Info



Tekst


INLEIDENDE TITEL. - BEKENDMAKING, GEVOLGEN EN TOEPASSING VAN DE WETTEN IN HET ALGEMEEN.
Art. 1

[1 (oud artikel 2) ]1 De wet beschikt alleen voor het toekomende; zij heeft geen terugwerkende kracht.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 2

[1 (oud artikel 6) ]1 Aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen, kan door bijzondere overeenkomsten geen afbreuk worden gedaan.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
BOEK I. - PERSONEN.
TITEL I. - GENOT EN VERLIES VAN DE BURGERLIJKE RECHTEN.
HOOFDSTUK I. [1 ... ]1
Art. 3

[1 (oud artikel 7) ]1 De uitoefening van de burgerlijke rechten is onafhankelijk van de hoedanigheid van staatsburger, die alleen overeenkomstig de Grondwet wordt verkregen en behouden.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 4

[1 (oud artikel 8) ]1 Ieder Belg heeft het genot van de burgerlijke rechten.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 5

[1 (oud artikel 11 ) ]1 <W 15-12-1980, art. 84> Een vreemdeling heeft in België het genot van alle aan de Belgen verleende burgerlijke rechten behoudens de uitzonderingen door de wet gesteld.

   Een vreemdeling die gemachtigd is zich in het Rijk te vestigen en die in het bevolkingsregister is ingeschreven, heeft het genot van alle aan de Belgen verleende burgerlijke rechten zolang hij in België verblijf houdt.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK II. [1 ... ]1
AFDELING I. [1 ... ]1
AFDELING II. [1 ... ]1
TITEL II. [1 - DE BURGERLIJKE STAND. ]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene principes van de burgerlijke stand. ]1
Afdeling 1. [1 Doelstellingen van de burgerlijke stand ]1
Art. 6

[1 § 1. De burgerlijke stand heeft als voornaamste doelstellingen :
- de rechtsfeiten en rechtshandelingen vast te stellen die de staat van een persoon bepalen of wijzigen;
- de rechtzekerheid inzake de staat van de persoon te garanderen;
- het bewijs van de staat van de persoon te verzekeren, door middel van de akten van de burgerlijke stand, en dit bewijs zorgvuldig te bewaren.

§ 2. De staat van een persoon is het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn rechtspositie in de familie en in de maatschappij bepalen en die hem onderscheiden van de andere personen wat het bezit en de uitoefening van bepaalde rechten betreft. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 2. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand ]1
Art. 7

[1 Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor het beheer van de burgerlijke stand.

   De burgemeester, of een hiertoe door het college aangeduide schepen, vervult de taak van ambtenaar van de burgerlijke stand. Hij zorgt in het bijzonder voor het nauwkeurig naleven van alle bepalingen in verband met de akten van de burgerlijke stand.

   Bij verhindering van de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt deze tijdelijk vervangen door de burgemeester, een schepen of een raadslid in de volgorde van hun benoemingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 8

[1 Wanneer binnengemeentelijke territoriale organen werden opgericht overeenkomstig artikel 41 van de Grondwet, kan het college van burgemeester en schepenen, in afwijking van artikel 7, één of meer schepenen aanwijzen voor de taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand wanneer de burgemeester deze taak niet uitoefent, die elk voor één of meer binnengemeentelijke territoriale organen bevoegd zullen zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 9

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand kan voor alle taken inzake het opmaken van akten van burgerlijke stand, met inbegrip van het afleveren van afschriften en uittreksels ervan [2 en het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 35, § 1, tweede lid ]2, een speciale schriftelijke machtiging verlenen aan één of meer beambten van het gemeentebestuur.

   [2 Deze machtiging is niet mogelijk voor :
1° de opmaak van de akte van huwelijk, in toepassing van artikel 165/1, eerste lid;
2° de opmaak van de akte van nietigverklaring in toepassing van artikel 34/1. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 2, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 10

[1 De consulaire ambtenaren, bij het Consulair Wetboek bevoegd verklaard inzake burgerlijke stand, zijn bevoegd voor de bediening van de burgerlijke stand onder de voorwaarden bepaald in het Consulair Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 11

[1 De officieren aangeduid door de minister van Defensie of door de hiertoe gedelegeerde autoriteit maken de akten van overlijden op van de personen van Belgische nationaliteit in dienst van de Belgische strijdkrachten, alsook van het personeel van Defensie van Belgische nationaliteit waarvan de aanwezigheid bij deze Strijdkrachten is vereist, overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek indien het, bij militaire operaties buiten het Belgisch grondgebied, onmogelijk is om een akte van overlijden op te stellen volgens de bepalingen van het Consulair wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 12

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand of zijn gemachtigde mag geen akte van de burgerlijke stand opmaken die betrekking heeft op zichzelf, zijn echtgenoot of echtgenote, zijn wettelijk samenwonende partner, zijn bloedverwanten in de opgaande en in de nederdalende lijn of zijn bloedverwanten in de zijlijn tot de tweede graad.

   Artikel 7, derde lid, is in dit geval van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 13

[1 Tenzij de wet anders bepaalt, is de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand deze van :
- de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,
- de actuele verblijfplaats van de betrokkene, de betrokkenen of één van hen; of bij gebrek hieraan,
- Brussel. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 3. [1 De akten van de burgerlijke stand ]1
Art. 14

[1 De akten van de burgerlijke stand zijn authentieke akten.

   De akten van de burgerlijke stand worden, behoudens wettelijke uitzonderingen, in gedematerialiseerde vorm opgemaakt in de Databank Akten Burgerlijke Stand (afgekort DABS).

   Ze worden bewaard via een gekwalificeerde dienst van elektronische archivering, beoogd in artikel I.18, 18°, van het Wetboek van economisch recht en beantwoorden aan de voorwaarden van boek XII, titel 2 van hetzelfde wetboek.

   Indien het door uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk is om een akte in gedematerialiseerde vorm op te maken, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand in de plaats hiervan een proces-verbaal op. Van zodra mogelijk maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte in gedematerialiseerde vorm op. Het proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt, tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 15

[1 De bijlagen worden slechts in de DABS gevoegd, bij de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking hebben, wanneer de wet dit uitdrukkelijk vermeldt en voor zover ze niet beschikbaar zijn in een andere authentieke bron.

   Indien de partijen bijlagen hebben overgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, worden de originelen van deze bijlagen aan hen teruggeven. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 16

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand vermeldt in de akten die hij opmaakt niets anders dan wat hem door de partijen moet worden verklaard en wat hem door de wet wordt opgelegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 17

[1 De personen waarop de akte betrekking heeft of die betrokken zijn bij de totstandkoming ervan zijn verplicht de ambtenaar van de burgerlijke stand alle informatie mee te delen die de ambtenaar nodig heeft om de akte op te maken, voor zover deze informatie niet beschikbaar is in een andere authentieke bron. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 18

[1 § 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand tekent de door hem opgemaakte of, overeenkomstig afdeling 6, gewijzigde akten, tenzij de wet anders bepaalt.

§ 2. Onverminderd het artikel 1317, bestaat de handtekening uit een handgeschreven handtekening, of een gekwalificeerde elektronische handtekening, als bedoeld in artikel 3.12 van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 19

[1 Door de ondertekening van de in artikel 18, § 1, bedoelde akten waarborgt de ambtenaar van de burgerlijke stand :
- de juiste verbinding van die akten met de akten waarop deze akten betrekking hebben, van de betrokkene of, in voorkomend geval, van zijn afstammelingen tot de eerste graad, en
- de wijziging van de akten waarop deze akten betrekking hebben, van de betrokkene of, in voorkomend geval, van zijn afstammelingen tot de eerste graad,
tenzij de wet anders bepaalt.

   De akten van de burgerlijke stand die de wijziging van de in het eerste lid bedoelde akten tot stand brengen zijn zichtbaar in de DABS. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 20

[1 Er wordt niets bij afkorting in de akten van de burgerlijke stand vermeld.

   De data worden in cijfers uitgedrukt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 21

[1 De belanghebbende partijen kunnen zich bij alle akten, met uitzondering van de huwelijksakte, laten vertegenwoordigen door een lasthebber door middel van een bijzondere en authentieke volmacht.

   De volmacht wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 22

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de akte voorlezen. In elk geval wordt de akte voorgelezen op verzoek van één van de verschijnende partijen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 4. [1 Bewijskracht van akten van de burgerlijke stand ]1
Art. 23

[1 Enkel de akten van de burgerlijke stand gelden als enige bewijs van de staat van de persoon, tenzij de wet het anders bepaalt.

   Enkel de processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden als enige bewijs van de staat van de persoon, zolang er op basis hiervan geen akte van de burgerlijke stand werd opgemaakt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 24

[1 De na de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing in de DABS opgenomen akten, alsook de afschriften en uittreksels daarvan, gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 25

[1 § 1. De in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand op basis van de vóór de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing op papier opgemaakte akten, gelden tot bewijs van het tegendeel.

   De oorspronkelijke papieren akten gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte.

   In geval van tegenstrijdigheid tussen een oorspronkelijke papieren akte en dezelfde, in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akte, heeft de oorspronkelijke papieren akte voorrang op deze laatste.

§ 2. De in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand op basis van op papier opgemaakte processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden tot bewijs van het tegendeel.

   De oorspronkelijke op papier opgemaakte processen-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 47 en 57 gelden tot bewijs van valsheid in geschrifte. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 26

[1 Indien een akte van de burgerlijke stand vernietigd of verloren is gegaan, kan de akte vervangen worden overeenkomstig artikel 35.

   De vernietiging of het verlies en de inhoud van de akte kunnen bewezen worden door geschriften, door andere authentieke bronnen of door getuigen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 27

[1 Elke persoon kan de vervangende akte van de burgerlijke stand aan elke verzoekende overheid overleggen, indien hij aantoont dat hij nog steeds in de onmogelijkheid verkeert de betrokken akte van de burgerlijke stand te verkrijgen, voor zover de juistheid van de erin vervatte gegevens niet wordt weerlegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 5. [1 Uittreksels en afschriften ]1
Art. 28

[1 § 1. Er kunnen zowel uittreksels als afschriften worden afgeleverd van de akten van de burgerlijke stand.

§ 2. Een uittreksel vermeldt de actuele gegevens van de akte, zonder de historiek van de staat van de persoon op wie de akte betrekking heeft.

   Een afschrift vermeldt de oorspronkelijke gegevens van de akte en de historiek van de staat van de persoon op wie de akte betrekking heeft.

   Afschriften vermelden, in voorkomend geval, de basis voor de opmaak van de akte zoals bepaald in artikel 41, § 1, 5°.

§ 3. Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt op basis van een buitenlandse akte vermeldt een afschrift de oorspronkelijke gegevens van de Belgische akte op basis van een buitenlandse akte, de afdruk van de in gedematerialiseerde vorm in de DABS als bijlage opgenomen buitenlandse akte en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan en de metadata van de wijzigingen van deze akte. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 29

[1 § 1. Eenieder heeft recht op een uittreksel of afschrift van :
- akten van overlijden van meer dan vijftig jaar oud;
- akten van huwelijk van meer dan vijfenzeventig jaar oud;
- anderen akten van meer dan honderd jaar oud.

   De persoon op wie de akte betrekking heeft, zijn echtgenoot of echtgenote, zijn wettelijk samenwonende, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bloedverwanten in de opgaande of nederdalende lijn, zijn erfgenamen, hun notaris en hun advocaat hebben recht op een uittreksel of afschrift van akten bedoeld in het eerste lid van respectievelijk minder dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud.

   Voor akten die gewijzigd werden met toepassing van Titel IV/1 of met toepassing van artikel 1385quaterdecies, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek wordt het recht op een afschrift beperkt tot de persoon op wie de akte betrekking heeft, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn erfgenamen, hun notaris en hun advocaat.

§ 2 Uittreksels en afschriften worden afgeleverd door de ambtenaar van de burgerlijke stand die erom wordt verzocht dan wel elektronisch via de DABS.

   De uittreksels en afschriften worden bij aflevering voorzien van een elektronisch zegel, zoals voorzien in artikel 3.27 van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.

   De Koning stelt vast door wie en op welke wijze de afschriften en uittreksels voor akten bedoeld in het eerste lid van respectievelijk minder dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud worden afgeleverd.

§ 3. De uittreksels en afschriften bestemd om in het buitenland te worden gebruikt, worden, voor zover vereist, gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken of door de door hem gemachtigde ambtenaar.

§ 4. De uittreksels en afschriften vermelden de gegevens zoals voorzien in de modellen die hiertoe door de Koning worden bepaald.

§ 5. De uittreksels en afschriften vermelden de datum van afgifte en worden geauthentificeerd door het elektronisch zegel van de DABS. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 30

[1 § 1. Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt vóór de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018. houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing neemt een afschrift van een akte de vorm aan van een afdruk van de in gedematerialiseerde vorm in de DABS opgenomen oorspronkelijke akte met de hierop aangebrachte randmeldingen en de metadata van de wijzigingen van deze akte na inwerkingtreding van die wet.

§ 2. Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt vóór de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing worden de uittreksels opgemaakt op dezelfde wijze als deze afgeleverd voor akten opgemaakt na de inwerkingtreding van deze wet.

§ 3. Wanneer het afgeleverde uittreksel of afschrift op basis van een op papier opgemaakte akte voor de inwerkingtreding van deze wet niet wordt aanvaard of wanneer het wordt betwist voor het doel waartoe het dient, wordt een uittreksel of afschrift afgeleverd op basis van het papieren register met toevoeging van de bijwerkingen op de akte in de DABS. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 6. [1 Wijzigingen van akten van de burgerlijke stand ]1
Art. 31

[1 § 1. In geval een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing een wijziging van één of meerdere akten van de burgerlijke stand tot gevolg heeft, en voor zover hiervan geen akte van de burgerlijke stand kan worden opgemaakt zoals bepaald in hoofdstuk 2, maakt de bevoegde ambtenaar de gewijzigde akte of akten op.

   Indien het een Belgische rechterlijke beslissing betreft, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de wijziging via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand en neemt de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing als bijlage op in de DABS.

   De gewijzigde akte vermeldt :
1° de rechterlijke instantie die de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing heeft uitgesproken en de datum van de uitspraak;
2° de aard van het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing, met name of het gaat om :
a) een betwisting van de afstamming en/of vaststelling van een afstammingsband [2 of de nietigverklaring van een erkenning ]2;
b) een verbetering van een akte;
c) een naams- of voornaamsverandering.

§ 2. [2 De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte of akten van de burgerlijke stand verbetert overeenkomstig artikel 33 of een akte wijzigt op basis van een andere akte of van een aangifte maakt onmiddellijk de gewijzigde akte of akten op.

   De gewijzigde akte maakt hier melding van.

   De DABS notificeert elke verbetering of wijziging van een akte bedoeld in het eerste lid aan de bevoegde procureur des Konings. ]2

§ 3. De ambtenaar van de burgerlijke stand tekent de gewijzigde akte of akten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 4, 089; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 7. [1 Meldingen op akten van de burgerlijke stand ]1
Art. 32

[1 § 1. De meldingen bedoeld in de artikelen 122, vierde lid, 134, vierde lid, 193ter, derde lid, [2 ... ]2 370/7, tweede lid, en 370/8, tweede lid, en de meldingen bedoeld in de artikelen 1275, § 2, tweede lid, en 1303, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in artikel 391octies, § 4, tweede lid, van het Strafwetboek, en in artikel 79quater, § 4, tweede lid, [2 ... ]2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, worden onder verantwoordelijkheid van het beheerscomité als bedoeld in artikel 73, § 1, opgemaakt en verbonden met de akten waarop ze betrekking hebben.

   De melding wordt ondertekend door een elektronisch zegel, zoals voorzien in artikel 3.27 van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.

§ 2. De meldingen bevatten :
1° de vermelding van de basis bedoeld in artikel 41, § 1, 5°, a) en c);
2° het aktenummer van de akte waarop de melding betrekking heeft;
3° in het geval van een vergunning tot naamsverandering : de gegevens bedoeld in artikel 63, 1°, 2° en 4°;
4° in het geval van een echtscheiding : de gegevens bedoeld in artikel 64, 1° en 3°; ]1
[2 5° in het geval van een nietigverklaring: de gegevens bedoeld in artikel 66. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 5, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 8. [1 Verbetering en nietigverklaring van akten van de burgerlijke stand ]1
Onderafdeling 1. [1 Verbetering door de ambtenaar van de burgerlijke stand ]1
Art. 33

[1 § 1. De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die een materiële vergissing vaststellen op een akte van de burgerlijke stand, op basis van een authentieke akte of officieel attest, verbetert deze akte van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of de akten die de materiële vergissing staven beschikbaar zijn in de DABS.

   Indien de akten niet beschikbaar zijn in de DABS verzoekt hij, voor akten die in België werden opgemaakt of in België werden overgeschreven vóór de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akten in de DABS.

   In zoverre de ambtenaar van de burgerlijke stand niet beschikt over de officiële attesten, vraagt hij deze zelf op bij de bevoegde Belgische instanties of instellingen.

   Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand niet over de documenten beschikt op basis van de voorgaande leden, legt de betrokkene de akten of officiële attesten die de materiële vergissing staven zelf voor.

§ 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand als bedoeld in § 1, eerste lid, maakt de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand ten gevolge van de verbetering op.

   De authentieke akte of het officiële attest, op basis waarvan de akte wordt verbeterd, wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 34

[1 § 1. Een materiële vergissing houdt in dat een ambtenaar van de burgerlijke stand, bij de opmaak of wijziging van een akte van de burgerlijke stand, bij vergissing een gegeven heeft opgenomen in deze akte dat niet volledig overeenstemt met de vermelding van dit gegeven op de authentieke akten of officiële attesten die hij op dat ogenblik in zijn bezit had.

   Onder een materiële vergissing wordt verstaan :
1° een schrijf- of typfout in namen en voornamen, of een verwisseling tussen beide;
2° een schrijf- of typfout in datum, plaats of uur van het rechtsfeit of de rechtshandeling die de akte vaststelt;
3° de verwisseling van personen vermeld in de akte;
4° het ontbreken van voornamen of delen van een naam van een persoon in een andere akte van de burgerlijke stand dan de akte van geboorte van de betrokkene, die wel voorkomen in de akte van geboorte van de betrokkene;
5° de vermelding van foutieve diakritische gegevens;
6° een fout in of het ontbreken van de gegevens van een getuige in de akte van huwelijk;
7° het foutief of niet overnemen in een akte van de burgerlijke stand van bepaalde gegevens vermeld in de authentieke akten of officiële attesten die bij het opmaken van de akte werden voorgelegd.

   De DABS notificeert elke verbetering van een akte volgens artikel 33 aan de bevoegde procureur des Konings.

§ 2. De gevallen vermeld in paragraaf 1, tweede lid, worden, naar analogie, beschouwd als materiële vergissing, indien ze worden vastgesteld in een proces-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, 45, 47, 55, § 2, en 57.

   Het verbeterde proces-verbaal wordt als bijlage in de DABS opgenomen.

§ 3. Worden ook beschouwd als materiële vergissingen : fouten in een akte van de burgerlijke stand gebaseerd op een medisch attest als bedoeld in de artikelen 42, 48, 55, § 1, en 58.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de akte van de burgerlijke stand verbeteren voor zover het medisch attest werd verbeterd door de arts of vroedvrouw.

   Het verbeterde medisch attest wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<W 2020-07-31/03, art. 6, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Onderafdeling 2. [1 Ambtshalve nietigverklaring van een akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand ]1
Art. 34/1

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van de burgerlijke stand heeft opgemaakt kan deze akte ambtshalve nietig verklaren, in de volgende gevallen :
1° de akte heeft betrekking op een rechtsfeit dat of rechtshandeling die nooit heeft plaatsgevonden;
2° de akte heeft betrekking op een rechterlijke of administratieve beslissing die nooit werd uitgesproken;
3° de akte werd opgemaakt zonder dat aan de wettelijke vereiste voorwaarden hiervoor voldaan was;
4° de ambtenaar van de burgerlijke stand was niet bevoegd of niet gemachtigd om de akte op te maken.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand kan in de gevallen bedoeld in het eerste lid ook een proces-verbaal als bedoeld in de artikelen 14, derde lid, 45, 47, 55, § 2, en 57 ambtshalve nietig verklaren.

   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van nietigverklaring op en verbindt deze met de akte van de burgerlijke stand waarop de nietigverklaring betrekking heeft en maakt, in voorkomend geval, de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand op.

   De ambtshalve nietigverklaring is slechts mogelijk binnen een maand na de opmaak van de akte van de burgerlijke stand of van het proces-verbaal, en voor zover deze de rechtstoestand van de personen op wie de akte of het proces-verbaal betrekking heeft niet in gevaar brengt. Na verloop van deze termijn is artikel 35 van toepassing.

   De DABS notificeert elke ambtshalve nietigverklaring aan de bevoegde procureur des Konings.

   Het beheerscomité DABS, bedoeld in artikel 74, maakt jaarlijks een lijst op van het aantal akten dat ambtshalve werd vernietigd. Ze bezorgt deze lijst aan de minister van Justitie, voor 31 januari van het jaar volgend op het voorbije burgerlijke jaar. De minister van Justitie legt deze lijst neer in de Kamer van volksvertegenwoordigers. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/03, art. 9, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Onderafdeling 2. Onderafdeling 3 [1 Verbetering en nietigverklaring door de familierechtbank ]1
Art. 35

[1 § 1. De persoon die een akte wil laten verbeteren [2 of laten nietig verklaren ]2 of een ontbrekende akte wil laten vervangen overeenkomstig [2 artikel 26 ]2 kan hiertoe een verzoekschrift indienen bij de familierechtbank.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die deze akte wil laten verbeteren, kan hiertoe een verzoekschrift [2 ondertekend door hemzelf of een advocaat ]2 indienen bij de familierechtbank.

   De procureur des Konings vordert de verbetering van een akte bij de familierechtbank indien hij een fout in de akte vaststelt.

§ 2. De griffier van de kamer waar de zaak aan toebedeeld is, zendt het verzoekschrift over aan het openbaar ministerie. Na ontvangst van het advies van het openbaar ministerie roept de griffier de verzoeker, bij gerechtsbrief, op om te verschijnen op de door de voorzitter van de kamer vastgestelde zitting.

§ 3. De griffier stuurt de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte overeenkomstig afdeling 6 ten gevolge van de verbetering [2 , voor de opmaak van de akte van nietigverklaring ]2 of voor de opmaak van de vervangende akte via de DABS onmiddellijk naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand en neemt de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing als bijlage op in de DABS.

   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand ten gevolge van de verbetering [2 , de akten van nietigverklaring ]2 of de vervangende akte op [2 en verbindt deze, in voorkomend geval, met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking hebben ]2. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 11, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 9. [1 Aansprakelijkheid van en controle op de ambtenaar van de burgerlijke stand ]1
Art. 36

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand is verantwoordelijk voor de door hem opgemaakte, verbeterde [2 , gewijzigde of ambtshalve nietig verklaarde ]2 akten van de burgerlijke stand. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 12, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 37

[1 In geval van ernstige twijfel omtrent het opmaken van de akten van de burgerlijke stand kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de procureur des Konings verzoeken hierover advies uit te brengen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 38

[1 Onder voorbehoud van de aansprakelijkheid van de operationele beheerder als bepaald in artikel 73, § 1, en de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens bedoeld in artikel 73, § 2, is de ambtenaar van de burgerlijke stand burgerrechtelijk aansprakelijk voor het niet naleven van de in het kader van zijn functie opgelegde voorschriften, behoudens verhaal op de personen die hem verhinderd hebben deze voorschriften uit te voeren, indien daartoe grond bestaat. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 39

[1 Elke onrechtmatige verandering en elke valsheid in de akten van de burgerlijke stand leveren grond op tot schadevergoeding aan de partijen, onverminderd de straffen voorzien in het Strafwetboek. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 40

[1 De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waartoe de gemeente van de ambtenaar van de burgerlijke stand behoort die de akte heeft opgemaakt houdt toezicht op de naleving van de bepalingen inzake de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt hem onmiddellijk op de hoogte van elke fout of onregelmatigheid die hij vaststelt.

   De procureur des Konings onderzoekt en vervolgt de door de ambtenaar van de burgerlijke stand in de uitoefening van zijn functie gepleegde inbreuken.

   Het College van procureurs-generaal kan richtlijnen uitvaardigen ter verduidelijking van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde controle wordt uitgeoefend. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep waken over de uitvoering van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK II. [1 - De verschillende akten van de burgerlijke stand. ]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepaling ]1
Art. 41

[1 § 1. De akten van de burgerlijke stand vermelden steeds :
1° de naam, de voornaam en de handtekening van de ambtenaar van de burgerlijke stand of de overeenkomstig artikel 9 gemachtigde beambte, die de akte heeft opgemaakt;
2° de datum van opmaak van de akte;
3° de plaats van opmaak van de akte;
4° het aktenummer;
5° in voorkomend geval, de vermelding van de basis voor de opmaak van de akte, met name :
a) de rechterlijke beslissing, alsook de rechterlijke instantie, de datum van de uitspraak, de datum van het in kracht van gewijsde treden ervan, en het identificatienummer van deze rechterlijke beslissing;
b) het proces-verbaal, zoals voorzien in de artikelen 14, vierde lid, 47, 55, § 2 of 57;
c) het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 370/4, § 1, of artikel 370/8, alsook de datum ervan, en in voorkomend geval, de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad;
d) de buitenlandse akte, alsook de autoriteit die de akte heeft opgemaakt en de datum en plaats van opmaak;
e) de buitenlandse rechterlijke of administratieve beslissing, alsook de buitenlandse autoriteit die de beslissing heeft genomen en de datum van de beslissing.

   De basis voor de opmaak van de akte wordt als bijlage in de DABS opgenomen.

   De akten van de burgerlijke stand vermelden, voor zover nodig, de datum waarop het proces-verbaal, de beslissing of de akte op basis waarvan ze werden opgemaakt, uitwerking heeft.

§ 2. De personen op wie de akte betrekking heeft worden geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer toegekend in uitvoering van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen of bij gebreke hiervan het identificatienummer toegekend in uitvoering van artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

   Het identificatienummer maakt geen deel uit van de akte van de burgerlijke stand. Hoofdstuk 1, afdeling 8, is hierop niet van toepassing.

§ 3. De akten van de burgerlijke stand vermelden verder de gegevens zoals voorzien in dit hoofdstuk. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 2. [1 De akten van geboorte ]1
Onderafdeling 1. [1 De akte van geboorte ]1
Art. 42

[1 De kennisgeving van de geboorte, met medisch attest, wordt gedaan aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats, uiterlijk de eerst volgende werkdag na de geboorte door :
1° in geval van geboorte in een ziekenhuis of andere verzorgingsinrichting, de verantwoordelijke van de inrichting of zijn afgevaardigde;
2° in de overige gevallen de arts, vroedvrouw, de andere personen die bij de geboorte aanwezig waren of de persoon bij wie de geboorte heeft plaatsgehad. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 43

[1 § 1. De vader of de meemoeder, en de moeder, of één van hen, doen de geboorteaangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats, binnen vijftien dagen na de geboorte. Is de laatste dag van die termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

§ 2. Indien er geen aangifte werd gedaan overeenkomstig § 1, of wanneer de ouders zich hiervan onthouden, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand de geboorteakte op, op basis van de kennisgeving bedoeld in artikel 42.

§ 3. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van de geboorte.

§ 4. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van geboorte onmiddellijk op. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 44

[1 De akte van geboorte vermeldt :
1° de geboortedatum, de geboorteplaats, het uur van geboorte, het geslacht, de naam en de voornamen van het kind, hetzij, in de gevallen bedoeld in artikel 43, § 2, en artikel 45, de op het ogenblik van de opmaak van de akte beschikbare gegevens;
2° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder en van de vader, indien de afstamming langs vaderszijde vaststaat, of van de meemoeder, indien de afstamming langs haar zijde vaststaat;
3° in voorkomend geval, het aktenummer van de akte van prenatale erkenning, of de erkenning door de vader of de meemoeder, met vermelding van :
a) de toestemming van de personen bedoeld in artikel 329bis;
b) de naam en de voornamen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind indien deze in de erkenning heeft toegestemd;
c) de datum, plaats en autoriteit waar de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de toestemming werd vastgesteld. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Onderafdeling 2. [1 Akte van geboorte van een vondeling ]1
Art. 45

[1 Elke persoon die een pasgeboren kind gevonden heeft, geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de openbare hulpdiensten en deelt hen alle nuttige informatie hierover mee.

   De hulpdienst doet aangifte van de geboorte van de vondeling bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van geboorte op. Het proces-verbaal van de politie wordt als bijlage opgenomen in de DABS. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 46

[1 De akte van geboorte vermeldt in dit geval de gegevens bedoeld in artikel 44, 1°. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Onderafdeling 3. [1 Akte van geboorte in geval van geboorte aan boord van een schip of een luchtvaartuig ]1
Art. 47

[1 § 1. In geval van geboorte tijdens een zeereis aan boord van een schip onder Belgische vlag, of tijdens de vlucht van een Belgisch luchtvaartuig, ontvangt de gezagvoerder persoonlijk de geboorteaangifte van de vader of de meemoeder en de moeder of één van hen, of, bij gebrek hieraan, van een persoon die bij de geboorte aanwezig was. Het kind wordt ingeschreven op de passagierslijst. De gezagvoerder maakt, van zodra mogelijk en uiterlijk bij het eerste aanleggen of de eerste landing, van de geboorteaangifte een proces-verbaal op dat de gegevens bedoeld in artikel 44 bevat.

§ 2. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in België is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de dichtstbijzijnde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van geboorte opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage bij de akte van geboorte in de DABS opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.

§ 3. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in het buitenland is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de consulaire beroepspost in wiens consulair ressort de haven of landingsplaats zich bevindt. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepalingen ]1
Art. 48

[1 Indien het geslacht van een kind onduidelijk is, kunnen de vader of de meemoeder en de moeder, of één van hen, aangifte doen van het geslacht binnen drie maanden na de geboorte, met voorlegging van een medisch attest. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 49

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van geboorte opmaakt van een kind van wie de afstamming ten aanzien van zijn ouders niet vaststaat of die een akte van de burgerlijke stand wijzigt ten gevolge van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarbij een vordering betreffende de betwisting van de afstamming wordt toegewezen ten aanzien van de ouders of ten aanzien van de enige ouder met betrekking tot wie de afstamming vaststaat, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter bedoeld in artikel 390.

   De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 3. [1 De akten van erkenning ]1
Onderafdeling 1. [1 Akte van prenatale erkenning ]1
Art. 50

[1 De akte van prenatale erkenning vermeldt :
1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder;
2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats en de hoedanigheid van de erkenner;
3° de toestemming van de moeder, met vermelding van de datum, plaats en autoriteit voor wie de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de toestemming werd vastgesteld. De rechterlijke beslissing wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Onderafdeling 2. [1 Akte van erkenning ]1
Art. 51

[1 De akte van erkenning vermeldt :
1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van het kind;
2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats, en, in voorkomend geval de overlijdensdatum en de overlijdensplaats van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststond voor de erkenning;
3° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats en de hoedanigheid van de erkenner;
4° in voorkomend geval, de toestemming van de personen bedoeld in artikel 329bis of de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld, met vermelding van :
a) de naam en de voornamen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind indien deze in de erkenning heeft toegestemd;
b) de datum, plaats en autoriteit voor wie de toestemming werd gegeven, of de rechterlijke instantie, de datum en het identificatienummer van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waarin de vervangende toestemming of de machtiging tot erkenning werd vastgesteld;
5° in voorkomend geval, de nieuwe naam en de verklaring van naamskeuze door de vader of de meemoeder en de moeder;
6° in voorkomend geval, de nieuwe voornaam;
7° in voorkomend geval, het feit dat de in artikel 329bis, § 3, bedoelde personen niet hebben toegestemd. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 4. [1 Akte van verklaring van naamskeuze ]1
Art. 52

[1 De akte van verklaring van naamskeuze vermeldt :
1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van het kind of de kinderen op wie de verklaring betrekking heeft;
2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, en de geboorteplaats van de moeder en de vader of de meemoeder;
3° de verklaring van naamskeuze door de ouders en de nieuwe naam van het kind of de kinderen;
4° de wettelijke basis van de verklaring op basis waarvan de akte werd opgesteld. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 5. [1 Akte van aanpassing van de registratie van het geslacht ]1
Art. 53

[1 De akte van aanpassing van de registratie van het geslacht vermeldt :
- de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de betrokkene;
- het nieuwe geslacht van de betrokkene. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 6. [1 Akte van huwelijk ]1
Art. 54

[1 De akte van huwelijk vermeldt :
1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de echtgenoten;
2° de datum [2 en de plaats ]2 van het huwelijk;
3° de door een echtgenoot gekozen naam na voltrekking van het huwelijk, overeenkomstig het recht van de Staat waarvan hij de nationaliteit heeft;
4° in voorkomend geval, de naam, voornamen, de geboortedatum en geboorteplaats van de getuigen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 13, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 7. [1 Akten van overlijden ]1
Onderafdeling 1. [1 Akte van overlijden ]1
Art. 55

[1 § 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van overlijden maakt onmiddellijk een akte van overlijden op, van zodra hem een overlijdensattest wordt voorgelegd dat werd opgesteld door de arts die het overlijden heeft vastgesteld.

§ 2. In geval van overlijden van een onbekend persoon, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een proces-verbaal op dat alle informatie bevat die hij heeft kunnen inwinnen omtrent de overledene.

   Het proces-verbaal wordt als bijlage opgenomen bij de akte van overlijden in de DABS. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 56

[1 De akte van overlijden vermeldt :
1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en geboorteplaats van de overledene, of, in geval het gaat om een onbekende, de op het ogenblik van de opmaak van de akte beschikbare gegevens;
2° de plaats, de datum en het uur van het overlijden of het levenloos aantreffen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Onderafdeling 2. [1 Akte van overlijden in geval van een overlijden aan boord van een schip of een luchtvaartuig ]1
Art. 57

[1 § 1. In geval van overlijden tijdens een zeereis, aan boord van een schip onder Belgische vlag, of tijdens de vlucht van een Belgisch luchtvaartuig, maakt de gezagvoerder, van zodra mogelijk en uiterlijk bij het eerste aanleggen of de eerste landing, een proces-verbaal op dat de gegevens bedoeld in artikel 56 bevat. Het overlijden wordt vermeld op de passagierslijst.

§ 2. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in België is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de dichtstbijzijnde ambtenaar van de burgerlijke stand, die onmiddellijk een akte van overlijden opmaakt op basis van het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt als bijlage opgenomen. Het op papier opgemaakte proces-verbaal wordt bewaard door de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt tot op het ogenblik van de overdracht van het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.

§ 3. Indien de eerstvolgende aanlegplaats of landingsplaats in het buitenland gelegen is, bezorgt de gezagvoerder zo spoedig mogelijk het proces-verbaal aan de consulaire beroepspost in wiens consulair ressort de haven of landingsplaats zich bevindt. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Onderafdeling 3. [1 Akte van een levenloos kind ]1
Art. 58

[1 § 1. Wanneer een kind overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van een levenloos kind op, op basis van een medisch attest voorgelegd door een persoon die de inlichtingen kan meedelen welke vereist zijn voor het opmaken van de voornoemde akte.

§ 2. Wanneer een kind overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw na een zwangerschapsduur van honderdveertig dagen tot honderdnegenenzeventig dagen te rekenen van de verwekking, maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van een medisch attest en op verzoek van de moeder of op verzoek van de vader of de meemoeder die is gehuwd met de moeder of die een prenatale erkenning heeft gedaan, of, op verzoek van de vader of de meemoeder die niet is gehuwd met de moeder noch het verwekt kind heeft erkend en met toestemming van de moeder, een akte van een levenloos kind op.

§ 3. Het kind dat overleden is op het ogenblik van de vaststelling van de bevalling door de arts of de vroedvrouw, heeft geen rechtspersoonlijkheid.

   De akte van een levenloos kind heeft geen rechtsgevolgen uitgezonderd deze uitdrukkelijk door de wet bepaald. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 59

[1 De akte van een levenloos kind vermeldt :
1° de datum, de plaats, het uur van de bevalling en het geslacht van het kind;
2° de zwangerschapsduur;
3° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de moeder;
4° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de vader of de meemoeder, die gehuwd is met de moeder of die een prenatale erkenning heeft gedaan, of, op zijn of haar verzoek en met toestemming van de moeder, de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de vader of de meemoeder die niet gehuwd is met de moeder noch het verwekt kind heeft erkend;
5° de voornamen van het kind, indien om de vermelding ervan wordt verzocht;
6° de naam van het kind waarvan de moeder bevallen is na een zwangerschapsduur van honderdtachtig dagen te rekenen van de verwekking, indien om de vermelding ervan wordt verzocht.

   Voor de toekenning van de naam bedoeld in het eerste lid, 6°, zijn de artikelen 335 en 335ter van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepaling ]1
Art. 60

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt van de enige ouder of adoptieve ouder van een minderjarige of van een persoon die optrad als voogd over een minderjarige, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter bedoeld in artikel 390.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, ingeval de overledene een krachtens artikel 492/1 beschermde persoon of zijn bewindvoerder was.

   De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 8. [1 Akte van afwezigheid ]1
Art. 61

[1 De akte van afwezigheid vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de afwezige. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 9. [1 Akte van voornaamsverandering ]1
Art. 62

[1 De akte van voornaamsverandering vermeldt :
1° de naam, de voornaam of voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de betrokkene;
2° de nieuwe voornaam of voornamen van de betrokkene. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 10. [1 Akte van naamsverandering ]1
Art. 63

[1 De akte van naamsverandering vermeldt :
[2 in voorkomend geval, de datum van het verzoek; ]2
2° de naam en de voornamen van de betrokkene;
3° de geboortedatum en geboorteplaats van de betrokkene;
4° de nieuwe naam van de betrokkene. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 14, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 11. [1 Akte van echtscheiding ]1
Art. 64

[1 De akte van echtscheiding vermeldt :
[2 het aktenummer van de Belgische huwelijksakte of, bij gebrek hieraan, de datum en plaats van het huwelijk; ]2
[2 ... ]2
3° de naam en de voornamen van de personen die uit de echt gescheiden zijn;
4° de geboortedatum en geboorteplaats van de personen die uit de echt gescheiden zijn. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 15, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 12. [1 Akte van adoptie ]1
Art. 65

[1 De akte van adoptie vermeldt :
1° de naam, de voornamen, de geboorteplaats en de geboortedatum van de adoptanten;
2° de naam, de voornamen, de geboorteplaats en de geboortedatum van de geadopteerde;
3° de nieuwe naam en, in voorkomend geval, de nieuwe voornaam van de geadopteerde na de adoptie;
4° de vorm van adoptie : gewone of volle adoptie;
5° in voorkomend geval, de datum van de erkenning van de buitenlandse adoptie door de federale centrale autoriteit; ]1
[2 6° in geval van een adoptie geregeld in Titel VIII, hoofdstuk 1, de datum van het verzoekschrift. ]2

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 16, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 13. [1 Akte van herroeping of herziening van adoptie, van nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie of van nietigverklaring ]1
Art. 66

[1 De akte van herroeping of herziening van adoptie, van nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie of van nietigverklaring, vermeldt :
1° het aktenummer van de akte waarop het betrekking heeft;
[2 indien het een rechterlijke beslissing betreft, ]2 de aard van het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing, met name of het gaat om :
- een herroeping of herziening van een adoptie;
- een nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie;
- een nietigverklaring van een aanpassing van de registratie van het geslacht;
- een nietigverklaring van een volledige akte;
- een nietigverklaring van een volledige akte ten gevolge van een beslissing genomen op basis van artikel 463 van het Wetboek van strafvordering; ]1
[2 3° in geval van toepassing van artikel 34/1, de reden van de nietigverklaring van de akte. ]2

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 17, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 14. [1 Akten van Belgische nationaliteit ]1
Art. 67

[1 § 1. De akten van nationaliteit bedoeld in de artikelen 15 en 22, § 4, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit vermelden :
1° de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de persoon op wie de akte betrekking heeft;
2° de wettelijke basis van de verklaring op basis waarvan de akte werd opgesteld;
3° in geval van nationaliteitstoekenning op basis van de artikelen 8, § 1, 2°, b), 9, 2°, b), en 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de verklaarder of verklaarders.

§ 2. De akte van vervallenverklaring van Belgische nationaliteit vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en de geboorteplaats van de persoon op wie de akte betrekking heeft. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 15. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse akte ]1
Art. 68

[1 § 1. Iedere Belg, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand verzoeken om een akte van de burgerlijke stand, bedoeld in dit hoofdstuk, op te maken op basis van een buitenlandse akte van de burgerlijke stand die op hem betrekking heeft.

   Het verzoek kan gericht worden aan hetzij de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister, of bij gebrek hieraan, van zijn plaats van laatste inschrijving in één van deze registers, of bij gebrek hieraan, van Brussel.

   Ook de Procureur des Konings kan hierom verzoeken.

§ 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte bedoeld in paragraaf 1 op indien hem een buitenlandse akte wordt voorgelegd bij de opmaak of wijziging van een akte van de burgerlijke stand. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 69

[1 § 1. De akte van de burgerlijke stand op basis van een buitenlandse akte vermeldt uitsluitend de gegevens zoals voorzien in dit hoofdstuk en die erkend kunnen worden overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht.

   Indien de buitenlandse akte een materiële vergissing zoals bedoeld in artikel 34 bevat, vastgesteld op basis van een in de DABS opgenomen akte, vermeldt de akte op basis van een buitenlandse akte de door de ambtenaar van de burgerlijke stand verbeterde of aangevulde gegevens van de buitenlandse akte.

§ 2. Een afschrift of een uittreksel van de buitenlandse akte en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 16. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing ]1
Art. 70

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van de burgerlijke stand, bedoeld in dit hoofdstuk, op basis van een buitenlandse in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing of van een buitenlandse definitieve administratieve beslissing op, voor zover deze een wijziging van de staat van een persoon tot gevolg heeft, en de staat niet gewijzigd kan worden op een akte van de burgerlijke stand overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 6.

   Een afschrift van de buitenlandse rechterlijke beslissing of de buitenlandse administratieve beslissing en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan, wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK 3. [1 De databank voor de akten van de burgerlijke stand ]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen ]1
Art. 71

[1 In de DABS worden opgenomen :
1° alle in gedematerialiseerde vorm opgemaakte akten van de burgerlijke stand, de wijzigingen van akten van de burgerlijke stand, de meldingen op akten van de burgerlijke stand en de door de wet vereiste bijlagen, voor zover deze niet beschikbaar zijn in een andere authentieke bron;
2° alle administratieve bijwerkingen van de akten van de burgerlijke stand sinds de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing;
3° de metadata en de gedematerialiseerde kopieën van de door de gemeenten en Belgische consulaten opgenomen akten van de burgerlijke stand die op papier werden opgemaakt voor de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing;
4° de metadata en de gedematerialiseerde kopieën van de in toepassing van artikel 31 van het Wetboek van internationaal privaatrecht geregistreerde, geweigerde of erkende buitenlandse akten en rechterlijke beslissingen van de burgerlijke stand.

   De DABS geldt als authentieke bron voor alle akten opgemaakt na de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing en de gegevens die erin zijn opgenomen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 72

[1 De DABS heeft tot taak :
1° het ondersteunen van de ambtenaren van de burgerlijke stand en van de consulaire ambtenaren in hun wettelijke opdrachten inzake het opmaken en bijhouden van de akten en de registers van de burgerlijke stand;
2° het als authentieke bron waarborgen van de opslag, bewaring en ter beschikkingstelling van alle in de DABS opgenomen akten van de burgerlijke stand, zonder te raken aan de wettelijke opdrachten van het Rijksregister als authentieke bron voor de identificatiegegevens van natuurlijke personen;
3° het verzekeren van een dienstverlening aan de burgers, ongeacht waar ze zich bevinden;
4° het vereenvoudigen van administratieve procedures door het verplicht hergebruik van de in de DABS beschikbare akten en gegevens;
5° het ondersteunen van de rechterlijke orde bij de uitvoering van hun opdrachten;
6° te voorzien in een uniform en centraal toezicht op het opmaken en bewaren van de akten en het afleveren van uittreksels en afschriften ervan;
7° de uitvoering van de internationale verdragen en akkoorden op het gebied van de burgerlijke stand mogelijk te maken;
8° het opmaken van globale en geanonimiseerde statistieken met betrekking tot de burgerlijke stand mogelijk te maken;
9° het instaan voor de bewaring van de akten van de burgerlijke stand tot op het ogenblik van de overdracht ervan aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën;
10° te voorzien in een gelijktijdige actualisatie van de gegevens van het Rijksregister op basis van de gegevens opgenomen in de DABS. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 2. [1 Beheer van de DABS ]1
Art. 73

[1 § 1. De DABS wordt, in opdracht van de Federale Overheidsdienst Justitie, opgericht bij de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken die verantwoordelijk is voor het operationeel beheer ervan, onverminderd de bevoegdheid van de minister van Justitie betreffende de burgerlijke stand.

§ 2. De Federale Overheidsdienst Justitie is de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens in de DABS in de zin van artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 74

[1 § 1. De DABS wordt beheerd door het Beheerscomité DABS, hierna genoemd "beheerscomité".

§ 2. Het beheerscomité staat in voor de inrichting en het beheer van de DABS en bepaalt de noodzakelijke maatregelen om de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en de bewaring van de akten van de burgerlijke stand in de DABS te waarborgen.

§ 3. Het beheerscomité is samengesteld uit :
1° negen vertegenwoordigers van de gemeentelijke overheden;
2° twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst justitie;
3° een vertegenwoordiger van het College van het openbaar ministerie;
4° een vertegenwoordiger van het College van de hoven en rechtbanken;
5° twee vertegenwoordigers van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken;
6° een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken;
7° een vertegenwoordiger van het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.

§ 4. Het beheerscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeentelijke overheden.

§ 5. De Koning bepaalt de nadere regels van de samenstelling en de werking van het beheerscomité. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 75

[1 De Federale Overheidsdienst Justitie stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan voor de persoonsgegevens en de informatie die in het kader van deze wet worden verwerkt.

   Deze is meer bepaald belast met :
1° het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van de persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;
2° het informeren en adviseren van de Federale Overheidsdienst Justitie over haar verplichtingen binnen het kader van deze wet en binnen het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de privacy;
3° het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
4° het vormen van het contactpunt voor de Gegevensbeschermingsautoriteit;
5° de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

   Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de functionaris voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk. Hij brengt rechtstreeks verslag uit aan de Federale Overheidsdienst Justitie die het beheerscomité daarvan in kennis stelt, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn opdrachten.

   De Koning kan, na advies van de Gegevens-beschermingsautoriteit, nadere regels volgens dewelke de functionaris voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert, bepalen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 76

[1 De gegevens bedoeld in artikel 71, worden bewaard tot op het ogenblik van de overdracht ervan aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.

   De Koning bepaalt, na advies te hebben ingewonnen van het beheerscomité, de nadere regels van deze overdracht. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 77

[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van het beheerscomité en de Gegevensbeschermingsautoriteit, de bijkomende nadere regels voor de inrichting en werking van de DABS. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 3. [1 Toegang tot de DABS ]1
Art. 78

[1 De gegevens van de DABS kunnen meegedeeld worden aan of zijn rechtstreeks toegankelijk voor de volgende personen, overheden of instellingen :
1° de personen waarop de akte betrekking heeft, voor de akten die op hen betrekking hebben, of hun advocaat;
2° de ambtenaren van de burgerlijke stand en de door hen gemachtigde beambten in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten;
3° de consulaire beambten in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten;
4° de magistraten, bij de rechtscolleges en hun griffies, in de uitoefening van hun ambt;
[2 de ambtenaren van de Directie I "Personenrecht en burgerlijke stand" van het Directoraat-Generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van de Federale Overheidsdienst Justitie, in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten; ]2
6° de notarissen, in de uitoefening van hun ambt;
7° de parketten, in de uitoefening van hun ambt;
[2 8° de officieren aangeduid door de minister van Defensie of door de hiertoe gedelegeerde autoriteit, in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten. ]2

   De personen, overheden of instellingen bedoeld in de bepalingen onder [2 2° tot 5° en 8° ]2 van het eerste lid beschikken zowel over lees- als schrijfrechten in de DABS. De personen, overheden of instellingen bedoeld in de bepalingen onder 1°, 6° [2 en 7° ]2 hebben enkel leesrechten over de gegevens in de DABS. De Koning bepaalt de nadere regels voor de toegang voor deze overheden, instellingen en personen.

   De aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten die gewijzigd werden met toepassing van titel IV/1 of met toepassing van artikel 1385quaterdecies, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek mag slechts geraadpleegd worden door de personen, overheden en instellingen bedoeld in de bepalingen onder 4° [2 tot 7° ]2 van het eerste lid, voor zover wordt aangetoond dat dit noodzakelijk is om redenen die verband houden met de staat van de persoon. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (NOTA : 8° werd vóór de inwerkingtreding van het amendement in de wijzigingstekst ingetrokken) (2)<W 2020-07-31/03, art. 18, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 79

[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de Gegevensbeschermingsautoriteit, op welke wijze akten raadpleegbaar zijn voor genealogische, historische of andere wetenschappelijke doeleinden. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 80

[1 De Koning kan, op voordracht van het beheerscomité en na advies van de Gegevens-beschermingsautoriteit, andere categorieën van personen, overheden of instellingen aanduiden die toegang kunnen hebben tot de DABS onder de door hem bepaalde voorwaarden en voor zover het voorleggen van de gegevens van de akten van de burgerlijke stand noodzakelijk is voor de uitvoering van hun wettelijke opdrachten. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 81

[1 De overheden, de instellingen en de personen die gemachtigd zijn de gegevens van de DABS te raadplegen, met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 78, 1°, mogen de betreffende gegevens niet meer opvragen via de betrokkene, een lokaal bestuur of om het even welk ander kanaal. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 82

[1 § 1. Iedere belanghebbende en iedere gebruiker van de DABS kan bij het secretariaat van het beheerscomité de verbetering van elke onjuiste vermelding in een inschrijving of wijziging in de DABS vragen, alsook de verbetering van de in strijd met deze wet of haar uitvoeringsbesluiten aanvaarde inschrijvingen of wijzigingen. De DABS notificeert de vraag tot verbetering aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand verbetert de vermelding, de inschrijving of de wijziging, in voorkomend geval, overeenkomstig hoofdstuk 1, afdeling 8.

§ 2. Alle overheden en instellingen, die toegang hebben tot de gegevens van de DABS zijn gehouden, van zodra zij hetzij foutieve of het ontbreken van gegevens vaststellen in de DABS, hetzij vaststellen dat een inschrijving of wijziging niet is gebeurd, dit te melden aan het secretariaat van het beheerscomité. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 83

[1 Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in artikel 71 bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.

   Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen toepasselijk. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 84

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 85

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 86

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 87

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 88

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 89

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 90

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 91

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 92

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 93

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 94

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 95

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 96

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 97

&sp; <Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 98

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 99

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 100

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art. 101

<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

TITEL III. - WOONPLAATS.
Art. 102

De woonplaats van ieder Belg, wat betreft de uitoefening van zijn burgerlijke rechten, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

Art. 103

Verandering van woonplaats wordt teweeggebracht doordat men werkelijk gaat wonen in een andere plaats, met het voornemen om aldaar zijn hoofdverblijf te vestigen.

Art. 104

Het voornemen wordt bewezen door een uitdrukkelijke verklaring, gedaan zowel bij het gemeentebestuur van de plaats die men verlaat, als bij dat van de plaats waar men zijn woonplaats heeft overgebracht.

Art. 105

Bij gebreke van een uitdrukkelijke verklaring wordt het bewijs van het voornemen afgeleid uit de omstandigheden.

Art. 106

De burger die tot een tijdelijk of herroepelijk openbaar ambt benoemd wordt, behoudt de woonplaats die hij tevoren had, indien hij het tegenovergestelde voornemen niet heeft te kennen gegeven.

Art. 107

Het aanvaarden van een voor het leven verleend ambt heeft tot gevolg dat de woonplaats van de ambtenaar onmiddellijk wordt overgebracht naar de plaats waar hij zijn ambt moet uitoefenen.

Art. 108

<W 1995-04-13/37, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De niet-ontvoogde minderjarige heeft zijn woonplaats in de gezamenlijke verblijfplaats van zijn ouders of, indien die niet samenleven, in de verblijfplaats van één van beiden.

   Degene die onder voogdij is geplaatst, heeft zijn woonplaats bij zijn voogd.

Art. 109

Meerderjarigen die gewoonlijk bij een ander dienen of werken, hebben dezelfde woonplaats als de persoon bij wie zij dienen of werken, indien zij met hem in hetzelfde huis wonen.

Art. 110

De woonplaats bepaalt de plaats waar een erfenis openvalt.

Art. 111

Wanneer de partijen of een van hen in een akte, met het oog op de uitvoering van die akte, woonplaats kiezen in een andere plaats dan de werkelijke woonplaats, kunnen de op die akte betrekking hebbende betekeningen, rechtsvorderingen en vervolgingen aan de overeengekomen woonplaats en voor de rechter van die woonplaats geschieden.

TITEL IV. - AFWEZIGEN.
HOOFDSTUK I. - (AFWEZIGHEID ). <W 2007-05-09/44, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Afdeling I. - Vermoeden van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 112

<W 2007-05-09/44, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Wanneer een persoon sinds meer dan drie maanden niet meer verschijnt in zijn woon- of verblijfplaats en men van hem gedurende ten minste drie maanden geen nieuws heeft ontvangen en daaruit onzekerheid voortvloeit over zijn leven of zijn dood, kan de [1 vrederechter ]1, op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, het vermoeden van afwezigheid vaststellen.

§ 2. [1 ... ]1.

§ 2. (vroeger § 3) [1 Het openbaar ministerie is ermee belast te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen. Overeenkomstig de artikelen 766, tweede lid, en 767 van het Gerechtelijk Wetboek wordt het openbaar ministerie gehoord over zijn schriftelijk of mondeling advies of vorderingen met betrekking tot alle rechtsvorderingen die de afwezigen aangaan. ]1.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 5, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 113

<W 2007-05-09/44, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. [1 Wanneer hij ]1 vaststelt dat er een vermoeden van afwezigheid is en de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen om zijn goederen te beheren, wijst de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een gerechtelijk bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen.

   Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking van de vrederechter aan de bewindvoerder. De gerechtelijk bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt.

   Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere gerechtelijk bewindvoerder aan.

   Na de aanvaarding door de gerechtelijk bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van zijn aanwijzing medegedeeld aan de procureur des Konings.

§ 2. De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, van de procureur des Konings of van de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan het mandaat van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.

   De vrederechter kan daartoe eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten.

§ 3. Elke beslissing tot aanwijzing of tot vervanging van een gerechtelijk bewindvoerder, tot beëindiging van zijn mandaat of tot wijziging van zijn bevoegdheden, wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de vermoedelijk afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, van het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.

   De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.

   Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 6, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 114

<W 2007-05-09/44, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing stelt de gerechtelijk bewindvoerder een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand van de vermoedelijk afwezige en zendt dit over aan de vrederechter.

   De gerechtelijk bewindvoerder geeft jaarlijks rekenschap van zijn beheer aan de vrederechter door voorlegging van een schriftelijk verslag dat minstens de volgende gegevens vermeldt :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de gerechtelijk bewindvoerder;
2° de naam, de voornaam en de laatste bekende woonplaats van de vermoedelijk afwezige;
3° een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode.

   Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de gerechtelijk bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn mandaat.

§ 2. De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van § 1, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de vermoedelijk afwezige.

   Het dossier omvat eveneens :
1° een afschrift van het vonnis van de [1 vrederechter ]1 tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid;
2° een afschrift van de beschikking tot aanstelling van een gerechtelijk bewindvoerder;
3° een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van dit hoofdstuk;
4° de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het gerechtelijk bewind.

   Aan het dossier wordt een inventaris van de stukken met vermelding van de datum van hun neerlegging toegevoegd.

§ 3. De vrederechter kan aan de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beslissing, na de overlegging door deze van het verslag bedoeld in § 1, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de goederen van de vermoedelijk afwezige. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.

   Het is de gerechtelijk bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen van het mandaat van gerechtelijk bewindvoerder.

   (Oud hoofdstuk II vervallen ) <W 2007-05-09/44, art. 7, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 7, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 115

<W 2007-05-09/44, art. 8, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De gerechtelijk bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de vermoedelijk afwezige als een goede huisvader te beheren. Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

§ 2. Wanneer de belangen van de gerechtelijk bewindvoerder in strijd zijn met die van de vermoedelijk afwezige, kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter. Deze machtiging wordt verleend bij een met redenen omklede beschikking op verzoek van de gerechtelijk bewindvoerder. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

§ 3. Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 113 bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de gerechtelijk bewindvoerder de vermoedelijk afwezige in alle rechtshandelingen en procedures als eiser of als verweerder, behalve wanneer de echtgenoot van de vermoedelijk afwezige gemachtigd is om alleen te handelen overeenkomstig artikel 220, § 2, of artikel 1420.

   De gerechtelijk bewindvoerder kan slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter :
1° de vermoedelijke afwezige in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die :
- met betrekking tot huurcontracten;
- met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs;
- met betrekking tot sociale wetgeving ten gunste van de vermoedelijk afwezige;
- met betrekking tot de burgerlijke partijstelling;
- bedoeld in de artikelen 1187, tweede lid, 1193bis en 1225 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° de roerende en onroerende goederen van de vermoedelijk afwezige vervreemden;
3° leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en tot de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
4° berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;
6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;
7° een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;
8° een dading aangaan of een arbitrageovereenkomst sluiten;
9° een onroerend goed aankopen.

   De vrederechter wordt geadieerd bij eenzijdig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan de mening vragen van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.

   De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

   Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de vermoedelijk afwezige voortgezet door zijn gerechtelijk bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de gerechtelijk bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de [1 ondernemingsrechtbank ]1 op verzoek van de vrederechter.

§ 4. Onverminderd het eventueel bestaande huwelijksvermogensstelsel tussen de vermoedelijk afwezige en de gerechtelijk bewindvoerder, worden de gelden en de goederen van de vermoedelijk afwezige volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder. De banktegoeden van de vermoedelijk afwezige worden op zijn naam ingeschreven.

(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 088; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 116

<W 2007-05-09/44, art. 9, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Is de vermoedelijk afwezige betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan wordt hij vertegenwoordigd door de gerechtelijk bewindvoerder aangewezen overeenkomstig artikel 113.

   Is er geen bewindvoerder aangewezen en heeft de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde aangewezen om zijn goederen te beheren, dan kan de vrederechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een notaris aanwijzen om hem te vertegenwoordigen.

   Iedere verdeling waarbij de vermoedelijk afwezige betrokken is, geschiedt overeenkomstig artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 117

<W 2007-05-09/44, art. 10, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert, kan hij derdenverzet instellen tegen het vonnis waarbij de [1 vrederechter ]1 het vermoeden van afwezigheid heeft vastgesteld.

   Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert of indien men van hem nieuws ontvangt tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de vermoedelijk afwezige, van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.

