door de toepassing van de gewone en specifieke uitvoeringshandelingen, uitgezonderd de personeels- en werkingskosten die verbonden zijn aan het optreden van de betrokken magistraten, politieambtenaren en ambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën.
De kosten zijn ten laste van de veroordeelde tegen wie de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring of de invordering van de geldboete of de gerechtskosten wordt gevorderd. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde zijn ten laste van de Staat.
Indien een vergoeding moet worden betaald voor de in het eerste lid bedoelde uitvoeringshandelingen, gelden de tarieven die bepaald zijn bij de regelgeving betreffende de gerechtskosten in strafzaken ]1
AfArt. 464/40. [1 De SUO-magistraat begroot de kosten, die namens zijn ambt zijn gemaakt.
De vervolging tot invordering van deze kosten wordt namens de SUO-magistraat uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De veroordeelde kan tegen de beslissing van de SUO-magistraat om de kosten te zijnen laste te leggen, een beroep instellen bij de strafuitvoeringsrechter bij aangetekende zending binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de bestreden beslissing.
De strafuitvoeringsrechter doet in eerste en laatste aanleg uitspraak over de vordering. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde, zijn ten laste van de Staat.
De Commissie voor de gerechtskosten die is opgericht bij de programmawet (II) van 27 december 2006 neemt kennis van alle beroepen die de dienstverlenende persoon instelt tegen de beslissingen van de SUO-magistraat die de kosten heeft begroot of de minister van Justitie dan wel zijn gemachtigde betreffende het bedrag van de voorgeschoten of de definitief begrote vergoeding. ]1
Afdeling 6. - [1 Afsluiting van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek ]1
Art. 464/41

[1 § 1. Er wordt een einde gemaakt aan het SUO indien :
1° de veroordeelde aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
2° de veroordeling teniet is gegaan.

§ 2. Indien de SUO-magistraat oordeelt dat het onderzoek moet worden afgesloten, brengt hij zijn beslissing ter kennis van de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, en van de directeur van het COIV.

§ 3. Uiterlijk één maand nadat het SUO is afgesloten, verzoekt de magistraat die het heeft gevoerd het secretariaat van het bevoegde openbaar ministerie of het COIV, naar gelang van het geval, iedere persoon ten aanzien van wie een in artikel 464/26 bedoelde maatregel is genomen, schriftelijk in kennis te stellen van de aard van die maatregel en van de dagen waarop deze is uitgevoerd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 46, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
HOOFDSTUK II. - WEERSPANNIGHEID AAN DE WET.
Art. 465

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 466

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 467

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 468

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 469

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 470

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 471

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 472

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 473

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 474

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 475

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 476

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 477

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 478

(Opgeheven ) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

HOOFDSTUK III. - MISDADEN DOOR RECHTERS GEPLEEGD BUITEN HUN AMBT EN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
AFDELING I. - VERVOLGING EN ONDERZOEK TEGEN RECHTERS WEGENS MISDADEN EN WANBEDRIJVEN DOOR HEN BUITEN HUN AMBT GEPLEEGD.
Art. 479

<W 10-10-1967, art. 156, § 3> Wanneer een vrederechter, een rechter in de politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de [2 ondernemingsrechtbank ]2, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, (een referendaris bij het Hof van Cassatie, ) een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State (van het auditoraat of van het coördinatiebureau ) bij de Raad van State, (een lid van het [1 Grondwettelijk Hof ]1, een referendaris bij dat Hof ), (de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen ), een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt buiten zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, laat de procureur-generaal bij het hof van beroep hem dagvaarden voor dat hof, dat uitspraak doet, zonder dat beroep kan worden ingesteld. <W 1997-05-06/38, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 03-06-1971, art. 42, § 2> <W 28-06-1983, art. 109> <W 2003-04-10/59, art. 86, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-09-15/71, art. 205, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

(1)<W 2010-02-21/03, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 021; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 480

Indien het een misdrijf betreft waarop een criminele straf is gesteld, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep de magistraat aan die het ambt van officier van gerechtelijke politie zal waarnemen en de eerste voorzitter van dat hof de magistraat die het ambt van onderzoeksrechter zal waarnemen.

Art. 481

Indien echter een lid van een hof van beroep of een ambtenaar die bij het hof het openbaar ministerie uitoefent, ervan verdacht wordt buiten zijn ambt een wanbedrijf of een misdaad te hebben gepleegd, is de ambtenaar die de aangiften of de klachten ontvangen heeft, gehouden daarvan dadelijk afschriften te doen toekomen aan de minister van Justitie, zonder enige vertraging van het onderzoek, dat voortgezet zal worden zoals in voorgaande bepalingen is geregeld, en hij zal eveneens aan de minister een afschrift zenden van de stukken.

Art. 482

De minister van Justitie zendt de stukken door aan het Hof van Cassatie, dat, indien daartoe grond bestaat, de zaak verwijst hetzij naar een correctionele rechtbank, hetzij naar een onderzoeksrechter, de ene zowel als de andere aan te wijzen buiten het rechtsgebied van het hof waartoe het verdachte lid behoort.

   Indien een inbeschuldigingstelling moet worden uitgesproken, geschiedt de verwijzing naar een ander hof van beroep.

Art. 482bis

<Ingevoegd bij W 2001-07-04/40, art. 9; Inwerkingtreding : 03-08-2001> De mededaders van en de medeplichtigen aan het misdrijf waarvoor de ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 479 wordt vervolgd en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar vervolgd en berecht.

   Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar wordt vervolgd.

AFDELING II. - (VERVOLGING EN ONDERZOEK, WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN IN VERBAND MET HUN AMBT, TEGEN SOMMIGE RECHTERS EN RECHTBANKEN. ) <W 10-07-1967, art. 1, 188°>
Art. 483

<W 10-10-1967, art. 156, § 4> Wanneer een vrederechter, een rechter in politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de [2 ondernemingsrechtbank ]2, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, (een referendaris bij het Hof van Cassatie, ) een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State (van het auditoraat of van het coördinatiebureau ) bij de Raad van State, (een lid van het [1 Grondwettelijk Hof ]1, een referendaris bij dat Hof ), (de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen ), een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt in zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, dan wordt dat misdrijf vervolgd en gevonnist zoals in artikel 479 is bepaald. <W 1997-05-06/38, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 03-06-1971, art. 42, § 2> <W 28-06-1983, art. 109> <W 2003-04-10/59, art. 86, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-09-15/71, art. 205, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

(1)<W 2010-02-21/03, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 021; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 484

Wanneer ambtenaren van de hoedanigheid als vermeld in het vorige artikel ervan verdacht worden een misdaad te hebben gepleegd (... ), worden de ambtsverrichtingen die in de regel behoren tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter en van de procureur des Konings, onmiddellijk waargenomen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal bij het hof van beroep, ieder wat hem betreft, of door andere ambtenaren die zij onderscheidenlijk en bepaaldelijk daartoe aanwijzen. <W 10-07-1967, art. 1, 189°>

   Totdat die opdracht is gegeven en ingeval er een voorwerp van het misdrijf aanwezig is, kan ieder officier van gerechtelijke politie dit vaststellen; voor de verdere rechtspleging worden de algemene bepalingen van dit wetboek toegepast.

Art. 485

Wanneer de misdaad die in de uitoefening van het ambt gepleegd is, (... ) ten laste gelegd wordt hetzij aan een (gehele rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank of rechtbank van koophandel ), hetzij individueel aan een of meer leden van de hoven van beroep en aan de procureurs-generaal en substituten bij de hoven, dan wordt gehandeld als volgt. <W 10-07-1967, art. 1, 190°> <W 10-10-1967, art. 156, § 5>

Art. 486

De misdaad wordt aangegeven bij de minister van Justitie, die, indien daartoe grond bestaat, aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie bevel geeft om ze op de aangifte te vervolgen.

   De misdaad kan ook rechtstreeks bij het Hof van Cassatie aangegeven worden door de personen die beweren benadeeld te zijn, maar alleen dan wanneer zij een aanvraag tot verhaal op de rechtbank of op de rechter indienen of wanneer de aangifte incidenteel gedaan wordt in een zaak die voor het Hof van Cassatie aanhangig is.

Art. 487

Indien de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie in de stukken, hem door de minister van Justitie toegezonden of door de partijen overgelegd, niet alle inlichtingen vindt die hij nodig acht, wijst op zijn vordering de eerste voorzitter van dit hof een van de leden aan voor het verhoor van de getuigen en voor alle verdere daden van onderzoek die moeten worden verricht in de stad waar het Hof van Cassatie zijn zetel heeft.

Art. 488

Wanneer er getuigen moeten worden gehoord of daden van onderzoek verricht buiten de stad waar het Hof van Cassatie zijn zetel heeft, geeft de eerste voorzitter van dit hof dienaangaande alle nodige opdrachten aan een onderzoeksrechter, zelfs in (... ) een ander arrondissement dan dat van de verdachte rechtbank of rechter. <W 10-07-1967, art. 1, 193°>

Art. 489

Nadat de in het vorige artikel vermelde onderzoeksrechter de getuigen heeft gehoord en het hem opgedragen onderzoek heeft voltooid, zendt hij de processen-verbaal en de andere akten, gesloten en verzegeld, terug aan de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie.

Art. 490

Nadat de eerste voorzitter inzage heeft genomen hetzij van de stukken die door de minister van Justitie zijn gezonden of door de partijen overgelegd, hetzij van de nadere inlichtingen die hij heeft ingewonnen, verleent hij, indien daartoe grond bestaat, het bevel tot bewaring.

   Dit bevel wijst het huis van arrest aan waarin de verdachte zal worden opgenomen.

Art. 491

De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie geeft dadelijk bevel de processtukken mee te delen aan de procureur-generaal, (die zijn vordering, waarin de aangifte tegen de verdachte is opgenomen ), binnen de vijf volgende dagen (indient bij de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken ). <W 10-07-1967, art. 1, 195°>

Art. 492

Over de aangifte aangebracht bij (de kamer aangeduid in artikel 491 ), onverschillig of zij al dan niet door een bevel tot bewaring is voorafgegaan, beslist de kamer met voorrang boven alle andere zaken. <W 10-07-1967, art. 1, 196°>

   Indien zij de aangifte afwijst, beveelt zij de invrijheidstelling van de verdachte.

   Indien zij de aangifte aanneemt, verwijst zij de verdachte rechtbank of rechter naar de rechters van (de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken ), en die uitspraak zullen doen over de inbeschuldigingstelling. <W 10-07-1967, art. 1, 196°>

Art. 493

De aangifte die incidenteel gedaan wordt in een zaak die bij het Hof van Cassatie aanhangig is, wordt gebracht voor de kamer die van de zaak kennis heeft; wordt zij aangenomen, dan wordt zij (van de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken ) verwezen (naar de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken, en omgekeerd ). <W 10-07-1967, art. 1, 197°>

Art. 494

Wanneer een van de kamers van het Hof van Cassatie, bij het onderzoek van een aanvraag tot verhaal op de rechter of enige andere zaak, een misdrijf ontdekt waarvoor een rechtbank of een rechter van de hoedanigheid in artikel 479 omschreven strafrechtelijk kan worden vervolgd, dan kan zij, zonder dat er een rechtstreekse of een incidentele aangifte bestaat, ambtshalve de verwijzing bevelen overeenkomstig het vorige artikel.

Art. 495

Wanneer het onderzoek van een voor de verenigde kamers gebrachte zaak aanleiding geeft tot de verwijzing van ambtswege, in het vorige artikel vermeld, geschiedt die verwijzing naar (de kamer, die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken ). <W 10-07-1967, art. 1, 199°>

Art. 496

De kamer waarnaar de verwijzing op aangifte of van ambtswege gedaan wordt, doet in alle gevallen uitspraak over de inbeschuldigingstelling.

   Haar voorzitter vervult de taak die wettelijk tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter behoort.

Art. 497

Deze voorzitter kan het verhoor van de getuigen en de ondervraging van de verdachten opdragen aan een andere onderzoeksrechter, zelfs van buiten het rechterlijk arrondissement (... ) waar de verdachte zich bevindt. <W 10-07-1967, art. 1, 201°>

Art. 498

Het bevel tot aanhouding, dat door de voorzitter gegeven wordt, wijst het huis van arrest aan waarin de verdachte zal worden opgenomen.

Art. 499

De kamer van het Hof van Cassatie, waarbij de zaak aanhangig is, beraadslaagt over de inbeschuldigingstelling in een niet openbare terechtzitting; de rechters moeten in oneven getal zijn.

   Indien de meerderheid van de rechters oordeelt dat de inbeschuldigingstelling niet moet geschieden, wordt de aangifte bij arrest afgewezen, en de procureur-generaal doet de verdachte in vrijheid stellen.

Art. 500

Indien de meerderheid van de rechters oordeelt dat de inbeschuldigingstelling wel moet geschieden, wordt deze uitgesproken bij een arrest, dat tevens een beschikking tot gevangenneming inhoudt.

   Ter uitvoering van dat arrest wordt de beschuldigde overgebracht naar het (huis van arresten ) bij het hof van assisen dat door het Hof van Cassatie in het arrest zelf wordt aangewezen. <W 1999-05-07/61, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

Art. 501

Het onderzoek dat aldus voor het Hof van Cassatie gedaan wordt, kan niet worden bestreden wat de vorm betreft. Dit onderzoek strekt zich uit tot de medeplichtigen van de vervolgde rechtbank of van de vervolgde rechter, zelfs wanneer die geen rechterlijk ambt vervullen.

Art. 502

De overige bepalingen van dit wetboek, die niet in strijd zijn met de procesvormen bij dit hoofdstuk voorgeschreven, worden bovendien nagekomen.

Art. 503

Indien er in (de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken ), wanneer zij kennis moet nemen van het cassatieberoep tegen het arrest van het hof van assisen waarnaar de zaak is verwezen, rechters zijn die (in de andere kamer ) deelgenomen hebben aan de inbeschuldigingstelling, moeten die rechters zich onthouden. <W 10-07-1967, art. 1, 204°>

   In het geval van een tweede cassatieberoep, dat tot behandeling in verenigde kamers aanleiding geeft, kunnen evenwel alle rechters daarvan kennis nemen.

Art. 503bis

<Ingevoegd bij W 2001-07-04/40, art. 10; Inwerkingtreding : 03-08-2001> De mededaders van en de medeplichtigen aan het in deze afdeling bedoelde misdrijf waarvoor een ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 483 of een in artikel 485 bepaalde rechtbank wordt vervolgd, en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar of de rechtbank vervolgd en berecht.

   Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar of de rechtbank worden vervolgd.

HOOFDSTUK IV. - MISDRIJVEN TEGEN DE EERBIED AAN DE GESTELDE OVERHEDEN VERSCHULDIGD.
Art. 504

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 505

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 32>

Art. 506

Betreft het een misdaad gepleegd ter terechtzitting van een enkele rechter of van een rechtbank waartegen hoger beroep openstaat, dan verwijst de rechter of de rechtbank, na de dader te hebben doen aanhouden en van de feiten proces-verbaal te hebben opgemaakt, de stukken en de verdachte naar de bevoegde rechters.

Art. 507

Ten aanzien van de feitelijkheden die tot misdaad zijn geworden, of van alle andere op heterdaad vastgestelde misdaden, gepleegd ter terechtzitting van het Hof van Cassatie, van een hof van beroep of van een hof van assisen (... ), gaat het hof onmiddellijk en bij voorrang tot het berechten daarvan over. <W 10-07-1967, art. 1, 207°>

   Het hoort de getuigen, de dader en de raadsman die hij gekozen heeft of die de voorzitter hem heeft toegevoegd; na de feiten te hebben vastgesteld en de procureur-generaal of zijn substituut te hebben gehoord, alles in het openbaar, legt het de straf op bij een met redenen omkleed arrest.

Art. 508

Indien er in het geval van het vorige artikel vijf of zes rechters tegenwoordig zijn op de terechtzitting, zijn vier stemmen vereist voor de veroordeling.

   Zijn er zeven tegenwoordig, dan zijn vijf stemmen vereist voor de veroordeling.

   Zij er acht of meer tegenwoordig, dan wordt het veroordelend arrest uitgesproken met drie vierden van de stemmen, met dien verstande, dat indien er na de berekening van die drie vierden een breuk overblijft, deze ten voordele komt van de vrijspraak.

Art. 509

Wanneer de provinciegouverneurs, arrondissementscommissarissen, burgemeesters en schepenen, officieren van administratieve of van gerechtelijke politie, in het openbaar enige handeling van hun ambt verrichten, oefenen ook zij de bij artikel 504 geregelde politiebevoegdheden uit; en na de rustverstoorders te hebben doen vatten, maken zij proces-verbaal op van het misdrijf en verwijzen dit proces-verbaal, indien daartoe grond bestaat, alsmede de verdachten naar de bevoegde rechters.

