Info



Tekst


TITEL I- ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1

§ 1. Onder voorbehoud van de uitzonderingen der §§ 2 en 3 zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op al de personen die onderworpen zijn aan (de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, hierna genoemd "gecoördineerde wetten" ). <KB 5-8-1971, art. 1>

   (De werknemer waarvan de onderwerping aan het stelsel van de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders volgt uit zijn onderwerping aan het stelsel van de sociale zekerheid der arbeiders bij toepassing van de bepalingen genomen in uitvoering van artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, wordt voor de toepassing van dit besluit, beschouwd als zijnde aangeworven ingevolge een arbeidsovereenkomst. ) <KB 20-7-1970, art. 1>

§ 2. (opgeheven ) <KB 1998-09-23/30, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 02-11-1998>

§ 3. Met uitzondering van de (artikelen 16 tot 21, 24 tot 28, 30, 36 en 37bis tot 37quater ) zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op de werkgevers en de werknemers die onderworpen zijn aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de sociale veiligheid der zeelieden ter koopvaardij. <KB 1992-12-17/41, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-04-1993>

(§ 4. De bepalingen van titel II - arbeiders en leerling-arbeiders alsook van titel IV - gemeenschappelijke bepalingen en van titel V - controle en sancties, zijn van toepassing op de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of door hen geproduceerde artistieke werken in de zin van artikel 1bis, § 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

   Nochtans wordt voor deze personen als ze met een bediendencontract of bediendenleerovereenkomst aangeworven werden, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 18, de gelijkstelling beperkt tot de periode waarvoor zij door een arbeids- of leerovereenkomst verbonden zijn. Ook dienen zij, om gelijkstelling te bekomen, in afwijking van artikel 19, § 1, a, verbonden te zijn door een arbeids- of leerovereenkomst op de eerste dag der gelijkstelbare periode. Artikel 16, 13° en 14° is niet van toepassing op deze personen. <KB 2003-12-16/34, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art. 2

Onverminderd bijzondere bepalingen die ten aanzien van afzonderlijke bedrijfstakken kunnen genomen worden, wordt de vakantie toegekend en het er bijhorend vakantiegeld uitgekeerd volgens de modaliteiten zoals vastgesteld in dit besluit.

Art. 3

De duur van de (wettelijke vakantie ) wordt vastgesteld naar rata van het aantal effectief gewerkte dagen, vervat in het vakantiedienstjaar en de in dit dienstjaar met (dagen normale werkelijke arbeid ) gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking. <KB 2001-06-10/60, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

   Onder vakantiedienstjaar wordt verstaan het kalenderjaar dat het jaar voorafgaat waarin de vakantie dient te worden toegekend. [1 Wat de toepassing betreft van de artikelen betreffende de overdracht van vakantie, laat de overdracht van vakantie de definities van de begrippen "vakantiedienstjaar" en "vakantiejaar" onverlet. ]1

(1)<KB 2023-02-08/08, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 3bis

[3 § 1. ]3 [1 De werknemers bedoeld in artikel 17bis van de gecoördineerde wetten genieten van aanvullende vakantie, op voorwaarde :
1° dat een activiteit in dienst van een of meerdere werkgevers wordt aangevat of hervat.

   [2 Onder "aanvatten van een activiteit" moet worden verstaan, de situatie van een werknemer die voor het eerst wordt tewerkgesteld bij een of meerdere werkgevers in het algemeen werknemersstelsel, en dat tot wanneer de werknemer 4 weken vakantie heeft kunnen genieten, in verhouding tot zijn arbeidsstelsel op het tijdstip waarop hij zijn vakantiedagen opneemt. De aanvatting van een activiteit loopt tot het einde van het jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk deze aanvatting heeft plaatsgevonden. ]2

   Onder " hervatten van een activiteit " moet worden verstaan, iedere activiteit van een werknemer die, vóór het hervatten van de activiteit, bedoeld was in :
- artikel 27, 1°, a) van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
- artikel 100 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en de uitvoeringsbesluiten ervan, voor de dagen arbeidsonderbreking die niet gelijkgesteld zijn met dagen normale werkelijke arbeid;
- in de gevallen, voorzien in artikel 46, § 1;
- de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in artikel 48 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels heeft genomen;
[4 - artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan. ]4

   [2 De hervatting van een activiteit loopt tot het einde van het jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk deze hervatting heeft plaatsgevonden. ]2
2° dat ze werkelijke arbeidsprestaties hebben verricht of een met arbeid gelijkgestelde onderbreking hebben gehad tijdens ten minste drie maanden al dan niet doorlopend gedurende eenzelfde kalenderjaar, bij een of meerdere werkgevers. Deze periode wordt " aanloopperiode " genoemd;
3° dat de vakantiedagen bedoeld in artikel 3 zijn opgebruikt. ]1

[3 § 2. Wordt beschouwd als een werknemer die een activiteit hervat in de zin van de eerste paragraaf, 1° :
a) de deeltijdse werknemer die overschakelt naar een voltijds arbeidsstelsel tijdens het vakantiejaar;
b) de deeltijdse werknemer die, tijdens het vakantiejaar, zijn arbeidsstelsel verhoogt met ten minste 20 % van een voltijds arbeidsstelsel ten opzichte van het gemiddelde van zijn arbeidsstelsel(s) tijdens het vakantiedienstjaar. Deze regel geldt voor de toegang tot het stelsel van de aanvullende vakantie van de werknemers voor wie de berekening van de duur van de vakantie ten opzichte van zijn arbeidsstelsel tijdens het vakantiedienstjaar leidt tot een tekort van ten minste vier dagen vakantie om aanspraak te kunnen maken op vier weken vakantie. ]3

(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/03, art. 1, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012> (2)<KB 2013-08-30/27, art. 1, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (3)<KB 2013-08-30/27, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (4)<KB 2013-08-30/30, art. 1, 050; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 3ter

[1 In geval van beroepsziekte en arbeidsongeval wordt, voor de berekening van de vakantieduur en het bedrag van het vakantiegeld, rekening gehouden met de niet-gepresteerde daggedeelten.

   In geval van ziekte en ongeval, andere dan deze voorzien in het eerste lid, wordt voor de berekening van de vakantieduur en het bedrag van het vakantiegeld rekening gehouden met de niet-gepresteerde daggedeelten in geval van toepassing van artikel 100, § 2, eerste lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2018-06-07/05, art. 1, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
TITEL II_ ARBEIDERS EN LEERLING-ARBEIDERS. <KB 1995-05-15/48, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>
HOOFDSTUK I_ Bijdragen.
Afdeling I_ Sociaal verzekeringsplichtigen.
Art. 4

<KB 20-7-1970, art. 2> § 1. (Onverminderd het bepaalde in artikel 3, § 4, vijfde en zesde lid van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en in artikel 65 van de gecoördineerde wetten, worden de bijdragen bestemd voor het vakantiegeld aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid gestort. ) <KB 5-8-1971, art. 2>

§ 2. De Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid maakt de bijdragen bestemd voor het vakantiegeld aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie over. Deze stort aan ieder der bijzondere Vakantiefondsen het deel dat hem uit hoofde van zijn aangeslotenen toekomt.

Art. 5

<KB 1989-12-07/32, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990> De werkgevers zijn verplicht binnen de voorgeschreven termijnen, de staten die bestemd zijn voor de vakantiefondsen over te maken aan de instelling die belast is met het innen en invorderen van de sociale zekerheidsbijdragen.

   De instelling belast met het innen en invorderen van de sociale zekerheidsbijdragen stuurt de inhoud van deze staten door aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie volgens de in gemeenschappelijk overleg bepaalde modaliteiten. Laatstgenoemde instelling staat in voor de verdeling onder de verschillende vakantiefondsen.

Art. 6

(opgeheven ) <KB 28-11-1969, art. 64>

Afdeling II_ Niet sociaal verzekeringsplichtigen.
Art. 7

(opgeheven ) <KB 20-7-1970, art. 20>

Art. 8

(opgeheven ) <KB 28-11-1969, art. 64>

Art. 9

(opgeheven ) <KB 20-07-1970, art. 20>

Art. 10

(opgeheven ) <KB 20-07-1970, art. 20>

Art. 11

(opgeheven ) <KB 20-07-1970, art. 20>

Art. 12

(opgeheven ) <KB 20-07-1970, art. 20>

Art. 13

(opgeheven ) <KB 28-11-1969, art. 64>

HOOFDSTUK II- Vakantiegeld.
Afdeling I- Gewone vakantie.
Art. 14

Het bedrag van het vakantiegeld van de arbeider is gelijk aan 15,38 pct. van de lonen van het vakantiedienstjaar die tot basis hebben gediend voor de berekening van de bijdrage verschuldigd voor de samenstelling van dit vakantiegeld, eventueel vermeerderd met een fictief loon voor met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde inactiviteitsdagen. <KB 20-7-1970, art. 4> <KB 2001-06-13/32, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <KB 2001-06-10/60, art. 11, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

   Onverminderd de bepalingen van artikel 33 is het vakantiegeld verschuldigd zelfs bij ontstentenis van het recht op vakantie bij toepassing van artikel 35.

   [1 In afwijking van het eerste lid wordt de loontoeslag voorzien bij de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten krachtens artikel 353bis /4 van de programmawet van 24 december 2002 gedurende de periodes van tijdelijke aanpassing van de crisisarbeidsduur niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld van de werknemer. ]1

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 15

<KB 2001-06-13/32, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001> Het bedrag van de inhouding bedoeld in artikel 19, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten is op 1 pct. vastgesteld.

Art. 16

<KB 2004-06-22/31, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2003; zie ook KB 2004-06-22/31, art. 25, eerste streepje> Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgesteld, de dagen arbeidsonderbreking ingevolge :
1° een arbeidsongeval of beroepsziekte, aanleiding gevend tot schadeloosstelling;
2° een ongeval of ziekte niet bedoeld sub 1°;
3° de moederschapsrust;
4° het vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971;
5° het vervullen van militieverplichtingen.