   De vermoedelijk afwezige krijgt de goederen terug die tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid voor zijn rekening werden beheerd of verworven. De handelingen die de gerechtelijk bewindvoerder of de notaris bedoeld in artikel 116, tweede lid, op regelmatige wijze heeft verricht, kunnen hem worden tegengeworpen, behalve wanneer daarbij bedrog is gepleegd.

§ 2. Indien de vermoedelijk afwezige afwezig wordt verklaard, indien hij overleden is of indien hij gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.

§ 3. Onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 tot 1369 van het Gerechtelijk Wetboek, dient de gerechtelijk bewindvoerder binnen dertig dagen na de beschikking waarmee een eind wordt gemaakt aan zijn mandaat, zijn eindverslag in ter griffie van het vredegerecht.

   Indien de vermoedelijk afwezige gehuwd was op de dag van zijn verdwijnen en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen dat toebehoort aan de vermoedelijk afwezige en aan zijn echtgenoot, en dient hij de inventaris binnen de in § 1 bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht.

   Indien de vermoedelijk afwezige wettelijk samenwoonde op de dag van zijn verdwijning en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die geacht worden in onverdeeldheid te zijn op grond van artikel 1478 en dient hij die inventaris binnen de in het eerste lid bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht. Hij handelt op dezelfde wijze ingeval de wettelijk samenwonende van de vermoedelijk afwezige na de vaststelling van het vermoeden van afwezigheid de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, tweede lid, beëindigt. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de gerechtelijk bewindvoerder in kennis van de beslissing om de wettelijke samenwoning te beëindigen.

   Het eindverslag en, in voorkomend geval, de inventaris worden bij het dossier bedoeld in artikel 114, § 2, gevoegd.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 8, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling II. - Verklaring van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 11; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 118

<W 2007-05-09/44, art. 11, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Wanneer er vijf jaar verlopen zijn sinds het vonnis waarbij het vermoeden van afwezigheid werd vastgesteld, of zeven jaar sinds men voor het laatst nieuws ontvangen heeft van de afwezige, kan de verklaring van afwezigheid worden uitgesproken door de [1 familierechtbank ]1 op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings.

§ 2. De griffier moet, in voorkomend geval, een eensluidend verklaard afschrift van het vonnis houdende verklaring van afwezigheid ter kennis brengen van de in artikel [1 112, § 1 ]1, bedoelde vrederechter.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 9, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 119

<W 2007-05-09/44, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Het in artikel 118 bedoelde verzoek wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, in het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.

   De rechtbank kan alle andere maatregelen bevelen die zij nodig acht om dit verzoek bekend te maken.

   (Oud hoofdstuk III vervallen ) <W 2007-05-09/44, art. 14, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   (Oude afdeling I vervallen ) <W 2007-05-09/44, art. 14, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 120

<W 2007-05-09/44, art. 15, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De [1 familierechtbank ]1 mag een vonnis houdende verklaring van afwezigheid eerst wijzen een jaar na de laatste bekendmaking bepaald in artikel 119, eerste lid.

   Het vonnis houdende verklaring van afwezigheid wordt bij uittreksel bekendgemaakt op de wijze bepaald in artikel 119, binnen de termijn bepaald door de rechtbank.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 10, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 121

[1 § 1. Het beschikkend gedeelte van de beslissing houdende verklaring van afwezigheid vermeldt de gegevens opgesomd in artikel 56; het stelt, in voorkomend geval, de onmogelijkheid vast om sommige van die gegevens te vermelden.

   Op verzoek van de procureur des Konings stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van afwezigheid ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane beslissing houdende verklaring van afwezigheid via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand van de laatste plaats van inschrijving van de afwezige in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister in België, of bij gebrek hieraan, deze van Brussel, maakt onmiddellijk de akte van afwezigheid ten gevolge van de rechterlijke beslissing op.

§ 2. De beslissing houdende verklaring van afwezigheid heeft alle gevolgen van het overlijden vanaf de datum van de opmaak van de akte van afwezigheid. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 5, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 122

<W 2007-05-09/44, art. 17, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Indien de afwezige terugkeert, kan hij derdenverzet instellen tegen het vonnis van verklaring van afwezigheid uitgesproken door de [1 familierechtbank ]1, [2 waarna de akte van afwezigheid kan worden verbeterd overeenkomstig artikel 35 ]2.

   Indien het bewijs van het bestaan van de afwezige geleverd wordt na de dag waarop de beslissing houdende verklaring van afwezigheid in kracht van gewijsde is gegaan, [2 kan de akte van afwezigheid worden verbeterd overeenkomstig artikel 35 ]2.

   [2 In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest door naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.

   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akte van afwezigheid. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 11, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-06-18/03, art. 6, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 123

<W 2007-05-09/44, art. 18, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Het op grond van artikel 122 gewezen vonnis houdende verbetering wordt bij uittreksel bekendgemaakt op de bij artikel 119 bepaalde wijze en binnen de door de rechtbank bepaalde termijn.

Art. 124

<W 2007-05-09/44, art. 19, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Indien de afwezige terugkeert of indien het bewijs van zijn bestaan geleverd wordt, krijgt de afwezige door het vonnis houdende verbetering zijn goederen en de goederen die hij tijdens zijn afwezigheid had moeten verkrijgen, terug in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd, en de goederen die door wederbelegging mochten zijn verkregen.

   Zijn huwelijk en zijn huwelijksvermogensstelsel blijven ontbonden. Onverminderd de toepassing van de artikelen 1205 tot [1 1224/2 ]1 van het Gerechtelijk Wetboek, krijgt de afwezige zijn deel van de goederen van het gemeenschappelijk vermogen in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd, op grond van de inventaris opgemaakt overeenkomstig artikel 117, § 3, tweede lid.

   Ingeval de afwezige wettelijk samenwoonde, krijgt hij zijn deel van de goederen die geacht worden in onverdeeldheid te zijn terug in de staat waarin zij zich bevinden, alsmede het deel van de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd op grond van de inventaris die werd opgesteld overeenkomstig artikel 117, § 3, derde lid.

   Er wordt een einde gemaakt aan de maatregelen ten aanzien van de minderjarige kinderen.

(1)<W 2011-08-13/17, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Afdeling III. - Gevolgen van de afwezigheid of van het vermoeden van afwezigheid voor de minderjarige kinderen <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 20; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 125

<W 2007-05-09/44, art. 23, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Indien er minderjarige kinderen zijn, moet de griffier een eensluidend verklaard afschrift van elke beslissing gewezen op grond van de artikelen 112, 113, 117, 118 en 122 ter kennis brengen van de territoriaal bevoegde vrederechter. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels voor de voogdij.

HOOFDSTUK lI. - Gerechtelijke verklaring van overlijden <W 2007-05-09/44, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Art. 126

<W 2007-05-09/44, art. 23, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Bij ontstentenis van een akte van overlijden, kan de [1 familierechtbank ]1, op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, die ambtshalve optreedt of op verzoek van de minister van Justitie, het overlijden verklaren van iedere persoon die in levensbedreigende omstandigheden verdween, indien zijn lichaam niet kon worden teruggevonden of niet kon worden geïdentificeerd, en zijn overlijden, gelet op de omstandigheden, als zeker kan worden beschouwd.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 12, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 127

<W 2007-05-09/44, art. 24, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Onverminderd de toepassing van artikel 1226 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de procureur des Konings het verzoek tot verklaring van overlijden van diverse personen instellen bij een enkel verzoekschrift en kan de [1 familierechtbank ]1 in dat geval uitspraak doen bij een enkel vonnis.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 13, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 128

<W 2007-05-09/44, art. 25, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Is de verdwenen persoon betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan gaat de rechtbank, overeenkomstig artikel 19 van het Gerechtelijk Wetboek, over tot het aanwijzen van de notaris die zijn belangen moet vertegenwoordigen tot het tijdstip waarop het vonnis houdende verklaring van overlijden wordt uitgesproken.

Art. 129

<W 2007-05-09/44, art. 26, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De rechtbank kan bepalen dat het verzoek in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. In dat geval bepaalt de rechtbank de termijn tijdens welke hij, na deze bekendmaking, zijn uitspraak over het verzoek zal opschorten.

Art. 130

<W 2007-05-09/44, art. 27, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Binnen vijftien dagen na de uitspraak brengt de griffier het beschikkend gedeelte van het vonnis bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen. De termijn van hoger beroep bedraagt twee maanden te rekenen van deze kennisgeving. Het hoger beroep wordt bij verzoekschrift bij [1 de familiekamer van ]1 het hof van beroep ingesteld. Op straffe van nietigheid moet het binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen bij deurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief ter kennis worden gebracht van de griffie van de [1 rechtbank van eerste aanleg ]1 die de bestreden beslissing heeft gewezen. De griffier maakt van het beroep melding op de kant van de bestreden beslissing. De regels die gelden in eerste aanleg zijn van toepassing voor hoger beroep.

   De griffier van het hof van beroep geeft kennis van het arrest overeenkomstig de bepalingen die gelden in eerste aanleg. De termijn voor voorziening in cassatie bedraagt één maand vanaf deze kennisgeving.

   De termijn voor voorziening in cassatie en de voorziening tegen het arrest waarbij het overlijden wordt vastgesteld hebben schorsende kracht.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 14, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 131

<W 2007-05-09/44, art. 28, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden stelt de datum van het overlijden vast, rekening houdend met de vermoedens voortvloeiend uit de omstandigheden van de zaak; zo niet stelt ze die datum vast op de dag van de verdwijning. Deze datum mag niet onbepaald zijn.

   Het beschikkend gedeelte van de gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden bevat de in [1 artikel 56 ]1 omschreven vermeldingen; het stelt in voorkomend geval de onmogelijkheid vast melding te maken van sommige ervan.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 7, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 132

[1 Op verzoek van de procureur des Konings stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van overlijden ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand van de laatste plaats van inschrijving van de overledene in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister in België, of bij gebrek hieraan, deze van Brussel, maakt de akte van overlijden ingevolge de rechterlijke beslissing onmiddellijk op.

   In geval van een collectief vonnis wordt een akte van overlijden per betrokkene opgemaakt. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 8, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 133

[1 ... ]1

   De vonnissen en arresten waarbij een verzoek tot verklaring van overlijden wordt afgewezen, beletten niet dat een soortgelijk verzoek later ontvankelijk zou zijn, ingeval het gegrond is op nieuw bewijsmateriaal.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 9, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 134

[1 Indien de persoon die gerechtelijk overleden is verklaard terugkeert kan hij derdenverzet instellen tegen de rechterlijke beslissing tot gerechtelijke verklaring van overlijden uitgesproken door de familierechtbank, waarna de akte van overlijden kan verbeterd worden overeenkomstig artikel 35.

   Indien het bewijs van het bestaan van de gerechtelijk overleden verklaarde geleverd wordt na de datum waarop de rechterlijke beslissing tot gerechtelijke verklaring van overlijden in kracht van gewijsde is gegaan, kan de akte van overlijden verbeterd worden overeenkomstig artikel 35.

   In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van het vonnis of arrest door naar de DABS, met vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden.

   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akte van overlijden.

   Het verbeterende vonnis wordt bij uittreksel bekendgemaakt overeenkomstig artikel 119 binnen de door de rechtbank bepaalde termijn.

   Indien de persoon die gerechtelijk overleden is verklaard terugkeert, is artikel 124 van toepassing. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 10, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 135

<W 2007-05-09/44, art. 33, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> De hoofdgriffiers van de hoven en rechtbanken stellen de minister van Buitenlandse Zaken onmiddellijk in kennis van enige krachtens dit hoofdstuk gevoerde rechtspleging.

TITEL IV/1. [1 - Aanpassing van de registratie van het geslacht. ]1
Art. 135/1

[1 § 1. Elke meerderjarige of ontvoogde minderjarige Belg of in de bevolkingsregisters ingeschreven vreemdeling die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit kan van die overtuiging aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.

§ 2. De aangifte wordt gedaan bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   Bij de aangifte geeft de Belg die niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters de ambtenaar van de burgerlijke stand het adres waarop hem een weigering om de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken kan worden meegedeeld.

§ 3. Bij de aangifte overhandigt de betrokkene aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een door hem ondertekende verklaring, die vermeldt dat hij er al een hele tijd van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit en dat hij de administratieve en juridische gevolgen van een aanpassing van de registratie van het geslacht in zijn akte van geboorte wenst.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand wijst de betrokkene op het in beginsel onherroepelijk karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht vermeld in de akte van geboorte, licht deze in over het verdere verloop van de procedure, de administratieve en juridische gevolgen ervan en stelt de in het vijfde lid bedoelde informatiebrochure ter beschikking evenals de contactgegevens van transgenderorganisaties.

   De ambtenaar neemt akte van de verklaring en geeft een ontvangstbewijs af aan de betrokkene.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand die akte neemt van de verklaring, geeft hiervan binnen drie dragen kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg. De procureur des Konings geeft hiervan onverwijld een ontvangstmelding.

   De Koning stelt een informatiebrochure op.

§ 4. De procureur des Konings kan, binnen drie maanden te rekenen van de datum van het ontvangstbewijs, een negatief advies uitbrengen wegens strijdigheid met de openbare orde.

   Bij gebrek aan een negatief advies of in geval van overzending van een attest dat er geen negatief advies wordt uitgebracht bij het verstrijken van de termijn van drie maanden, wordt het advies geacht positief te zijn.

§ 5. Ten vroegste drie maanden en ten laatste zes maanden na afgifte van het ontvangstbewijs verschijnt de betrokkene een tweede keer voor de ambtenaar van de burgerlijke stand voor wie de aangifte werd gedaan.

   De betrokkene overhandigt hierbij aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een ondertekende verklaring die vermeldt dat deze :
1° er nog steeds van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit;
2° zich bewust is van de administratieve en juridische gevolgen die deze aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte met zich meebrengt;
3° zich bewust is van het in beginsel onherroepelijke karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte.

   Bij gebrek aan negatief advies van de procureur des Konings kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht opmaken en deze verbinden met de andere akten van de burgerlijke stand van de betrokkene die zijn geslacht vermelden.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken bij negatief advies van de procureur des Konings.

§ 6. De ambtenaar van de burgerlijke stand die weigert een akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken, brengt zijn met reden omklede beslissing en, in voorkomend geval, het negatief advies van de procureur des Konings onverwijld ter kennis van de betrokkene.

§ 7. De betrokkene kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand verhaal instellen overeenkomstig artikel 1385duodecies van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 8. De procureur des Konings vordert de nietigheid van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte wegens strijdigheid met de openbare orde.

§ 9. De aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte is in beginsel onherroepelijk.

   Mits bewijs van uitzonderlijke omstandigheden kan de betrokkene, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 1385duodecies, §§ 1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek, de familierechtbank vragen een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte toe te staan.

   Indien het bewijs bedoeld in het tweede lid is geleverd, verklaart de familierechtbank dat de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte geen gevolgen meer heeft vanaf de opmaak van de akte van nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie.

   Wanneer de nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht onmiddellijk op.

   Vanaf dat ogenblik behoort de betrokkene opnieuw tot het oorspronkelijk in zijn akte van geboorte geregistreerde geslacht. De regels tot vaststelling van de afstamming van toepassing op dat oorspronkelijk geregistreerde geslacht zijn opnieuw van toepassing op kinderen geboren na de opmaak van de akte als bedoeld in het vierde lid.

§ 10. De niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen kan vanaf de leeftijd van zestien jaar aangifte doen overeenkomstig dit artikel, mits overhandiging bij de aangifte van een verklaring van een kinder- en jeugdpsychiater, die bevestigt dat de betrokkene over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om de voortdurende overtuiging te hebben dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit. Bij de aangifte wordt de betrokkene bijgestaan door zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

   Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige, bij verzoekschrift ondertekend door hemzelf of zijn advocaat, de familierechtbank verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 12, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 135/2

[1 § 1. De akte van aanpassing van de registratie van het geslacht laat de afstamming ten aanzien van reeds geboren kinderen en de daaruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen onverlet.

   Alle vorderingen met betrekking tot deze afstamming en de daaruit voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen kunnen nog worden ingesteld na de opmaak van de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht.

§ 2. Indien de betrokkene na de aanpassing van de registratie van het geslacht van vrouw naar man in de akte van geboorte een kind baart, is boek I, titel VII, hoofdstuk I naar analogie van toepassing evenals de hoofdstukken 3, 4 en 5.

   In geval de betrokkene een kind verwekt of heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten waarvan de verwekking van het kind het gevolg is, en het kind wordt geboren na de aanpassing van de registratie van het geslacht van man naar vrouw in de akte van geboorte, is boek I, titel VII, hoofdstuk 2 naar analogie van toepassing evenals de hoofdstukken 3, 4 en 5.

   De persoon ten aanzien van wie de afstamming wordt vastgesteld volgens de bepalingen van het tweede lid wordt in de akte van geboorte steeds als meemoeder vermeld.

   In alle overige gevallen wordt voor de toepassing van boek I, titel VII, uitgegaan van het nieuwe geslacht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 13, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 136

(Opgeheven ) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 137

(Opgeheven ) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 138

(Opgeheven ) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 139

(Opgeheven ) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 140

(Opgeheven ) <W 14-05-1981, Art. 1>

Art. 141

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 16>

Art. 142

(Opgeheven ) <W 2007-05-09/44, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

TITEL V. - HET HUWELIJK.
HOOFDSTUK I. - HOEDANIGHEDEN EN VOORWAARDEN VEREIST OM EEN HUWELIJK TE MOGEN AANGAAN.
Art. 143

<W 2003-02-13/36, art. 3, 015; Ed : 01-06-2003> Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van hetzelfde geslacht.

   Indien het huwelijk werd aangegaan tussen personen van hetzelfde geslacht, is artikel 315 niet van toepassing.

Art. 144

<W 19-01-1990, art. 7> Niemand mag een huwelijk aangaan voor hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

Art. 145

<W 19-01-1990, art. 8> Om gewichtige redenen kan de [1 familierechtbank ]1 de in het vorige artikel vervatte verbodsbepaling opheffen. (De vordering wordt bij verzoekschrift ingediend, ofwel door beide ouders, ofwel door een van hen, ofwel door de voogd, ofwel door de minderjarige indien de ouders of de voogd niet in het huwelijk toestemmen. ) <W 2001-04-29/39, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

   De procedure wordt ingeleid tegen een bepaalde dag. De rechtbank doet uitspraak binnen vijftien dagen, de ouders (of de voogd ), de minderjarige en de aanstaande echtgenoot opgeroepen en de procureur des Konings gehoord. <W 2001-04-29/39, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

   Hoger beroep kan (binnen acht dagen na de kennisgeving per gerechtsbrief van het vonnis ) worden ingesteld en [1 de familiekamer van het hof van beroep ]1 doet uitspraak binnen vijftien dagen. (Het vonnis wordt eveneens door de griffier aan het bevoegde openbaar ministerie medegedeeld ) Tegen het vonnis of arrest is geen verzet mogelijk. <W 2006-05-09/35, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 10-05-2007>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 15, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 145/1

[1 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 2°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een huwelijk aan te gaan, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een huwelijk aan te gaan.

   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

   [3 ... ]3

   Een eensluidend verklaard afschrift van de beschikking wordt eveneens overgezonden aan de in [2 artikel 164/1 ]2 bedoelde ambtenaar van de burgerlijke stand. ]1

   [2 De beschikking wordt als bijlage bij de huwelijksakte in de DABS opgenomen. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 3, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-06-18/03, art. 14, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 146

Er is geen huwelijk wanneer er geen toestemming is.

Art. 146bis

<Ingevoegd bij W 1999-05-04/63, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Er is geen huwelijk wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het totstandbrengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde.

Art. 146ter

<Ingevoegd bij W 2007-04-25/76, art. 3; Inwerkingtreding : 25-06-2007> Er is evenmin een huwelijk wanneer het wordt aangegaan zonder vrije toestemming [1 van beide echtgenoten of de toestemming ]1 van minstens een van de echtgenoten werd gegeven onder geweld of bedreiging.

(1)<W 2013-06-02/08, art. 4, 059; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 147

Men mag geen tweede huwelijk aangaan voor de ontbinding van het eerste.

Art. 148

<W 19-01-1990, art. 9> Zonder toestemming van zijn ouders mag een minderjarige geen huwelijk aangaan.

   Die toestemming wordt vastgesteld door de [2 familierechtbank ]2 waarbij de vordering tot ontheffing van het leeftijd vereiste aanhangig is gemaakt.

   Ingeval de ouders weigeren hun toestemming te geven, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen als zij de weigering een misbruik acht te zijn.

   Ingeval één van de ouders zijn toestemming weigert te geven, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen indien de weigering niet gegrond wordt geacht. De ouder die niet verschijnt, wordt geacht niet in het huwelijk toe te stemmen.

   Ingeval één van de ouders in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven [1 of wilsonbekwaam is ]1 en de andere ouder zijn toestemming weigert, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen als zij de weigering een misbruik acht te zijn.

   Ingeval beide ouders in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven [1 of wilsonbekwaam zijn ]1 of ingeval zij niet verschijnen, kan de rechtbank toestemming tot het huwelijk verlenen.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 4, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2013-07-30/23, art. 16, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 149

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 10>

Art. 150

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 11>

Art. 151

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 12>

Art. 152

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 13>

Art. 153

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 14>

Art. 154

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 15>

Art. 155

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 24>

Art. 155bis

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 24>

Art. 156

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>

Art. 157

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>

Art. 158

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 24>

Art. 159

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 24>

Art. 160

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 24>

Art. 160bis

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 24>

Art. 161

Het huwelijk is verboden tussen alle (... ) bloedverwanten in de rechte opgaande en nederdalende lijn en de aanverwanten in dezelfde lijn. <W 31-03-1987, art. 25>

Art. 162

In de zijlijn is het huwelijk verboden tussen (broers, tussen zusters of tussen broer en zuster ) (... ). <W 31-03-1987, art. 25> <W 2001-03-27/38, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 21-05-2001> <W 2003-02-13/36, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

   (Lid opgeheven ) <W 2001-03-27/38, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 21-05-2001>

Art. 163

<W 2003-02-13/36, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003> Het huwelijk is ook verboden tussen oom en nicht of neef, of tussen tante en nicht of neef.

Art. 164

[1 De rechtbank kan, om gewichtige redenen, het in artikel 161 bedoelde verbod voor aanverwanten en het in artikel 163 bedoelde verbod opheffen.

   De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten. De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 118, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
HOOFDSTUK II. [1 - Formaliteiten betreffende het huwelijk. ]1
Afdeling I. [1 - Aangifte van het huwelijk ]1
Art. 164/1

[1 § 1. Personen die willen huwen, moeten hiervan aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar één van de toekomstige echtgenoten zijn inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister heeft op die datum, met voorlegging van de in artikel 164/2 bedoelde documenten.

   Indien geen van de toekomstige echtgenoten een inschrijving heeft in één van de in het eerste lid bedoelde registers, of indien de actuele verblijfplaats van één of elk van hen om gegronde redenen niet met deze inschrijving overeenstemt, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de actuele verblijfplaats van één van de toekomstige echtgenoten.

   Voor Belgen die in het buitenland verblijven en die niet zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de laatste inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van één van de toekomstige echtgenoten, of van de gemeente waar een bloedverwant tot en met de tweede graad van één van de toekomstige echtgenoten zijn inschrijving heeft op de datum van de aangifte, of van de geboorteplaats van één van de toekomstige echtgenoten. Bij gebrek hieraan kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.

§ 2. De aangifte gebeurt door één of beide toekomstige echtgenoten.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekent de aangifte binnen een maand na de afgifte van het in artikel 164/2, § 5, bedoelde bericht van ontvangst, behalve indien hij twijfels heeft over de geldigheid of echtheid van de in artikel 164/2 bedoelde overgelegde documenten. In dat geval geeft hij hiervan kennis aan de toekomstige echtgenoten en spreekt hij zich ten laatste drie maanden na de afgifte van het in artikel 164/2, § 5, bedoelde bericht van ontvangst uit over de geldigheid of echtheid van de overgelegde documenten en het ondertekenen van de aangifte. Indien hij binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld de aangifte te ondertekenen.

§ 3. Wanneer de belanghebbende partijen in gebreke blijven de in artikel 164/2 bedoelde documenten over te leggen of indien hij de geldigheid of echtheid van deze documenten niet erkent, weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand over te gaan tot de ondertekening van de aangifte.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt zijn met redenen omklede beslissing onmiddellijk ter kennis van de belanghebbende partijen. Op hetzelfde ogenblik wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond.

   Door de belanghebbende partijen kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de maand na de kennisgeving van zijn beslissing, beroep worden ingesteld bij de familierechtbank.

   De Koning bepaalt een model van aangifte, de wijze van verzending van de documenten en de wijze waarop de meldingen gebeuren.

   De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van huwelijk.

§ 4. De ambtenaar van de burgerlijke stand die de aangifte heeft ondertekend gaat na of er geen huwelijksbeletselen zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 17, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 164/2

[1 § 1. Bij ontvangst van de aangifte gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand na of voor elk van de echtgenoten de akte van geboorte beschikbaar is in de DABS. Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor de inwerkingtreding van de wet 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, verzoekt hij de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.

   Indien de akte van geboorte niet op deze wijze beschikbaar is, leggen de toekomstige echtgenoten, voor elk van hen, zelf een uittreksel van de geboorteakte voor.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand controleert de identiteit van de echtgenoten aan de hand van het identiteisbewijs zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gaat na of de echtgenoten ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.

§ 2. De echtgenoten voegen bij de aangifte de volgende documenten :
1° voor zover zij niet beschikken over een identiteitsbewijs bedoeld in paragraaf 1, een ander bewijs van identiteit;
2° in voorkomend geval, een bewijs van de actuele verblijfplaats evenals, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden;
3° in voorkomend geval, een gelegaliseerd schriftelijk bewijs van de bij de aangifte van het huwelijk afwezige toekomstige echtgenoot, waaruit diens instemming met de aangifte blijkt;
4° ieder ander authentiek stuk of bewijs waaruit blijkt dat in hoofde van de betrokkene is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om een huwelijk te mogen aangaan.

§ 3. De echtgenoot die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt bovendien de volgende documenten bij de aangifte :
1° een bewijs van nationaliteit;
2° een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan. Het bewijs van de ontbinding of nietigverklaring van een vorig huwelijk dient niet te worden voorgelegd indien de rechterlijke belissing in België werd ingeschreven. De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat dit na in de DABS.

§ 4. De documenten bedoeld in paragraaf 2, 1° en paragraaf 3, 1°, worden als bijlage in de DABS opgenomen.

§ 5. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van de paragrafen 1 tot 3 over al deze documenten beschikt voor elk van de echtgenoten, levert hij een ontvangstbewijs af van de aangifte.

§ 6. Indien hij zich onvoldoende ingelicht acht, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de desbetreffende akten van de burgerlijke stand opvragen, en de belanghebbende verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.

§ 7. Indien de overgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 8. Bij de aangifte van het huwelijk deelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de toekomstige echtgenoten mee dat ze een beroep kunnen doen op ten hoogste vier getuigen, die ze zelf kiezen en die minimum achttien jaar oud zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 18, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 164/3

[1 Onverminderd artikel 368-10 kan de echtgenoot, die in de onmogelijkheid verkeert zich een akte van geboorte te verschaffen, de akte van geboorte vervangen door :
1° indien zijn akte van geboorte werd opgesteld in een land waarvoor de onmogelijkheid of zware moeilijkheden om de bedoelde akte van de burgerlijke stand te verkrijgen, werden aanvaard :
a) hetzij een gelijkwaardig document afgegeven door de diplomatieke of consulaire overheden van zijn land van geboorte;
b) hetzij, ingeval van onmogelijkheid of zware moeilijkheden om zich voornoemd document te verschaffen, een akte van bekendheid, afgegeven door de vrederechter van zijn hoofdverblijfplaats;
2° indien zijn akte van geboorte niet werd opgesteld in een land waarvoor de onmogelijkheid of zware moeilijkheden om de akte van de burgerlijke stand in kwestie te verkrijgen, werden aanvaard een akte van bekendheid, afgegeven door de vrederechter van hun hoofdverblijfplaats.

   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, een lijst van landen waarvoor de in lid 1, 1°, bedoelde onmogelijkheid of zware moeilijkheden worden aanvaard. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 19, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 164/4

[1 In de akte van bekendheid verklaren twee getuigen, van minimum achttien jaar oud, de voornamen, de naam, het beroep en de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van de toekomstige echtgenoot, en die van zijn ouders, indien deze bekend zijn, de geboorteplaats en, zo mogelijk, de geboortedatum en de redenen die beletten de akte over te leggen. De getuigen tekenen met de vrederechter de akte van bekendheid. Indien een getuige niet kan tekenen wordt dit vermeld. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 20, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 164/5

[1 De vrederechter bedoeld in artikel 164/3 maakt de akte van bekendheid onmiddellijk over aan de familierechtbank van de plaats waar het huwelijk moet worden voltrokken. De familierechtbank, na de procureur des Konings te horen, weigert te homologeren indien zij oordeelt dat de verklaringen van de getuigen en de redenen die het overleggen van de akte van geboorte beletten onvoldoende zijn.

   De gehomologeerde akte van bekendheid wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 21, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 164/6

[1 Indien één van de toekomstige echtgenoten geen akte van bekendheid kan verkrijgen, kan die akte vervangen worden door een beëdigde verklaring van de toekomstige echtgenoot zelf voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, met toelating van de familierechtbank, op verzoekschrift verleend en na het horen van het openbaar ministerie.

   De toelating tot afleggen van een beëdigde verklaring wordt als bijlage in de DABS opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 22, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 164/7

[1 Een ieder die reeds een akte van bekendheid heeft verkregen of aan wie de rechtbank krachtens de artikelen 164/3 tot 164/6 reeds toelating heeft verleend een beëdigde verklaring af te leggen, en die aantoont dat hij nog steeds in de onmogelijkheid verkeert de akte van geboorte over te leggen, kan deze vervangen door de akte van bekendheid of door de toelating, voor zover de juistheid van de gegevens die zij bevat, niet wordt weerlegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 23, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Afdeling 2. [1 - Voltrekking van het huwelijk ]1
Art. 165

<W 1999-05-04/63, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Het huwelijk mag niet worden voltrokken vóór de 14e dag na de datum van [3 ondertekening van de aangifte zoals bedoeld in artikel 164/1 ]3.

§ 2. De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement waarin de verzoekers voornemens zijn te huwen, kan, om gewichtige redenen vrijstelling verlenen van de aangifte en van elke wachttijd, en een verlenging van de in § 3 bedoelde termijn van zes maanden toestaan.

   [2 ... ]2.

§ 3. Indien het huwelijk niet is voltrokken binnen de zes maanden sinds het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn van 14 dagen, mag het niet meer worden voltrokken dan nadat een [3 nieuwe aangifte ondertekend werd zoals bedoeld in artikel 164/1 ]3.

   [1 Ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand weigert het huwelijk te voltrekken, kan de rechter die zich uitspreekt over het beroep tegen deze weigering om een verlenging van deze termijn van zes maanden worden verzocht. ]1

(1)<W 2009-02-19/36, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009> (2)<W 2013-12-21/50, art. 7,7°, 060; Inwerkingtreding : 15-06-2014 (KB 2014-04-19/02, art. 1> (3)<W 2018-06-18/03, art. 25, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 165/1

[1 Op de door de partijen gekozen dag, met uitzondering van zon- en feestdagen, na verloop van de termijn bedoeld in artikel 165, licht de ambtenaar van de burgerlijke stand in het gemeentehuis, eventueel in aanwezigheid van de getuigen, aan de partijen de inhoud toe van hoofdstuk VI van deze titel. Om de beurt verklaren de partijen dat zij elkaars echtgenoot willen zijn. Daarna verklaart de ambtenaar in naam van de wet dat zij door het huwelijk verbonden zijn. Hij maakt daarvan zonder vertraging de akte op in de DABS.

   In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad op het grondgebied van de gemeente andere openbare plaatsen met een neutraal karakter, waarvan de gemeente het uitsluitend gebruiksrecht heeft, aanwijzen om huwelijken te voltrekken. ]1

   [2 In afwijking van het eerste lid, kan de gemeenteraad toestaan om huwelijken op zon- en/of feestdagen te voltrekken. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 26, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2019-03-23/01, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 166

<W 1999-05-04/63, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> De voltrekking van het huwelijk geschiedt in het openbaar voor de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte van aangifte heeft opgemaakt.

Art. 167

<W 1999-05-04/63, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000> De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert het huwelijk te voltrekken wanneer blijkt dat niet is voldaan aan de hoedanigheden en voorwaarden vereist om een huwelijk te mogen aangaan, of indien hij van oordeel is dat de voltrekking in strijd is met de beginselen van de openbare orde.

   Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat niet is voldaan aan de in het vorige lid gestelde voorwaarden kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de voltrekking van het huwelijk uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de verzoekers voornemens zijn te huwen te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de door belanghebbende partijen vooropgestelde huwelijksdatum, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. [1 De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met een periode van hoogstens drie maanden. In dat geval geeft hij daarvan kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt. ]1

   Indien hij binnen de in vorig lid gestelde termijn nog geen definitieve beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand [1 onverwijld ]1 het huwelijk te voltrekken, zelfs in die gevallen waar de in artikel 165, § 3 bedoelde termijn van zes maanden reeds is verstreken.

   In geval van een weigering zoals bedoeld in het eerste lid, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn met redenen omklede beslissing zonder verwijl ter kennis van de belanghebbende partijen. Tezelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgezonden aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond [1 en aan de Dienst Vreemdelingenzaken, in geval zijn beslissing gemotiveerd is op basis van artikel 146bis ]1.

   Indien één van de aanstaande echtgenoten of beiden op de dag van de weigering hun inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister of hun actuele verblijfplaats niet hebben binnen de gemeente, wordt de weigeringsbeslissing tevens onmiddellijk ter kennis gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van inschrijving in een van deze registers of van de actuele verblijfplaats in België van deze aanstaande echtgenoot of echtgenoten.

   Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om het huwelijk te voltrekken, kan door belanghebbende partijen binnen de maand (na de kennisgeving van zijn beslissing ) beroep worden aangetekend bij de [2 familierechtbank ]2. <W 2000-03-01/48, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 16-04-2000>

(1)<W 2013-06-02/08, art. 5, 059; Inwerkingtreding : 03-10-2013. Overgangsbepaling : art. 24> (2)<W 2013-07-30/23, art. 17, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 168

(Opgeheven ) <W 26-12-1891, art. 10>

Art. 169

(Opgeheven ) <W 26-12-1891, art. 10>

Art. 170

(Opgeheven ) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 170bis

<Opgeheven bij W 2013-12-21/50, art. 7,8°, 060; Inwerkingtreding : 15-06-2014 KB 2014-04-19/02, art. 1>

Art. 170ter

(Opgeheven ) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 171

(Opgeheven ) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

HOOFDSTUK III. <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art.4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>
Art. 172

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 173

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 174

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 175

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 176

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 177

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 178

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 179

<Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

HOOFDSTUK IV. - VORDERINGEN TOT NIETIGVERKLARING VAN HET HUWELIJK.
Art. 180

(Eerste lid opgeheven ) <W 2007-04-25/76, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 25-06-2007>

   Wanneer er dwaling in de persoon heeft plaatsgehad, kan tegen het huwelijk alleen worden opgekomen door degene van de echtgenoten die in dwaling werd gebracht.

Art. 181

In het geval van het vorige artikel is de vordering tot nietigverklaring niet meer ontvankelijk, wanneer de samenwoning is voortgezet gedurende zes maanden (nadat de dwaling door de echtgenoot is ontdekt ). <W 2007-04-25/76, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 25-06-2007>

Art. 182

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 21>

Art. 183

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 22>

Art. 184

<W 31-03-1987, art. 26> Tegen elk huwelijk dat is aangegaan met overtreding van (de bepalingen van de artikelen 144, 146bis, 146ter, 147, 161, 162, 163, 341 of 353-13, ) kan worden opgekomen door de echtgenoten zelf, door allen die daarbij belang hebben en door het openbaar ministerie. <W 2007-04-25/76, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 25-06-2007>

   [1 De procureur des Konings vordert de nietigheid van een huwelijk dat is aangegaan met overtreding van de artikelen 146bis of 146ter. ]1

(1)<W 2013-06-02/08, art. 6, 059; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 185

<W 19-01-1990, art. 23> Tegen een huwelijk dat is aangegaan door een minderjarige echtgenoot of door minderjarige echtgenoten die van de [1 familierechtbank ]1 geen toestemming hebben gekregen om een huwelijk aan te gaan, kan evenwel niet meer worden opgekomen wanneer zes maanden verlopen zijn sinds die echtgenoot of de echtgenoten de leeftijd van achttien jaar bereikt hebben.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 18, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 186

[1 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 3°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de nietigverklaring van het huwelijk te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk in te stellen.

   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 5, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 187

In alle gevallen waarin, overeenkomstig artikel 184, de vordering tot nietigverklaring kan worden ingesteld door allen die daarbij belang hebben, kan zulks niet geschieden door de bloedverwanten in de zijlijn of door de kinderen, (die niet uit dit huwelijk geboren zijn ), zolang beide echtgenoten in leven zijn, doch eerst wanneer zij daarbij een reeds verkregen en dadelijk belang hebben. <W 31-03-1987, art. 27>

Art. 188

De echtgenoot ten nadele van wie een tweede huwelijk is aangegaan, kan de nietigverklaring ervan vorderen zelfs tijdens het leven van de echtgenoot die met hem verbonden was.

Art. 189

Indien de nieuwe echtgenoten de nietigheid van het eerste huwelijk inroepen, moet vooraf worden beslist of dat huwelijk geldig dan wel nietig is.

Art. 190

In alle gevallen waarin artikel 184 toepasselijk is en met inachtneming van de in artikel 185 gestelde beperkingen, kan en moet de procureur des Konings de nietigverklaring van het huwelijk vorderen tijdens het leven van beide echtgenoten en hen doen veroordelen om van elkaar te scheiden.

Art. 191

Tegen elk huwelijk dat niet in het openbaar is aangegaan en dat niet voor de bevoegde openbare ambtenaar is voltrokken (of waarvan geen aangifte is gedaan zoals bepaald in artikel 63 ), kan worden opgekomen door de echtgenoten zelf, door de ouders, door de grootouders en door allen die daarbij een reeds verkregen en dadelijk belang hebben, alsook door het openbaar ministerie. <W 1999-05-04/63, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

Art. 192

<W 2000-03-01/48, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 16-04-2000> Indien het huwelijk niet is voorafgegaan door de vereiste aangifte, of indien door de wet toegelaten vrijstellingen niet zijn verkregen, of indien de voorgeschreven termijnen bij de aangifte en de huwelijksvoltrekking niet in acht zijn genomen, wordt de openbare ambtenaar gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank en worden de gehuwden of degenen onder wier gezag zij gehandeld hebben, gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank.

Art. 193

De in het vorige artikel bepaalde straffen worden opgelegd aan de daarin genoemde personen, wegens elke overtreding van de in (artikel 166 ) gestelde regels, ook al mochten die overtredingen niet voldoende geacht worden om de nietigheid van het huwelijk te doen uitspreken. <W 2000-03-01/48, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 16-04-2000>

Art. 193bis

<Ingevoegd bij W 14-11-1947, art. 1> Onverminderd de toepassing van de artikelen 184, 190 en 191 hiervoren en van [1 artikelen 138bis, § 1, en 139 van het Gerechtelijk Wetboek ]1, kan het openbaar ministerie als tussenkomende partij optreden bij alle rechtsvorderingen tot nietigverklaring van een huwelijk.

(1)<W 2014-05-05/09, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
Art. 193ter

[1 Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een huwelijk nietig verklaart, wordt door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.

   Wanneer de nietigheid van het huwelijk is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens van de rechtelijke beslissing door naar de DABS, met de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden ervan.

   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de huwelijksakte.

   De griffier brengt de partijen hiervan onmiddellijk in kennis.

   Indien het gaat om de nietigverklaring van een huwelijk dat is aangegaan met overtreding van de artikelen 146bis of 146ter notificeert de DABS de rechterlijke beslissing, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden, onmiddellijk aan de Dienst Vreemdelingenzaken. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 27, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 194

Niemand kan op de hoedanigheid van echtgenoot en op de burgerlijke gevolgen van het huwelijk aanspraak maken, indien hij niet een in het register van de burgerlijke stand ingeschreven akte van huwelijksvoltrekking overlegt; behoudens de gevallen genoemd in artikel 46, in de titel "Akten van de burgerlijke stand."

Art. 195

Het bezit van staat kan degenen die beweren met elkaar gehuwd te zijn en zich tegenover elkaar op dat bezit beroepen, niet ontslaan van de verplichting om de akte van huwelijksvoltrekking, verleden ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand, over te leggen.

Art. 196

Wanneer er bezit van staat aanwezig is en de akte van huwelijksvoltrekking, verleden ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand, wordt overgelegd, zijn de echtgenoten niet ontvankelijk om tegen elkaar de nietigverklaring van die akte te vorderen.

Art. 197

Zijn er echter, in de gevallen van de artikelen 194 en 195, kinderen, geboren uit twee personen die openlijk als man en vrouw geleefd hebben en die beiden overleden zijn, dan kan de (afstamming ) van de kinderen niet betwist worden alleen onder voorwendsel dat de akte van huwelijksvoltrekking niet overgelegd wordt, wanneer die wettigheid blijkt uit een bezit van staat dat door de akte van geboorte niet wordt tegengesproken. <W 31-03-1987, art. 28>

Art. 198

[1 Wanneer het bewijs van de wettelijke voltrekking van een huwelijk is verkregen als gevolg van een strafrechtelijke procedure, verzekert de opmaak van de akte van huwelijk ten gevolge van de rechterlijke beslissing, vanaf de dag van de voltrekking, alle burgerlijke gevolgen aan het huwelijk zowel ten aanzien van de echtgenoten als de uit het huwelijk geboren kinderen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 28, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 199

Zijn de echtgenoten of is een van hen overleden zonder het bedrog te hebben ontdekt, dan kan de strafvordering worden ingesteld door allen die er belang bij hebben het huwelijk geldig te doen verklaren, alsook door de procureur des Konings.

Art. 200

Is de openbare ambtenaar reeds overleden wanneer het bedrog ontdekt wordt, dan wordt de rechtsvordering voor de burgerlijke rechtbank ingesteld tegen zijn erfgenamen door de procureur des Konings, in tegenwoordigheid van de belanghebbende partijen en op hun aangifte.

Art. 201

<W 31-03-1987, art. 29> Het huwelijk dat nietig verklaard is, heeft niettemin gevolgen ten aanzien van de echtgenoten, wanneer het te goeder trouw is aangegaan.

   Is de goede trouw slechts bij een van beide echtgenoten aanwezig, dan heeft het huwelijk alleen gevolgen ten voordele van die echtgenoot.

Art. 202

<W 31-03-1987, art. 30> Het heeft eveneens gevolgen ten voordele van de kinderen, ook al is geen van beide echtgenoten te goeder trouw geweest.

HOOFDSTUK V. - VERPLICHTINGEN DIE UIT HET HUWELIJK (OF DE AFSTAMMING ) ONTSTAAN. <W 31-03-1987, art. 31>
Art. 203

[1 § 1. De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.

§ 2. Met middelen wordt onder andere bedoeld alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en deze van de kinderen waarborgen.

§ 3. De langstlevende echtgenoot is gehouden tot de verplichting gesteld in paragraaf 1 ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden echtgenoot van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij huwelijkscontract, door schenking of bij testament. ]1

   [2 Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden echtgenoot te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden. ]2

(1)<W 2010-03-19/05, art. 2, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2012-12-10/14, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 203bis

[1 § 1. Elke ouder draagt bij in de kosten die voortvloeien uit de bij artikel 203, § 1, bepaalde verplichting, in verhouding tot zijn respectieve aandeel in de samengevoegde middelen.

§ 2. Onverminderd de rechten van het kind, kan elk van de ouders van de andere ouder diens bijdrage vorderen in de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1.

§ 3. De kosten omvatten de gewone kosten en de buitengewone kosten.

   De gewone kosten zijn alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van het kind.

   Onder buitengewone kosten wordt verstaan de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden.

   [4 In de gevallen waarin buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht, is aan de vereiste van een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord voldaan wanneer de ouder aan wie het verzoek tot akkoord wordt gericht bij aangetekende zending, elektronische aangetekende zending of faxbericht, nalaat hierop op dezelfde wijze te reageren binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de dag na de verzending. Als het verzoek tijdens de schoolvakanties van minstens één week of meer geformuleerd is, wordt deze termijn tot dertig dagen verlengd.

   Wanneer een uitgave wordt geweigerd, zal de betwisting door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.

   De Koning stelt de buitengewone kosten vast, alsook de wijze van afrekening van deze kosten en bepaalt welke buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht. Bij gerechtelijke beslissing of overeenkomst kan worden afgeweken van de door de Koning vastgestelde buitengewone kosten en wijze van afrekening. ]4

§ 4. Op vraag van één van de ouders kan de [3 familierechtbank ]3 de partijen verplichten een rekening te openen bij een door de [2 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten ]2 op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling, die bestemd wordt tot de betaling van de bijdragen vastgesteld op grond van artikel 203, § 1.

   In dat geval bepaalt de [3 rechtbank ]3 minstens :
1° de bijdrage van elk der ouders in de kosten bedoeld in artikel 203, § 1, alsook de sociale voordelen die aan het kind toekomen die op deze rekening gestort dienen te worden;
2° het maandelijks tijdstip waarop deze bijdragen en sociale voordelen gestort dienen te worden;
3° de wijze waarop over de op deze rekening gestorte sommen kan worden beschikt;
4° de kosten die betaald worden met deze gelden;
5° de organisatie van het toezicht op de uitgaven;
6° de manier waarop tekorten aangevuld zullen worden;
7° de bestemming van de overschotten die op deze rekening gestort worden.

   Stortingen van bijdragen gedaan ter uitvoering van dit artikel, worden beschouwd als betalingen van onderhoudsbijdragen in het kader van de in artikel 203, § 1, gedefinieerde onderhoudsverplichting. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 3, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2011-03-03/01, art. 331; Inwerkingtreding : 01-04-2011> (3)<W 2013-07-30/23, art. 19, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2018-12-21/09, art. 125, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 203ter

[1 Indien de schuldenaar een van de verplichtingen opgelegd bij de artikelen 203, 203bis, 205, 207, 336 of 353-14, van dit Wetboek of de krachtens artikel 1288, eerste lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek of de krachtens een notariële of gehomologeerde overeenkomst tussen partijen aangegane verbintenis niet nakomt, kan de schuldeiser, onverminderd het recht van derden, zich voor de vaststelling van het bedrag van de uitkering en voor de tenuitvoerlegging van het vonnis doen machtigen om, met uitsluiting van voornoemde schuldenaar, onder de voorwaarden en binnen de grenzen door het vonnis gesteld, de inkomsten van deze laatste of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen.

   In alle geval staat de [2 familierechtbank ]2 de machtiging toe indien de onderhoudsplichtige zich gedurende twee, al dan niet opeenvolgende, termijnen in de loop van twaalf maanden die aan het indienen van het verzoekschrift voorafgaan, geheel of ten dele onttrokken heeft aan zijn verplichting tot betaling van levensonderhoud uitgezonderd ingeval de [2 familierechtbank ]2 anders oordeelt, wegens uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de zaak.

   De rechtspleging en de bevoegdheden van de rechter worden geregeld volgens de artikelen 1253ter tot 1253quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.

   Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser.

   Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars bij gerechtsbrief.

   De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derdeschuldenaar moet betalen of ophouden te betalen. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 4, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2013-07-30/23, art. 20, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 203quater

[1 § 1. De krachtens artikel 203, § 1, bepaalde onderhoudsbijdrage, vastgesteld hetzij bij vonnis overeenkomstig artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij overeenkomst, wordt van rechtswege aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

   Deze basisbijdrage is gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand waarin het vonnis dat de bijdrage van elk van de ouders bepaalt, wordt uitgesproken, tenzij de [2 rechtbank ]2 er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de bijdrage van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.

   Deze aanpassing wordt op de bijdrage toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.

   De [2 rechtbank ]2 kan nochtans een andere formule toepassen voor de aanpassing van de onderhoudsbijdrage. De partijen kunnen eveneens bij overeenkomst afwijken van deze aanpassingsformule.

§ 2. In het belang van het kind, kan de [2 rechtbank ]2 op vraag van één van de partijen beslissen dat de onderhoudsbijdrage van rechtswege verhoogd wordt in de door hem bepaalde omstandigheden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-03-19/05, art. 5, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2013-07-30/23, art. 21, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 204

Het kind heeft tegen zijn ouders geen vordering tot het bekomen van een stand, hetzij als huwelijksuitzet, hetzij op een andere wijze.

Art. 205

<W 14-05-1981, art. 3> De kinderen zijn levensonderhoud verschuldigd aan hun ouders en hun andere bloedverwanten in de opgaande lijn die behoeftig zijn.

Art. 205bis

<Ingevoegd bij W 14-05-1981, art. 4> § 1. De nalatenschap van de eerststervende echtgenoot, al was hij gescheiden van tafel en bed, is levensonderhoud verschuldigd aan de langstlevende, indien deze ten tijde van het overlijden behoeftig is.

§ 2. [2 De nalatenschap van degene die overleden is zonder nakomelingen achter te laten is levensonderhoud verschuldigd aan de bloedverwanten in opgaande lijn van de erflater die ten tijde van het overlijden of door het overlijden behoeftig zijn. Dit levensonderhoud wordt toegekend ofwel in de vorm van een maandelijkse lijfrente vastgesteld zoals de rente, in voorkomend geval, verschuldigd tijdens het leven van de erflater in toepassing van artikel 205 zou zijn vastgesteld, ofwel in de vorm van een kapitaal dat overeenstemt met de gekapitaliseerde waarde van deze lijfrente.

   Het bedrag van het levensonderhoud toegekend in de vorm van een kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrende kan nooit één vierde van de massa bedoeld in artikel 922 overschrijden per opgaande lijn van bloedverwanten.

   Het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrente wordt bepaald rekening houdende met de levensverwachting van de schuldeiser die volgt uit de Belgische prospectieve sterftetafels die jaarlijks worden gepubliceerd door het Federaal Planbureau en met de gemiddelde rentevoeten over het laatste jaar van de lineaire obligaties waarvan de maturiteit kleiner is dan de levensverwachting van de schuldeiser. De in aanmerking te nemen rentevoeten worden toegepast na aftrek van de roerende voorheffing en mogen niet lager zijn dan 0 % per jaar.

   [3 De minister van Justitie bepaalt jaarlijks, op voorstel van het Federaal Planbureau, twee tabellen, een voor mannen en een voor vrouwen, die toelaten om het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrente te berekenen op de wijze zoals voorgeschreven in het derde lid. Met uitzondering van de eerste tabellen, worden deze tabellen, ieder jaar, op 1 juli bepaald. Ze worden elk jaar in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. ]3 ]2

§ 3. De uitkering tot onderhoud is een last van de nalatenschap. Zij wordt opgebracht door alle erfgenamen en, zo nodig, door de bijzondere legatarissen, naar evenredigheid van hetgeen zij genieten.

   Indien echter de overledene verklaard heeft dat bepaalde legaten bij voorkeur boven de andere moeten worden voldaan, dragen die legaten in de uitkering tot onderhoud slechts bij voor zover de inkomsten van de andere daartoe niet voldoende zijn.

§ 4. Indien het levensonderhoud niet als kapitaal uit de nalatenschap wordt genomen, wordt aan de rechthebbende voldoende zekerheid verschaft om de uitkering van het onderhoud te waarborgen.

§ 5. De termijn waarbinnen de uitkering tot onderhoud gevorderd moet worden, is een jaar, te rekenen van het overlijden.

[1 § 6. De nalatenschap is van de in §§ 1 en 2 bedoelde verplichting vrijgesteld indien de eiser onwaardig is om tot deze nalatenschap te komen, ongeacht of hij daadwerkelijk tot de nalatenschap geroepen is of niet. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (2)<W 2017-07-31/25, art. 2, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (3)<W 2018-07-22/01, art. 58, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 206

Schoonzonen en schoondochters zijn eveneens en in dezelfde omstandigheden levensonderhoud verschuldigd aan hun schoonouders, doch deze verplichting houdt op :
1° wanneer (de schoonvader of de schoonmoeder ) een tweede huwelijk aangaat; <W 2003-02-13/36, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
2° wanneer degene van de echtgenoten die de aanverwantschap heeft doen ontstaan en de kinderen uit zijn huwelijk met de andere echtgenoot geboren, overleden zijn.

Art. 207

De verplichtingen die uit deze bepalingen voortvloeien, zijn wederkerig.

Art. 208

Levensonderhoud wordt slechts toegestaan naar verhouding van de behoeften van hem die het vordert en van het vermogen van hem die het verschuldigd is.

Art. 209

Wanneer hij die het levensonderhoud verstrekt of hij die het geniet, tot zodanige staat komt dat de ene het niet meer kan verschaffen of de andere het niet meer nodig heeft, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, kan ontheffing of vermindering ervan gevorderd worden.

Art. 210

Wanneer de persoon die het levensonderhoud moet verstrekken, bewijst dat hij de uitkering tot onderhoud niet kan betalen, kan de [1 familierechtbank ]1, met inachtneming van de omstandigheden der zaak, bevelen dat hij degene aan wie hij levensonderhoud verschuldigd is, bij zich zal in huis nemen en hem aldaar kost en onderhoud zal verschaffen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 22, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 211

De rechtbank beslist eveneens of de vader of de moeder die aanbiedt het kind waaraan levensonderhoud verschuldigd is, bij zich in huis te nemen en het aldaar kost en onderhoud te verschaffen, alsdan zal vrijgesteld zijn van de verplichting om de uitkering tot onderhoud te betalen.

HOOFDSTUK VI. - WEDERZIJDSE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN ECHTGENOTEN.
Art. 212

<W 14-07-1976, art. 1> De rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de echtgenoten worden geregeld door de bepalingen van dit hoofdstuk, die van toepassing zijn door het enkele feit van het huwelijk.

   Zij worden bovendien geregeld door de bepalingen betreffende het wettelijk stelsel of door die van hun huwelijkscontract, welke niet mogen afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.

   Het huwelijk wijzigt de handelingsbekwaamheid van de echtgenoten niet, behoudens bij toepassing van artikel 476.

Art. 213

<W 14-07-1976, art. 1> Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning verplicht; zij zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd.

Art. 214

<W 14-07-1976, art. 1> De echtelijke verblijfplaats wordt door de echtgenoten in onderlinge overeenstemming vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming tussen de echtgenoten doet de [2 familierechtbank ]2 uitspraak in het belang van het gezin.

   [1 Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de vrederechter oordeelt dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan wordt de echtelijke verblijfplaats vastgesteld door de andere echtgenoot. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 6, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2013-07-30/23, art. 23, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 215

<W 14-07-1976, art. 1> § 1. De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.

   Hij kan zonder die instemming evenmin onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over het huisraad dat aanwezig is in het goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat huisraad in pand geven.

   Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is, deze zonder gewichtige redenen weigert, kan de andere echtgenoot zich door de [1 familierechtbank ]1, laten machtigen om de handelingen alleen te verrichten.

§ 2. Het recht op de huur van het onroerend goed dat een der echtgenoten gehuurd heeft, zelfs voor het huwelijk, en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten gezamenlijk, niettegenstaande enige hiermede strijdige overeenkomst.

   De opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende die huur moeten gezonden of betekend worden aan elk der echtgenoten afzonderlijk of uitgaan van beide echtgenoten gezamenlijk. (Elk van de echtgenoten kan evenwel de nietigheid van deze documenten, die aan de andere echtgenoot worden toegezonden of van deze laatste uitgaan, slechts inroepen indien de verhuurder kennis heeft van hun huwelijk. ) <W 20-02-1991, art. 3>

   Elk geschil tussen de echtgenoten omtrent de uitoefening van dat recht wordt beslist door de [1 familierechtbank ]1.

   De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op handelshuurovereenkomsten, noch op pachtcontracten.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 24, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 216

<W 14-07-1976, art. 1> § 1. Iedere echtgenoot heeft het recht een beroep uit te oefenen zonder de instemming van de andere echtgenoot.

   Indien deze evenwel oordeelt dat hieraan een ernstig nadeel verbonden is voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen of voor die van de minderjarige kinderen, heeft hij het recht zich tot de [1 familierechtbank ]1 te wenden.

   De rechtbank kan de uitoefening van het beroep afhankelijk stellen van een voorafgaande wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.

   Het bepaalde in de twee vorenstaande leden is niet van toepassing op de uitoefening van openbare mandaten.

§ 2. De ene echtgenoot mag in zijn beroepsbetrekkingen de naam van de andere alleen met diens instemming gebruiken.

   De instemming kan alleen om gewichtige redenen worden ingetrokken. Tegen intrekking kan de echtgenoot opkomen bij de [1 familierechtbank ]1.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 25, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 217

<W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot ontvangt zijn inkomsten alleen en besteedt ze bij voorrang aan zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk.

   Hij kan het overschot besteden voor de aanschaf van goederen in zoverre dit verantwoord is voor de uitoefening van zijn beroep; die goederen staan uitsluitend onder zijn bestuur.

   Wat er daarna nog overblijft is onderworpen aan de regels van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.

Art. 218

<W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot kan, zonder de instemming van de andere, op zijn naam een depositorekening voor geld of effecten doen openen en een brandkast huren.

   Ten opzichte van de bewaarnemer of de verhuurder wordt alleen hij geacht het bestuur of de toegang te hebben.

   De bewaarnemer en de verhuurder moeten de andere echtgenoot in kennis stellen van de opening van de rekening of de huur van de brandkast.

Art. 219

<W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot kan tijdens het huwelijk aan de andere algemene of bijzondere last geven om hem te vertegenwoordigen in de uitoefening van de bevoegdheden die zijn huwelijksvermogensstelsel hem laat of toekent.

   Die lastgeving kan te allen tijde worden herroepen.

Art. 220

<W 14-07-1976, art. 1> § 1. [1 Ingeval een der echtgenoten vermoedelijk afwezig is, of ingeval de rechtbank oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat een der echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, dan kan de andere echtgenoot zich door de [2 familierechtbank ]2 laten machtigen om de in artikel 215, § 1, bedoelde handelingen alleen te verrichten. ]1

§ 2. Indien de echtgenoot die in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven [1 of wilsonbekwaam is ]1, geen lasthebber heeft aangesteld of geen wettelijke vertegenwoordiger heeft, kan de andere echtgenoot aan de [2 familierechtbank ]2 vragen om in zijn plaats te worden gesteld voor de uitoefening van al zijn bevoegdheden of een gedeelte ervan.

§ 3. In de gevallen bepaald in § 1, kan de andere echtgenoot zich door de [3 familierechtbank ]3 laten machtigen om de door derden verschuldigde geldsommen geheel of ten dele te ontvangen ten behoeve van de huishouding.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 7, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-05-12/02, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2013-07-30/23, art. 26, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie W 2014-05-08/02, art. 40, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 221

<W 14-07-1976, art. 1> Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen.