HOOFDSTUK V. - WIJZE WAAROP GETUIGENISSEN VAN DE PRINSEN EN VAN SOMMIGE STAATSAMBTENAREN WORDEN AFGENOMEN IN CRIMINELE, CORRECTIONELE EN POLITIEZAKEN.
Art. 510

De prinsen of prinsessen van koninklijken bloede, (... ) en de minister van Justitie kunnen nooit als getuige worden gedagvaard, zelfs niet voor de debatten die ten overstaan van de jury worden gehouden, tenzij de Koning, op verzoek van een partij en op verslag van de minister van Justitie, bij een bijzonder besluit die verschijning toelaat. <W 10-07-1967, art. 1, 209°>

Art. 511

De getuigenissen van de personen van die hoedanigheid worden, behoudens de hierboven bepaalde uitzondering, schriftelijk opgemaakt en afgenomen door de eerste voorzitter van het hof van beroep, indien de in het vorige artikel genoemde personen in de hoofdplaats van een hof van beroep verblijven of zich aldaar bevinden; anders door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar zij hun woonplaats hebben of waar zij zich toevallig bevinden.

   Te dien einde zendt het hof of de onderzoeksrechter waarbij de zaak aanhangig is, aan de voornoemde voorzitter een opgave van de feiten en vraagpunten waarover het getuigenis gevorderd wordt.

   Deze voorzitter begeeft zich naar de woning van de bedoelde personen om hun getuigenis af te nemen.

Art. 512

De aldus afgenomen getuigenissen worden dadelijk op de griffie neergelegd of gesloten en verzegeld toegezonden aan de griffie van het hof of van de rechter die ze heeft gevorderd, en onverwijld meegedeeld aan de ambtenaar belast met het openbaar ministerie.

   Bij het onderzoek voor de jury worden zij aan de gezworenen in het openbaar voorgelezen en aan de debatten onderworpen, op straffe van nietigheid.

Art. 513

Ingeval de Koning een besluit neemt waarbij de verschijning van enige van de voormelde personen voor de jury wordt bevolen of toegelaten, wijst hetzelfde koninklijk besluit het ceremonieel aan dat te hunnen opzichte in acht zal worden genomen.

Art. 514

Ten opzichte van andere ministers dan de minister van Justitie, (... ), ambassadeurs of andere agenten van de Koning bij de vreemde staatshoofden geaccrediteerd, wordt gehandeld als volgt : <W 10-07-1967, art. 1, 212°>
Indien hun getuigenis gevorderd wordt hetzij voor het hof van assisen, hetzij voor de onderzoeksrechter van de plaats van hun verblijf of van de plaats waar zij zich toevallig bevinden, moeten zij getuigenis afleggen in de gewone vorm.

   Indien het een getuigenis betreft in een zaak die vervolgd wordt buiten de plaats waar zij voor de uitoefening van hun ambt verblijven en buiten de plaats waar zij zich toevallig bevinden, en indien het getuigenis niet gevorderd wordt voor de jury, doet de voorzitter of de onderzoeksrechter bij wie de zaak aanhangig is, aan zijn ambtgenoot van de plaats waar die ambtenaren uit hoofde van hun ambt verblijven, een opgave toekomen van de feiten en vraagpunten waarover het getuigenis wordt gevorderd.

   Indien het een getuigenis betreft van een bij een vreemde regering residerend agent, wordt die opgave gezonden aan de minister van Justitie, die ze te bestemder plaatse laat bezorgen en de persoon aanwijst die het getuigenis zal afnemen.

Art. 515

De voorzitter of de onderzoeksrechter aan wie de in het vorige artikel vermelde opgave wordt toegezonden, doet de ambtenaar voor zich dagvaarden en laat hem schriftelijk getuigenis afleggen.

Art. 516

Dit getuigenis wordt gesloten en verzegeld toegezonden aan de griffie van het hof of van de rechter die het gevorderd heeft, alsook meegedeeld en voorgelezen zoals in artikel 512 is bepaald en onder dezelfde straffen.

Art. 517

Wanneer ambtenaren van de hoedanigheid als vermeld in artikel 514, gedagvaard worden om als getuige te verschijnen voor een jury die vergaderd is buiten de plaats waar zij voor de uitoefening van hun ambt verblijven of waar zij zich toevallig bevinden, kunnen zij daarvan bij een koninklijk besluit worden vrijgesteld.

   In dat geval leggen zij schriftelijk getuigenis af en de voorschriften van de artikelen 514, 515 en 516 worden in acht genomen.

HOOFDSTUK VI. - VASTSTELLING VAN DE IDENTITEIT VAN ONTVLUCHTE EN OPNIEUW AANGEHOUDEN VEROORDEELDEN.
Art. 518

De vaststelling van de identiteit van een veroordeelde die ontvlucht is en opnieuw aangehouden, geschiedt door het hof dat hem veroordeeld heeft.

   (Lid 2 opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 214°>

Art. 519

De desbetreffende vonnissen worden gewezen zonder bijstand van gezworenen, nadat het hof de getuigen gehoord heeft die opgeroepen zijn zowel op verzoek van de procureur-generaal als van de aangehoudene, indien deze getuigen heeft doen dagvaarden.

   De terechtzitting is openbaar en de aangehoudene moet tegenwoordig zijn, op straffe van nietigheid.

Art. 520

De procureur-generaal en de aangehoudene kunnen zich, in de vorm en binnen de termijn bij dit wetboek bepaald, in cassatie voorzien tegen het arrest dat op de vordering tot vaststelling van identiteit gewezen is.

HOOFDSTUK VIbis. [1 - Opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffenstraffen, opsluitingen of interneringen. ]1
Art. 520bis

[1 § 1. De opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffen, opsluitingen of interneringen wordt gevoerd onder het gezag en de leiding van de magistraat van het openbaar ministerie dat bevoegd is voor de uitvoering van de in gezag of kracht van gewijsde gegane veroordeling.

   Het eerste lid is ook van toepassing op personen bedoeld in het eerste lid tegen wie een Europees aanhoudingsbevel, een rechtshulpverzoek of een verzoek tot uitlevering is uitgevaardigd. De bevoegde procureur des Konings is deze van de plaats waar de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel of verzoek tot uitlevering is uitgevaardigd, kan worden aangetroffen.

   Het bevoegde openbaar ministerie waakt over de wettigheid van de opsporingshandelingen.

§ 2. Behoudens de wettelijke uitzonderingen, verloopt de opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffen, opsluitingen of interneringen volgens de regels van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek.

   Het openbaar ministerie kan over het hele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen verrichten of laten verrichten die tot zijn bevoegdheid horen.

§ 3. De politieambtenaren die in het raam van een opsporing bedoeld in paragraaf 1 inlichtingen hebben verzameld die van belang kunnen zijn voor een lopend strafonderzoek of strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, brengen deze inlichtingen onmiddellijk ter kennis van de bevoegde procureur des Konings. Wanneer zij in de loop van een opsporing zoals bedoeld in paragraaf 1 feiten ontdekken die een wanbedrijf of misdaad kunnen uitmaken, stellen zij het bevoegde openbaar ministerie hiervan onmiddellijk in kennis.

   Het bevoegde openbaar ministerie kan de inlichtingen bedoeld in het eerste lid, die op regelmatige wijze zijn verzameld, aanwenden in het kader van de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten in een lopend strafonderzoek of strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 58, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 520ter

[1 § 1. Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie elke opsporingshandeling die toegelaten is in het raam van het in artikel 28bis bedoelde opsporingsonderzoek laten verrichten door de gevorderde politiedienst, met uitzondering van de maatregelen bepaald in de artikelen 47sexies en 47octies.

§ 2. De opsporingshandelingen bedoeld in paragraaf 1 kunnen enkel worden toegepast wanneer is voldaan aan de voorwaarden vermeld in de artikelen die betrekking hebben op deze opsporingshandelingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 59, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 520quater

[1 Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie de informantenwerking toepassen overeenkomstig artikel 47decies. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 60, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 520quinquies

[1 § 1. Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie de onderzoeksrechter van de plaats waar de straf of de vrijheidsberovende maatregel is uitgesproken, vorderen om machtiging te verlenen tot toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie, zoals omschreven in de artikelen 47sexies tot 47novies, met inachtneming van de hierna omschreven voorwaarden.

§ 2. De onderzoeksrechter kan slechts machtiging verlenen tot een observatie of een infiltratie wanneer deze onontbeerlijk is voor de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1.

§ 3. Een observatie met gebruik van technische hulpmiddelen kan enkel gemachtigd worden wanneer de strafbare feiten waarvoor de hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken, een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.

   Een infiltratie en een observatie met gebruik van technische hulpmiddelen om zicht te verwerven in een woning, of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kunnen enkel gemachtigd worden wanneer een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken voor een strafbaar feit bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4 , of dat gepleegd werd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek.

   Wanneer een observatie als bedoeld in het tweede lid of een infiltratie betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kunnen zij bovendien slechts gemachtigd worden wanneer tegen de advocaat of de arts een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken voor één van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of voor een strafbaar feit gepleegd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden waartegen een dergelijke hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats.

   Deze maatregelen kunnen niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 4. De vordering bedoeld in paragraaf 1 vermeldt :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam van het lid van het bevoegde openbaar ministerie dat de vordering indient;
3° de identiteitsgegevens van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
4° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken;
5° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
6° de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 3°, 5° en 6°, of in artikel 47octies, § 3, 3°, 5° en 6°.

   Een afschrift van de vrijheidsberovende titel wordt bij de vordering gevoegd.

   Van zodra de onderzoeksrechter de vordering ontvangen heeft, controleert hij of aan de voorwaarden voor de toepassing van een observatie of infiltratie voldaan is, en indien dit het geval is, verleent hij een schriftelijke machtiging.

   De machtiging vermeldt :
1° de naam van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
2° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf of opsluiting of internering is uitgesproken, en de rechterlijke beslissing waarbij deze is uitgesproken;
3° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
4° de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 3° tot 6°, of 47octies, § 3, 3° tot 6°.

   De onderzoeksrechter zendt de machtiging en de stukken rechtstreeks aan het bevoegde openbaar ministerie. Het bevoegde openbaar ministerie bewaart de machtiging in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier en heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het inzagerecht van de machtigende onderzoeksrechter bedoeld in paragraaf 8, derde lid. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.

§ 5. In spoedeisende gevallen kan de vordering bedoeld in paragraaf 1 of de machtiging bedoeld in paragraaf 4 mondeling worden gedaan. De vordering en de machtiging moeten zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in paragraaf 4, eerste en vierde lid.

§ 6. Op verzoek van het bevoegde openbaar ministerie kan de onderzoeksrechter steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot observatie of infiltratie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in paragrafen 1 tot 4 zijn vervuld en handelt daarbij in overeenstemming met paragraaf 4, vierde lid, 1° tot 4°. De beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden door het bevoegde openbaar ministerie bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.

§ 7. Het bevoegde openbaar ministerie staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot observatie of infiltratie die zijn verleend door de onderzoeksrechter.

   Het vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter gemachtigde observatie of infiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in paragraaf 4, vijfde lid, bewaard.

§ 8. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie of de infiltratie brengt het bevoegde openbaar ministerie nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de maatregelen.

   Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan het bevoegde openbaar ministerie overgezonden, die ze bewaart in het dossier bedoeld in paragraaf 4, vijfde lid.

   De onderzoeksrechter heeft steeds het recht het vertrouwelijk dossier aangaande de uitvoering van de observatie of de infiltratie in te zien, zonder dat hij van de inhoud ervan in het kader van zijn opdracht gewag kan maken.

§ 9. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie of de infiltratie stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de observatie of de infiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren belast met de uitvoering van de observatie of de infiltratie, en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in paragraaf 8, eerste lid.

   In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie of infiltratie en worden de vermeldingen bedoeld in paragraaf 4, derde lid, 1° tot 4°, opgenomen, met uitzondering van de vermelding in 4° die verwijst naar de artikelen 47sexies, paragraaf 3, 4° en 6°, en 47octies, paragraaf 3, 4° en 6°.

   De onderzoeksrechter bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie of infiltratie.

   De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden bij het proceduredossier gevoegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 61, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 520sexies

[1 § 1. Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie de onderzoeksrechter van de plaats waar de straf of de vrijheidsberovende maatregel is uitgesproken, vorderen om, met inachtneming van de hierna omschreven voorwaarden, de onderzoekshandelingen te machtigen waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is.

§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde onderzoekshandelingen kunnen enkel worden gemachtigd wanneer is voldaan aan de voorwaarden vermeld in dezelfde artikelen die deze onderzoekshandelingen regelen in het kader van een gerechtelijk onderzoek.

§ 3. De vordering bedoeld in paragraaf 1 vermeldt :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam van het lid van het bevoegde openbaar ministerie dat de vordering indient;
3° de identiteitsgegevens van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
4° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken;
5° de redenen waarom de onderzoekshandeling onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
6° de onderzoekshandeling bedoeld in paragraaf 1 waarvoor het bevoegde openbaar ministerie een machtiging van de onderzoeksrechter vraagt.

   Een afschrift van de vrijheidsberovende titel wordt bij de vordering gevoegd.

   Van zodra de onderzoeksrechter de vordering ontvangen heeft, controleert hij of aan de voorwaarden voor de toepassing van de onderzoekshandeling bedoeld in het eerste lid, 6°, voldaan is, en indien dit het geval is, verleent hij een schriftelijke machtiging.

   De machtiging vermeldt :
1° de naam van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
2° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken, en de rechterlijke beslissing waarbij deze is uitgesproken;
3° de redenen waarom de onderzoekshandeling onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
4° de onderzoekshandeling die gemachtigd wordt en, desgevallend, de voorwaarden ervoor.

   De onderzoeksrechter zendt de machtiging en de stukken rechtstreeks aan het bevoegde openbaar ministerie.

§ 4. In spoedeisende gevallen kan de vordering bedoeld in paragraaf 1 of de machtiging bedoeld in paragraaf 3 mondeling worden gedaan. De vordering en de machtiging moeten zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in paragraaf 3, eerste en vierde lid.

§ 5. Het bevoegde openbaar ministerie staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot de in paragraaf 1 bedoelde onderzoekshandelingen die zijn verleend door de onderzoeksrechter. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 62, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 520septies

[1 De kosten van de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, omvatten alle kosten die veroorzaakt worden door de toepassing van de opsporingshandelingen bedoeld in de voorgaande artikelen, uitgezonderd de personeels- en werkingskosten die verbonden zijn aan het optreden van de betrokken magistraten en politieambtenaren.

   De kosten zijn ten laste van de persoon die zich onttrokken heeft aan de uitvoering van de betreffende hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige opsporingshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de betrokken persoon zijn ten laste van de Staat.

   Indien een vergoeding moet worden betaald voor de in het eerste lid bedoelde opsporingshandelingen, gelden de tarieven die bepaald zijn bij de regelgeving betreffende de gerechtskosten in strafzaken.

   De magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing begroot de kosten, die namens zijn ambt zijn gemaakt.

   De vervolging tot invordering van deze kosten wordt namens de magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.

   De beslissing van de magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing om de kosten ten laste van de persoon die zich onttrokken heeft aan de uitvoering van de betreffende hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering te leggen, wordt bij een ter post aangetekende brief aan de betrokken persoon ter kennis gebracht.

   De betrokken persoon kan tegen de beslissing van de magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing om de kosten te zijnen laste te leggen, een beroep instellen bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij aangetekende zending binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de bestreden beslissing.

   De Kamer van Inbeschuldigingstelling doet in eerste en laatste aanleg uitspraak over de vordering. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 63, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VII. - RECHTSPLEGING IN GEVAL VAN VERNIELING OF WEGNEMING VAN HET VONNIS OF VAN DE STUKKEN VAN EEN ZAAK.
Art. 521

Wanneer ten gevolge van brand, overstroming of enige andere buitengewone oorzaak minuten van nog niet ten uitvoer gelegde arresten in criminele of correctionele zaken, of stukken van nog niet afgedane processen vernield, weggenomen of zoekgeraakt zijn en het niet mogelijk is die weer op te maken, wordt gehandeld als volgt.

Art. 522

Indien er een uitgifte of een authentiek afschrift van het arrest bestaat, wordt die uitgifte of dat afschrift als minuut beschouwd en derhalve in de bewaarplaats van de arresten neergelegd.