   Het voordeel van de gelijkstelling wordt beperkt tot de werknemer van vreemde nationaliteit, onderdaan van één der Lid-Staten van de Europese Unie, die in zijn land opgeroepen wordt in vredestijd;
6° het vervullen van burgerplichten zonder behoud van loon;
7° het vervullen van een openbaar mandaat;
8° de uitoefening van de functie van rechter in sociale zaken;
9° het vervullen van een syndicale opdracht;
10° de deelneming aan cursussen of studiedagen gewijd aan sociale promotie;
11° de deelname aan een staking die zich voordoet in de schoot van de onderneming voor de werknemers die er aan hebben deelgenomen, op voorwaarde dat deze staking de instemming of de steun van een der interprofessionele syndicale organisaties, vertegenwoordigd bij de Nationale arbeidsraad, bekomen heeft;
12° een lock-out;
13° de tijdelijke werkloosheid ingevolge staking voor de werknemers aan wie de hoedanigheid van werkloze werd toegekend ingevolge artikel 73 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en mits toestemming van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie;
14° (een schorsing van de arbeidsovereenkomst of van het leercontract [5 van de leerling bedoeld in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ]5 wegens tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische oorzaken.

   De gelijkstelling in het eerste lid, wordt evenwel geweigerd wanneer blijkt dat de schorsing van de arbeidsovereenkomst hetzij is ingevoerd zonder dat de verplichtingen inzake notificatie of werkhervatting werden nageleefd, hetzij een deeltijds werk, een vooropzegperiode of tijdelijke werkloosheid wegens andere oorzaken maskeert, hetzij voortvloeit uit het seizoensgebonden karakter van de onderneming, hetzij het gevolg is van een gebrekkige organisatie of van slecht beheer van de onderneming, hetzij van structurele aard is.

   Kan namelijk worden beschouwd als van structurele aard, het gebrek aan werk dat eigen is aan de aard van de werkzaamheid van het bedrijf of van de sector of dat ertoe strekt permanent te worden doordat het over meerdere dienstjaren quasi ononderbroken aanhoudt of een onevenwicht vertoont ten opzichte van de arbeidsprestaties van dezelfde werknemers; <KB 2004-11-10/35, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 03-12-2004>
15° een profylactisch verlof;
16° de volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming;
17° de feestdagen en vervangingsdagen tijdens een periode van tijdelijke werkloosheid, bedoeld in artikel 13, § 2, van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen;
18° een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [4 ... ]4 ...; <KB 2006-02-14/39, art. 1, 1°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
19° een adoptieverlof. <KB 2006-02-14/39, art. 1, 2°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
[1 20° de periodes van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur, voorzien bij artikel 353bis /3 van de programmawet van 24 december 2002;
21° de periodes van vermindering van de arbeidsprestaties, bedoeld in artikel 15 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis. ]1
[2 22° het verlof voor pleegzorg bedoeld bij artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; ]2
[3 23° het gecumuleerde totaal van de borstvoedingspauzes zoals voorzien bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 van 27 november 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en bindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 januari 2002, die een recht op borstvoedingspauzes invoert; ]3
[6 24° pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; ]6

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<KB 2010-10-15/04, art. 5, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2009> (3)<KB 2013-08-30/31, art. 1, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (4)<KB 2015-10-12/04, art. 1, 053; Inwerkingtreding : 11-08-2013> (5)<KB 2017-02-09/18, art. 1, 054; Inwerkingtreding : 01-07-2015> (6)<KB 2019-12-20/31, art. 1, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 17

<KB 2001-06-10/60, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De in artikel 16 opgesomde dagen van arbeidsonderbreking worden, voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld, niet als gelijkgestelde doch als dagen normale werkelijke arbeid behandeld, zo de werkgever verplicht is hun bezoldiging aan te geven voor de berekening van de bijdragen.

Art. 18

<KB 2004-06-22/31, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2003; zie ook KB 2004-06-22/31, art. 25, eerste streepje> De duur van de gelijkstelling wordt beperkt :
1° bij arbeidsongeval of beroepsziekte die aanleiding geven tot schadeloosstelling :
a tot de periode van tijdelijke algehele ongeschiktheid;
b tot de eerste twaalf maanden der periode van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid volgend op een tijdelijke algehele ongeschiktheid op voorwaarde dat het erkende percentage van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid minstens 66 pct. weze [5 in geval van toepassing van artikel 34 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 voor wat betreft de beroepsziekten en van artikel 23 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 voor wat betreft de arbeidsongevallen is de voorwaarde van het percentage van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid van 66 % niet van toepassing ]5;
2° bij ongeval niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking.

   Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ongeval voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking;
3° bij ziekte niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking.

   Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ziekte voordoet na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking;
4° bij moederschapsrust of vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971 : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;
5° in het geval voorzien bij artikel 16, 5° : tot de laatste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Wat echter de werknemers betreft wier normale diensttijd minder dan twaalf maanden beloopt en die, wegens tuchtredenen, voor een langere termijn onder de wapens worden gehouden, wordt de gelijkstelling beperkt tot de periode die de terugzending naar hun haardstede voorafgaat en die overeenstemt met de normale duur van hun diensttijd;
6° voor de huisarbeiders, in geval van economische werkloosheid, zoals voorzien in artikel 16, 14° : tot de periode waarbij aan de voorwaarden gesteld door artikel 75 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering is voldaan;
7° in geval van borstvoeding zoals voorzien bij artikel 16, 16° : tot de periode waarover de gerechtigde die borstvoeding geeft kan aanspraak maken op de moederschapsuitkering, bedoeld in artikel 219bis, tweede lid van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
8° in geval van vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [4 ... ]4 (... ) : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30, § 2 (... ), van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [4 ... ]4; <KB 2006-02-14/39, art. 2, 1°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
(9° in geval van adoptieverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [4 ... ]4 : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30ter, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [4 ... ]4. ) <KB 2006-02-14/39, art. 2, 2°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
[1 10° in geval van tijdelijke aanpassing van de crisisarbeidsduur : tot de periodes voorzien bij artikel 353bis /3 van de programmawet van 24 december 2002;
11° in geval van tijdelijke crisismaatregelen voor de aanpassing van het arbeidsvolume : tot de periodes bedoeld bij artikel 15 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis. ]1

   [2 12° in geval van verlof voor pleegzorg bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30quater van de voormelde wet van 3 juli 1978; ]2
[3 13° in geval van borstvoedingspauze zoals voorzien bij artikel 16, 23° : tot de periode voorzien in artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 van 27 november 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, die een recht op borstvoedingspauzes invoert; ]3
[6 14° in geval van pleegouderverlof bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
: tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30sexies van de voormelde wet van 3 juli 1978. ]6

   De in artikel 16 opgesomde dagen van arbeidsonderbreking die, overeenkomstig artikel 17, als dagen normale werkelijke arbeid aangezien worden, komen niet in aanmerking voor de toepassing van de beperking van de duur der gelijkstellingen waarvan sprake in onderhavig artikel.

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<KB 2010-10-15/04, art. 6, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2009> (3)<KB 2013-08-30/31, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (4)<KB 2015-10-12/04, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 11-08-2013> (5)<KB 2018-06-07/05, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (6)<KB 2019-12-20/31, art. 2, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 19

<KB 2001-06-10/60, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1.Om gelijkstelling te bekomen moet de arbeider aan de volgende voorwaarden voldoen :
a verbonden zijn door een arbeids- of leerovereenkomst op de dag waarop geacht wordt normale werkelijke arbeid te verrichten die de eerste dag der gelijkstelbare periode voorafgaat.

   De arbeiders worden geacht aan deze voorwaarde te voldoen, zo zij op de bij deze bepaling vastgestelde dag een vergoeding voor bestaanszekerheid of door de Pool der zeelieden ter koopvaardij uitgekeerde wachtgelden genieten.

   In de bij artikel 16, 5° bedoelde gevallen, tewerkgesteld zijn onder de binding van een arbeidsovereenkomst of een leercontract tenminste één dag gedurende de periode van 30 dagen voorafgaand aan de gelijkstelbare periode.
b niet in verlof zonder wedde geweest zijn gedurende het volledig gedeelte van het kwartaal voorafgaand aan de gelijk te stellen periode, en indien deze gelijk te stellen periode aanvangt in de loop van de eerste maand, niet in verlof zonder wedde geweest zijn gedurende het volledige kwartaal voorafgaand aan de gelijk te stellen periode. <KB 2001-06-10/60, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

   (NOTA : Voor de wijziging gebracht door artikel 1 van KB 2003-01-22/35, Inwerkingtreding : 01-01-2002 en deze is voor het eerst van toepassing voor het vakantiedienstjaar 2002, vakantiejaar 2003, zie versie 033 van archiefverwerking)

   (Lid 2 opgeheven ) <KB 2001-06-10/60, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

§ 2. De in § 1 bepaalde voorwaarden zijn niet vereist voor de in artikel 16, 1°, bedoelde werknemer, wanneer een nieuwe volledige tijdelijke ongeschiktheid zich voordoet na een periode van gedeeltelijke tijdelijke ongeschiktheid tijdens welke de werknemer geen arbeid heeft kunnen verrichten.

Art. 20

<KB 2004-06-22/31, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2003; zie ook KB 2004-06-22/31, art. 25, eerste streepje> De juistheid van het aantal dagen van arbeidsonderbreking wordt bevestigd :
1° door de verzekeringsinstelling of door de werkgever al naar gelang een verzekeringscontract aangegaan werd of niet voor de in artikel 16, 1°, bedoelde arbeidsonderbrekingen;
2° door de verzekeringsinstelling of door de werkgever naargelang de arbeider een schadeloosstelling geniet of niet krachtens een bepaling van de wetgeving op de sociale zekerheid, voor de in artikel 16, 2°, 3°, 4°, 15°, 16° , 18° [3 , 19°, [4 23° en 24° ]4 ]3 bedoelde arbeidsonderbrekingen; <KB 2006-02-14/39, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
3° voor de arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 5°, door de bevoegde overheid, en desnoods door het gemeentebestuur;
4° door het secretariaat of de griffie van het organisme, de instelling, het rechtscollege of de betrokken vakvereniging voor de in artikel 16, 6° tot 11°, bedoelde arbeidsonderbrekingen;
5° door de werkgever, voor de in artikel 16, 12° en 14° bedoelde arbeidsonderbrekingen.