   Wanneer een der echtgenoten deze verplichting niet nakomt, kan de andere, [1 zonder dat een fout moet worden bewezen en ]1 onverminderd de rechten van derden, zich door de [1 familierechtbank ]1 laten machtigen om, met uitsluiting van zijn echtgenoot, diens inkomsten of de inkomsten uit de goederen die hij krachtens hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsook alle andere hem door derden verschuldigde geldsommen te ontvangen onder de voorwaarden en binnen de perken die het vonnis bepaalt.

   [1 In geen geval wordt de overdracht van geldsommen toegestaan aan de echtgenoot die schuldig is bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder, of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon. ]1

   Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier op verzoek van de eiser.

   Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars.

   [1 ... ]1.

   Wanneer naderhand een verzoekschrift tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingediend, blijft de machtiging niettemin uitvoerbaar tot aan de beslissing van de rechtbank of van de voorzitter van de rechtbank in kort geding.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 27, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 222

<W 14-07-1976, art. 1> Iedere schuld die door een der echtgenoten wordt aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, verbindt de andere echtgenoot hoofdelijk.

   Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn.

Art. 223

[1 Indien een der echtgenoten grovelijk zijn plicht verzuimt, beveelt de familierechtbank, op verzoek van de andere echtgenoot, dringende maatregelen, volgens het bepaalde in de artikelen [2 1253ter/4 tot 1253ter/6 ]2 van het Gerechtelijk Wetboek.

   Hetzelfde geschiedt op verzoek van een der echtgenoten, indien de verstandhouding tussen hen ernstig verstoord is. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 28, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 41, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014
Art. 224

<W 14-07-1976, art. 1> § 1. Op verzoek van de andere echtgenoot en onverminderd de toekenning van schadevergoeding, kunnen worden nietigverklaard :
1. de handelingen door een der echtgenoten verricht met overtreding van de bepalingen van artikel 215;
2. de handelingen door een der echtgenoten met overtreding van een krachtens artikel 223 gevraagd of verkregen verbod tot vervreemding of hypothekering verricht na de overschrijving van het desbetreffende verzoekschrift of vonnis;
3. de schenkingen door een der echtgenoten, die de belangen van het gezin in gevaar brengen;
4. de persoonlijke zekerheden door een der echtgenoten gesteld, die de belangen van het gezin in gevaar brengen.

§ 2. De vordering tot nietigverklaring of schadevergoeding moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser.

   Indien de echtgenoot overlijdt voordat verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.

Art. 225

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

Art. 226

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

Art. 226bis

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

Art. 226ter

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

Art. 226quater

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

Art. 226quinquies

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

Art. 226sexies

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

Art. 226septies

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 1>

HOOFDSTUK VII. - ONTBINDING VAN HET HUWELIJK.
Art. 227

Het huwelijk wordt ontbonden :
1° door de dood van een van de echtgenoten;
2° door echtscheiding (... ) <W 15-12-1949, art. 28, 2°>

HOOFDSTUK VIII. - TWEEDE HUWELIJK.
Art. 228

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 35>

TITEL VI. - ECHTSCHEIDING.
HOOFDSTUK I. - GRONDEN TOT ECHTSCHEIDING.
Art. 229

<W 2007-04-27/00, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd.

§ 2. De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer de aanvraag gezamenlijk wordt gedaan door de twee echtgenoten, na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 3. De onherstelbare ontwrichting bestaat ook wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 230

<Hersteld bij W 2007-04-27/00, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 231

[1 De persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de echtscheiding te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting als bedoeld in artikel 229 in te stellen of een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming als bedoeld in artikel 230 in te dienen.

   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 8, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 232

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 4, 2°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 233

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 4, 3°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

HOOFDSTUK II. - ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.
AFDELING I. - VORM VAN DE ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.
Art. 234

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 235

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 236

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 237

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 238

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 239

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 240

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 241

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 242

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 243

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 244

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 245

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 246

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 247

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 248

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 249

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 250

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 251

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 252

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 253

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 254

(Opgeheven ) <W 14-12-1935, art. 1>

Art. 255

(Opgeheven ) <W 14-12-1935, art. 1>

Art. 256

(Opgeheven ) <W 14-12-1935, art. 1>

Art. 257

(Opgeheven ) <W 14-12-1935, art. 1>

Art. 258

(Opgeheven ) <KB 239 07-02-1936, art. 5>

Art. 259

(Opgeheven ) <W 15-07-1970, art. 58>

Art. 260

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 261

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>

Art. 262

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 263

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 264

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 265

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 266

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 266bis

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

AFDELING II. - VOORLOPIGE MAATREGELEN WAARTOE DE EIS TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN AANLEIDING KAN GEVEN.
Art. 267

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 268

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 269

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 270

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 271

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

AFDELING III. - GRONDEN VAN NIET-ONTVANKELIJKHEID TEGEN DE VORDERING TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.
Art. 272

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 273

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 274

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

HOOFDSTUK III. - ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING.
Art. 275

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 4, 4°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 276

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 4, 5°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 277

(Opgeheven ) <W 20-11-1969, art. 2>

Art. 278

(Opgeheven ) <W 20-07-1962, art. 5>

Art. 279

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 280

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 281

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 282

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 283

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 284

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 285

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 286

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 287

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 288

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 289

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 290

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 291

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 292

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 293

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 294

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 294bis

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

HOOFDSTUK IV. - GEVOLGEN VAN ECHTSCHEIDING.
Art. 295

<W 2007-05-10/61, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 13-08-2007> Indien de gescheiden echtgenoten zich opnieuw verenigen door hun huwelijk andermaal te doen voltrekken, is artikel 1465 alleen van toepassing als er kinderen zijn die niet gemeenschappelijk zijn.

Art. 296

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 37>

Art. 297

(Opgeheven ) <W 30-06-1956, art. 4>

Art. 298

(Opgeheven ) <W 15-05-1972, art. 1>

Art. 299

[1 Behoudens overeenkomst in tegenovergestelde zin, leidt de echtscheiding tot het verval van de overlevingsrechten die de echtgenoten elkaar bij huwelijksovereenkomst en sinds het aangaan van het huwelijk hebben toegekend. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 300

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 301

<W 2007-04-27/00, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [5 De echtgenoten kunnen op elk ogenblik overeenkomen omtrent de eventuele uitkering tot levensonderhoud, het bedrag ervan en de nadere regels volgens welke het overeengekomen bedrag zal kunnen worden herzien. ]5

§ 2. Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de [4 familierechtbank ]4 in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot.

   De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt.

   In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon.

   In afwijking van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering kan de rechter in afwachting dat de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden, aan de verzoeker een provisionele uitkering toekennen, hierbij rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak. Hij kan het toekennen van deze provisionele uitkering ondergeschikt maken aan het stellen van een waarborg die hij bepaalt en waarvoor hij de nadere regels vaststelt.

§ 3. De rechtbank legt het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken.

   De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate.

   De onderhoudsuitkering mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot.

§ 4. De duur van de uitkering mag niet langer zijn dan die van het huwelijk.

   In geval van buitengewone omstandigheden, kan de rechtbank de termijn verlengen, indien de uitkeringsgerechtigde aantoont dat hij bij het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, om redenen onafhankelijk van zijn wil, nog steeds in staat van behoefte verkeert. In dit geval beantwoordt het bedrag van de uitkering aan het bedrag dat noodzakelijk is om de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde te dekken.

§ 5. Indien de verweerder aantoont dat de staat van behoefte van verzoeker het gevolg is van een eenzijdig door deze laatste genomen beslissing en zonder dat de noden van de familie deze keuze gerechtvaardigd hebben, kan hij worden ontheven van het betalen van de uitkering of slechts verplicht worden tot het betalen van een verminderde uitkering.

§ 6. De rechtbank die de uitkering toekent, stelt vast dat deze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

   Het basisbedrag van de uitkering stemt overeen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand gedurende welke het vonnis of het arrest dat de echtscheiding uitspreekt, kracht van gewijsde heeft verkregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.

   Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.

   De rechtbank kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen.

§ 7. [2 Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank, op vordering van een van de partijen, de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast. ]2

   Indien ten gevolge van de ontbinding van het huwelijk, de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen of van de onverdeeldheid die tussen de echtgenoten bestond, aanleiding geeft tot een wijziging van hun financiële toestand, die een aanpassing rechtvaardigt van de uitkering tot levensonderhoud welke het voorwerp was van een vonnis of overeenkomst, gewezen of gesloten vóór de opmaak van de vereffeningsrekeningen, kan de rechtbank eveneens de uitkering aanpassen, [2 ... ]2 .

§ 8. De uitkering kan op elk ogenblik worden vervangen door een kapitaal mits een door de rechtbank gehomologeerd akkoord tussen de partijen. Op verzoek van de uitkeringsplichtige, kan de rechtbank eveneens op elk ogenblik de omzetting in een kapitaal toestaan.

§ 9. De echtgenoten kunnen voor de ontbinding van het huwelijk geen afstand doen van de rechten op een uitkering tot levensonderhoud.

   Zij mogen in de loop van de procedure evenwel tot een vergelijk komen over het bedrag van die uitkering [5 ... ]5.

§ 10. De uitkering is niet meer verschuldigd bij overlijden van de uitkeringsplichtige, maar de uitkeringsgerechtigde mag levensonderhoud vorderen ten laste van de nalatenschap volgens de in artikel [3 205bis, § 1 en §§ 3 tot 6 ]3, bepaalde voorwaarden.

   De uitkering eindigt in ieder geval definitief in geval van een nieuw huwelijk van de uitkeringsgerechtigde of op het ogenblik waarop deze laatste een verklaring van wettelijke samenwoning doet, tenzij de partijen anders overeenkomen.

   De rechter kan de onderhoudsverplichting beëindigen wanneer de uitkeringsgerechtigde samenleeft met een andere persoon als waren zij gehuwd.

§ 11. De rechtbank kan beslissen dat in geval de uitkeringsplichtige zijn verplichting tot betaling niet nakomt, het de uitkeringsgerechtigde toegestaan is diens inkomsten of diens goederen die hij overeenkomstig hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsmede alle andere bedragen die hem door derden verschuldigd zijn, in ontvangst te nemen.

   Deze beslissing kan worden tegengeworpen aan elke derde, huidige of toekomstige schuldenaar, op grond van de kennisgeving ervan die hen door de griffier gedaan wordt op verzoek van de eiser.

§ 12. [1 ... ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 6, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2010-06-02/23, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (3)<W 2012-12-10/14, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (4)<W 2013-07-30/23, art. 29, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (5)<W 2017-07-06/24, art. 63, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 301bis

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 8, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 302

<W 1995-04-13/37, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding worden het gezag over de persoon van het kind en het beheer van zijn goederen ofwel door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend ofwel door degene aan wie ze werden toevertrouwd, hetzij bij (een overeenkomst tussen partijen die gehomologeerd werd zoals bepaald is in artikel 1256 ) van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij een beschikking van de [1 familierechtbank ]1 overeenkomstig artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, onverminderd het bepaalde in artikel 387bis van dit Wetboek. <W 2007-04-27/00, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 303

(opgeheven ) <W 1995-04-13/37, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

Art. 304

De ontbinding van het huwelijk door een in rechte (uitgesproken ) echtscheiding ontneemt aan de kinderen uit dat huwelijk geen enkel voordeel dat hun door de wetten of door de huwelijksvoorwaarden van hun ouders was verzekerd; maar de rechten zullen aan de kinderen slechts op dezelfde wijze en in dezelfde omstandigheden toekomen als wanneer er geen echtscheiding geweest was. <W 2007-04-27/00, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 305

(Opgeheven ) <W 01-07-1972, art. 12>

Art. 306

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 11, 1°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 307

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 11, 2°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 307bis

(Opgeheven ) <W 2007-04-27/00, art. 11, 1°, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

HOOFDSTUK V. - SCHEIDING VAN TAFEL EN BED.
Art. 308

<W 2007-04-27/00, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Na uitspraak van de scheiding van tafel en bed blijft de plicht van hulp bestaan.

Art. 309

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>

Art. 310

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 310bis

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 18>

Art. 311

Scheiding van tafel en bed heeft altijd scheiding van goederen ten gevolge.

Art. 311bis

<W 2007-04-27/00, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De artikelen 229, 299, [1 , 231 ]1 302 en 304 van hetzelfde Wetboek zijn van toepassing bij scheiding van tafel en bed.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 9, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 311ter

(Opgeheven ) <W 20-07-1962, art. 25>

Art. 311quater

(Opgeheven ) <W 20-07-1962, art. 25>

TITEL VII. - (...) AFSTAMMING.
HOOFDSTUK 1. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MOEDERSZIJDE.
Art. 312

<W 31-03-1987, art. 38> § 1. Het kind heeft als moeder de persoon die als zodanig in de akte van geboorte is vermeld.

§ 2. (Tenzij het kind het bezit van staat heeft ten aanzien van de moeder, kan de op deze wijze vastgelegde afstamming van moederszijde betwist worden door alle wettelijke middelen, binnen het jaar van de ontdekking van het leugenachtige karakter van de afstamming van moederszijde, door de vader, het kind, de vrouw ten opzichte van wie de afstamming is vastgesteld en door de persoon die het moederschap van het kind opeist. ) <W 2006-12-27/32, art. 367, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

§ 3. (opgeheven ) <W 2006-12-27/32, art. 367, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 313

<W 31-03-1987, art. 38> § 1. Indien de naam van de moeder niet in de akte van geboorte is vermeld of bij ontstentenis van zulk een akte, kan zij het kind erkennen (onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden ). <W 2006-07-01/75, art. 4, A, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

§ 2. De erkenning is evenwel niet ontvankelijk indien daaruit blijkt dat tussen haar en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan [4 de familierechtbank ]4 geen ontheffing kan verlenen [3 ... ]3. <W 2006-07-01/75, art. 4, B, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

§ 3. Indien de moeder gehuwd is en een kind erkent dat tijdens het huwelijk geboren is, moet de erkenning worden medegedeeld aan (de echtgenoot of de echtgenote ). <W 2003-02-13/36, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

   Indien de akte is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ... ]1, geeft deze [2 binnen drie dagen ]2 kennis van de akte; indien zij niet is opgemaakt door een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ... ]1, wordt de akte betekend op verzoek van de moeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.

   Totdat de kennisgeving of betekening heeft plaatsgehad kan de erkenning niet worden tegengeworpen (aan de echtgenoot of de echtgenote ), aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn. <W 2003-02-13/36, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

(1)<W 2017-09-19/06, art. 2, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (2)<W 2018-06-18/03, art. 29, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 99, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (4)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 314

<W 31-03-1987, art. 38> Bij gebreke van de akte van geboorte, van de vermelding van de naam van de moeder in die akte of wanneer het kind onder valse namen is ingeschreven en niet is erkend, kan de afstamming van moederszijde gerechtelijk worden vastgesteld (onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden ). <W 2006-07-01/75, art. 5, A, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   De vordering is evenwel niet ontvankelijk indien daaruit blijkt dat tussen de moeder en de vader een huwelijksbeletsel bestaat waarvan [2 de familierechtbank ]2 geen ontheffing kan verlenen [1 ... ]1 [1 , tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van moederszijde niet strijdig is met het belang van het kind ]1. <W 2006-07-01/75, art. 5, B, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   De eiser moet het bewijs leveren dat het kind hetzelfde is als dat van wie de vermeende moeder is bevallen.

   Hij kan zulks bewijzen door aan te tonen dat het ten aanzien van de vermeende moeder het bezit van staat heeft.

   Bij gebreke van bezit van staat kan het bewijs van de afstamming door alle wettelijke middelen worden geleverd. Het tegenbewijs kan eveneens door alle wettelijke middelen worden geleverd.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 100, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
HOOFDSTUK 2. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN VADERSZIJDE.
AFDELING 1. - VERMOEDEN VAN VADERSCHAP.
Art. 315

<W 31-03-1987, art. 38> Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenoot tot vader.

Art. 316

<W 31-03-1987, art. 38> Deze regel geldt niet wanneer (uit een beslissing houdende vaststelling van het vermoeden van afwezigheid ) blijkt dat het kind geboren is meer dan 300 dagen na de verdwijning van de echtgenoot, onverminderd de rechten van de te goeder trouw handelende derden. <W 2007-05-09/44, art. 36, 3°, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 316bis

<ingevoegd bij W 2006-07-01/75, art. 6; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Tenzij de echtgenoten op het tijdstip van de aangifte van de geboorte een gemeenschappelijke verklaring afgelegd hebben, is het in artikel 315 bedoelde vermoeden van vaderschap niet meer van toepassing :
1° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen nadat de [1 familierechtbank ]1 de overeenkomst tussen de partijen heeft bekrachtigd in verband met de aan de echtgenoten gegeven machtiging om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken overeenkomstig artikel (1256 ), van het Gerechtelijk Wetboek, of [1 na een beschikking genomen krachtens artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek ]1 die de echtgenoten machtigt om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, of na neerlegging van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1288bis van hetzelfde Wetboek; <W 2007-04-27/00, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
2° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na de datum waarop de echtgenoten, blijkens het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister, op verschillende adressen zijn ingeschreven, voor zover ze nadien niet opnieuw zijn ingeschreven op hetzelfde adres;
3° wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na een krachtens artikel 223 [1 ... ]1 uitgesproken vonnis waarbij de echtgenoten gemachtigd worden een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, en minder dan 180 dagen na de datum waarop deze maatregel verstreken is, of nadat de echtgenoten feitelijk zijn herenigd.

   [2 Indien een gemeenschappelijke verklaring overeenkomstig het eerste lid werd afgelegd, wordt deze als bijlage opgenomen in de DABS. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 31, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-06-18/03, art. 30, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 317

<W 31-03-1987, art. 38> Het kind dat geboren is binnen 300 dagen na de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk van zijn moeder en na een nieuw huwelijk van deze, heeft de nieuwe echtgenoot tot vader.

   Wordt dit vaderschap betwist, dan wordt de vorige echtgenoot geacht de vader te zijn, behalve wanneer ook zijn vaderschap wordt betwist of wanneer het vaderschap van een derde komt vast te staan.

Art. 318

<W 2006-07-01/75, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenoot, kan het vermoeden van vaderschap worden betwist [1 voor de familierechtbank ]1 door de moeder, het kind, de man ten aanzien van wie de afstamming vaststaat [2 de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist ]2.

   (lid 2 geschrapt. ) <W 2006-12-27/32, art. 368, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

§ 2. (De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte. ) De vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader van het kind is, die van de man die het vaderschap van het kind opeist moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is en die van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt (of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenoot zijn vader niet is ) [2 De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn. ]2. <W 2006-12-27/32, art. 368, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   Indien de echtgenoot overleden is zonder in rechte te zijn opgetreden, terwijl de termijn om zulks te doen nog niet verstreken is, kan zijn vaderschap [3 binnen een jaar na zijn overlijden of na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is ]3, worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn. [3 Indien de echtgenoot overleden is vóór de geboorte van het kind kan zijn vaderschap worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn binnen een jaar na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is. ]3

   Het vaderschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot.

§ 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt het vermoeden van vaderschap teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader is.

   De betwisting van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot wordt bovendien, behoudens tegenbewijs, gegrond verklaard :
1° in de gevallen bedoeld in artikel 316bis ;
2° wanneer de afstamming van moederszijde door erkenning of bij rechterlijke beslissing is vastgesteld;
3° wanneer de vordering werd ingesteld vooraleer de afstamming van moederszijde is komen vast te staan.

§ 4. De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.

§ 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De [1 familierechtbank ]1 gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.

[2 § 6. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 32, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-12-18/01, art. 11, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<W 2018-12-21/09, art. 101, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
AFDELING 2. - ERKENNING.
Art. 319

[1 Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1, kan de vader het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden. ]1

(1)<W 2014-05-05/08, art. 6, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 319bis

<W 2006-07-01/75, art. 9, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Wanneer de vader gehuwd is en een kind erkent dat is verwekt bij een vrouw van wie hij niet de echtgenoot is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.

   Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ... ]1, wordt [2 binnen drie dagen ]2 een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [1 ... ]1, wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de vader, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.

   Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn.

(1)<W 2017-09-19/06, art. 3, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (2)<W 2018-06-18/03, art. 31, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 320

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/75, art. 23, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 321

<W 31-03-1987, art. 38> De vader kan het kind niet erkennen, wanneer uit die erkenning een huwelijksbeletsel zou blijken tussen hem en de moeder waarvoor [2 de familierechtbank ]2 geen ontheffing kan verlenen [1 ... ]1. <W 2006-07-01/75, art. 10, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

(1)<W 2018-12-21/09, art. 102, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
AFDELING 3. - ONDERZOEK NAAR HET VADERSCHAP.
Art. 322

[2 Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch op grond van een erkenning en wanneer het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1 evenmin vaststaat, kan het bij vonnis, uitgesproken door de familierechtbank, worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden. ]2

   (Indien de verweerder gehuwd is en het kind tijdens het huwelijk verwekt is bij een vrouw waarvan hij niet de echtgenoot is, moet het vonnis waarbij de afstamming wordt vastgesteld, aan de echtgenoot of de echtgenote worden betekend. Totdat die betekening heeft plaatsgehad, kan het vonnis niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, noch aan de kinderen geboren uit het huwelijk met de verweerder of geadopteerd door beide echtgenoten. ) <W 2003-02-13/36, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 33, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-05/08, art. 7, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 323

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/75, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 324

<W 31-03-1987, art. 38> De afstamming wordt bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende vader.

   Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van vaderszijde door alle wettelijke middelen bewezen.

   Behalve wanneer er twijfel over bestaat, wordt het vaderschap vermoed wanneer is komen vast te staan dat de verweerder gedurende het wettelijk tijdperk van de verwekking gemeenschap heeft gehad met de moeder.

Art. 325

<W 31-03-1987, art. 38> Het onderzoek naar het vaderschap is onontvankelijk, wanneer uit het vonnis een huwelijksbeletsel tussen de vermeende vader en de moeder zou blijken waarvoor [2 de familierechtbank ]2 geen ontheffing kan verlenen [1 ... ]1 [1 , tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van vaderszijde niet strijdig is met het belang van het kind ]1. <W 2006-07-01/75, art. 11, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

(1)<W 2018-12-21/09, art. 103, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
HOOFDSTUK 2/1. [1 - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MEEMOEDERSZIJDE. ]1
AFDELING 1. [1 - ALGEMENE BEPALINGEN. ]1
Art. 325/1

[1 Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens hoofdstuk 2, kan het meemoederschap worden vastgesteld krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 10, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
AFDELING 2. [1 - VERMOEDEN VAN MEEMOEDERSCHAP. ]1
Art. 325/2

[1 Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen driehonderd dagen na ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenote tot meemoeder.

   De bepalingen van artikel 316 tot 317 zijn van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 12, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 325/3

[1 § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenote, kan het vermoeden van meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de moeder, het kind, de meemoeder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist en de man die het vaderschap van het kind opeist.

§ 2. De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.

   De vordering van de echtgenote moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had en waarin zij heeft toegestemd.

   De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad.

   De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is.

   De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenote niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had waarin de echtgenote heeft toegestemd.

   Het meemoederschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven worden betwist door de vorige echtgenoot of echtgenote.

§ 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt de vordering tot betwisting van het vermoeden van meemoederschap gegrond verklaard, tenzij door alle wettelijke middelen bewezen wordt dat de echtgenote voorafgaand aan de verwekking haar toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.

§ 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de man die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is bovendien maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.

§ 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is bovendien maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 13, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
AFDELING 3. [1 - ERKENNING. ]1
Art. 325/4

[1 Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2, kan de meemoeder het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden.

   In afwijking van artikel 329bis, § 2, derde lid, wordt het verzoek verworpen als vaststaat dat de verzoeker niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 15, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 325/5

[1 De meemoeder kan het kind niet erkennen, wanneer uit die erkenning een huwelijksbeletsel zou blijken tussen haar en de moeder waarvoor [3 de familierechtbank ]3 geen ontheffing kan verlenen [2 ... ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 16, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<W 2018-12-21/09, art. 104, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 325/6

[1 Wanneer de meemoeder gehuwd is en een kind erkent van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet die erkenning ter kennis van de echtgenoot of van de echtgenote worden gebracht.

   Te dien einde, indien de akte van erkenning is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [2 ... ]2, wordt [3 binnen drie dagen ]3 een afschrift van de akte door hem verzonden bij een ter post aangetekende brief. Indien de akte niet is opgemaakt door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand [2 ... ]2, wordt ze betekend bij deurwaardersexploot op verzoek van de meemoeder, het kind of diens wettelijke vertegenwoordiger.

   Totdat deze mededeling heeft plaatsgehad, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of de echtgenote, aan de kinderen geboren uit diens huwelijk met degene die het kind erkent en aan de kinderen die door de beide echtgenoten geadopteerd zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 17, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<W 2017-09-19/06, art. 4, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (3)<W 2018-06-18/03, art. 32, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 325/7

[1 § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de man die het vaderschap opeist, de moeder, het kind, de vrouw die het kind erkend heeft en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist.

   De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.

   De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen

   [2 De vordering van de moeder en de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de persoon die het kind erkend heeft overeenkomstig de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd. ]2

   De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad [3 , of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is ]3.

   De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is [3 , of binnen een jaar nadat hij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is ]3.

   De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de erkenner overeenkomstig de wet van 7 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.

§ 2. Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.

§ 3. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.

§ 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 18, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<W 2014-12-18/01, art. 13, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<W 2018-12-21/09, art. 105, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
AFDELING 4. [1 - ONDERZOEK NAAR HET MEEMOEDERSCHAP. ]1
Art. 325/8

[1 Wanneer het meemoederschap niet vaststaat krachtens artikel 325/2 noch op grond van een erkenning, kan het bij vonnis worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, bepaalde voorwaarden.

   Indien de verweerder gehuwd is en de vordering een kind betreft van een persoon van wie zij niet de echtgenote is, moet het vonnis uitgesproken door de familierechtbank waarbij de afstamming wordt vastgesteld, aan de echtgenoot of echtgenote worden betekend. Totdat die betekening heeft plaatsgehad, kan het vonnis niet worden tegengeworpen aan de echtgenoot of echtgenote, noch aan de kinderen geboren uit het huwelijk met de verweerder of geadopteerd door beide echtgenoten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 20, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 325/9

[1 De afstamming wordt bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende meemoeder.

   Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van meemoederszijde bewezen door de toestemming tot medisch begeleide voortplanting gegeven overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten als de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn.

   De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 21, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 325/10

[1 Het onderzoek naar het meemoederschap is onontvankelijk, wanneer uit het vonnis een huwelijksbeletsel tussen de vermeende meemoeder en de moeder zou blijken waarvoor [3 de familierechtbank ]3 geen ontheffing kan verlenen [2 ... ]2 [2 , tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van het meemoederschap niet strijdig is met het belang van het kind ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/08, art. 22, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<W 2018-12-21/09, art. 106, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019> (3)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
HOOFDSTUK 3. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN NOPENS DE WIJZE WAAROP DE AFSTAMMING WORDT VASTGESTELD.
AFDELING 1. - HET TIJDSTIP VAN DE VERWEKKING.
Art. 326

<W 31-03-1987, art. 38> Het kind wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed te zijn verwekt in het tijdvak van de 300e tot en met de 180e dag voor de geboortedag en op het tijdstip dat voor hem het gunstigst is, gelet op het onderwerp van de vordering dat het heeft ingesteld of van het verweermiddel dat het heeft voorgedragen.

AFDELING 2. - DE ERKENNING.
Art. 327

[1 § 1. De erkenning gebeurt in de akte van geboorte of bij akte van erkenning.

§ 2. De akte van erkenning wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand [2 die de aangifte heeft ondertekend, overeenkomstig artikel 327/1, § 1, eerste lid. ]2 ]1

(1)<W 2017-09-19/06, art. 5, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (2)<W 2018-06-18/03, art. 33, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 327/1

[1 § 1. Ieder die een kind wil erkennen moet daarvan onder voorlegging van de in artikel 327/2 bedoelde documenten, aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de erkenner, de persoon die de voorafgaande toestemming moet geven of het kind zijn inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister heeft bij het opstellen van de akte of bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van geboorte van het kind.

   Indien geen van de personen bedoeld in het eerste lid een inschrijving heeft in een van de in het eerste lid bedoelde registers, of indien de actuele verblijfplaats van één van hen of allen om gegronde redenen niet met deze inschrijving overeenstemt, kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de actuele verblijfplaats van een van hen.

   Bij ontstentenis hiervan kan de aangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.

§ 2. [2 De ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekent de aangifte binnen een maand na de afgifte van het in artikel 327/2, § 1, eerste lid, bedoelde bericht van ontvangst, behalve indien hij twijfels heeft over de geldigheid of echtheid van de in artikel 327/2 bedoelde overgelegde documenten. In dat geval geeft hij hiervan kennis aan de aangever en spreekt hij zich ten laatste drie maanden na de afgifte van het in artikel 327/2, § 1, eerste lid, bedoelde bericht van ontvangst uit over de geldigheid of echtheid van de overgelegde documenten en het ondertekenen van de aangifte. Indien hij binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, dient de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld de aangifte te ondertekenen. ]2

§ 3. [2 Wanneer de aangever in gebreke blijft de in artikel 327/2 bedoelde documenten over te leggen of indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in paragraaf 2 bepaalde termijn de geldigheid of echtheid van deze documenten niet erkent, weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand over te gaan tot de ondertekening van de aangifte bedoeld in paragraaf 2.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt zijn met redenen omklede beslissing onmiddellijk ter kennis van de aangever.

   Op hetzelfde ogenblik wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de weigering plaatsvond.

   De aangever kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand beroep instellen bij de familierechtbank binnen de maand na de kennisgeving van zijn beslissing.

   De Koning bepaalt een model van aangifte, de wijze van verzending van de documenten en de wijze waarop de meldingen gebeuren.

   De Koning kan de voorwaarden bepalen voor een elektronische aangifte van erkenning. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 6, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (2)<W 2018-06-18/03, art. 34, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 327/2

[1 § 1. Bij ontvangst van de aangifte van een erkenning gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het kind na of de akte van geboorte beschikbaar is in de DABS. Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, verzoekt hij de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.

   Indien de akte van geboorte niet op deze wijze beschikbaar is, legt de persoon die het kind wil erkennen zelf een uittreksel van de akte van geboorte voor.

   Hij controleert de identiteit van de persoon die het kind wil erkennen en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, aan de hand van het identiteitsbewijs zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gaat na of deze personen ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.

§ 2. De persoon die het kind wil erkennen voegt bij de aangifte de volgende documenten :
1° voor zover deze persoon niet beschikt over een identiteitsbewijs bedoeld in paragraaf 1, een ander bewijs van identiteit;
2° in voorkomend geval, een bewijs van zijn actuele verblijfplaats of, in voorkomend geval, van de persoon die voorafgaande toestemming moet geven of van het kind;
3° in voorkomend geval, een authentieke akte waaruit de toestemming blijkt van de persoon die zijn voorafgaande toestemming in de erkenning moet geven;
4° in geval van een erkenning voor de geboorte, een attest van een arts of een vroedvrouw dat de zwangerschap bevestigt en de vermoedelijke bevallingsdatum aangeeft;
5° ieder ander authentiek stuk waaruit blijkt dat in hoofde van de betrokkene is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om een kind te erkennen.

§ 3. De persoon die het kind wil erkennen en die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, voegt bovendien de volgende documenten bij de aangifte :
1° een bewijs van nationaliteit van hem en, in voorkomend geval, van de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat;
2° een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, indien het krachtens artikel 62 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht toepasselijk recht, bepaalt dat een gehuwd persoon geen kind kan erkennen bij een ander persoon dan zijn echtgenoot of echtgenote;
3° in voorkomend geval, een bewijs van de ongehuwde staat of van de ontbinding of nietigverklaring van het laatste voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk en in voorkomend geval een bewijs van de ontbinding of de nietigverklaring van de huwelijken gesloten voor een buitenlandse overheid, tenzij ze een voor een Belgisch ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken huwelijk voorafgaan, van de moeder ingeval van een erkenning voor de geboorte of in de akte van geboorte.

§ 4. De documenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, en paragraaf 3, 1°, worden als bijlage in de DABS opgenomen.

§ 5. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van de paragrafen 1 tot 3 over al deze documenten beschikt, levert hij een ontvangstbewijs af van de aangifte.

§ 6. Indien hij zich onvoldoende ingelicht acht kan de ambtenaar van de burgerlijke stand een afschrift van de desbetreffende akten van de burgerlijke stand opvragen, en de belanghebbende verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen.

§ 7. Indien de overgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 8. De artikelen 164/3 tot 164/7 zijn naar analogie van toepassing.

   In afwijking van artikel 164/5 maakt de vrederechter de akte van bekendheid onmiddellijk over aan de familierechtbank van de plaats van de aangifte van de erkenning. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 35, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 328

[2 § 1. De erkenning kan geschieden door een ontvoogde minderjarige en door een niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen. ]2

[1 [2 § 2. ]2 De persoon die op grond van artikel 492/1, § 1, derde lid, 7°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een kind te erkennen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter alsnog worden gemachtigd een kind te erkennen.

   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

   [5 ... ]5

   [4 De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS. ]4

[2 § 3. ]2 De erkenning kan geschieden ten gunste van een verwekt kind, dan wel van een overleden kind indien dit afstammelingen heeft nagelaten. Indien het kind overleden is zonder afstammelingen na te laten, kan de erkenning slechts geschieden binnen het jaar na zijn geboorte. ]1

   [3 De erkenning ten gunste van een verwekt kind kan gebeuren op elk ogenblik van de zwangerschap op basis van een zwangerschapsattest opgesteld door een geneesheer of een vroedvrouw. ]3

(1)<W 2013-03-17/14, art. 10, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 181, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-02-20/15, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 01-04-2017> (4)<W 2018-06-18/03, art. 36, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (5)<W 2018-12-21/09, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 328bis

[1 . De vorderingen die worden bedoeld in de artikelen 318 en 325/3 kunnen voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist en door de vrouw die het meemoederschap opeist.

   De vordering die wordt bedoeld in artikel 325/4 kan voor de geboorte ingesteld worden door de vrouw die het meemoederschap opeist.

   De vordering die wordt bedoeld in artikel 329bis kan voor de geboorte ingesteld worden door de man die het vaderschap van het kind opeist ]1

(1)<W 2014-12-18/01, art. 14, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 329

[1 Ten aanzien van een kind kunnen niet meer dan twee afstammingsbanden uitwerking hebben.

   Zo een kind wordt erkend door meer dan een persoon van hetzelfde geslacht, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd. Deze bepaling is niet van toepassing in geval van een erkenning door de meemoeder van een kind dat door de moeder erkend werd. [2 Deze bepaling is evenmin van toepassing in geval van een erkenning door de vader van een kind dat erkend werd door een moeder overeenkomstig artikel 62bis/1, § 2, eerste lid. ]2

   Zo een kind wordt erkend door een vader en een meemoeder, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd. ]1

(1)<W 2014-05-05/08, art. 24, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<W 2017-06-25/03, art. 6, 077; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 329bis

<ingevoegd bij W 2006-07-01/75, art. 15; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De erkenning van het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind is alleen ontvankelijk zo het kind daarin vooraf toestemt.

[1 § 1/1. De toestemming van het meerderjarige kind is niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn erkenning in te stemmen. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind niet zelf zijn mening kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan deze mening. ]1

   [4 De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS. ]4

§ 2. Indien het kind minderjarig en niet ontvoogd is, is de erkenning alleen ontvankelijk mits de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat of, indien de erkenning voor de geboorte van het kind gebeurt, de moeder, vooraf daarin toestemt.

   Bovendien is de voorafgaande toestemming van het kind vereist, indien het de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Deze toestemming is niet vereist [1 ... ]1 indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft.

   [4 De beschikking wordt als bijlage opgenomen in de DABS. ]4

   Bij gebreke van die toestemmingen dagvaardt degene die het kind wil erkennen de personen wier toestemming vereist is voor de rechtbank. De partijen worden in raadkamer gehoord. De rechtbank poogt ze te verzoenen. Indien de rechtbank de partijen tot verzoening brengt, ontvangt zij de nodige toestemmingen. Bij gebreke van verzoening wordt het verzoek verworpen als vaststaat dat de verzoeker niet de biologische vader of moeder is. [5 De rechtbank kan bovendien ]5 de erkenning weigeren als ze [5 ... ]5 is met de belangen van het kind.

   Indien tegen degene die het kind wil erkennen een strafvordering is ingesteld wegens een in artikel 375 van het Strafwetboek bedoeld feit dat gepleegd is op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking, kan de erkenning niet plaatsvinden en wordt de in het vierde lid bedoelde termijn van één jaar opgeschort tot de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is gegaan. Als degene die het kind wil erkennen op grond daarvan schuldig wordt verklaard, kan de erkenning niet plaatsvinden en wordt het verzoek om toestemming tot erkenning verworpen.

§ 3. Is het kind minderjarig en niet ontvoogd en heeft het geen bekende ouder, of is de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat overleden [1 , vermoedelijk afwezig, in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven dan wel wilsonbekwaam ]1, dan moet de ambtenaar van de burgerlijke stand een letterlijk afschrift van de erkenning ter kennis brengen van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind en van het kind zelf, indien het de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, tenzij dezen vooraf in de erkenning hebben toegestemd.

   Indien de erkenning niet ontvangen is door een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand, moet zij op verzoek van de erkenner worden betekend aan de in het eerste lid bedoelde personen.

   Binnen zes maanden te rekenen van de betekening of de kennisgeving kunnen de personen aan wie zij is gedaan [2 , bij dagvaarding, gezamenlijk verzoekschrift of verzoekschrift op tegenspraak de vernietiging van de erkenning vorderen van de territoriaal bevoegde familierechtbank ]2.

   De griffier stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand [3 ... ]3 die de akte van erkenning heeft opgemaakt, onmiddellijk in kennis van die vordering.

   Nadat de partijen werden gehoord, doet de rechtbank uitspraak over de vordering tot nietigverklaring. Ze vernietigt de erkenning indien het bewijs wordt geleverd dat de verweerder niet de biologische vader of moeder is. Bovendien vernietigt ze de erkenning als die [5 ... ]5 strijdig is met de belangen van het kind [5 ... ]5.

   Het vierde lid van § 2 is van overeenkomstige toepassing. Totdat de termijn van zes maanden verstreken is of totdat de afwijzende beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, kan de erkenning niet worden tegengeworpen aan het kind en aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die er zich niettemin op kunnen beroepen.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 11, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2013-07-30/23, art. 34, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie W 2014-05-08/02, art. 42, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-09-19/06, art. 8, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (4)<W 2018-06-18/03, art. 37, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (5)<W 2018-12-21/09, art. 107, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 330

<W 2006-07-01/75, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het moederschap worden betwist [1 voor de familierechtbank ]1 door de vader, het kind, de vrouw die het kind heeft erkend en de vrouw die het moederschap van het kind opeist. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het vaderschap worden betwist [1 voor de familierechtbank ]1 door de moeder, het kind, de man die het kind heeft erkend [2 , de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist ]2.

   De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.

   De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen.

   De vordering van de vader, de moeder of de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de persoon die het kind erkend heeft, niet de vader of de moeder is; die van de persoon die [2 et vaderschap of moederschap ]2 opeist moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is [3 , of binnen een jaar nadat hij of zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is ]3; die van het kind moet op zijn vroegst worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en moet uiterlijk worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt (of binnen een jaar na het ontdekken van het feit dat de persoon die het erkend heeft noch zijn vader, noch zijn moeder is ). [2 De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn [3 , of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is ]3. ]2 <W 2006-12-27/32, art. 370, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

§ 2. Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader of de moeder is.

§ 3. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader of moeder van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap of moederschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De rechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.

[2 § 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van een afstammingsband ten opzichte van de verzoekster met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4 is voldaan. Zo niet, wordt de vordering afgewezen. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 35, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie <W 2014-05-08/02, art. 43, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>> (2)<W 2014-12-18/01, art. 15, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<W 2018-12-21/09, art. 108, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 330/1

[1 Er is, ingeval van aangifte van erkenning, geen afstammingsband tussen het kind en de erkenner wanneer uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van de erkenner, kennelijk enkel gericht is op het voor zichzelf, voor het kind of voor de persoon die zijn voorafgaande toestemming voor de erkenning moet geven, bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat verbonden is aan de vaststelling van een afstammingsband. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 9, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 330/2

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert [3 de akte van erkenning op te maken ]3 indien hij vaststelt dat de erkenning betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie.

   Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in artikel 330/1 bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand [3 de opmaak van de akte van erkenning ]3 uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de persoon die het kind wil erkennen voornemens is het kind te erkennen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de [2 ondertekening van de aangifte ]2 teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die op zijn beurt de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.

   Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld [3 de akte van erkenning op te maken ]3.

   In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen. Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een afschrift van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en naar de Dienst Vreemdelingenzaken.

   In geval van weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om de erkenning te akteren, kan de persoon die de afstammingsband wil laten vaststellen een vordering tot onderzoek naar het moederschap, vaderschap of meemoederschap instellen bij de familierechtbank van de plaats van de aangifte van de erkenning.

   In het in het vijfde lid bedoelde geval vermeldt het exploot van dagvaarding of het verzoekschrift, op straffe van nietigheid, de weigeringsbeslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand. ]1

   [3 Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om de akte van erkenning op te maken, kan door de persoon die het kind wil erkennen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de familierechtbank.

   De personen wier toestemming vereist is worden in het geding geroepen.

   De rechtbank bepaalt of het gaat om een in artikel 330/1 bedoelde situatie, rekening houdend met de aanwezige belangen en waarbij het belang van het kind de eerste overweging is. ]3

  (NOTA : bij arrest nr.58/2020 van 07-05-2020 (B.St. 11-06-2020, p. 42477), heeft het Grondwettelijk Hof leden 5 en 6 van dit artikel vernietigd)

(1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 10, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (2)<W 2018-06-18/03, art. 38, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (3)<W 2020-07-31/03, art. 39, 089; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 330/3

[1 § 1. De procureur des Konings vordert de nietigheid van de erkenning in het geval bedoeld in artikel 330/1.

§ 2. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een erkenning nietig verklaart, wordt door de optredende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.

   [2 [3 Wanneer de nietigheid van de erkenning is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte of akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen en, in voorkomend geval, van de akte van nietigverklaring van de erkenning, ten gevolge van de rechterlijke beslissing, naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, met de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden ervan.

   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt op basis hiervan de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen en maakt, in voorkomend geval, de akte van nietigverklaring van de erkenning op en verbindt deze met de akte van erkenning. ]3

   De griffier brengt de partijen hiervan onmiddellijk in kennis.

   Indien het gaat om de nietigverklaring van een erkenning die is gedaan met overtreding van artikel 330/1 notificeert de DABS de rechterlijke beslissing, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden, onmiddellijk aan de Dienst Vreemdelingenzaken. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-09-19/06, art. 11, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (2)<W 2018-06-18/03, art. 39, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (3)<W 2020-07-31/03, art. 19, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK 4. - VORDERINGEN MET BETREKKING TOT DE AFSTAMMING.
AFDELING 1. - ALGEMEEN.
Art. 331

<W 31-03-1987, art. 38> § 1. [1 ... ]1.

§ 2. Telkens als de afstamming wordt betwist, kunnen de strafrechtbanken en de andere gerechten eerst uitspraak doen nadat de beslissing van de [1 familierechtbank ]1 omtrent de staat in kracht van gewijsde is getreden.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 36, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 331bis

<W 31-03-1987, art. 38> Rechtsvorderingen met betrekking tot de afstamming zijn niet ontvankelijk indien het kind niet levensvatbaar geboren is.

Art. 331ter

<W 2006-07-01/75, art. 17, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Wanneer de wet geen kortere termijn stelt, verjaren de vorderingen betreffende de afstamming door verloop van dertig jaar te rekenen van de dag waarop het bezit van staat geëindigd is, of, bij gebreke van bezit van staat, vanaf de geboorte, of te rekenen van de dag waarop het kind in het bezit van staat is gekomen overeenkomstig de staat die hem werd betwist, waarbij artikel 2252 onverkort van toepassing blijft.

   Artikel 2253 is niet van toepassing.

   De in dit artikel bepaalde verjaringstermijn geldt niet voor de op artikel 329bis gegronde vorderingen.

Art. 331quater

<W 31-03-1987, art. 38> Van het vorderingsrecht betreffende de afstamming kan niet worden afgezien.

Art. 331quinquies

<W 31-03-1987, art. 38> Erfgenamen kunnen de reeds begonnen rechtsvordering voortzetten, tenzij de verzoeker er uitdrukkelijk afstand van heeft gedaan.

Art. 331sexies

<W 2006-07-01/75, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> [1 § 1. ]1 Onverminderd artikel 329bis, § 2, tweede lid, en § 3, eerste lid, [2 artikel 332quinquies en, wat betreft de meerderjarige, § 1/1 van die bepaling, worden de niet-ontvoogde minderjarige en de wilsonbekwame meerderjarige, in gedingen betreffende hun afstamming, als eiser of als verweerder, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger, of wordt de wilsonbekwame meerderjarige, in voorkomend geval, bijgestaan door zijn bewindvoerder ]2. [1 Bij gebreke van wettelijke vertegenwoordiger, of indien er tegenstrijdigheid van belangen is, wordt hij vertegenwoordigd ]1, door een voogd ad hoc die aangewezen wordt [3 naargelang het geval, door de familierechtbank of door de vrederechter ]3 op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings.

[1 § 2. [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 12, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 182, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 64, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 331septies

<W 31-03-1987, art. 38> De [1 familierechtbanken ]1 beslechten de geschillen betreffende de afstamming waarvoor de wet geen regeling getroffen heeft, door de meest waarschijnlijke afstamming met alle rechtsmiddelen vast te stellen.

  &sp; Zo de andere bewijsmiddelen onvoldoende zijn, wordt het bezit van staat in aanmerking genomen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 37, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 331octies

<W 31-03-1987, art. 38> De rechtbanken kunnen, zelfs ambtshalve, een bloedonderzoek of enig ander onderzoek volgens beproefde wetenschappelijke methode gelasten.

Art. 331nonies

<W 31-03-1987, art. 38> Het bezit van staat moet voortdurend zijn.

   Het wordt bewezen door feiten die te samen of afzonderlijk de betrekking van afstamming aantonen.

   Die feiten zijn onder meer :
- dat het kind altijd de naam heeft gedragen van degene van wie wordt gezegd dat het afstamt;
- dat laatstgenoemde het als zijn kind heeft behandeld;
- dat die persoon als vader of moeder in zijn onderhoud en opvoeding heeft voorzien;
- dat het kind die persoon heeft behandeld [1 als zijn vader, moeder of meemoeder ]1;
- dat het kind wordt erkend door de familie en in de maatschappij;
- dat de openbare overheid het als zodanig beschouwt.

(1)<W 2014-05-05/08, art. 25, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 331decies

<W 31-03-1987, art. 38> Rechterlijke beslissingen inzake afstamming kunnen worden tegengeworpen zelfs aan personen die geen partij waren in het geding; dezen kunnen echter derdenverzet instellen.

   In afwijking van artikel 811 van het Gerechtelijk Wetboek kan de [1 familierechtbank ]1, zelfs ambtshalve, gelasten dat alle belanghebbenden jegens wie zij oordeelt dat de beslissing mede moet gelden, in het geding worden geroepen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 38, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
AFDELING 2. - DE VORDERINGEN IN HET BIJZONDER.
Art. 332

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/75, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>.

Art. 332bis

[1 De vorderingen tot betwisting van staat moeten op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van zijn ouders wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap niet wordt betwist in het geding worden geroepen, alsook de persoon wiens vaderschap, meemoederschap of moederschap wordt betwist. ]1

(1)<W 2014-05-05/08, art. 26, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 332ter

<W 31-03-1987, art. 38> De rechtsvordering tot inroeping van staat kan worden ingesteld door het kind en door elk van zijn ouders persoonlijk.

   Na het overlijden van het kind, kan de vordering worden ingesteld door diens afstammelingen, die dat evenwel enkel kunnen doen voor de vijfentwintigste verjaardag van hun ouder.

   [1 De vordering moet op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van de ouders wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap vaststaat, alsook de persoon wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap wordt onderzocht, in het geding worden geroepen.

   Indien de rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap tot gevolg kan hebben dat het vaderschap of het meemoederschap komt vast te staan op grond van de artikelen 315, 317 of 325/2, dan moet ze ook worden ingesteld tegen de echtgenoot of echtgenote en, in voorkomend geval, tegen de vorige echtgenoot of echtgenote van de vermeende moeder. ]1

(1)<W 2014-05-05/08, art. 27, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 332quater

<W 31-03-1987, art. 38> Indien een van de personen die krachtens de voorgaande artikelen moet worden gedagvaard overleden is, wordt de rechtsvordering tot betwisting van staat alleen ingesteld tegen de anderen en wordt de rechtsvordering tot inroeping van staat ingesteld tegen de anderen en de erfgenamen van de overledene.

   Indien allen die krachtens de voorafgaande bepalingen moeten worden gedagvaard overleden zijn, wordt de vordering ingesteld bij eenzijdig verzoekschrift en zijn de artikelen 1025 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing, met uitzondering van de artikelen 1029, tweede lid, en 1032.

Art. 332quinquies

<W 2006-07-01/75, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. De vorderingen tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap zijn onontvankelijk indien het meerderjarige of het ontvoogde minderjarige kind zich daartegen verzet.

[1 § 1/1. Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het meerderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind niet wilsbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval het kind, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard zich te verzetten tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap. Het kind dat zijn mening zelfstandig kan uiten, wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval het kind zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van het kind. De rechter hecht passend belang aan die mening. ]1

§ 2. Indien het verzet uitgaat van een minderjarig kind dat niet ontvoogd is en de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, [2 van degene van de ouders van het kind ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, of van het openbaar ministerie ]2, wijst de rechtbank, zonder afbreuk te doen aan § 3, de vordering slechts af indien [3 ... ]3 de vaststelling van de afstamming [3 ... ]3 strijdig is met de belangen van het kind.

   [1 Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het minderjarige kind indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft. ]1

§ 3. De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet de biologische vader of moeder van het kind is.

§ 4. Indien tegen de man die een vaderschapsonderzoek vordert een strafvordering is ingesteld wegens een in artikel 375 van het Strafwetboek bedoeld feit dat gepleegd is op de persoon van de moeder tijdens de wettelijke periode van verwekking, wordt op verzoek van een van de partijen de uitspraak verdaagd, tot wanneer de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden. Indien de betrokkene hiervoor wordt veroordeeld, zal (de vordering tot onderzoek naar het vaderschap ) op vraag van één van de partijen worden verworpen. <W 2006-12-27/32, art. 371, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 13, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2017-09-19/06, art. 12, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (3)<W 2018-12-21/09, art. 109, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
AFDELING 3. - BEKENDMAKING VAN DE RECHTERLIJKE BESLISSING IN [1 de DABS ]1.
Art. 333

<W 31-03-1987, art. 38> § 1. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen, [2 wordt onmiddellijk door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder in afschrift meegedeeld aan het openbaar ministerie en de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken. ]2

§ 2. [1 Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt afgewezen, stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de gewijzigde akte van de burgerlijke stand ingevolge een rechterlijke beslissing waarbij een vordering betreffende de afstamming wordt toegewezen via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akten van de burgerlijke stand van het kind en van zijn afstammelingen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 41, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 20, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK 5. - GEVOLGEN VAN DE AFSTAMMING.
Art. 334

<W 31-03-1987, art. 38> Ongeacht de wijze waarop de afstamming is vastgesteld, hebben de kinderen en hun afstammelingen dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de ouders en hun bloed- en aanverwanten en hebben de ouders en hun bloed- en aanverwanten dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de kinderen en hun afstammelingen.

Art. 334bis

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/75, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 334ter

<W 31-03-1987, art. 38> De erkenning waaruit blijkt dat een kind tijdens het huwelijk werd verwekt door een der echtgenoten en een andere persoon dan de echtgenoot, heeft tot gevolg dat degene die het kind erkent, alle voordelen verliest die de andere echtgenoot bij huwelijksovereenkomst heeft toegestaan in het vooruitzicht van een verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, evenals de schenkingen welke in die overeenkomst vervat liggen, tenzij die echtgenoot bij een voor notaris verleden akte uitdrukkelijk zijn wil te kennen geeft de bepalingen van de huwelijksovereenkomst geheel of ten dele te handhaven.

   De herroeping van de voordelen en van de schenkingen doet geen afbreuk aan de rechten van derden te goeder trouw.

   In hetzelfde geval kan de echtgenoot degene die het kind erkent, geheel of ten dele van de erfopvolging uitsluiten, met uitzondering van het erfrecht dat hij krachtens artikel 915bis, § 2, bezit.

   In alle gevallen waarbij uit de vaststelling van de afstamming blijkt dat een kind tijdens het huwelijk werd verwekt door een der echtgenoten en een andere persoon dan de echtgenoot, gelden dezelfde gevolgen als die welke het eerste lid aan een vrijwillige erkenning verbindt en de echtgenoot kan het recht uitoefenen dat hem bij het derde lid wordt verleend.

Art. 335

[1 § 1. Het kind wiens afstamming van vaderszijde en afstamming van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn vader, ofwel de naam van zijn moeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   De ouders kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. In geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze, draagt het kind de naam van de vader. [4 In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de vader en de naam van de moeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de vader en de moeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde. ]4

   [4 De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.

   Indien de ouders samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.

   Indien een ouder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft deze de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan. ]4

§ 2. Het kind wiens afstamming alleen van moederszijde vaststaat, draagt de naam van zijn moeder.

   Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat, draagt de naam van zijn vader.

§ 3. Indien de afstamming van vaderszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde, blijft de naam van het kind onveranderd. Hetzelfde geldt indien de afstamming van moederszijde komt vast te staan na de afstamming van vaderszijde.

   Evenwel kunnen de ouders samen, of kan een van hen indien de andere overleden is, in een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte verklaren dat het kind ofwel de naam van de persoon ten aanzien van wie de afstamming als tweede komt vast te staan zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   Deze verklaring wordt afgelegd binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag van de erkenning of van de dag waarop een beslissing die de afstamming van vaderszijde of van moederszijde vaststelt in kracht van gewijsde is gegaan, en voor de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind. De termijn van één jaar begint te lopen op de dag die volgt op de in [3 de artikelen 313, § 3, tweede lid, 319bis, tweede lid, of 322, tweede lid, ]3 bedoelde kennisgeving of betekening.

   Bij wijziging van de afstamming van vaderszijde of van moederszijde tijdens de minderjarigheid van het kind als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de [3 de artikelen 312, § 2, 318, §§ 5 en 6, of 330, §§ 3 en 4 ]3, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die in voorkomend geval [3 door de ouders is gekozen, met inachtneming van de in § 1 of artikel 335ter bedoelde regels ]3.

   [5 De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het tweede lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft of wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft ten gevolge van het in het vierde lid bedoelde vonnis. ]5

§ 4. Indien de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht. ]1

   [6 Bij vaststelling van een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind van vaderszijde, van moederszijde of van meemoederszijde als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 318, §§ 5 en 6, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die laatstgenoemde heeft gekozen in voorkomend geval met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335ter, § 1, vervatte regels.

   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop het vonnis betrekking heeft, ten gevolge van het in het tweede lid bedoelde vonnis. ]6

  (NOTA : bij arrest nr 2/2016 van 14-01-2016 gepubliceerd in het B.St. 14-03-2016, p. 16846-16851, heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 335,§ 1, tweede lid, derde zin, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind aan de geadopteerde vernietigd. Hij handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling tot 31 december 2016.)

(1)<W 2014-05-08/10, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014> (3)<W 2014-12-18/01, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (4)<W 2016-12-25/13, art. 2, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Overgangsbepalingen : art. 4> (5)<W 2018-06-18/03, art. 42, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (6)<W 2018-12-21/09, art. 114, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 335bis

[1 De overeenkomstig artikel 335, §§ 1 en 3, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde vader en moeder komt vast te staan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-08/10, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
Art. 335ter

[1 § 1. Het kind wiens afstamming van moederszijde en afstamming van meemoederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn moeder, ofwel de naam van zijn meemoeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   De moeder en de meemoeder kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. [2 In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de moeder en de naam van de meemoeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de moeder en de meemoeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde. ]2

   [2 De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.

   Indien de moeder en de meemoeder samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.

   Indien de moeder of de meemoeder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft zij de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan. ]2

§ 2. Indien de afstamming van meemoederszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde, blijft de naam van het kind onveranderd.

   Evenwel kunnen de moeder en meemoeder samen, of kan een van hen indien de andere overleden is, in een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte verklaren dat het kind ofwel de naam van de meemoeder zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   Deze verklaring wordt afgelegd binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag van de erkenning of van de dag waarop een beslissing die de afstamming van meemoederszijde vaststelt in kracht van gewijsde is gegaan, en voor de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind. De termijn van één jaar begint te lopen op de dag die volgt op de in de artikelen 325/6, tweede lid, en 325/8, tweede lid, bedoelde kennisgeving of betekening.

   Bij wijziging van de afstamming van meemoederszijde of van moederszijde tijdens de minderjarigheid van het kind als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 325/3, §§ 4 en 5, 325/7, §§ 3 en 4, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die in voorkomend geval is gekozen door de ouders met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1, vervatte regels.

   [3 De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het tweede lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft of wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft ten gevolge van het in het vierde lid bedoelde vonnis. ]3

§ 3. Indien de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.

   [4 Bij vaststelling van een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind van vaderszijde, van moederszijde of van meemoederszijde als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 325/3, §§ 4 en 5, 325/7, §§ 3 en 4, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die laatstgenoemde in voorkomend geval heeft gekozen met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1, vervatte regels.

   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop het vonnis betrekking heeft, ten gevolge van het in het tweede lid bedoelde vonnis. ]4

§ 4. De overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, bepaalde naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde moeder en meemoeder komt vast te staan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-12-18/01, art. 16, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> in plaats van de wijziging van art. 335 door <W 2014-05-05/08, art. 28, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<W 2016-12-25/13, art. 3, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2017. Overgangsbepalingen : art. 4> (3)<W 2018-06-18/03, art. 43, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (4)<W 2018-12-21/09, art. 115, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 335quater

[1 In afwijking van de artikelen 335, §§ 1 en 3, en 335ter, §§ 1 en 2, kunnen de vader en de moeder of de moeder en de meemoeder, naargelang het geval, de naam van het kind kiezen op het tijdstip van de verklaring van keuze van het toepasselijke recht, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze.

   [2De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het eerste lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 65, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2018-06-18/03, art. 43, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK 6. - VORDERING TOT UITKERING VOOR LEVENSONDERHOUD, OPVOEDING EN PASSENDE OPLEIDING.
Art. 336

[1 Het kind wiens afstamming van vaderszijde niet vaststaat, kan van degene die gedurende het wettelijke tijdvak van de verwekking met zijn moeder gemeenschap heeft gehad, een onderhoudsbijdrage vorderen op grond van artikel 203, § 1. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 7, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
Art. 337

<W 31-03-1987, art. 38> § 1. De vordering komt aan het kind persoonlijk toe. (... ). <W 2006-07-01/75, art. 22, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

§ 2. De vordering gaat niet over op de erfgenamen van het kind. Deze kunnen echter de begonnen rechtsvordering voortzetten.