   Te dien einde is ieder openbaar ambtenaar of ieder persoon die een uitgifte of een authentiek afschrift van het arrest in bewaring heeft, verplicht (... ) die uitgifte of dat afschrift op de griffie van het hof dat het arrest gewezen heeft, neer te leggen, op het bevel door de voorzitter van dat hof daartoe gegeven. <W 10-07-1967, art. 1, 216°>

   Dit bevel strekt hem tot ontlasting jegens hen die bij het stuk belang hebben.

   De bewaarder van de uitgifte of het authentiek afschrift van de vernielde, weggenomen of zoekgeraakte minuut is gerechtigd om zich daarvan, bij het neerleggen in de openbare bewaarplaats, kosteloos een uitgifte te doen uitleveren.

Art. 523

Wanneer er in criminele zaken geen uitgifte en ook geen authentiek afschrift van het arrest meer bestaat, en indien de verklaring van de jury in minuut of in authentiek afschrift nog voorhanden is, wordt op grond van die verklaring een nieuw vonnis gewezen.

Art. 524

Wanneer de verklaring van de jury niet meer kan worden overgelegd of wanneer de zaak gevonnist is zonder gezworenen en er geen schriftelijke akte van bestaat, wordt het onderzoek opnieuw begonnen van waar de stukken, zowel in minuut als in uitgifte of authentiek afschrift, ontbreken.

HOOFDSTUK VIII. - BIJZONDER ONDERZOEK NAAR DE VERMOGENSVOORDELEN. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
Art. 524bis

<ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14; Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. De rechter die de beklaagde schuldig verklaart aan het ten laste gelegde feit kan, op vordering van het openbaar ministerie, beslissen dat een bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, artikel 43bis en 43quater , van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen zal worden gevoerd met het oog op het bepalen van deze vermogensvoordelen.

   [1 Het voeren van dit bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is evenwel enkel mogelijk indien het openbaar ministerie door middel van ernstige en concrete aanwijzingen aantoont dat de veroordeelde vermogensvoordelen van enig belang heeft behaald, hetzij uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld, hetzij uit andere misdrijven die, rechtstreeks of onrechtstreeks, aanleiding kunnen geven tot een economisch voordeel, voor zover ze voorkomen in artikel 43quater, § 1, van het Strafwetboek. ]1

   De vordering van het openbaar ministerie tot het instellen van een bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen kan nooit voor het eerst in tweede aanleg worden gesteld.

§ 2. Het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings, die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Hij waakt over de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld.

   Het instellen van een rechtsmiddel verhindert niet dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen reeds wordt aangevat.

§ 3. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.

§ 4. De handelingen die in het kader van het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen worden verricht, mogen geen enkele dwangmaatregel inhouden noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. Deze handelingen kunnen evenwel de inbeslagneming van de zaken vermeld in de artikelen 35 en 35ter inhouden. In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis.

   In geval van beslag overeenkomstig het eerste lid, is artikel 28sexies van toepassing.

§ 5. De procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal kan de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast, schriftelijk verzoeken over te gaan tot het aanstellen van een deskundige, het bevelen van de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter of het bevelen van een huiszoeking.

   Over dit verzoek wordt uitspraak gedaan binnen vijftien dagen. De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan het openbaar ministerie. Tegen een weigering om de gevraagde dwangmaatregel te bevelen staat geen rechtsmiddel open.

   Indien het verzoek strekt tot het bevelen van een bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter , neemt de rechtbank of het hof een beschikking overeenkomstig artikel 90quater , § 1, en gelast de rechtbank of het hof een onderzoeksrechter met de uitvoering van de maatregel overeenkomstig de artikelen 90quater , §§ 2 en 3, tot 90octies.

§ 6. Wanneer de procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal oordeelt dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen voltooid is, maakt hij de vordering tot verbeurdverklaring aanhangig bij de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast. Dit gebeurt door een dagvaarding rechtstreeks gericht aan de veroordeelde, en in voorkomend geval aan de burgerlijke partij.

   Een termijn van tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling tot verbeurdverklaring die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken. Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.

§ 7. De aanhangigmaking van de vordering tot verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 6, dient op straffe van verval van de vordering tot verbeurdverklaring te geschieden vóór het verstrijken van een termijn van twee jaar vanaf de dag waarop het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen door de rechter werd gelast, voor zover de uitspraak over de schuld reeds in kracht van gewijsde is gegaan.

   Indien de uitspraak over de schuld na het verstrijken van deze termijn nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de termijn verlengd tot één maand vanaf de dag waarop de uitspraak waarbij het misdrijf voor bewezen werd verklaard in kracht van gewijsde is gegaan.

   Indien de appelrechter in de bodemprocedure feiten bewezen verklaart waarvoor de beklaagde in eerste aanleg werd vrijgesproken, kan hij op vordering van het openbaar ministerie de in het eerste lid bedoelde termijn met een termijn van maximum zes maanden verlengen.

(1)<W 2018-03-18/14, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 524ter

<ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14; Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. Indien de rechter de vordering tot verbeurdverklaring, bedoeld in artikel 524bis , § 6, ontvankelijk en gegrond verklaart, wordt de verbeurdverklaring uitgesproken van het door hem bepaalde wederrechtelijk verkregen vermogensvoordeel.

§ 2. Tegen de beslissing over de vordering tot verbeurdverklaring staan alle in dit Wetboek opgenomen gewone en buitengewone rechtsmiddelen open.

HOOFDSTUK IX. [1 - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit ]1
Art. 524quater

[1 § 1. Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst, kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte. Als er ernstige aanwijzingen zijn dat het slachtoffer met deze ziekte besmet kan zijn via het bloed van een andere persoon dan de verdachte, kan de procureur des Konings dat ook aan die derde vragen. De verdachte en de derde kunnen enkel schriftelijk met de bloedafname instemmen. Deze instemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, hem vooraf in kennis heeft gesteld van het wettelijk kader waarbinnen de afname wordt gevraagd; in het bijzonder wordt gewezen op het louter medisch doeleinde van de afname. Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke instemming van de betrokkene.

§ 2. Indien de verdachte weigert met de bloedafname in te stemmen, kan de procureur des Konings in het belang van het slachtoffer bevelen dat van hem een hoeveelheid wangslijmvlies wordt afgenomen ten behoeve van het onderzoek bedoeld in paragraaf 1. Het bevel kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging van de onderzoeksrechter op vordering van de procureur des Konings.

§ 3. Het onderzoek, bedoeld in paragraaf 1, wordt uitgevoerd door afname van een bloedstaal door een arts, tenzij aannemelijk is dat afname van bloed om bijzondere medische redenen onwenselijk is. In dat geval kan worden overgegaan tot de afname van een hoeveelheid wangslijmvlies, hetzij met vrijwillige medewerking van de betrokkene, hetzij op de wijze bepaald in paragraaf 2.

   De verdachte of de derde die om een afname van een hoeveelheid bloed of van een hoeveelheid wangslijmvlies wordt verzocht kan vanaf de leeftijd van zestien jaar hiermee schriftelijk instemmen. Indien de verdachte of de derde de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt, dan dient hij zich voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 te laten begeleiden door minstens een van zijn ouders, door een advocaat of door een andere meerderjarige persoon van zijn keuze.

§ 4. Door een arts wordt zoveel bloed of een hoeveelheid wangslijmvlies afgenomen als voor het onderzoek, bedoeld in paragraaf 1 of paragraaf 2, noodzakelijk is. Indien de maatregel, bedoeld in paragraaf 2 onder fysieke dwang moet worden uitgevoerd, wordt die dwang uitgeoefend door politieambtenaren onder het bevel van een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.

§ 5. De procureur des Konings kan opdracht geven op bloed dat is aangetroffen ter zake van een misdrijf als bedoeld in paragraaf 1, een onderzoek als bedoeld in paragraaf 1 te verrichten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 3, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>
Art. 524quinquies

[1 § 1. Het onderzoek, bedoeld in artikel 524quater, §§ 1, 2 en 5, wordt door de procureur des Konings opgedragen aan een deskundige, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium. De deskundige bezorgt zo spoedig mogelijk een exemplaar van zijn verslag aan de behandelende arts van het slachtoffer. Hij bezorgt eveneens een exemplaar van zijn verslag aan de behandelende arts van de verdachte, als de verdachte binnen drie maanden na de bloedafname dan wel de afname van de hoeveelheid wangslijmvlies daarom verzoekt. Hij bezorgt, in voorkomend geval, eveneens een exemplaar van zijn verslag aan de behandelende arts van de derde van wie een hoeveelheid bloed of wangslijmvlies werd afgenomen, als deze derde binnen drie maanden na de bloedafname of de afname van de hoeveelheid wangslijmvlies daarom verzoekt.

§ 2. De deskundige meldt aan de procureur des Konings dat het verslag werd doorgestuurd.

§ 3. De deskundige vernietigt het afgenomen bloedstaal of de afgenomen hoeveelheid wangslijmvlies ten laatste een week na de datum van de analyse ervan.

§ 4. De resultaten van het onderzoek maken enkel deel uit van het medisch dossier. Zij worden beschouwd als gegevens die betrekking hebben op derden in de zin van artikel 9, § 2, derde lid, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. De resultaten van het onderzoek maken geen deel uit van het strafdossier en hebben geen gevolg voor het verdere verloop van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek. De resultaten kunnen niet als bewijs in rechte worden gebruikt. In zijn kantschrift vermeldt de procureur des Konings dat het onderzoek bedoeld in artikel 524quater, §§ 1, 2 of 5 werd gevraagd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 4, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>
Art. 524sexies

[1 § 1. Het slachtoffer van een misdrijf als bedoeld in artikel 524quater, § 1, kan de procureur des Konings verzoeken het onderzoek bedoeld in artikel 524quater, § 1, te vragen.

§ 2. De procureur des Konings doet mededeling van zijn met redenen omklede beslissing op het verzoek binnen vierentwintig uur nadat hij het verzoek heeft ontvangen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 5, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>
Art. 524septies

524septies. [1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van artikel 524quater, § 2, tweede zin, van overeenkomstige toepassing op de onderzoeksrechter ingeval een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 6, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>
TITEL V. - REGELING VAN RECHTSGEBIED EN VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
HOOFDSTUK I. - REGELING VAN RECHTSGEBIED.
Art. 525

Ieder verzoek tot regeling van rechtsgebied wordt summier en op enkele memorie behandeld en uitgewezen.

Art. 526

Er is grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie in criminele, correctionele of politiezaken, wanneer onderscheidene hoven, rechtbanken of onderzoeksrechters, die niet tot elkaars rechtsgebied behoren, kennis nemen van een zelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven of van een zelfde overtreding.

Art. 526bis

<Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 59; Inwerkingtreding : 21-05-2002> Er is eveneens grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie wanneer onderscheiden onderzoeksrechters kennis nemen van eenzelfde misdrijf of samenhangende misdrijven waarvoor de uitoefening van de strafvordering geschiedt door de federale procureur.

Art. 527

Er is eveneens grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie, wanneer enerzijds een militaire rechtbank in oorlogstijd of ... enige andere uitzonderingsrechtbank, en anderzijds een hof van beroep, een hof van assisen ..., een correctionele rechtbank, een politierechtbank of een onderzoeksrechter kennis nemen van eenzelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven of van eenzelfde overtreding. <W 10-07-1967, art. 1, 217°> <W 2003-04-10/59, art. 87, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art. 527bis

<W 10-10-1967, art. 157> De vorderingen tot regeling van rechtsgebied worden ingediend op verzoek van de vervolgende partij of bij een met bewijsstukken gestaafde memorie van de burgerlijke partij.

   (De vordering tot regeling van rechtsgebied, zoals bedoeld in artikel 526bis wordt ingediend door de federale procureur, na overleg met de procureur des Konings. ) <W 2001-06-21/42, art. 60, 003; Inwerkingtreding : 21-05-2002>

   De eerste voorzitter benoemt een verslaggever, zonder vooraf mededeling van de stukken te bevelen; voor de mededeling aan de procureur-generaal en de bepaling van de rechtsdag worden de in de artikelen 420 tot 420ter voorgeschreven regels gevolgd.

Art. 528

Na inzage van het verzoekschrift en van de stukken beveelt (de kamer van het Hof van Cassatie die kennis neemt van de cassatieberoepen in criminele, correctionele en politiezaken ) dat alles aan partijen zal worden meegedeeld, of doet einduitspraak, behoudens verzet. <W 10-07-1967, art. 1, 218°>

Art. 528bis

<W 10-10-1967, art. 158> De verzoeker tot regeling van rechtsgebied kan zijn zaak bepleiten zoals in burgerlijke zaken. Na het openbaar ministerie te hebben gehoord, doet het hof de einduitspraak of beveelt naar gelang van de omstandigheden bij een voorbereidend arrest, dat de memorie vooraf aan de tegenpartij zal worden meegedeeld.

Art. 529

Ingeval de mededeling wordt bevolen op de voorziening tot regeling van rechtsgebied ingesteld door de beklaagde, de beschuldigde of de burgerlijke partij, beveelt het arrest aan de twee ambtenaren belast met het openbaar ministerie bij de rechterlijke instanties waarbij de zaak gelijktijdig aanhangig is, de processtukken in te zenden onder bijvoeging van een met redenen omkleed advies omtrent het geschil.

Art. 530

Wanneer de mededeling wordt bevolen op de voorziening van een van die ambtenaren, beveelt het arrest aan de andere de stukken en zijn met redenen omkleed advies in te zenden.

Art. 531

Het arrest houdende bevel tot mededeling vermeldt in het kort de akten die aanleiding geven tot het geschil, en bepaalt al naar de afstanden de termijn waarbinnen de stukken en de met redenen omklede adviezen op de griffie moeten worden neergelegd.

   De betekening van dit arrest aan de partijen schorst van rechtswege de berechting van de zaak en in criminele zaken de inbeschuldigingstelling, of, indien deze reeds uitgesproken is, de samenstelling van de jury in de hoven van assisen, (... ), doch zij schorst noch de daden en procedures tot bewaring van recht noch die van onderzoek. <W 10-07-1967, art. 1, 218°>

   De beklaagde of de beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen hun middelen betreffende het geschil van rechtsgebied voordragen in de vorm in hoofdstuk II, titel III van dit boek bepaald, voor het cassatieberoep.

Art. 532

Wanneer op enkel verzoekschrift een arrest gewezen wordt over het verzoek tot regeling van rechtsgebied, wordt dat arrest door de zorg van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en door bemiddeling van de minister van Justitie, betekend aan de ambtenaar belast met het openbaar ministerie bij het hof, de rechtbank of de magistraat, aan wie de zaak onttrokken wordt.

   Het wordt mede betekend aan de beklaagde of aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij, indien er een is.

Art. 533

<W 10-10-1967, art. 159> De beklaagde of beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen tegen het arrest dat zonder voorafgaande mededeling is gewezen, in verzet komen binnen een maand te rekenen van de betekening en in de vormen die hoofdstuk II van titel III van dit boek voorschrijft voor het beroep in cassatie.

Art. 534

Het in het vorige artikel vermelde verzet schorst van rechtswege de berechting van de zaak, zoals in artikel 531 bepaald is.

Art. 535

De beklaagde die niet in hechtenis is, de beschuldigde die zich niet in het huis van justitie bevindt, en de burgerlijke partij kunnen niet in verzet komen, tenzij zij tevoren of binnen de bij artikel 533 bepaalde termijn woonplaats hebben gekozen in de gemeente waar een van de rechterlijke instanties tussen wie het geschil bestaat, haar zetel heeft.

   Bij gebreke van die keuze kunnen zij ook niet tegenwerpen dat hun geen mededeling is gedaan, waartoe in dat geval de verzoeker te hunnen opzichte niet verplicht is.

Art. 536

Het hof van Cassatie doet, bij de beslissing van het geschil van rechtsgebied, uitspraak over alle handelingen die mochten verricht zijn door het hof, de rechtbank of de rechter, aan wie het de zaak onttrekt.

Art. 537

De arresten over geschillen van rechtsgebied kunnen niet door verzet worden bestreden, wanneer zij voorafgegaan zijn door een behoorlijk ten uitvoer gelegd arrest houdende bevel tot mededeling.

Art. 538

Het arrest, gewezen na een arrest houdende bevel tot mededeling of gewezen op verzet, wordt aan dezelfde partijen en in dezelfde vorm betekend als het arrest dat eraan voorafgegaan is.