   De bevestiging wat artikel 16, 14° betreft, bedoeld in het eerste lid, geschiedt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 21, § 3. De Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie evenals de Bijzondere vakantiefondsen verifiëren en beoordelen op een zelfstandige manier de overeenstemming van de aangifte van deze dagen arbeidsonderbreking met de uit onderhavig besluit voortvloeiende regels; <KB 2004-11-10/35, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 03-12-2004>
6° door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening voor de arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 13°.
[1 7° voor de in artikel 16, 20° bedoelde arbeidsonderbrekingen, door de werkgever voor de periodes van tijdelijke aanpassing van de crisisarbeidsduur voorzien in artikel 353bis /3 van de programmawet van 24 december 2002;
8° voor de in artikel 16, 21°, bedoelde arbeidsonderbrekingen, door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening voor de periodes van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5e of 1/2, bedoeld in artikel 15 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis; ]1
[2 9° door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of door de werkgever naar gelang de werknemer een uitkering geniet of niet, voor de in artikel 16, 22°, bedoelde arbeidsonderbrekingen. ]2

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<KB 2010-10-15/04, art. 7, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2009> (3)<KB 2013-08-30/31, art. 3, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (4)<KB 2019-12-20/31, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 21

<KB 2004-06-22/31, art. 4, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2003; zie ook KB 2004-06-22/31, art. 25, eerste streepje> § 1. De stukken tot staving worden ambtshalve aan het bevoegde vakantiefonds toegezonden in geval van :
1° arbeidsongeval, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er een verzekering is of niet;
2° beroepsziekte, door [4 Fedris ]4;
3° moederschapsrust of vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is;
4° ongevallen of ziekten niet bedoeld bij § 1, 1° en 2°, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is;
5° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 5°, door de bevoegde overheid en, bij ontstentenis, door het gemeentebestuur;
6° arbeidsonderbreking bedoeld bij artikel 16, 13°, door de uitbetalingsinstelling;
7° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 15° [3 , 16° en 23 ]3, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is;
8° staking, door het secretariaat van de interprofessionele syndicale organisatie die haar instemming met de staking heeft betuigd of deze heeft gesteund;
9° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 18° (en 19° ), door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is. <KB 2006-02-14/39, art. 4, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
[1 10° arbeidsonderbrekingen bedoeld in artikel 16, 20°, door de werkgever voor de periodes van tijdelijke aanpassing van de crisisarbeidsduur voorzien in artikel 353bis /3 van de programmawet van 24 december 2002;
11° arbeidsonderbrekingen bedoeld in artikel 16, 21°, door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening voor de periodes van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5e of 1/2, bedoeld in artikel 15 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis. ]1
[2 12° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel [5 16,22° en 24° ]5, door de uitbetalingsinstelling of door de werkgever naar gelang de werknemer een uitkering geniet of niet; ]2

§ 2. De stukken tot staving van de andere bij artikel 16 bedoelde dagen arbeidsonderbreking ten gevolge van :
1° het vervullen van burgerplichten zonder behoud van loon;
2° het vervullen van een openbaar mandaat;
3° de uitoefening van de functie van rechter in sociale zaken;
4° het vervullen van een syndicale opdracht;
5° de deelneming aan cursussen, stages of studiedagen gewijd aan sociale promotie;
6° een lock-out;
worden door de werkgever bewaard tot 31 december van het vierde jaar dat volgt op het jaar waarin de vakantie moet verleend worden; de werkgever bezorgt de stukken aan de vakantiefondsen zo zij het vragen.

§ 3. Behoudens de door de Minister van Sociale Zaken, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie toegestane afwijking, vermelden de werkgevers op de kwartaalstaat, naast het aangegeven cijfer van de gelijkgestelde dagen ook de reden van de afwezigheid op het werk.

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 5, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<KB 2010-10-15/04, art. 8, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2009> (3)<KB 2013-08-30/31, art. 4, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (4)<KB 2018-09-06/13, art. 40, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (5)<KB 2019-12-20/31, art. 4, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 22

Het vakantiegeld wordt uitgekeerd door toedoen van het vakantiefonds waarbij de werkgever is aangesloten voor het betrokken vakantiedienstjaar.

Art. 23

<KB 22-6-1979, art. 1> § 1. (Het vakantiegeld wordt aan de arbeider uitgekeerd op het ogenblik dat hij zijn vakantie neemt en, in geval van splitsing van de vakantie naar aanleiding van zijn hoofdvakantie en, dit ten vroegste op 2 mei van het vakantiejaar. ) <KB 1997-04-23/50, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

   De werkgever moet de datum van de vakantie, of eventueel van de hoofdvakantie, ten minste zes weken voor het met vakantie gaan mededelen aan het vakantiefonds.

§ 2. In afwijking van § 1, zal in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité van diamantnijverheid en handel het vakantiegeld ter dekking van de vierde vakantieweek aan de handarbeiders worden uitgekeerd op het tijdstip dat deze vakantie genomen wordt.

§ 3. [1 Onverminderd de bijzondere regelen waarin kan worden voorzien door de organieke besluiten der bijzondere vakantiefondsen, wordt het vakantiegeld aan de werknemer via overschrijving uitbetaald.

   In afwijking van het eerste lid kan op aanvraag van de werknemer, ingediend met een gewone brief, de betaling ook gebeuren per circulaire cheque of door middel van elk ander internationaal betaalmiddel.

   De eventuele uitgiftekosten zijn ten laste van de werknemer. ]1

(§ 4. De verplichte vermeldingen die moeten voorkomen in de mededelingszone van de betalingsorders van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en de bijzondere vakantiefondsen zijn de naam en voornaam van de rechthebbende, de aard en de periode waarop de betaling betrekking heeft, evenals het referentienummer. ) <KB 1997-11-24/48, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

(1)<KB 2011-02-03/18, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 24

<KB 2003-11-09/35, art. 1, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In geval van overlijden van de gerechtigde op een vakantiegeld voor arbeider of leerling-arbeider wordt het verschuldigde vakantiegeld uitbetaald in volgende orde :
1° aan de echtgenoot met wie de arbeider of de leerling-arbeider samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
2° aan de kinderen met wie de arbeider of de leerling-arbeider samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° aan ieder persoon met wie de arbeider of leerling-arbeider samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
4° aan de persoon die in de verplegingskosten tussengekomen is, beperkt tot het bedrag van de werkelijk gedragen kosten;
5° aan de persoon die de begrafeniskosten heeft betaald, beperkt tot het bedrag van de werkelijk gedragen kosten.

   Het verschuldigd vakantiegeld wordt van ambtswege aan de in het eerste lid, 1°, beoogde rechthebbende en, bij ontstentenis van deze, aan de in het eerste lid, 2°, beoogde rechthebbenden uitbetaald. Het bewijs wordt, wat de voorwaarde van samenleving betreft, gehaald uit de informatiegegevens die in het Rijksregister opgenomen en bewaard worden krachtens artikel 3, eerste lid, 5° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, behoudens de gevallen waarin uit andere hiertoe aangevoerde bewijsmiddelen blijkt dat de in aanmerking te nemen toestand niet of niet langer meer overeenstemt met voornoemde vermeldingen in het Rijksregister.

   De overige hierboven vermelde rechthebbenden die dit vakantiegeld te hunnen voordele wensen te bekomen, richten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of het bevoegd Bijzonder vakantiefonds. De aanvraag, gedateerd en ondertekend, wordt opgemaakt op een formulier conform het door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie, goedgekeurd model. De burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of de burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met één der in het eerste lid, 3°, bedoelde personen bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de burgemeester van hun hoofdverblijfplaats.

   Op straffe van verval worden de aanvragen tot uitbetaling van het vakantiegeld ingediend binnen een termijn van één jaar. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing indien dit plaats had na het overlijden.

   Wanneer de kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt bij ontstentenis van de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde personen, een nieuwe kennisgeving gezonden aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had. De burgemeester bezorgt die kennisgeving aan de persoon die, krachtens het eerste lid, voor de uitbetaling van dit vakantiegeld in aanmerking komt.

Afdeling II- Aanvullende vakantie voor jeugdige arbeiders.
Art. 25

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   (NOTA : de wijziging van dit artikel door KB 2001-06-10/60, art. 18, is niet kunnen verwerkt worden ; de wetgever heeft geen rekening gehouden met de laatste wijziging aangebracht door KB 2001-06-13/32 : zie de gearchiveerde versie nr. 031. Art. 18 van KB 2001-06-10/60 werd trouwens bij KB 2003-03-12/42, art. 1, ingetrokken.)

Art. 26

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 27

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 28

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 29

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 30

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 31

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 32

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Afdeling III- Bijzondere bepalingen betreffende de uitbetaling en de terugvordering van het vakantiegeld der arbeiders en leerling-arbeiders. <KB 1995-05-15/48, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>
Art. 33

<KB 1999-03-01/45, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Het nettovakantiegeld dat, per dienstjaar en per Vakantiefonds, minder dan (10,00 EUR ) bedraagt is niet verschuldigd. <KB 2006-06-10/63, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-08-2006>

   Het saldo dat, ten gevolge van een wijziging aan de vakantierekening van een arbeider, na een eerste betaling verschuldigd is, zal niet uitbetaald worden indien het, per Vakantiefonds en per dienstjaar, niet ten minste netto (10,00 EUR ) bedraagt. <KB 2006-06-10/63, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-08-2006>

Art. 34

In de gevallen waar de invordering van het ten onrechte uitbetaald vakantiegeld te twijfelachtig, te kostelijk of niet verantwoord is, mag het beheerscomité van de (Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie ) voor het geheel der vakantiefondsen afzien van de terugvordering van dit vakantiegeld binnen de voorgeschreven grenzen bij een door haar vastgesteld reglement en door de Minister van Sociale Voorzorg goedgekeurd. <KB 20-7-1970, art. 19>

   De vakantiegelden die uit dien hoofde niet zullen teruggevorderd worden, worden opgenomen op het debet van de verlies- en winstberekening van elk betrokken vakantiefonds.