§ 3. Na het overlijden van de persoon die gedurende het wettelijk tijdvak van de verwekking met de moeder gemeenschap heeft gehad, kan de vordering worden voortgezet maar niet meer ingesteld tegen zijn erfgenamen.

Art. 338

<W 31-03-1987, art. 38> § 1. De eiser biedt de [2 familierechtbank ]2 een verzoekschrift aan, bevattende een beknopte opgave van de feiten en vergezeld van de bewijsstukken, zo die er zijn.

   [2 In voorkomend geval verwijst de rechtbank de vordering naar de kamer voor minnelijke schikking, [3 overeenkomstig artikel 1253ter/1, § 3, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek ]3. ]2

§ 2. Indien de verweerder het bestaan heeft erkend van de gemeenschap die tot grondslag dient van de vordering en indien de partijen het eens zijn over het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud, maakt de [2 rechtbank ]2 daarvan proces-verbaal op.

   [2 ... ]2.

§ 3. [1 ... ]1

(1)<W 2010-06-02/35, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 10-07-2010> (2)<W 2013-07-30/23, art. 39, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014, voir W 2014-05-08/02, art. 44, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-06-15/03, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 338bis

<W 31-03-1987, art. 38> De vordering wordt afgewezen indien de verweerder door alle wettelijke middelen het bewijs levert dat hij de vader niet is.

Art. 339

[1 De artikelen 203, 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 8, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
Art. 339bis

<W 31-03-1987, art. 38> De last van de uitkering gaat over op de nalatenschap van de uitkeringsplichtige overeenkomstig artikel [1 205bis, §§ 3, 4 en 6 ]1.

   De uitkering kan worden gewijzigd overeenkomstig artikel 209.

(1)<W 2012-12-10/14, art. 5, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 340

<W 31-03-1987, art. 38> De uitkering is niet meer verschuldigd zodra de afstamming van vaderszijde vaststaat ten aanzien van een ander dan de uitkeringsplichtige of indien het kind geadopteerd wordt.

Art. 341

<W 31-03-1987, art. 38>. Een vonnis waarbij de verweerder krachtens artikel 336 wordt veroordeeld tot het betalen van een uitkering, heeft dezelfde gevolgen als de vaststelling van het vaderschap, wat de huwelijksbeletselen betreft.

Art. 342

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 38>

TITEL VIII. - Adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
HOOFDSTUK I. - Intern recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Algemene bepaling. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 343

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> § 1. Er wordt verstaan onder :
a adoptant : een persoon, echtgenoten ..., of samenwonenden ...; <W 2006-05-18/44, art. 2, 1., 027; Inwerkingtreding : 30-06-2006>
b samenwonenden : twee personen ... die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of twee personen ... die op een permanente en affectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie jaar op het tijdstip van de indiening van het verzoek om adoptie, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap [1 ... ]1 zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor [3 de familierechtbank ]3 geen ontheffing kan verlenen; <W 2004-12-27/30, art. 241, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2005> <W 2006-05-18/44, art. 2, 2., 027; Inwerkingtreding : 30-06-2006>

   [2 b/1) voormalige partner : de voormalige echtgenoot of de voormalige wettelijk samenwonende, of een van de gescheiden personen die op een permanente en affectieve wijze hebben samengewoond gedurende ten minste drie jaar, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor [3 de familierechtbank ]3 geen ontheffing kan verlenen; ]2
c) kind : een persoon van minder dan achttien jaar.

§ 2. Er bestaan twee vormen van adoptie : de gewone adoptie en de volle adoptie.

(1)<W 2010-06-02/24, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2017-02-20/17, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017> (3)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Afdeling 2. - Bepalingen gemeenschappelijk aan beide vormen van adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Voorwaarden voor adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Grondvoorwaarden. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 344-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Adopties moeten steeds gegrond zijn op wettige redenen en ingeval zij betrekking hebben op een kind kunnen zij slechts plaatsvinden in het hoger belang van dat kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen.

Art. 344-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een persoon van wie de afstamming van moederszijde vaststaat, kan niet door zijn moeder worden geadopteerd. Een persoon van wie de afstamming van vaderszijde vaststaat, kan niet door zijn vader worden geadopteerd.

Art. 344-3

[1 Een persoon kan het kind van zijn voormalige partner adopteren voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° het kind werd geadopteerd door de voormalige partner tijdens het huwelijk of een, adoptieve of andere, afstammingsband werd vastgesteld tussen het kind en de voormalige partner tijdens de wettelijke samenwoning of tijdens het samenleven bedoeld in artikel 343, § 1, b/1);
2° het kind heeft slechts één vastgestelde afstammingsband; en
3° die persoon onderhoudt met het kind een duurzame feitelijke relatie, zowel op affectief als op materieel vlak. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-02-20/17, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
B. Leeftijd. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 345

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten moeten de leeftijd van vijfentwintig jaar hebben bereikt en ten minste vijftien jaar ouder zijn dan de geadopteerde.

   Het volstaat evenwel de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt en ten minste tien jaar ouder te zijn dan de geadopteerde wanneer het gaat om een afstammeling in de eerste graad of om een geadopteerde van de echtgenoot [1 , van de samenwonende of van de voormalige partner ]1, zelfs overleden, van de adoptant.

   Deze voorwaarden moeten vervuld zijn op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift tot adoptie.

(1)<W 2017-02-20/17, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
C. Geschiktheid. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 346-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten die een kind wensen te adopteren moeten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren.

   Een persoon die daartoe over de vereiste sociaal-psychologische eigenschappen beschikt, is geschikt om te adopteren.

Art. 346-1/1

[1 De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats ook in België heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een adoptie aan te gaan.

   In afwijking van het eerste lid, moet de adoptant geen vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat hij bekwaam en geschikt is om te adopteren alvorens hij de procedure tot totstandkoming van de adoptie opstart, wanneer hij een kind wenst te adopteren :
1° dat met hem, met zijn echtgenoot, met de persoon met wie hij samenwoont of met zijn voormalige partner, zelfs overleden, verwant is tot in de derde graad; of
2° met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, het dagelijkse leven heeft gedeeld; of
3° met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, een duurzame sociale en affectieve band tot stand heeft gebracht.

   In die gevallen wordt de geschiktheid van de adoptant door de familierechtbank beoordeeld tijdens de procedure tot totstandkoming van de adoptie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 346-1/2

[1 De geschiktheid wordt door de familierechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek.

   Wanneer de procedure tot totstandkoming van de adoptie betrekking heeft op een kind bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, heeft het maatschappelijk onderzoek dat wordt bevolen zowel betrekking op de geschiktheid van de kandidaat-adoptant als op het belang van het in de procedure bedoelde kind om te worden geadopteerd.

   Wanneer de adoptant een in artikel 346-1/1, tweede lid, 1°, bedoeld kind wenst te adopteren, beslist de rechter over de opportuniteit om al dan niet dat maatschappelijk onderzoek te bevelen.

   Om de geschiktheid van de adoptant te beoordelen houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 346-2

[1 Vooraleer over hun geschiktheid wordt geoordeeld, moeten, in alle gevallen, de persoon of personen die een kind wensen te adopteren, de voorbereiding hebben gevolgd die door de bevoegde gemeenschap wordt verstrekt, en die meer bepaald de informatie inhoudt over de stappen in de procedure, de juridische en de andere gevolgen van de adoptie, en over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie.

   De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die voornoemde voorbereiding reeds gevolgd hebben bij een vorige adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de familierechtbank is erkend. De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 4, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 346-2/1

[1 De federale centrale autoriteit bedoeld in artikel 360-1, 2°, stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap bedoeld in artikel 360-1, 3°, onverwijld de beslissingen die haar in afschrift zijn toegezonden door de griffier van de familierechtbank of van het hof van beroep, met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 5, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
D. Nieuwe adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 347-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 Een persoon die ]1 reeds is geadopteerd, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone dan wel om een volle adoptie, kan nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als [1 , in geval van een kind, ]1 van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel :
1° de vorige adoptant of adoptanten overleden zijn;
2° de vorige adoptie herzien is of de vorige gewone adoptie ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten herroepen is;
3° zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken.

(1)<W 2017-02-20/17, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 347-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een persoon die reeds door twee adoptanten geadopteerd is, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone of om een volle adoptie, kan door de nieuwe echtgenoot [1 , de nieuwe samenwonende of de voormalige partner ]1 nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel :
1° de andere vorige adoptant overleden is;
2° de vorige gewone adoptie ten aanzien van de andere adoptant herroepen is;
3° zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken.

(1)<W 2017-02-20/17, art. 7, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 347-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Na de overschrijving van een vonnis waarbij de gewone adoptie van een kind wordt uitgesproken, kunnen de adoptant of de adoptanten een verzoekschrift indienen dat erop is gericht deze adoptie in een volle adoptie om te zetten. Deze omzetting wordt slechts toegestaan indien alle voorwaarden, inzonderheid deze betreffende de toestemming, gesteld voor het totstandkomen van de volle adoptie, zijn vervuld.

E. Toestemmingen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 348-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die op het tijdstip van de uitspraak van het vonnis van adoptie, de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, moet in zijn adoptie toestemmen of daarin hebben toegestemd.

   [1 In afwijking van het eerste lid is de toestemming niet vereist indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de meerderjarige persoon wilsonbekwaam is. Hetzelfde geldt ingeval de meerderjarige persoon, bij beschikking van de vrederechter krachtens artikel 492/1, onbekwaam wordt verklaard om met zijn adoptie in te stemmen. De meerderjarige persoon die zijn mening zelfstandig kan uiten wordt rechtstreeks door de rechter gehoord. Ingeval de meerderjarige persoon zijn mening niet zelf kan uiten, vertolkt de vertrouwenspersoon de mening van die meerderjarige persoon. De rechter hecht passend belang aan deze mening.

   De toestemming is evenmin vereist als de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat de minderjarige geen onderscheidingsvermogen heeft. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 14, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 348-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptant, een van de adoptanten of de geadopteerde gehuwd is en niet van tafel en bed is gescheiden of samenwoont op het tijdstip van verschijning voor de [2 familierechtbank ]2 die over het verzoekschrift tot adoptie uitspraak moet doen, moet zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenwoont in de adoptie toestemmen, [1 behalve indien deze vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of ingeval de [2 familierechtbank ]2 oordeelt, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, dat hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is ]1.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 15, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2013-07-30/23, art. 42, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 348-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de afstamming van een kind [1 ... ]1 ten aanzien van zijn moeder en van zijn vader vaststaat, moeten beiden in de adoptie toestemmen. Indien echter een van hen [1 vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft, in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is ]1, is de toestemming van de andere voldoende.

   Wanneer de afstamming van een kind [1 ... ]1 slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat, dient enkel deze in de adoptie toe te stemmen.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 16, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 348-4

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Zowel de moeder als de vader kunnen hun toestemming slechts geven twee maanden na de geboorte van het kind.

   Zij worden over de adoptie en de gevolgen van hun toestemming geïnformeerd door de [1 familierechtbank ]1 voor wie de toestemming dient te worden gegeven en door haar sociale dienst.

   Deze informatie heeft inzonderheid betrekking op de rechten, de bijstand en de voordelen waarop de families, de vaders en moeders, al dan niet alleenstaand, en hun kinderen bij wet of decreet aanspraak kunnen maken, alsook op de middelen waarop een beroep kan worden gedaan om sociale, financiële, psychologische of andere problemen die hun situatie meebrengt, op te lossen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 43, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 348-5

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de afstamming van een kind of [1 ... ]1 niet vaststaat of wanneer de vader en de moeder van een kind [1 ... ]1, of de enige ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, overleden zijn, [1 vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben of in de onmogelijkheid verkeren om hun wil te kennen te geven of wilsonbekwaam zijn ]1, wordt de toestemming door de voogd gegeven. <W 2007-05-09/44, art. 36, 6°, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   In geval van adoptie door de voogd, wordt de toestemming gegeven door de toeziende voogd. Ingeval de belangen van de toeziende voogd tegenstrijdig zijn met die van de minderjarige, wordt de toestemming gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 17, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 348-5/1

[1 In afwijking van de artikelen 348-3 en 348-5 wordt, in geval van adoptie zoals bedoeld in artikel 361-5, de toestemming gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 66, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 348-6

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Voor de nieuwe adoptie van een kind [1 dat ]1 voorheen op gewone wijze is geadopteerd, zijn vereist :
1° de toestemming van de personen die in de vorige adoptie hebben toegestemd;
2° de toestemming van de vorige adoptant of adoptanten, behalve indien de vorige adoptie ten aanzien van die persoon of personen herroepen of herzien is.

   [1 Indien een van die personen vermoedelijk afwezig is, geen gekende verblijfplaats heeft of in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is ]1, is zijn toestemming niet vereist. De toestemming van de oorspronkelijke vader of moeder, van de voogd en van de toeziende voogd, van de echtgenoot van de geadopteerde, of van de persoon met wie hij samenwoont, die vroeger onverantwoord geweigerd hebben in de adoptie toe te stemmen, evenals die van de vader en de moeder wanneer het kind door hen verlaten werd verklaard, is evenmin vereist.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 18, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 348-7

[1 Voor de nieuwe adoptie van een kind dat voorheen ten volle is geadopteerd, is de toestemming van de vorige adoptant of adoptanten vereist, behalve indien zij vermoedelijk afwezig zijn, geen gekende verblijfplaats hebben, in de onmogelijkheid verkeren hun wil te kennen te geven, wilsonbekwaam zijn, of indien de vorige adoptie ten aanzien van hen is herzien. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 19, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 348-8

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder van wie de toestemming in de adoptie vereist is, kan zulks doen door middel van ofwel :
1° een persoonlijke verklaring gedaan voor de [1 familierechtbank ]1 die het verzoekschrift tot adoptie behandelt en waarvan deze een proces-verbaal opstelt;
2° een akte verleden ten overstaan van een notaris naar keuze of ten overstaan van de vrederechter van zijn woonplaats.

   Er moet nader worden bepaald dat de toestemming wordt gegeven voor een gewone adoptie of voor een volle adoptie.

   De intrekking van de toestemming is slechts mogelijk tot het tijdstip van de uitspraak van het vonnis en, ten laatste, zes maanden na de indiening van het verzoekschrift tot adoptie en dient te geschieden in dezelfde vorm als vereist is voor de toestemming in de adoptie.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 44, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 348-9

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ieder lid van de oorspronkelijke familie van het kind van wie de toestemming vereist is, kan in de akte of in de verklaring houdende zijn toestemming nader bepalen dat :
1° hij de identiteit van de adoptant of van de adoptanten niet wenst te kennen; in dat geval, wijst hij een persoon aan die hem in het kader van de procedure zal vertegenwoordigen; of dat
2° hij later in de procedure niet wenst tussenbeide te komen; in dat geval, wijst hij eveneens een persoon aan die hem zal vertegenwoordigen.

   De persoon die gebruik maakt van een van de in het vorige lid bedoelde mogelijkheden doet keuze van woonplaats.

Art. 348-10

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder van wie de toestemming vereist is en die niet in de adoptie wenst toe te stemmen, kan zijn weigering te kennen geven door middel van ofwel :
1° een persoonlijke verklaring gedaan voor de [1 familierechtbank ]1 die het verzoekschrift tot adoptie behandelt en waarvan deze een proces-verbaal opstelt;
2° een akte verleden ten overstaan van een notaris naar keuze of ten overstaan van de vrederechter van zijn woonplaats.

   Niet-verschijning voor de rechtbank na door de griffier bij gerechtsbrief te zijn opgeroepen, wordt als weigering van de toestemming beschouwd.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 45, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 348-11

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ingeval een persoon die overeenkomstig de artikelen 348-2 tot 348-7 in de adoptie moet toestemmen, dit weigert te doen, kan de adoptie op verzoek van de adoptant, van de adoptanten of van het openbaar ministerie toch worden uitgesproken indien de [1 familierechtbank ]1 van oordeel is dat de toestemming op onverantwoorde wijze is geweigerd.

   [2 Wanneer evenwel de vader of de moeder van het kind weigert in de adoptie toe te stemmen, kan de rechtbank de adoptie pas uitspreken wanneer na een grondig maatschappelijk onderzoek gebleken is dat deze persoon zich niet meer om het kind heeft bekommerd of de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, behalve wanneer het gaat om een nieuwe adoptie of wanneer het gaat om de adoptie van het kind of van het adoptief kind van een echtgeno(o)t(e), van een samenwonende partner of van een voormalige partner ten aanzien van wie een gemeenschappelijk ouderlijk engagement bestaat. ]2

   [2 Om het onverantwoorde karakter te beoordelen van de weigering om toestemming te verlenen, houdt de rechtbank rekening met het belang van het kind. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 46, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-02-20/17, art. 8, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
§ 2. Gevolgen van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 349-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een adoptie uitgesproken bij een beslissing [1 waarvan een akte van adoptie werd opgemaakt ]1 overeenkomstig artikel 1231-19 van het Gerechtelijk Wetboek, heeft gevolgen vanaf de neerlegging van het verzoekschrift.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 44, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 349-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten kunnen in de loop van de procedure aan de rechtbank vragen dat de voornamen van de geadopteerde worden gewijzigd. Indien de geadopteerde de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, moet hij in deze wijziging toestemmen.

Art. 349-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een adoptie kan niet bij wege van nietigheid worden bestreden.

§ 3. Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde na de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 350

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van de adoptant of van een van de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt vanaf dat tijdstip en voor de toekomst een einde aan de adoptie ten aanzien van die adoptant of van die adoptanten.

   Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt daaraan geen einde. Indien het om een gewone adoptie gaat, heeft deze afstamming gevolgen voorzover deze niet strijdig zijn met die van de adoptie. Indien het een volle adoptie betreft, heeft die afstamming slechts de toepassing van de verbodsbepalingen inzake het huwelijk bedoeld in de artikelen 161 tot 164 tot gevolg.

§ 4. Herziening van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 351

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Uitsluitend wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de adoptie is totstandgekomen ingevolge de ontvoering van, de verkoop van of de handel in kinderen, wordt de herziening van het vonnis waarbij deze adoptie is uitgesproken, ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten gevorderd door het openbaar ministerie.

   De herziening kan eveneens worden gevorderd door een persoon die tot de derde graad deel uitmaakt van de biologische familie van het kind.

   [2 Indien het bewijs van de feiten als bedoeld in het eerste lid is geleverd, verklaart de familierechtbank dat de adoptie wordt herzien. ]2

   [2 De adoptie heeft geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de akte van herziening van adoptie. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 47, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-06-18/03, art. 45, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
§ 5. Tussenpersonen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 352

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Niemand kan in het kader van een adoptie als tussenpersoon optreden zonder daartoe vooraf door de bevoegde gemeenschap te zijn erkend.

Afdeling 3. - Bepalingen eigen aan iedere vorm van adoptie <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-59-2005>
§ 1. Gewone adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 353-1

[1 De adoptie verleent aan de geadopteerde in plaats van zijn naam, die van zijn adoptant.

   In geval van gelijktijdige adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden draagt de geadopteerde ofwel de naam van een van de adoptanten, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   De partijen kunnen evenwel de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt, voorafgegaan of gevolgd door de naam van de adoptant, of in geval van gelijktijdige adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden, door de naam van een van de adoptanten, die zij kiezen overeenkomstig het tweede lid. De samenstelling van de naam van de geadopteerde is beperkt tot één naam voor de geadopteerde en één naam voor de adoptant(en).

   Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun keuze te kennen geven. ]1

(1)<W 2014-05-08/10, art. 4, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
Art. 353-2

[1 § 1. In geval van adoptie van het kind of adoptief kind [2 van een echtgenoot, van een samenwonende of van een voormalige partner ]2, draagt de geadopteerde ofwel de naam [2 van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner ]2, ofwel de naam van de adoptant, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   [3 De partijen kunnen de rechtbank evenwel vragen dat de geadopteerde één van zijn namen behoudt, voorafgegaan of gevolgd door één naam van de adoptant of van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner. De samenstelling van de naam van de geadopteerde is beperkt tot één naam voor de geadopteerde en één naam voor de adoptant of voor de echtgenoot, voor de samenwonende of voor de voormalige partner. ]3

   Indien de naam van de geadopteerde bij de vorige adoptie vervangen werd door die van de adoptant, kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt. De partijen kunnen de rechtbank ook verzoeken dat de nieuwe naam van de geadopteerde voortaan samengesteld wordt uit de naam die hij bij die vorige adoptie heeft gekregen, voorafgegaan of gevolgd door die van de nieuwe adoptant.

   Indien de naam van de geadopteerde bij de vorige adoptie overeenkomstig artikel 353-1, derde lid, samengesteld was uit de naam van de adoptant en de naam van de geadopteerde, kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de geadopteerde zijn naam behoudt. De partijen kunnen de rechtbank ook verzoeken dat de nieuwe naam van de geadopteerde wordt samengesteld uit de naam van de geadopteerde en de naam van de adoptant, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun keuze te kennen geven.

§ 2. In geval van nieuwe adoptie zoals bedoeld in artikel 347-1, wordt de overdracht van de naam geregeld door artikel 353-1. ]1

(1)<W 2014-05-08/10, art. 5, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014> (2)<W 2017-02-20/17, art. 9, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017> (3)<W 2017-07-06/24, art. 67, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 353-3

<W 2006-05-18/44, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 30-06-2006> Is de geadopteerde ouder dan achttien jaar, dan kunnen de partijen de rechtbank vragen dat de naam van de geadopteerde onveranderd blijft [1 ... ]1 .

(1)<W 2014-05-08/10, art. 6, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
Art. 353-4

<Opgeheven bij W 2014-05-08/10, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014>

Art. 353-4bis

[1 De door de adoptant of de adoptanten gekozen naam geldt ook voor de later door hen geadopteerde kinderen.

   Het eerste lid is evenwel niet van toepassing wanneer de adoptanten een naam aan een geadopteerd kind toekennen overeenkomstig de artikelen 353-1, derde lid, 353-2, § 1, tweede lid tot vierde lid, en 353-3. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 68, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 353-5

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Voor de verzoeken bedoeld in de artikelen [2 artikelen 353-1, derde lid, [3 353-2, § 1, tweede tot vierde lid ]3, en 353-3 ]2 is de instemming vereist van de adoptant of van de adoptanten, van de geadopteerde ouder dan twaalf jaar en indien hij minder dan achttien jaar oud is, van de personen die krachtens de artikelen 348-3, 348-5, 348-6 of 348-7, moeten toestemmen in de adoptie.

   Bij gebreke van overeenstemming beslist de [1 familierechtbank ]1 in het hoger belang van het kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 48, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/10, art. 9, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014> (3)<W 2017-07-06/24, art. 69, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 353-6

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De naamsverandering van de -geadopteerde als gevolg van de adoptie, geldt mede voor diens afstammelingen, zelfs geboren vóór de adoptie.

   De afstammelingen in de eerste graad ouder dan achttien jaar kunnen evenwel verklaren hun naam voor zichzelf en voor hun afstammelingen te behouden. Dit recht wordt uitgeoefend door hiertoe, binnen de vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 1231-4, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, een verzoekschrift te richten aan de [1 familierechtbank ]1 die over de adoptie uitspraak moet doen. Akte van de wil de naam te behouden wordt verleend in het beschikkend gedeelte van het vonnis.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 49, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 353-7

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptie heeft van rechtswege geen enkel adelrechtelijk gevolg.

Art. 353-8

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant is ten aanzien van de geadopteerde bekleed met de rechten van het ouderlijk gezag, met inbegrip van het wettelijk genot, het recht om zijn ontvoogding te vorderen en toe te stemmen in zijn huwelijk.

   Wanneer de adoptant overlijdt [1 , vermoedelijk afwezig is, in de onmogelijkheid verkeert het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam is ]1, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 20, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 353-9

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij adoptie door echtgenoten of samenwonenden, of ingeval de geadopteerde het kind of het adoptief kind is van de echtgenoot van de adoptant [2 , van de persoon met wie de adoptant samenwoont of van de voormalige partner van de adoptant ]2, wordt het ouderlijk gezag gezamenlijk door [2 beide echtgenoten, samenwonenden of voormalige partners ]2 uitgeoefend. De bepalingen van dit boek, titel IX, zijn van overeenkomstige toepassing.

   Wanneer de beide adoptanten overlijden [1 afwezig zijn, in de onmogelijkheid verkeren het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde of wilsonbekwaam zijn ]1, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 21, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2017-02-20/17, art. 10, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 353-10

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij overlijden van de adoptant of van de adoptanten, kunnen de moeder en de vader van het geadopteerde kind gezamenlijk of alleen aan de [1 familierechtbank ]1 vragen dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Wordt dit verzoek ingewilligd, dan neemt de voogdij waarin voorheen was voorzien een einde.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 50, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 353-11

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 22, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 353-12

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De band van verwantschap die uit de adoptie ontstaat, strekt zich uit tot de afstammelingen van de geadopteerde.

Art. 353-13

[1 Het huwelijk is verboden :
1° tussen de adoptant en de geadopteerde of zijn afstammelingen;
2° tussen de geadopteerde en de vorige echtgenoot van de adoptant;
3° tussen de adoptant en de vorige echtgenoot van de geadopteerde;
4° tussen de adoptieve kinderen van een zelfde adoptant;
5° tussen de geadopteerde en de kinderen van de adoptant.

   [2 De familierechtbank ]2 kan om gewichtige redenen ontheffing verlenen van de in het eerste lid, 2° tot 5°, vermelde verbodsbepalingen. ]1

   [2 De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten. De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen. ]2

(1)<W 2010-06-02/24, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2018-12-21/09, art. 119, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 353-14

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten zijn levensonderhoud verschuldigd aan de geadopteerde en aan diens afstammelingen indien zij behoeftig zijn. [1 Artikel 203, 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing. ]1

   De geadopteerde en zijn afstammelingen zijn levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten, indien zij behoeftig zijn : indien de geadopteerde zonder afstammelingen sterft, is zijn nalatenschap levensonderhoud verschuldigd aan de adoptant of aan de adoptanten ingeval deze personen ten tijde van het overlijden behoeftig zijn. Artikel [2 205bis, §§ 3 tot 6 ]2, is van toepassing op deze verplichting tot levensonderhoud.

   De verplichting tot uitkering van levensonderhoud blijft bestaan tussen de geadopteerde en zijn ouders. Deze laatsten zijn aan de' geadopteerde evenwel alleen levensonderhoud verplicht indien hij dit niet kan verkrijgen van de adoptant of adoptanten.

   Ingeval een persoon het kind of het adoptief kind van zijn echtgenoot [3 , van de persoon met wie hij samenwoont of van zijn voormalige partner ]3, adopteert, zijn zowel de adoptant als zijn echtgenoot [3 , de persoon met wie hij samenwoont of zijn voormalige partner ]3 hem overeenkomstig artikel 203 levensonderhoud verschuldigd. [1 Artikel 203bis en 203quater zijn van overeenkomstige toepassing. ]1

(1)<W 2010-03-19/05, art. 9, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2012-12-10/14, art. 6, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (3)<W 2017-02-20/17, art. 11, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 353-15

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De geadopteerde en zijn afstammelingen behouden al hun erfrecht in hun oorspronkelijke familie. Zij verkrijgen op de nalatenschap van de adoptant of adoptanten dezelfde rechten als een kind of zijn afstammelingen daarop zouden hebben maar verkrijgen geen enkel recht op de nalatenschap van de bloedverwanten van de adoptant of adoptanten.

Art. 353-16

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Onder voorbehoud van de rechten van de overlevende echtgenoot op de gehele nalatenschap van een geadopteerde die zonder nakomelingen is overleden en de rechten die de langstlevende wettelijk samenwonende geniet, wordt de nalatenschap als volgt geregeld : ) <W 2007-03-28/39, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
[1 artikel 747 is niet van toepassing; ]1
2° bij gebreke van beschikkingen onder levenden of bij testament, keren de goederen die door de bloedverwanten in de opgaande lijn van de geadopteerde of door de adoptanten geschonken dan wel uit hun nalatenschap verkregen zijn en nog in natura aanwezig zijn in de nalatenschap van de geadopteerde, terug naar die bloedverwanten in de opgaande lijn of adoptanten of naar hun erfgenamen in de nederdalende lijn, onder verplichting om in de schulden bij te dragen en onder voorbehoud van de verkregen rechten van derden; wanneer de goederen verkocht zijn, wordt dit recht uitgeoefend op de prijs, indien deze nog niet is betaald of niet is vermengd met de massa;
3° de overige goederen van de geadopteerde worden in twee gelijke helften verdeeld tussen de oorspronkelijke en de adoptieve familie.

   In de oorspronkelijke familie is deze nalatenschap onderworpen aan de regels van boek III, titel I. In de adoptieve familie komt zij uitsluitend toe aan de adoptant of bij helft aan ieder van de adoptanten of aan hun erfgenamen in de nederdalende lijn. Indien een van de adoptanten overleden is zonder erfgenamen in de nederdalende lijn, erven de andere adoptant of zijn erfgenamen in de nederdalende lijn de gehele nalatenschap. Indien in een van deze families niemand tot de helft van de nalatenschap geroepen is of de erfgenamen allen de nalatenschap verwerpen, vallen alle overige goederen van de geadopteerde aan de andere familie toe.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 59, 084; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 353-17

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De artikelen 747 en 915 zijn ten aanzien van de oorspronkelijke familie van de geadopteerde niet van toepassing op de nalatenschap van zijn kinderen die na hem overleden zijn zonder nakomelingen. Het aandeel van de nalatenschap van de langstlevende van die kinderen, dat volgens artikel 746 wordt toegekend aan de bloedverwanten in de opgaande lijn van de geadopteerde, wordt verdeeld overeenkomstig artikel 353-16, eerste lid, 3°.

Art. 353-18

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 3°, een gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige gewone adoptie, houden de gevolgen van de eerste adoptie, met uitzondering van de huwelijksbeletsels, van rechtswege op te gelden vanaf het tijdstip dat de gevolgen van de nieuwe adoptie van kracht worden. Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 3°, een nieuwe gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige gewone adoptie, geldt zulks ook ten aanzien van de vorige adoptant, zo deze niet de echtgenoot van de nieuwe adoptant is [1 , de persoon met wie deze laatste samenwoont of de voormalige partner ]1.

   Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 1° of 3°, een gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige volle adoptie, blijven de gevolgen van de eerste adoptie slechts bestaan voor zover zij niet strijdig zijn met die van de nieuwe adoptie. Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 1° of 3°, een nieuwe gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige volle adoptie, geldt dit ook ten aanzien van de vorige adoptant, zo deze niet de echtgenoot van de nieuwe adoptant is of de persoon met wie deze laatste samenwoont.

(1)<W 2017-02-20/17, art. 12, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
B. Herroeping. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 354-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De herroeping van de gewone adoptie kan om zeer gewichtige redenen worden uitgesproken op verzoek van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen, van de geadopteerde of van de procureur des Konings.

   In geval van gewone adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden kan de [1 familierechtbank ]1 de herroeping uitspreken ten aanzien van slechts een van hen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 51, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 354-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij herroeping van de gewone adoptie van een kind ten aanzien van de adoptant of van de adopterende echtgenoten of samenwonenden, kunnen de vader en de moeder of een van hen vragen dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Bij gebreke van een dergelijk verzoek of indien het wordt afgewezen, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig dit boek, titel X, hoofdstuk II. [2 In dit geval stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand de bevoegde vrederechter onmiddellijk in kennis van de opmaak van de akte van herroeping van adoptie. ]2

   Niettemin kunnen de moeder en de vader van het kind of een van hen, de [1 familierechtbank ]1 later verzoeken dat het kind opnieuw onder hun ouderlijk gezag wordt geplaatst. Indien de [1 familierechtbank ]1 dit toestaat, houdt de voogdij bedoeld in het vorige lid op.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 52, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-06-18/03, art. 46, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 354-3

[1 De adoptie heeft geen gevolgen meer vanaf de opmaak van de akte van herroeping. De huwelijksbeletsels bedoeld in artikel 353-13 blijven van toepassing. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 47, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
§ 2. Volle adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Leeftijdsvoorwaarde. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 355

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Volle adoptie is slechts toegestaan ten aanzien van een persoon die bij de neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie minder dan achttien jaar oud is.

B. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 356-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De volle adoptie verleent aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten.

   Ondervoorbehoud van de huwelijksbeletsels omschreven in de artikelen 161 tot 164, houdt het kind dat ten volle is geadopteerd, op tot zijn oorspronkelijke familie te behoren.

   Kinderen of adoptieve kinderen [1 van de echtgenoot van de adoptant, van de persoon met wie de adoptant samenwoont of van de voormalige partner van de adoptant ]1, zelfs overleden, houden evenwel niet op te behoren tot de familie van [1 die echtgenoot, van de persoon met wie hij samenwoont of van de voormalige partner ]1. Indien deze nog in leven is, wordt het ouderlijk gezag over de geadopteerde gezamenlijk uitgeoefend door de adoptant en [1 die echtgenoot, persoon met wie hij samenwoont of voormalige partner ]1.

(1)<W 2017-02-20/17, art. 13, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 356-2

[1 Door de volle adoptie verkrijgt het kind in plaats van zijn naam, die van de adoptant.

   In geval van gelijktijdige volle adoptie door twee echtgenoten of samenwonenden, verklaren deze voor de rechtbank dat de geadopteerde ofwel de naam van een van de adoptanten zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   In geval van volle adoptie van het kind of van het adoptief kind [3 van een echtgenoot, van een samenwonende of van de voormalige partner ]3, verklaren deze voor de rechtbank dat de geadopteerde ofwel de naam [3 van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner ]3, ofwel de naam van de adoptant zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

   Het vonnis maakt melding van de verklaring waarmee de adoptanten hun in het tweede en derde lid bedoelde keuze te kennen geven.

   [2 De door de adoptanten overeenkomstig het tweede en derde lid gekozen naam geldt ook voor de andere kinderen wier afstamming later ten aanzien van dezelfde ouders komt vast te staan. ]2 ]1

(1)<W 2014-05-08/10, art. 10, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2014> (2)<W 2014-12-18/01, art. 3, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<W 2017-02-20/17, art. 14, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 356-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 3°, een volle adoptie wordt uitgesproken, houden de gevolgen van de vorige adoptie van rechtswege op te gelden vanaf het tijdstip waarop deze van de nieuwe adoptie van kracht worden, met uitzondering van de huwelijksbeletsels.

   Wanneer overeenkomstig artikel 347-2, 3°, een nieuwe volle adoptie wordt uitgesproken, houden de gevolgen van de vorige adoptie van rechtswege op te gelden ten aanzien van de vorige adoptant die niet de echtgenoot is van de nieuwe adoptant [1 , de persoon met wie deze samenwoont of de voormalige partner ]1, vanaf het tijdstip waarop de nieuwe adoptie van kracht wordt, met uitzondering van de huwelijksbeletsels.

(1)<W 2017-02-20/17, art. 15, 074; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art. 356-4

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Volle adoptie is onherroepelijk.

   Herziening is mogelijk overeenkomstig artikel 351.

HOOFDSTUK II. - Internationaal recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Bijzondere bepalingen van internationaal privaatrecht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 357

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ongeacht het recht dat van toepassing is op de totstandkoming van de adoptie, moeten de voorwaarden voor adoptie gesteld in artikel 344-1 steeds vervuld zijn en moeten de adoptant of de adoptanten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren.

Art. 358

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Art. 348-1 is van toepassing, ongeacht het recht dat van toepassing is op de toestemming van de geadopteerde.

   Volle adoptie kan in België slechts plaatsvinden indien, ingeval zulks vereist is, het kind, zijn moeder, zijn vader of zijn wettelijke vertegenwoordiger hebben toegestemd in een adoptie die tot gevolg heeft dat de bestaande band van afstamming tussen het kind en zijn moeder en vader wordt verbroken.

Art. 359-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, openbaar of particulier, die in het kader van een adoptie als tussenpersoon optreedt, dient te voldoen aan de voorwaarden die hem door het recht van de Staat onder wiens bevoegdheid hij valt worden opgelegd.

Art. 359-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptie van een kind die in het buitenland heeft plaatsgevonden en in België is erkend, de bestaande band van afstamming niet verbreekt, kan zij in België in een volle adoptie worden omgezet indien de toestemmingen bedoeld in artikel 361-4, 1°, b en c, zijn gegeven of worden gegeven met het oog op een adoptie met dergelijke gevolgen.

Art. 359-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (... ) de bepalingen van deze afdeling die op adoptie van toepassing zijn, gelden voor de omzetting van een adoptie die niet voor gevolg heeft gehad de bestaande band van afstamming te verbreken in een volle adoptie. <W 2004-07-16/31, art. 131, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 359-4

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bij herroeping van een adoptie zijn de beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 363-4 van toepassing.

Art. 359-5

(Opgeheven ) <W 2004-07-16/31, art. 139, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 359-6

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De nietigheid van een adoptie kan in België niet worden uitgesproken, zelfs niet indien het recht van de Staat waar zij is totstandgekomen dit toestaat.

Afdeling 2. - Totstandkoming van een adoptie die de interlandelijke overbrenging van een kind onderstelt. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Definities. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 360-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> In deze afdeling wordt verstaan onder :
1° "het Verdrag" : het Verdrag inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie, gedaan te 's Gravenhage op 29 mei 1993;
2° "federale centrale autoriteit" : de autoriteit aangewezen door de Minister van Justitie om in België de opdrachten van een centrale autoriteit te verrichten zoals die in het Verdrag zijn omschreven en waarmee zij op grond van dit Wetboek wordt belast, alsook alle andere taken waarmee dit wetboek haar belast;
3° "centrale autoriteit van de gemeenschap" : de autoriteit aangewezen door de bevoegde gemeenschap;
4° "erkende adoptiedienst" : elke rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden gesteld om als tussenpersoon inzake adoptie te kunnen optreden en die door de bevoegde gemeenschap is erkend;
5° "Staat van herkomst" : de Staat waar het kind op het tijdstip van de vaststelling van zijn adopteerbaarheid zijn gewone verblijfplaats heeft;
6° "Staat van opvang" : de Staat naar welke het kind na zijn adoptie of met het oog op zijn adoptie in deze Staat werd, wordt of moet worden overgebracht;
7° "bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst" of "bevoegde autoriteit van de Staat van opvang" :
a indien het gaat om een door het Verdrag gebonden Staat, de centrale autoriteit van die Staat in de zin van het Verdrag;
b indien het gaat om een niet door het Verdrag gebonden Staat, iedere autoriteit die als dusdanig door het recht van die Staat werd erkend.

Art. 360-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing wanneer het kind :
1° vanuit de Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in deze Staat door een persoon of door personen met gewone verblijfplaats in België, hetzij met het oog op een dergelijke adoptie in België of in deze Staat, of
2° in België zijn gewone verblijfplaats heeft en het naar een andere Staat werd, wordt of moet worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in België door een persoon of personen met gewone verblijfplaats in die andere Staat, hetzij met het oog op een dergelijke adoptie in België of in die andere Staat, of
3° in België verblijft zonder gemachtigd te zijn er zich te vestigen of er langer dan drie maanden te verblijven, teneinde er te worden geadopteerd door een persoon of personen die er hun gewone verblijfplaats hebben.

   De adopties bedoeld in dit artikel worden "interlandelijke adopties" genoemd.

§ 2. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 361-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een [4 ... ]4 adoptie aan te gaan.

   Vooraleer hun geschiktheid wordt beoordeeld, moeten zij de voorbereiding hebben gevolgd die de bevoegde gemeenschap organiseert teneinde hen inzonderheid inlichtingen te verstrekken betreffende de verschillende stappen van de adoptieprocedure, de juridische gevolgen en de andere gevolgen van de adoptie alsook over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. [2 De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die deze voorbereiding reeds hebben gevolgd bij een eerdere adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de [3 familierechtbank ]3 is erkend. ]2

   Deze verplichting geldt voor alle adoptanten, zelfs voor diegenen die een kind wensen te adopteren dat met hen verwant is.

   [1 De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de geschiktheid om te adopteren. ]1

(1)<W 2009-12-30/14, art. 62, 046; Inwerkingtreding : 16-01-2010> (2)<W 2012-06-20/15, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 20-08-2012> (3)<W 2013-07-30/23, art. 53, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2017-07-06/24, art. 6, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 361-2

[1 De federale centrale autoriteit stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap onverwijld alle beslissingen die haar overeenkomstig de artikelen 1231-1/8, 1231-1/14 en 1231-57 van het Gerechtelijk Wetboek zijn toegezonden met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 7, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 361-2/1

[1 Het rapport bedoeld in artikel 15 van het Verdrag op grond waarvan aan de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst voldoende gegevens ter beschikking moeten worden gesteld met betrekking tot hun persoon om haar de mogelijkheid te bieden voor ieder kind voor wie een adoptie nodig is, de persoon of personen aan te wijzen die het kind de meest geschikte omgeving en de beste waarborgen voor een goede integratie kunnen bieden, bevat gegevens inzake hun identiteit, hun wettelijke bekwaamheid, hun persoonlijke, familiale en medische toestand, hun sociaal milieu, hun beweegredenen en hun geschiktheid om een adoptie aan te gaan, alsmede inzake de kinderen voor wie zij de zorg op zich zouden kunnen nemen.

   Wanneer een beslissing tot verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of adoptanten de geschiktheidsvoorwaarden wijzigt, wordt een tweede verslag bijgevoegd dat enkel betrekking heeft op de nieuwe voorwaarden van die beslissing.

   Ook het schriftelijk advies van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt bijgevoegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 361-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De overbrenging van het kind naar België met het oog op een adoptie kan slechts plaatsvinden en de adoptie slechts uitgesproken worden wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan :
1° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft de stukken bedoeld in artikel 361-2 bezorgd aan de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst;
2° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst ontvangen :
a een verslag dat gegevens bevat omtrent de identiteit van het kind, zijn adopteerbaarheid, zijn persoonlijke achtergrond, zijn gezinssituatie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, zijn sociaal milieu [1 ... ]1, alsmede zijn bijzondere behoeften; en
b de andere voor de adoptie vereiste stukken;
3° de adoptant of de adoptanten hebben schriftelijk ermee ingestemd het kind met het oog op zijn adoptie ten laste te nemen;
4° het bewijs werd geleverd dat de wet het kind toelaat of zal toelaten België binnen te komen en er permanent te verblijven;
5° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind hebben schriftelijk hun goedkeuring gehecht aan de beslissing om het aan de adoptant of aan de adoptanten toe te vertrouwen.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 9, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 361-4

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Behoudens indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap gelijkwaardige documenten aanvaardt of, ingeval het gaat om één of meerdere documenten bedoeld in 3° hieronder, indien deze autoriteit de overlegging ervan vrijstelt wanneer deze materieel onmogelijk blijkt, zijn de stukken bedoeld in artikel 361-3, eerste lid, 2°, b, de volgende :
1° een voor eensluidend verklaard afschrift :
a van de akte van geboorte van het kind;
b van de akte houdende toestemming van het kind in de adoptie, wanneer zij vereist is;
c van de akten van toestemming van de andere personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming tot de adoptie is vereist;
2° een nationaliteitsbewijs en een attest waaruit de gewone verblijfplaats van het kind blijkt;
3° een attest waarbij de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst :
a verklaart dat het kind adopteerbaar is;
b na de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in de Staat van herkomst behoorlijk te hebben onderzocht, vaststelt dat de interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
c vaststelt en motiveert waarom de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of de adoptanten, eveneens aan dit belang en deze eerbied beantwoordt;
d bevestigt dat de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, de nodige raadgevingen hebben ontvangen en dat zij behoorlijk zijn ingelicht over de gevolgen van die toestemming, inzonderheid met betrekking tot het handhaven of het verbreken van de bestaande rechtsbanden tussen het kind en zijn oorspronkelijke familie ingevolge een adoptie;
e bevestigt dat zij vrij hun toestemming hebben gegeven met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat zij niet tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken;
f bevestigt dat de toestemmingen van de moeder en de vader, indien deze vereist zijn, gegeven werden na de geboorte van het kind;
g bevestigt dat het kind, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, de nodige raadgevingen heeft ontvangen en dat het behoorlijk is ingelicht over de gevolgen van de adoptie en van zijn toestemming in de adoptie indien deze vereist is, en dat zijn wensen en mening in aanmerking zijn genomen;
h bevestigt dat de toestemming van het kind in de adoptie, indien deze vereist is, vrij werd gegeven, met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat deze niet tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken.

Art. 361-5

<ingevoegd bij W 2005-12-06/30, art. 2; Inwerkingtreding : 26-12-2005>In afwijking van de artikelen 361-3 en 361-4 kan, ingeval het recht dat van toepassing is in de Staat van herkomst van het kind noch de adoptie noch de plaatsing met het oog op adoptie kent, de overbrenging van het kind naar België met het oog op adoptie slechts plaatsvinden en de adoptie slechts worden uitgesproken wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan :
1° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind een verslag ontvangen dat gegevens bevat over de identiteit van het kind, zijn persoonlijke achtergrond, zijn gezinssituatie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, zijn sociaal milieu [1 ... ]1, alsmede zijn bijzondere behoeften;
2° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft van de adoptant of de adoptanten de volgende stukken ontvangen :
a een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van het kind;
b een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte houdende toestemming in zijn overbrenging naar het buitenland van het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en waarin wordt bevestigd dat deze toestemming vrij werd gegeven met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen, dat zij niet tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie werd verkregen, en niet werd ingetrokken;
c hetzij een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van overlijden van de ouders, hetzij een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van verlatenverklaring van het kind en een bewijs van het plaatsen onder de voogdij van de openbare overheid;
d een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst houdende totstandkoming van een vorm van voogdij over het kind door de adoptant of de adoptanten, alsmede een voor echt verklaarde vertaling van deze beslissing door een beëdigd vertaler;
e een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst tot machtiging van de overbrenging van het kind naar het buitenland om zich aldaar permanent te vestigen, alsmede een voor echt verklaarde vertaling van deze beslissing door een beëdigd vertaler;
f een bewijs dat de wet het kind toelaat of zal toelaten België binnen te komen en er permanent te verblijven;
g een bewijs van de nationaliteit van het kind en van zijn gewone verblijfplaats.
3° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap is in het bezit gesteld van het vonnis betreffende de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten en [1 van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie, overeenkomstig artikel 1231-1/8 van het Gerechtelijk Wetboek ]1;
4° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind hebben schriftelijk hun goedkeuring gehecht aan de beslissing om het aan de adoptant of aan de adoptanten toe te vertrouwen.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 10, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 361-6

<ingevoegd bij W 2005-12-06/30, art. 3; Inwerkingtreding : 26-12-2005> De centrale autoriteiten van de gemeenschappen delen onverwijld aan de federale centrale autoriteit de buitenlandse beslissingen mee bedoeld in de artikelen 361-3 en 361-5 op grond waarvan de overbrenging van het kind van de Staat van herkomst naar België toegelaten werd met het oog op adoptie.

§ 3. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in België. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 362-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de bevoegde autoriteit van een andere Staat aan de federale centrale autoriteit een verslag heeft toegestuurd over een persoon of personen die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in België heeft, bezorgt zij het binnen veertien dagen aan de centrale autoriteit van de gemeenschap.

Art. 362-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een kind dat zijn gewone verblijfplaats in België heeft, kan slechts worden geadopteerd door een persoon of personen die hun gewone verblijfplaats in een andere Staat hebben indien de [1 familierechtbank ]1 bij wie de procedure aanhangig is gemaakt volgens artikel 1231-34 van het Gerechtelijk Wetboek :
1° op grond van een door haar bevolen maatschappelijk onderzoek en rekening houdend met de culturele en psychosociale elementen eigen aan het kind, heeft vastgesteld dat het kind interlandelijk adopteerbaar is;
2° heeft vastgesteld dat, gelet op de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in België, de interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
3° zich ervan heeft vergewist dat de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, de nodige raadgevingen hebben ontvangen en dat zij behoorlijk zijn ingelicht over de gevolgen van die toestemming, inzonderheid met betrekking tot het handhaven of het verbreken van de bestaande rechtsbanden tussen het kind en zijn oorspronkelijke familie ingevolge een adoptie;
4° zich ervan heeft vergewist dat de toestemming van de personen, instellingen en autoriteiten van wie de toestemming voor de adoptie is vereist, vrij en met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen werd gegeven, dat zij niet is verkregen tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie en niet is ingetrokken;
5° zich ervan heeft vergewist dat de toestemmingen van de moeder en de vader, indien deze vereist zijn, gegeven werden na de geboorte van het kind;
6° zich ervan heeft vergewist dat het kind rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, de nodige raadgevingen heeft ontvangen en behoorlijk werd ingelicht over de gevolgen van de adoptie en van zijn toestemming in de adoptie, indien deze vereist is, en dat zijn wensen en mening in aanmerking zijn genomen;
7° zich ervan heeft vergewist dat de toestemming van het kind in de adoptie, indien deze vereist is, vrij en met inachtneming van de vereiste wettelijke vormen werd gegeven, dat deze niet tegen betaling of in ruil voor enige tegenprestatie is verkregen en niet werd ingetrokken.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 55, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 362-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Bovendien kan de adoptie slechts plaatsvinden indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschappen :
1° van de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang het verslag bedoeld in artikel 362-1 heeft ontvangen dat gegevens bevat omtrent de identiteit van de adoptant of de adoptanten, hun wettelijke bekwaamheid en hun geschiktheid om te adopteren, hun persoonlijke achtergrond, hun gezinssituatie en hun gezondheidstoestand, hun sociaal milieu, hun beweegredenen, hun geschiktheid om een interlandelijke adoptie aan te gaan en omtrent de kinderen waarvoor zij de zorg op zich zouden kunnen nemen;
2° van de federale centrale autoriteit het verslag heeft ontvangen bedoeld in artikel 1231-38 van het Gerechtelijk Wetboek;
3° op grond van inzonderheid de verslagen bedoeld in 1° en 2°, en rekening houdend met de omstandigheden van de opvoeding van het kind en met zijn etnische, godsdienstige, levensbeschouwelijke en culturele achtergrond, heeft vastgesteld dat de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of de adoptanten aan het hoger belang van het kind en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt;
4° het in 2° bedoelde verslag heeft overgezonden aan de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang, samen met het bewijs dat de vereiste toestemmingen zijn gegeven en met de redenen voor haar conclusie inzake de plaatsing.

Art. 362-4

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De beslissing om een kind dat in België zijn gewone verblijfplaats heeft, toe te vertrouwen aan een adoptant of aan adoptanten die hun gewone verblijfplaats in een andere Staat hebben, kan slechts worden genomen en het kind kan met het oog op zijn adoptie in deze Staat, België slechts verlaten, indien de bepalingen van de artikelen 362-2 en 362-3 zijn nageleefd en wanneer daarenboven :
1° de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang schriftelijk heeft bevestigd dat de adoptant of de adoptanten bekwaam en geschikt zijn om te adopteren;
2° de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang schriftelijk heeft bevestigd dat het kind gemachtigd is het grondgebied van de Staat van opvang binnen te komen en aldaar permanent te verblijven;
3° de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap zich ervan heeft vergewist dat de adoptant of de adoptanten ermee hebben ingestemd dat kind te adopteren;
4° de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang dit voornemen om te adopteren schriftelijk heeft goedgekeurd;
5° de autoriteiten bedoeld in de punten 3° en 4° schriftelijk hebben aanvaard dat de adoptieprocedure wordt voortgezet.

§ 4. Beschermingsmaatregelen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 363-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De adoptant of de adoptanten en de bloedverwanten van het kind of enig ander persoon die het onder zijn bewaring heeft of van wie de toestemming in de adoptie vereist is, mogen met elkaar niet in contact treden zolang de bepalingen van de artikelen 361-1 en 361-3, 1° tot 5°, of van de artikelen 362-2 tot 362-4 niet in acht zijn genomen, behalve indien de adoptie plaatsvindt tussen leden van een zelfde familie of indien is voldaan aan de voorwaarden gesteld door de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind [1 , en dat in dat laatste geval contact werd toegestaan door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschappen in België ]1.

   (In het geval bedoeld in artikel 361-5 mogen de adoptant of de adoptanten en de ouders van het kind of enig ander persoon die het onder zijn bewaring heeft of van wie de toestemming in de adoptie vereist is, met elkaar niet in contact treden zolang de bepalingen van de artikelen 361-1 en 361-5, 4°, niet in acht zijn genomen, behalve indien de adoptie plaatsvindt tussen leden van eenzelfde familie. ) <W 2005-12-06/30, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 26-12-2005>

(1)<W 2017-07-06/24, art. 11, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 363-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Elke autoriteit bevoegd inzake adoptie die vaststelt dat een van de bepalingen van het Verdrag of van de wet niet is nageleefd of kennelijk dreigt niet te worden nageleefd, stelt elke verdere beslissing of handeling uit en geeft daarvan onverwijld kennis aan de betrokkenen, aan de federale centrale autoriteit en aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap opdat zij ervoor zouden zorgen dat alle nuttige maatregelen worden genomen.

Art. 363-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptant of een van de adoptanten bewust een bepaling van het Verdrag of van de wet heeft overtreden of tijdens de adoptieprocedure bedrog heeft gepleegd, weigert de [1 familierechtbank ]1 de adoptie uit te spreken. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied voor de rechten van het kind zulks vereisen.

   De griffier bezorgt de beslissing tot weigering aan de federale centrale autoriteit, welke de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst hiervan in kennis stelt.

   De Belgische rechter weigert in eik geval de adoptie uit te spreken :
1° wanneer wordt vastgesteld dat aan het verzoek tot adoptie een ontvoering van, een verkoop van of een handel in kinderen is voorafgegaan; of
2° wanneer hij vaststelt dat de adoptie erop is gericht de wetsbepalingen inzake de nationaliteit of die betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te omzeilen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 56, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 363-4

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Wanneer de adoptie moet plaatsvinden na de overbrenging van het vreemde kind naar België en blijkt dat het verdere verblijf van het kind in het opvanggezin niet langer aan zijn hoger belang en aan de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt, nemen de bevoegde autoriteiten, in nauw overleg, de nodige maatregelen om het kind te beschermen, inzonderheid om :
1° het kind weg te halen bij de personen die het wensten te adopteren en om er voorlopig zorg voor te dragen;
2° in overleg met de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst van het kind, onverwijld te zorgen voor een nieuwe plaatsing van het kind met het oog op zijn adoptie of bij gebreke daarvan, voor een duurzame alternatieve opvang; in dat geval kan het kind slechts worden geadopteerd indien de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst op behoorlijke wijze is voorgelicht omtrent de nieuwe adoptieouders en indien de toestemmingen met het oog op die nieuwe adoptie zijn gegeven;
3° in laatste instantie te zorgen voor de terugkeer van het kind naar de Staat van herkomst indien zijn hoger belang en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, zulks vereisen.

   Het kind wordt geraadpleegd overeenkomstig artikel 1231-11 van het Gerechtelijk Wetboek.

   Het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing in geval van erkenning van een buitenlandse beslissing van herroeping of herziening van een adoptie.

Art. 363-5

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De maatregelen bedoeld in het vorige artikel worden meer bepaald in de volgende gevallen getroffen :
1° de adoptant of de adoptanten hebben zonder geldige reden verzuimd een verzoekschrift tot adoptie of tot erkenning van de adoptie in te dienen binnen zes maanden te rekenen van de aankomst van het kind in België of hebben duidelijk afgezien van hun voornemen om te adopteren;
2° de bevoegde Belgische rechtbank heeft geweigerd de adoptie uit te spreken of te erkennen, en die beslissing is definitief geworden.

Art. 363-6

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> In geval van repatriëring op grond van de artikelen 363-4 en 363-5 komen de kosten voor verblijf, verzorging, alsmede de reiskosten van het kind hoofdelijk ten laste van de adoptant of de adoptanten en, in voorkomend geval, van de erkende adoptiedienst die op hun verzoek is opgetreden en waarvan de aansprakelijkheid is vastgesteld, of van enig ander persoon die op onwettige wijze bij de adoptie als tussenpersoon is opgetreden.

Afdeling 3. - Uitwerking van buitenlandse beslissingen inzake adoptie in België <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Erkenning van adopties beheerst door het Verdrag. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 364-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere adoptie die is tot stand gekomen in een andere Staat die door het Verdrag is gebonden, wordt in België van rechtswege erkend indien zij door de bevoegde autoriteit van die Staat in overeenstemming met het Verdrag is verklaard door het getuigschrift bedoeld in artikel 364-2. De erkenning kan slechts worden geweigerd wanneer de adoptie, rekening houdend met het hoger belang van het kind en met de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, kennelijk strijdig is met de openbare orde.

   Iedere door het Verdrag beheerste adoptie die heeft plaatsgevonden in een andere Staat welke door dit Verdrag is gebonden en die niet voldoet aan de hoger omschreven voorwaarden, wordt in België niet erkend.

Art. 364-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die zich in België wenst te beroepen op een adoptie die in het buitenland is totstandgekomen, legt de beslissing of de akte houdende adoptie voor samen met het getuigschrift waaruit blijkt dat zij in overeenstemming is met het Verdrag :
1° indien de geadopteerde zijn gewone verblijfplaats heeft in een Staat waarmee België geen overeenkomst betreffende de opheffing van grenscontroles op personen heeft gesloten : aan de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of aan die van de Staat welke de belangen van België behartigt, en wel vooraleer het kind naar België wordt overgebracht; deze overheid onderzoekt de authenticiteit van de stukken en bezorgt hiervan een kopie aan de federale centrale autoriteit die nagaat of de adoptie niet kennelijk strijdig is met de openbare orde;
2° in de andere gevallen : aan de federale centrale autoriteit; deze onderzoekt de authenticiteit van de stukken en gaat na of de adoptie niet kennelijk strijdig is met de openbare orde.

   Wanneer de voorwaarden in het geval omschreven in 1° zijn vervuld, stelt de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of die van de Staat welke de belangen van België behartigt, een paspoort op naam van het kind op indien het Belg is, of verleent aan het kind de machtiging om in België te verblijven. Zij stelt de federale centrale autoriteit daarvan in kennis.

Art. 364-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op de erkenning van de door het Verdrag beheerste vreemde beslissingen van omzetting van adoptie.

§ 2. Erkenning van adopties die niet door het Verdrag zijn beheerst. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 365-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Rechterlijke beslissingen en openbare akten houdende totstandkoming van een adoptie in een andere Staat, worden in België erkend indien :
1° de adoptie is tot stand gekomen door de autoriteit welke door het recht van die Staat als bevoegd wordt beschouwd, conform de geldende vormvereisten en procedures in die Staat;
2° de beslissing houdende adoptie in die Staat als in kracht van gewijsde gegaan kan worden beschouwd;
3° de artikelen 361-1 tot 361-4 in acht zijn genomen wanneer het kind van zijn Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, na adoptie in die Staat door een persoon of personen die op dat tijdstip hun gewone verblijfplaats in België hadden. (De inachtneming van de in de artikelen 361-3 en 361-4 bedoelde voorwaarden wordt door de bevoegde gemeenschap bevestigd. ) <W 2008-06-08/31, art. 73, 043; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 365-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Evenwel wordt de erkenning geweigerd wanneer de adoptanten bewust bedrog hebben gepleegd tijdens de procedure of indien de adoptie is totstandgekomen met het oog op het ontduiken van de wet. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied voor de rechten van het kind dit vereisen.