Art. 539

Wanneer (de verdachte, de beklaagde of de beschuldigde,) de ambtenaar belast met het openbaar ministerie of de burgerlijke partij hetzij de exceptie van onbevoegdheid van een rechtbank van eerste aanleg of van een onderzoeksrechter, hetzij een declinatoire exceptie heeft opgeworpen, kan niemand zich tot het Hof van Cassatie wenden om regeling van rechtsgebied te verkrijgen, onverschillig of de exceptie aangenomen dan wel verworpen is; onverminderd het recht om voor het hof van beroep hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg of van de onderzoeksrechter, en het recht om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest van het hof van beroep, indien daartoe grond bestaat.

Art. 540

Wanneer twee onderzoeksrechters of twee rechtbanken van eerste aanleg, in het rechtsgebied van een zelfde hof van beroep gevestigd, kennis nemen van een zelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven, beslist dit hof over de regeling van rechtsgebied in de vorm bepaald in dit hoofdstuk, behoudens voorziening in cassatie, indien daartoe grond bestaat.

   Wanneer twee politierechtbanken kennis nemen van een zelfde overtreding of van samenhangende overtredingen, wordt over de regeling van rechtsgebied beslist door de rechtbank tot wier rechtsgebied beide rechtbanken behoren; indien zij tot het rechtsgebied van verschillende rechtbanken behoren, wordt over het geschil beslist door het hof van beroep, behoudens voorziening in cassatie, indien daartoe grond bestaat.

Art. 541

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 224°>

HOOFDSTUK II. - VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
Art. 542

In criminele, correctionele en politiezaken kan het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal bij dit hof, een zaak verwijzen van een hof van beroep of van een hof van assisen (... ) naar een ander, van een correctionele rechtbank of van een politierechtbank naar een andere rechtbank van dezelfde hoedanigheid, (... ), om reden van openbare veiligheid of op grond van gewettigde verdenking. <W 10-07-1967, art. 1, 225°> <W 1998-03-12/38, art. 9, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

   Die verwijzing kan ook bevolen worden op vordering van de belanghebbende partijen, doch alleen op grond van gewettigde verdenking.

Art. 543

De belanghebbende partij die vrijwillig heeft geprocedeerd voor een hof, een rechtbank of een onderzoeksrechter, is in haar verzoek tot verwijzing niet ontvankelijk dan op grond van omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan en die van zodanige aard zijn dat zij een gewettigde verdenking doen ontstaan.

Art. 544

De ambtenaren belast met het openbaar ministerie kunnen zich rechtstreeks wenden tot het Hof van Cassatie om de verwijzing te vorderen op grond van gewettigde verdenking; betreft het echter een verzoek tot verwijzing om redenen van openbare veiligheid, dan zijn zij gehouden hun vorderingen, hun beweegredenen en de stukken tot staving te bezorgen aan de minister van Justitie, die ze aan het Hof van Cassatie doet toekomen, indien daartoe grond bestaat.

Art. 545

[1 Na inzage van het verzoekschrift en van de bewijsstukken doet de kamer van het Hof van Cassatie die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken, onmiddellijk einduitspraak indien het verzoek kennelijk onontvankelijk is of wanneer de in het verzoekschrift en de bewijsstukken overgelegde gegevens daartoe volstaan.

   Indien daarenboven een geldboete wegens kennelijk onontvankelijk verzoek verantwoord kan zijn, wordt, bij dezelfde beslissing, een rechtsdag bepaald op een nabije datum, waarop alleen dit punt zal worden behandeld. De griffier roept de partijen bij gerechtsbrief op om tegen die datum hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.

   De geldboete bedraagt honderdvijfentwintig euro tot tweeduizend vijfhonderd euro. De Koning mag het minimum- en maximumbedrag om de vijf jaar aanpassen aan de kosten van het levensonderhoud. De geldboete wordt geïnd door de Administratie der Registratie en Domeinen met aanwending van alle middelen van recht.

   Wanneer niet voldaan is aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden voor een onmiddellijke einduitspraak, beveelt het Hof van Cassatie ten spoedigste en uiterlijk binnen acht dagen :
1° a) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de rechter in de politierechtbank tegen wie onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen;
b) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang van het gerecht waartegen onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn, een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen in overleg met de leden van het gerecht die met naam worden vermeld en deze verklaring mede ondertekenen;
2° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de niet-verzoekende partijen en dat hun de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van hun conclusies ter griffie en de dag van verschijning voor het Hof; deze dag van verschijning vindt plaats uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van het verzoekschrift; het Hof is daartoe evenwel niet gehouden wanneer het, onder opgave van redenen, deze mededeling en de kennisgeving van de dag van verschijning nadelig acht voor het onderzoek;
3° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan het openbaar ministerie bij het gerecht waartegen de verwijzing wordt gevorderd en dat de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van een advies, indien het Hof van Cassatie dit nodig acht;
4° dat een van de raadsheren die in het arrest wordt aangewezen, op een bepaalde dag verslag uitbrengt.

   Behoudens de onder de bepaling 2° bepaalde uitzondering, worden de conclusies en, in voorkomend geval, het advies van het openbaar ministerie ten laatste op de dag van de neerlegging ter griffie meegedeeld aan de partijen. ]1

(1)<W 2016-02-05/11, art. 117, 008; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 546

(Opgeheven ) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 547

<W 1998-03-12/38, art. 11, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12> Het Hof van Cassatie neemt de voorbereidende beslissingen die het nodig acht.

Art. 548

<W 1998-03-12/38, art. 12, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12> De griffier van het Hof van Cassatie zendt bij aangetekende brief aan de rechter bedoeld in artikel 545, tweede lid, 1°, aan de verzoeker, [1 en, behoudens wanneer het Hof in zijn arrest, onder opgave van redenen deze toezending nadelig acht voor het onderzoek, ]1 aan de niet-verzoekende partijen bedoeld in artikel 545 of, in voorkomend geval, aan hun advocaten, een niet-ondertekend afschrift van de einduitspraak over het verzoek tot verwijzing.

(1)<W 2016-02-05/11, art. 118, 008; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 549

(Opgeheven ) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 550

(Opgeheven ) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 551

<W 1998-03-12/38, art. 13, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12> De artikelen 525, 531 en 536 zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot verwijzing van de ene rechtbank naar een andere.

Art. 552

Het arrest waarbij een verzoek tot verwijzing wordt verworpen, vormt geen beletsel voor een nieuw verzoek tot verwijzing op grond van feiten die zich nadien hebben voorgedaan.

TITEL VI. - (Bemiddeling. ) <W 2005-06-22/35, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006>
Art. 553

<W 2005-06-22/35, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. Onder voorbehoud van artikel 216ter van dit Wetboek, kan elkeen die een direct belang heeft in elke fase van de strafprocedure en tijdens de strafuitvoering verzoeken om bemiddeling.

§ 2. Het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de rechter zien erop toe dat de personen betrokken in een gerechtelijke procedure worden geïnformeerd over de mogelijkheid een bemiddeling te vragen. Voor zover zij dit in concrete dossiers opportuun achten, kunnen zij zelf aan de partijen een bemiddeling voorstellen.

§ 3. De vraag tot bemiddeling wordt gericht aan een dienst bedoeld in artikel 554, § 1.

   Deze dienst kan de procureur des Konings inlichten van deze vraag en, in voorkomend geval, om de toelating verzoeken kennis te mogen nemen van het dossier.

§ 4. De partijen kunnen tijdens de bemiddeling worden bijgestaan door een advocaat.

Art. 554

<W 2005-06-22/35, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. Bemiddelaars maken deel uit van een dienst die bemiddeling aanbiedt en die door de Minister van Justitie is erkend. De erkenningscriteria worden door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaald en hebben betrekking op de rechtspersoonlijkheid van de dienst, de activiteiten van de dienst, de multidisciplinaire samenstelling van de dienst en het verplicht zorgen voor een aangepaste vorming en een gespecialiseerde ondersteuning. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit tevens de procedures voor de toekenning, schorsing en intrekking van de erkenning evenals de regeling van de financiering van deze diensten.

§ 2. Bij de Federale Overheidsdienst Justitie wordt ten behoeve van deze diensten een "deontologische commissie" bemiddeling opgericht. Deze commissie heeft tot taak een deontologische code inzake bemiddeling op te stellen en te actualiseren en deontologische problemen op te volgen. De commissie bestaat uit twaalf leden die worden aangewezen op basis van hun kennis en ervaring inzake de materie. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van de commissie. In de samenstelling wordt de taalpariteit in acht genomen.

Art. 555

<W 2005-06-22/35, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de bemiddelaar zijn vertrouwelijk, met uitzondering van datgene waarmee de partijen instemmen om het ter kennis van de gerechtelijke instanties te brengen. Zij kunnen niet worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.

§ 2. Vertrouwelijke documenten die toch zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de geheimhoudingsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.

§ 3. Onverminderd de verplichtingen die hem bij wet worden opgelegd, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag niet worden opgeroepen als getuige in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij in de loop van een bemiddeling kennis heeft genomen.

   Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de bemiddelaar.

Art. 556

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 557

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 558

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 559

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 560

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 561

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 562

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 563

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 564

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 565

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 566

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 567

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 568

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 569

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 570

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 571

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 572

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 573

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 574

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 575

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 576

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 577

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 578

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 579

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 580

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 581

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 582

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 583

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 584

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 585

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 586

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 587

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

Art. 588

588. (Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>

TITEL VII. - ENIGE ZAKEN VAN OPENBAAR BELANG EN VAN ALGEMENE VEILIGHEID.
HOOFDSTUK I. - (OVER HET CENTRAAL STRAFREGISTER. ) <W 1997-08-08/14, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> (NOTA : de artikelen 589 tot en met 599, opgeheven bij W 10-07-1967, art. 1, 229°, zijn ingevoegd in dit deel van het SV, bij W 1997-08-08/14 )
Art. 589

<W 1997-08-08/14, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> Het Centraal Strafregister, hierna " Strafregister " genoemd, is een systeem van geautomatiseerde verwerking gehouden onder het gezag van de Minister van Justitie waarin, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, gegevens betreffende beslissingen genomen in strafzaken of ter bescherming van de maatschappij worden geregistreerd, bewaard en gewijzigd. [3 De Federale Overheidsdienst Justitie wordt beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 4, 7, van de Verordening EU 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. ]3

   De doelstelling van het Strafregister bestaat erin de daarin geregistreerde gegevens mede te delen aan :
1° de overheden belast met de uitvoering van de opdrachten van de rechterlijke macht in strafzaken;
[3 1° /1 de leden van de politiediensten bedoeld in artikel 593 belast met de uitvoering van opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt; ]3
2° de administratieve overheden met het oog op de toepassing van bepalingen waarvoor kennis is vereist van het gerechtelijk verleden van de personen op wie administratieve maatregelen betrekking hebben;
[3 2° /1 de leden van de politiediensten bedoeld in artikel 593 die in het kader van andere opdrachten voorzien bij of krachtens de wet kennis moeten hebben van het gerechtelijk verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
2° /2 de personeelsleden van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en van zijn Dienst Enquêtes, bedoeld in artikel 593, in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten;
2° /3 de personeelsleden van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en van zijn Dienst Enquêtes, bedoeld in artikel 593, in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten;
2° /4 de leden en personeelsleden van het Controleorgaan op de politionele informatie en van zijn Dienst Onderzoeken, bedoeld in artikel 593, in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten;
2° /5 de personeelsleden van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, bedoeld in artikel 593 in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten; ]3
[2 natuurlijke personen en rechtspersonen ingeval zij een uittreksel uit het Strafregister moeten voorleggen; ]2
4° buitenlandse overheden in de gevallen omschreven in internationale overeenkomsten [1 of een regel van afgeleid recht van de Europese Unie waardoor België is gebonden ]1.

   De gegevens worden geregistreerd door de griffies van de hoven en rechtbanken of door de dienst van het Strafregister van [2 de Federale Overheidsdienst Justitie ]2.

   [2 Deze gegevens kunnen dienen als grondslag voor statistieken uitgewerkt en verspreid op initiatief van de Federale Overheidsdienst Justitie. ]2

(1)<W 2014-04-25/23, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (2)<W 2016-12-25/14, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (3)<W 2019-05-05/19, art. 28, 033; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 590

<W 1997-08-08/14, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> Volgende persoonsgegevens worden in het Strafregister opgenomen :
1° veroordelingen tot criminele, correctionele of politiestraffen;
2° beslissingen tot opschorting van de uitspraak van de veroordeling of tot probatie-opschorting, beslissingen tot herroeping van de opschorting of van de probatie-opschorting, alsook beslissingen waarbij een gewone opschorting wordt vervangen door een probatie-opschorting, overeenkomstig de artikelen 3 tot 6 en 13 van de wet van 29 juni 1964 betreffende het uitstel, de opschorting en de probatie;
2°bis. [5 ... ]5
3° beslissingen tot herroeping van het [10 , gewone of ]10 probatie-uitstel, overeenkomstig artikel 14 van dezelfde wet;
[9 beslissingen tot internering, tot toekenning of herroeping van de invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering en tot definitieve invrijheidstelling die genomen zijn overeenkomstig de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering; ]9
[4 beslissingen tot terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en tot vrijheidsbeneming die overeenkomstig de artikelen 34bis tot en met 34quater van het Strafwetboek en artikel 95/7 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten zijn genomen. ]4
6° beslissingen tot internering van de veroordeelden bedoeld in artikel 21 van dezelfde wet, alsook beslissingen op grond waarvan hun terugkeer naar de strafinrichting wordt gelast;
[1 de ontzettingen uit de ouderlijke macht en herstel ervan, de maatregelen uitgesproken ten aanzien van minderjarigen opgesomd in artikel 63 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, alsook opheffingen of wijzigingen van die maatregelen die met toepassing van artikel 60 van dezelfde wet door de jeugdrechtbank worden uitgesproken; ]1
8° vernietigingsarresten uitgesproken op grond van de artikelen 416 tot 442 of van de artikelen 443 tot 447bis van dit wetboek;
9° intrekkingsbeslissingen genomen op grond van de artikelen 10 tot 14 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het [2 Grondwettelijk Hof ]2;
10° beslissingen tot uitlegging of verbetering;
11° arresten van herstel in eer en rechten uitgesproken op grond van de artikelen 621 tot 634 van dit wetboek;
12° besluiten tot herstel in eer en rechten uitgevaardigd overeenkomstig de besluitwet van 9 december 1943 op het herstel in eer en rechten van zeelieden en op het verdwijnen van strafvervolgingen en straffen voor bepaalde maritieme inbreuken;
13° besluiten tot herstel in eer en rechten uitgevaardigd overeenkomstig de besluitwet van 22 april 1918 op het militair eerherstel;
14° genadebesluiten;
15° beslissingen tot toekenning of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
16° beslissingen in strafzaken genomen door buitenlandse rechtscolleges ten aanzien van Belgen [10 of rechtspersonen die hun maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel in België hebben ]10, die krachtens internationale overeenkomsten [6 of een regel van afgeleid recht van de Europese Unie waardoor België is gebonden, ]6 ter kennis van de Belgische regering worden gebracht, alsook maatregelen tot amnestie, uitwissing van de veroordeling of herstel in eer en rechten, genomen door een buitenlandse overheid, welke een invloed kunnen hebben op die beslissingen en aan de Belgische Regering zijn medegedeeld.
[1 17° de veroordelingen met eenvoudige schuldigverklaring uitgesproken met toepassing van artikel 21ter van de wet van 17 april 1878, houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering; ]1
[1 18° het in artikel 35, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bedoelde verbod [10 ... ]10; ]1
[8 19° [11 het verval van de strafvordering overeenkomstig de artikelen 216bis, § 2 en 216ter, § 6. ]11 ]8

   In het Strafregister worden ook bijkomende straffen, vervangende straffen en veiligheidsmaatregelen geregistreerd, alsook het gewone of het probatie-uitstel verbonden aan veroordelingen.

   Reeds geregistreerde veroordelingen vernietigd ingevolge een verzet aangetekend tijdens de buitengewone verzetstermijn of een verwijzing na nietigverklaring, worden uit het Strafregister gewist.

(1)<W 2009-07-31/20, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 30-06-2009> (2)<W 2010-02-21/03, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (4)<W 2007-04-26/89, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (5)<W 2012-04-22/27, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (6)<W 2014-04-25/23, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 24-05-2014> (8)<W 2016-02-05/11, art. 119, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (9)<W 2014-05-05/11, art. 89, 024; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136) , modifié par L 2016-05-04/03, art. 232> (10)<W 2016-12-25/14, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (11)<W 2018-03-18/14, art. 17, 032; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 591

[1 § 1. De schriftelijk bij naam aangewezen ambtenaren van niveau A van de dienst van het Strafregister van de Federale Overheidsdienst Justitie, de hoofdgriffiers, de griffiers-hoofden van dienst en de griffiers van de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde hebben, uitsluitend in het kader van het beheer van het Strafregister, toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

   De personen bedoeld in artikel 593 hebben in het kader van de raadpleging van het Strafregister toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9° en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

§ 2. De personen bedoeld in paragraaf 1 mogen de identificatienummers van het Rijksregister van de natuurlijke personen alleen gebruiken voor de identificatie van de in het Strafregister opgenomen of op te nemen personen.