HOOFDSTUK III_ Duur van het verlof.
Afdeling I_ Gewone vakantie.
Art. 35

<KB 2004-05-05/31, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. [1 De wettelijke vakantieduur van een werknemer wordt als volgt bepaald :
Totaal aantal normale werkelijke arbeidsdagen en gelijkgestelde inactiviteitsdagen

   Aantal wettelijke vakantiedagen (standaard uitgedrukt in dagen in het voltijdse 5 dagen-weekstelsel)

  231 en meer 20 van 221 tot 230 19 van 212 tot 220 18 van 202 tot 211 17 van 192 tot 201 16 van 182 tot 191 15 van 163 tot 181 14 van 154 tot 162 13 van 144 tot 153 12 van 135 tot 143 11 van 125 tot 134 10 van 106 tot 124 9 van 97 tot 105 8 van 87 tot 96 7 van 77 tot 86 6 van 64 tot 76 5 van 48 tot 63 4 van 39 tot 47 3 van 20 tot 38 2 van 10 tot 19 1 van 0 tot 9 0

   ]1

   Het totaal aantal normale werkelijke arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen, bedoeld in artikel 36, wordt bepaald door de som van de dagen in elke tewerkstellingssituatie tijdens het vakantiedienstjaar, en omgezet in het standaardarbeidsstelsel van vijf dagen per week, vermenigvuldigd met de tewerkstellingsbreuk van de werknemer, volgens volgende formule :
A x 5/R x Q/S

   *A : totaal aantal dagen omschreven in artikel 36 voor de in overweging genomen tewerkstellingssituatie;
*R : gemiddeld aantal dagen per week waarin de werknemer geacht wordt te werken op basis van zijn contract;
*Q : gemiddeld aantal uren per week waarin de werknemer geacht wordt te werken op basis van zijn contract;
*S : gemiddeld aantal uren per week waarin de voltijdse maatman van de werknemer geacht wordt te werken.

   De resultaten van de verschillende tewerkstellingssituaties van een vakantiedienstjaar, uitgedrukt in dagen met twee decimalen, worden opgeteld.

   Indien een werknemer tijdens éénzelfde vakantiedienstjaar volgens verschillende arbeidsstelsels tewerkgesteld werd, dan wordt enkel het eindresultaat afgerond. In zo'n geval zal er geen rekening gehouden worden met kleinere decimalen dan vijftig. In geval van decimalen, hoger dan of gelijk aan vijftig, zullen ze op basis van de hogere eenheid afgerond worden.

§ 2. De wettelijke vakantie mag geen vier weken overstijgen [2 , behalve in de gevallen van de overdracht voorzien bij artikel 64, 1°/1. ]2.

(1)<KB 2012-06-19/03, art. 2, 048; Inwerkingtreding : onbepaald, dat in werking treedt vanaf het vakantiedienstjaar 2012 - vakantiejaar 2013, wat betreft de vakantie bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers> (2)<KB 2023-02-08/08, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 36

<KB 2003-03-12/42, art. 8, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de berekening van de duur van de vakantie, worden met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgesteld, de dagen van arbeidsonderbreking die voor de berekening van het vakantiegeld in aanmerking komen krachtens de artikelen 16 tot 19, de andere dagen afwezigheid waarvoor een loon verschuldigd is dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de bijdragen voor de wettelijke vakantie en de dagen wettelijke vakantie, vakantie krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, de bijkomende vakantie (, de dagen inhaalrust in de sector bouwbedrijf en de dagen inhaalrust in het kader van arbeidsduurvermindering ). <KB 2004-06-22/31, art. 5, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2003; zie ook KB 2004-06-22/31, art. 25, eerste streepje>

Afdeling II- Aanvullende vakantie der jeugdige arbeiders.
Art. 37

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

HOOFDSTUK IV. - <Ingevoegd bij KB 1992-12-17/41, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-04-1993> Inzameling van de informatiegegevens.
Art. 37bis

<Ingevoegd bij KB 1992-12-17/41, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-04-1993> De Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en de bijzondere vakantiefondsen zijn gehouden zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te bekomen of wanneer ze de juistheid van deze informatiegegevens nagaan.

   Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.

Art. 37ter

<Ingevoegd bij KB 1992-12-17/41, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-04-1993> De informatiegegevens bedoeld bij artikel 37bis, verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd aan het persoonlijk dossier of de individuele rekening van een werknemer, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.

   Deze identificatiefiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van deze informatiegegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken.

   Wanneer het bevoegd orgaan van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of van het bijzonder vakantiefonds beslist om van deze mogelijkheid gebruik te maken, wijst het de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.

   Wanneer het bewijs van het tegendeel, bedoeld in het eerste lid, aanvaard wordt door de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of het betrokken bijzonder vakantiefonds, delen deze de inhoud van het aldus aanvaarde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister en voegen er de bewijsstukken bij.

Art. 37quater

<Ingevoegd bij KB 1992-12-17/41, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-10-1993> In alle gevallen waarin overeenkomstig dit besluit het toezenden van stukken of het doen van betalingen op de hoofdverblijfplaats gebeuren, moet gebruik worden gemaakt van het informatiegegeven betreffende de hoofdverblijfplaats bedoeld bij artikel 3, eerste lid, 5°, van de hogergenoemde wet van 8 augustus 1983.

   Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de betrokkene, gericht, naargelang van het geval, aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of aan het betrokken bijzonder vakantiefonds.

HOOFDSTUK V. [1 Aanvullende vakantie ]1
Afdeling 1. - [1 Aanvullend vakantiegeld. ]1
Art. 37quinquies

[1 Het bedrag van het aanvullend vakantiegeld van de werknemer is gelijk aan 7,69 pct. van de lonen van de periode die recht geeft op aanvullende vakantie gevraagd door de werknemer, eventueel vermeerderd met een fictief loon voor de met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde inactiviteitsdagen. ]1

(1)<KB 2012-06-19/03, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 37sexies

[1 Voor de berekening van het bedrag van het aanvullend vakantiegeld worden met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgesteld :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 16 volgens de modaliteiten bedoeld in artikelen 17 tot en met 21;
2° de jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 35 alsook de aanvullende vakantie. ]1

(1)<KB 2012-06-19/03, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 37septies

[1 Het aanvullend vakantiegeld wordt aan de werknemer uitbetaald ten laatste in de loop van het kwartaal volgend op het kwartaal tijdens hetwelk het recht op aanvullende vakantie werd uitgeoefend. ]1

(1)<KB 2012-06-19/03, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 37octies

[1 Aanvullende vakantie wordt toegekend op basis van een formulier overhandigd door de werknemer aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of aan een bijzonder vakantiefonds. Dit gedateerd en ondertekend formulier wordt opgemaakt volgens een model goedgekeurd door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie. ]1

(1)<KB 2012-06-19/03, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 37nonies

[1 Het aanvullend vakantiegeld komt in mindering van de uitbetaling van het vakantiegeld van het jaar volgend op het opnemen van deze aanvullende vakantie, ten belope van maximum 50 pct. van het bedrag bedoeld in artikel 14. ]1

(1)<KB 2012-06-19/03, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 37decies

[1 Artikelen 22, 23, § 3 en § 4, 24, 33 en 34 zijn van toepassing op aanvullende vakantie. ]1

(1)<KB 2012-06-19/03, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Afdeling 2. [1 Duur van de aanvullende vakantie. ]1
Art. 37undecies. [1 De duur van de aanvullende vakantie van een werknemer wordt bepaald overeenkomstig artikel 35, verminderd met de vakantiedagen bedoeld in artikel 3. ]1
Art. 37duodecies. [1 Voor de berekening van de duur van de aanvullende vakantie worden als arbeidsdagen beschouwd :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 16 volgens de modaliteiten bedoeld in artikelen 17 tot en met 21;
2° de vakantiedagen bedoeld in artikel 35 alsook de aanvullende vakantie. ]1
TITEL III- BEDIENDEN EN LEERLING-BEDIENDEN. <KB 1995-05-15/48, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>
HOOFDSTUK I- Vakantiegeld.
Afdeling I- Gewone vakantie.
Art. 38

De werkgever betaalt aan de bediende (en aan de leerling-bediende ) die vakantie neemt : <KB 1995-05-15/48, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>
1° de normale bezoldiging in overeenkomst met de vakantiedagen;
2° per maand in de loop van het vakantiedienstjaar gepresteerde of daarmede gelijkgestelde dienst, een toeslag die gelijk is aan (1/12 van 92 pct. ) van de brutowedde der maand waarin de vakantie ingaat. <KB 2001-06-13/32, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 38bis

<ingevoegd bij KB 2003-02-18/35, art. 1 ; Inwerkingtreding : 16-03-2003> Voor de toepassing van deze afdeling wordt het deel van de bezoldiging dat niet als basis dient voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen bedoeld in artikel 38, § 2 of § 3, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers niet in aanmerking genomen voor het berekenen van het bedrag van het vakantiegeld [1 evenals de loontoeslag voorzien bij de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten krachtens artikel 353bis /4 van de programmawet van 24 december 2002 gedurende de periodes van tijdelijke aanpassing van de crisisarbeidsduur ]1.

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 6, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 39

De bedienden wier wedde geheel veranderlijk is (provisies, premiën, percenten, kortingen, enz.) hebben per vakantiedag, recht op een vakantiegeld dat gelijk is aan het dagelijks gemiddelde der brutobezoldigingen die verdiend werden gedurende elk der twaalf maanden die de maand waarin de vakantie genomen wordt voorafgaan of in voorkomend geval gedurende het gedeelte van die twaalf maanden dat zij in dienst geweest zijn, eventueel verhoogd met een fictieve wedde voor met effectief gewerkte dagen gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking.