   De erkenning wordt in elk geval geweigerd :
1° indien de adoptie, rekening houdend met het hoger belang van het kind en met de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, kennelijk strijdig is met de openbare orde; of
2° indien een kind dat in België zijn gewone verblijfplaats heeft, met het oog op zijn adoptie naar het buitenland is overgebracht met miskenning van de artikelen 362-2 tot 362-4; of
3° indien de adoptie erop was gericht de wetsbepalingen inzake de nationaliteit of die betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te omzeilen.

Art. 365-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die in België een buitenlandse adoptie die niet door het Verdrag is beheerst wenst te laten erkennen, zendt het verzoek tot erkenning :
1° voor de overbrenging van het kind naar België indien de geadopteerde zijn gewone verblijfplaats heeft in een Staat waarmee België geen overeenkomst betreffende de opheffing van de grenscontroles op personen heeft gesloten :
a hetzij aan de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of aan die van de Staat welke de belangen van België behartigt, die het aan de federale centrale autoriteit bezorgt;
b hetzij rechtstreeks aan de federale centrale autoriteit;
2° in de andere gevallen : aan de federale centrale autoriteit. De federale centrale autoriteit gaat na of is voldaan aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 365-1 en 365-2.

   Wanneer de voorwaarden in het geval omschreven in 1° zijn vervuld, stelt de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire overheid of die van de Staat welke de belangen van België behartigt, een paspoort op naam van het kind op indien het Belg is, of verleent aan het kind de machtiging om in België te verblijven.

Art. 365-4

[1 § 1. Bij ontvangst van het verzoek gaat de federale centrale autoriteit na of de akte van geboorte van de geadopteerde beschikbaar is in de DABS.

   Indien de akte van geboorte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven voor de inwerkingtreding van de wet 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, verzoekt de federale centrale autoriteit de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS.

   De federale centrale autoriteit gaat ook na of de geadopteerde en de adoptant of adoptanten zijn ingeschreven in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister.

   De federale centrale autoriteit vraagt een uittreksel uit het strafregister (model 2) op aan het Centraal Strafregister voor de adoptant of adoptanten met gewone verblijfplaats in België.

§ 2. Het verzoek bevat voor de adoptant of adoptanten die niet zijn ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, de volgende documenten :
1° een bewijs van identiteit;
2° een bewijs van datum en plaats van geboorte;
3° een bewijs van nationaliteit;
4° een bewijs van de gewone verblijfplaats.

   Het verzoek bevat voor de geadopteerde die niet is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister, de volgende documenten :
1° een bewijs van nationaliteit;
2° een bewijs van de gewone verblijfplaats.

§ 3. Het verzoek bevat voorts de volgende documenten :
1° een afschrift van de beslissing of van de akte houdende adoptie;
2° een beëdigde vertaling van de beslissing of van de akte houdende adoptie;
3° een afschrift van de akte van geboorte van de geadopteerde, indien deze niet beschikbaar is in de DABS;
4° een bewijs van de gewone verblijfplaats van de adoptant of adoptanten en de geadopteerde indien deze niet overeenkomt met de gewone verblijfplaats vermeld in het bevolkingsregister of vreemdelingenregister;
5° een stuk waarin de identiteit is vermeld van de moeder en van de vader van het kind, ingeval deze gekend is en mag worden meegedeeld, of bij gebreke daarvan de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die het kind tijdens de buitenlandse adoptieprocedure heeft vertegenwoordigd alsook, in voorkomend geval, het bewijs dat zij evenals het kind in de adoptie hebben toegestemd, tenzij zulks formeel blijkt uit de buitenlandse beslissing of akte;
6° indien het kind zijn gewone verblijfplaats had in het buitenland en de adoptie daarna is totstandgekomen in een andere Staat dan die waar het gewoonlijk verbleef, een stuk uitgereikt door een autoriteit van de Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had, waaruit blijkt dat machtiging is verleend om het kind over te brengen met het oog op zijn adoptie, tenzij dit formeel blijkt uit de buitenlandse beslissing of akte;
7° een afschrift van het vonnis betreffende de geschiktheid van de adoptanten, van het verslag opgesteld overeenkomstig artikel 1231-32 van het Gerechtelijk Wetboek en van de schriftelijke toestemming bedoeld in artikel 361-3, 5°, wanneer het kind van zijn Staat van herkomst naar België werd, wordt of moet worden overgebracht, na adoptie in die Staat door een persoon of personen die op dat tijdstip hun gewone verblijfplaats in België hadden;
8° alle stukken waaruit blijkt dat de personen of openbare en particuliere instellingen die desgevallend in het kader van de adoptieprocedure als tussenpersoon zijn opgetreden, voldeden aan de voorwaarden die terzake worden gesteld door de wet van de andere Staat onder wiens bevoegdheid zij vallen;
9° een uittreksel uit het strafregister voor de adoptant of adoptanten zonder gewone verblijfplaats in België.

§ 4. Indien voornoemde stukken niet worden overgelegd, kan de federale centrale autoriteit een termijn bepalen waarbinnen dit moet geschieden. Met uitzondering van de stukken bedoeld in paragraaf 3, 1° en 2°, kan zij ook documenten aanvaarden welke met die stukken zijn gelijkgesteld.

   Indien zij van oordeel is voldoende te zijn ingelicht, kan zij vrijstelling verlenen van de overlegging van één of meer stukken bedoeld in paragraaf 2 en paragraaf 3, 4° en 6° tot 9°, wanneer de overlegging ervan materieel onmogelijk blijkt.

   Wanneer het verzoek tot erkenning betrekking heeft op een adoptie die geen interlandelijke adoptie is in de zin van artikel 360-2, kan de federale centrale autoriteit, wanneer zij zich voldoende ingelicht acht, vrijstelling verlenen van de overlegging van een of meer stukken bedoeld in paragraaf 2 en paragraaf 3, 3° tot 9°. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 48, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 365-5

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 3, § 2, zijn van toepassing op de erkenning van niet door het Verdrag beheerste vreemde beslissingen tot omzetting van adoptie.

§ 2/1. [1 Afwijkende bepaling inzake erkenning van de adopties in het hoger belang van het kind. ]1
Art. 365-6

[1 § 1. Wanneer de adoptie van een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, tot stand is gekomen vooraleer de adoptant of de adoptanten met gewone verblijfplaats in België de door de bevoegde gemeenschap georganiseerde voorbereiding gevolgd hebben en een vonnis hebben verkregen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan overeenkomstig artikel 361-1, onderzoekt de federale centrale autoriteit het dossier.

§ 2. Bij wijze van afwijking en in zeer uitzonderlijke gevallen geeft de federale centrale autoriteit de adoptant of de adoptanten de toestemming om de in artikel 361-1 bedoelde procedure op te starten indien de volgende [2 vier ]2 voorwaarden cumulatief vervuld zijn :
1° de adoptie is niet tot stand gekomen met het oog op het ontduiken van de wet;
2° het kind is tot in de vierde graad verwant met de adoptant, met zijn echtgenoot of met de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden, of het kind heeft het dagelijkse leven op duurzame wijze gedeeld met de adoptant of de adoptanten met een relatie zoals geldt voor ouders alvorens de adoptant of de adoptanten enige stappen met het oog op de adoptie hebben ondernomen;
3° behalve indien het gaat om een kind van de echtgenoot of de persoon met wie de adoptant samenwoont, heeft het kind geen andere duurzame oplossing van familiale opvang dan de interlandelijke adoptie, rekening houdend met zijn hoger belang en de rechten die hem zijn toegekend op grond van het internationale recht;
4° de in de artikelen 364-1 tot 365-5 bedoelde erkenningsvoorwaarden kunnen in acht worden genomen;
[2 ... ]2

   [2 Ingeval de federale centrale autoriteit heeft kunnen controleren dat de in 1°, 2° en 4° bedoelde voorwaarden zijn vervuld, vraagt zij aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, met het oogmerk te controleren of de in 3° bedoelde voorwaarde ook is vervuld, een met redenen omkleed advies met betrekking tot de opportuniteit om de regularisatie mogelijk te maken, gelet op het hoger belang van het kind en op de rechten die hem zijn toegekend op grond van het internationaal recht. Het advies van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap heeft inzonderheid betrekking op de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, op de adopteerbaarheid van het kind en op het bestaan voor het kind van een andere duurzame oplossing van familiale opvang dan interlandelijke adoptie. ]2

§ 3. De artikelen 367-1 en 367-3, § 1 en § 3, eerste lid, zijn van toepassing.

§ 4. De centrale autoriteiten wisselen de verzamelde gegevens onderling uit.

§ 5. Wanneer de federale centrale autoriteit het afschrift van het vonnis ontvangt waaruit blijkt dat de adoptant(en) bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan, spreekt ze zich uit over het verzoek tot erkenning van de vreemde beslissing houdende adoptie overeenkomstig de artikelen 364-1 tot 365-4. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-04-11/13, art. 2, 055; Inwerkingtreding : 17-05-2012. Overgangsbepalingen: art. 3> (2)<W 2014-04-25/23, art. 155, 062; Inwerkingtreding : 15-05-2014>
§ 3. Erkenning van buitenlandse beslissingen van herroeping, herziening en nietigverklaring van een adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 366-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Een vreemde beslissing van herroeping of herziening van adoptie wordt erkend in België wanneer :
1° de beslissing is genomen door de autoriteit welke door het recht van die Staat als bevoegd wordt beschouwd, conform de geldende vormvereisten en procedures in die Staat;
2° de beslissing in die Staat als in kracht van gewijsde gegaan kan worden beschouwd;
De erkenning wordt evenwel geweigerd wanneer de verzoekers bewust bedrog hebben gepleegd tijdens de procedure of wanneer de beslissing het gevolg is van wetsontduiking. Van deze regel kan slechts worden afgeweken indien behoorlijk vastgestelde redenen met betrekking tot de eerbied van de rechten van het kind dit vereisen.

   De erkenning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de beslissing kennelijk strijdig is met de openbare orde.

Art. 366-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Eenieder die in België een vreemde beslissing van herroeping of herziening van een adoptie wenst te laten erkennen, richt zijn verzoek hiertoe tot de federale centrale autoriteit. Deze gaat na of is voldaan aan de door artikel 366-1 opgelegde voorwaarden.

   Het verzoek bedoeld in het vorige lid wordt in tweevoud opgesteld en bevat :
1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing;
2° een door een beëdigd vertaler voor echt verklaarde vertaling van de beslissing;
3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van de geadopteerde;
4° een authentiek stuk waarin de identiteit, de datum en plaats van geboorte, de nationaliteit en de gewone verblijfplaats van de adoptanten of van de adoptant zijn vermeld;
5° een authentiek stuk waarin de nationaliteit en de gewone verblijfplaats van de geadopteerde zijn vermeld;
6° een stuk waarin de identiteit is vermeld van de moeder en van de vader van het kind, ingeval deze gekend is en mag worden meegedeeld, of bij gebreke daarvan de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die het kind tijdens de buitenlandse adoptieprocedure heeft vertegenwoordigd.

   Indien voornoemde stukken niet worden overgelegd, kan de federale centrale autoriteit een termijn bepalen waarbinnen dit moet geschieden. Zij kan ook documenten aanvaarden welke met die stukken zijn gelijkgesteld, behalve wat de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde stukken betreft. Indien zij van oordeel is voldoende te zijn ingelicht, kan zij vrijstelling verlenen van de overlegging van één of meerdere stukken bedoeld in het eerste lid, 4° tot 6°.

Art. 366-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Onverminderd artikel 351 kan een vreemde beslissing tot nietigverklaring van een adoptie in België geen gevolgen hebben.

§ 4. [1 Akte van adoptie ]1
Art. 367-1

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere beslissing van de federale centrale autoriteit inzake een verzoek houdende erkenning in België van een in deze afdeling bedoelde vreemde beslissing dient te worden gemotiveerd en overhandigd aan de verzoekers of wordt hen betekend bij ter post aangetekend schrijven. Wanneer de federale centrale autoriteit een vreemde beslissing houdende adoptie erkent, bepaalt zij in haar beslissing uitdrukkelijk of deze met een gewone dan wel met een volle adoptie overeenstemt.

Art. 367-2

[1 Wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor de erkenning in België van een in een andere Staat gewezen beslissing houdende totstandkoming, omzetting, herroeping of herziening van een adoptie, stuurt de federale centrale autoriteit de gegevens nodig voor de opmaak van volgende akten via de DABS naar de ambtenaar van de burgerlijke stand :
- de akte van adoptie;
- de akte van geboorte, op basis van de buitenlandse akte.

   De overeenkomstig artikel 368-1 bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van adoptie en de akte van geboorte op. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de federale centrale autoriteit hiervan in kennis.

   De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.

   De akte van adoptie geldt als bewijs van de erkenning van de buitenlandse beslissing door de federale centrale autoriteit.

   De Koning bepaalt de nadere regels voor de opmaak van de akte van adoptie en voor de afgifte van het bewijs ervan. Dit geschiedt zonder heffing van enige rechten of taksen.

   Onverminderd beroep tegen een beslissing die overeenkomstig deze afdeling door de federale centrale autoriteit is gewezen, wordt iedere op grond van het eerste lid gewezen beslissing, op eenvoudig vertoon van een afschrift van de akte van adoptie, door iedere overheid of rechtsmacht, erkend, alsook door ieder ander persoon. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 50, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 367-3

<Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 243; Inwerkingtreding : 10-01-2005> § 1. De verzoekers kunnen beroep instellen bij de [1 familierechtbank ]1 te Brussel binnen zestig dagen te rekenen van de overhandiging of de betekening van de beslissing van de federale centrale autoriteit.

   Iedere belanghebbende of het openbaar ministerie kan beroep instellen binnen de termijn van een jaar te rekenen van de datum van de beslissing tot weigering om de adoptie te erkennen of van de datum van de in artikel 367-2, bedoelde [2 akte van adoptie en akte van geboorte ]2.

   De vordering wordt ingesteld en behandeld overeenkomstig de in de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure. De verzoeker moet woonplaats kiezen in het rechtsgebied van de [1 familierechtbank ]1.

   De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen in kennis van het beroep.

§ 2. [2 Wanneer het vonnis in kracht van gewijsde treedt, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van adoptie ten gevolge van dit vonnis, met vermelding van de datum van het in kracht van gewijsde treden, alsook, voor zover mogelijk, de gegevens nodig voor de akte van geboorte op basis van de buitenlandse akte, voor zover deze nog niet opgenomen zijn in de DABS, naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk de akte van adoptie en, voor zover mogelijk, de geboorteakte op, die met elkaar worden verbonden.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt onmiddellijk de federale centrale autoriteit, de partijen en de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op de hoogte van de opmaak van de akte van adoptie en, in voorkomend geval, van de geboorteakte.

   De federale centrale autoriteit stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.

   De partijen kunnen steeds om een afschrift van de akte van adoptie verzoeken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, als bewijs van erkenning van de buitenlandse beslissing door de federale centrale autoriteit.

   De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand is deze bedoeld in artikel 368-1, § 2. ]2

§ 3. [2 ... ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 57, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-06-18/03, art. 51, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK III. - Administratieve formaliteiten. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Art. 368-1

[1 § 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand is bevoegd voor de opmaak van :
- een akte van adoptie ten gevolge van een in België gewezen beslissing houdende uitspraak, omzetting, herroeping of herziening van een adoptie;
- een akte van geboorte van de geadopteerde, op basis van de buitenlandse akte van geboorte, wanneer de adoptie in België is uitgesproken of erkend.

   De buitenlandse akten en buitenlandse beslissingen worden als bijlage in de DABS opgenomen.

§ 2. De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand is deze van :
- de plaats van inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister van de geadopteerde, of bij gebrek hieraan, van de adoptant, van de adoptanten of van één van hen,
- of bij gebrek hieraan, van de actuele verblijfplaats in België van de geadopteerde, of bij gebrek hieraan, van de adoptant, van de adoptanten of van één van hen,
- of bij gebrek hieraan, van Brussel.

§ 3. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de federale centrale autoriteit onmiddellijk in kennis van de opmaak van de akte van adoptie, en in voorkomend geval, van de akte van geboorte. De federale centrale autoriteit stelt vervolgens de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 52, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 368-2

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [1 Wanneer een akte van adoptie wordt opgemaakt ten gevolge van een buitenlandse beslissing waarbij een adoptie overeenkomstig het Verdrag wordt uitgesproken of omgezet ]1, stelt de federale centrale autoriteit op verzoek van iedere belanghebbende partij het in artikel 23 van het Verdrag bedoelde schriftelijke bewijsstuk op volgens het model bepaald door de Koning.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 53, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 368-3

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Ingeval de bevoegde autoriteit waarvoor het stuk is bestemd hierom verzoekt, moet een voor eensluidende verklaarde vertaling van dit stuk worden bezorgd. Behoudens vrijstelling zijn de kosten van vertaling ten laste van de adoptant of van de adoptanten.

Art. 368-4

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Behoudens andersluidende bepalingen in internationale verdragen moeten de door een buitenlandse autoriteit uitgereikte stukken die in België moeten worden overgelegd met het oog op de totstandkoming, de erkenning, de omzetting, de herroeping of de herziening van een adoptie op verzoek van de adoptant, de adoptanten of een van hen, of van de geadopteerde behoorlijk worden gelegaliseerd.

Art. 368-5

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De Belgische diplomatieke of consulaire overheden of deze van de Staat welke de belangen van België behartigt, bevoegd inzake notariaat en burgerlijke stand, ontvangen en reiken op het grondgebied van de Staat waar zij zijn geaccrediteerd, alle akten, volmachten, verklaringen en getuigschriften uit welke verband houden met die materies en betrekking hebben op een voornemen tot adoptie die in België moet tot stand komen of worden erkend of op een in België uitgesproken of erkende adoptie.

Art. 368-6

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De bevoegde autoriteiten zorgen voor de bewaring van de gegevens waarover zij beschikken in verband met de herkomst van de geadopteerde, in het bijzonder deze betreffende de identiteit van zijn moeder en vader, en ook van de gegevens die nodig zijn voor het volgen van zijn gezondheidstoestand, over het medisch verleden van de geadopteerde en van zijn familie, met het oog op de totstandkoming van de adoptie en teneinde het de geadopteerde, indien hij dit wenst, later mogelijk te maken zijn herkomst te achterhalen.

   [1 Zij waarborgen aan de geadopteerde of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger of, in geval van overlijden van de geadopteerde, aan zijn afstammelingen de toegang tot die gegevens.

   Het schriftelijk verzoek tot raadpleging van de herkomstgegevens van de geadopteerde gericht aan de federale centrale autoriteit en uitgaande van de minderjarige geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt alleen in aanmerking genomen indien het mee ondertekend is door zijn wettelijke vertegenwoordiger.

   Indien de wettelijke vertegenwoordiger weigert het verzoek mee te ondertekenen beslist de federale centrale autoriteit rekening houdend met de maturiteit van de verzoeker om al dan niet toegang te verlenen tot de gegevens en brengt ze haar beslissing ter kennis van de wettelijke vertegenwoordiger. ]1

   Het verzamelen, bewaren en de toegang tot deze gegevens worden geregeld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

(1)<W 2018-06-18/03, art. 158, 082; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 368-7

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Onder voorbehoud van artikel 368-6 mogen de persoonlijke gegevens die overeenkomstig het Verdrag of de wet zijn verzameld of overgezonden, in het bijzonder de verslagen betreffende het kind, zijn oorspronkelijke familie en de adoptanten, niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan die waarvoor zij zijn verzameld of overgezonden.

Art. 368-8

<W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Iedere Belgische overheid die met een vreemde overheid in contact wenst te treden in verband met een adoptie, moet zich daartoe tot de federale centrale autoriteit wenden.

   Iedere Belgische overheid die door een vreemde overheid wordt gecontacteerd in verband met een adoptie, stelt hiervan onverwijld de federale centrale autoriteit in kennis.

Art. 368-9

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van herroeping van adoptie opmaakt ten gevolge van een rechterlijke beslissing waarbij de adoptie van een minderjarig kind wordt herroepen zonder dat beslist wordt dat het weer onder het ouderlijk gezag van zijn ouders wordt geplaatst, notificeert dit binnen drie dagen elektronisch via de DABS aan de vrederechter, bedoeld in artikel 390. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 54, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 368-10

[1 § 1. Elke persoon van wie de adoptie in België is uitgesproken of erkend en die onmogelijk zijn akte van geboorte kan verkrijgen, kan de akte van adoptie overleggen.

§ 2. Indien de gegevens in de akte van adoptie onvoldoende zijn voor het doel waarvoor zij moeten worden gebruikt, start de verzoekende overheid onmiddellijk zelf een onderzoek naar bijkomende gegevens, zonder de termijn van drie maanden te overschrijden. Indien de verzoekende overheid deze gegevens niet zelf kan verkrijgen, of de door haar verkregen gegevens onvoldoende zijn, stelt zij de belanghebbende hiervan onmiddellijk en uiterlijk binnen dezelfde periode van drie maanden op de hoogte en kan zij deze verzoeken om ieder ander bewijs tot staving van die gegevens over te leggen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 55, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 369

(Opgeheven ) <W 2003-04-24/32, art. 3, 017; Inwerkingtreding : onbepaald>

Art. 370

(Opgeheven ) <W 2003-04-24/32, art. 3, 017; Inwerkingtreding : onbepaald>

TITEL VIII/1. [1 - Namen en voornamen. ]1
HOOFDSTUK 1. [1 - Vastheid van naam. ]1
Art. 370/1

[1 Niemand mag publiekelijk een andere naam of andere voornamen dragen dan deze vermeld in zijn akte van geboorte.

   Deze namen en voornamen kunnen slechts gewijzigd of verbeterd worden op de wijze en in de gevallen bepaald door de wet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 58, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK 2. [1 - Toegelaten voornamen. ]1
Art. 370/2

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand mag in de akte van geboorte geen voornamen opnemen die aanleiding geven tot verwarring dan wel het kind of derden kunnen schaden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 60, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK 3. [1 - Verandering van naam en voornamen. ]1
Art. 370/3

[1 § 1. Elk verzoek tot verandering van naam of voornamen wordt geformuleerd door de betrokkene zelf of door zijn wettelijke vertegenwoordiger.

§ 2. Elke persoon die om het even welke reden heeft om van naam te veranderen, kan daartoe aan de minister van Justitie een verzoek richten.

   Het verzoek is ontvankelijk indien het registratierecht bedoeld in artikel 249 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten werd voldaan.

§ 3. Elke persoon die van voornamen wenst te veranderen, dient daartoe een verzoek in bij de ambtenaar van de burgerlijke stand :
- van de gemeente waar de betrokkene in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister is ingeschreven, of;
- indien de betrokkene in het buitenland verblijft, van de gemeente waar hij het laatst was ingeschreven in de bevolkingsregisters, vreemdelingenregister of wachtregister, of bij ontstentenis;
- van Brussel.

§ 4. Elke persoon die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit, voegt bij zijn verzoek een verklaring op eer daarover. De gekozen voornaam moet in overeenstemming zijn met deze overtuiging. Onverminderd het vierde lid, kan er slechts éénmaal om deze reden om een voornaamsverandering worden verzocht, behalve indien de verandering van de voornaam werd toegestaan door de familierechtbank na een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht.

   De niet-ontvoogde minderjarige kan vanaf de leeftijd van twaalf jaar om de voornaamsverandering verzoeken om deze reden, met bijstand van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

   Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige de familierechtbank bij verzoekschrift, ondertekend door hemzelf of zijn advocaat verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.

   De niet-ontvoogde minderjarige wiens voornaam werd veranderd overeenkomstig het tweede lid kan een tweede maal om dezelfde reden om een voornaamsverandering verzoeken, voor zover hij niet overgaat tot de aanpassing van de registratie van zijn geslacht overeenkomstig artikel 135/1 van het Burgerlijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 62, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 370/4

[1 § 1. De Koning kan, na controle van de gerechtelijke antecedenten van de betrokkene, de naamsverandering uitzonderlijk toestaan indien hij van oordeel is dat het verzoek op ernstige redenen steunt en dat de gevraagde naam geen aanleiding geeft tot verwarring en de verzoeker of derden niet kan schaden.

   De naamsverandering geldt voor de betrokkene, voor de minderjarige kinderen tot wie het verzoek is uitgebreid en voor de kinderen geboren na de indiening van het verzoek.

§ 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan, na controle van de gerechtelijke antecedenten van de betrokkene, de voornaamsverandering toestaan indien de gevraagde voornamen geen aanleiding geven tot verwarring en de verzoeker of derden niet kunnen schaden.

   In geval van ernstige twijfel bij de beoordeling van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand het advies van de procureur des Konings inwinnen.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand staat de voornaamsverandering toe aan de in artikel 370/3, § 4, bedoelde personen.

   De gemeentelijke retributie mag niet hoger zijn dan 10 procent van het normale tarief in het geval van de personen bedoeld in artikel 370/3, § 4.

   De personen bedoeld in de artikelen 11 bis, § 3, lid 3, 15, § 1, vijfde lid, en 21, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden vrijgesteld van gemeentelijke retributie.

§ 3. In geval van weigering van de naams- of voornaamsverandering wordt de verzoeker daarvan in kennis gesteld door de minister van Justitie, ingeval het een verzoek tot naamsverandering betreft, dan wel door de ambtenaar van de burgerlijke stand, ingeval het een verzoek tot voornaamswijziging betreft. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 63, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 370/5

[1 Binnen drie maanden na het verzoek maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand die de voornaamsverandering toestaat, een akte van voornaamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde en de geboorteakten van diens afstammelingen tot de eerste graad.

   De voornaamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de akte. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 64, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 370/6

[1 In het Belgisch Staatsblad wordt melding gemaakt van de vergunning tot naamsverandering.

   De vergunning tot naamsverandering is definitief te rekenen van die vermelding in het Belgisch Staatsblad.

   Op basis van uitzonderlijke omstandigheden die naar behoren zijn vastgesteld en na advies van het openbaar ministerie, kan de Koning vrijstelling verlenen van de vermelding bedoeld in het eerste lid. De vergunning tot naamsverandering vermeldt deze vrijstelling en is definitief op datum van haar ondertekening. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 65, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 370/7

[1 Binnen vijftien dagen na het definitief worden van de vergunning tot naamsverandering stuurt de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Justitie de gegevens van de vergunning tot naamsverandering naar de DABS.

   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigden bedoeld in artikel 370/4, § 1, tweede lid.

   Indien een begunstigde niet beschikt over een [2 akte van de burgerlijke stand ]2 in de DABS, stuurt de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Justitie onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van een akte van naamsverandering naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt voor deze persoon onmiddellijk de akte van naamsverandering op en verbindt deze met de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde.

   De naamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de melding of, in voorkomend geval, van de akte van naamsverandering. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 66, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 21, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 370/8

[1 Wanneer de vergunning tot naamsverandering wordt ingetrokken of vernietigd stuurt de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Justitie onmiddellijk de gegevens van de beslissing tot intrekking of het arrest tot vernietiging naar de DABS, met vermelding van de dag waarop het arrest in kracht van gewijsde is gegaan.

   De DABS maakt op basis hiervan een melding op en verbindt deze met de melding en de akten bedoeld in artikel 370/7, tweede lid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 67, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 370/9

[1 § 1. Wanneer de minister van Justitie de naamswijziging weigert toe te staan, dan kan de betrokkene, overeenkomstig artikel 370/4, § 1, een vordering instellen via een verzoekschrift dat wordt gericht aan de familierechtbank.

   Wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand de voornaamsverandering weigert toe te staan, dan kan de betrokkene, overeenkomstig artikel 370/4, § 2, een vordering instellen via een verzoekschrift dat wordt gericht aan de familierechtbank.

   [2 De artikelen 1025 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. ]2

§ 2. De vordering moet worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de minister van Justitie dan wel de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis geeft van de weigering de naams- dan wel voornaamsverandering toe te staan.

§ 3. De familierechtbank beoordeelt de ernst van de redenen die aan het verzoek tot naamsverandering ten grondslag liggen en gaat na of de gewenste naam al dan niet aanleiding geeft tot verwarring en de aanvrager of derden al dan niet kunnen schaden.

   De familierechtbank gaat na of de gewenste voornaam al dan niet aanleiding geeft tot verwarring en de aanvrager of derden al dan niet kunnen schaden.

§ 4. Wanneer het vonnis of het arrest dat de naamsverandering toestaat in kracht van gewijsde is getreden, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak, overeenkomstig artikel 31, van de gewijzigde akten van geboorte van de begunstigden zoals bedoeld in artikel 370/4, § 1, tweede lid naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   Indien een begunstigde niet beschikt over een [2 akte van de burgerlijke stand ]2 in de DABS, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van een akte van naamsverandering naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk deze akten op en verbindt ze met de akten van de burgerlijke stand van de begunstigden.

   De naamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de gewijzigde akte of, in voorkomend geval, van de akte van naamsverandering.

§ 5. Wanneer het vonnis of het arrest dat de voornaamsverandering toestaat in kracht van gewijsde is getreden, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak, overeenkomstig artikel 31, van de gewijzigde akte van geboorte van de begunstigde naar de ambtenaar van de burgerlijke stand bedoeld in artikel 370/3, § 3.

   Indien de begunstigde niet beschikt over een [2 akte van de burgerlijke stand ]2 in de DABS, stuurt de griffier onmiddellijk via de DABS de gegevens nodig voor de opmaak van een akte van voornaamsverandering naar de ambtenaar van de burgerlijke stand bedoeld in artikel 370/3, § 3.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onmiddellijk deze akte op en verbindt ze met de andere akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde en met de akten van geboorte van zijn afstammelingen in de eerste graad.

   De voornaamsverandering heeft gevolg vanaf de datum van de opmaak van de gewijzigde akte van geboorte of, in voorkomend geval, van de akte van voornaamsverandering. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-06-18/03, art. 68, 082; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 22, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
TITEL VIIIbis. - VERLATING VAN EEN MINDERJARIGE. (opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>
Art. 370bis

(opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

Art. 370ter

(opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

Art. 370quater

(opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999>

TITEL IX. [1 - Ouderlijk gezag en pleegzorg. ]1
HOOFDSTUK I. [1 - Ouderlijk gezag. ]1
Art. 371

<W 1995-04-13/37, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind en zijn ouders zijn op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd.

Art. 372

<W 1995-04-13/37, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind blijft onder het gezag van zijn ouders tot aan zijn meerderjarigheid of zijn ontvoogding.

Art. 373

<W 1995-04-13/37, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders samenleven, oefenen zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uit.

   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met gezag verband houdt behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

   Bij gebreke van instemming kan één van beide ouders de zaak bij de [1 familierechtbank ]1 aanhangig maken.

   De rechtbank kan één van de ouders toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 58, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 374

<W 1995-04-13/37, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> (§ 1. ) Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden. <W 2006-07-18/38, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2006>

   Bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijke beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van het kind, kan de bevoegde [1 familierechtbank ]1 de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan één van beide ouders.

   Hij kan eveneens bepalen welke beslissingen met betrekking tot de opvoeding alleen met instemming van beide ouders kunnen worden genomen.

   Hij bepaalt de wijze waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, persoonlijk contact met het kind onderhoudt. Dat persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. De ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, behoudt het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind. Hij kan bij de andere ouder of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank ]1 wenden.

   In elk geval bepaalt de rechter de wijze waarop het kind wordt gehuisvest en de plaats waar het in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.

(§ 2. Ingeval de ouders niet samenleven en hun geschil [1 bij de familierechtbank ]1 aanhangig wordt gemaakt, wordt het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.

   Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank op vraag van minstens één van de ouders bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen.

   Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting, niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen.

   De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders. <W 2006-07-18/38, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2006>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 59, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 374/1

[1 De ouder aan wie het gezag over de persoon van het kind is toevertrouwd, ofwel luidens de in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde overeenkomst die werd gehomologeerd met toepassing van artikel 1298 van hetzelfde Wetboek, ofwel ingevolge de overeenstemming tussen de ouders die werd bekrachtigd overeenkomstig artikel 1256 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij beslissing van de voorzitter van de rechtbank rechtsprekend in kortgeding, overeenkomstig artikel 1280 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij rechterlijke uitspraak met toepassing van de artikelen 223 of 374, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, mag de rechter verzoeken voor te schrijven dat op het op naam van het kind afgegeven identiteitsdocument en paspoort wordt vermeld dat het zonder de instemming van die ouder geen buitengrens mag overschrijden van de ruimte als bepaald in de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen. Als het ouderlijk gezag gezamenlijk door de vader en de moeder van het kind wordt uitgeoefend, komt het recht om te verzoeken om de toevoeging van de in het eerste lid bedoelde vermelding toe aan die ouder over wie de rechter heeft bepaald dat het kind in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf. Op verzoek van degene die het omgangsrecht heeft in de zin van artikel 5 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, opgemaakt te 's Gravenhage op 25 oktober 1980, kan de rechter beslissen dat op het identiteitsdocument en op het paspoort van het kind wordt vermeld dat ook de instemming van die persoon vereist is om de minderjarige een buitengrens te laten overschrijden. De rechter brengt de beslissing ter kennis van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind verblijft.]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/38, art. 2, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 374/2

[1 De bevoegdheid om een op artikel 374/1 gebaseerd verzoek te behandelen, berust bij de rechter bij wie een aan de gang zijnde echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt, en in alle andere gevallen bij de bevoegde rechter.]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/38, art. 3, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 375

<W 31-03-1987, art. 42> [1 Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van beiden overleden of vermoedelijk afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, oefent de andere dat gezag alleen uit. Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 of uit een vermoeden van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

   (Als van beide ouders er geen overblijft die in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen, moet een voogdijregeling worden uitgewerkt. ) <W 1995-04-13/37, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 23, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 375bis

<ingevoegd bij W 1995-04-13/37, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De grootouders hebben het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden. Datzelfde recht kan aan ieder ander persoon worden toegekend, indien hij aantoont dat hij met het kind een bijzondere affectieve band heeft.

   Bij gebreke van een overeenkomst tussen de partijen, wordt over de uitoefening van dat recht in het belang van het kind op verzoek van de partijen of van de procureur des Konings beslist door de [1 familierechtbank ]1. [2 De familierechtbank weigert de uitoefening van het recht op persoonlijk contact enkel als de uitoefening van het recht ingaat tegen het belang van het kind. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 60, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-06-15/03, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 376

<W 1995-04-13/37, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.

   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

   Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

   De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank ]1 wenden.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 61, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 377

(opgeheven ) <W 1995-04-13/37, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

Art. 378

<W 2001-04-29/39, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> (§ 1. ) Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid, is de machtiging van de vrederechter vereist om [2 de in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° bepaalde handelingen ]2 te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen. <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

   [1 De territoriale bevoegdheid van de vrederechter wordt geregeld overeenkomstig artikel 629quater van het Gerechtelijk Wetboek. Bij gebrek aan woonplaats of gewone woonplaats van de minderjarige is de bevoegde vrederechter :
- die van de laatste gemeenschappelijke woonplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste woonplaats in België van de ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, en bij ontstentenis daarvan,
- die van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste verblijfplaats in België van diegene die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. ]1

   In het belang van de minderjarige kan de met toepassing van het vorige lid bevoegde vrederechter in een met redenen omklede beschikking beslissen om het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton waar de minderjarige op duurzame wijze zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd. <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

   De vrederechter beslist over het door de partijen of door hun advocaat ondertekende verzoekschrift. Indien de zaak slechts door een van de ouders bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of ten minste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.

   (In geval van belangentegenstelling tussen de beide ouders, of wanneer één van hen verstek laat gaan, kan de vrederechter één van de ouders machtiging verlenen om alleen de handeling te verrichten waarvoor om de machtiging wordt verzocht. ) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

   In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve een voogd ad hoc aangewezen.

(§ 2. De handelingen bedoeld in artikel 410, § 1, 7°, zijn niet onderworpen aan de machtiging bedoeld in § 1. In geval van belangentegenstelling tussen de minderjarige en zijn ouders wordt door de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen. ) <W 2003-02-13/54, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 62, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-31/25, art. 3, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 379

<W 31-03-1987, art. 46> De ouders die belast zijn met het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen, zijn rekening en verantwoording verschuldigd wat betreft de eigendom en de opbrengsten van de goederen waarvan ze niet het genot hebben, en wat betreft de eigendom alleen, van de goederen waarvan hun volgens de wet het genot toekomt.

   (Iedere rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over geldsommen die toekomen aan een minderjarige, beveelt ambtshalve dat voornoemde geldsommen worden geplaatst op een rekening die op zijn naam is geopend. Behoudens het recht op wettelijk genot, is de rekening onbeschikbaar tot het tijdstip van de meerderjarigheid van de minderjarige.

   Wanneer de beslissing bedoeld in het vorige lid in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier daarvan kennis door toezending van een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de schuldenaars, waarna deze laatsten zich slechts met nakoming van de beslissing van de [1 familierechtbank ]1 rechtsgeldig kunnen bevrijden. Wanneer een voogdij is opengevallen, zendt hij eveneens een afschrift aan de griffier van het vredegerecht waarvan de voogdij afhangt. <W 2003-02-13/54, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 63, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 380

(Opgeheven ) <W 15-05-1912, art. 64>

Art. 381

(Opgeheven ) <W 15-05-1912, art. 64>

Art. 382

(Opgeheven ) <W 15-05-1912, art. 64>

Art. 383

(Opgeheven ) <W 15-05-1912, art. 64>

Art. 384

<W 1995-04-13/37, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995> De ouders hebben het genot van de goederen van hun kinderen tot aan hun meerderjarigheid of hun ontvoogding. Het genot wordt gekoppeld aan het beheer : het behoort toe , hetzij aan de beide ouders samen hetzij aan de ouder die belast is met het beheer van de goederen van het kind.

Art. 385

(opgeheven ) <W 1995-04-13/37, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 03-06-1995>

Art. 386

<W 31-03-1987, art. 49> De lasten van dit genot zijn :
1° Die waartoe vruchtgebruikers gehouden zijn;
2° Levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding van de kinderen, overeenkomstig hun vermogen;
3° De betaling van de rentetermijnen of interesten van de kapitalen;
4° De begrafeniskosten en de kosten van de laatste ziekte.

Art. 387

Het strekt zich niet uit tot de goederen welke de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het genot niet zullen hebben.

   [1 In afwijking van het eerste lid heeft de ouder die ten aanzien van een van zijn kinderen onwaardig is, geen recht op het genot van de goederen van dat kind. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 387bis

[1 In alle gevallen, en onverminderd de artikelen 584 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek [3 en artikel 7/1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ]3, kan de familierechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen, volgens het bepaalde in de artikelen [2 1253ter/4 tot 1253ter/6]1 van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 64, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 46, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-03-19/08, art. 4, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387ter

<Ingevoegd bij W 2006-07-18/38, art. 4; Inwerkingtreding : 14-09-2006> § 1. [1 Ingeval één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de verblijfsregeling van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak opnieuw voor de reeds geadieerde familierechtbank worden gebracht [2 , overeenkomstig de in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene procedure ]2

   De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.

   [1 ... ]1.

   Hij kan nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind.

   Onverminderd strafvervolging kan hij de partij die het slachtoffer is van de miskenning van de in het eerste lid bedoelde beslissing toestaan een beroep te doen op dwangmaatregelen. Hij bepaalt de aard van deze maatregelen en de nadere regels betreffende de uitoefening ervan, rekening houdend met het belang van het kind en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing.

   De rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.

   De beslissing is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

§ 2. Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de rechten van de partijen geregeld zijn door een overeenkomst zoals voorzien in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek. In dit geval, en onverminderd § 3, wordt de zaak bij de [1 familierechtbank ]1 aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift op tegenspraak.

§ 3. In geval van absolute noodzaak, en onverminderd de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, kan bij eenzijdig verzoekschrift de toestemming worden gevraagd om een beroep te doen op de dwangmaatregelen als bedoeld in § 1. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. De verzoekende partij moet het verzoekschrift staven met alle dienstige stukken die aantonen dat de weigerende partij daadwerkelijk werd aangemaand haar verplichtingen na te komen en dat zij zich heeft verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing.

   De inschrijving van het verzoekschrift is kosteloos. Het verzoekschrift wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging die aanleiding heeft gegeven tot de beslissing die niet werd nageleefd, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt.

§ 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de internationale bepalingen die België verbinden op het vlak van de internationale ontvoering van kinderen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 65, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-08/02, art. 47, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK II. [1 - Pleegzorg. ]1
Art. 387quater

[1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing bij een plaatsing van een minderjarig niet ontvoogd kind in het kader van pleegzorg overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 6, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387quinquies

[1 Gedurende de periode van plaatsing oefenen de pleegzorgers het verblijfsrecht en het recht om alle dagdagelijkse beslissingen over het kind te nemen uit.

   De ouders behouden de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind.

   Deze laatste bevoegdheid komt evenwel toe aan de pleegzorgers in geval van dringende noodzakelijkheid. In dat geval, brengen ze hun beslissing onverwijld ter kennis van de ouders of, indien de ouders niet kunnen worden verwittigd, van het bevoegde orgaan voor pleegzorg. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 7, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387sexies

[1 De ouders of de voogd en de pleegzorgers komen, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, schriftelijk overeen op welke wijze de ouders of de voogd, hun recht op persoonlijk contact, bepaald in artikel 387undecies, kunnen uitoefenen, rekening houdend met de mogelijkheden en leefomstandigheden van de ouders.

   De overeenkomst kan ter homologatie worden voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.

   Indien de ouders of de voogd en de pleegzorgers geen akkoord kunnen bereiken, doet de rechter uitspraak op verzoek van de meest gerede partij. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 8, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387septies

[1 § 1. De ouders of de voogd en de pleegzorgers kunnen schriftelijk, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, overeenkomen om ook de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid volledig of gedeeltelijk te delegeren aan de pleegzorgers, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen bij overeenkomst aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.

   De overeenkomst vermeldt uitdrukkelijk de rechten en plichten die ter uitoefening van het ouderlijk gezag worden gedelegeerd aan de pleegzorgers. De overeenkomst bepaalt de modaliteiten van uitoefening tussen de ouders en de pleegzorgers van de gedelegeerde bevoegdheden.

§ 2. De overeenkomst wordt ter homologatie voorgelegd aan de familierechtbank, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De homologatie kan slechts worden geweigerd indien ze in strijd is met het belang van het kind.

   De gehomologeerde overeenkomst kan geen afbreuk doen aan de door de bevoegde organen voor pleegzorg bepaalde duurtijd van de pleegzorg. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 9, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387octies

[1 § 1. Bij gebrek aan een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 387septies en op voorwaarde dat het kind gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan het verzoek voortdurend was geplaatst in het gezin van de pleegzorgers, kunnen de pleegzorgers de familierechtbank verzoeken om ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid, de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen omtrent de gezondheid, de opvoeding, de opleiding, de ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, volledig of gedeeltelijk, aan hen te delegeren, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.

   Het verzoek wordt ingesteld overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek.

   Het vonnis kan geen afbreuk doen aan de door de bevoegde organen voor pleegzorg bepaalde duurtijd van de pleegzorg.

   Zij stellen hun vordering al naar gelang het geval in tegen beide ouders, de enige ouder of de voogd van het kind.

§ 2. Het vonnis of arrest vermeldt uitdrukkelijk de rechten en plichten die ter uitoefening van het ouderlijk gezag worden gedelegeerd aan de pleegzorgers. ]1

  (NOTA : bij arrest nr.36/2019 van 28-02-2019 (B.St. 15-03-2019, p. 27019), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 10, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387novies

[1 De pleegzorgers oefenen de overeenkomstig dit hoofdstuk aan hen gedelegeerde bevoegdheden over het kind gezamenlijk uit.

   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke pleegzorger geacht te handelen met de andere pleegzorger wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met de aan hen gedelegeerde bevoegdheden verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

   Bij gebreke van instemming kan een van beide pleegzorgers de zaak bij de familierechtbank aanhangig maken overeenkomstig artikel 387duodecies. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 11, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387decies

[1 Bij de uitoefening van de hun overeenkomstig dit hoofdstuk gedelegeerde rechten en plichten nemen de pleegzorgers zoveel mogelijk de door de ouders of de voogd gekozen beginselen zoals, in voorkomend geval, vastgelegd overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbescherming, in acht, in het bijzonder bij de bevoegdheden als bedoeld in artikel 374, § 1, tweede lid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 12, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387undecies

[1 De ouders of de voogd behouden het recht om toezicht uit te oefenen op de opvoeding van het kind, ongeacht of ze het ouderlijk gezag uitoefenen. Zij kunnen bij de pleegzorgers of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de familierechtbank wenden. De ouders of de voogd behouden eveneens het recht op persoonlijk contact met het kind. Dit persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 13, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387duodecies

[1 De familierechtbank kan in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, de voogd, de pleegzorgers dan wel van de procureur des Konings alle beslissingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen, wijzigen of beëindigen, overeenkomstig de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 14, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387terdecies

[1 De gedelegeerde rechten en plichten ter uitoefening van het ouderlijk gezag die overeenkomstig dit hoofdstuk werden toegekend aan de pleegzorgers doven van rechtswege uit:
1° bij de meerderjarigheid van het kind;
2° bij het overlijden van de pleegzorgers;
3° bij het overlijden, de ontvoogding of de adoptie van het kind;
4° indien er een einde komt aan de plaatsing overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 15, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387quaterdecies

[1 Voor de toepassing van artikel 375bis wordt de persoon bij wie een kind minstens één jaar voortdurend werd geplaatst, vermoed een bijzondere affectieve band te hebben met dit kind. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-03-19/08, art. 16, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
TITEL X. - MINDERJARIGHEID, VOOGDIJ EN ONTVOOGDING.
HOOFDSTUK I. - MINDERJARIGHEID.
Art. 388

De minderjarige is de persoon van het mannelijke of vrouwelijke geslacht die de volle leeftijd van (achttien ) jaren nog niet bereikt heeft. <W 19-01-1990, art. 1>

HOOFDSTUK II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - VOOGDIJ.
Afdeling I. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Ontstaan van de voogdij.
Art. 389

[1 De voogdij over minderjarigen ontstaat indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn, in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen of wilsonbekwaam zijn.

   Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1, uit een vermoeden van afwezigheid of uit een verklaring van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de [2 familierechtbank ]2 overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 24, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-05-12/02, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Organisatie van de voogdij.
Art. 390

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, behoren de organisatie van en het toezicht op de voogdij tot de bevoegdheid van de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige als bepaald bij artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek of bij gebreke van woonplaats, tot de bevoegdheid van de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige.

   De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen is onveranderlijk.

   De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen kan op verzoek van de voogd of ambtshalve evenwel bevelen dat de voogdij in het belang van het kind wordt overgebracht naar de woonplaats of de verblijfplaats van de voogd. De beslissing is bindend voor de rechter aan wie de zaak wordt overgedragen. Met uitzondering van het hoger beroep ingesteld door de procureur des Konings is zij niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.

Art. 391

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer de voogdij ontstaat of openvalt, beveelt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve de dringende maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de persoon van de minderjarige en voor de bewaring van zijn goederen.

   De aanwijzing van een voogd maakt geen einde aan deze maatregelen. Zij vervallen slechts indien de rechter ze intrekt of indien de eventueel door hem voorgeschreven termijn verstrijkt.

   De vrederechter wordt bij eenvoudige brief aangezocht.

Art. 392

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De ouder, die het laatst het ouderlijk gezag uitoefent, kan een voogd aanwijzen, hetzij bij testament, hetzij bij wege van een verklaring voor de vrederechter van zijn woonplaats of voor een notaris.

   Op voorwaarde dat de ouders gezamenlijk handelen, kunnen zij zulks ook doen bij een verklaring voor de vrederechter of voor een notaris. Zij kunnen hun keuze op ieder ogenblik wijzigen door het doen van een nieuwe verklaring.

   [1 Er wordt van de verklaring een authentieke akte opgesteld [2 ... ]2. Binnen vijftien dagen na het afleggen van de verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid. ]1

   De verklaring [1 bedoeld in het tweede lid ]1 blijft geldig na het overlijden van een van de ouders zolang de overlevende ouder deze niet heeft herroepen of geen voogd heeft aangewezen overeenkomstig het eerste lid.

   [1 Vooraleer de vrederechter een voogd aanwijst, gaat de griffier na of in het in het derde lid bedoelde register een verklaring werd opgenomen. Als dit het geval is, laat hij door de [2 griffier van het vredegerecht dat, of door de notaris die de verklaring tot aanwijzing van een voogd heeft ontvangen ]2, een eensluidend verklaard afschrift overzenden. ]1

   Elk van de ouders kan de verklaring herroepen. De herroeping geschiedt voor de vrederechter of voor de notaris die de verklaring heeft ontvangen. Wanneer de verklaring is afgelegd voor een notaris, geschiedt de herroeping voor dezelfde notaris of voor een andere notaris, die de notaris die de verklaring heeft ontvangen hiervan op de hoogte moet brengen. Van de herroeping wordt melding gemaakt op de verklaring. [1 Binnen vijftien dagen na de herroeping laat de griffier of de notaris deze herroeping opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid. ]1

   Indien de persoon die overeenkomstig het eerste en het tweede lid is aangewezen, de voogdij aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van het kind, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze van beide ouders of een van hen wordt gevolgd.

(1)<W 2018-12-21/09, art. 1, 086; Inwerkingtreding : 31-12-2019> (2)<W 2020-07-31/03, art. 35, 089; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 393

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de ouders geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die hen in het voorgaande artikel wordt geboden of indien het niet mogelijk was hun keuze te volgen, kiest de vrederechter zodra hij kennis heeft van het ontstaan van de voogdij, een voogd die geschikt is om de minderjarige op te voeden en zijn goederen te beheren, bij voorkeur uit de naaste familieleden. Hij benoemt de voogd nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.

Art. 394

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de minderjarige twaalf jaar oud is wordt hij door de vrederechter gehoord vooraleer deze een voogd benoemt of de aanwijzing van de voogd homologeert.

   Hij hoort eveneens de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad, de meerderjarige broers en zusters van de minderjarige en de broers en zusters van de ouders van de minderjarige of doet hen ten minste oproepen.

   De vrederechter moet bovendien eenieder horen van wie de mening voor hem nuttig kan zijn.

   De oproepingen geschieden bij gerechtsbrief.

Art. 395

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Indien het belang van de minderjarige zulks wegens uitzonderlijke omstandigheden vereist, kan de vrederechter de voogdij splitsen door een voogd over de persoon en een voogd over de goederen te benoemen.

   Geschillen tussen de voornoemde voogden worden door hem op verzoek beslecht.

§ 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de minderjarige, mogen alleen met instemming van beide voogden worden genomen.

   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke voogd geacht te handelen met instemming van de andere voogd, wanneer hij alleen een handeling stelt die met de voogdij verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

Art. 396

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Niemand is verplicht een voogdij of een toeziende voogdij op zich te nemen.

   Indien de voogd wettige redenen aanvoert, kan de vrederechter hem in de loop van de voogdij ontlasten van zijn opdracht.

   Indien niemand aanvaardt de voogdij uit te oefenen, worden de artikelen 63 tot 68 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegepast. (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stelt binnen acht dagen volgend op de aanwijzing van de voogd en van de toeziende voogd de vrederechter in kennis van hun identiteit. ) <W 2003-02-13/54, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

Art. 397

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Mogen geen voogd zijn :
1° personen die niet de vrije beschikking over hun goederen hebben;
2° personen ten aanzien van wie de jeugdrechtbank een van de maatregelen heeft bevolen die zijn bedoeld in de artikelen 29 tot 32 van (de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ). <W 2006-05-15/35, art. 23; 026; Inwerkingtreding : 16-10-2006>

Art. 398

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Zijn uitgesloten van de voogdij of kunnen, indien zij de voogdij reeds uitoefenen, daaruit worden ontzet :
1° personen van kennelijk wangedrag;
2° personen van wie het beheer getuigt van onbekwaamheid of ontrouw;
3° personen die zelf of van wie de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de feitelijk samenwonende, een bloedverwant in de opgaande lijn of een bloedverwant in de nederdalende lijn tegen de minderjarige een rechtsgeding voeren waarbij de staat van de minderjarige, zijn vermogen of een aanzienlijk deel van zijn goederen zijn betrokken.

Art. 399

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer grond bestaat om de voogd te ontzetten, spreekt de vrederechter op verzoek van de toeziende voogd, van het openbaar ministerie of zelfs ambtshalve de ontzetting uit.

Art. 400

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogdij is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de voogd.

Art. 401

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien grond bestaat om de voogd te vervangen, wordt overeenkomstig artikel 393 een nieuwe voogd aangewezen, zulks onverminderd artikel 391.

   De nieuwe voogd vat zijn taak aan op het tijdstip dat de beschikking wordt gegeven.

Afdeling III. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Toeziende voogd.
Art. 402

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Bij elke voogdij is er een toeziende voogd die de vrederechter benoemt nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.

   Indien de voogd een bloed- of aanverwant in een bepaalde lijn van de minderjarige is, wordt de toeziende voogd bij voorkeur uit de andere lijn gekozen.

   De artikelen 395, 396, eerste en tweede lid, 397, 398 en 399 zijn van toepassing op de toeziende voogd.

   De taken van de toeziende voogd eindigen op hetzelfde tijdstip als de voogdij.

Art. 403

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De toeziende voogd houdt toezicht op de voogd. Indien hij vaststelt dat de voogd tekort schiet in de opvoeding van de minderjarige of in het beheer van zijn goederen, moet hij de vrederechter daarvan onverwijld in kennis stellen.

   De voogd dient alle medewerking te verlenen teneinde de toeziende voogd in staat te stellen dit toezicht uit te oefenen.

Art. 404

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De toeziende voogd vertegenwoordigt de minderjarige wanneer de belangen van deze laatste tegengesteld zijn aan die van de voogd. Indien de belangen van de toeziende voogd eveneens in strijd zijn met de belangen van de minderjarige, benoemt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve een voogd ad hoc, en een toeziend voogd ad hoc.

   Bij het openvallen van de voogdij vervangt de toeziende voogd de voogd niet van rechtswege. In dat geval moet hij op straffe van vergoeding van de schade die daaruit voor de minderjarige zou kunnen voortvloeien, een nieuwe voogd doen benoemen.

Afdeling IV. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Werking van de voogdij.
Art. 405

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De voogd draagt zorg voor de persoon van de minderjarige, die hij opvoedt overeenkomstig de beginselen waarvoor de ouders eventueel hebben gekozen, inzonderheid wat betreft de aangelegenheden bedoeld in artikel 374, tweede lid.

   Hij vertegenwoordigt de minderjarige in alle burgerlijke handelingen.

   Hij beheert de goederen van de minderjarige zoals een goede huisvader en is gehouden tot vergoeding van de schade die zou kunnen voortvloeien uit een slecht beheer.

   Hij kan zich in het beheer van de goederen van de minderjarige laten bijstaan door personen die onder zijn verantwoordelijkheid handelen, na uitdrukkelijke machtiging van de vrederechter.

   De voogd besteedt de inkomsten van de minderjarige aan diens onderhoud en verzorging en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de minderjarige.

§ 2. In geval van een ernstige betwisting tussen de minderjarige en de voogd of in voorkomend geval de toeziende voogd, kan de minderjarige, op eenvoudig mondeling of schriftelijk verzoek, zich tot de procureur des Konings richten indien hij twaalf jaar oud is in zaken betreffende zijn persoon en indien hij vijftien jaar oud is in zaken betreffende zijn goederen.

   De procureur des Konings wint alle nuttige inlichtingen in. Indien hij het verzoek gegrond acht, maakt hij de zaak bij verzoekschrift aanhangig bij de vrederechter opdat deze het geschil beslecht.

   De vrederechter beslist na de minderjarige, de voogd en de toeziende voogd te hebben gehoord.

Art. 406

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De voogd doet binnen een maand volgend op de kennisgeving van zijn benoeming een boedelbeschrijving met waardeschatting opstellen van zowel de onroerende als de roerende goederen in voorkomend geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd.

   De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen 1175 tot 1184 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter kan in deze beschikking bepalen aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen.

   De vrederechter kan op verzoek van de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke omstandigheden, die in de gronden van de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan.

   Indien binnen deze termijn geen boedelbeschrijving als bedoeld in het eerste lid werd opgesteld en medegedeeld aan de vrederechter, wijst de vrederechter een notaris aan die de boedelbeschrijving zal opmaken.

   De kosten zijn voor rekening van de voogd.

§ 2. De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting van de waarde van de roerende goederen voldoende zijn.

   De boedelbeschrijving geschiedt in ieder geval in aanwezigheid van de toeziende voogd.

   De boedelbeschrijving wordt na de afsluiting neergelegd in het procesdossier.

   indien de voogd schuldeiser is van de minderjarige, moet hij zulks op straffe van verval aan de vrederechter mededelen in antwoord op de vraag die deze laatste hem moet stellen. De verklaring wordt opgetekend in een proces-verbaal dat bij het procesdossier wordt gevoegd.

Art. 407

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Binnen een maand nadat de boedelbeschrijving bij het procesdossier is gevoegd, bepaalt de vrederechter, na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige, als laatstgenoemde vijftien jaar oud is, te hebben gehoord, bij een met redenen omklede beschikking :
1° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige;
2° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het beheer van de goederen van de minderjarige;
3° vanaf welk bedrag voor de voogd de verplichting begint om het saldo van de inkomsten boven de uitgaven te beleggen en de termijn na verloop waarvan de voogd, bij gebrek van belegging, van rechtswege rekening en verantwoording verschuldigd is voor de interest;
4° de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende instelling waar de rekeningen worden geopend waarop de kapitaalstortingen plaatsvinden en de effecten alsmede de waardepapieren van de minderjarige worden gedeponeerd;
5° de voorwaarden waaronder de gestorte kapitalen of neergelegde titels en waarden kunnen worden teruggenomen;
6° het bedrag waarvoor, rekening houdend met de aard en de omvang van het vermogen van de minderjarige, een hypothecaire inschrijving moet worden genomen op de onroerende goederen van de voogd, het onroerend goed of de onroerende goederen waarop de griffier op kosten van de minderjarige de inschrijving neemt, of de waarborgen welke de voogd die geen onroerend goed bezit of vrijgesteld is van de hypothecaire inschrijving, in voorkomend geval moet bieden;
7° de maatregelen die moeten worden genomen met het oog op de voortzetting, de verhuring, de overdracht of de beëindiging van de handelszaken en ondernemingen die de minderjarige heeft verkregen.

§ 2. De vrederechter kan gedurende de voogdij op verzoek van de voogd, van de toeziende voogd, van de procureur des Konings, van enige andere belanghebbende of zelfs ambtshalve, zijn vroegere beslissingen betreffende de in paragraaf 1 opgesomde aangelegenheden wijzigen na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben gehoord.

§ 3. De vrederechter kan een in § 1, 4°, bedoelde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de minderjarige toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren.