   Zij mogen het inschrijvingsnummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen bedoeld in artikel III.49 van het Wetboek van economisch recht alleen gebruiken voor de identificatie van de in het Strafregister opgenomen of op te nemen rechtspersonen.

§ 3. De personen bedoeld in paragraaf 1 kunnen de bevoegdheden bedoeld in paragraaf 2 overdragen aan één of meer schriftelijk bij naam aangewezen personen binnen hun dienst. Dergelijke delegaties moeten met redenen zijn omkleed en verantwoord door de behoeften van de dienst.

   De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder die delegaties worden verleend. ]1

(1)<W 2016-12-25/14, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 592

<W 1997-08-08/14, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> De griffiers maken de in artikel 590 opgesomde beslissingen over aan het Strafregister, binnen de drie dagen volgend op de dag waarop die in kracht van gewijsde zijn gegaan.

   [1 Indien de beslissing is uitgesproken door van een rechtscollege, dat noch een politierechtbank noch een rechtbank van eerste aanleg zetelend in hoger beroep tegen een vonnis van een politierechtbank is, en die beslissing heeft betrekking op een rechtspersoon die zijn statuten in België heeft neergelegd, zenden de griffiers bovendien een uittreksel van deze beslissing aan de griffie van het rechtscollege waar de statuten van deze rechtspersoon zijn neergelegd. ]1

   Ze zijn verantwoordelijk voor de conformiteit van de overgezonden gegevens met de door de rechtscolleges uitgesproken beslissingen.

(1)<W 2016-12-25/14, art. 21, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 593

<W 1997-08-08/14, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> De magistraten van het openbaar ministerie (onder wie het Belgische lid bij Eurojust ), de onderzoeksrechters, [3 de vrederechters, ]3 [1 de rechters en de assessoren van de strafuitvoeringsrechtbanken, ]1 de schriftelijk bij naam aangewezen ambtenaren van [1 niveau A ]1 van de administratieve overheden belast met de tenuitvoerlegging van beslissingen in strafzaken en van maatregelen ter bescherming van de maatschappij, [4 de leden van de politiediensten die een kennisbehoefte hebben en die voorafgaandelijk en bij naam worden aangewezen door de korpschefs van de lokale politie en de commissaris-generaal, de directeurs-generaal en de directeurs van de federale politie, de personeelsleden van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en van zijn Dienst Enquêtes, opgericht door de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, die een kennisbehoefte hebben en die voorafgaandelijk en bij naam worden aangewezen door de voorzitter van dit Comité, de leden en personeelsleden van het Controleorgaan op de politionele informatie, opgericht door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die een kennisbehoefte hebben en die voorafgaandelijk en bij naam worden aangewezen door de voorzitter van dit Controleorgaan, de personeelsleden van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en van zijn Dienst Enquêtes, opgericht door dezelfde wet, die een kennisbehoefte hebben en die voorafgaandelijk en bij naam zijn aangewezen door de voorzitter van dit Comité, de leden van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, zoals bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten, die een kennisbehoefte hebben en die voorafgaandelijk en bij naam worden aangewezen door de Inspecteur-generaal ]4, de schriftelijk bij naam aangewezen ambtenaren van niveau 1 van de inlichtingendiensten in de zin van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, de leden van de Cel voor de verwerking van financiële informatie alsook de personeelsleden ervan die bekleed zijn met een graad welke overeenstemt met niveau 1 bij de ambtenaren, schriftelijk bij naam aangewezen, hebben steeds en uitsluitend in het kader van hun bij wet bepaalde opdrachten waarvoor kennis van gegevens uit het Strafregister is vereist, toegang tot de daarin opgenomen persoonsgegevens, met uitzondering van : <W 2004-06-21/35, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 12-08-2004>
1° veroordelingen waarvoor amnestie is verleend;
2° beslissingen vernietigd op grond van artikel 416 tot 442 of artikel 443 tot 447bis van dit wetboek;
3° beslissingen tot intrekking genomen op grond van de artikelen 10 tot 14 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het [2 Grondwettelijk Hof ]2;
4° veroordelingen en beslissingen uitgesproken op grond van een opgeheven wetsbepaling, op voorwaarde dat de strafbaarheid van het feit is opgeheven.

   [1 De in het eerste lid bedoelde magistraten van het openbaar ministerie, onderzoeksrechters, [3 vrederechters, ]3 rechters en assessoren van de strafuitvoeringsrechtbanken, en ambtenaren van niveau A, kunnen deze bevoegdheid overdragen aan één of meer schriftelijk en bij naam aangewezen personen die onder hun gezag ressorteren. ]1

   [4 De toegangsmodaliteiten maken het voorwerp uit van een protocolakkoord in de zin van artikel 20 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens tussen de verantwoordelijke van de verwerking van het Strafregister en de aanvrager, zijnde de diensten bedoeld in artikel 593, eerste lid. Dit protocol bevat eveneens de gepaste maatregelen om de rechten en vrijheden van de betrokken personen te beschermen, in het bijzonder deze met betrekking tot :
a) de registratie van de toegangen;
b) de verplichting gehouden te zijn aan het beroepsgeheim of aan de vertrouwelijkheidsplicht;
c) de technische en organisatorische maatregelen betreffende het beheer van de toegangen.

   De registratie van de toegangen dient ten minste toe te laten vast te stellen wie toegang had wanneer, tot welke gegevens en vanuit welke post en voor welke doeleinden de toegang werd gerealiseerd. ]4

(1)<W 2009-07-31/20, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 30-06-2009> (2)<W 2010-02-21/03, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 08-03-2010> (3)<W 2016-12-25/14, art. 22, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (4)<W 2019-05-05/19, art. 29, 033; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 594

<W 1997-08-08/14, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan bepaalde administratieve overheden toegang verlenen tot in het Strafregister opgenomen gegevens, zulks uitsluitend in het kader van door of krachtens de wet bepaalde doeleinden, en met uitzondering van :
1° de veroordelingen en beslissingen bedoeld in artikel 593, 1° tot 4°;
2° arresten van herstel in eer en rechten en veroordelingen waarop dat herstel in eer en rechten betrekking heeft;
3° beslissingen tot opschorting van de uitspraak van de veroordeling en tot probatie-opschorting [5 of [6 het verval van de strafvordering overeenkomstig de artikelen 216bis, § 2 en 216ter, § 6 ]6 ]5;
[2 [3 de beslissingen die veroordelen tot een werkstraf overeenkomstig artikel 37quinquies van het Strafwetboek, met uitzondering voor het opmaken van de voorbereidende lijst van gezworenen overeenkomstig artikel 224, 13°, van het Gerechtelijk Wetboek; ]3 ]2.
[3 5° de beslissingen die veroordelen tot een straf onder elektronisch toezicht overeenkomstig artikel 37ter van het Strafwetboek, met uitzondering voor het opmaken van de voorbereidende lijst van gezworenen overeenkomstig artikel 224, 13°, van het Gerechtelijk Wetboek; ]3
[4 6° de beslissingen die veroordelen tot een autonome probatiestraf overeenkomstig artikel 37octies van het Strafwetboek, behalve voor het opmaken van de voorbereidende lijst van gezworenen overeenkomstig artikel 224, 13°, van het Gerechtelijk Wetboek. ]4

   Zij hebben geen toegang meer tot gegevens betreffende veroordelingen tot gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden [1 , tot veroordelingen bij eenvoudige schuldigverklaring ]1, tot geldboete van ten hoogste [1 500 euro ]1 en tot geldboete, ongeacht het bedrag ervan, die is opgelegd krachtens het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken, behalve indien deze veroordelingen een vervallenverklaring of een ontzetting inhouden waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken, uitgesproken in het vonnis of waarvan die overheden absoluut kennis moeten hebben om een wets- of verordeningsbepaling te kunnen toepassen.

   Zij hebben wel toegang tot gegevens inzake de ontzettingen en maatregelen bedoeld in artikel 63 van [de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade], onder de voorwaarden vastgesteld in dat artikel. <W 2006-05-15/35, art. 16; 011; Inwerkingtreding : 16-10-2006>

(1)<W 2009-07-31/20, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 30-06-2009> (2)<W 2009-12-21/14, art. 204, 016; Inwerkingtreding : 21-01-2010; vernietigd bij arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 137/2011 van 22-08-2011, behalve in zoverre het betrekking heeft op de burgemeester die het centraal strafregister moet consulteren om een lijst van gezworenen samen te stellen ; zie B.St. 22-08-2011, p. 48092-48096> (3)<W 2014-02-07/15, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-05-2016 (zie W 2014-05-08/55, art. 6)> (4)<W 2014-04-10/80, art. 16, 023; Inwerkingtreding : 01-05-2016 (zie W 2014-05-08/55, art. 6)> (5)<W 2016-02-05/11, art. 120, 027; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (6)<W 2018-03-18/14, art. 18, 032; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 595

<W 1997-08-08/14, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001, gelet op de opheffing van art. 29 van W 1997-08-08/14> [4 Elke natuurlijke persoon of elke persoon bekwaam om een rechtspersoon te vertegenwoordigen, ]4 die zijn identiteit bewijst, kan een uittreksel uit het Strafregister verkrijgen, dat een overzicht bevat van de daarin opgenomen persoonsgegevens die op hem [4 of, naar gelang het geval, op de rechtspersoon ]4 betrekking hebben, met uitzondering van :
[3 de veroordelingen, beslissingen of maatregelen opgesomd in artikel 594, 1° tot 6° ; ]3
2° maatregelen getroffen ten aanzien van abnormalen op grond van de wet van 1 juli 1964;
3° de ontzettingen en maatregelen bedoeld in artikel 63 van [de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade]. <W 2006-05-15/35, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 16-10-2006>

   Veroordelingen tot gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden [1 , veroordelingen bij eenvoudige schuldigverklaring, en veroordelingen ]1 tot geldboete van ten hoogste [1 500 euro ]1 en tot geldboete, ongeacht het bedrag ervan, die is opgelegd krachtens het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, worden niet meer op dit uittreksel vermeld na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken, behalve als ze in het vonnis, voorzien in een ontzetting of een vervallenverklaring waarvan de gevolgen de duur van 3 jaar overstijgen.

   [4 De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor het uitreiken van dit uittreksel. Voor een natuurlijke persoon die een woon- of verblijfplaats heeft in België, wordt het uittreksel uitgereikt door het gemeentebestuur van de woon- of verblijfplaats. Indien de betrokkene in België geen woon- of verblijfplaats heeft, wordt het uittreksel uitgereikt door de dienst van het Strafregister van de Federale Overheidsdienst Justitie. Wanneer het een rechtspersoon betreft, wordt dit uittreksel uitgereikt door de dienst van het Strafregister van de Federale Overheidsdienst Justitie. ]4

   [4 Elke natuurlijke persoon, voor zover hij zijn identiteit bewijst, geniet het recht op mededeling van de rechtstreeks op hem betrekking hebbende gegevens uit het Strafregister, overeenkomstig artikel 10 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Ieder persoon bevoegd om een rechtspersoon te vertegenwoordigen, voor zover hij zijn identiteit bewijst, geniet het recht op mededeling van gegevens uit het Strafregister die betrekking hebben op de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. ]4

(1)<W 2009-07-31/20, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 30-06-2009> (3)<W 2014-04-10/80, art. 17, 023; Inwerkingtreding : 01-05-2016 (zie W 2014-05-08/55, art. 6)> (4)<W 2016-12-25/14, art. 23, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 596

<W 1997-08-08/14, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001, gelet op de opheffing van art. 29 van W 1997-08-08/14> Wanneer het uittreksel evenwel wordt aangevraagd teneinde toegang te krijgen tot een activiteit waarvan de toegangs- of uitoefeningsvoorwaarden bij wets- of verordeningsbepalingen zijn vastgesteld, worden de veroordelingen bedoeld in artikel 595, tweede lid vermeld indien zij een ontzetting of een vervallenverklaring inhouden waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken en die de betrokkene verbieden deze activiteit uit te oefenen.

   [1 Wanneer het uittreksel wordt aangevraagd ten einde toegang te krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt, vermeldt het uittreksel behalve de veroordelingen en de beslissingen bedoeld in het eerste lid, ook [3 de beslissingen bedoeld in artikel 594, 4° tot 6°, ]3 de veroordelingen bedoeld in artikel 590, eerste lid, 1° en 17°, en de beslissingen bedoeld in artikel 590, eerste lid, 2°, 4°, 5° en 16°, voor feiten gepleegd ten aanzien van een minderjarige en voor zover dit een constitutief element van de inbreuk is of de straf verzwaart. De gemeentelijke administratie vermeldt bovendien of de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een verbod om een activiteit uit te oefenen die hem in contact zou brengen met minderjarigen, uitgesproken door een rechter of een onderzoeksgerecht met toepassing van artikel 35, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. Het verbod dient op het uittreksel te worden vermeld tot op het moment dat de daarop volgende rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen. [5 ... ]5 ]1

   [4 De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor het uitreiken van dit uittreksel. Voor een natuurlijke persoon die een woon- of verblijfplaats heeft in België, wordt het uittreksel uitgereikt door het gemeentebestuur van de woon- of verblijfplaats. Indien de betrokkene in België geen woon- of verblijfplaats heeft, wordt het uittreksel uitgereikt door de dienst van het Strafregister van de Federale Overheidsdienst Justitie. Wanneer het een rechtspersoon betreft, wordt dit uittreksel uitgereikt door de dienst van het Strafregister van de Federale Overheidsdienst Justitie. ]4

   [1 Het in het tweede lid bedoelde uittreksel mag niet worden afgeleverd aan een persoon die zich in voorlopige hechtenis bevindt. ]1

  (NOTA : bij arrest nr 1/2011 van 13-01-2011 (B.St. 15-03-2011, p. 16342-16350), heeft het Grondwettelijk Hof in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij artikel 6, 1°, van de wet van 31 juli 2009 betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister, de woorden " tot op het moment dat de daarop volgende rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen " vernietigd)

(1)<W 2009-07-31/20, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 30-06-2009> (3)<W 2014-04-10/80, art. 18, 023; Inwerkingtreding : 01-05-2016 (zie W 2014-05-08/55, art. 6), art. 18 gewijzigd bij W 2016-02-05/11, art. 57, 027> (4)<W 2016-12-25/14, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017> (5)<W 2019-05-05/19, art. 30, 033; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 597

<W 1997-08-08/14, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> Uittreksels uit het Strafregister worden aan buitenlandse overheden uitgereikt in de gevallen omschreven in internationale overeenkomsten [1 of een regel van afgeleid recht van de Europese Unie waardoor België is gebonden ]1.

(1)<W 2014-04-25/23, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 598

[1 De gegevens van het Strafregister die betrekking hebben op overleden natuurlijke personen of rechtspersonen na afsluiting van de vereffening, gerechtelijke ontbinding of ontbinding zonder vereffening, worden eenmaal per jaar aan het Algemeen Rijksarchief toegezonden. ]1

(1)<W 2016-12-25/14, art. 25, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 599

<W 1997-08-08/14, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> De raadpleging van het Strafregister en de afgifte van uittreksels kunnen aanleiding geven tot vergoedingen vastgesteld door de Koning.

Art. 600

<W 1997-08-08/14, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> De door het Strafregister meegedeelde gegevens vormen geen bewijs van de rechterlijke of administratieve beslissingen waarop zij betrekking hebben.

Art. 601

<W 1997-08-08/14, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> De personen die in de uitoefening van hun ambt meewerken aan het verzamelen, het verwerken of het toezenden van de in artikel 590 bedoelde gegevens, zijn gebonden door het beroepsgeheim. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing.

   Zij moeten alle maatregelen nemen die nodig zijn om de veiligheid van de geregistreerde gegevens te waarborgen, waarbij zij inzonderheid moeten verhinderen dat zij worden vervalst, beschadigd of meegedeeld aan personen die geen machtiging hebben om kennis ervan te nemen.

   Zij moeten nagaan of de programma's voor de geautomatiseerde verwerking van de gegevens geschikt zijn en rechtmatig worden toegepast.