   Het maximum aantal dagen per maand, de met effectieve arbeid gelijkgestelde dagen inbegrepen, wordt vastgesteld op vijfentwintig voor de bedienden die tewerkgesteld zijn in het arbeidsstelsel van zes dagen per week, en op een breuk van vijfentwintig, in verhouding tot het arbeidsstelsel voor de bedienden die tewerkgesteld zijn in een arbeidsstelsel van minder dan zes dagen per week. Voor elke tewerkstelling gedurende een maandgedeelte, wordt rekening gehouden met het aantal dagen normale werkelijke arbeid alsook met de dagen van arbeidsonderbreking die met dagen normale werkelijke arbeid zijn gelijkgesteld, zonder dat het vastgestelde maximum aantal arbeidsdagen per maand kan worden overschreden. <KB 1990-03-14/34, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 20-05-1990>

   De in artikel 38, 2°, bedoelde toeslag, waarop de bedienden bovendien recht hebben, wordt berekend op basis van de gemiddelde maandwedde van dezelfde bezoldigingen.

   Ingeval de vakantie gespreid wordt, is de in aanmerking te nemen periode van twaalf maanden die welke de maand voorafgaat waarin de bediende zijn hoofdvakantie neemt.

   [1 Voor de bedienden wier wedde slechts voor een gedeelte veranderlijk is, worden voor het vast gedeelte de bepalingen van artikel 38 toegepast en voor het veranderlijk gedeelte de bepalingen van de vorige alinea's van dit artikel onder voorbehoud van andere beschikkingen die bij sectorale collectieve overeenkomst worden getroffen. ]1

   (Worden eveneens in aanmerking genomen als een veranderlijke wedde in de zin van het eerste lid, de veranderlijke premies waarvan de toekenning gekoppeld is aan een beoordeling van de prestaties van de bediende, aan zijn productiviteit, aan het resultaat van de onderneming of van een afdeling ervan of aan ieder criterium dat de betaling ervan onzeker en wisselend maakt, ongeacht de periodiciteit of het ogenblik van de betaling van deze premies. ) <KB 1999-04-28/33, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-12-1998>

(1)<KB 2022-04-24/04, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 19-05-2022>
Art. 40

Op advies van het bevoegd paritair comité, kunnen voor sommige bedienden wier wedde hetzij geheel, hetzij voor een deel veranderlijk is, andere wijzen van berekening van het vakantiegeld dan in de artikelen 38 en 39 bepaald is, door Ons worden toegestaan.

Art. 41

<KB 2004-06-22/31, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2003; zie ook KB 2004-06-22/31, art. 25, eerste streepje> Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgesteld, de dagen arbeidsonderbreking ingevolge :
1° een arbeidsongeval of beroepsziekte, aanleiding gevend tot schadeloosstelling;
2° een ongeval of ziekte niet bedoeld sub 1°;
3° de moederschapsrust;
4° het vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971;
5° het vervullen van militieverplichtingen.

   Het voordeel van de gelijkstelling wordt ook toegekend aan de werknemer van vreemde nationaliteit, onderdaan van één der Lid-Staten van de Europese Unie, die in zijn land opgeroepen wordt in vredestijd;
6° het vervullen van burgerplichten zonder behoud van loon;
7° het vervullen van een openbaar mandaat;
8° de uitoefening van de functie van rechter in sociale zaken;
9° het vervullen van een syndicale opdracht;
10° de deelneming aan cursussen of studiedagen gewijd aan sociale promotie;
11° de deelname aan een staking die zich voordoet in de schoot van de onderneming;
12° een lock-out;
13° een profylactisch verlof;
14° de volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming;
15° een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [6 ... ]6 (... ); <KB 2006-02-14/39, art. 5, 1°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
(16° een adoptieverlof. ) <KB 2006-02-14/39, art. 5, 2°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
(17° de vakantiedagen die reeds gedekt worden door het enkel vertrekvakantiegeld met toepassing van artikel 46 op het ogenblik dat die vakantiedagen opgenomen worden. ) <W 2006-12-27/30, art. 177, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2007, voor wat het vertrekvakantiegeld uitbetaald na 31 december 2006 betreft, zie W 2006-12-27/30, art. 187>
[1 18° de periodes van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur met een vierde of een vijfde, voorzien bij artikel 353bis /3 van de programmawet van 24 december 2002;
19° de periodes van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5e of 1/2, bedoeld in artikel 15 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;
20° de periodes van gehele of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 23 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis. ]1
[3 20°bis de periodes van gehele of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, [4 bedoeld in hoofdstuk II/1 van Titel III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten ]4; ]3
[2 21° het verlof voor pleegzorg en bedoeld bij artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; ]2
[5 22° het gecumuleerde totaal van de borstvoedingspauzes zoals voorzien bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 van 27 november 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en bindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 januari 2002, die een recht op borstvoedingspauzes invoert; ]5
[7 23° pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. ]7

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 7, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<KB 2010-10-15/04, art. 9, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2009> (3)<KB 2012-03-04/15, art. 1, 047; Inwerkingtreding : 01-02-2011> (4)<KB 2013-08-30/31, art. 5,1°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (5)<KB 2013-08-30/31, art. 5,2°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (6)<KB 2015-10-12/04, art. 3, 053; Inwerkingtreding : 11-08-2013> (7)<KB 2019-12-20/31, art. 5, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 42

<KB 2001-06-10/60, art. 23, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De in artikel 41 opgesomde dagen van arbeidsonderbreking worden, voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld, niet als gelijkgestelde doch als dagen normale werkelijke arbeid behandeld, zo de werkgever verplicht is hun bezoldiging aan te geven voor de berekening van de bijdragen.

   (In afwijking van het vorige lid, worden de in artikel 41, 17°, bedoelde dagen van arbeidsonderbreking als dagen van normale werkelijke arbeid behandeld voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld. ) <W 2006-12-27/30, art. 178, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2007, voor wat het vertrekvakantiegeld uitbetaald na 31 december 2006 betreft, zie W 2006-12-27/30, art. 187>

Art. 43

<KB 2004-06-22/31, art. 7, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2003; zie ook KB 2004-06-22/31, art. 25, eerste streepje> De duur van de gelijkstelling wordt beperkt :
1° bij arbeidsongeval of beroepsziekte aanleiding gevend tot schadeloosstelling;
a tot de periode van tijdelijke algehele ongeschiktheid;
b tot de eerste twaalf maanden der periode van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid volgend op een tijdelijke algehele ongeschiktheid op voorwaarde dat het erkende percentage van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid minstens 66 pct. weze [7 in geval van toepassing van artikel 34 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 voor wat betreft de beroepsziekten en van artikel 23 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 voor wat betreft de arbeidsongevallen is de voorwaarde van het percentage van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid van 66 % niet van toepassing ]7;
2° bij ongeval niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking.

   Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ongeval voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt, wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking;
3° bij ziekte niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking.

   Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ziekte voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt, wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking;
4° bij moederschapsrust of vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971 : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;
5° in het geval voorzien bij artikel 41, 5° : tot de laatste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Wat echter de werknemers betreft wier normale diensttijd minder dan twaalf maanden beloopt en die, wegens tuchtredenen, voor een langere termijn onder de wapens worden gehouden, wordt de gelijkstelling beperkt tot de periode die de terugzending naar hun haardstede voorafgaat en die overeenstemt met de normale duur van hun diensttijd;
6° in geval van borstvoeding zoals voorzien bij artikel 41, 14° : tot de periode waarover de gerechtigde die borstvoeding geeft kan aanspraak maken op de moederschapsuitkering, bedoeld in artikel 219bis, tweede lid van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
7° in geval van vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [6 ... ]6 (... ) : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30, § 2 (... ) van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [6 ... ]6; <KB 2006-02-14/39, art. 6, 1°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
(8° in geval van adoptieverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [6 ... ]6 : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30ter, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten [6 ... ]6. ) <KB 2006-02-14/39, art. 6, 2°, 041; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
[1 9° tot de periodes van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur met een vierde of een vijfde, voorzien bij artikel 353bis /3 van de programmawet van 24 december 2002;
10° tot de periodes van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5e of 1/2, bedoeld in artikel 15 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;
11° tot de periodes van gehele of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 23 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis; ]1
[3 11°bis tot de periodes van gehele of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, [4 bedoeld in hoofdstuk II/1 van Titel III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten ]4; ]3
[2 12° in geval van verlof voor pleegzorg bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30quater van de voormelde wet van 3 juli 1978; ]2
[5 13° in geval van borstvoedingspauze zoals voorzien bij artikel 41, 22° : tot de periode voorzien in artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 van 27 november 2001, die een recht op borstvoedingspauzes invoert; ]5
[8 14° in geval van pleegouderverlof bedoeld bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
: tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30sexies van de voormelde wet van 3 juli 1978. ]8

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 8, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<KB 2010-10-15/04, art. 10, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2009> (3)<KB 2012-03-04/15, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 01-02-2011> (4)<KB 2013-08-30/31, art. 6,1°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (5)<KB 2013-08-30/31, art. 6,2°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (6)<KB 2015-10-12/04, art. 4, 053; Inwerkingtreding : 11-08-2013> (7)<KB 2018-06-07/05, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (8)<KB 2019-12-20/31, art. 6, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 44

<KB 17-7-1979, art. 6> De bediende (of de leerling-bediende ) kan alleen genieten van de gelijkstellingen voorzien bij (artikel 41, 6° tot 11° ), 14° en 15°, zo hij zijn werkgever een bewijsstuk voorlegt, dat werd afgeleverd door het secretariaat of de griffie van het organisme, de instelling, het rechtscollege of van de betrokken vakvereniging. <KB 1995-05-15/48, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995> <KB 2001-06-10/60, art. 25, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art. 45

Behalve in de gevallen bedoeld bij de artikelen 46 en 47, betaalt de werkgever aan zijn bediende (of aan zijn leerling-bediende ) : <KB 1995-05-15/48, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>

   op de gewone datum het deel van het vakantiegeld beoogd bij artikel 38, 1°, en/of met de andere commissiegelden der maand waarin de hoofdvakantie ingaat, het deel bedoeld bij artikel 39, eerste lid;
wanneer de hoofdvakantie wordt verleend, het deel van het vakantiegeld bedoeld bij artikel 38, 2°, (en/of artikel 39, derde lid. ) <KB 1993-12-23/46, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 20-05-1990>

Art. 46

<W 2006-12-27/30, art. 179, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2007, voor wat het vertrekvakantiegeld uitbetaald na 31 december 2006 betreft, zie W 2006-12-27/30, art. 187> § 1. Wanneer een bediende of de leerling-bediende onder de wapens geroepen wordt of wanneer de beroepsloopbaanonderbreking zoals bepaald bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen een aanvang neemt, of wanneer een periode van tijdskrediet zoals bepaald in artikel 3, § 1, 1°, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77bis van 19 december 2001 in vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 77 van 14 februari 2001 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, zoals beoogd in artikel 103bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen een aanvang neemt of wanneer zijn contract een einde neemt, betaalt zijn werkgever hem, bij zijn vertrek, 15,34 pct. der bij hem tijdens het lopend vakantiedienstjaar verdiende brutowedde, eventueel verhoogd met een fictieve wedde voor met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking.