   De vrederechter bepaalt de voorwaarden van dit beheer.

Art. 408

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Effecten aan toonder, alsook andere waardepapieren die aan de minderjarige behoren of die hem in de loop van de voogdij toekomen, worden gedeponeerd op de rekening die overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op zijn naam is geopend.

   Onverminderd artikel 409, § 2, vierde lid, vernieuwt de voogd op de vervaldag zonder bijzondere machtiging de plaatsing van het nominaal kapitaal in gelijkaardige waarden.

Art. 409

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. Het saldo van de inkomsten bedoeld in artikel 407, § 1, 3°, wordt belegd overeenkomstig de voorwaarden die de vrederechter vaststelt in de beschikking welke bij het ontstaan van de voogdij of tijdens de voogdij overeenkomstig artikel 407 wordt genomen.

§ 2. De voogd kan slechts met medeondertekening van de toeziende voogd kwijting geven van de kapitalen die de minderjarige in de loop van de voogdij ontvangt.

   Hij plaatst deze kapitalen overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op de rekening die op naam van de minderjarige is geopend.

   Zulks moet geschieden binnen een termijn van 15 dagen te rekenen van de ontvangst van de kapitalen. Na het verstrijken van die termijn is de voogd van rechtswege de interesten verschuldigd.

   Na het advies van de voogd, van de toeziende voogd en van de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben ingewonnen, bepaalt de vrederechter op verzoek van de voogd de voorwaarden waaronder later een meer rendabele plaatsing kan geschieden.

Art. 410

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De vrederechter moet de voogd bijzondere machtiging verlenen om :
1° de goederen van de minderjarige, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een instelling bedoeld in artikel 407, § 1, 4°;
2° een lening aan te gaan;
3° de goederen van de minderjarige te hypothekeren of in pand te geven;
4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
[2 een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen [4 , onverminderd artikel 784/1 ]4 of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden; de vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden; ]2
6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
7° de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1° en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek; (Geen enkele machtiging is evenwel vereist in geval van burgerlijke partijstelling [1 ... ]1; ) <W 2003-02-13/54, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>
8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
9° een onroerend goed aan te kopen;
10° [3 de minderjarige te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam bij een door de wet toegelaten erfovereenkomst, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de minderjarige, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben; ]3
11° een dading aan te gaan of een arbitrage-overeenkomst te sluiten;
12° een handelszaak voort te zetten die is verkregen door wettelijke erfopvolging of door erfopvolging krachtens uiterste wil. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voogd. De vrederechter kan zijn toestemming te allen tijde intrekken;
13° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat te vervreemden.
(14° te beschikken over de goederen die onbeschikbaar zijn op grond van een beslissing genomen krachtens artikel 379, op grond van artikel 776 of overeenkomstig een beslissing van de familieraad genomen voor de inwerkingtreding van de wet van 29 april 2001 tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen. ) <W 2003-02-13/54, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

§ 2. De verkoop van de roerende of onroerende goederen van de minderjarige gebeurt openbaar. Aan de voogd kan evenwel machtiging worden verleend om de roerende of onroerende goederen onderhands te verkopen.

   Deze machtiging wordt verleend indien het belang van de minderjarige zulks vereist. Er wordt uitdrukkelijk in vermeld waarom de onderhandse verkoop de belangen van de minderjarige dient. Onroerende goederen worden verkocht overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte opgesteld door een notaris en goedgekeurd door de vrederechter.

   De vrederechter wint de nodige inlichtingen in. Hij kan inzonderheid het advies inwinnen van eenieder die hij daartoe geschikt acht.

   Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is en worden ter beschikking van de minderjarige gehouden tot zijn meerderjarigheid.

   In elk geval wordt de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt uitgenodigd om, indien hij dit wenst, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.

(1)<W 2010-04-18/06, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 20-05-2010> (2)<W 2017-07-06/24, art. 70, 075; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (3)<W 2017-07-31/25, art. 4, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (4)<W 2020-07-31/03, art. 77, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 411

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd en de toeziende voogd kunnen geen goederen van de minderjarige verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen, van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij kunnen de goederen van de minderjarige slechts in huur nemen wanneer de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.

Art. 412

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de minderjarige, alsook over diens leefomstandigheden.

   In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen.

Afdeling V. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdijrekeningen en voogdijverslag.
Art. 413

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd legt jaarlijks de rekening inzake zijn beheer neer in het procesdossier. Deze rekening wordt eveneens overhandigd aan de toeziende voogd en aan de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is. De vrederechter kan, ambtshalve of op verzoek van de toeziende voogd, de voogd oproepen teneinde in raadkamer toelichtingen te geven.

   De Koning bepaalt de inhoud en de vorm van de rekeningen inzake het beheer.

Art. 414

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de voogd moet worden vervangen, worden de voogdijrekeningen afgesloten op de dag van de beschikking waarbij de nieuwe voogd wordt benoemd, zulks onverminderd de toepassing van artikel 391.

Art. 415

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Binnen een maand na beëindiging van de taken van de voogd wordt de definitieve voogdijrekening in aanwezigheid van de vrederechter en van de toeziende voogd met het oog op de goedkeuring ervan overhandigd aan de minderjarige die meerderjarig of ontvoogd is geworden, aan de nieuwe voogd of aan de titularis van het ouderlijk gezag, waarbij de kosten in voorkomend geval ten laste van de minderjarige of de voogd komen. De voogdijrekening wordt eveneens overhandigd aan de minderjarige die vijftien jaar oud is.

   Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin bevonden wordt dat de rekening en verantwoording is gedaan, dat de rekening is goedgekeurd en dat de voogd kwijting is verleend.

   Elke goedkeuring van de voogdijrekening voorafgaand aan de datum van het proces-verbaal bedoeld in het tweede lid, is nietig.

   Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank gedaan.

Art. 416

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Zolang de definitieve voogdijrekening niet is goedgekeurd, kunnen tussen de minderjarige en zijn vroegere voogd geen geldige overeenkomsten worden gesloten.

   Op voorlegging van een eensluidend afschrift van het overeenkomstig artikel 415 opgemaakte proces-verbaal verleent de nieuwe voogd of de minderjarige opheffing van de zekerheidstelling die de voogd inzake zijn beheer heeft gegeven.

Art. 417

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de minderjarige tegen de voogd en tegen de toeziende voogd kan instellen.

Art. 418

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Het bedrag van het door de voogd verschuldigde saldo brengt van rechtswege intrest op zodra de rekening is goedgekeurd en ten laatste drie maanden na beëindiging van de voogdij. De intresten van het bedrag dat de minderjarige aan de voogd verschuldigd is, beginnen slechts te lopen op de dag dat tot betaling is aangemaand na goedkeuring van de rekening.

Art. 419

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Vorderingen van de minderjarige tegen zijn voogd of zijn toeziende voogd betreffende feiten en rekeningen van de voogdij verjaren na 5 jaar te rekenen van de meerderjarigheid, zelfs indien de minderjarige ontvoogd is geworden.

Art. 420

<W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De voogd brengt jaarlijks bij de vrederechter en de toeziende voogd verslag uit over de opvoeding en de opvang van de minderjarige, alsook over de maatregelen die hij heeft genomen voor de ontplooiing van de persoon van de minderjarige. Het verslag wordt bij het procesdossier gevoegd.

   (NOTA : art. 421 tot 426 opgeheven door <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> )

   (NOTA : art. 427 tot 475 opgeheven door <W 2001-04-29/39, art. 13, 012, Inwerkingtreding : 01-08-2001> )

HOOFDSTUK IIbis. - PLEEGVOOGDIJ.
Art. 475bis

<W 31-03-1987, art. 58> Wanneer iemand die ten minste 25 jaar oud is, zich verbindt om een niet ontvoogd minderjarig kind te onderhouden, op te voeden en in staat te stellen de kost te verdienen, kan hij zijn pleegvoogd worden, met instemming van degenen wier toestemming vereist is voor de adoptie van minderjarigen.

   Een echtgenoot kan slechts met toestemming van de andere echtgenoot pleegvoogd worden.

Art. 475ter

<W 31-03-1987, art. 58> De overeenkomst waarbij de pleegvoogdij tot stand komt en, in voorkomend geval, de toestemming van de echtgenoot van de pleegvoogd worden vastgesteld bij authentieke akte opgemaakt door de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige of door een notaris.

   Deze overeenkomst heeft eerst haar gevolgen nadat zij, op aanvraag van de pleegvoogd, bekrachtigd is door de [1 familierechtbank ]1.

   De [1 familierechtbank ]1 behandelt de aanvraag in raadkamer. De pleegvoogd en, in voorkomend geval, zijn echtgenoot, het kind indien het meer dan 15 jaar oud is, zijn voogd en toeziende voogd indien het reeds onder voogdij staat, alsmede degenen die overeenkomstig het vorige artikel hun instemming met de pleegvoogdij hebben betuigd, worden door de rechtbank gehoord, althans opgeroepen. (... ). [1 De procureur des Konings wordt gehoord of brengt een schriftelijk advies uit. ]1. <W 2001-04-29/39, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 67, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 475quater

<W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogd beheert de goederen van zijn pleegkind, zonder het genot ervan te hebben en zonder de uitgaven voor onderhoud en opvoeding te mogen toerekenen op de inkomsten van de minderjarige.

   Hij oefent eveneens het recht van bewaring over het pleegkind uit, voor zover het zijn gewone verblijfplaats bij hem heeft.

   (Gedurende de pleegvoogdij hebben de ouders van het kind alsmede degenen die het hebben geadopteerd of ten volle geadopteerd, niet langer het genot van de goederen van de minderjarige. ) <W 31-03-1987, art. 59>

   Voor het overige wijkt de pleegvoogdij niet af van de regels betreffende de uitoefening van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het ouderlijk gezag of de voogdij en met name van het recht om toe te stemmen in het huwelijk, de adoptie of de volle adoptie van de minderjarige en om zijn ontvoogding te vorderen. <W 19-01-1990, art. 31> <W 2001-04-29/39, art. 15, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Art. 475quinquies

<W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogdij neemt een einde bij de meerderjarigheid van het pleegkind. Indien het pleegkind evenwel op dat ogenblik niet in staat is om de kost te verdienen, kan de pleegvoogd door de [1 familierechtbank ]1 worden veroordeeld om het schadeloos te stellen. Deze schadeloosstelling bestaat in hulpmiddelen die geschikt zijn om het pleegkind een beroep te verschaffen, onverminderd de overeenkomsten die met het oog op dit geval mochten zijn gesloten.

   De pleegvoogdij neemt ook een einde bij overlijden van de pleegvoogd. Indien het pleegkind op dat ogenblik behoeftig is, moet het uit de nalatenschap van de pleegvoogd middelen van bestaan verkrijgen, waarvan, zo daarin niet tevoren door een uitdrukkelijke overeenkomst is voorzien, het bedrag en de aard geregeld worden ofwel in der minne tussen de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige en de rechthebbenden op de nalatenschap van de pleegvoogd, ofwel door de [1 familierechtbank ]1 in geval van geschil.

   De pleegvoogdij en de verplichtingen van de pleegvoogd of zijn nalatenschap nemen ook een einde wanneer het pleegkind komt te overlijden of wanneer het ontvoogd, geadopteerd of (ten volle geadopteerd ) wordt. <W 31-03-1987, art. 60>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 68, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 475sexies

<W 2001-04-29/39, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De [1 familierechtbank ]1 kan aan de pleegvoogdij een einde maken op verzoek :
1° hetzij van de pleegvoogd;
2° hetzij van degenen die overeenkomstig artikel 475bis met de pleegvoogdij hebben ingestemd of van degenen die het kind hebben erkend of gewettigd na de totstandkoming van de pleegvoogdij;
3° hetzij van de procureur des Konings.

   De [1 familierechtbank ]1 behandelt het verzoek op de wijze omschreven in artikel 475ter, derde lid.

   Indien zij aan de pleegvoogdij een einde maakt, kan zij desgevraagd, na het advies van de personen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, te hebben ingewonnen en na de procureur des Konings te hebben gehoord, de verplichting van de pleegvoogd om het kind te onderhouden en het de mogelijkheid te bieden in zijn levensonderhoud te voorzien, beperken of opheffen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 69, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 475septies

<W 31-03-1987, art. 58> De pleegvoogd die het beheer over enig goed van zijn pleegkind heeft gehad, moet daarvan rekening en verantwoording doen (overeenkomstig de artikelen 413 tot 420 ). <W 2001-04-29/39, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

HOOFDSTUK III. - ONTVOOGDING.
Art. 476

Het huwelijk van de minderjarige heeft van rechtswege zijn ontvoogding ten gevolge.

   (Ieder van de echtgenoten is van rechtswege curator over zijn minderjarige echtgenoot. Wanneer beiden minderjarig zijn, wordt de curatele geregeld overeenkomstig artikel 480. ) <W 30-04-1958, art. 4>

Art. 477

<W 08-04-1965, art. 21, 1> De minderjarige die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [1 familierechtbank ]1 worden ontvoogd op verzoek van zijn ouders of, wanneer dezen het niet eens zijn, op verzoek van een hunner.

   De vader of de moeder die geen verzoek heeft ingediend evenals, in voorkomend geval, degene aan wie de bewaring van het kind is toevertrouwd, moeten alleszins vooraf worden gehoord of opgeroepen.

   (De minderjarige wiens vader of moeder overleden is of wiens afstamming slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat en die de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, kan door de [1 familierechtbank ]1 worden ontvoogd op verzoek van de enige ouder. ) <W 31-03-1987, art. 61A>

   (Als die ouder een zodanig verzoek niet indient, kan de ontvoogding worden verzocht door de procureur des Konings. ) <W 31-03-1987, art. 61B>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 70, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 478

<W 2001-04-29/39, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De minderjarige die geen ouders heeft en die vijftien jaar oud is, kan worden ontvoogd indien de voogd en de toeziende voogd hem daartoe geschikt oordelen.

   De voogd en de toeziende voogd dienen daartoe een verzoek in bij de [1 familierechtbank ]1, die optreedt overeenkomstig artikel 477. Wanneer zij het niet eens zijn, wordt het verzoek door een van hen ingediend. In dat geval moet de [1 familierechtbank ]1 degene die geen verzoek heeft ingediend, horen of oproepen.

   Op verzoek van het openbaar ministerie wordt een eensluidend verklaard afschrift van het overeenkomstig dit artikel uitgesproken vonnis overgezonden aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 71, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 479

<W 2001-04-29/39, art. 19, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer de voogd niets heeft ondernomen om de minderjarige die voldoet aan de in artikel 478 gestelde voorwaarden te ontvoogden en wanneer een of meer bloedverwanten of aanverwanten tot in de vierde graad van deze minderjarige hem geschikt oordelen om te worden ontvoogd, kunnen zij de procureur des Konings verzoeken zich met het oog op de ontvoogding tot de [1 familierechtbank ]1 te wenden.

   De minderjarige kan te dien einde eveneens een verzoek indienen bij de procureur des Konings.

   Artikel 478, derde lid, is van toepassing.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 72, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 480

<W 10-03-1975, art. 2> Indien de ontvoogde minderjarige geen curator van rechtswege heeft, wordt hem een curator toegevoegd door de [1 familierechtbank ]1, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende :
De [1 familierechtbank ]1 benoemt op verzoek een curator ad hoc. De verzoeker kan aan de rechtbank een of meer kandidaten voor die taak voorstellen.

   De voogdijrekening wordt gedaan aan de ontvoogde minderjarige, al naar het geval bijgestaan door de curator of door de curator ad hoc.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 73, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 481

De ontvoogde minderjarige mag verhuringen aangaan waarvan de duur negen jaren niet te boven gaat; hij neemt zijn inkomsten in ontvangst, geeft daarvan kwijting en verricht alle daden van louter beheer, zonder dat hij daartegen in zijn recht kan worden hersteld in de gevallen waarin de meerderjarige zelf dit niet zou kunnen.

Art. 482

Hij mag geen onroerende rechtsvordering instellen, noch zich op zodanige rechtsvordering verdedigen, noch zelfs roerende kapitalen in ontvangst nemen en daarvan kwijting geven zonder de bijstand van zijn curator, die in het laatste geval op de belegging van het ontvangen kapitaal toeziet.

Art. 483

<W 2001-04-29/39, art. 20, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De ontvoogde minderjarige mag onder geen enkel voorwendsel leningen aangaan zonder machtiging van de vrederechter gegeven overeenkomstig artikel 410, § 1.

Art. 484

Evenmin mag hij zijn onroerende goederen verkopen of vervreemden of enige daad verrichten buiten die van louter beheer, (zonder de regels betreffende de voogdij in acht te nemen ). <W 2001-04-29/39, art. 21, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

   Verbintenissen die hij door aankopen of op andere wijze mocht hebben aangegaan, kunnen verminderd worden, ingeval zij buitensporig zijn; de rechtbanken nemen hierbij in aanmerking het vermogen van de minderjarige, de goede of kwade trouw van de personen die met hem hebben gehandeld, het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.

Art. 485

<W 08-04-1965, art. 21, 4> Aan iedere ontvoogde minderjarige die er niet toe in staat blijkt zichzelf te leiden of wiens verbintenissen ingevolge het vorige artikel zijn verminderd, kan het voordeel van de ontvoogding ontnomen worden; de ontvoogding wordt ingetrokken met inachtneming van dezelfde vormen als bij het verlenen van de ontvoogding zijn nagekomen, de minderjarige gehoord of opgeroepen.

   De procureur des Konings kan eveneens de intrekking van de ontvoogding aanvragen, (... ). <W 2001-04-29/39, art. 22, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Art. 486

Vanaf de dag dat de ontvoogding is ingetrokken, komt de minderjarige terug onder voogdij en hij blijft onder voogdij totdat hij zijn meerderjarigheid zal hebben bereikt.

Art. 487

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 33>

HOOFDSTUK IV.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 487bis

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 487ter

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 487quater

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 487quinquies

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 487sexies

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 487septies

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 487octies

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

TITEL XI. - [1 Meerderjarigheid en beschermde personen ]1
HOOFDSTUK I. - MEERDERJARIGHEID.
Art. 488

<W 19-01-1990, art. 2> De meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van achttien jaren; op die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het burgerlijk leven.

HOOFDSTUK Ibis. - VOORLOPIG BEWIND OVER DE GOEDEREN TOEBEHOREND AAN EEN MEERDERJARIGE. <W 18-07-1991, art. 2>
Art. 488bis

<Ingevoegd bij W 18-07-1991, art. 3 tot 13> A. De meerderjarige die, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat is zijn goederen te beheren, kan met het oog op de bescherming ervan, een voorlopige bewindvoerder toegevoegd worden, als hem nog geen wettelijke vertegenwoordiger werd toegevoegd.

   B. (§ 1. Op zijn verzoek, op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings kan aan de te beschermen persoon een voorlopige bewindvoerder worden toegevoegd door de vrederechter van zijn verblijfplaats, of bij gebreke daarvan, van zijn woonplaats.

   De vrederechter kan die maatregel ambtshalve nemen, wanneer bij hem een verzoek werd ingediend als bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend als bedoeld in artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet. Artikel 7, § 1, van dezelfde wet is in dit geval eveneens van toepassing.

   § 2. Eenieder kan ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats en subsidiair van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent een aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien hijzelf niet meer in staat zou zijn om zijn goederen te beheren. Van deze verklaring wordt (een proces-verbaal of een authentieke akte ) opgesteld. Het proces-verbaal wordt medeondertekend door de persoon die de verklaring heeft afgelegd. De vrederechter kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker naar diens verblijfplaats en in voorkomend geval, naar diens woonplaats begeven om een verklaring op te nemen. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.

   De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke autoriteiten gratis toegang hebben. (De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen. ) <W 2003-12-22/42, art. 382, 019; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

   Vooraleer de vrederechter kennis neemt van een verzoekschrift, moet de griffier nagaan of in het tweede lid bedoeld register een verklaring werd opgenomen. In dat geval, laat hij door de notaris of de vrederechter, bij wie de verklaring werd afgelegd, een eensluidend verklaard uittreksel overzenden.

   Eenieder kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte.

   De vrederechter kan om ernstige redenen, gemotiveerd afwijken van de in het eerste lid, uitgedrukte wil.

§ 3. De vader en/of de moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt, de vertrouwenspersoon of een lid van de naaste familie die als voorlopige bewindvoerder werd aangesteld, kan ten overstaan van de vrederechter een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien het mandaat door hem of haar niet zelf verder kan worden uitgeoefend. Van deze verklaring wordt een proces-verbaal opgesteld, dat onmiddellijk bij het dossier bedoeld in artikel 488bis, c, § 4 wordt gevoegd. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   Telkens wanneer de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de voorlopige bewindvoerder bedoeld in het voorgaande lid, moet hij vooraf nagaan of in het dossier een verklaring werd opgenomen. De vrederechter kan om een ernstige reden, bij gemotiveerde beschikking afwijken van de in het eerste lid bedoelde verklaring.

§ 4. De te beschermen persoon heeft het recht zich, voor de duur van het voorlopig bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf of, als hij er zelf geen aanwijst en indien nodig, door de vrederechter aangewezen vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in § 7, en in de artikelen 488bis, c, § 2 en § 3, 488bis, d, en 488bis, f, § 1 en § 5. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   De aanwijzing gebeurt door een verzoek daartoe gericht aan de vrederechter door de te beschermen persoon of door een derde in het belang van de te beschermen persoon bij de aanvang of tijdens de duur van het voorlopig bewind.

   Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de voorlopige bewindvoerder tekort schiet in de uitoefening van zijn taak, moet hij, als belanghebbende, de vrederechter verzoeken de beschikking te herzien, overeenkomstig artikel 488bis, d).

§ 5. Het verzoek tot aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder vermeldt, op straffe van nietigheid :
1. de dag, maand en het jaar;
2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon;
3. het voorwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan;
4. de naam, voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en in voorkomend geval van zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt;
5. de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen.

   Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat en vergezeld zijn van een attest van verblijfplaats, of, bij ontstentenis, van woonplaats van de te beschermen persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is.

   Het verzoekschrift vermeldt bovendien en voor zover mogelijk :
1. de plaats en datum van geboorte van de te beschermen persoon;
2. de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;
3. de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad.

   Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de vrederechter de verzoeker om het binnen acht dagen aan te vullen.

   Het verzoekschrift kan tevens suggesties vermelden betreffende de keuze van de aan te stellen voorlopige bewindvoerder, alsook betreffende de aard en de omvang van diens bevoegdheden.

   De artikelen 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 6. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, een omstandige geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift gevoegd, die ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft.

   De verklaring vermeldt of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen, en in het bevestigend geval, indien zulks gelet op zijn toestand, aangewezen is. Tevens vermeldt deze verklaring (of de te beschermen persoon nog kennis kan nemen ) van de rekenschap van het beheer. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker, of op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt.

   Indien er om redenen van dringendheid geen geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift is gevoegd, gaat de vrederechter na of het aangevoerde motief van dringendheid gerechtvaardigd is.

   In bevestigend geval, vraagt de vrederechter binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen dat de verzoeker een omstandige geneeskundige verklaring bezorgt, die voldoet aan de vereisten bepaald in het eerste tot derde lid.

§ 7. De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de te beschermen persoon.

   De te beschermen persoon en desgevallend, zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijke samenwonende, voor zover (de te beschermen persoon met hen samenleeft, ) of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, desgevallend in aanwezigheid van hun advocaten en de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend een uittreksel van de verklaring bedoeld in artikel 488bis, b), § 2 gevoegd.

   In de gerechtsbrief wordt vermeld dat de te beschermen persoon het recht heeft een advocaat en een vertrouwenspersoon aan te wijzen.

   Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend, van de plaats en het tijdstip van het verhoor van de te beschermen persoon.

   De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk worden aldus partij in het geding tenzij verzet hiertegen ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief.

   Deze familieleden kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen.Er wordt overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid gehandeld indien de vrederechter overweegt ambtshalve een maatregel te nemen. Deze laatste mag zich eveneens begeven naar de verblijfplaats van de persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Hiervan wordt een proces-verbaal opgesteld.

   De vrederechter kan daarnaast eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De oproeping gebeurt door de griffier bij gerechtsbrief. <W 2003-05-03/62, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003 behalve § 2 waarvan Inwerkingtreding : 03-01-2005>

   C. (§ 1. Bij gemotiveerde beschikking wijst de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen, de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon en zijn gezinstoestand.

   Onverminderd de artikelen 488bis, b), §§ 2 en 3, kiest de vrederechter bij voorkeur als voorlopige bewindvoerder desgevallend zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie of in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. In voorkomend geval, houdt hij hierbij rekening met de suggesties die in het verzoekschrift worden vermeld.

   De voorlopige bewindvoerder mag niet gekozen worden onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waarin de te beschermen persoon zich bevindt.

   De Koning kan de uitoefening van de functie van voorlopige bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden onder meer om het aantal personen te beperken waarvoor een voorlopige bewindvoerder de goederen dient te beheren.

   De aanwijzing geschiedt bij afzonderlijke beschikking wanneer bij de vrederechter een verzoekschrift ingediend is, bepaald in artikel 5, § 1, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend, als bedoeld in de artikelen 13 en 25, § 1, van dezelfde wet.

   Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de aangestelde voorlopige bewindvoerder. De voorlopige bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt. Dit stuk wordt gevoegd bij het dossier.

   Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere voorlopige bewindvoerder aan.

   Na de aanvaarding door de voorlopige bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van aanwijzing van de voorlopige bewindvoerder medegedeeld aan de procureur des Konings.

   Binnen drie dagen na de ontvangst van de aanvaarding geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker, aan de tussenkomende partijen, aan de te beschermen persoon en desgevallend aan de vertrouwenspersoon. Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten gezonden.

   Een uitgifte van de beslissing kan onderaan op een exemplaar van het verzoekschrift worden gesteld.

§ 2. Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing moet de voorlopige bewindvoerder een verslag opstellen met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en dit overzenden aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. Daarenboven kan de vrederechter hem ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voorzover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

§ 3. De voorlopige bewindvoerder geeft jaarlijks en binnen dertig dagen na het einde van zijn mandaat rekenschap aan de personen vermeld in § 2. In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder;
2. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
3. een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
4. de data waarop de voorlopige bewindvoerder in de loop van het jaar persoonlijk contact heeft gehad met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon;
5. de materiële levensvoorwaarden en de leefsituatie van de beschermde persoon alsmede de wijze waarop de voorlopige bewindvoerder daarop heeft ingespeeld.

   In geval van overlijden van de beschermde persoon tijdens de duur van het voorlopig bewind legt de voorlopige bewindvoerder binnen dertig dagen zijn eindverslag neer ter griffie. Hiervan kan ter griffie kennis genomen worden door de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast wordt met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap. Dit geldt onverminderd de toepassing van artikel 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.

   Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de voorlopige bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, (hetzij gedurende de uitoefening ) van zijn opdracht. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   De voorlopige bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstellen van deze verplichting. In dit geval brengt de voorlopige bewindvoerder de vertrouwenspersoon van de beschermde persoon (op de hoogte ) Bij ontstentenis van een vertrouwenspersoon, kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de voorlopige bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

§ 4. De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van §§ 2 en 3, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de beschermde persoon.

   Het dossier omvat eveneens :
1. een afschrift van de oorspronkelijke beschikking tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder;
2. de naam en het adres van de door de beschermde persoon aangewezen vertrouwenspersoon;
3. de naam en het adres van de andere persoon of instelling die door de vrederechter werd aangewezen met toepassing van de bepalingen van § 3;
4. een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van de artikelen 488bis, d, tot 488bis, h;
5. de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het voorlopige bewind. <W 2003-05-03/62, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003> <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   D. (De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings of de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beschikking, een einde maken aan de opdracht van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.

   De vorderingen vermeld in het voorgaande lid worden bij eenzijdig verzoekschrift ingediend en worden door de verzoeker of zijn advocaat ondertekend. De vrederechter kan verder eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De voorlopige bewindvoerder behoort in alle gevallen te worden gehoord of opgeroepen.

   De opdracht van de voorlopige bewindvoerder eindigt van rechtswege zodra de wettelijke vertegenwoordiger, benoemd in geval van onbekwaamverklaring of verklaring van verlengde minderjarigheid van de beschermde persoon, zijn taak aanvat, ingeval van aanstelling van een voorlopige bewindvoerder krachtens artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek [1 , in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde persoon ]1 en in geval van overlijden van de beschermde persoon. [1 Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde persoon. ]1

   Door een aan de vrederechter en aan de voorlopige bewindvoerder gerichte gewone brief kan de beschermde persoon op elk ogenblik afzien van de bijstand van de door hem aangewezen vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. Er bestaat tevens de mogelijkheid dit mondeling te doen, waarvan akte wordt opgesteld door de rechter met bijstand van de griffier, waarvan afschrift gezonden wordt aan de voorlopige bewindvoerder. Deze melding wordt opgenomen in het dossier.

   De vrederechter kan, in het belang van de te beschermen persoon te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de voorlopige bewindvoerder of de procureur des Konings, bij een gemotiveerde beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer kan uitoefenen. <W 2003-05-03/62, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

   E. § 1. Elke beslissing houdende aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder of wijziging van diens bevoegdheden wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad opgenomen.

   Hetzelfde geldt voor de beslissingen van opheffing of van vernietiging.

   De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.

   (Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester verstrekt een uittreksel uit het bevolkingsregister met vermelding van de naam, het adres en de staat van bekwaamheid van een persoon aan de persoon zelf of aan elke derde die een belang aantoont. ) <W 2003-05-03/62, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

§ 2. Rekening houdend met de beperkte opdracht van de voorlopige bewindvoerder, kan de vrederechter bepalen dat de beslissingen bedoeld in § 1, door toedoen van de griffier, uitsluitend ter kennis zullen worden gebracht van de personen die hij aanwijst.

§ 3. De Koning kan andere maatregelen van openbaarmaking in het belang van derden voorschrijven.

   F. (§ 1. De voorlopige bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan.

   Bij de uitvoering van zijn opdracht pleegt hij op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.

   Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

   Wanneer zijn belangen in strijd zijn met die van de beschermde persoon kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter.

   Deze machtiging wordt verleend bij gemotiveerde beschikking op verzoek van de voorlopige bewindvoerder. De procedure van artikel 488bis, b), § 7, tweede en derde lid, is van toepassing.

§ 2. De rechter bepaalt, met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen evenals met de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de omvang van de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder.

   De vrederechter kan de handelingen of categorieën van handelingen aanwijzen die de beschermde persoon maar kan stellen met bijstand van zijn voorlopige bewindvoerder.

§ 3. Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 488bis, c), bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen en procedures als eiser en als verweerder.

   Evenwel kan hij slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter :
a de beschermde persoon in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1°, 1187, tweede lid, en 1206, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek en andere dan die met betrekking tot huurcontracten, tot bewoning zonder akte of bewijs, tot sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon en tot de burgerlijke partijstelling; <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>
b de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vervreemden;
c leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
d berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
e een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden; <KB 2005-06-15/35, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 30-06-2005>
f een schenking, of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden; <KB 2005-06-15/35, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 30-06-2005>
g een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;
h een dading aangaan;
i een onroerend goed aankopen.

   De vrederechter wordt geadieerd bij eenvoudig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan onder meer de mening vragen van de beschermde persoon en van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.

   Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de beschermde persoon voortgezet door zijn voorlopige bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voorlopige bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de [2 ondernemingsrechtbank ]2 op verzoek van de vrederechter.

§ 4. De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmeer deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven.

   Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband (daarmee wordt beschikt, ) moet daartoe de machtiging bedoeld in § 3 verleend worden door de vrederechter. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   Deze machtiging wordt verleend krachtens de rechtspleging bepaald in artikel 488bis, f), § 3.

   Souvenirs (en andere persoonlijke voorwerpen ) worden niet vervreemd, tenzij dit strikt noodzakelijk is, en moeten door toedoen van de voorlopige bewindvoerder ter beschikking gehouden worden van de beschermde persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

§ 5. Binnen de perken van de inkomsten die hij ontvangt betaalt de voorlopige bewindvoerder de kosten van onderhoud en behandeling die ten laste zijn van de beschermde persoon en stelt hij hem, na daarover met hem of met de vertrouwenspersoon te hebben overlegd, de sommen ter beschikking die hij nodig acht voor de verbetering van diens lot, een en ander onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden. (Bovendien moet hij de toepassing ) van de sociale wetgeving vorderen in het belang van de beschermde persoon. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

§ 6. De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de voorlopig bewindvoerder. De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven. <W 2003-05-03/62, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

   G. (De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken IV en V van het vierde boek van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek. ) <W 2003-05-03/62, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

   H. (§ 1. De vrederechter kan aan de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beslissing, na de overlegging door de voorlopige bewindvoerder van het verslag bedoeld in artikel 488bis, c ), § 3, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger (mag zijn dan drie procent ) van de inkomsten van de beschermde persoon. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   Het is de voorlopige bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen (van het gerechtelijk mandaat ) van voorlopige bewindvoerder. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

§ 2. De beschermde persoon kan slechts geldig schenken onder levenden of een uiterste wilsbeschikking maken na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter. De vrederechter oordeelt over de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon.

   De vrederechter mag de machtiging om te schenken weigeren indien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden door de schenking behoeftig dreigen te worden.

   De bepalingen van de artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. In afwijking van artikel 1026, 5°, van hetzelfde Wetboek, volstaat de handtekening van de verzoeker.

   De vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon.

   De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in (en kan eenieder ) die hij geschikt acht om hem in te lichten, oproepen bij gerechtsbrief om door hem in raadkamer te worden gehoord. Hij roept in ieder geval de voorlopige bewindvoerder op in geval van schenking. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

   De procedure van artikel 488bis, b), § 6, is van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Onverminderd § 2 is de beschermde persoon bekwaam om een huwelijkscontract aan te gaan en zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met bijstand van de voorlopige bewindvoerder, na machtiging door de vrederechter op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.

   In bijzondere gevallen kan de vrederechter de voorlopige bewindvoerder machtigen alleen op te treden.

   De rechtspleging van artikel 488bis, f, § 3, tweede lid, is van toepassing. <W 2003-05-03/62, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

   I. Alle handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met de bepalingen van artikel 488bis, f), zijn nietig. Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of de voorlopige bewindvoerder worden ingeroepen.

   Het eerste lid is toepasselijk op de handelingen verricht na de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder.

   J. De vordering tot nietigverklaring op grond van het voorgaand artikel verjaart door verloop van vijf jaren.

   Deze termijn loopt, tegen de beschermde persoon, vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de voorlopige bewindvoerder.

   Hij loopt, tegen zijn erfgenamen, vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.

   De verjaring die tegen deze laatste is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.

   De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van een medecontractant die te kwader trouw was.

   K. Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan diens woonplaats of verblijfplaats.

  (NOTA : dit artikel 488bis, A tot 488bis, K worden opgeheven door W 2013-03-17/14, art. 27, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

(1)<W 2014-05-05/11, art. 85, 070; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie art. 136. Overgangsbepalingen: art. 134 en 135> (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 088; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
HOOFDSTUK II. - [1 Beschermde personen ]1
Afdeling 1. - [1 Toepassingsgebied ]1
Art. 488/1

[1 De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist.

   [2 Voor een minderjarige kan vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar een verzoek tot plaatsing onder bescherming ingediend worden indien vaststaat dat hij bij zijn meerderjarigheid in de toestand zal verkeren als bedoeld in het eerste lid. De bescherming treedt in werking op het tijdstip waarop de beschermde persoon meerderjarig wordt. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 30, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 183, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 488/2

[1 Een beschermingsmaatregel over de goederen kan worden bevolen voor meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, indien en voor zover de bescherming van hun belangen dit vereist. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 31, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 2. - [1 Buitengerechtelijke bescherming ]1
Art. 489

[1 De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op daden van vertegenwoordiging die betrekking hebben op de goederen [2 en de personen, en op daden van beheer zoals bedoeld in artikel 494, g) ]2. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 33, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 6, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 490

[1 De bijzondere of algemene lastgeving verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon waarvoor geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, en die in het bijzonder tot doel heeft om voor hem een buitenrechterlijke bescherming te regelen [2 , en de beëindiging van deze lastgeving krachtens het vijfde lid worden geregistreerd ]2 in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.

   Het verzoek tot registratie gebeurt door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever en subsidiair van zijn woonplaats, of door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld.

   In deze overeenkomst kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen.

   Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie van de lastgevingsovereenkomst laat de griffier of de notaris deze opnemen in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. Hij bepaalt welke overheden gratis toegang hebben tot het centraal register en bepaalt het tarief van de kosten voor de registratie van de overeenkomsten.

   [2 De lasthebber, de meerderjarige lastgever die wilsbekwaam is of de ontvoogde minderjarige voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, delen hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen aan de in het tweede lid bedoelde griffier of notaris mee. De lasthebber deelt deze informatie mee aan de vrederechter. ]2 De lastgever kan op dezelfde wijze ook de beginselen wijzigen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen en die zijn opgenomen in die overeenkomst. De griffier of de notaris die in kennis is gesteld van de beslissing om de overeenkomst te beëindigen, brengt de griffier of notaris door wiens tussenkomst de overeenkomst werd geregistreerd hiervan op de hoogte. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte of op het afschrift. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig het vierde lid. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 34, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 490/1

[1 § 1. § 1. De in artikel 490 bedoelde bijzondere of algemene lastgeving eindigt niet van rechtswege wanneer de lastgever verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 en 488/2.

   In afwijking van het eerste lid kunnen in dat geval niet als lasthebber optreden :
1° de personen op wie een in afdeling 3 bedoelde rechterlijke beschermingsmaatregel van toepassing is;
2° de personen die krachtens artikel 496/6 geen bewindvoerder mogen zijn.

§ 2. De vrederechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de lastgever, de lasthebber, iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings, een beslissing treffen omtrent de uitvoering van de lastgeving. [3 ... ]3

   Ingeval de vrederechter vaststelt dat de lastgever zich bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lastgever en dat de lasthebber zijn opdracht heeft aanvaard, beveelt hij dat de lastgeving geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 490/2. De beslissing wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de verzoeker, de lastgever en de lasthebber.

   In het tegenovergestelde geval kan de vrederechter, bij een met bijzondere redenen omklede beschikking, met toepassing van artikel 492/1 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen die de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigt, of daarbovenop komt. [3 ... ]3

§ 3. [2 De lasthebber beoordeelt het tijdstip waarop de lastgever komt te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, in voorkomend geval, overeenkomstig hetgeen wordt bepaald in de lastgevingsovereenkomst bedoeld in artikel 490. Deze beoordeling is tegenstelbaar aan een derde te goeder trouw. ]2

   [3 ... ]3 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 35, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 184, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-12-21/09, art. 8, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 490/2

[1 § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepaling is de in artikel 490 bedoelde lastgeving onderworpen aan de artikelen 1984 tot 2010.

   Bij de uitvoering van zijn opdracht neemt de lasthebber, voor zover mogelijk, de door de lastgever overeenkomstig artikel 490, derde lid, opgegeven beginselen in acht.

   [2 De lasthebber betrekt de lastgever zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar overleg met de lastgever en, in voorkomend geval, de door de lastgever aangewezen personen. ]2

   Wanneer de belangen van de lasthebber in strijd zijn met die van de lastgever, stelt de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de lastgever of iedere belanghebbende, een lasthebber ad hoc aan. [2 ... ]2

   De gelden en de goederen van de lastgever worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de lasthebber. De banktegoeden van de lastgever worden op zijn naam ingeschreven.

   [2 Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden de geschillen tussen hen beslecht in het belang van de lastgever, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek. ]2

§ 2. [2 De vrederechter kan te allen tijde de bijzondere of algemene lastgeving bedoeld in artikel 490 geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien de wijze waarop de lasthebber de opdracht uitvoert van die aard is dat de belangen van de lastgever in het gedrang komen. Hij kan deze lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen door rechterlijke beschermingsmaatregelen die beter overeenstemmen met de belangen van de lastgever. Hij kan de tenuitvoerlegging van de lastgeving of de uitoefening van de bevoegdheden van de lasthebber onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als degene die van toepassing zijn op de rechterlijke beschermingsmaatregelen.

   De vrederechter kan ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van enige belanghebbende of van de procureur des Konings, uitspraak doen over de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of over de bevoegdheden van de lasthebber. In geval van niet-naleving van de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of van de bevoegdheden van de lasthebber, gelden dezelfde sancties als degene waarin is voorzien voor een rechterlijke beschermingsmaatregel. ]2

§ 3. De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel neemt een einde :
[2 ingeval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2; ]2
2° door [2 de registratie ]2 van de opzegging van de lastgeving door de lasthebber overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
3° door [2 de registratie ]2 van de herroeping van de lastgeving door de lastgever overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
4° door het overlijden van de lastgever of van de lasthebber of door diens plaatsing onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, overeenkomstig artikel 492/1;
5° door een beslissing van de vrederechter genomen overeenkomstig § 2 of artikel 490/1, § 2, derde lid. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 36, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 9, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 3. - [1 Rechterlijke bescherming ]1
Onderafdeling 1. [1 Definities ]1
Art. 491

[1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :
a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meer handelingen te stellen;
&bsp; b) [2 ... ]2
c) [2 ... ]2
d) [2 ... ]2
e) bekwaamheid : de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen;
f) bijstand : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 2, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon zelf, maar niet zelfstandig een bepaalde handeling mag stellen;
g) vertegenwoordiging : wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon niet zelfstandig, noch zelf een bepaalde handeling mag stellen. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 39, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 185, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Onderafdeling 2. - [1 De onbekwaamheid ]1
Art. 492

[1 De vrederechter kan ten aanzien van de persoon bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat.

   [2 ... ]2

   De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel blijft van toepassing in de mate dat hij verenigbaar is met de rechterlijke beschermingsmaatregel. In voorkomend geval bepaalt de vrederechter de voorwaarden waaronder de lastgeving verder kan worden uitgevoerd. ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 186, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-12-21/09, art. 10, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 492/1

[1 § 1. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.

   Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.

   De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
1° de keuze van zijn verblijfplaats;
2° het geven van de toestemming tot huwen bedoeld in artikel 75 en 146;
3° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
4° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
5° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;
6° het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;
7° het erkennen van een kind overeenkomstig [2 artikel 328 ]2 ;
8° het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;
9° de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX [2 en van de ouderlijke prerogatieven ]2 ;
10° de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
11° in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;
12° de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;
13° de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;
14° het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen;
15° [5 ... ]5
16° het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;
17° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen [5 of het verzet daartegen overeenkomstig artikel 10 van dezelfde wet ]5;
18° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
[2 19° [5 het verlenen van de toestemming tot de wegneming van lichaamsmateriaal bij levenden bedoeld in de artikelen 10, 12 en 20, § 1, van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of het verzet daartegen overeenkomstig de artikelen 12 en 20, § 2, van dezelfde wet; ]5 ]2
[3 20° de uitoefening van activiteiten van wapenhandelaar, tussenpersoon, wapenverzamelaar of van andere personen bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens; ]3
[6 21° de ondertekening of authenticatie met behulp van de elektronische identiteitskaart overeenkomstig artikel 6, § 7, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
22° de aflegging van de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit.
]6

   [5 De rechter spreekt zich in alle gevallen ook uit over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen op basis van artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voor het geval hij zelf deze rechten niet kan uitoefenen volgens voornoemde wet. ]5

   [2 De onbekwaamheid om het ouderlijk gezag bedoeld in het derde lid, 9° uit te oefenen, heeft de onbekwaamheid voor de uitoefening van het wettelijk bewind bedoeld in § 2, derde lid, 17° tot gevolg. ]2

§ 2. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.

   Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.

   De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot :
1° het vervreemden van zijn goederen;
2° het aangaan van een lening;
3° het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
4° het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst [5 ... ]5;
5° het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;
6° het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;
7° het optreden in rechte als eiser en verweerder;
8° het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;
9° het aankopen van een onroerend goed;
10° het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;
11° het voortzetten van een handelszaak;
12° het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
13° het schenken onder levenden;
14° het aangaan of wijzigen van een huwelijkscontract;
[2 14/1° een overeenkomst als bedoeld in artikel 1478, vierde lid, af te sluiten en te wijzigen; ]2
15° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
16° het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;
17° de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX;
[4 18° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst; ]4
[5 19° de uitoefening van zijn rechten en plichten in fiscale en sociale zaken;
20° het aangaan van periodieke schulden. ]5

   In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer [5 en of en onder welke voorwaarden de beschermde persoon een bankkaart kan gebruiken om die handelingen te stellen ]5.

§ 3. Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 42, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 187, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-01-07/01, art. 29, 078; Inwerkingtreding : 01-03-2018> (4)<W 2017-07-31/25, art. 5, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (5)<W 2018-12-21/09, art. 11, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (6)<W 2018-12-21/09, art. 11,d, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 492/2

[1 De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.

   Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.

   Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 43, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 492/3

[1 De rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad wat betreft de handelingen bedoeld in [2 de artikelen 499/7, §§ 1 en 2 [4 , 784/1 ]4, 905, 1397/1 en 1478, vierde lid ]2 [3 evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten ]3. Voor de andere handelingen heeft de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 44, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-05-12/02, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-31/25, art. 6, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (4)<W 2020-07-31/03, art. 78, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 492/4

[1 De vrederechter kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen. [3 ... ]3 In voorkomend geval eindigt de rechterlijke beschermingsmaatregel op de dag van de beschikking.

   [3 De vrederechter evalueert de rechterlijke beschermingsmaatregel ambtshalve indien hij het nodig acht of indien er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan en handelt, in voorkomend geval, overeenkomstig het eerste lid. De bewindvoerder brengt de vrederechter op de hoogte telkens er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan. ]3

   De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon, door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen of in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde. Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 45, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 188, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-12-21/09, art. 12, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 492/5

<Opgeheven bij W 2018-12-21/09, art. 13, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Onderafdeling 3. - [1 Sanctionering ]1
Art. 493

[1 § 1. De handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn persoon, zijn rechtens nietig.

   Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van die handelingen worden ingeroepen.

§ 2. De in [2 de artikelen 499/7, § 2 [5 , 784/1 ]5, 905, 1397/1 en 1478, vierde lid bedoelde voorwaarden, ]2, bedoelde handelingen [3 , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten, ]3 die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 2, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, zijn rechtens nietig.

   Onder voorbehoud van het eerste lid, zijn de handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, vastgesteld overeenkomstig artikel 492/1, § 2, nietig in geval van benadeling. De nietigheid wordt door de rechter beoordeeld rekening houdend met de rechten van derden te goeder trouw. De rechter kan echter de verbintenissen die de beschermde persoon door aankopen of op een andere wijze mocht hebben aangegaan ook verminderen, ingeval zij buitensporig zijn; de rechter houdt daarbij rekening met het vermogen van de beschermde persoon, de goede trouw van de personen die met hem hebben gehandeld en het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.

   Indien handelingen bedoeld in de artikelen 905 [2 , 1397/1 en 1478, vierde lid ]2 [3 , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten, ]3 voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, zijn deze handelingen rechtens nietig. [2 Hetzelfde geldt indien de gestelde handeling een testament is dat niet voldoet aan de in artikel 905, derde lid, of, in voorkomend geval, artikel 905, vierde lid. ]2

§ 3. De nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon en zijn bewindvoerder worden ingeroepen. [2 De nietige handeling kan tijdens de duur van de beschermingsmaatregel bevestigd worden door zijn bewindvoerder of, ingeval het een handeling betreft bedoeld in de artikelen 905, 1397/1 en 1478, vierde lid, [3 of een door de wet toegelaten erfovereenkomst, ]3 door de beschermde persoon. Als het om een in de artikelen 499/7 [5 , 784/1 ]5, 905, 1397/1 en 1478, vierde lid, bedoelde handeling [3 of een door de wet toegelaten erfovereenkomst, ]3 gaat, verleent de vrederechter een bijzondere machtiging aan de bewindvoerder of, in voorkomend geval, aan de beschermde persoon. ]2 [4 ... ]4

   Wanneer de beschermde persoon als zodanig wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.

§ 4. Dit artikel is van toepassing op de handelingen die de beschermde persoon die zich laat bijstaan, heeft gesteld in strijd met artikel 498/1. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 48, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-05-12/02, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-31/25, art. 7, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (4)<W 2018-12-21/09, art. 14, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (5)<W 2020-07-31/03, art. 79, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 493/1

[1 De vordering tot nietigverklaring verjaart door verloop van vijf jaren.

   Deze termijn loopt tegen de beschermde persoon vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de bewindvoerder.

   De termijn loopt tegen zijn erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.

   De verjaring die tegen de beschermde persoon is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.

   De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van de medecontractant die te kwader trouw was. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 49, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 493/2

[1 Elke handeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen had, kan worden vernietigd, indien [2 de oorzaak van de beschermingsmaatregel getroffen op grond van artikel 488/1 ]2 kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van die handelingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 50, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 189, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 493/3

[1 Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 51, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
HOOFDSTUK II/1. [1 Het bewind ]1
Afdeling 1. [1 Definities ]1
Art. 494

[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
a) beschermde persoon : een meerderjarige persoon die door een beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meerdere handelingen te stellen;
b) bewindvoerder over de persoon : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn persoon waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
c) bewindvoerder over de goederen : persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn goederen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
d) vertrouwenspersoon : persoon die als bemiddelaar optreedt tussen de bewindvoerder over de persoon, de bewindvoerder over de goederen en de beschermde persoon, de mening vertolkt van de beschermde persoon in de bij de wet bepaalde gevallen indien hij daar zelf niet toe in staat is of hem ondersteunt bij het uiten van zijn mening ingeval hij dit niet zelfstandig kan en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind;
e) bijstand : het optreden van de bewindvoerder ter vervolmaking van de rechtsgeldigheid van een handeling gesteld door de beschermde persoon zelf;
f) vertegenwoordiging : het optreden van de bewindvoerder in naam en voor rekening van de beschermde persoon;
g) beheer : het optreden van de bewindvoerder door het stellen van handelingen met betrekking tot de goederen die niet vatbaar zijn voor vertegenwoordiging. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 54, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 2. [1 Ontstaan van het bewind ]1
Art. 495

[1 Het bewind over beschermde personen ontstaat wanneer de vrederechter :
- een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon bijstand verleent bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen;
- een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 56, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Afdeling 3. [1 Organisatie van het bewind ]1
Art. 496

[1 Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 werd genomen kan, ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats of, bij gebrek daaraan, van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zou bevelen.

   In dezelfde verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht.

   Van deze verklaring wordt een authentieke akte opgesteld. De vrederechter met bijstand van de griffier kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker, zelfs buiten zijn kanton, naar diens verblijfplaats of woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.

   Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.

   De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke overheden gratis toegang tot het centraal register hebben. De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.

   [2 ... ]2

   De in het eerste lid bedoelde persoon kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de herroeping op de gewijzigde akte. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 58, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 15, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 496/1

[1 § 1. De ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld, kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen bewindvoerder indien de bewindvoerder het mandaat zelf niet langer kan uitoefenen.

   Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

   Telkens als de vrederechter een bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde bewindvoerder, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.

§ 2. De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen. Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

   Telkens als de vrederechter die het administratief dossier beheert een vertrouwenspersoon aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 59, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 496/2

[1 Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de bewindvoering aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd.

   De vrederechter mag de homologatie ook weigeren op grond van het uittreksel uit het strafregister van de aangewezen persoon. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 60, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 496/3

[1 Indien van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 496 en 496/1 geen gebruik is gemaakt of indien het niet mogelijk was de gemaakte keuze te volgen, kiest de vrederechter een bewindvoerder die geschikt is om de te beschermen persoon bij te staan of te vertegenwoordigen.

   De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt ]2 , rekening houdend met de mening van deze persoon, alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden en zijn gezinstoestand.

   De vrederechter wijst bij voorkeur de bewindvoerder over de persoon aan tot bewindvoerder over de goederen, tenzij dit strijdig is met het belang van de te beschermen persoon of er geen vertrouwenspersoon werd aangewezen. Bij afwezigheid van bewindvoerder over de persoon of ingeval de vrederechter oordeelt dat een andere persoon tot bewindvoerder over de goederen moet aangewezen worden, kiest hij als bewindvoerder over de goederen bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg, of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt ]2 , of de lasthebber bedoeld in artikel 490, rekening houdend met de mening van de te beschermen persoon alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, de aard en samenstelling van het te beheren vermogen en de gezinstoestand van de te beschermen persoon. ]1

   [2 Indien de vrederechter een private stichting of een stichting van openbaar nut wenst aan te wijzen tot bewindvoerder, onderzoekt hij vooraf of de statuten van deze stichting en de reglementen die ter uitvoering van de statuten zijn uitgevaardigd, aansluiten bij de doelstellingen en bepalingen van dit hoofdstuk. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 61, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 190, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 496/4

[1 § 1. De vrederechter kan, met uitzondering van de ouders van de te beschermen persoon, slechts één persoon tot bewindvoerder over de persoon aanwijzen.

§ 2. De vrederechter kan in het belang van de te beschermen persoon verscheidene bewindvoerders over de goederen aanstellen. In voorkomend geval verduidelijkt hij de bevoegdheden van de onderscheiden bewindvoerders en de wijze waarop zij deze bevoegdheden uitoefenen.

   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder of bewindvoerders, wanneer hij alleen een handeling stelt [2 ... ]2 , behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 62, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 191, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 496/5

[1 Niemand is verplicht de bewindvoering op zich te nemen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 63, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 496/6

[1 Mogen geen bewindvoerders zijn :
1° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
2° rechtspersonen, met uitzondering van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon [2 of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt ]2;
3° bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon verblijft;
4° wat uitsluitend het bewind over de goederen betreft, personen die niet vrij over hun goederen kunnen beschikken;
5° personen die, krachtens artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag. ]1

&sp; (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 64, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 192, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 496/7

[1 Onverminderd artikel 492/4 kan de vrederechter te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de beschermde persoon, van diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, de bewindvoerder vervangen of diens bevoegdheden wijzigen. Ingeval er verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld, kan hij daarenboven een einde maken aan de opdracht van een bewindvoerder of de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen wijzigen. [2 ... ]2

   Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de bewindvoerder over de goederen waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 65, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 16, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 4. [1 De werking van het bewind ]1
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepalingen ]1
Art. 497

[1 De bewindvoering is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de bewindvoerder.

   De bewindvoering heeft tot doel de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert, in de mate van het mogelijke, de autonomie van de beschermde persoon. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 68, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 497/1

[1 De Koning kan de uitoefening van de functie van bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden, onder meer door het aantal personen te beperken van wie men bewindvoerder kan zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 69, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 497/2

[1 De volgende handelingen zijn [5 , in zoverre de beschermde persoon daarvoor handelingsonbekwaam werd verklaard ]5 niet vatbaar voor bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder :
1° het geven van de toestemming tot huwen, bedoeld in de artikelen 75 en 146;
2° het instellen van een vordering tot nietigverklaring van een huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
3° het vaststellen van de echtelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 214, tweede lid;
4° de toestemming om over de gezinswoning te beschikken, bedoeld in artikel 220, § 1;
5° het instellen van een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
6° het instellen van een vordering tot scheiding van tafel en bed, bedoeld in artikel 311bis;
7° het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming, bedoeld in artikel 230;
8° de erkenning van een kind, bedoeld in artikel 328;
9° de toestemming tot de erkenning, bedoeld in artikel 329bis, § 2;
10° het verzet tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, bedoeld in artikel 332quinquies, § 2;
11° [2 ... ]2
12° het verlenen van de toestemming tot zijn adoptie, bedoeld in artikel 348-1;
13° de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van de beschermde persoon, [2 met uitzondering van de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX, ]2 alsook van de ouderlijke prerogatieven met betrekking tot de staat van de persoon van dit minderjarige kind;
14° het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
15° het verlenen van de toestemming tot sterilisatie;
16° het verlenen van de toestemming tot een handeling van medisch begeleide voortplanting zoals bedoeld in de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;
17° [6 de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit; ]6
18° het verzoek tot euthanasie bedoeld in artikel 3 en 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie;
19° het verzoek tot uitvoering van een zwangerschapsafbreking bedoeld [4 in artikel 2 van de wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen ]4;
20° het verlenen van de toestemming tot het stellen van handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken, onverminderd de afwijkende bepalingen opgenomen in bijzondere wetten;
21° het verlenen van de toestemming voor het gebruik van gameten of embryo's in vitro voor onderzoeksdoeleinden bedoeld in artikel 8 van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;
22° de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
23° het verlenen van de toestemming tot afneming van bloed en bloedderivaten zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong;
24° het schenken onder levenden, met uitzondering van de gebruikelijke geschenken in verhouding tot het vermogen van de beschermde persoon [2 en van het bepaalde in artikel 499/7, § 4 ]2;
25° het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
26° de uitoefening van politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet; ]1
[3 27° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst, in de hoedanigheid van beschikker, of in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam wanneer de erfovereenkomst, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg heeft; ]3
[5 28° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen bedoeld in artikel 5 of 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen. ]5

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 70, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 193, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-31/25, art. 8, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (4)<W 2018-10-15/03, art. 4, 085; Inwerkingtreding : 08-11-2018> (5)<W 2018-12-21/09, art. 17, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (6)<W 2018-12-21/09, art. 17,b, 086; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 497/3

[1 § 1. [2 Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen of tussen de bewindvoerders over de goederen worden beslecht in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek. ]2

   [2 De in het eerste lid bedoelde procedure is ook van toepassing op de geschillen tussen enerzijds de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen en anderzijds de beschermde persoon. ]2

§ 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de beschermde persoon mogen alleen met instemming van de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden genomen.

   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder wanneer hij alleen een handeling stelt die met de rechterlijke beschermingsregeling verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 71, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 18, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/4

[1 In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder wijst de vrederechter of de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een bewindvoerder ad hoc aan.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 72, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 19, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/5

[1 Na [2 onderzoek van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, overeenkomstig artikel 497/8, en de goedkeuring ervan ]2, kan de vrederechter de bewindvoerder, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de beschermde persoon. De vrederechter houdt bij de begroting van de bezoldiging rekening met de aard, de samenstelling en omvang van het beheerde vermogen, alsook met de aard, complexiteit en omvang van de door de bewindvoerder geleverde prestaties. Indien de bewindvoerder over de persoon niet werd aangesteld tot bewindvoerder over de goederen bepaalt de vrederechter welk aandeel in de bezoldiging elk van beiden ontvangt. De Koning kan de inkomsten bepalen die als basis dienen voor de begroting van de bezoldiging.

   Ingeval de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, kan hij bij een met bijzondere redenen omklede beslissing weigeren een bezoldiging toe te kennen of een lagere bezoldiging toekennen.

   Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. De Koning kan bepaalde kosten op forfaitaire wijze begroten [2 en de wijze bepalen waarop de vergoeding van deze kosten wordt begroot ]2.

   De vrederechter kan de bewindvoerder, na [2 mededeling ]2 van met redenen omklede staten, een vergoeding toekennen die in overeenstemming is met de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. De Koning kan de wijze bepalen waarop de vergoeding voor buitengewone ambtsverrichtingen wordt begroot [2 en kan bepalen welke ambtsverrichtingen als buitengewoon kunnen worden beschouwd ]2.

   Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter geen bezoldiging toekennen aan de ouder of de ouders van de beschermde persoon die aangewezen zijn als bewindvoerder.

   Het is de bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste, derde en vierde lid vermelde bezoldigingen of vergoedingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot de uitoefening van het gerechtelijk mandaat van bewindvoerder. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 73, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 20, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/6

[1 De vrederechter kan de maatregelen bedoeld in artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek nemen om inlichtingen in te winnen over de familiale, morele en materiële toestand van de te beschermen persoon alsook over diens levensomstandigheden. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 21, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 497/7

[1 De bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen brengen elkaar en de vertrouwenspersoon op de hoogte van de handelingen die zij in uitvoering van hun opdracht verrichten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 75, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 497/8

[1 De vrederechter onderzoekt en keurt de verslagen bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 of 499/17 goed nadat minstens werd nagegaan of:
1° het verslag en, indien nodig, de bij het verslag gevoegde documenten, zijn neergelegd;
2° het verslag ten minste de wettelijk vereiste elementen bevat;
3° het verslag in overeenstemming is met het door de Koning opgestelde model;
4° indien er meerdere bewindvoerders zijn, de wijze van opmaak van het verslag bedoeld in artikel 498/3, § 2, derde lid, werd nageleefd; en
5° er geen ernstige aanwijzingen zijn van tekortkomingen of fraude in het beheer van de bewindvoerder. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 22, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Onderafdeling 2. - [1 Bijstand ]1
Art. 498

[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van bijstand heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.

   In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling in ieder geval van toepassing indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen ten aanzien van een persoon die verkeert in de toestand bedoeld in artikel 488/2. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 78, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 498/1

[1 De vrederechter die overeenkomstig artikel 492/2 de bijstand beveelt, bepaalt de nadere regels ervan. De vrederechter kan bepalen dat de bijstand bestaat in het door de bewindvoerder verlenen van een voorafgaande toestemming tot het verrichten van één welbepaalde handeling, [2 van een categorie van welbepaalde handelingen of van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel. De vrederechter verduidelijkt in het laatste geval uitdrukkelijk de handelingen die verband houden met dit doel in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1 ]2. De toestemming tot het verrichten van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel moet in ieder geval schriftelijk worden verleend.

   Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking bestaat de bijstand uit de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of, ingeval het een in artikel 499/7 bedoelde handeling betreft en er een geschrift wordt opgemaakt, in de medeondertekening van dit geschrift door de bewindvoerder. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 79, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 194, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 498/2

[1 De bewindvoerder over de persoon verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de persoon die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon kennelijk schaadt.

   De bewindvoerder over de goederen verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de goederen die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon schaadt.

   De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.

   Ingeval de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de opdracht van bijstand om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor de bezoldiging bedoeld in artikel 497/5, eerste lid, ontvangt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 80, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 498/3

[1 § 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt over de handelingen waarvoor hij de beschermde persoon bijstand heeft verleend.

   Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 492/1, § 1, bedoelde beschikking [2 deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee ]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder, of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.

§ 2. De bewindvoerder over de goederen [2 deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee ]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3° een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.

   Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders over de goederen heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop ze dit schriftelijk verslag dienen uit te brengen.

[2 § 2/1. Wanneer slechts één bewindvoerder wordt aangewezen als bewindvoerder over de persoon en over de goederen, brengt die bewindvoerder jaarlijks één enkel verslag uit. ]2

§ 3. [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed ]2. Eventuele opmerkingen of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder in de toekomst rekening dient te houden [...] worden [2 hem ter kennis gebracht ]2.

   Het verslag wordt bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.

§ 4. De Koning bepaalt een model van verslag. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 81, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 23, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 498/4

[1 [2 De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht een eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon. ]2 De vrederechter kan de bewindvoerder er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

   [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8. Naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren. ]2

   [2 ... ]2

   Het verslag [2 wordt ]2 bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 82, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 24, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Onderafdeling 3. - [1 Vertegenwoordiging en beheer ]1
Art. 499

[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 84, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/1

[1 § 1. De bewindvoerder over de persoon vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot de persoon, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 1.

§ 2. De bewindvoerder over de goederen beheert de goederen van de beschermde persoon zoals een goede huisvader en vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot deze goederen, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 2.

§ 3. De bewindvoerder neemt bij de uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk de beginselen in acht waarvoor de beschermde persoon overeenkomstig artikel 496, tweede lid, heeft gekozen. De vrederechter kan de bewindvoerder evenwel ontslaan van de verplichting welbepaalde beginselen in acht te nemen ingeval de omstandigheden sedertdien dermate gewijzigd zijn dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om deze beginselen in acht te laten nemen.

   De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen [2 en ten minste één maal per jaar ]2 overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.

   De bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstelling verlenen van deze verplichting. Bij ontstentenis van een bewindvoerder over de persoon of over de goederen of van een vertrouwenspersoon kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 85, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 25, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/2

[1 De bewindvoerder over de goederen besteedt de inkomsten van de beschermde persoon aan diens onderhoud, verzorging en welzijn, en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de beschermde persoon.

   Hij stelt de beschermde persoon, na daarover met hem en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon te hebben overlegd, de nodige sommen ter beschikking.

   Een en ander geldt onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 86, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/3

[1 De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder.

   De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 87, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/4

[1 De vrederechter bepaalt, in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, het bedrag van de gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon dat de bewindvoerder mag afhalen of overschrijven zonder voorafgaande machtiging binnen de periode die hij bepaalt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 88, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/5

[1 De bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

   De vrederechter kan een door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de beschermde persoon toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren. De vrederechter bepaalt de voor dit beheer geldende voorwaarden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 89, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/6

[1 De bewindvoerder over de persoon [2 deelt uiterlijk zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen is een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon mee ]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

   Uiterlijk [2 zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen werd ]2 stelt de bewindvoerder over de goederen een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en [2 deelt hij dit verslag mee ]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

   De vrederechter kan de bewindvoerder, gelet op de omvang van zijn opdracht, evenwel van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting ontslaan.

   Het verslag wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

   De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 90, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 26, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/7

[1 § 1. Onverminderd de bepalingen opgenomen in bijzondere wetten moet de vrederechter de bewindvoerder over de persoon bijzondere machtiging verlenen om :
1° de verblijfplaats van de beschermde persoon te wijzigen;
[4 ... ]4
3° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen.

   [4 ... ]4

   [6 In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, kan de vrederechter de plaatsing van de persoon in een buitenlandse instelling of een buitenlandse plaats waar bescherming kan worden geboden overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen in overweging nemen na advies van de buitenlandse Centrale Autoriteit of van de bevoegde buitenlandse autoriteit van de Staat waar de persoon zal worden opgevangen.

   De rechter moet, in het geval van deze plaatsing in het buitenland, aan die autoriteit zijn behoorlijk gemotiveerd voorstel tot plaatsing en een rapport over de betrokkene meedelen, vergezeld van een vertaling ervan in de officiële taal of één van de officiële talen waar de persoon opgevangen zal worden.

   De in het derde lid bedoelde vertaalde documenten worden, samen met de stukken die de rechter relevant acht, aan hem overgezonden via de Centrale Autoriteit bedoeld in artikel 1252/9 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze beschermingsmaatregel kan niet worden bevolen indien de buitenlandse Centrale Autoriteit of de bevoegde buitenlandse autoriteit binnen een redelijke termijn blijk geeft van enig bezwaar.

   De kosten van de vertaling van de documenten bedoeld in het derde en vierde lid zijn ten laste van de persoon waarvan de plaatsing in het buitenland wordt overwogen. ]6

§ 2. De vrederechter moet de bewindvoerder over de goederen bijzondere machtiging verlenen om :
1° de goederen van de beschermde persoon, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een in artikel 499/5, tweede lid, bedoelde instelling;
2° een lening aan te gaan;
3° de goederen van de beschermde persoon te hypothekeren of in pand te geven of toestemming te geven tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling en van het ontslag van ambtshalve inschrijving;
4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten, alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen [5 , onverminderd artikel 784/1 ]5 of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden. De vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat [2 onder algemene titel ]2 zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;
6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
7° de beschermde persoon in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij rechtsplegingen en handelingen, behoudens voor :
- rechtsplegingen en handelingen bedoeld in de artikelen 1150, 1180, 1°, 1187, tweede lid, en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek;
- burgerlijke partijstelling;
- geschillen met betrekking tot huurcontracten of met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs en
- vorderingen tot toepassing van de sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon;
8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
9° een onroerend goed aan te kopen;
10° een dading aan te gaan of een overeenkomst tot arbitrage te sluiten;
11° een handelszaak voort te zetten. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de bewindvoerder voor de goederen. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de vrederechter. De vrederechter kan zijn toestemming tot voortzetting van de handelszaak te allen tijde intrekken;
12° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat, te vervreemden onverminderd artikel 499/9;
13° te berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
14° de betalingsdienstaanbieders te machtigen op de betaalinstrumenten van de beschermde persoon enig onderscheidingsteken aan te brengen;
[3 15° een door de wet toegelaten erfovereenkomst aan te gaan, in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben. ]3

   De afhaling en overschrijving van gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon worden voor de toepassing van het eerste lid, 1°, niet beschouwd als vervreemdingen, voor zover zij voldoen aan de eisen bepaald bij artikel 499/4.

§ 3. Ingeval een rechtshandeling of proceshandeling zowel de persoon als het vermogen van de beschermde persoon betreft, kan de vrederechter [4 een bewindvoerder tevens machtigen ]4 om alleen op te treden. [4 ... ]4 De bewindvoerder die de machtiging verkrijgt, brengt de andere bewindvoerder onverwijld op de hoogte van zijn optreden.

§ 4. De vrederechter kan de bewindvoerder over de goederen een bijzondere machtiging verlenen om te schenken ingeval de beschermde persoon daar zelf wilsonbekwaam toe is en uit de verklaring bedoeld in artikel 496, tweede lid, of uit vroegere schriftelijke of mondelinge verklaringen van de beschermde persoon, geuit op een tijdstip waarop hij wilsbekwaam was, de wil tot schenken uitdrukkelijk blijkt. De schenking moet in verhouding staan tot het vermogen van de beschermde persoon en mag bovendien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden niet behoeftig dreigen te maken. [4 ... ]4. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 91, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 195, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2017-07-31/25, art. 9, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (4)<W 2018-12-21/09, art. 27, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (5)<W 2020-07-31/03, art. 80, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020> (6)<W 2019-03-10/03, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 499/8

[1 De verkoop van de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstukken IV en V, van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 92, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/9

[1 Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd, tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is, en worden ter beschikking van de beschermde persoon gehouden tot de beëindiging van de rechterlijke beschermingsmaatregel.

   De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmee deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven. Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf elders, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband daarmee wordt beschikt, moet door de vrederechter daartoe machtiging worden verleend.

   In elk geval worden de beschermde persoon die over het vereiste begripsvermogen beschikt en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon uitgenodigd om, indien zij dit wensen, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 93, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/10

[1 Met uitzondering van de echtgenoot of echtgenote, kan de bewindvoerder geen goederen van de beschermde persoon verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve na bijzondere machtiging verleend door de vrederechter overeenkomstig de procedure bepaald [2 in deel 4, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek ]2 of krachtens de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen, de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling goedgekeurd overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij kan de goederen van de beschermde persoon slechts in huur nemen als de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 94, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 28, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/11

[1 Ingeval geen bewindvoerder over de persoon die tot opdracht heeft te oordelen over de verblijfplaats van de beschermde persoon werd aangesteld, kan deze enkel gewijzigd worden met goedkeuring van de bewindvoerder over de goederen. Bij weigering kan de beschermde persoon of elke belanghebbende zich wenden tot de vrederechter [2 ... ]2. De vrederechter oordeelt over het belang van de beschermde persoon. ]1

   [3 Indien de plaatsing van de beschermde persoon in een buitenlandse instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden, overwogen wordt in een Staat die partij is bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, kan deze plaatsing, op vraag van de beschermde persoon of van elke belanghebbende, toegestaan worden door de vrederechter na het vervullen van de formaliteiten bedoeld in artikel 499/7, § 1, tweede tot vijfde lid. ]3

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 95, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 29, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019> (3)<W 2019-03-10/03, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 499/12

[1 Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 96, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/13

[1 Alle handelingen die door de bewindvoerder zijn verricht in strijd met [2 de artikelen 499/7 [3 , 784/1 ]3, 1397/1, derde lid, en 1478, zevende lid ]2, zijn rechtens nietig.

   Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of een bewindvoerder ad hoc worden ingeroepen.

   Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de bewindvoerder werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van deze handelingen worden ingeroepen.

   De nietige handeling kan door de bewindvoerder worden bevestigd, mits de vormen die gelden voor het verrichten van de te bevestigen handeling worden nageleefd.

   Op de vordering tot nietigverklaring is artikel 493/1 van toepassing.

   Wanneer de beschermde persoon wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming, van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.

   De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder kan instellen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 97, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-05-12/02, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2020-07-31/03, art. 81, 089; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 499/14

[1 § 1. De vrederechter bepaalt het tijdstip of de omstandigheden en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt.

   Bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 1, [2 deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee ]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3° de leefsituatie van de beschermde persoon;
4° de maatregelen die de bewindvoerder heeft genomen ter bevordering van het welzijn van de beschermde persoon;
5° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.

   [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed. ]2 Eventuele op- of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder over de persoon in de toekomst rekening dient te houden worden [2 hem ter kennis gebracht ]2

§ 2. De bewindvoerder over de goederen [2 deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee ]2 aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.

   In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :
1° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon, en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon;
3° de rekeningen omvattende minstens een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;
4° de wijze waarop de bewindvoerder de beschermde persoon en, in voorkomend geval, diens bewindvoerder over de persoon en diens vertrouwenspersoon betrokken heeft bij de uitoefening van zijn opdracht en rekening heeft gehouden met hun mening;
5° de materiële levensvoorwaarden van de beschermde persoon;
6° in voorkomend geval, de wijze waarop de bewindvoerder rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.

   [2 Met het verslag wordt voor elke bankrekening een kopie meegedeeld van de door de bank uitgebrachte lijst van de verrichtingen tijdens de periode waarop het verslag betrekking heeft, met vermelding van het saldo ter staving van de in het verslag vermelde saldi alsook, in voorkomend geval, een attest van de financiële instelling betreffende de belegde kapitalen. ]2

   De bewindvoerder voert een vereenvoudigde boekhouding, die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen. De vrederechter kan de bewindvoerder echter, gelet op de aard en de omvang van het te beheren vermogen, vrijstelling verlenen van deze verplichting.

   [2 De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed. ]2 Hij kan daarbij voorbehouden en opmerkingen formuleren waarmee de bewindvoerder rekening moet houden.

   Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de rekening tekortkomingen vertoont of wanneer de rekening vrij complex is, kan de vrederechter een technisch adviseur aanwijzen die hem technisch advies moet geven over de rekening. De vrederechter kan de kosten voor de technisch adviseur ten laste leggen van de bewindvoerder ingeval deze kennelijk tekortschoot in zijn verslaggevingsplicht of in de uitoefening van zijn opdracht.

   Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop deze het verslag bedoeld in het tweede lid dienen uit te brengen.

§ 3. Het verslag [2 wordt ]2 bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.

§ 4. De Koning bepaalt een model van schriftelijk verslag en van vereenvoudigde boekhouding. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 98, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 30, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/15

[1 De bewindvoerder over de goederen kan tijdens het bewind de vrederechter verzoeken om een bewindvoerder ad hoc aan te stellen die tot opdracht heeft de reeds neergelegde bewindsrekeningen te controleren en, in voorkomend geval, er namens de beschermde persoon kwijting voor te verlenen. [2 ... ]2 De eventuele kosten komen ten laste van de bewindvoerder. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 99, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 31, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/16

[1 Indien de bewindvoerder moet worden vervangen, worden de rekeningen afgesloten op de dag waarop de nieuwe bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 100, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/17

[1 De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 1, derde lid en/of artikel 499/14, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.

   De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.

   Het verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

   Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank afgelegd. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 32, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/18

[1 Zolang het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, niet goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling, kunnen tussen de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd en zijn vroegere bewindvoerder over de goederen geen geldige overeenkomsten worden gesloten en blijft artikel 908 van toepassing.

   De nieuwe bewindvoerder over de goederen of de vroeger beschermde persoon kan slechts opheffing van de zekerheidstelling die de bewindvoerder inzake zijn beheer heeft gegeven verlenen ten vroegste nadat het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 33, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/19

[1 § 1. De opdracht van de bewindvoerder eindigt op het tijdstip van het overlijden van de beschermde persoon.

§ 2. [2 Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, in afwijking van paragraaf 1, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die zich bij deze bewindvoerder hebben aangemeld, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk zes maanden na dit overlijden.

   In dat geval zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder beperkt:
1° tot de eventuele teruggave van een goed dat de beschermde persoon als hoofdverblijfplaats had gehuurd, met inbegrip van het recht om te beschikken over de huurwaarborg;
2° voor zover dat ze het overlijden van de beschermde persoon voorafgaan, tot de betaling bij voorafneming op de tegoeden van de nalatenschap:
a) de bezoldigingen en vergoedingen bedoeld in artikel 497/5;
b) de begrafeniskosten;
c) de andere bevoorrechte schuldvorderingen vermeld in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851;
d) de rusthuiskosten;
3° tot het vragen van de aanwijzing van een curator bij een onbeheerde nalatenschap, van een sekwester of van een voorlopige bewindvoerder voor de nalatenschap.

   De opdracht van de bewindvoerder eindigt in ieder geval op het tijdstip waarop de curator over de onbeheerde nalatenschap zijn opdracht aanvat of op het tijdstip waarop een erfgenaam zich aanmeldt. De bewindvoerder deelt deze informatie mee aan de vrederechter. ]2

   In afwijking van [2 artikel 499/17, eerste lid ]2 [2 deelt de bewindvoerder, binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening mee aan de griffie ]2, waar de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast is met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap ervan kennis kunnen nemen. Dit geldt onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 197, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-12-21/09, art. 34, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 499/20

[1 De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de beschermde persoon tegen de bewindvoerder kan instellen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 104, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/21

[1 Vorderingen van de beschermde persoon tegen zijn bewindvoerder betreffende feiten en rekeningen van het bewind verjaren na vijf jaar te rekenen van de beëindiging van de opdracht van de bewindvoerder. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 105, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 499/22

[1 De bewindvoerder mag alle stukken die verband houden met het bewind vernietigen vijf jaar na de beëindiging ervan.

   In afwijking van het eerste lid mag de bewindvoerder alle stukken die geen rechtstreeks verband houden met de door dit Wetboek voorgeschreven verplichtingen, zoals facturen en briefwisseling ouder dan vijf jaar, vernietigen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 106, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Onderafdeling 4. - [1 Het bewind uitgeoefend door de ouders ]1
Art. 500

[1 Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1 en de ouders van de beschermde persoon of één van beiden heeft aangesteld tot bewindvoerder. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 108, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 500/1

[1 De bepalingen van onderafdeling 3 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de afwijkingen waarin deze onderafdeling voorziet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 109, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 500/2

[1 In afwijking van artikel 499/14 bepaalt de vrederechter [2 in de beschikking die de ouders als bewindvoerders van de beschermde persoon aanstelt ]2, het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de ouders verslag uitbrengen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 110, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 35, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 500/3

[1 § 1. Ingeval beide ouders aangesteld zijn tot bewindvoerder oefenen zij gezamenlijk het bewind uit.

   Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van de beschermde persoon verricht, behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen.

   Geschillen tussen de ouders worden beslecht in het belang van de beschermde persoon [2 na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek ]2.

§ 2. Indien een derde optreedt als bewindvoerder, worden conflicten tussen deze derde en de ouders die eveneens als bewindvoerder werden aangesteld beslecht in het belang van de beschermde persoon [2 ... ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 111, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 36, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 500/4

[1 De ouder wiens opdracht als bewindvoerder eindigt, legt uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of van de nieuwe bewindvoerder, binnen één maand na de beëindiging van zijn opdracht, rekenschap en verantwoording af overeenkomstig artikel 499/17. De artikelen 499/18 en 499/20 tot 499/22 zijn in dat geval van toepassing.

   Artikel 499/19 is van toepassing ingeval het bewind eindigt door het overlijden van de beschermde persoon. In afwijking van artikel 499/19 moeten de ouders slechts rekenschap en verantwoording afleggen, binnen een maand na het overlijden van de beschermde persoon, op uitdrukkelijk verzoek van diens erfgenamen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 112, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Onderafdeling 5. [1 Vertrouwenspersoon ]1
Art. 501

[1 De te beschermen of beschermde persoon heeft het recht zich, tijdens de hele duur van het bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf aangewezen vertrouwenspersoon.

   De homologatie van de aanwijzing van de vertrouwenspersoon gebeurt door een schriftelijk of mondeling verzoek dat daartoe bij de aanvang of tijdens de duur van het bewind aan de vrederechter wordt gericht door de beschermde of de te beschermen persoon, door een derde in diens belang, dan wel door de procureur des Konings. De vrederechter vergewist zich vooraf van zijn aanvaarding en oordeelt bij een met bijzondere redenen omklede beschikking.

   Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de functie van vertrouwenspersoon aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat deze keuze wordt gevolgd.

   Indien de beschermde persoon zelf geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, kan de vrederechter de mogelijkheid onderzoeken om alsnog de aanwijzing van een vertrouwenspersoon te homologeren overeenkomstig het tweede en het derde lid, dan wel ambtshalve een vertrouwenspersoon aan te wijzen.

   [2 ... ]2

   Als vertrouwenspersoon kunnen niet worden aangewezen :
1° de bewindvoerder van de beschermde persoon;
2° personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
3° rechtspersonen;
4° personen die, overeenkomstig artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag;
5° ingeval het bewind wordt uitgeoefend door beide ouders of één van beide, een bloedverwant van de beschermde persoon tot en met de tweede graad.

   In uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter evenwel bij een met bijzondere redenen omklede beschikking afwijken van het zesde lid, 5°, ingeval hij vaststelt dat dit het belang van de beschermde persoon dient.

   De vrederechter kan de aanwijzing van de vertrouwenspersoon weigeren op grond van diens uittreksel uit het strafregister.

   In het belang van de beschermde persoon kan hij verscheidene vertrouwenspersonen aanwijzen.

   In voorkomend geval preciseert hij de bevoegdheden van de verscheidene vertrouwenspersonen, alsook de wijze waarop zij hun bevoegdheid uitoefenen. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 114, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 37, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 501/1

[1 De beschermde persoon kan te allen tijde afzien van de ondersteuning van de vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. De procedure wordt ingeleid bij schriftelijk of mondeling verzoek.

   [2 ... ]2

   De vrederechter kan, te allen tijde, in het belang van de te beschermen persoon, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een bewindvoerder of van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer mag uitoefenen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 115, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 38, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 501/2

[1 De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon. Hij onderhoudt, voor zover mogelijk, nauwe contacten met de beschermde persoon en pleegt op geregelde tijdstippen overleg met diens bewindvoerder.

   De vertrouwenspersoon ontvangt alle verslagen inzake het bewind. Hij wordt door de bewindvoerder op de hoogte gehouden van alle handelingen die betrekking hebben op het bewind en kan bij hem alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen.

   In de bij de wet bepaalde gevallen drukt de vertrouwenspersoon de wensen van de beschermde persoon uit indien deze niet in staat is om deze zelf te uiten. De vertrouwenspersoon ondersteunt de beschermde persoon bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is om deze zelfstandig te uiten.

   Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de bewindvoerder kennelijk tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, verzoekt hij de vrederechter de in artikel 492/1 bedoelde beschikking te herzien overeenkomstig artikel 496/7.

   Ingeval de vertrouwenspersoon bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 116, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 501/3

[1 De geschillen tussen de vertrouwenspersoon en de beschermde persoon of één van de bewindvoerders en tussen de vertrouwenspersonen worden geregeld in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/09, art. 39, 086; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Afdeling 5. [1 De beëindiging van het bewind ]1
Art. 502

[1 § 1. Het bewind eindigt in de gevallen bedoeld in artikel 492/4.

§ 2. Onverminderd artikel 499/19, neemt de opdracht van de bewindvoerder een einde :
1° door de beëindiging van het bewind;
2° door het overlijden van de bewindvoerder of de ontbinding van de private stichting;
3° door de plaatsing van de bewindvoerder onder een rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1;
4° door het nemen van een buitengerechtelijke maatregel ten aanzien van de bewindvoerder;
5° ingeval de vrederechter overeenkomstig artikel 496/7 beslist om de bewindvoerder te vervangen;
6° ingeval de vrederechter ten aanzien van de beschermde persoon een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel beveelt als bedoeld in de artikelen 490 of 490/1 en hierbij de opheffing van de rechterlijke beschermingsmaatregel ten aanzien van de beschermde persoon beveelt. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 118, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 503

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 504

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 505

(Opgeheven ) <W 24-06-1970, art. 37>

Art. 506

(Opgeheven ) <W 2001-04-29/39, art. 24, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Art. 507

(Opgeheven ) <W 10-08-1909, art. 1>

Art. 508

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 509

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 510

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 511

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 512

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 119, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

HOOFDSTUK III.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 513

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 514

<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

Art. 515

515.

   <Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>

BOEK II. - GOEDEREN EN VERSCHILLENDE BEPERKINGEN VAN DE EIGENDOM.
TITEL I. - ONDERSCHEIDING VAN DE GOEDEREN.
Art. 516

Alle goederen zijn roerend of onroerend.

HOOFDSTUK I. - ONROERENDE GOEDEREN.
Art. 517

Goederen zijn onroerend, of uit hun aard, of door hun bestemming, of door het voorwerp waarop zij betrekking hebben.

Art. 518

Onroerend uit hun aard zijn gronderven en gebouwen.

Art. 519

Onroerend uit hun aard zijn ook windmolens of watermolens die op palen staan en van het gebouw deel uitmaken.

Art. 520

Wortelvaste veldvruchten en onafgeplukte boomvruchten zijn eveneens onroerend.

   Zodra het graan is afgemaaid en de vruchten zijn afgescheiden, zijn zij roerend, ook al zijn zij nog niet weggehaald.

   Indien slechts een gedeelte van de oogst is afgemaaid, is alleen dit gedeelte roerend.

Art. 521

De gewone hak van schaarbossen of van hoogstammig hout dat aan geregelde kappingen is onderworpen, wordt maar roerend naarmate de bomen geveld worden.

Art. 522

Dieren die de eigenaar van het erf aan de pachter of aan de deelpachter voor de landbouw aflevert, al dan niet geschat, worden voor onroerend gehouden zolang zij uit kracht van de overeenkomst aan het erf verbonden blijven.

   Dieren die hij in veepacht geeft aan anderen dan de pachter of de deelpachter, zijn roerend.

Art. 523

Buizen, dienende voor de waterleiding in een huis of op een ander erf, zijn onroerend en maken deel uit van het erf waaraan zij verbonden zijn.

Art. 524

Voorwerpen die de eigenaar van een erf voor de dienst en de exploitatie van dat erf daarop geplaatst heeft, zijn onroerend door bestemming.

   Zo zijn de navolgende voorwerpen onroerend door bestemming, wanneer de eigenaar deze geplaatst heeft voor de dienst en de exploitatie van het erf :
De aan het landbouwbedrijf verbonden dieren;
Het landbouwgereedschap;
De aan de pachters of deelpachters gegeven zaden;
De duiven van de duiventillen;
De konijnen van de konijnenwaranden;
De bijenkorven;
De vissen van de vijvers;
De persen, ketels, distilleerkolven, kuipen en tonnen;
Het gereedschap dat nodig is voor de exploitatie van smederijen, papierfabrieken en andere fabrieken;
Stro en mest.

   Onroerend door bestemming zijn ook alle roerende voorwerpen die de eigenaar blijvend aan het erf verbonden heeft.

Art. 525

De eigenaar wordt geacht roerende voorwerpen blijvend aan zijn erf verbonden te hebben, wanneer zij daaraan met gips, kalk of cement zijn bevestigd, of wanneer men deze voorwerpen niet kan losmaken zonder die zelf of het gedeelte van het erf waaraan zij verbonden zijn, te breken of te beschadigen.

   Spiegels van een vertrek worden geacht blijvend geplaatst te zijn, wanneer het houtwerk waaraan zij verbonden zijn, van het beschot deel uitmaakt.

   Hetzelfde geldt voor schilderijen en andere sieraden.

   Beelden zijn onroerend wanneer zij geplaatst zijn in een opzettelijk daarvoor gemaakte nis, al kunnen zij weggenomen worden zonder breken of beschadigen.

Art. 526

Onroerend door het voorwerp waarop zij betrekking hebben, zijn :
Het vruchtgebruik van onroerende goederen;
Erfdienstbaarheden of grondlasten;
Rechtsvorderingen die strekken tot het opeisen van een onroerend goed.

HOOFDSTUK II. - ROERENDE GOEDEREN.
Art. 527

Goederen zijn roerend uit hun aard of door wetsbepaling.

Art. 528

Roerend uit hun aard zijn verplaatsbare zaken, zowel die welke zich zelf bewegen, zoals dieren, als die welke slechts van plaats kunnen veranderen door de werking van een vreemde kracht, zoals levenloze dingen.

Art. 529

Roerend door wetsbepaling zijn verbintenissen en vorderingen die opeisbare geldsommen of roerende goederen betreffen, aandelen of belangen in maatschappijen van geldhandel, koophandel of nijverheid, ook wanneer onroerende goederen, tot die ondernemingen betrekking hebbende, aan de maatschappijen toebehoren. Die aandelen of behangen worden slechts ten opzichte van ieder der deelgenoten geacht roerend te zijn, zolang de maatschappij duurt.

   Ook roerend door wetsbepaling zijn altijddurende renten of lijfrenten, hetzij ten laste van de Staat, hetzij ten laste van bijzondere personen.

Art. 530

Elke altijddurende rente, gevestigd als koopprijs van een onroerend goed of als voorwaarde voor de overdracht van een onroerend goed onder bezwarende titel of om niet, is essentieel aflosbaar.

   Het staat echter de schuldeiser vrij de bedingen en voorwaarden van de aflossing te bepalen.

   Het is hem ook geoorloofd te bepalen dat de rente hem niet zal kunnen worden terugbetaald dan na een zekere termijn, die nooit dertig jaren mag overschrijden; elk hiermee strijdig beding is nietig.

Art. 531

Vaartuigen, ponten, schepen, molens en badinrichtingen op vaartuigen, en in het algemeen alle nijverheidsinrichtingen die niet door palen bevestigd zijn en van het huis geen deel uitmaken, zijn roerend; beslag op sommige van die voorwerpen kan nochtans, uit hoofde van hun belangrijkheid, onderworpen worden aan bijzondere vormen, zoals in het [1 Gerechtelijk Wetboek ]1 nader bepaald zal worden.

   [2 Dit artikel is niet van toepassing op schepen in de zin van het Belgisch Scheepvaartwetboek. ]2

(1)<W 2014-05-05/09, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 18-07-2014> (2)<W 2019-05-08/14, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 532

De bouwstoffen die van de afbraak van een gebouw voortkomen of die zijn bijeengebracht om een nieuw gebouw op te trekken, zijn roerend totdat zij door arbeiders in een gebouw zijn verwerkt.

Art. 533

Onder het woord inboedel, in een wetsbepaling of een beschikking van de mens, alleen en zonder enige toevoeging of aanwijzing gebruikt, zijn niet begrepen gereed geld, edelgesteenten, inschulden, boeken, gedenkpenningen, werktuigen voor wetenschappen, kunsten en ambachten, lijflinnen, paarden, rijtuigen, wapens, granen, wijnen, hooi en andere waren; het bevat ook niet wat het voorwerp van een handel uitmaakt.

Art. 534

Onder het woord huisraad zijn alleen begrepen de meubelen, die dienen tot gebruik en versiering van de vertrekken zoals behangsels, bedden, stoelen, spiegels, pendules, tafels, porselein en andere voorwerpen van dien aard.

   Eveneens zijn daaronder begrepen de schilderijen en de beelden die van de inboedel van een vertrek deel uitmaken, doch niet de verzamelingen van schilderijen die in bijzondere galerijen of vertrekken mochten zijn geplaatst.

   Hetzelfde geldt voor porselein : alleen het porselein dat van de versiering van een vertrek deel uitmaakt, is onder de benaming huisraad begrepen.

Art. 535

Onder de uitdrukking roerende goederen en onder de uitdrukking roerende voorwerpen of roerende zaken wordt in het algemeen begrepen alles wat voor roerend wordt gehouden volgens de hierboven vastgestelde regels.

   De verkoop of de schenking van een gemeubileerd huis omvat alleen het huisraad.

Art. 536

De verkoop of de schenking van een huis, met alles wat zich daarin bevindt, omvat niet het gereed geld, noch de inschulden of andere rechten waarvan de titels in het huis mochten zijn neergelegd; alle andere roerende zaken zijn daarin begrepen.

HOOFDSTUK III. - GOEDEREN MET BETREKKING TOT HUN BEZITTERS.
Art. 537

Bijzondere personen beschikken vrij over de hun toebehorende goederen, behoudens de door de wetten gestelde beperkingen.

   Goederen die niet aan bijzondere personen toebehoren, worden beheerd en kunnen alleen worden vervreemd met inachtneming van de vormen en overeenkomstig de regels die daarvoor in het bijzonder bepaald zijn.

Art. 538

De wegen, banen en straten die ten laste zijn van de Staat, de bevaarbare of vlotbare stromen en rivieren, de stranden, aanwassen en gorzingen van de zee, de havens, ook getijhavens, de reden en, in het algemeen, alle gedeelten van het Belgisch grondgebied die niet vatbaar zijn voor bijzondere eigendom, worden beschouwd als behorend tot het openbaar domein.

Art. 539

Alle goederen die onbeheerd zijn en geen eigenaar hebben, alsook de goederen van personen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten, behoren tot het openbaar domein.

Art. 540

Poorten, muren, grachten, wallen van versterkte plaatsen en van vestigingen maken ook deel uit van het openbaar domein.

Art. 541

Hetzelfde geldt voor de gronden, vestingwerken en wallen van plaatsen die geen versterkte plaatsen meer zijn : zij behoren toe aan de Staat, behalve indien zij op geldige wijze vervreemd zijn of de eigendom ervan tegen de Staat verjaard is.

Art. 542

Gemeentegoederen zijn die waarop de inwoners van een of meer gemeenten een verkregen recht van eigendom of van genot hebben.

Art. 543

_ Men kan op de goederen, of een recht van eigendom, of enkel een recht van genot, of enkel een recht van erfdienstbaarheid hebben.

TITEL II. - EIGENDOM.
Art. 544

Eigendom is het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen.

Art. 545

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>

Art. 546

De eigendom van een roerende of een onroerende zaak geeft recht op al wat zij voortbrengt en op hetgeen, hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig, als bijzaak ermee verenigd wordt.

   Dit recht wordt recht van natrekking genoemd.

HOOFDSTUK I. - RECHT VAN NATREKKING OP HETGEEN DOOR EEN ZAAK WORDT VOORTGEBRACHT.
Art. 547

De natuurlijke vruchten en de vruchten van nijverheid van de grond,
De burgerlijke vruchten,
De jongen van de dieren,
behoren de eigenaar toe door recht van natrekking.

Art. 548

De door een zaak voortgebrachte vruchten behoren de eigenaar slechts toe onder verplichting om de door derden gemaakte kosten van het beploegen, bewerken en bezaaien te vergoeden.

Art. 549

Hij die enkel het bezit heeft van een zaak, behoudt de vruchten slechts voor zich, ingeval hij te goeder trouw bezit; in het tegenovergestelde geval is hij gehouden de voortbrengsels, samen met de zaak, terug te geven aan de eigenaar die de zaak opeist.

Art. 550

De bezitter is te goeder trouw, wanneer hij bezit als eigenaar, krachtens een titel van eigendomsoverdracht waarvan hij de gebreken niet kent.

   Hij houdt op te goeder trouw te zijn, zodra die gebreken hem bekend zijn.

HOOFDSTUK II. - RECHT VAN NATREKKING OP HETGEEN MET DE ZAAK VERENIGD WORDT EN EEN LICHAAM ERMEE UITMAAKT.
Art. 551

Alles wat met de zaak verenigd wordt en één lichaam ermee uitmaakt, behoort de eigenaar toe, volgens de hierna gestelde regels.

AFDELING I. - RECHT VAN NATREKKING BETREFFENDE ONROERENDE ZAKEN.
Art. 552

De eigendom van de grond bevat in zich de eigendom van hetgeen op en onder de grond is.

   De eigenaar mag op de grond naar goeddunken planten en bouwen, behoudens de in de titel Erfdienstbaarheden of grondlasten gestelde uitzonderingen.

   Onder de grond mag hij naar goeddunken bouwen en graven en uit die gravingen alle voortbrengsels halen die zij kunnen opleveren, behoudens de beperkingen voortvloeiende uit de wetten en verordeningen betreffende de mijnen en uit de wetten en verordeningen van politie.

Art. 553

Alle gebouwen, beplantingen en werken op of onder de grond van een erf, worden vermoed door de eigenaar, op zijn kosten, te zijn tot stand gebracht en hem toe te behoren, tenzij het tegenovergestelde bewezen is; onverminderd de eigendom die een derde door verjaring mocht verkrijgen of hebben verkregen, hetzij van een ondergrondse ruimte onder eens anders gebouw, hetzij van enig ander gedeelte van het gebouw.

Art. 554

De eigenaar van de grond, die gebouwen, beplantingen en werken met hem niet toebehorende materialen heeft tot stand gebracht, moet de waarde van deze materialen betalen; hij kan ook tot schadevergoeding worden veroordeeld indien daartoe reden is; maar de eigenaar van de materialen heeft niet het recht ze weg te nemen.

Art. 555

Indien de beplantingen, gebouwen en werken zijn tot stand gebracht door een derde met zijn eigen materialen, heeft de eigenaar van het erf het recht die voor zich te behouden, ofwel de derde te verplichten ze weg te nemen.

   Indien de eigenaar van het erf de wegruiming vordert van de beplantingen en gebouwen, geschiedt deze op kosten van degene door wie zij zijn tot stand gebracht, zonder enige vergoeding voor hem; hij kan zelfs, indien daartoe reden is, veroordeeld worden tot schadevergoeding wegens het nadeel dat de eigenaar van het erf mocht hebben geleden.

   Indien de eigenaar verkiest die beplantingen en gebouwen te behouden, moet hij de waarde van de materialen en het arbeidsloon vergoeden, zonder dat de min of meer belangrijke vermeerdering der waarde, die het erf kan hebben verkregen, in aanmerking komt. Indien echter de beplantingen, gebouwen en werken zijn tot stand gebracht door een derde, onder wie het goed is uitgewonnen en die niet tot teruggave van de vruchten is veroordeeld, daar hij te goeder trouw was, dan kan de eigenaar de wegruiming van die werken, beplantingen en gebouwen niet vorderen; maar hij heeft de keus om, ofwel de waarde van de materialen en het arbeidsloon te vergoeden, ofwel een bedrag te betalen dat gelijk is aan de door het erf verkregen meerwaarde.

Art. 556

Aanslijkingen en aanwassen die langzamerhand en ongemerkt ontstaan aan bij een stroom of rivier gelegen gronden, worden aanspoelingen genoemd.

   De aanspoeling komt ten goede aan de eigenaar van de oever, onverschillig of het een stroom of een al dan niet bevaarbare of vlotbare rivier betreft; in het eerste geval echter moet het voetpad of jaagpad worden vrijgelaten, overeenkomstig de verordeningen.

Art. 557

Het voorafgaande is ook van toepassing op de droge plaatsen die ontstaan wanneer het lopend water zich ongemerkt van een van zijn oevers terugtrekt en zich naar de andere verplaatst; de eigenaar van de drooggelopen oever heeft het voordeel van de aanspoeling, zonder dat de eigenaar van de andere oever de grond die hij verloren heeft, kan opeisen.

   Zodanig recht bestaat niet ten aanzien van door de zee verlaten gronden.

Art. 558

Aanspoeling bestaat niet ten aanzien van meren en vijvers en de eigenaar daarvan behoudt steeds de grond die door het water bedekt wordt, wanneer het tot zodanige hoogte is gekomen dat de vijver zich daarvan ontlast, ofschoon ook de hoeveelheid van het water naderhand weer afneemt.

   Omgekeerd verkrijgt de eigenaar van de vijver geen recht op de aan de oever gelegen gronden die door zijn water, bij buitengewone was, overdekt worden.

Art. 559

Wanneer een stroom of een al dan niet bevaarbare rivier door een plotseling geweld een aanzienlijk en herkenbaar stuk van een aan de oever gelegen land afscheurt en aan een lager gelegen land of aan de tegenoverliggende oever aanwerpt, kan de eigenaar van het afgescheurde stuk zijn eigendom opeisen : hij is echter gehouden zijn eis in te stellen binnen een jaar; na die termijn is hij daartoe niet meer ontvankelijk, tenzij de eigenaar van het land waarmee het afgescheurde stuk verenigd is, van dit stuk nog geen bezit genomen heeft.

Art. 560

Eilanden, eilandjes en aanslijkingen die in de bedding van stromen of van bevaarbare of vlotbare rivieren ontstaan, behoren toe aan de Staat, tenzij er een daarmee strijdige titel of verjaring is.

Art. 561

Eilanden en aanslijkingen die in niet bevaarbare en niet vlotbare rivieren ontstaan, behoren de eigenaars van de oevers toe, aan de zijde waar het eiland zich gevormd heeft; indien het eiland niet aan een enkele zijde is ontstaan, behoort het de eigenaars van beide oevers toe, te rekenen van een lijn die verondersteld wordt in het midden van de rivier te zijn getrokken.

Art. 562

Indien een rivier of een stroom, bij de vorming van een nieuwe arm, het aan de oever gelegen land van een eigenaar afsnijdt en omvat, en tot een eiland maakt, behoudt die eigenaar de eigendom van zijn land, zelfs indien het eiland zich gevormd heeft in een stroom of in een bevaarbare of vlotbare rivier.

Art. 563

Wanneer een stroom of een al dan niet bevaarbare of vlotbare rivier een nieuwe loop aanneemt en zijn oude bedding verlaat, verkrijgen de eigenaars van de overstroomde erven, als vergoeding, de oude verlaten bedding, ieder naar evenredigheid van de hoeveelheid grond die hij verloren heeft.

Art. 564

Duiven, konijnen, vissen, die naar een andere til, warande of vijver overgaan, behoren de eigenaar van deze zaken toe, mits de dieren niet door bedrog en list werden binnengelokt.

AFDELING II. - RECHT VAN NATREKKING BETREFFENDE ROERENDE ZAKEN.
Art. 565

Wanneer het recht van natrekking twee roerende zaken betreft, die aan twee verschillende eigenaars toebehoren, is dat recht geheel onderworpen aan de beginselen van de natuurlijke billijkheid.

   De volgende regels dienen de rechter tot voorbeeld, om hem in staat te stellen in de niet voorziene gevallen volgens de bijzondere omstandigheden te beslissen.

Art. 566

Wanneer twee aan verschillende eigenaars toebehorende zaken, derwijze verenigd dat zij een geheel uitmaken, toch gescheiden kunnen worden, zodat de ene zonder de andere kan bestaan, behoort het geheel toe aan de eigenaar van de zaak die het voornaamste gedeelte uitmaakt, onder verplichting om aan de andere eigenaar de waarde van de zaak die met de eerste verenigd is, te betalen.

Art. 567

Als het voornaamste gedeelte wordt beschouwd dat gedeelte waarmee het andere enkel tot gebruik, versiering of aanvulling verenigd is.

Art. 568

Wanneer echter de verenigde zaak veel kostbaarder is dan de hoofdzaak en wanneer zij buiten weten van de eigenaar is gebruikt, kan deze vorderen dat de verenigde zaak wordt afgescheiden om hem teruggegeven te worden, zelfs indien enige beschadiging van de zaak waarmee zij verenigd is, daarvan het gevolg zou kunnen zijn.

Art. 569

Indien van twee zaken die verenigd zijn om een geheel te vormen, de ene niet voor de bijzaak van de andere kan worden gehouden, wordt die welke in waarde, of, indien beider waarde ongeveer gelijk is, in omvang de voornaamste is, als de hoofdzaak beschouwd.

Art. 570

Indien een ambachtsman of enig ander persoon, om een zaak van een nieuwe soort te vervaardigen, een hem niet toebehorende stof heeft gebruikt, hetzij deze haar eerste vorm kan herkrijgen of niet, heeft hij die eigenaar was van de stof, het recht de daaruit vervaardigde zaak op te eisen, mits hij de waarde van het arbeidsloon vergoedt.

Art. 571

Indien echter de arbeid van zoveel belang was dat hij de waarde van de gebruikte stof ver overtreft, wordt de arbeid als de hoofdzaak beschouwd, en heeft de arbeider het recht de bewerkte zaak voor zich te behouden, mits hij de prijs van de stof aan de eigenaar vergoedt.

Art. 572

Wanneer iemand, om een zaak van een nieuwe soort te vervaardigen, gedeeltelijk een hem toebehorende stof en gedeeltelijk een hem niet toebehorende stof heeft gebruikt, zonder dat een van beide stoffen geheel vernietigd is, doch derwijze dat zij niet zonder bezwaar kunnen worden gescheiden, is de zaak aan beide eigenaars gemeen : voor de ene, naar evenredigheid van de stof die hem toebehoorde, en voor de andere, naar evenredigheid zowel van de stof die hem toebehoorde als van de waarde van zijn arbeid.

Art. 573

Wanneer een zaak vervaardigd is door vermenging van verscheidene aan verschillende eigenaars toebehorende stoffen, waarvan echter geen enkele als de hoofdstof kan worden beschouwd, kan hij buiten wiens weten de stoffen vermengd werden, daarvan de verdeling vorderen, indien zij gescheiden kunnen worden.

   Indien de stoffen niet meer zonder bezwaar gescheiden kunnen worden, verkrijgen de eigenaars gemeenschappelijk de eigendom van de zaak, naar evenredigheid van de hoeveelheid, de hoedanigheid en de waarde van de stoffen die aan ieder van hen toebehoorden.

Art. 574

Indien de aan een van de eigenaars toebehorende stof die van de andere in hoeveelheid en prijs ver overtreft, kan de eigenaar van de kostbaarder stof de uit de vermenging ontstane zaak opeisen, mits hij aan de andere de waarde van zijn stof vergoedt.

Art. 575

Wanneer de zaak gemeen blijft aan de eigenaars van de stoffen waaruit zij vervaardigd is, moet zij tot hun gemeen voordeel geveild worden.

Art. 576

In alle gevallen waarin de eigenaar wiens stof, buiten zijn weten, tot het vervaardigen van een zaak van een andere soort is gebruikt, de eigendom kan opeisen van die zaak, heeft hij de keus om, ofwel de teruggave van zijn stof, dezelfde in aard, hoeveelheid, gewicht, maat en hoedanigheid, ofwel de waarde daarvan, te vorderen.

Art. 577

Hij die stoffen heeft gebruikt die aan anderen toebehoren en buiten hun weten, kan ook, indien daartoe reden is, tot schadevergoeding veroordeeld worden, onverminderd de strafvervolging, indien het geval daartoe aanleiding geeft.

HOOFDSTUK III. - MEDEEIGENDOM.
AFDELING I. - (GEWONE MEDEEIGENDOM EN GEDWONGEN MEDEEIGENDOM IN HET ALGEMEEN. ) <Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-08-1995>
Art. 577-2

<Ingevoegd bij W 08-07-1924, art. 1> (Voormalig artikel 577bis ) § 1. Bij ontstentenis van overeenkomsten en van bijzondere bepalingen, wordt de eigendom van een zaak die onverdeeld aan verscheidene personen toebehoort, geregeld als volgt :
§ 2. De onverdeelde aandelen worden vermoed gelijk te zijn.

§ 3. De medeëigenaar heeft deel in de rechten en draagt bij in de lasten van de eigendom naar verhouding van zijn aandeel.

§ 4. De medeëigenaar kan over zijn aandeel beschikken en het met zakelijke rechten bezwaren.

§ 5. De medeëigenaar heeft recht op het gebruik en het genot van de gemeenschappelijke zaak, overeenkomstig haar bestemming en in zover zulks met het recht van zijn deelgenoten verenigbaar is.

   Daden tot behoud van het goed en daden van voorlopig beheer kan hij wettig verrichten.

§ 6. Andere daden van beheer alsmede daden van beschikking moeten, om geldig te zijn, met medewerking van alle medeëigenaars geschieden. Evenwel kan een der medeëigenaars de overige noodzaken deel te nemen aan daden van beheer waarvan de rechter de noodzakelijkheid erkent.

§ 7. Ieder medeëigenaar draagt bij in de nuttige uitgaven tot behoud en tot onderhoud, alsook in de kosten van beheer, de belastingen en andere lasten betreffende de gemeenschappelijke zaak.

§ 8. De verdeling van de gemeenschappelijke zaak is onderworpen aan regels, die bepaald zijn in de titel Erfenissen.

§ 9. (Onverdeelde onroerende goederen die bestemd zijn tot het gemeenschappelijk gebruik van twee of meer onderscheiden en aan verschillende eigenaars toebehorende erven, zijn echter niet vatbaar voor verdeling.

   Het aandeel in de onverdeelde onroerende goederen kan niet overgedragen, met zakelijke rechten bezwaard of in beslag genomen worden dan samen met het erf waarvan het onafscheidbaar is.

   De aan deze medeëigendom verbonden lasten, met name de kosten van onderhoud, herstelling en vernieuwing, moeten worden omgeslagen naar evenredigheid van de respectieve waarde van elk privatief deel, tenzij wanneer de partijen beslissen die kosten om te slaan naar evenredigheid van het nut dat de gemeenschappelijke delen en diensten die deze kosten teweegbrengen, voor elk van de privatieve delen hebben. De partijen kunnen de waarde en het nut als criteria ook combineren.

   De bepalingen van deze paragraaf zijn van dwingend recht. <W 1994-06-30/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-08-1995>

§ 10. [1 In het geval van paragraaf 9 staat het elke mede-eigenaar vrij op zijn kosten aan de gemeenschappelijke zaak veranderingen aan te brengen, mits hij de bestemming daarvan niet wijzigt en aan de rechten van zijn deelgenoten geen afbreuk doet.

   In het geval van paragraaf 9, hebben individuele mede-eigenaars en erkende nutsoperatoren het wettelijke en kosteloze recht om kabels, leidingen en bijbehorende faciliteiten in of op de gemene delen aan te leggen, te onderhouden of te hernieuwen, in de mate dat deze werken tot doel hebben om de infrastructuur voor de eigenaar of eigenaars en gebruikers van de betrokken private delen op het vlak van energie, water of telecommunicatie te optimaliseren en in de mate dat de andere individuele mede-eigenaars of, in voorkomend geval, de vereniging van mede-eigenaars, hiervan geen financiële lasten moeten dragen. Degene die voor eigen rekening deze infrastructuur heeft aangelegd, blijft eigenaar van deze infrastructuur die zich in de gemene delen bevindt.

   Daartoe zendt de individuele mede-eigenaar of de operator minstens twee maanden voorafgaand aan de aanvang van de werken aan alle andere mede-eigenaars of, indien er een syndicus is, aan deze laatste per aangetekende zending waarin het adres van de afzender is vermeld, een beschrijving van de voorgenomen werken en een rechtvaardiging van de optimalisatie van de voorgenomen infrastructuur. De mede-eigenaars of, in voorkomend geval, de vereniging van mede-eigenaars kunnen beslissen om zelf werken ter optimalisatie van de infrastructuur uit te voeren, in welk geval zij op de in dit lid vermelde wijze de andere mede-eigenaars en de operator op de hoogte moeten brengen van hun voornemens. Deze werken nemen een aanvang binnen zes maanden na ontvangst van hun aangetekende zending.

   Op straffe van verval, kunnen de mede-eigenaars of, in voorkomend geval, de vereniging van mede-eigenaars binnen twee maanden na de ontvangst van deze aangetekende zending verzet aantekenen tegen de voorgenomen werken via een aangetekende zending aan de afzender en dit op grond van een rechtmatig belang. Een rechtmatig belang doet zich voor in volgende situaties :
- er bevindt zich reeds dergelijke infrastructuur in de betrokken gemene delen in het gebouw, of;
- de infrastructuur of de werken tot realisatie ervan veroorzaken belangrijke schade op het vlak van het uitzicht van het gebouw of de gemene delen, het gebruik van de gemene delen, de hygiëne of de veiligheid ervan, of;
- geen optimalisatie van de infrastructuur resulteert uit de voorziene werken of de voorziene werken verzwaren de financiële lasten van andere mede-eigenaars of gebruikers.

   Degene die deze infrastructuur aanlegt, onderhoudt of hernieuwt, verbindt zich ertoe om de werken uit te voeren op de wijze die de minste hinder veroorzaakt aan de bewoners en hierover met de andere mede-eigenaars of, indien er een syndicus is, met hem te goeder trouw te overleggen. De mede-eigenaars, de bewoners of, indien er een syndicus is deze laatste, kunnen te allen tijde de werken opvolgen en hierover informatie opvragen bij de betrokken mede-eigenaar of nutsoperator. ]1

§ 11. (... ) <W 1994-06-30/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-08-1995>

(1)<W 2018-06-18/03, art. 162, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
AFDELING II. - (GEDWONGEN MEDEEIGENDOM VAN GEBOUWEN OF GROEPEN VAN GEBOUWEN. ) <Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995>
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 577-3

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> De beginselen met betrekking tot de gedwongen medeëigendom, neergelegd in artikel 577-2, § 9, en de bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op [2 ieder onroerend goed waarop een gebouw of groep van gebouwen is opgericht of kan worden opgericht waarvan het eigendomsrecht verdeeld is volgens kavels die elk een privatief gedeelte en ]2 en een aandeel in gemeenschappelijke onroerende bestanddelen bevatten. [2 Van deze afdeling kan worden afgeweken indien de aard van de gemene delen dat rechtvaardigt, zolang alle mede-eigenaars instemmen met die afwijking en middels een basisakte waarin afzonderlijke privatieve delen worden ingesteld. ]2

   Ieder gebouw of groep van gebouwen waarop die beginselen van toepassing zijn, moet worden beheerst door een basisakte en een reglement van medeëigendom [2 en een reglement van interne orde hetwelk onderhands kan worden opgemaakt ]2.

   Bij ontstentenis van of tegenstrijdigheid tussen titels, worden de gedeelten van gebouwen of gronden die tot het gebruik van alle medeëigenaars of van enkelen onder hen bestemd zijn, geacht gemeenschappelijk te zijn.

   [1 [2 Indien het gebouw of de groep van gebouwen bestaat uit twintig kavels of meer, is het mogelijk dat de basisakte bepaalt dat er een of meer deelverenigingen worden opgericht voor de kavels van een of meer gebouwen van de groep van gebouwen en, indien in een gebouw een fysieke scheiding in duidelijk te onderscheiden onderdelen aanwezig is, voor de kavels van één of meer van die onderdelen. ]2 Deze deelverenigingen zijn enkel bevoegd voor de in de basisakte aangeduide particulier gemeenschappelijke delen met dien verstande dat de hoofdvereniging exclusief bevoegd blijft voor de algemeen gemeenschappelijke delen en de zaken die tot het gemeenschappelijk beheer van de mede-eigendom behoren. De artikelen 577-3 en volgende zijn van toepassing op deze deelverenigingen. ]1

(1)<W 2010-06-02/33, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-06-18/03, art. 163, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 577-4

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> § 1. De basisakte en het reglement van medeëigendom, die de statuten van het gebouw of van de groep van gebouwen vormen, alsook iedere wijziging die daarin wordt aangebracht, moeten het voorwerp zijn van een authentieke akte.

   [1 De basisakte bevat de beschrijving van het onroerend geheel en van de privatieve en gemeenschappelijke delen, alsook de bepaling van het aandeel van de gemeenschappelijke delen dat aan ieder privatief deel is verbonden, waarbij voor die bepaling rekening wordt gehouden met de respectieve waarde van deze delen, die wordt bepaald in functie van de netto-vloeroppervlakte, de bestemming en de ligging van het privatieve deel, op grond van het met redenen omkleed verslag van een notaris, een landmeter-expert, een architect of een vastgoedmakelaar.

   Dit verslag wordt opgenomen in de basisakte. ]1

   Het reglement van medeëigendom moet bevatten :
1° de beschrijving van de rechten en plichten van iedere medeëigenaar betreffende de privatieve en de gemeenschappelijke gedeelten [2 . De mede-eigenaars hebben een proportioneel recht op gebruik van de gemene delen, tenzij anders in de statuten is bepaald. Een dergelijke statutaire afwijking wordt vermoed een erfdienstbaarheid te zijn, behoudens afwijkende clausule ]2;
[1 de met redenen omklede criteria en de berekeningswijze van de verdeling van de lasten [2 , evenals, in voorkomend geval, de bedingen en sancties met betrekking tot de niet-betaling van die lasten ]2. ]1

   [2 ... ]2

[2 § 1/1. De partijen die de oorspronkelijke statuten hebben ondertekend, hebben het recht om tot op het ogenblik van de voorlopige oplevering van de betrokken gemene delen wijzigingen aan de statuten aan te brengen, voor zover zulks door technische omstandigheden of door het rechtmatig belang van de vereniging van mede-eigenaars is ingegeven, niet aan de rechten van de andere mede-eigenaars op hun privatief gedeelte raakt en de verplichtingen van één of meerdere mede-eigenaars niet verzwaart. De partijen die de oorspronkelijke statuten hebben ondertekend dragen de kosten voor deze wijziging.

   Deze partijen zenden per aangetekende zending aan alle andere mede-eigenaars een ontwerp van de wijzigende statuten, minstens twee maanden voorafgaand aan het verlijden van de wijzigende akte, waarin de contactgegevens van de instrumenterende notaris uitdrukkelijk zijn vermeld. Op straffe van verval van zijn rechten, moet een mede-eigenaar binnen twee maanden na de ontvangst van deze zending verzet aantekenen tegen de voorgenomen wijziging via aangetekende zending aan de betrokken notaris en, in voorkomend geval, in rechte treden. ]2

§ 2. [2 Er wordt een reglement van interne orde opgesteld bij onderhandse akte. Het reglement van interne orde bevat minstens :
1° de regels betreffende de wijze van bijeenroeping, de werkwijze en de bevoegdheden van de algemene vergadering, evenals, in voorkomend geval, het door de algemene vergadering bepaalde bedrag overeenkomstig artikel 577-7, § 1, 1°, c);
2° de wijze van benoeming van een syndicus, de omvang van zijn bevoegdheden, de duur van zijn mandaat en de nadere regels voor de hernieuwing ervan, de nadere regels voor de eventuele opzegging van zijn contract, alsook de uit het einde van zijn opdracht voortvloeiende verplichtingen;
3° de jaarlijkse periode van vijftien dagen waarin de algemene vergadering van de vereniging van mede-eigenaars plaatsvindt. ]2

§ 3. [2 Ieder beding dat het recht beperkt van de mede-eigenaar om het beheer van zijn kavel toe te vertrouwen aan een persoon van zijn keuze, wordt voor niet geschreven gehouden. ]2

[2 § 4. Ieder beding dat de rechtsmacht om geschillen die in verband met de toepassing van deze afdeling zouden rijzen aan één of meer arbiters opdraagt, wordt voor niet geschreven gehouden. Dat sluit noch de toepassing van de artikelen 1724 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek inzake bemiddeling uit, noch de toepassing van artikelen 1738 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek inzake collaboratieve onderhandelingen. ]2

(1)<W 2010-06-02/33, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-06-18/03, art. 164, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling II. - Rechtspersoonlijkheid van de vereniging van medeëigenaars.
Art. 577-5

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> § 1. De vereniging van medeëigenaars verkrijgt rechtspersoonlijkheid wanneer de volgende twee voorwaarden vervuld zijn :
1° het ontstaan van de onverdeeldheid door de overdracht of de toekenning van ten minste een kavel;
2° de overschrijving van de basisakte en van het reglement van medeëigendom op het [2 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2. De plannen van het gebouw kunnen daarbij in de vorm van een door de notaris voor eensluidend verklaard afschrift als bijlage worden gevoegd.