   Zij moeten ervoor zorgen dat de gegevens op rechtmatige wijze worden overgezonden.

   De identiteit van de personen die om raadpleging van het Strafregister verzoeken, wordt geregistreerd in een controlesysteem. Deze gegevens worden gedurende zes maanden bewaard.

Art. 602

<W 1997-08-08/14, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> De Koning kan maatregelen vaststellen die erop zijn gericht de veiligheid van de gegevens opgenomen in het Strafregister te waarborgen.

HOOFDSTUK II. (GEVANGENISSEN ). <W 2005-01-12/39, art. 171, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art. 603

<W 1999-05-07/61, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999> Behalve de (strafinrichtingen ), bestemd voor de uitvoering van de straffen, zal er in ieder arrondissement bij de Rechtbank van eerste aanleg een Huis van arrest zijn om er de verdachten in op te nemen. Eveneens zal er bij ieder Hof van Assisen een Huis van arrest zijn om er degenen in op te nemen tegen wie een beschikking tot gevangenneming is uitgevaardigd. <W 2005-01-12/39, art. 172, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007>

Art. 603bis

[1 Door de Koning wordt een beveiligd klinisch observatiecentrum opgericht waar verdachten ter observatie in voorhechtenis kunnen opgesloten worden, overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/11, art. 90, 024; Inwerkingtreding : 01-10-2016> (zie ook art. 136, modifié par L 2016-05-04/03, art. 233)
Art. 604

De huizen van arrest (... ) zijn volkomen onderscheiden van de (strafinrichtingen ) bestemd voor de uitvoering van de straffen. <W 1999-0-07/61, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2005-01-12/39, art. 172, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007>

Art. 605

De gouverneurs dragen zorg dat die verschillende huizen niet alleen veilig, maar ook zindelijk zijn, en in zodanige staat dat de gezondheid van de gevangenen generlei schade kan lijden.

Art. 606

[1 De personen tegen wie, ingevolge een uithandengeving die uitgesproken is op grond van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, worden geplaatst in een gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

   Indien voornoemde personen veroordeeld zijn tot een hoofdgevangenisstraf of een bijkomende gevangenisstraf, zitten zij die straf uit in de strafvleugel van een gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

   Wanneer deze personen achttien jaar of ouder zijn en het aantal plaatsen van de gemeenschapscentra op het tijdstip van de plaatsing of later ontoereikend is, worden zij evenwel in een strafinrichting voor volwassenen geplaatst. Ze worden ook in een strafinrichting voor volwassenen geplaatst of ernaar overgebracht wanneer ze drieëntwintig jaar of ouder zijn.

   Ingeval de jongere die de volle leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het leven in het centrum ernstig verstoort of de integriteit van de andere jongeren of van het personeel van het centrum in gevaar brengt, richt de bevoegde overheid van de gemeenschap een omstandig verslag aan de minister van Justitie. Deze kan de jongere dan naar een strafinrichting voor volwassenen verwijzen. ]1

(1)<W 2014-01-06/65, art. 26, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 606_VLAAMS_GEWEST
(1)<W 2014-01-06/65, art. 26, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014> (2)<DVR 2019-03-15/10, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 607

De bewaarders van de huizen van arrest, (... ) en van de gevangenissen zijn verplicht een register te bezitten. <W 1999-05-07/61, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

   (Dit register wordt op alle bladzijden getekend en geparafeerd door de onderzoekrechter voor de huizen van arrest bij de rechtbanken van eerste aanleg, door de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg voor de huizen van arrest bij de hoven van assisen en door de provinciegouverneur voor de gevangenissen bestemd voor de uitvoering van de straffen. ) <W 1999-05-07/61, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

Art. 608

Ieder uitvoerder van een bevel tot aanhouding, van een beschikking tot gevangenneming, van een veroordelend arrest of vonnis is verplicht de akte waarvan hij houder is, op het register te doen inschrijven, voordat hij de door hem opgebrachte persoon aan de bewaarder overgeeft; de akte van overgifte wordt in zijn bijzijn geschreven.

   Een en ander wordt door hem en door de bewaarder getekend.

   De bewaarder geeft hem, te zijner ontlasting, een afschrift dat hij ondertekent.

Art. 609

Geen bewaarder mag, op straffe van vervolging en veroordeling wegens willekeurige vrijheidsberoving, iemand in de gevangenis opnemen of vasthouden dan uit kracht hetzij van een bevel tot bewaring, hetzij van een bevel tot aanhouding in de bij de wet vereiste vorm uitgevaardigd, hetzij van een arrest van verwijzing naar het hof van assisen (... ), van een arrest of vonnis van veroordeling tot een criminele straf of een gevangenisstraf, en zonder dat de overschrijving ervan op zijn register gedaan is. <W 10-07-1967, art. 1, 237°>

Art. 610

Het voormelde register bevat eveneens, op de kant van de akte van overgifte van de gevangene, de datum van zijn ontslag, alsook de beschikking, het arrest of het vonnis uit kracht waarvan het ontslag geschiedt.

Art. 611

De onderzoeksrechter is verplicht ten minste eens in de maand de in het huis van arrest (bij de rechtbank van eerste aanleg ) van het arrondissement opgesloten personen te bezoeken. <W 1999-05-07/61, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

   [1 Tweede lid opgeheven. ]1

   De gouverneur is verplicht ten minste eens in het jaar alle (huizen van arrest bij de hoven van assisen en alle gevangenissen ) en alle gevangenen van de provincie te bezoeken. <W 1999-05-07/61, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

(1)<W 2009-12-21/14, art. 205, 016; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art. 612

Bovendien is ook de burgemeester van elke gemeente waar (... ), (... ), (... ) een gevangenis bestaat (... ) verplicht die huizen ten minste eens in de maand te bezoeken. <W 10-07-1967, art. 1, 239°> <W 1999-05-07/61, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2005-01-12/39, art. 173, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007>

Art. 613

De burgemeester (... ) waakt ervoor dat de gevangenen voldoende en gezond voedsel krijgen; de handhaving van de orde in die huizen behoort tot zijn bevoegdheid. <W 10-07-1967, art. 1, 240°>

   (De voorzitter van het hof van assisen kan alle voor de berechting noodzakelijke bevelen geven die in de huizen van arrest bij de hoven van assisen moeten worden uitgevoerd. ) <W 2005-01-12/39, art. 174, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007>

Art. 614

De gevangene die zich schuldig maakt aan bedreigingen, beledigingen of gewelddaden hetzij tegen het personeel van de gevangenissen, hetzij tegen andere gevangenen, wordt, op bevel van wie daartoe bevoegd is, strenger bewaakt of afgezonderd, onverminderd de vervolgingen waartoe zijn gedrag aanleiding kan geven. <W 10-07-1967, art. 1, 241°> <W 2005-01-12/39, art. 175, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007>

HOOFDSTUK III. - MIDDELEN OM DE PERSOONLIJKE VRIJHEID TE VERZEKEREN TEGEN WEDERRECHTELIJKE VRIJHEIDSBEROVING OF ANDERE DADEN VAN WILLEKEUR.
Art. 615

(... ) Ieder die ervan kennis draagt dat iemand gevangen gehouden wordt in een plaats welke niet bestemd is om tot huis van arrest, (... ) of (strafinrichting ) te dienen, is verplicht daarvan bericht te geven aan de (rechter in de politierechtbank ), aan de procureur des Konings (... ) of aan de onderzoeksrechter, of aan de procureur-generaal bij het hof van beroep. <W 10-07-1967, art. 1, 242°> <W 10-10-1967, art. 91, § 3> <W 1999-05-07/61, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2005-01-12/39, art. 176, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007>

Art. 616

Ieder (rechter in de politierechtbank ), ieder ambtenaar belast met het openbaar ministerie, ieder onderzoeksrechter is gehouden, op straffe van te worden vervolgd als medeplichtig aan willekeurige vrijheidsberoving, zich ambtshalve of na ontvangen bericht dadelijk ter plaatse te begeven en de gevangen gehouden persoon in vrijheid te doen stellen, of, indien er een wettelijke grond tot hechtenis aangevoerd wordt, hem terstond voor de bevoegde magistraat te doen brengen. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>

   Hij maakt van alles proces-verbaal op.

Art. 617

Desnoods geeft hij een beschikking in de vorm bij artikel 95 van dit wetboek voorgeschreven.

   Ingeval hij weerstand ondervindt, kan hij zich door de nodige macht doen bijstaan en ieder die wordt opgevorderd, is verplicht hulp te bieden.

Art. 618

Als schuldig of medeplichtig aan willekeurige vrijheidsberoving wordt vervolgd ieder bewaarder die weigert hetzij, op de daartoe gedane vordering, de gevangene te vertonen aan de houder van het bevel van de burgerlijke officier die belast is met het toezicht op het huis van arrest, (... ) of de gevangenis, hetzij het bevel te vertonen dat hem zulks verbiedt, hetzij aan de (rechter in de politierechtbank ) zijn registers over te leggen of hem van een gedeelte van zijn registers zodanig afschrift te laten nemen als deze nodig oordeelt. <W 10-10-1967, art. 91, § 3> <W 1999-05-07/61, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2004-06-21/35, art. 176, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007 (AR 2006-12-28/40, art. 1 à 3)>

HOOFDSTUK IV. - (UITWISSING VAN VEROORDELINGEN EN HERSTEL IN EER EN RECHTEN IN STRAFZAKEN. ) <W 07-04-1964, art. 1>
AFDELING I. - UITWISSING VAN VEROORDELINGEN.
Art. 619

<W 07-04-1964, art. 2> Veroordelingen tot een politiestraf worden uitgewist na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken. De uitwissing verhindert evenwel niet de invordering van de door die definitieve rechterlijke beslissing opgelegde geldboete. <W 2006-12-27/32, art. 301, 012; Inwerkingtreding : 07-01-2007>

   Het vorige lid is niet van toepassing op veroordelingen die een vervallenverklaring of ontzetting inhouden uitgesproken volgens het vonnis waarvan de gevolgen zich over meer dan drie jaar uitstrekken, tenzij het gaat om een verval van het recht tot sturen wegens lichamelijke ongeschiktheid, uitgesproken op grond van de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer. <W 1997-08-08/14, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001>

Art. 620

<W 07-04-1964, art. 3> Uitwissing van veroordelingen heeft de gevolgen van herstel in eer en rechten.

AFDELING II. - HERSTEL IN EER EN RECHTEN IN STRAFZAKEN.
Art. 621

<W 12-07-1984, art. 1> Iedere veroordeelde tot straffen die niet kunnen worden uitgewist overeenkomstig artikel 619, kan in eer en rechten hersteld worden, indien hij sedert ten minste tien jaar geen zodanig herstel heeft genoten. (... ). <W 1991-01-09/33, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 15-02-1991>

   (Indien het herstel in eer en rechten sedert minder dan tien jaar is verleend en alleen betrekking heeft op de veroordelingen bedoeld in artikel 627, kan het Hof evenwel beslissen dat zulks geen beletsel vormt voor een nieuw herstel in eer en rechten voor het verstrijken van deze termijn. ) <W 1997-08-08/14, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001>

Art. 622

<W 07-04-1964, art. 5> De veroordeelde moet de vrijheidsstraffen hebben ondergaan en de geldstraffen hebben gekweten, tenzij die straffen krachtens het recht van genade kwijtgescholden zijn, of, indien zij voorwaardelijk zijn uitgesproken of voorwaardelijk zijn geworden bij genademaatregel, als niet bestaande worden beschouwd. Is de straf verjaard, dan kan de veroordeelde alleen in eer en rechten hersteld worden wanneer de niet-uitvoering niet aan hem te wijten is.

Art. 623

<W 07-04-1964, art. 6> De veroordeelde moet voldaan hebben aan de in het vonnis bepaalde verplichting tot teruggave, schadevergoeding en betaling van kosten, en (indien hij veroordeeld is wegens overtreding van artikel 489ter van het Strafwetboek ) moet hij het passief van het faillissement, hoofdsom, interesten en kosten, hebben gekweten. <W 1997-08-08/80, art. 125, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1998>

   Het hof dat over het verzoek tot eerherstel moet beslissen, kan de veroordeelde evenwel van deze voorwaarde ontslaan, indien hij aantoont dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om aan de verplichtingen te voldoen hetzij wegens zijn onvermogen, hetzij wegens enig ander feit waaraan hij geen schuld heeft. Het hof kan in dat geval, onverminderd de rechten van de schuldeisers, ook het gedeelte bepalen van de teruggave, de schadevergoeding, de gerechtskosten en het passief, dat de veroordeelde moet hebben voldaan alvorens hem herstel in eer en rechten kan worden toegestaan.

Art. 624

<W 07-04-1964, art. 7> [1 Herstel in eer en rechten is afhankelijk van een proeftijd gedurende dewelke de verzoeker die een natuurlijke persoon is in België of in het buitenland een vaste verblijfplaats moet hebben gehad en blijk moet hebben gegeven van verbetering en van goed gedrag.

   Wanneer het een rechtspersoon betreft, is het herstel in eer en rechten afhankelijk van een proeftijd gedurende dewelke de rechtspersoon zijn bedrijfszetel of een exploitatiezetel in België moet hebben gehad en worden de elementen die in aanmerking komen om de aanvraag tot herstel in eer en rechten te beoordelen door de procureur des Konings bepaald. ]1

   Het hof moet bij zijn beoordeling inzonderheid rekening houden met de moeite door de verzoeker gedaan om de uit de misdrijven voortvloeiende schade die niet gerechtelijk mocht zijn vastgesteld, te herstellen.

   (... ) <W 1997-08-08/14, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001>

(1)<W 2016-12-25/14, art. 26, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 625

<W 07-04-1964, art. 8> De proeftijd, (die voortduurt tot de dag waarop het arrest van eerherstel wordt gewezen ), loopt <W 1991-01-09/33, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 15-02-1991> :
1° Van de dag van de voorwaardelijke veroordeling;
2° Van de dagtekening van het koninklijk genadebesluit waarbij de straf voorwaardelijk wordt gemaakt;
3° Van de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling, mits de definitieve invrijheidstelling verkregen is ten tijde van het indienen van de aanvraag;
[1 3°bis van de dag van de invrijheidstelling onder toezicht, mits de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank een einde heeft genomen ten tijde van het indienen van de aanvraag; ]1
4° In de overige gevallen bedoeld bij artikel 622, van de dag van het verval van de straffen of van de dag waarop zij verjaren, voor zover de niet-uitvoering niet te wijten is aan de verzoeker.

(1)<W 2007-04-26/89, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 626

<W 07-04-1964, art. 9> (De minimumduur van de proeftijd is bepaald op drie jaar voor veroordelingen tot politiestraffen of correctionele straffen die een gevangenisstraf van vijf jaar niet te boven gaan. Die termijn wordt echter op ten minste zes jaar gebracht ), indien de verzoeker wegens wettelijke herhaling veroordeeld is [2 overeenkomstig de artikelen 54 tot 57bis ]2 van het Strafwetboek [1 of indien hij ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank is gesteld ingevolge de artikelen 34bis, 34ter of 34quater van het Strafwetboek ]1. <W 10-07-1967, art. 1, 243°> <W 1991-01-09/33, art. 2,1° en 2°, 002; Inwerkingtreding : 15-02-1991>

   (De minimumduur van de proeftijd is bepaald op vijf jaar voor veroordelingen tot criminele straffen of tot correctionele straffen die een gevangenisstraf van vijf jaar te boven gaan. Die termijn wordt echter op ten minste tien jaar gebracht, indien de verzoeker wegens wettelijke herhaling veroordeeld is [2 overeenkomstig de artikelen 54 tot 57bis ]2 van het Strafwetboek [1 of indien hij ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank is gesteld ingevolge de artikelen 34bis, 34ter of 34quater van het Strafwetboek ]1.

   Wat de voorwaardelijke veroordelingen betreft, mag de duur van de proeftijd niet minder bedragen dan de duur van het uitstel, tenzij deze bij genademiddel werd verminderd. <W 1991-01-09/33, art. 2,3°, 002; Inwerkingtreding : 15-02-1991>

(1)<W 2007-04-26/89, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (2)<W 2014-04-25/23, art. 63, 021; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 627

<W 1997-08-08/14, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> Indien de verzoeker tijdens de proeftijd bedoeld in de vorige artikelen veroordeeld is tot een politiestraf, tot een correctionele geldboete of tot een correctionele hoofdgevangenisstraf van ten hoogste een maand wegens overtreding van :
de artikelen 242, 263, 283, 285, 294, 295, tweede lid, 361, 362, 419, 420, 421, 422 en 519 van het Strafwetboek;
de artikelen 333 en 334 van hetzelfde Wetboek, die betrekking hebben op gevallen van nalatigheid;
bijzondere wetten en verordeningen,
kan het Hof beslissen dat deze veroordelingen geen beletsel vormen voor de toekenning van het herstel in eer en rechten.