   Heeft de bediende of de leerling-bediende de op vorig dienstjaar betrekking hebbende vakantie nog niet genoten, dan betaalt de werkgever hem bovendien 15,34 pct. der bij hem tijdens dat vakantiedienstjaar verdiende brutowedden, eventueel verhoogd met een fictieve wedde voor met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking.

   De vorige leden zijn ook van toepassing op de bedienden tewerkgesteld in het kader van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

[6 § 1/1. Voor de betaalde voetbalspelers die gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst volgens de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars wordt het enkel vertrekvakantiegeld en het dubbel vertrekvakantiegeld als volgt berekend:
1° Het enkel vertrekvakantiegeld is gelijk aan de helft van:
- Voor het vast gedeelte van de wedde: per werkelijk gepresteerde of ermee gelijkgestelde maand in de loop van het vakantiejaar bij de huidige werkgever een toeslag gelijk aan 1/12 van 100 pct. van de normaal verdiende vaste brutowedde van de maand van vertrek;
- Voor het veranderlijk gedeelte van de wedde: per gepresteerde of daarmee gelijkgestelde maand tijdens het vakantiejaar bij de huidige werkgever een toeslag van 1/12 van de volledige contractuele of overeengekomen bruto winstpremie van de eerste ploeg in de Belgische nationale competitie van toepassing op de eerste competitiewedstrijd van het nieuwe seizoen in het vakantiedienstjaar, ongeacht het feit of de speler effectief aan deze wedstrijd heeft deelgenomen. In geval de betaalde voetbalspeler op dat ogenblik niet in dienst was van de huidige werkgever dient de berekening te gebeuren op de eerste normale verschuldigde winstpremie.

   Het enkel vertrekvakantiegeld bedraagt echter minimum 1/12 van het minimumloon voor betaalde voetbalspelers.

   In geval van onvolledige prestaties tijdens een maand gebeurt de berekening pro rata de werkelijke gepresteerde of gelijkgestelde dagen in de loop van die maand.
2° Het bedrag van het dubbel vertrekvakantiegeld is gelijk aan het bedrag van het enkel vertrekvakantiegeld. ]6

§ 2. In de in § 1 bedoelde gevallen overhandigt de werkgever aan de bediende of aan de leerling-bediende voor elk dezer vakantiedienstjaren een attest, met vermelding van :
1° de periode gedurende welke de bediende of de leerling-bediende bij hem in dienst was en eventueel de gelijkgestelde periode;
2° de overeengekomen arbeidsduur en, in voorkomend geval zowel de wijziging(en), zoals bedoeld in § 3;
3° de brutobedragen van het uitgekeerde enkel en dubbel vakantiegeld en, in voorkomend geval de periodes waarop deze bedragen betrekking hebben;
4° de bijdragen betaald door de werkgever op de aangegeven bedragen in toepassing van artikel 23bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;
5° in voorkomend geval het aantal vakantiedagen die door de bediende reeds werden opgenomen en het regime waarin hij deze vakantiedagen heeft opgenomen.
[3 6° de brutobedragen van het uitbetaald aanvullend vakantiegeld;
7° het aantal dagen aanvullende vakantie reeds opgenomen door de bediende en het arbeidsstelsel waarin deze vakantiedagen werden opgenomen; ]3
[7 8° het aantal overgedragen vakantiedagen krachtens artikel 64, 1°/1. ]7

   Wat de bediende interimaris betreft bedoeld bij artikel 3, 3°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dient het attest met betrekking tot de jaarlijkse vakantie slechts afgeleverd bij het einde van het vakantiedienstjaar; indien zijn laatste tewerkstelling in hoedanigheid van interimaris echter voorkomt voor het einde van het vakantiedienstjaar, dient het attest hem afgeleverd bij het einde van deze tewerkstelling.

§ 3. [5 Wanneer een bediende, die tewerkgesteld is bij een zelfde werkgever, zijn gemiddeld aantal te presteren uren per week verlaagt, behandelt deze werkgever, met de uitbetaling van de maand december van het vakantiejaar, de betaling van het vakantiegeld zoals vermeld in de volgende leden.

   De werkgever betaalt de bediende het enkel vakantiegeld met betrekking tot de niet opgenomen vakantiedagen. Dit enkel vakantiegeld is gelijk aan 7,67 pct. van de bij deze werkgever gedurende het vakantiedienstjaar verdiende brutowedden, eventueel verhoogd met een fictieve wedde voor met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking, verminderd met het enkel vakantiegeld dat de bediende reeds ontvangen heeft en dat berekend werd op basis van het arbeidsregime waarin de bediende is tewerkgesteld op het ogenblik dat hij zijn vakantie opneemt.

   De werkgever betaalt eveneens met de uitbetaling van de maand december van het vakantiejaar, het dubbel vakantiegeld. Dit dubbel vakantiegeld is gelijk aan 7,67 pct. van de bij deze werkgever gedurende het vakantiedienstjaar verdiende brutowedden, eventueel verhoogd met een fictieve wedde voor met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde dagen, verminderd met het dubbel vakantiegeld dat de bediende reeds ontvangen heeft en dat berekend werd op basis van het arbeidsregime waarin de bediende is tewerkgesteld op het ogenblik dat hij zijn vakantie opneemt. ]5

   De vaste eindejaarpremies worden niet in aanmerking genomen, dit wil zeggen de premies waarvan de toekenning niet gekoppeld is aan een beoordeling van de prestaties van de bediende, aan zijn productiviteit, aan het resultaat van de onderneming of van een afdeling ervan of aan ieder criterium dat de betaling ervan onzeker en wisselend maakt.

   [1 De vorige leden zijn niet van toepassing op de maatregelen voor arbeidsduurverkorting vermeld in de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis [2 en op de maatregelen inzake arbeidsduurvermindering zoals [4 bedoeld in hoofdstuk II/1 van Titel III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten ]4. ]2 ]1

(1)<KB 2009-12-30/06, art. 9, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<KB 2012-03-04/15, art. 3, 047; Inwerkingtreding : 01-02-2011> (3)<KB 2012-06-19/03, art. 3, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012> (4)<KB 2013-08-30/31, art. 7, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (5)<KB 2013-11-07/26, art. 1, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (6)<KB 2022-11-23/02, art. 1, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2022; Opheffing : 01-01-2023> (7)<KB 2023-02-08/08, art. 3, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 47

Het dagelijks bedrag der fictieve wedde voor met (dagen normale werkelijke arbeid ) gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking is gelijk aan de aan de bediende (of aan de leerling-bediende ) verschuldigde dagelijkse wedde op het ogenblik dat de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis zich voordoet. <KB 1995-05-15/48, art. 9, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995> <KB 2001-06-10/60, art. 27, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

   Voor de bedienden wier wedde evenwel volledig veranderlijk is (provisies, premiën, percenten, kortingen, enz. ), is de fictieve dagelijkse wedde gelijk aan de gemiddelde dagelijkse wedde die effectief verdiend werd in de loop der twaalf maanden die voorafgaan aan de maand waarin de gebeurtenis die tot gelijkstelling aanleiding geeft, zich voordoet. <KB 1995-05-15/48, art. 9, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>

   Is de bediende minder dan twaalf maanden werkzaam geweest bij de werkgever die hem op het ogenblik van de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis in dienst heeft, dan is de fictieve dagelijkse wedde gelijk aan de gemiddelde dagelijkse wedde bij deze werkgever verdiend gedurende de maanden die de maand voorafgaan waarin de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis zich voorgedaan heeft.

   Voor de bedienden wier wedde slechts voor een gedeelte veranderlijk is, worden voor het vast gedeelte de bepalingen van het eerste lid van dit artikel toegepast en voor het veranderlijk gedeelte de bepalingen van het tweede en het derde lid, onder voorbehoud van andere bepalingen die bij collectieve overeenkomst worden getroffen.

Art. 48

Op het ogenblik dat de bij artikel 46 bedoelde bediende (of leerling-bediende ) zijn vakantie neemt, levert hij de attesten ontvangen bij toepassing van dit artikel af aan de werkgever die hem alsdan te werk stelt. <KB 1995-05-15/48, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>

   Deze werkgever betaalt het overeenkomstig de artikelen 38 of 39 berekende vakantiegeld uit, na aftrek van de voor het vakantiedienstjaar bij toepassing van artikel 46 reeds betaalde sommen.

   Deze aftrek mag evenwel niet meer bedragen dan het vakantiegeld dat door de werkgever, die de bediende (of de leerling-bediende ) te werk stelt op het ogenblik van de vakantie, zou verschuldigd geweest zijn voor de arbeid die hij bij andere werkgevers in de loop van het vorig vakantiedienstjaar heeft verricht, zo deze arbeid in zijn dienst ware verricht geweest. <KB 1995-05-15/48, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>

Art. 49

Wanneer een bediende (of een leerling-bediende ) in hoedanigheid van arbeider of leerling (-arbeider ) in de loop van het vakantiedienstjaar werd te werk gesteld, betaalt zijn werkgever hem het vakantiegeld, berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 38 of 39, na aftrek van het brutobedrag van het vakantiegeld dat aan de arbeider door het vakantiefonds betaald werd, na de afhouding voorzien bij artikel 15 te hebben gedaan. <KB 1995-05-15/48, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>

   Deze aftrek mag niet meer bedragen dan het vakantiegeld dat door de werkgever die de bediende (of de leerling-bediende ) op het ogenblik van de vakantie in dienst heeft zou verschuldigd geweest zijn indien de arbeider in zijn dienst gewerkt had in hoedanigheid van bediende (of van leerling-bediende ). <KB 1995-05-15/48, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>

Afdeling II- Aanvullende vakantie der jeugdige bedienden.
Art. 50

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 51

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 52

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   (NOTA : de wijziging van dit artikel door KB 2001-06-10/60, art. 28 is niet kunnen verwerkt worden ; de wetgever heeft geen rekening gehouden met de opheffing van art. 52 door KB 2001-06-13/32 : zie de gearchiveerde versie nr. 031. Art. 28 van KB 2001-06-10/60 werd trouwens ingetrokken bij KB 2003-03-12/42, art. 1.)

Art. 53

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 53bis

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   (NOTA : de wijziging van dit artikel door KB 2001-06-10/60, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-203, is niet kunnen verwerkt worden ; de wetgever heeft geen rekening gehouden met de opheffing van art. 53bis door KB 2001-06-13/32, ED 01-01-2001 : zie de gearchiveerde versie nr. 031. Art. 29 van KB 2001-06-10/60 werd trouwens ingetrokken bij KB 2003-03-12/42, art. 1.)

Art. 53ter

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 54

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 55

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 56

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

   (NOTA : de wijziging van dit artikel door KB 2001-06-10/60, art. 30, ED 01-01-2003, is niet kunnen verwerkt worden ; de wetgever heeft geen rekening gehouden met de opheffing van art. 56 door KB 2001-06-13/32 met ingang vanaf 01-01-2001: zie de gearchiveerde versie nr. 031. Art. 30 van KB 2001-06-10/60 werd trouwens ingetrokken bij KB 2003-03-12/42, art. 1.)

Art. 57

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 58

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 59

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

HOOFDSTUK II- Duur van de vakantie.
Afdeling I- Gewone vakantie.
Art. 60

<KB 9-4-1975, art.6> De vakantieduur wordt vastgesteld op twee dagen per maand arbeid of met arbeid gelijkgestelde onderbreking, in dienst van een of meer werkgevers in de loop van het vakantiedienstjaar.

   [1 De wettelijke vakantie mag geen vier weken overstijgen [2 , behalve in de gevallen van de overdracht voorzien bij artikel 64, 1°/1 ]2. ]1

(1)<KB 2013-08-30/27, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<KB 2023-02-08/08, art. 4, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 61

Voor de berekening van de duur van de vakantie worden met effectief gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen van arbeidsonderbreking die voor de berekening van het vakantiegeld met effectieve dagen worden gelijkgesteld, bij toepassing van artikel 41 tot 44, alsmede de dagen waarmee rekening moet worden gehouden op grond van de wetgeving op het toekennen van loon aan de werknemers gedurende een zeker aantal feestdagen per jaar [1 , de dagen van aanvullende vakantie bedoeld in artikelen 37undecies en 62quinquies ]1 en de dagen van de jaarlijkse vakantie.

(1)<KB 2013-08-30/31, art. 8, 051; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Afdeling II- Aanvullende vakantie der jeugdige bedienden.
Art. 62

(Opgeheven ) <KB 2001-06-13/32, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

HOOFDSTUK III. - [1 Aanvullende vakantie. ]1
Afdeling 1. [1 Aanvullend vakantiegeld. ]1
Art. 62bis

[1 Overeenkomstig de bepalingen van artikel 38, 1° betaalt de werkgever aan de werknemer op de gewone datum voor uitbetaling van het loon een bedrag gelijk aan zijn normaal loon voor de dagen aanvullende vakantie. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/03, art. 8, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 62ter

[1 Het vakantiegeld bedoeld in artikel 62bis komt in mindering van latere uitbetalingen van vakantiegeld bedoeld in artikel 38, 2°.

   De aftrek moet gebeuren op het vakantiegeld van het jaar die volgt op de opname van de aanvullende vakantie of in voorkomend geval, de vakantiegelden zoals voorzien in artikel 46. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/03, art. 8, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 62quater

[1 Voor de berekening van het bedrag van het aanvullend vakantiegeld, worden beschouwd als arbeidsdagen :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 41 volgens de modaliteiten, bedoeld in artikelen 42 tot en met 44;
2° de jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 3 alsook de aanvullende vakantie. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/03, art. 8, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Afdeling 2. [1 Duur van de aanvullende vakantie. ]1
Art. 62quinquies

[1 Vanaf de laatste week van de aanloopperiode heeft de werknemer die de voorwaarden bepaald in artikel 3bis vervult, recht op maximum zes vakantiedagen in een arbeidsstelsel van zes dagen per week. Indien de werknemer is tewerkgesteld volgens een ander arbeidsstelsel, heeft hij recht op vakantiedagen naar verhouding van zijn arbeidsstelsel tijdens zijn aanloopperiode.

   Na de aanloopperiode wordt de vakantieduur bepaald naar rato van twee dagen per maand prestaties verricht bij een of meerdere werkgevers indien de werknemer is tewerkgesteld in een arbeidsstelsel van zes dagen per week. Indien de werknemer in een ander arbeidsstelsel is tewerkgesteld, heeft hij recht op vakantiedagen naar verhouding van zijn arbeidsstelsel.

   De aldus bepaalde vakantieduur wordt verminderd met het aantal vakantiedagen bedoeld in artikel 3. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/03, art. 9, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 62sexies

[1 Voor de berekening van de duur van de aanvullende vakantie, worden beschouwd als. dagen van normale werkelijke arbeid :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 41, zoals bepaald in de artikelen 42 tot en met 44;
2° de jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 3 alsook de aanvullende vakantiedagen. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/03, art. 9, 048; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
TITEL IV- GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN.
Art. 63

De paritaire comités kunnen beslissingen treffen omtrent de datum van de vakantie en de eventuele verdeling ervan. De Minister van Sociale Voorzorg moet ten laatste op 31 december van het jaar dat datgene voorafgaat waarin de vakantie moet worden genomen, over deze beslissingen worden ingelicht.

   Indien het paritair comité zijn beslissing op genoemde datum niet heeft meegedeeld, mag de ondernemingsraad omtrent ditzelfde object beslissingen treffen. Bij ontstentenis van ondernemingsraad of indien de ondernemingsraad geen beslissing heeft getroffen mogen de regelingen op het vlak van de onderneming getroffen worden tussen de werkgever eendeels en de syndicale afvaardiging anderdeels of bij ontstentenis van deze laatste, de werknemers. Indien op deze verschillende vlakken geen beslissing wordt genomen, worden de regelingen getroffen bij individueel akkoord tussen de werkgever en de werknemer.

Art. 64

Navolgende regels zijn van toepassing zowel voor de collectieve maatregelen als voor de individuele akkoorden :
1° de vakantie moet worden toegekend binnen de twaalf maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen;
[2 1°/1 onverminderd de bepaling onder 1°, moet de nog op te nemen vakantie ingevolge één der oorzaken van de schorsingen voorzien in de artikelen 16, 1°, 2°, 3°, 4°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1°, 2°, 3°, 4°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°, worden opgenomen in de vierentwintig maanden die volgen op het einde van het vakantiejaar waarop deze nog te nemen vakantiedagen betrekking hebben; ]2
2° wanneer het om gezinshoofden gaat, wordt de vakantie bij voorkeur toegekend tijdens de schoolvakantie;
3° een ononderbroken vakantieperiode van een week moet in elk geval worden gewaarborgd;
4° een ononderbroken periode van drie weken en van twee weken vakantie, moet tussen 1 mei en 31 oktober worden gewaarborgd respectievelijk aan de werknemers die geen 18 jaar oud zijn bij het verstrijken van het vakantiedienstjaar en aan de andere werknemers, behoudens andersluidend verzoek van de betrokkenen;
5° met betrekking tot de vakantieperiode buiten de eerste twee of drie weken, naargelang de werknemers bij het verstrijken van het vakantiedienstjaar ten minste 18 jaar zijn of jonger, dienen de toekenningsmodaliteiten van dien aard te zijn dat de globale aan de produktie bestede tijd maximaal wordt gevrijwaard; indien mogelijk dienen deze vakantiedagen opgenomen te worden tijdens de periodes van afnemende aktiviteit, of naar aanleiding van gewestelijke, plaatselijke of andere feestdagen; <KB 9-4-1975, art. 8>
6° onverminderd de bepalingen bedoeld sub 3° en 4° mag de vakantie niet bij halve dagen genomen worden behoudens wat betreft :
a de halve dagen vakantie die met een halve dag gewone inactiviteit aangevuld worden [1 of met een halve dag aanvullende vakantie ]1;
[1 a/1 wordt ingevoegd, luidende : "a/1 de halve dagen aanvullende vakantie die worden aangevuld ofwel met een halve dag gewone inactiviteit, ofwel met een halve dag gewone vakantie; ]1
b de verdeling in halve dagen van drie dagen van de vierde vakantieweek, op aanvraag van de werknemer. De werkgever mag zich echter tegen deze verdeling verzetten, indien dit van aard is om het werk in de onderneming te storen. <KB 17-7-1979, art. 7>

(1)<KB 2013-08-30/31, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<KB 2023-02-08/08, art. 5, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 65

Bij ontstentenis van beslissing of van collectief akkoord omtrent de data van de vakantie en de eventuele verdeling ervan, kan de werknemer die 18 jaar oud is bij het verstrijken van het vakantiedienstjaar vragen dat de derde vakantieweek bij de eerste twee wordt gevoegd; de werkgever kan zich hiertegen evenwel verzetten, indien zulks de organisatie van het werk zou kunnen verstoren.