Art. 628

<W 07-04-1964, art. 11> [1 De verzoeker richt zijn aanvraag tot herstel in eer en rechten aan de procureur des Konings van het arrondissement waarin hij verblijft of indien het een rechtspersoon betreft, waarin zijn maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel gevestigd is, onder opgave van de veroordelingen waarop de aanvraag betrekking heeft en van de plaatsen waar hij gedurende de proeftijd verbleven heeft of zijn maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel heeft gehad.

   Wanneer de verzoeker in het buitenland verblijft of indien het een rechtspersoon betreft die zijn maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel in het buitenland heeft, wordt de aanvraag gericht aan de procureur des Konings van het arrondissement Brussel. ]1

   (De aanvraag kan ten vroegste een jaar vóór het verstrijken van de in artikel 626 bedoelde termijn worden ingediend. ) <W 1991-01-09/33, art. 6,2°, 002; Inwerkingtreding : 15-02-1991>

(1)<W 2016-12-25/14, art. 27, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 629

[1 § 1. Wanneer de verzoeker een natuurlijke persoon is, laat de procureur des Konings zich afgeven :
1° een uittreksel uit het strafregister van de verzoeker;
2° een voor eensluidend verklaard uittreksel uit alle arresten en vonnissen in strafzaken die de verzoeker betreffen;
3° een uittreksel uit het moraliteitsregister van de verzoeker gehouden tijdens de uitvoering van de vrijheidsstraffen of de maatregelen van vrijheidsbeneming die hij heeft ondergaan;
4° de verklaringen van de burgemeesters van de gemeenten waar hij gedurende de proeftijd heeft verbleven, betreffende het tijdstip en de duur van zijn verblijf in elke gemeente, zijn beroepsarbeid, zijn middelen van bestaan en zijn gedrag gedurende die tijd.

   De in het eerste lid, 2°, bedoelde uittreksels vermelden, benevens de juiste aard van de feiten en de uitgesproken straffen of maatregelen, iedere veroordeling tot teruggave, tot schadevergoeding jegens een burgerlijke partij en in de proceskosten.

§ 2. Wanneer de verzoeker een rechtspersoon is, laat de procureur des Konings zich afgeven :
1° een uittreksel uit het strafregister van de verzoeker;
2° een voor eensluidend verklaard uittreksel uit alle arresten en vonnissen in strafzaken de verzoeker betreffende.

   Die uittreksels vermelden, benevens de juiste aard van de feiten en de uitgesproken straffen of maatregelen, iedere veroordeling tot teruggave, tot schadevergoeding jegens een burgerlijke partij en in de proceskosten.
3° de verklaringen van de burgemeesters van de gemeenten waar de rechtspersoon zijn maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel gevestigd was tijdens de proeftijd, betreffende de elementen die door de procureur des Konings worden bepaald om de aanvraag tot herstel in eer en rechten te beoordelen.

   Wanneer de verzoeker een rechtspersoon is met maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel in het buitenland, bepaalt de procureur des Konings welke verklaringen moeten worden overgelegd ter vervanging van de hierboven bedoelde, of verschaft zich de nodige bescheiden.

§ 3. De procureur des Konings wint ambtshalve of op verzoek van de procureur-generaal alle nodig geachte inlichtingen in. Hij zendt het dossier met de stukken en zijn advies aan de procureur-generaal.

   Wanneer de veroordeelde een natuurlijke persoon is en een straf heeft ondergaan voor feiten bedoeld in de artikelen 371/1 tot 378 van het Strafwetboek of voor feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 386ter van hetzelfde Wetboek indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, bevat het dossier het advies van een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten ]1

(1)<W 2016-12-25/14, art. 28, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 630

<W 07-04-1964, art. 13> Binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag legt de procureur-generaal de processtukken voor aan de kamer van inbeschuldigingstelling die binnen een maand de zaak behandelt en beslist met gesloten deuren.

   Oordeelt de procureur-generaal dat het verschijnen van de verzoeker niet onontbeerlijk is en dat er grond bestaat om de aanvraag in te willigen, dan kan het hof zonder verdere formaliteiten herstel in eer en rechten verlenen.

   In de overige gevallen worden de procureur-generaal, de verzoeker en zijn raadsman gehoord.

   Het dossier wordt gedurende ten minste vijf dagen ter beschikking gesteld van de verzoeker en van zijn raadsman.

   De verzoeker verschijnt op een dagvaarding die hem door de procureur-generaal ten minste acht vrije dagen vóór de vastgestelde dag wordt gedaan.

   Oordeelt het hof, na de verschijning, dat een onderzoek nodig is, dan bepaalt het de feiten waarop dit moet slaan, wijst het de getuigen aan en stelt een dag vast voor hun verhoor.

   Dadelijk na het verhoor van de getuigen worden de procureur-generaal, de verzoeker en zijn raadsman opnieuw gehoord.

   De getuigen worden opgeroepen door de zorg van de procureur-generaal. Hun verschijning, verhoor en vergoedingen worden geregeld als voor de getuigen in correctionele zaken.

   [1 De verzoeker moet verschijnen op elke terechtzitting, behalve op die waarop het arrest wordt uitgesproken. De verzoeker die natuurlijke persoon is, verschijnt in persoon. De verzoeker die rechtspersoon is, verschijnt in de persoon van degene die bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen. ]1

   Indien hij niet verschijnt zonder een wettige reden van verschoning aan te voeren, wijst het hof zijn aanvraag af.

   Voert hij zodanige reden wel aan, dan zet het hof, na de raadsman te hebben gehoord, de behandeling van de zaak voort of stelt deze uit.

(1)<W 2016-12-25/14, art. 29, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 631

<W 07-04-1964, art. 14> Indien het hof de aanvraag afwijst, mag deze pas worden hernieuwd na verloop van twee jaren na de dagtekening van het arrest. In het afwijzend arrest mag het hof een kortere termijn stellen, behalve wanneer het herstel in eer en rechten geweigerd wordt wegens gemis van verbetering of van goed gedrag.

   Indien het hof het herstel verleent, wordt het arrest door de zorg van de procureur-generaal ten uitvoer gelegd.

Art. 632

<W 07-04-1964, art. 15> [1 Van het herstel in eer en rechten wordt melding gemaakt op de kant van de eindarresten of -vonnissen waarvoor het wordt verleend; een uittreksel uit het arrest wordt gezonden aan de minister van Justitie, aan de procureur des Konings die verslag heeft gedaan, aan de burgemeester van de gemeente waar de verzoeker zijn woonplaats of indien het een rechtspersoon betreft, zijn maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel heeft. Indien de in eer en rechten herstelde een privaatrechtelijke rechtspersoon is die zijn statuten in België heeft neergelegd, dan wordt een uittreksel van het arrest toegezonden aan de griffie van het rechtscollege waar de statuten van deze zijn neergelegd. ]1

   De in eer en rechten herstelde kan zich een uitgifte van het arrest van herstel doen afgeven.

(1)<W 2016-12-25/14, art. 30, 030; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 633

<W 07-04-1964, art. 16> De kosten van de rechtspleging tot herstel in eer en rechten komen ten laste van de verzoeker. Zij worden geregeld zoals in correctionele zaken.

   De griffier van het Hof stelt de verzoeker bij een ter post aangetekende brief in kennis van het bedrag van de procedurekosten, waarbij aan betrokkene wordt gevraagd daarvan binnen twee maanden na de uitspraak ter griffie betaling te doen.

   Een kopie van de kwitantie wordt bij het dossier gevoegd en het arrest wordt vervolgens ten uitvoer gelegd overeenkomstig artikel 631, tweede lid. <W 1997-08-08/14, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001>

Art. 634

<W 07-04-1964, art. 17> Herstel in eer en rechten doet voor het toekomende alle gevolgen van de veroordeling ophouden in de persoon van de veroordeelde, onverminderd de rechten door derden verkregen.

   en met name :
Het doet in de persoon van de veroordeelde de onbekwaamheden ophouden die uit de veroordeling zijn voortgevloeid;
Het verhindert dat die beslissing als grondslag dient voor de herhaling, een beletsel vormt voor de voorwaardelijke veroordeling of in de uittreksels uit het strafregister of uit het militair stamboek wordt vermeld;
Het herstelt de veroordeelde niet in de titels, graden, openbare ambten, bedieningen en betrekkingen die hij door afzetting verloren heeft;
Het ontheft hem niet van de onwaardigheid om te erven;
Het verhindert noch de rechtsvordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed, noch de rechtsvordering tot schadevergoeding, die op de rechterlijke beslissing gegrond is.

HOOFDSTUK V. - VERJARING.
Art. 635

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 244°>

Art. 636

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 244°>

Art. 637

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 244°>

Art. 638

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 244°>

Art. 639

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 244°>

Art. 640

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 244°>

Art. 641

In geen geval kunnen de bij verstek of bij weerspannigheid aan de wet veroordeelden wier straf verjaard is, toegelaten worden om zich te zuiveren van het verstek of de weerspannigheid.

Art. 642

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 245°>

Art. 643

(Opgeheven ) <W 10-07-1967, art. 1, 245°>

HOOFDSTUK VI. - BIJZONDERE BEPALING.
Art. 644

<W 23-12-1963, enig art.> Wanneer de wettelijke termijn om een proceshandeling in strafzaken te verrichten, eindigt op een zaterdag, op een zondag of een andere wettelijke feestdag, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

   Wanneer de wettelijke termijn om een handeling in strafzaken op een griffie te verrichten, eindigt op een dag dat deze gesloten is, wordt de handeling er op geldige wijze verricht, de eerstvolgende dag dat de griffie geopend is.

Art. 645

<Ingevoegd bij W 2008-07-24/35, art. 136; Inwerkingtreding : 17-08-2008> De politieambtenaren, de directeurs van de penitentiaire inrichtingen en de vertegenwoordigers van de directeurs van de penitentiaire inrichtingen, [1 de directeurs van de gemeenschapscentra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en hun vertegenwoordigers ]1 kunnen, net als de gerechtsdeurwaarders, maar zonder kosten, door het openbaar ministerie worden belast met de betekening of kennisgeving van alle gerechtelijke akten in strafzaken.

(1)<W 2014-12-19/24, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 646

[1 De categorieën van informatie afkomstig van de door een correctionele rechtbank, een hof van assisen of een hof van beroep, in kracht van gewijsde gegane, gevelde beslissingen, die de in de algemene nationale gegevensbank bedoeld in artikel 44/7 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, hierna A.N.G genoemd, geregistreerde informatie zouden kunnen wijzigen, worden binnen de dertig dagen aan de politie meegedeeld volgens de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde nadere regels.

   De categorieën van informatie afkomstig van beslissingen tot buitenvervolgingstelling van de onderzoeksgerechten, die de in de A.N.G. geregistreerde informatie zouden kunnen wijzigen, worden binnen de dertig dagen aan de politie meegedeeld volgens de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde nadere regels.

   De categorieën van informatie afkomstig van door het openbaar ministerie genomen beslissingen tot seponering zonder gevolg wegens onvoldoende bezwaren of afwezigheid van inbreuk, die de in de A.N.G. geregistreerde informatie zouden kunnen wijzigen, worden binnen de dertig dagen aan de politie meegedeeld volgens de door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde nadere regels. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-03-18/05, art. 56, 019; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 07-04-2018 (art. 57, tweede lid)>
Art. 647

   <Opgeheven bij W 2019-05-05/19, art. 69, 033; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 648

648. [1 In alle gevallen waarin processtukken worden verzonden, voegt de griffier daarbij een inventaris van deze processtukken. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/18, art. 15, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Inhoudstabel
EERSTE BOEK. - DE GERECHTELIJKE POLITIE EN DE OFFICIEREN DIE ZE UITOEFENEN.
HOOFDSTUK I. - GERECHTELIJKE POLITIE. (Art. 8)
HOOFDSTUK II. - (BURGEMEESTERS, SCHEPENEN EN POLITIECOMMISSARISSEN ). (Opgeheven ) <W 1998-12-07/31, art. 214; Inwerkingtreding : 01-01-2001> (Art. 11)
HOOFDSTUK III. - VELDWACHTERS EN BOSWACHTERS. (Art. 16)
HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Machtiging tot inzage van het dossier of tot het bekomen van een afschrift ervan ]1 (Art. 21bis)
HOOFDSTUK IV. - DE PROCUREURS DES KONINGS EN HUN SUBSTITUTEN.
AFDELING I. - BEVOEGDHEID VAN DE PROCUREUR DES KONINGS BETREFFENDE DE GERECHTELIJKE POLITIE. (Art. 22)
AFDELING 1BIS. HET OPSPORINGSONDERZOEK <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> (Art. 28bis)
AFDELING II. - WIJZE WAAROP DE PROCUREURS DES KONINGS HANDELEN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT. (Art. 29)
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> De bijzondere opsporingsmethoden.
Onderafdeling 1. <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> - Begripsomschrijving. (Art. 47ter)
Onderafdeling 2. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Algemene voorwaarden voor het gebruik van de bijzondere opsporingsmethoden. (Art. 47quater)
Onderafdeling 3. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Observatie. (Art. 47sexies)
Onderafdeling 4. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 1; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Infiltratie. (Art. 47octies)
Onderafdeling 4bis. [1 Burgerinfiltratie ]1 (Art. 47novies/1)
Onderafdeling 5. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Informantenwerking. (Art. 47decies)
Onderafdeling 6. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Wettigheidscontrole (Art. 47undecies)
HOOFDSTUK IVBIS. - (DE FEDERALE PROCUREUR ). <W 1998-12-22/48, art. 25, 019; Inwerkingtreding : 21-05-2002> (Art. 47duodecies)
HOOFDSTUK V. - POLITIEOFFICIEREN DIE HULPOFFICIER ZIJN VAN DE PROCUREUR DES KONINGS. (Art. 48)
HOOFDSTUK VI. - ONDERZOEKSRECHTERS.
AFDELING I. - DE ONDERZOEKSRECHTER. <W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> (Art. 55)
AFDELING II. - AMBTSVERRICHTINGEN VAN DE ONDERZOEKSRECHTER.
ONDERAFDELING I. - GEVALLEN VAN ONTDEKKING OP HETERDAAD. (Art. 59)
ONDERAFDELING II. - HET ONDERZOEK.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 61)
§ 2. KLACHTEN. (Art. 63)
§ 2bis. OVER HET VERHOOR IN HET ALGEMEEN <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 20; Inwerkingtreding : 1998-10-02> (Art. 70bis)
§ 3. VERHOOR VAN DE GETUIGEN. (Art. 71)
§ 3bis. ANONIEME GETUIGENISSEN. <ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> (Art. 86bis)
§ 4. (SCHRIFTELIJKE BEWIJZEN, OVERTUIGINGSSTUKKEN EN OPSPOREN EN LOKALISEREN VAN TELECOMMUNICATIE ). <W 1998-06-10/196 art. 4, 017; Inwerkingtreding : 02-10-1998> (Art. 87)
§ 5. ONDERZOEK AAN HET LICHAAM. <Ingevoegd bij WVH 1990-07-20/35, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1990> (Art. 90bis)
§ 6. [1 Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan. ]1 (Art. 90ter)
§ 7. DNA-ONDERZOEK. <ingevoegd bij W 1999-03-22/52, art. 3, Inwerkingtreding : 30-03-2002> (Art. 90undecies)
HOOFDSTUK VII. - (Voorlopige maatregelen ten aanzien van rechtspersonen ). <Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 16; Inwerkingtreding : 02-07-1999> (Art. 91)
HOOFDSTUK VIIbis. - (Verhoor van minderjarigen [1 en kwetsbare meerderjarigen ]1 die het slachtoffer of getuige zijn van bepaalde misdrijven ). <W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> (Art. 91bis)
HOOFDSTUK VIIter. - Bescherming van bedreigde getuigen. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Afdeling 1. - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002> (Art. 102)
Afdeling 2. - De organen van de bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002> (Art. 103)
Afdeling 3. - De toekenning van bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002> (Art. 104)
Afdeling 4. - Wijziging en intrekking van de bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002> (Art. 108)
HOOFDSTUK VIIter/1. [1 - De bescherming van bepaalde bedreigde personen die een openbaar ambt uitoefenen. ]1
Afdeling I. [1 - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen. ]1 (Art. 111bis)
Afdeling II. [1 - De organen van de bescherming. ]1 (Art. 111ter)
Afdeling III. [1 - De toekenning van bescherming. ]1 (Art. 111quater)
Afdeling IV. [1 - Wijziging en intrekking van de bescherming. ]1 (Art. 111octies)
HOOFDSTUK VIIquater. - Afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002>
Afdeling I. - Het verhoor op afstand. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> (Art. 112)
Afdeling II. - De audiovisuele opname en de auditieve opname van het verhoor. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> (Art. 112ter)
HOOFDSTUK VIIquinquies. [1 Afscherming van de identiteit van de leden van de politiediensten behorend tot de speciale eenheden of die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven ]1
Afdeling 1. - [1 Leden van de politiediensten binnen de directie van speciale eenheden van de federale politie ]1 (Art. 112quater)
Afdeling 2. - [1 Leden van de politiediensten die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven ]1 (Art. 112quinquies)
Afdeling 3. - [1 Algemene bepalingen ]1 (Art. 112sexies)
HOOFDSTUK VIIsexies. [1 - De polygraaftest. ]1 (Art. 112duodecies.)
HOOFDSTUK VIII. - VOORLOPIGE INVRIJHEIDSTELLING EN BORGSTELLING. (Art. 113)
HOOFDSTUK IX. - VERSLAG VAN DE ONDERZOEKSRECHTER NA VOLTOOIING VAN DE RECHTSPLEGING. (Art. 127)
HOOFDSTUK X. TOEZICHT OP HET ONDERZOEK DOOR DE KAMER VAN INBESCHULDIGINGSTELLING <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 31; Inwerkingtreding : 1998-10-02> (Art. 136)
HOOFDSTUK XI. - Bevoegdheid van de onderzoeksgerechten in terrorismezaken. <ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 20; Inwerkingtreding : 29-06-2006> (Art. 136quater)
BOEK II. - HET GERECHT.
TITEL I. - (POLITIERECHTBANKEN EN CORRECTIONELE RECHTBANKEN. ) <W 10-07-1967, art. 1, 78°>
HOOFDSTUK I. - (POLITIERECHTBANKEN. ) <W 10-07-1967, art. 1, 79°>
§ I. (BEVOEGDHEID VAN DE POLITIERECHTBANKEN ). <W 10-07-1967, art. 1, 80°> (Art. 137)
§ II. [1 Verloop van de procedure voor de politierechtbanken ]1 (Art. 145)
§ II. (... ) <W 28-06-1984> (Art. 166)
§ III. - HOGER BEROEP VAN POLITIEVONNISSEN. (Art. 172)
HOOFDSTUK II. - (CORRECTIONELE RECHTBANKEN ). <W 10-07-1967, art. 1, 93°>
§ I. [1 Bevoegdheid van de correctionele rechtbanken ]1 (Art. 179)
§ II. [1 Verloop van de procedure voor de correctionele rechtbanken ]1 (Art. 181)
§ III. [1 Hoger beroep van correctionele vonnissen ]1 (Art. 199)
HOOFDSTUK IIbis. [1 Voorafgaande erkenning van schuld ]1 (Art. 216)
HOOFDSTUK IIter. [1 Toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring ]1
Afdeling I. [1 Algemene bepaling ]1 (Art. 216/1)
Afdeling II. [1 Memorandum met de persoon bedoeld in artikel 216/1 ]1 (Art. 216/2)
Afdeling III. [1 Herroeping van de toezegging ]1 (Art. 216/3)
Afdeling IV. [1 Verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 ]1
Art. 216/4. [1 § 1. De persoon bedoeld in artikel 216/1 moet gevolg geven aan elke oproeping door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de onderzoeks- en vonnisgerechten.
§ 2. Verklaringen die door de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden afgelegd mogen alleen in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
In elk proces-verbaal waarin een verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 ter uitvoering van het memorandum wordt opgenomen, wordt melding gemaakt van het memorandum.
§ 3. Aan een persoon bedoeld in artikel 216/1 kan noch gedeeltelijke anonimiteit in de zin van de artikelen 75bis en 155bis, noch volledige anonimiteit in de zin van artikel 86bis worden toegekend.
§ 4. Indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak ook optreedt als burgerinfiltrant in het kader van een burgerinfiltratie zoals bepaald in onderafdeling 4bis van het boek I, hoofdstuk IV, afdeling III, maakt het openbaar ministerie hiervan onverwijld melding in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
Het openbaar ministerie vermeldt in een proces-verbaal dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak heeft opgetreden als burgerinfiltrant. Het proces-verbaal wordt slechts door het openbaar ministerie bij het strafdossier gevoegd op het ogenblik dat de kamer van inbeschuldigingstelling kennisneemt van de zaak op basis van artikel 235ter. ]1
Afdeling V. [1 Toezegging van het openbaar ministerie in het kader van de uitoefening van de strafvordering ]1 (Art. 216/5)
Afdeling VI. [1 Toezegging van het openbaar ministerie over de strafuitvoering ]1 (Art. 216/6)
Afdeling VII. [1 Toezegging van het openbaar ministerie in de fase van de hechtenis ]1 (Art. 216/7)
Afdeling VIII. [1 Parlementair toezicht ]1 (Art. 216/8)
HOOFDSTUK III. - (BEPALINGEN BETREFFENDE HET VERVAL VAN DE STRAFVORDERING VOOR SOMMIGE MISDRIJVEN ONDER BEPAALDE VOORWAARDEN ) <W 1994-02-10/43, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1994>
Afdeling 1. [1 Verval van de strafvordering door betaling van een geldsom ]1 (Art. 216bis)
Afdeling 2. [1 Verval van de strafvordering door de uitvoering van maatregelen en de naleving van voorwaarden ]1 (Art. 216ter)
HOOFDSTUK IV. - (Oproeping bij proces-verbaal ). <Ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 13; Inwerkingtreding : 31-07-1994> (Art. 216quater)
HOOFDSTUK V. - (Onmiddellijke verschijning ). <Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 6; Inwerkingtreding : 30-04-2000> (Art. 216quinquies)
TITEL II. - [1 Het hof van assisen ]1
Hoofdstuk I. [1 Algemene bepaling ]1 (Art. 216octies)
Hoofdstuk II. [1 De bevoegdheid van het hof van assisen ]1 (Art. 216novies)
Hoofdstuk III. - [1 De inbeschuldigingstelling ]1 (Art. 217)
Hoofdstuk IV. - [1 Voorziening tegen het verwijzingsarrest ]1. (Art. 251)
Hoofdstuk V. [1 Procedure voorafgaand aan de zitting ten gronde ]1
Afdeling 1. [1De ambtsverrichtingen van de voorzitter ]1 (Art. 254)
Afdeling 2. [1 De ambtsverrichtingen van de procureur-generaal ]1 (Art. 259)
§ I.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 60, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (Art. 266)
§ II.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 63, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (Art. 271)
Hoofdstuk VI. [1 Rechtspleging voor het hof van assisen ]1
Afdeling 1. [1 De preliminaire zitting ]1 (Art. 274)
Afdeling 2. [1 De zitting ten gronde ]1
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepaling ]1 (Art. 280)
Onderafdeling 2. [1 De ambtsverrichtingen van de voorzitter ]1 (Art. 281)
Onderafdeling 3. [1 De ambtsverrichtingen van de procureur-generaal ]1
§ 3. (... ) < W 10-07-1967, art. 1, 140 °> (Art. 284)
Onderafdeling 4. [1 De oproeping en verschijning van de partijen ]1 (Art. 285)
Onderafdeling 5. [1 De samenstelling van de jury ]1 (Art. 287)
HOOFDSTUK III.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 93, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Onderafdeling 6. [1 De behandeling ter terechtzitting ]1 (Art. 291)
HOOFDSTUK IV.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 115, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
AFDELING I.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 115, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (Art. 310)
Onderafdeling 7. [1 De schuldvraag ]1 (Art. 322)
Onderafdeling 8. [1 De straftoemeting ]1 (Art. 341)
Afdeling 3. [1 De burgerrechtelijke belangen ]1 (Art. 347)
Afdeling 4. [1 Algemene bepalingen ]1 (Art. 353)
Hoofdstuk VII. [1 De rechtsmiddelen ]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepaling ]1 (Art. 355)
Afdeling 2. [1 Verzet ]1 (Art. 356)
AFDELING II.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 180, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (Art. 357)
Afdeling 3. [1 Voorziening in cassatie ]1 (Art. 359)
Hoofdstuk VIII. [1 De tenuitvoerlegging van de beslissing ]1 (Art. 360)
Titel IIbis . [1 Algemene bepalingen betreffende de ambtsverrichtingen en opdrachten van het parket-generaal. ]1 (Art. 364)
HOOFDSTUK V.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
AFDELING I.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (Art. 381)
AFDELING II.
<Opgeheven bij W 2009-12-21/14, art. 201, 020; Inwerkingtreding : 21-01-2010> (Art. 393)
TITEL III. - WIJZEN VAN VOORZIENING TEGEN ARRESTEN OF VONNISSEN.
HOOFDSTUK I. - NIETIGHEID VAN HET ONDERZOEK EN VAN HET VONNIS. (Art. 407)
§ 1. CRIMINELE ZAKEN. (Art. 408)
§ 2. CORRECTIONELE ZAKEN EN POLITIEZAKEN. (Art. 413)
§ 3. BEPALING AAN DE TWEE VORIGE PARAGRAFEN GEMEEN. (Art. 415)
HOOFDSTUK II. - [1 Rechtspleging in cassatie ]1 (Art. 416)
HOOFDSTUK IIbis. - Heropening van de rechtspleging. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 2, Inwerkingtreding : 01-12-2007>
Afdeling 1. Aanvragen tot heropening van de rechtspleging. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 3, Inwerkingtreding : 01-12-2007> (Art. 442bis)
Afdeling 2. - Verloop van de rechtspleging na de heropening ervan. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 8, Inwerkingtreding : 01-12-2007> (Art. 442sexies)
Afdeling 3. - Kosten van de rechtspleging. <ingevoegd bij W 2007-04-01/48, art. 11, Inwerkingtreding : 01-12-2007> (Art. 442octies)
HOOFDSTUK III. - AANVRAGEN TOT HERZIENING. (Art. 443)
TITEL IV. - ENIGE RECHTSPLEGINGEN VAN BIJZONDERE AARD.
HOOFDSTUK I. - VALSHEID. (Art. 448)
HOOFDSTUK Ibis. - [1 Strafrechtelijk uitvoerings-onderzoek ]1
Afdeling 1. - [1 Begrip en algemene beginselen ]1 (Art. 464/1)
Afdeling 2. - [1 Organen van het onderzoek ]1 (Art. 464/2)
Afdeling 3. [1 Opening van het onderzoek ]1 (Art. 464/4)
Afdeling 4. [1 Gewone uitvoeringshandelingen ]1
Onderafdeling 1. [1 Gewone uitvoeringshandelingen ]1 (Art. 464/5)
Onderafdeling 2. - [1 Specifieke uitvoeringshandelingen ]1 (Art. 464/19)
Onderafdeling 3. - [1 Inbeslagneming ten behoeve van de straf-uitvoering ]1 (Art. 464/29)
Afdeling 5. - [1 Kosten van het onderzoek ]1
AfArt. 464/39. [1 De kosten van het SUO omvatten alle kosten die veroorzaakt worden door de toepassing van de gewone en specifieke uitvoeringshandelingen, uitgezonderd de personeels- en werkingskosten die verbonden zijn aan het optreden van de betrokken magistraten, politieambtenaren en ambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën.
De kosten zijn ten laste van de veroordeelde tegen wie de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring of de invordering van de geldboete of de gerechtskosten wordt gevorderd. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde zijn ten laste van de Staat.
Indien een vergoeding moet worden betaald voor de in het eerste lid bedoelde uitvoeringshandelingen, gelden de tarieven die bepaald zijn bij de regelgeving betreffende de gerechtskosten in strafzaken ]1
AfArt. 464/40. [1 De SUO-magistraat begroot de kosten, die namens zijn ambt zijn gemaakt.
De vervolging tot invordering van deze kosten wordt namens de SUO-magistraat uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De veroordeelde kan tegen de beslissing van de SUO-magistraat om de kosten te zijnen laste te leggen, een beroep instellen bij de strafuitvoeringsrechter bij aangetekende zending binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de bestreden beslissing.
De strafuitvoeringsrechter doet in eerste en laatste aanleg uitspraak over de vordering. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde, zijn ten laste van de Staat.
De Commissie voor de gerechtskosten die is opgericht bij de programmawet (II) van 27 december 2006 neemt kennis van alle beroepen die de dienstverlenende persoon instelt tegen de beslissingen van de SUO-magistraat die de kosten heeft begroot of de minister van Justitie dan wel zijn gemachtigde betreffende het bedrag van de voorgeschoten of de definitief begrote vergoeding. ]1
Afdeling 6. - [1 Afsluiting van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek ]1 (Art. 464/41)
HOOFDSTUK II. - WEERSPANNIGHEID AAN DE WET. (Art. 465)
HOOFDSTUK III. - MISDADEN DOOR RECHTERS GEPLEEGD BUITEN HUN AMBT EN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
AFDELING I. - VERVOLGING EN ONDERZOEK TEGEN RECHTERS WEGENS MISDADEN EN WANBEDRIJVEN DOOR HEN BUITEN HUN AMBT GEPLEEGD. (Art. 479)
AFDELING II. - (VERVOLGING EN ONDERZOEK, WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN IN VERBAND MET HUN AMBT, TEGEN SOMMIGE RECHTERS EN RECHTBANKEN. ) <W 10-07-1967, art. 1, 188°> (Art. 483)
HOOFDSTUK IV. - MISDRIJVEN TEGEN DE EERBIED AAN DE GESTELDE OVERHEDEN VERSCHULDIGD. (Art. 504)
HOOFDSTUK V. - WIJZE WAAROP GETUIGENISSEN VAN DE PRINSEN EN VAN SOMMIGE STAATSAMBTENAREN WORDEN AFGENOMEN IN CRIMINELE, CORRECTIONELE EN POLITIEZAKEN. (Art. 510)
HOOFDSTUK VI. - VASTSTELLING VAN DE IDENTITEIT VAN ONTVLUCHTE EN OPNIEUW AANGEHOUDEN VEROORDEELDEN. (Art. 518)
HOOFDSTUK VIbis. [1 - Opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffenstraffen, opsluitingen of interneringen. ]1 (Art. 520bis)
HOOFDSTUK VII. - RECHTSPLEGING IN GEVAL VAN VERNIELING OF WEGNEMING VAN HET VONNIS OF VAN DE STUKKEN VAN EEN ZAAK. (Art. 521)
HOOFDSTUK VIII. - BIJZONDER ONDERZOEK NAAR DE VERMOGENSVOORDELEN. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14; Inwerkingtreding : 24-02-2003> (Art. 524bis)
HOOFDSTUK IX. [1 - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit ]1 (Art. 524quater)
TITEL V. - REGELING VAN RECHTSGEBIED EN VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
HOOFDSTUK I. - REGELING VAN RECHTSGEBIED. (Art. 525)
HOOFDSTUK II. - VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE. (Art. 542)
TITEL VI. - (Bemiddeling. ) <W 2005-06-22/35, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006> (Art. 553)
TITEL VII. - ENIGE ZAKEN VAN OPENBAAR BELANG EN VAN ALGEMENE VEILIGHEID.
HOOFDSTUK I. - (OVER HET CENTRAAL STRAFREGISTER. ) <W 1997-08-08/14, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2001> (NOTA : de artikelen 589 tot en met 599, opgeheven bij W 10-07-1967, art. 1, 229°, zijn ingevoegd in dit deel van het SV, bij W 1997-08-08/14 ) (Art. 589)
HOOFDSTUK II. (GEVANGENISSEN ). <W 2005-01-12/39, art. 171, 010; Inwerkingtreding : 15-01-2007> (Art. 603)
HOOFDSTUK III. - MIDDELEN OM DE PERSOONLIJKE VRIJHEID TE VERZEKEREN TEGEN WEDERRECHTELIJKE VRIJHEIDSBEROVING OF ANDERE DADEN VAN WILLEKEUR. (Art. 615)
HOOFDSTUK IV. - (UITWISSING VAN VEROORDELINGEN EN HERSTEL IN EER EN RECHTEN IN STRAFZAKEN. ) <W 07-04-1964, art. 1>
AFDELING I. - UITWISSING VAN VEROORDELINGEN. (Art. 619)
AFDELING II. - HERSTEL IN EER EN RECHTEN IN STRAFZAKEN. (Art. 621)
HOOFDSTUK V. - VERJARING. (Art. 635)
HOOFDSTUK VI. - BIJZONDERE BEPALING. (Art. 644)