   (De vierde week kan op dezelfde wijze bij de andere vakantieweken gevoegd worden, ongeacht de leeftijd van de werknemer. ) <KB 9-4-1975, art. 9>

Art. 66

[1 Onverminderd de bepalingen van artikel 68, 2°, de werknemer, die in de onmogelijkheid verkeert zijn vakantie te nemen om één der redenen vermeld:
a) in de artikelen 16, 5° tot en met 10°, 12° en 16°, en 41, 5° tot en met 10°, 12° en 14°, behoudt zijn recht, zelfs in geval van collectieve vakantie, op de vakantiedagen tot bij het verstrijken van de twaalf maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen;
b) in de artikelen 16, 1°, 2°, 3°, 4°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1°, 2°, 3°, 4°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°, behoudt zijn recht, zelfs in geval van collectieve vakantie, op de vakantiedagen tot bij het verstrijken van de vierentwintig maanden die volgen tot op het einde het vakantiejaar waarop deze nog op te nemen vakantiedagen betrekking hebben. ]1

(1)<KB 2023-02-08/08, art. 6, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 67

<W 2006-12-27/30, art. 180, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2007, voor wat het vertrekvakantiegeld uitbetaald na 31 december 2006 betreft, zie W 2006-12-27/30, art. 187> De bepalingen van dit artikel zijn toepasselijk indien op het einde van het vakantiejaar :
1° het onmogelijk is voor de bediende zijn vakantie geheel of gedeeltelijk te nemen;
2° ingevolge een niet in artikel 46 voorziene schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, het voor de bediende onmogelijk is geweest om alle of een gedeelte van de verworven vakantiedagen op te nemen.

   De werkgever dient de bediende, ten laatste op 31 december van het vakantiejaar, het vakantiegeld met betrekking tot deze niet opgenomen vakantiedagen te betalen, zoals hierna vermeld :
1° het normale loon met betrekking tot deze nog niet opgenomen vakantiedagen, op basis van het loon van de maand december;
2° indien het dubbel vakantiegeld niet of niet volledig aan de bediende werd betaald, een toeslag gelijk aan 92 pct. van de wedde van december, gedeeld door respectievelijk 24, 20, 16, 12, 8, 4, wanneer de bediende is tewerkgesteld volgens een regeling van respectievelijk 6, 5, 4, 3, 2 en 1 arbeidsdagen per week en vermenigvuldigd met het aantal niet opgenomen dagen.

Art. 67bis.

[1 De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing wanneer, op het einde van het vakantiejaar, de bediende zich in de onmogelijkheid bevindt om zijn vakantie te nemen in de gevallen voorzien bij het artikel 64, 1°/1.

   De werkgever dient de bediende, ten laatste op 31 december van het vakantiejaar, het vakantiegeld met betrekking tot de nog binnen de vierentwintig maanden op te nemen vakantiedagen te betalen, zoals bepaald in artikel 67, tweede lid. ]1

(1)<Ingevoegd bij KB 2023-02-08/08, art. 7, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 68

Mogen niet als jaarlijkse vakantiedagen worden aangerekend :
1° de dagen waarmee rekening moet worden gehouden op grond van de wetgeving op het toekennen van loon aan de werknemers gedurende een zeker aantal feestdagen per jaar;
[3 a) de dagen van arbeidsonderbreking in het geval bedoeld in de artikelen 16, 1° tot en met 4°, 10°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1° tot en met 4°, 10°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°;
b) de dagen van arbeidsonderbreking in het geval bedoeld in de artikelen 16, 5° tot en met 9°, 12°, 16° en 23°, en 41, 5° tot en met 9°, 12°, 14° en 22°, tenzij deze oorzaak zich voordoet tijdens de vakantie; ]3
3° de bij de wetten en besluiten tot reglementering van de arbeidsduur en de zondagrust opgelegde rustdagen;
4° de gewone inactiviteitsdag wanneer de wekelijkse arbeid over vijf dagen verdeeld is en elke andere gewone inactiviteitsdag die voortvloeit uit de vermindering van de arbeidsduur beneden de wekelijkse limiet, vastgesteld door de wetten op de arbeidsduur en hun uitvoeringsbesluiten; een gewone inactiviteitsdag mag evenwel per schijf van zes, al dan niet opeenvolgende vakantiedagen, als vakantiedag aangerekend worden, onder voorbehoud echter van andere beschikkingen die in paritair comité worden getroffen.

(1)<KB 2013-08-30/31, art. 10, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<KB 2019-12-20/31, art. 7, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2020> (3)<KB 2023-02-08/08, art. 8, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 69

Bij ontstentenis van een vaststelling van de vakantiedata overeenkomstig de procedure, voorzien in artikel 63, mag de Minister van Sociale Voorzorg, wanneer de organisatie van het arbeidsproces het vereist, een of meer ondernemingen toelating geven de vakantie te spreiden, op voorwaarde echter dat de in artikel 64, 3° en 4°, voorziene bepalingen worden geëerbiedigd.

Art. 70

<KB 29-5-1973, art. 1> Indien geen overeenkomst wordt bereikt omtrent de datum van de vakantie en de verdeling ervan, wordt het geschil beslecht door de arbeidsrechtbanken.

TITEL V_ CONTROLE EN SANCTIES.
Art. 71

Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, worden de sociale inspecteurs [1 van de Administratie Toezicht op de Sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg ]1 belast met het toezicht over de toepassing van de geordende wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders en van de krachtens deze wetten genomen besluiten.

   De ondernemingshoofden zijn verplicht op hun verzoek en ter plaatse, alle documenten inzake jaarlijkse vakantie voor te leggen waarvan het bijhouden wordt opgelegd door de wetgeving en reglementering inzake de vereenvoudiging van documenten waarvan het bijhouden wordt opgelegd door de sociale wetgeving.

(1)<KB 2017-06-22/02, art. 8, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 72

De werkgever is verplicht in zijn arbeidsreglement de benaming van het vakantiefonds waarbij hij aangesloten is te vermelden.

Art. 73

<KB 5-8-1971, art. 10> De inbreuken op het bepaalde in dit besluit worden bestraft overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 54 tot 61 van de gecoördineerde wetten.

TITEL VI_ OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art. 74

<overgangsbepaling>

Art. 75

Voor de toepassing van de wettelijke en verordenende bepalingen en van de beslissingen van de paritaire comités, die de datum van de bekendmaking van dit besluit voorafgaan en naar het begrip staking verwijzen zoals dat bepaald is door de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders, wordt als staking aangezien, de staking welke :
a) voorafgegaan is door een poging tot verzoening door een bemiddelaar die gekozen werd door de partijen of, op verzoek van een dezer, door de Minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort;
b) slechts ingegaan is na het verstrijken van een collectieve stakingsaanzegging, betekend door een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in het paritair comité waaronder de onderneming ressorteert.

   De stakingsaanzegging wordt betekend hetzij bij een ter post aangetekende en aan ieder individueel werkgever gerichte brief, hetzij door inlassing in de notulen van een verzoeningsvergadering. De betekening kan ten vroegste geschieden de zevende dag en voor bedienden de vijftiende dag volgend op de eerste vergadering welke door de gekozen of aangewezen bemiddelaar gehouden wordt.

   De stakingsaanzegging begint te lopen vanaf de dag volgende op die van de betekening. De duur is ten minste zeven dagen en voor bedienden ten minste veertien dagen.

Art. 76

Het koninklijk besluit van 5 april 1958 tot vaststelling van de algemene modaliteiten van uitvoering van de wetten betreffende het jaarlijks verlof der loonarbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 april 1959, 4 december 1963, 15 juni 1964 en 8 juli 1964, wordt opgeheven.

Art. 77

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1967 en zal voor het eerst van toepassing zijn op de vakantie in 1967 te nemen.

Art. 78
Inhoudstabel
TITEL I- ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1)
TITEL II_ ARBEIDERS EN LEERLING-ARBEIDERS. <KB 1995-05-15/48, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>
HOOFDSTUK I_ Bijdragen.
Afdeling I_ Sociaal verzekeringsplichtigen. (Art. 4)
Afdeling II_ Niet sociaal verzekeringsplichtigen. (Art. 7)
HOOFDSTUK II- Vakantiegeld.
Afdeling I- Gewone vakantie. (Art. 14)
Afdeling II- Aanvullende vakantie voor jeugdige arbeiders. (Art. 25)
Afdeling III- Bijzondere bepalingen betreffende de uitbetaling en de terugvordering van het vakantiegeld der arbeiders en leerling-arbeiders. <KB 1995-05-15/48, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995> (Art. 33)
HOOFDSTUK III_ Duur van het verlof.
Afdeling I_ Gewone vakantie. (Art. 35)
Afdeling II- Aanvullende vakantie der jeugdige arbeiders. (Art. 37)
HOOFDSTUK IV. - <Ingevoegd bij KB 1992-12-17/41, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-04-1993> Inzameling van de informatiegegevens. (Art. 37bis)
HOOFDSTUK V. [1 Aanvullende vakantie ]1
Afdeling 1. - [1 Aanvullend vakantiegeld. ]1 (Art. 37quinquies)
Afdeling 2. [1 Duur van de aanvullende vakantie. ]1
Art. 37undecies. [1 De duur van de aanvullende vakantie van een werknemer wordt bepaald overeenkomstig artikel 35, verminderd met de vakantiedagen bedoeld in artikel 3. ]1
Art. 37duodecies. [1 Voor de berekening van de duur van de aanvullende vakantie worden als arbeidsdagen beschouwd :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 16 volgens de modaliteiten bedoeld in artikelen 17 tot en met 21;
2° de vakantiedagen bedoeld in artikel 35 alsook de aanvullende vakantie. ]1
TITEL III- BEDIENDEN EN LEERLING-BEDIENDEN. <KB 1995-05-15/48, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 10-12-1995>
HOOFDSTUK I- Vakantiegeld.
Afdeling I- Gewone vakantie. (Art. 38)
Afdeling II- Aanvullende vakantie der jeugdige bedienden. (Art. 50)
HOOFDSTUK II- Duur van de vakantie.
Afdeling I- Gewone vakantie. (Art. 60)
Afdeling II- Aanvullende vakantie der jeugdige bedienden. (Art. 62)
HOOFDSTUK III. - [1 Aanvullende vakantie. ]1
Afdeling 1. [1 Aanvullend vakantiegeld. ]1 (Art. 62bis)
Afdeling 2. [1 Duur van de aanvullende vakantie. ]1 (Art. 62quinquies)
TITEL IV- GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN. (Art. 63)
TITEL V_ CONTROLE EN SANCTIES. (Art. 71)
TITEL VI_ OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN. (Art. 74)