   Zij draagt de benaming : " vereniging van medeëigenaars ", gevolgd door de vermeldingen betreffende de ligging van het gebouw of de groep van gebouwen.

   Zij heeft haar zetel in het gebouw. Indien het over een groep van gebouwen gaat, moet de basisakte bepalen in welk gebouw de zetel van de vereniging gevestigd is.

   [1 Alle documenten uitgaande van de vereniging van mede-eigenaars vermelden het ondernemingsnummer van die vereniging. ]1

§ 2. Indien de statuten niet of niet tijdig werden overgeschreven, kan de vereniging van medeëigenaars zich ten aanzien van derden niet op haar rechtspersoonlijkheid beroepen; deze zijn echter wel gerechtigd ze in te roepen tegen de vereniging. [3 De deelverenigingen kunnen maar over rechtspersoonlijkheid beschikken vanaf het ogenblik dat de hoofdvereniging waarvan zij afhangen, zelf over rechtspersoonlijkheid beschikt. ]3

§ 3. [3 De vereniging van mede-eigenaars kan geen ander vermogen hebben dan de roerende goederen nodig voor de verwezenlijking van haar doel, dat uitsluitend bestaat in het behoud en het beheer van het gebouw of de groep van gebouwen. Het vermogen van de vereniging van mede-eigenaars bestaat minstens uit een werkkapitaal en een reservekapitaal.

   Onder "werkkapitaal" wordt verstaan de som van de voorschotten die zijn betaald door de mede-eigenaars als voorziening voor het betalen van de periodieke uitgaven, zoals de verwarmings- en verlichtingskosten van de gemene delen, de beheerskosten en de uitgaven voor de huisbewaarder.

   Onder "reservekapitaal" wordt verstaan de som van de periodiek ingebrachte bedragen die zijn bestemd voor het dekken van niet-periodieke uitgaven, zoals de uitgaven voor de vernieuwing van het verwarmingssysteem, de herstelling of de vernieuwing van een lift, of het leggen van een nieuwe dakbedekking.

   De vereniging van mede-eigenaars moet uiterlijk na afloop van vijf jaar na datum van de voorlopige oplevering van de gemene delen van het gebouw een reservekapitaal aanleggen waarvan de jaarlijkse bijdrage niet lager mag zijn dan vijf procent van het totaal van de gewone gemeenschappelijke lasten van het voorgaande boekjaar; de vereniging van mede-eigenaars kan met een meerderheid van vier vijfde van de stemmen beslissen om dit verplicht reservekapitaal niet aan te leggen.

   Die bedragen moeten op diverse rekeningen worden geplaatst, waaronder verplicht een afzonderlijke rekening voor werkkapitaal en een afzonderlijke rekening voor het reservekapitaal; al deze rekeningen moeten op naam van de vereniging van mede-eigenaars worden geopend;
Het vermogen van de vereniging van mede-eigenaars bestaat uit de door de algemene vergadering bepaalde periodieke bijdragen van de mede-eigenaars. De syndicus kan alle gerechtelijke en buitengerechtelijke maatregelen nemen voor de invordering van de lasten;
Wanneer de eigendom van een kavel bezwaard is met een vruchtgebruik, zijn de titularissen van de zakelijke rechten hoofdelijk gehouden tot de betaling van die lasten. De syndicus deelt bij de oproep tot kapitaalinbreng aan alle betrokken partijen mee welk deel bestemd zal zijn voor het reservekapitaal. ]3

§ 4. [3 Onverminderd artikel 577-9, § 5, kan de tenuitvoerlegging van beslissingen waarbij de vereniging van mede-eigenaars wordt veroordeeld, worden gedaan op het vermogen van iedere mede-eigenaar naar evenredigheid van zijn aandeel gebruikt voor de stemming overeenkomstig artikel 577-6, § 6, hetzij in het eerste lid, hetzij in het tweede lid, naargelang het geval. ]3

(1)<W 2010-06-02/33, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-07-11/07, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (3)<W 2018-06-18/03, art. 165, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling III. - [1 Organen van de vereniging van mede-eigenaars. ]1
Art. 577-6

[1 § 1. Iedere eigenaar van een kavel is lid van de algemene vergadering en neemt [4 op fysieke wijze of, indien de bijeenroeping daarin voorziet, vanop afstand ]4 deel aan de beraadslagingen. [3 Hij kan zich laten bijstaan door één persoon op voorwaarde dat hij de syndicus ten minste vier werkdagen voor de dag van de algemene vergadering daarvan bij aangetekende zending in kennis stelt. Deze persoon mag tijdens de algemene vergadering de discussie niet leiden, noch ze monopoliseren. ]3

   In geval van verdeling van het eigendomsrecht op een privatieve kavel of ingeval de eigendom van een privatieve kavel is bezwaard met een recht van erfpacht, opstal, vruchtgebruik, gebruik of bewoning, wordt het recht om aan de beraadslagingen van de algemene vergadering deel te nemen geschorst totdat de belanghebbenden de persoon aanwijzen die hun lasthebber zal zijn. Wanneer één van de belanghebbenden en zijn wettelijke of conventionele vertegenwoordiger niet kunnen deelnemen aan de aanwijzing van een lasthebber wijzen de andere belanghebbenden rechtsgeldig een lasthebber aan. Deze laatste wordt opgeroepen voor de algemene vergaderingen, oefent het recht van deelname aan de beraadslagingen ervan uit en ontvangt alle documenten die afkomstig zijn van de vereniging van mede-eigenaars. De belanghebbenden delen de syndicus schriftelijk de identiteit van hun lasthebber mee.

§ 2. De syndicus houdt een algemene vergadering tijdens de in het [3 reglement van interne orde ]3 vastgelegde periode of telkens als er dringend in het belang van de mede-eigendom een beslissing moet worden genomen.

   Onverminderd het eerste lid, houdt de syndicus een algemene vergadering op verzoek van één of meer mede-eigenaars die ten minste één vijfde van de aandelen in de gemeenschappelijke delen bezitten. Dit verzoek wordt bij een ter post aangetekende brief aan de syndicus gericht, die binnen de dertig dagen na de ontvangst van het verzoek de bijeenroeping verzendt aan de mede-eigenaars.

   Wanneer de syndicus geen gevolg geeft aan dit verzoek, kan één van de mede-eigenaars die het verzoek mee heeft ondertekend, zelf de algemene vergadering bijeenroepen.

   [3 Bij gebrek aan een syndicus kan de raad van mede-eigendom of, bij gebreke daarvan, de voorzitter van de laatste algemene vergadering of, bij gebreke daarvan, een of meer mede-eigenaars die ten minste een vijfde van de aandelen in de gemene delen bezitten, de algemene vergadering bijeenroepen teneinde een syndicus aan te wijzen. ]3

§ 3. De bijeenroeping vermeldt de plaats waar, alsook de dag en het uur waarop de vergadering plaatsvindt, alsmede de agenda met opgave van de punten die ter bespreking zullen worden voorgelegd. De syndicus agendeert de schriftelijke voorstellen die hij heeft ontvangen van de mede-eigenaars, van de raad van mede-eigendom [3 ... ]3, ten minste drie weken vóór de eerste dag van de in het [3 reglement van interne orde ]3 bepaalde periode waarin de gewone algemene vergadering moet plaatsvinden.

   De bijeenroeping vermeldt volgens welke nadere regels de documenten over de geagendeerde punten kunnen worden geraadpleegd.

   De bijeenroeping geschiedt bij een ter post aangetekende brief, tenzij de geadresseerden individueel, uitdrukkelijk en schriftelijk hebben ingestemd de oproeping via een ander communicatiemiddel te ontvangen. De bijeenroepingen die worden verzonden naar het laatst door de syndicus op het ogenblik van de verzending gekende adres, worden geacht geldig te zijn. [2 De administratieve kosten voor de oproeping voor de algemene vergadering komen ten laste van de vereniging van mede-eigenaars. ]2

   Behalve in spoedeisende gevallen wordt de bijeenroeping ten minste vijftien dagen vóór de datum van de vergadering ter kennis gebracht [3 ... ]3.

§ 4. Te allen tijde kunnen één of meer mede-eigenaars, dan wel de raad van mede-eigendom zo er een is, de syndicus de punten meedelen waarvan zij willen dat ze op de agenda van een algemene vergadering worden geplaatst. Die punten worden door de syndicus in aanmerking genomen, [2 overeenkomstig § 3 ]2. Kunnen die punten evenwel niet op de agenda van die vergadering worden geplaatst, rekening houdend met de datum waarop de syndicus het verzoek daartoe heeft ontvangen, dan worden ze op de agenda van de daaropvolgende algemene vergadering geplaatst.

§ 5. De algemene vergadering wordt door een mede-eigenaar voorgezeten.

   De algemene vergadering beraadslaagt alleen rechtsgeldig wanneer aan het begin van de algemene vergadering meer dan de helft van de mede-eigenaars aanwezig of vertegenwoordigd is en voor zover zij ten minste de helft van de aandelen in de gemeenschappelijke delen bezitten.

   Niettemin beraadslaagt de algemene vergadering tevens rechtsgeldig wanneer de mede-eigenaars die aanwezig of vertegenwoordigd zijn aan het begin van de algemene vergadering, meer dan drie vierde van de aandelen in de gemeenschappelijke delen vertegenwoordigen.

   Indien geen van beide quorums wordt bereikt, zal een tweede algemene vergadering na het verstrijken van een termijn van ten minste vijftien dagen bijeenkomen die zal beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden en de aandelen van medeeigendom waarvan ze houder zijn.

§ 6. Iedere mede-eigenaar beschikt over een aantal stemmen dat overeenstemt met zijn aandeel in de gemeenschappelijke delen.

   [3 Wanneer het reglement van mede-eigendom de lasten van een gemeenschappelijk deel van het gebouw of van de groep van gebouwen uitsluitend ten laste legt van bepaalde mede-eigenaars, nemen enkel die mede-eigenaars deel aan de stemming op voorwaarde dat die beslissingen het gemeenschappelijk beheer van de mede-eigendom niet in het gedrang brengen. Elk van hen stemt met een aantal stemmen naar evenredigheid van zijn aandeel in voornoemde lasten. ]3

§ 7. Iedere mede-eigenaar kan zich laten vertegenwoordigen door een lasthebber, al dan niet lid van de algemene vergadering.

   De volmacht vermeldt de naam van de lasthebber.

   De volmacht kan algemeen of specifiek zijn en mag slechts gelden voor één algemene vergadering, tenzij gebruik wordt gemaakt van een algemene of specifieke notariële volmacht. [3 Een volmacht verleend voor een algemene vergadering geldt ook voor de algemene vergadering die georganiseerd wordt omdat voor de eerste algemene vergadering het quorum niet werd bereikt, tenzij anders bepaald. ]3

   Niemand kan aan de stemming deelnemen, [3 zelfs niet als lastgever of lasthebber ]3, voor een groter aantal stemmen dan het totaal van de stemmen waarover de andere aanwezige of vertegenwoordigde mede-eigenaars beschikken.

   Niemand mag meer dan drie volmachten aanvaarden. Een lasthebber mag evenwel meer dan drie volmachten krijgen als het totaal van de stemmen waarover hij zelf beschikt en die van zijn volmachtgevers niet meer dan 10 % bedraagt van het totaal aantal stemmen dat toekomt aan alle kavels van de mede-eigendom.

   De syndicus kan niet als lasthebber van een mede-eigenaar optreden op een algemene vergadering, niettegenstaande zijn recht, wanneer hij mede-eigenaar is, om in die hoedanigheid deel te nemen aan de beraadslagingen van de vergadering.

§ 8. De beslissingen van de algemene vergadering worden genomen bij volstrekte meerderheid van de stemmen van de mede-eigenaars die op het ogenblik van de stemming aanwezig of vertegenwoordigd zijn, tenzij de wet een gekwalificeerde meerderheid vereist.

   Voor de berekening van de vereiste meerderheid worden de onthoudingen, de blanco- en de ongeldige stemmen, niet beschouwd als uitgebrachte stemmen.

§ 9. Een lasthebber van de vereniging van mede-eigenaars of iemand die door haar in dienst is genomen of voor die vereniging diensten levert in het raam van enige andere overeenkomst, mag niet persoonlijk of bij volmacht deelnemen aan de beraadslagingen en de stemmingen over de opdracht die hem werd toevertrouwd.

§ 10. De syndicus stelt de notulen van de beslissingen op die worden genomen door de algemene vergadering met vermelding van de behaalde meerderheden en de naam van de mede-eigenaars die tegen hebben gestemd of zich hebben onthouden.

   Deze notulen worden aan het einde van de zitting en na lezing ondertekend door de voorzitter van de algemene vergadering, door de bij de opening van de zitting aangewezen secretaris en door alle op dat ogenblik nog aanwezige mede-eigenaars of hun lasthebbers.

§ 11. De leden van de vereniging van mede-eigenaars kunnen, mits eenparigheid, schriftelijk alle beslissingen nemen die tot de bevoegdheden van de algemene vergadering behoren, met uitzondering van die welke bij authentieke akte moeten worden verleden. De syndicus stelt hiervan notulen op.

§ 12. [3 De syndicus neemt binnen dertig dagen na de algemene vergadering de beslissingen bedoeld in de paragrafen 10 en 11 op in het register bedoeld in artikel 577-10, § 3, en bezorgt die binnen diezelfde termijn aan elke titularis van een zakelijk recht op een kavel die, in voorkomend geval krachtens artikel 577-6, § 1, tweede lid, stemrecht heeft in de algemene vergadering en aan de andere syndici. Als een van hen het proces-verbaal niet binnen de gestelde termijn heeft ontvangen, brengt hij de syndicus daarvan schriftelijk op de hoogte. ]3 ]1

(1)<W 2010-06-02/33, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2012-05-15/04, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 18-06-2012> (3)<W 2018-06-18/03, art. 166, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (4)<W 2020-12-20/02, art. 57, 015; Inwerkingtreding : 24-12-2020>
Art. 577-7

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> § 1. [1 De algemene vergadering beslist : ]1
1° bij meerderheid van [2 twee derde ]2 van de stemmen :
a over iedere wijziging van de statuten voor zover zij slechts het genot, het gebruik of het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten betreft [2 , onverminderd artikel 577-4, § 1/1 ]2;
b [2 over alle werken betreffende de gemene delen, met uitzondering van de wettelijk opgelegde werken en de werken tot behoud van het goed en daden van voorlopig beheer, waartoe kan worden besloten bij volstrekte meerderheid van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde mede-eigenaars, onverminderd artikel 577-8, § 4, 4° ; ]2
c [2 ... ]2
[1 d over het bedrag van de opdrachten en contracten vanaf hetwelk mededinging verplicht is, behalve voor de in artikel 577-8, § 4, 4°, bedoelde daden; ]1
[1 e mits bijzondere motivering, over de werken aan bepaalde privatieve delen, die, om economische of technische redenen, zullen worden uitgevoerd door de vereniging van mede-eigenaars.

   Deze beslissing wijzigt geenszins de verdeling van de kosten voor deze werken over de mede-eigenaars. ]1
2° bij meerderheid van vier vijfden van de stemmen :
a) over iedere andere wijziging van de statuten, daarin begrepen de wijziging van de verdeling van de lasten van de medeëigendom;
b) over de wijziging van de bestemming van het onroerend goed of van een deel daarvan;
c) over de heropbouw van het onroerend goed of de herstelling van het beschadigd gedeelte in geval van gedeeltelijke vernietiging;
d) over iedere verkrijging van nieuwe onroerende goederen bestemd om gemeenschappelijk te worden;
e) over alle daden van beschikking van gemeenschappelijke onroerende goederen [2 dit omvat ook de wijziging van de zakelijke gebruiksrechten ten voordele van één mede-eigenaar op de gemene delen, op voorwaarde dat dit gemotiveerd wordt door het rechtmatig belang van de vereniging van mede-eigenaars, in voorkomend geval, tegen betaling van een vergoeding in verhouding tot de schade die zulks mocht veroorzaken ]2;
[1 f) over de wijziging van de statuten in functie van artikel 577-3, vierde lid;
g) [2 over de verdeling van een kavel of over de volledige of gedeeltelijke vereniging van twee of meer kavels; ]2 ]1
[3 h) onder voorbehoud van artikel 577-9, § 1, zesde lid, over de volledige afbraak en heropbouw van het gebouw om redenen van hygiëne of veiligheid of wanneer de kostprijs voor de aanpassing van het gebouw aan de wettelijke bepalingen buitensporig zou zijn.

   In dit geval kan een mede-eigenaar tegen vergoeding afstand doen van zijn kavel ten gunste van de andere mede-eigenaars, indien de waarde van de kavel lager is dan het aandeel dat hij moet betalen in de totale kosten van de werken. Bij gebrek aan overeenstemming wordt de vergoeding door de rechter vastgesteld op basis van de actuele marktwaarde van de betrokken kavel, zonder rekening te houden met de beslissing van de algemene vergadering. ]3

§ 2. In geval van gehele of gedeeltelijke vernietiging, worden de vergoedingen die in de plaats komen van het vernietigde onroerend goed bij voorrang aangewend voor de heropbouw ervan, indien daartoe beslist wordt.

   Onverminderd de vorderingen ingesteld tegen de medeëigenaar, de bewoner of de derde, die aansprakelijk is voor het schadegeval, zijn de medeëigenaars verplicht in geval van heropbouw of herstel bij te dragen in de kosten, naar evenredigheid van hun aandeel in de medeëigendom.

§ 3. Er wordt met eenparigheid van stemmen van alle medeëigenaars beslist over elke wijziging van verdeling van de aandelen van de medeëigendom, [2 middels de overlegging van een verslag zoals bepaald in artikel 577-4, § 1, tweede lid ]2.

   [1 [2 Wanneer de algemene vergadering echter, met de door de wet vereiste gekwalificeerde meerderheid, besluit tot de werken, de verdeling of de vereniging van kavels of daden van beschikking, kan zij, met dezelfde gekwalificeerde meerderheid, beslissen over de wijziging van de verdeling van de aandelen van mede-eigendom in geval die wijziging noodzakelijk is. ]2

   Wanneer tot oprichting van deelverenigingen beslist wordt bij de door de wet vereiste meerderheid, kan de wijziging van de aandelen van de mede-eigendom die ingevolge deze wijziging noodzakelijk is, door de algemene vergadering bij dezelfde meerderheid worden beslist. ]1

   [3 De algemene vergadering beslist eveneens met eenparigheid van stemmen van alle mede-eigenaars over de volledige afbraak en heropbouw van het gebouw, wanneer de redenen vermeld in paragraaf 1, 2°, h), ontbreken. ]3

[2 § 4. Wanneer de wet eenparigheid van alle mede-eigenaars voorschrijft en die in de algemene vergadering niet wordt bereikt door de afwezigheid van een of meerdere mede-eigenaars, zal er een nieuwe algemene vergadering bijeenkomen na een termijn van minstens dertig dagen waarin de betrokken beslissing met eenparigheid van stemmen van alle aanwezige of vertegenwoordigde mede-eigenaars kan worden genomen. ]2

(1)<W 2010-06-02/33, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-06-18/03, art. 167, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (NOTA : bij arrest nr 30/2020 van 20-02-2020 (B.St. 12-03-2020, p. 14918) heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 167,7° vernietigd) (3)<W 2020-07-31/03, art. 41, 012; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 577-8

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> § 1. Wanneer de syndicus niet in het [5 reglement van interne orde ]5 aangesteld werd, wordt hij benoemd door de eerste algemene vergadering of, bij ontstentenis daarvan, bij beslissing van de rechter, op verzoek van iedere medeëigenaar [1 of van iedere belanghebbende derde ]1 .

   [5 De bepalingen die de verhouding regelen tussen de syndicus en de vereniging van mede-eigenaars en de daaraan gekoppelde vergoeding, staan in een schriftelijke overeenkomst. Die overeenkomst omvat met name de lijst van de forfaitaire prestaties en de lijst van de aanvullende prestaties en de daaraan verbonden vergoedingen. Een niet-vermelde prestatie kan geen aanleiding geven tot vergoeding, behoudens beslissing van de algemene vergadering. ]5

   Indien hij is aangesteld in het [5 reglement van interne orde ]5, neemt zijn mandaat van rechtswege een einde bij de eerste algemene vergadering.

   [1 Het mandaat van de syndicus mag niet langer zijn dan drie jaar, maar kan worden hernieuwd door een uitdrukkelijke beslissing van de algemene vergadering. Het feit dat het mandaat van de syndicus niet wordt vernieuwd, geeft op zich geen aanleiding tot een vergoeding. ]1

   Onder voorbehoud van een uitdrukkelijke beslissing van de algemene vergadering, kan hij geen verbintenissen aangaanvoor een termijn die de duur van zijn mandaat te boven gaat.

§ 2. [1 Een uittreksel uit de akte betreffende de aanstelling of benoeming van de syndicus wordt binnen acht dagen te rekenen van de datum waarop zijn opdracht een aanvang neemt, op onveranderlijke wijze en zodanig dat het op ieder tijdstip zichtbaar is, aangeplakt aan de ingang van het gebouw waar de zetel van de vereniging van mede-eigenaars gevestigd is.

   Behalve de datum van de aanstelling of de benoeming, bevat het uittreksel de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de syndicus, of indien het gaat om een vennootschap, haar rechtsvorm, haar naam, haar maatschappelijke zetel, alsmede haar ondernemingsnummer indien de onderneming ingeschreven is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen. Het uittreksel moet worden aangevuld met alle andere aanwijzingen die het iedere belanghebbende mogelijk maken onverwijld met de syndicus in contact te treden, met name de plaats waar het reglement van [5 interne ]5 orde en het register met de beslissingen van de algemene vergadering kunnen worden geraadpleegd.

   De aanplakking van het uittreksel moet geschieden door toedoen van de syndicus. ]1

[1 § 2/1. De Koning bepaalt de procedure voor de inschrijving van de syndicus in de Kruispuntbank van Ondernemingen. ]1

§ 3. Indien de betekening niet kan worden gedaan overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek, geschiedt zij overeenkomstig artikel 38 van dit Wetboek.

   De [5 ... ]5 brief bedoeld in artikel 38, § 1, derde lid, moet dan aan de woonplaats van de syndicus worden gericht.

§ 4. Ongeacht de bevoegdheid die hem door het reglement van medeëigendom wordt toegekend, heeft de syndicus tot opdracht :
[1 ... ]1
[1 ... ]1
[1 de beslissingen die de algemene vergadering heeft genomen, uit te voeren en te laten uitvoeren; ]1
4° alle bewarende maatregelen te treffen en alle daden van voorlopig beheer te stellen;
[5 het vermogen van de vereniging van mede-eigenaars te beheren overeenkomstig artikel 577-5, § 3; ]5
6° de vereniging van medeëigenaars, zowel in rechte als voor het beheer van de gemeenschappelijke zaken, te vertegenwoordigen. [3 Behoudens andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk, wordt aangetekende briefwisseling, op straffe van nietigheid, geadresseerd aan de woonplaats, of bij ontstentenis daarvan, aan de verblijfplaats of de maatschappelijke zetel van de syndicus en aan de zetel van de vereniging van mede-eigenaars. ]3;
7° de lijst van de schulden bedoeld in [1 artikel 577-11, § 2 ]1 , over te leggen binnen [1 dertig ]1 dagen te rekenen van het verzoek van de notaris;
8° aan elke persoon, die het gebouw bewoont krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, maar die in de algemene vergadering geen stemrecht heeft, de datum van de vergaderingen mede te delen om hem in staat te stellen schriftelijk zijn vragen of opmerkingen met betrekking tot de gemeenschappelijke gedeelten te formuleren. Deze zullen als zodanig aan de vergadering worden medegedeeld. [1 De mededeling wordt aangeplakt op een goed zichtbare plaats in de gemeenschappelijke delen van het gebouw. ]1
[1 indien zijn mandaat op om het even welke wijze een einde heeft genomen, binnen een termijn van dertig dagen na de beëindiging van zijn mandaat het volledige dossier van het beheer van het gebouw aan zijn opvolger of, in diens afwezigheid, aan de voorzitter van de laatste algemene vergadering te overhandigen, met inbegrip van de boekhouding en de activa die hij beheerde, van elk schadegeval, van een historiek van de rekening waarop de schadegevallen zijn vereffend, alsmede van de stukken die de bestemming bewijzen welke werd gegeven aan elke som die niet op de financiële rekeningen van de mede-eigendom terug te vinden is; ]1
[1 10° een aansprakelijkheidsverzekering aan te gaan die de uitoefening van zijn taak dekt, alsook het bewijs van die verzekering te leveren; in geval van een mandaat om niet, wordt die verzekering aangegaan op kosten van de vereniging van mede-eigenaars;
11° het de mede-eigenaars mogelijk te maken inzage te nemen van alle niet-private documenten of gegevens over de mede-eigendom, en wel op alle wijzen die zijn bepaald bij het [5 reglement van interne orde ]5, of door de algemene vergadering [2 ... ]2;
12° desgevallend, het postinterventie-dossier te bewaren op de wijze die door de Koning is vastgesteld;
13° ten behoeve van de in artikel 577-7, § 1, 1°, d), bedoelde mededinging meerdere kostenramingen over te leggen, op grond van een vooraf opgemaakt bestek;
14° aan de gewone algemene vergadering een evaluatierapport voor te leggen in verband met de overeenkomsten voor geregeld verrichte leveringen;
15° de algemene vergadering vooraf om toestemming te verzoeken voor alle overeenkomsten tussen de vereniging van mede-eigenaars en de syndicus, diens aangestelden, naaste familieleden, bloedverwanten of aanverwanten tot en met de derde graad, dan wel die van zijn of haar echtgeno(o)t(e) tot in dezelfde graad; hetzelfde geldt voor de overeenkomsten tussen de vereniging van mede-eigenaars en een onderneming waarvan de hierboven vermelde personen eigenaar zijn of in het kapitaal waarvan ze een aandeel bezitten, een onderneming waarin zij directiefuncties of toezichthoudende functies bekleden, dan wel een onderneming waarbij zij als loontrekkende in dienst zijn of waarin zij zijn aangesteld; indien de syndicus een rechtspersoon is, mag hij, zonder daartoe specifiek te zijn gemachtigd bij wege van een beslissing van de algemene vergadering, geen overeenkomst voor rekening van de vereniging van mede-eigenaars sluiten met een onderneming die direct of indirect een aandeel bezit in zijn kapitaal;
16° de lijst en de persoonsgegevens bij te werken van wie gerechtigd is deel te nemen aan de beraadslagingen van de algemene vergadering, en de mede-eigenaars op hun eerste verzoek en de notaris indien hij de syndicus hiertoe verzoekt in het kader van de overschrijving van akten die overeenkomstig artikel 1, eerste lid, van de hypotheekwet van 16 december 1851 op het [4 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]4 worden overgeschreven, de naam, het adres, de [5 aandelen ]5 en de referenties van de kavels van de andere mede-eigenaars te bezorgen;
17° de boekhouding van de vereniging van mede-eigenaars te voeren op een duidelijke, nauwkeurige en gedetailleerde wijze, volgens het door de Koning op te stellen minimum genormaliseerd rekeningenstelsel. Elke mede-eigendom die met uitzondering van de kelders, de garages en de parkeerplaatsen minder dan twintig kavels omvat, mag een vereenvoudigde boekhouding voeren die ten minste een weerspiegeling is van de ontvangsten en uitgaven, van de toestand van de kasmiddelen, alsook van de mutaties van beschikbare middelen in contant geld of op de rekeningen, van het bedrag van het werkkapitaal en het reservekapitaal bedoeld in artikel 577-11, § 5, tweede en derde lid, van de schuldvorderingen en de schulden van de mede-eigenaars;
18° de begrotingsraming voor te bereiden voor de lopende uitgaven voor het onderhoud, de werking en het beheer van de gemeenschappelijke delen en de gemeenschappelijke uitrusting van het gebouw, alsook een begrotingsraming voor te bereiden voor de buitengewone te verwachten kosten; die begrotingsramingen worden jaarlijks ter stemming voorgelegd aan de vereniging van mede-eigenaars; zij worden toegevoegd aan de agenda van de algemene vergadering die over die begrotingen moet stemmen. [5 In voorkomend geval plaatst de syndicus de vraag aangaande de in de komende jaren te plannen buitengewone werken op de agenda van de algemene vergadering. ]5 ]1

§ 5. De syndicus is als enige aansprakelijk voor zijn beheer; hij kan zijn bevoegdheid niet overdragen dan met de toestemming van de algemene vergadering en slechts voor een beperkte duur of voor welomschreven doeleinden.

§ 6. De algemene vergadering kan steeds de syndicus ontslaan. Zij kan hem eveneens, indien zij dit wenselijk acht, een voorlopig syndicus toevoegen voor een welbepaalde duur of voor welbepaalde doeleinden. [5 Evenwel kan enkel de rechter de gerechtelijk benoemde syndicus ontslaan bij vonnis. ]5

§ 7. Bij verhindering of in gebreke blijven van de syndicus kan de rechter, voor de duur die hij bepaalt, op verzoek van iedere medeëigenaar een voorlopig syndicus aanwijzen.

   De syndicus moet door de verzoeker in het geding worden geroepen.

[5 § 8. Binnen eenzelfde vereniging van mede-eigenaars mag een syndicus niet tegelijkertijd lid van de raad van mede-eigendom of commissaris van de rekeningen zijn. ]5

(1)<W 2010-06-02/33, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2012-05-15/04, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 18-06-2012> (3)<W 2012-05-15/04, art. 3, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2012> (4)<W 2018-07-11/07, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (5)<W 2018-06-18/03, art. 168, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 577-8/1

[1 § 1. In elk gebouw of elke groep van gebouwen met minstens twintig kavels met uitzondering van de kelders, garages en parkeerplaatsen, wordt door de eerste algemene vergadering een raad van mede-eigendom opgericht. Die raad, waarvan de titularissen van een zakelijk recht die stemrecht hebben in de algemene vergadering lid kunnen zijn, heeft als opdracht om erop toe te zien dat de syndicus zijn taken naar behoren uitvoert, onverminderd artikel 577-8/2. In afwachting van de oprichting en de samenstelling van de verplichte raad van mede-eigendom, kan elk lid van de algemene vergadering een rechtsvordering instellen tegen de vereniging van mede-eigenaars om één of meer mede-eigenaars of, op kosten van de vereniging van mede-eigenaars, een derde aan te wijzen die de opdrachten van de raad van mede-eigendom uitvoert.

§ 2. In de gebouwen of groepen van gebouwen met minder dan twintig kavels met uitzondering van de kelders, garages en parkeerplaatsen, kan de algemene vergadering beslissen tot oprichting van een raad van mede-eigendom die op dezelfde wijze is samengesteld en met dezelfde opdrachten belast is als omschreven in paragraaf 1.

§ 3. De algemene vergadering beslist bij volstrekte meerderheid over de benoeming van de leden van de raad van mede-eigendom, zulks voor elk lid afzonderlijk. Het mandaat van de leden van de raad van mede-eigendom loopt tot de volgende gewone algemene vergadering en is hernieuwbaar.

§ 4. Om zijn opdracht uit te voeren kan de raad van mede-eigendom, na de syndicus op de hoogte te hebben gebracht, kennis nemen en kopie maken van alle stukken of documenten die verband houden met het beheer van laatstgenoemde of die van belang zijn voor de mede-eigendom. Hij kan andere opdrachten of bevoegdheidsdelegaties krijgen in de mate dat de algemene vergadering daartoe beslist met een meerderheid van twee derde van de stemmen en zulks geen afbreuk doet aan de wettelijke bevoegdheden van de syndicus, de algemene vergadering en de commissaris inzake de rekeningen. Een door de algemene vergadering verleende opdracht of bevoegdheidsdelegatie mag slechts betrekking hebben op uitdrukkelijk vermelde handelingen en geldt slechts voor één jaar. Tijdens de algemene vergadering bezorgt de raad van mede-eigendom de mede-eigenaars een omstandig jaarverslag over de uitoefening van zijn taak. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 169, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 577-8/2

[1 De algemene vergadering wijst jaarlijks een commissaris inzake de rekeningen of een college inzake commissarissen van de rekeningen aan, die al dan niet mede-eigenaar zijn, en die de rekeningen van de vereniging van mede-eigenaars controleren, wier bevoegdheden en verplichtingen bij het reglement van interne orde worden bepaald. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 170, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling IV. - Rechtsvorderingen. - Openbaarheid. - Tegenstelbaarheid en overdracht.
Art. 577-9

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> § 1. De vereniging van medeëigenaars is bevoegd om in rechte op te treden, als eiser en als verweerder.

   [1 [2 Niettegenstaande artikel 577-5, § 3, heeft de vereniging van mede-eigenaars het recht om, als eiser en als verweerder, al dan niet samen met een of meerdere mede-eigenaars, in rechte op te treden ter vrijwaring van alle rechten tot uitoefening, erkenning of ontkenning van zakelijke of persoonlijke rechten op de gemene delen, of met betrekking tot het beheer ervan, alsook met het oog op de wijziging van de aandelen in de gemene delen en verdeling van de lasten. ]2

   De syndicus is gemachtigd iedere vordering om dringende redenen of vordering tot bewaring van rechten met betrekking tot de gemeenschappelijke delen in te stellen, op voorwaarde dat die zo snel mogelijk wordt bekrachtigd door de algemene vergadering.

   De syndicus stelt de individuele mede-eigenaars en de anderen die het recht hebben om deel te nemen aan de beraadslagingen van de algemene vergadering onverwijld in kennis van rechtsvorderingen die door of tegen de vereniging van mede-eigenaars worden ingesteld. ]1

   Iedere medeëigenaar kan echter alle rechtsvorderingen alleen instellen betreffende zijn kavel, na de syndicus daarover te hebben ingelicht die op zijn beurt de andere medeëigenaars inlicht.

   [3 In het geval bedoeld in artikel 577-7, § 1, 2°, h), en tenzij de beslissing met eenparigheid van stemmen wordt genomen door allen die stemrecht hebben in de algemene vergadering, moet de vereniging van mede-eigenaars zich binnen vier maanden vanaf de datum waarop de algemene vergadering heeft plaatsgevonden tot de vrederechter richten. De vordering is gericht tegen alle mede-eigenaars die, met stemrecht in de algemene vergadering, de beslissing niet hebben goedgekeurd. De uitvoering van de beslissing van de algemene vergadering wordt opgeschort totdat de rechterlijke uitspraak tot vaststelling van de wettigheid van de beslissing van de algemene vergadering in kracht van gewijsde is gegaan. ]3

[2 § 1/1. Indien het financieel evenwicht van de mede-eigendom ernstig in het gedrang is of indien de vereniging van mede-eigenaars in de onmogelijkheid verkeert om het behoud van het gebouw of de overeenstemming ervan met de wettelijke verplichtingen te waarborgen, kunnen de syndicus of één of meer mede-eigenaars die ten minste één vijfde van de aandelen in de gemene delen bezitten, de zaak aanhangig maken bij de rechter om één of meer voorlopige bewindvoerders aan te wijzen op kosten van de vereniging van mede-eigenaars die, voor de hem door de rechter toegekende taken, de organen van de vereniging van mede-eigenaars vervangen. ]2

§ 2. Iedere medeëigenaar kan aan de rechter vragen een onregelmatige, bedrieglijke of onrechtmatige beslissing van de algemene vergadering te vernietigen of te wijzigen [2 indien die hem een persoonlijk nadeel oplevert ]2.

   [1 Deze vordering moet worden ingesteld binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum waarop de algemene vergadering plaatsvond. ]1

§ 3. Iedere medeëigenaar kan eveneens aan de rechter vragen, binnen een termijn die deze laatste vaststelt, de bijeenroeping van een algemene vergadering te gelasten ten einde over een door voornoemd medeëigenaar bepaald voorstel te beraadslagen, wanneer de syndicus verzuimt of onrechtmatig weigert zulks te doen.

§ 4. Wanneer in de algemene vergadering de vereiste meerderheid niet wordt gehaald, kan iedere medeëigenaar aan de rechter de toestemming vragen om zelfstandig op kosten van de vereniging, dringende en noodzakelijke werken uit te voeren aan de gemeenschappelijke gedeelten.

   Hij kan eveneens de toestemming vragen om op eigen kosten de werken uit te voeren die hij nuttig acht, zelfs aan de gemeenschappelijke gedeelten, wanneer de algemene vergadering zich zonder gegronde reden daartegen verzet.

§ 5. Vanaf het instellen van een van de vorderingen bedoeld in de §§ 3 en 4, en voor zover zijn eis niet afgewezen wordt, is de eiser van iedere aansprakelijkheid bevrijd voor alle schade die zou kunnen voortvloeien uit het ontbreken van een beslissing.

§ 6. Iedere medeëigenaar kan aan de rechter vragen :
1° de verdeling van de aandelen in de gemeenschappelijke gedeelten te wijzigen, indien die verdeling onjuist is berekend of indien zij onjuist is geworden ingevolge aan het gebouw aangebrachte wijzigingen;
2° de wijze van verdeling van de lasten te wijzigen, indien deze een persoonlijk nadeel veroorzaakt, evenals de berekning ervan te wijzigen, indien deze onjuist is of onjuist is geworden ingevolge aan het gebouw aangebrachte wijzigingen.

§ 7. Wanneer een minderheid van de medeëigenaars de algemene vergadering op onrechtmatige wijze belet een beslissing te nemen met de door de wet [2 ... ]2 vereiste meerderheid, kan iedere benadeelde medeëigenaar zich eveneens tot de rechter wenden, zodat deze zich in de plaats van de algemene vergadering stelt en in haar plaats de vereiste beslissing neemt.

[2 § 8. [3 Behoudens in het geval bedoeld in het vijfde lid, draagt de mede-eigenaar die eiser of verweerder is in een procedure tegen de vereniging van mede-eigenaars, bij ]3 in de voorschotten voor de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en erelonen ten laste van de vereniging van mede-eigenaars, onverminderd de latere afrekeningen.

   De mede-eigenaar, die verweerder is in een gerechtelijke procedure ingesteld door de vereniging van mede-eigenaars, waarvan de vordering door de rechter volledig ongegrond werd verklaard, wordt vrijgesteld van elke bijdrage in de erelonen en kosten, die worden verdeeld over de andere mede-eigenaars.

   De mede-eigenaar van wie de vordering na een gerechtelijke procedure tegen de vereniging van mede-eigenaars door de rechter volledig gegrond wordt verklaard, wordt vrijgesteld van elke bijdrage in de erelonen en kosten, die worden verdeeld over de andere mede-eigenaars.

   Als de vordering gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, draagt de mede-eigenaar, die eiser of verweerder is, bij in de erelonen en kosten ten laste van de vereniging van mede-eigenaars. ]2

   [3 In het geval van de in paragraaf 1, zesde lid, bedoelde vordering zijn alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en erelonen van deze vordering altijd ten laste van de vereniging van mede-eigenaars zonder bijdrage van de mede-eigenaars tegen wie de vordering is gericht. In afwijking van artikel 1017, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt de vereniging van mede-eigenaars steeds in de kosten verwezen. ]3

§ 9. [2 ... ]2

(1)<W 2010-06-02/33, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-06-18/03, art. 171, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (3)<W 2020-07-31/03, art. 42, 012; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 577-10

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> § 1. De bepalingen van de statuten kunnen rechtstreeks worden tegengesteld door degenen aan wie ze kunnen worden tegengesteld en die houder zijn van een zakelijk of persoonlijk recht op het gebouw in medeëigendom.

§ 1/1. [2 Elk lid van de algemene vergadering van mede-eigenaars brengt zijn adresveranderingen of de wijzigingen in het persoonlijk of zakelijk statuut van zijn kavel onverwijld ter kennis van de syndicus. ]2

§ 2. Het reglement van [2 interne ]2 orde wordt, binnen een maand na de opstelling ervan, op de zetel van de vereniging van medeëigenaars neergelegd, op initiatief van de syndicus of, wanneer deze nog niet benoemd is, op initiatief van de opsteller ervan.

   De syndicus werkt zonder verwijl het reglement van [2 interne ]2 orde bij, telkens wanneer de algemene vergadering tot een wijziging besluit. [2 De syndicus heeft ook de verplichting om het reglement van interne orde aan te passen indien de toepasselijke wettelijke regels wijzigen, zonder dat hij hiervoor een voorafgaande beslissing van de algemene vergadering nodig heeft. In voorkomend geval deelt de syndicus dit mee op de eerstvolgende algemene vergadering. ]2

   Het reglement van [2 interne ]2 orde kan ter plaatse en zonder kosten door iedere belanghebbende geraadpleegd worden.

§ 3. De beslissingen van de algemene vergadering worden in een register opgetekend, dat zich bevindt op de zetel van de vereniging van medeëigenaars.

   Dit register kan ter plaatse en zonder kosten door iedere belanghebbende geraadpleegd worden.

§ 4. Iedere bepaling van het reglement van [2 interne ]2 orde en iedere beslissing van de algemene vergadering kan rechtstreeks worden tegengesteld door degenen waaraan zij tegenstelbaar zijn.

   [2 Zij zijn bindend voor elke titularis van een zakelijk of persoonlijk recht op een kavel die stemrecht heeft of uitoefent in de algemene vergadering op het tijdstip van de goedkeuring ervan. Zij kunnen worden tegengeworpen aan de andere titularissen van een zakelijk of persoonlijk recht op een kavel, en wel onder de volgende voorwaarden, voor zover men, in voorkomend geval, de overschrijving in het register van de hypotheekbewaarders heeft nageleefd :
1° met betrekking tot de bepalingen en de beslissingen aangenomen voor de vestiging van het zakelijk of persoonlijk recht, door de kennisgeving die hem verplicht wordt gedaan door de persoon die het recht vestigt, op zijn kosten, op het ogenblik van de vestiging van het recht, van het bestaan van het reglement van interne orde en van het register bedoeld in paragraaf 3, of bij gebreke daaraan, door de kennisgeving die hem wordt gedaan op initiatief van de syndicus bij aangetekende zending; de persoon die het recht vestigt is als enige aansprakelijk ten aanzien van de vereniging van mede-eigenaars en de titularis van het zakelijk of persoonlijk recht, voor de schade die ontstaat door een vertraging of door afwezigheid van de kennisgeving;
2° met betrekking tot de bepalingen en de beslissingen aangenomen na de vestiging van een zakelijk of persoonlijk recht op een kavel, door de kennisgeving die hem bij aangetekende zending wordt gedaan binnen dertig dagen na ontvangst van het proces-verbaal, op initiatief van degene die dat proces-verbaal heeft ontvangen overeenkomstig artikel 577-6, § 12. ]2

   [2 ... ]2

   Ieder die het gebouw bewoont krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, maar die in de algemene vergadering geen stemrecht heeft, kan de rechter echter om de vernietiging of wijziging verzoeken van elke bepaling van het reglement van [2 interne ]2 orde of van [2 elke onregelmatige, bedrieglijke of onrechtmatige beslissing van de algemene vergadering ]2 aangenomen na het verlenen van het recht, indien deze hem een persoonlijk nadeel berokkent.

   [2 Deze vordering moet worden ingesteld binnen twee maanden na de kennisgeving die hem ter zake wordt gedaan overeenkomstig het tweede lid, 2°, en uiterlijk binnen vier maanden na de algemene vergadering. ]2

   [2 ... ]2

(1)<W 2010-06-02/33, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-06-18/03, art. 172, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 577-11

[1 § 1. [2 In het vooruitzicht van een rechtshandeling tot overdracht of aanwijzing van het eigendomsrecht op een kavel onder levenden deelt de instrumenterende notaris, eenieder die beroepshalve optreedt als tussenpersoon of de uittredende mede-eigenaar, naargelang het geval, voor de ondertekening van de overeenkomst of, in voorkomend geval, van het aankoopbod of van de aankoopbelofte, aan de nieuwe mede-eigenaar de volgende inlichtingen en documenten mee, die de syndicus hem op eenvoudig verzoek bezorgt binnen een termijn van vijftien dagen : ]2
1° het bedrag van het werkkapitaal en dat van het reservekapitaal, zoals bepaald in § 5, tweede en derde lid;
[2 het bedrag van de eventuele door de uittredende mede-eigenaar verschuldigde achterstallen, daaronder begrepen de kosten van gerechtelijke of buitengerechtelijke invordering alsook de kosten voor de mededeling van de krachtens deze paragraaf en paragraaf 2 vereiste informatie; ]2
3° de toestand van de oproepen tot kapitaalinbreng met betrekking tot het reservekapitaal en waartoe de algemene vergadering vóór de vaste datum van de eigendomsoverdracht heeft besloten;
4° in voorkomend geval, het overzicht van de hangende gerechtelijke procedures in verband met de mede-eigendom [2 en van de bedragen die in het geding zijn ]2;
5° de notulen van de gewone en buitengewone algemene vergaderingen van de vorige drie jaar, alsook de periodieke afrekeningen van de lasten van de vorige twee jaar;
6° een afschrift van de recentste balans die door de algemene vergadering van de vereniging van mede-eigenaars werd goedgekeurd.

   Indien de syndicus niet antwoordt binnen vijftien dagen na het verzoek, stelt naargelang het geval de notaris, eenieder die beroepshalve optreedt als tussenpersoon of de [2 uittredende mede-eigenaar ]2, de partijen in kennis van diens verzuim.

§ 2. [2 In geval van een akte tot overdracht of aanwijzing van het eigendomsrecht op een kavel onder levenden of in geval van eigendomsovergang wegens overlijden, verzoekt de instrumenterende notaris, bij aangetekende zending, de syndicus van de vereniging van mede-eigenaars hem de volgende inlichtingen en documenten mee te delen alsook, in voorkomend geval, de bijgewerkte versies van de in de eerste paragraaf bedoelde informatie : ]2
1° het bedrag van de uitgaven voor behoud, onderhoud, herstelling en vernieuwing waartoe de algemene vergadering of de syndicus vóór de vaste datum van de eigendomsoverdracht heeft besloten, maar waarvan de syndicus pas na die datum om betaling heeft verzocht;
2° een staat van de oproepen tot kapitaalinbreng die door de algemene vergadering van de mede-eigenaars zijn goedgekeurd vóór de vaste datum van de eigendomsoverdracht, alsook de kostprijs van de dringende werkzaamheden waarvan de syndicus pas na die datum om betaling heeft verzocht;
3° een staat van de kosten verbonden aan het verkrijgen van gemeenschappelijke delen, waartoe de algemene vergadering vóór de vaste datum van de eigendomsoverdracht heeft besloten, maar waarvan de syndicus pas na die datum om betaling heeft verzocht;
4° een staat van de door de vereniging van mede-eigenaars vaststaande verschuldigde bedragen, ten gevolge van geschillen ontstaan vóór de vaste datum van de eigendomsoverdracht, maar waarvan de syndicus pas na die datum om betaling heeft verzocht.

   De documenten vermeld in § 1 worden door de notaris op dezelfde wijze aan de syndicus gevraagd als de nieuwe mede-eigenaar ze nog niet in zijn bezit heeft.

   De notaris deelt vervolgens deze documenten mee aan de [2 nieuwe mede-eigenaar ]2.

   Indien de syndicus niet antwoordt binnen dertig dagen na het verzoek, stelt de notaris de partijen in kennis van diens verzuim.

   Onverminderd andersluidende overeenkomsten tussen partijen inzake de bijdrage in de schuld, draagt de nieuwe mede-eigenaar het bedrag van de in het eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4°, vermelde schulden. De gewone lasten worden gedragen door de nieuwe mede-eigenaar [2 vanaf de dag waarop hij gebruik kan maken ]2 van de gemeenschappelijke delen.

   [2 De nieuwe mede-eigenaar is ]2 evenwel verplicht tot betaling van de buitengewone lasten en de oproepen tot kapitaalinbreng waartoe de algemene vergadering van de mede-eigenaars heeft besloten, indien deze heeft plaatsgehad tussen het sluiten van de overeenkomst en het verlijden van de authentieke akte en indien hij over een volmacht beschikte om aan de algemene vergadering deel te nemen.

§ 3. [2 In geval van een akte tot overdracht of aanwijzing van een eigendomsrecht op een kavel of van zakenrechtelijke bezwaring van een eigendomsrecht van een kavel onder levenden deelt de instrumenterende notaris binnen dertig dagen na het verlijden van de authentieke akte aan de syndicus mee op welke dag de akte is verleden, alsook de identificatie van de betrokken kavel en de identiteit en het huidige en eventueel nieuwe adres van de betrokken personen en, in voorkomend geval, de identiteit van de lasthebber aangewezen overeenkomstig 577-6, § 1, tweede lid. ]2

§ 4. [2 De kosten voor de mededeling van de krachtens de paragrafen 1 tot 3 vereiste informatie worden gedragen door de uittredende mede-eigenaar. ]2

§ 5. In geval van eigendomsoverdracht van een kavel :
[2 is de uittredende mede-eigenaar schuldeiser van de vereniging van mede-eigenaars voor het gedeelte van zijn aandeel in het werkkapitaal dat overeenstemt met de periode tijdens welke hij geen gebruik kon maken van de gemene delen; de afrekening wordt door de syndicus opgesteld; het aandeel van de kavel in het werkkapitaal, wordt terugbetaald aan de uittredende mede-eigenaar en opgevraagd bij de nieuwe mede-eigenaar; ]2
2° blijft zijn aandeel in het reservekapitaal eigendom van de vereniging.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2010-06-02/33, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-06-18/03, art. 173, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 577-11/1

[1 Bij het verlijden van de authentieke akte moet de instrumenterende notaris de door de uittredende mede-eigenaar verschuldigde achterstallen op gewone en buitengewone lasten, daaronder begrepen de kosten van gerechtelijke en buitengerechtelijke invordering, afhouden, alsook de kosten voor de mededeling van de krachtens artikel 577-11, §§ 1 tot 3 vereiste informatie. De instrumenterende notaris betaalt echter eerst de bevoorrechte, de hypothecaire schuldeisers of de schuldeisers die hem kennis hebben gegeven van een derdenbeslag of een overdracht van schuldvordering.

   Indien de uittredende mede-eigenaar deze achterstallen of kosten betwist, brengt de instrumenterende notaris binnen drie werkdagen na het verlijden van de authentieke akte de syndicus daarvan bij aangetekende zending op de hoogte.

   Bij ontstentenis van kennisgeving van een bewarend of van een uitvoerend beslag binnen twintig werkdagen na de verzending van de in het tweede lid bedoelde aangetekende zending, kan de notaris rechtsgeldig het bedrag van de achterstallen aan de uittredende mede-eigenaar betalen. ]1

(1)<W 2018-06-18/03, art. 174, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 577-11/2

[1 Een mede-eigenaar kan, op zijn verzoek, een vertaling verkrijgen van elk document met betrekking tot de mede-eigendom uitgaande van de vereniging van mede-eigenaars, indien de bedoelde vertaling dient te gebeuren naar de taal of een van de talen van het taalgebied waarin het gebouw of de groep van gebouwen gelegen zijn.

   De syndicus draagt er zorg voor dat deze vertaling binnen een redelijke termijn ter beschikking wordt gesteld.

   De kosten van de vertaling zijn ten laste van de vereniging van mede-eigenaars. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-06-02/33, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19>
Onderafdeling V. - Ontbinding en vereffening.
Art. 577-12

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> De vereniging van medeëigenaars is ontbonden vanaf het ogenblik dat, om welke reden ook, de onverdeeldheid ophoudt te bestaan.

   De enkele vernietiging, zelfs volledig, van het gebouw of van de groep van gebouwen heeft niet de ontbinding van de vereniging tot gevolg.

   De algemene vergadering van medeëigenaars kan de vereniging alleen ontbinden bij eenparigheid van stemmen van alle medeëigenaars. Deze beslissing wordt bij authentieke akte vastgesteld.

   De rechter spreekt de ontbinding van de vereniging van medeëigenaars uit, op verzoek van iedere belanghebbende die een gegronde reden kan aanvoeren.

Art. 577-13

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> § 1. De vereniging van medeëigenaars wordt, na haar ontbinding, geacht voort te bestaan voor haar vereffening.

   Alle stukken uitgaande van een ontbonden vereniging van medeëigenaars vermelden dat zij in vereffening is.

§ 2. Voor zover niet anders is bepaald in de statuten of in een overeenkomst, bepaalt de algemene vergadering van medeëigenaars de wijze van vereffening en wijst zij één of meer vereffenaars aan.

   Indien de algemene vergadering nalaat die personen aan te wijzen, wordt de syndicus belast met de vereffening van de vereniging.

§ 3. [1 De artikelen 186 tot 188, 190 tot 195, § 1, en 57 van het Wetboek van vennootschappen zijn van toepassing op de vereffening van de vereniging van mede-eigenaars. ]1

§ 4. De afsluiting van de vereffening wordt bij een notariële akte vastgelegd, die overgeschreven wordt op het [2 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2.

   De akte bevat :
1° de plaats, door de algemene vergadering aangewezen, waar de boeken en bescheiden van de vereniging van medeëigenaars gedurende ten minste vijf jaar moeten worden bewaard;
2° de maatregelen, genomen voor de consignatie van de gelden en waarden die aan schuldeisers of aan medeëigenaars toekomen en die hen niet konden worden overhandigd.

§ 5. Alle rechtsvorderingen tegen de medeëigenaars, de verenigingen van medeëigenaars, de syndicus en de vereffenaars verjaren door verloop van vijf jaar te rekenen vanaf de overschrijving voorgeschreven in § 4.

(1)<W 2010-06-02/33, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-07-11/07, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 577-13/1

[1 De akten in verband met de gemeenschappelijke delen die overeenkomstig artikel 1, eerste lid, van de hypotheekwet van 16 december 1851 op het [2 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]2 worden overgeschreven, worden uitsluitend overgeschreven op naam van de vereniging van mede-eigenaars. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2010-06-02/33, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-07-11/07, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Onderafdeling VI. - Dwingend karakter.
Art. 577-14

<Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995> De bepalingen van deze afdeling zijn van dwingend recht.

   [2 De niet met de vigerende wetgeving strokende statutaire bepalingen of bepalingen uit het reglement van interne orde worden vanaf hun datum van inwerkingtreding van rechtswege vervangen door de overeenstemmende wetsbepalingen. ]2

(1)<W 2010-06-02/33, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2010; zie ook art. 19> (2)<W 2018-06-18/03, art. 175, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TITEL III. - VRUCHTGEBRUIK, GEBRUIK EN BEWONING.
HOOFDSTUK I. - VRUCHTGEBRUIK.
Art. 578

Vruchtgebruik is het recht om van een zaak waarvan een ander de eigendom heeft, het genot te hebben, zoals de eigenaar zelf, maar onder verplichting om de zaak zelf in stand te houden.

Art. 579

Vruchtgebruik wordt gevestigd door de wet of door de wil van de mens.

Art. 580

Vruchtgebruik kan worden gevestigd, of zuiver en eenvoudig, of voor een bepaalde tijd, of onder een voorwaarde.

Art. 581

Het kan worden gevestigd op alle soorten van roerende of onroerende goederen.

AFDELING I. - RECHTEN VAN DE VRUCHTGEBRUIKER.
Art. 582

De vruchtgebruiker heeft recht op het genot van alle soorten van vruchten, hetzij natuurlijke vruchten, hetzij vruchten van nijverheid, hetzij burgerlijke vruchten, die door de zaak waarvan hij het vruchtgebruik heeft, kunnen worden voortgebracht.

Art. 583

Natuurlijke vruchten zijn die welke de aarde uit zichzelf voortbrengt. Eveneens zijn natuurlijke vruchten de voortbrengsels van dieren en hun jongen.

   Vruchten van nijverheid van een erf zijn die welke men door bebouwing verkrijgt.

Art. 584

Burgerlijke vruchten zijn huishuren, interesten van opeisbare geldsommen, rentetermijnen.

   Pachten van landerijen worden eveneens bij de burgerlijke vruchten ingedeeld.

Art. 585

Natuurlijke vruchten en vruchten van nijverheid die bij de aanvang van het vruchtgebruik nog tak- of wortelvast zijn, behoren de vruchtgebruiker toe.

   Die welke zich bij het eindigen van het vruchtgebruik in dezelfde toestand bevinden, behoren de eigenaar toe, zonder dat, van de ene of van de andere zijde, vergoeding verschuldigd is voor de bewerking en het zaad, maar ook onverminderd het gedeelte van de vruchten dat de deelpachter mocht toekomen, indien er bij het begin of bij het einde van het vruchtgebruik een deelpachter was.

Art. 586

Burgerlijke vruchten worden geacht van dag tot dag te worden verkregen en behoren de vruchtgebruiker toe, naar evenredigheid van de duur van zijn vruchtgebruik. Deze regel geldt zowel voor pachten van landerijen als voor huishuren en andere burgerlijke vruchten.

Art. 587

Indien aan het vruchtgebruik zaken zijn onderworpen die men niet kan gebruiken zonder ze te verbruiken, zoals geld, graan of drank, dan heeft de vruchtgebruiker het recht ze te gebruiken, onder verplichting echter om bij het einde van het vruchtgebruik een gelijke hoeveelheid zaken van dezelfde hoedanigheid en waarde, of de geschatte waarde (op het ogenblik van de teruggave ), terug te geven. <W 2008-04-23/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2008>

Art. 588

Het vruchtgebruik van een lijfrente geeft eveneens aan de vruchtgebruiker, tijdens de duur van zijn vruchtgebruik, het recht op de rentetermijnen te ontvangen, zonder dat hij tot enige teruggave is gehouden.

Art. 589

Indien aan het vruchtgebruik zaken zijn onderworpen die, zonder dadelijk verbruikt te worden, allengs door het gebruik verslijten, zoals linnen of huisraad, dan heeft de vruchtgebruiker het recht zich van die zaken te bedienen voor het gebruik waarvoor zij bestemd zijn, en is hij slechts gehouden ze bij het einde van het vruchtgebruik terug te geven in de staat waarin zij zich bevinden, voor zover zij niet door zijn kwade trouw of zijn schuld schade hebben geleden.

Art. 590

Indien aan het vruchtgebruik schaarbossen zijn onderworpen, moet de vruchtgebruiker de orde en de hoeveelheid van de kappingen in acht nemen, overeenkomstig de bedrijfsregeling of het vaste gebruik van de eigenaars, zonder vergoeding echter voor de vruchtgebruiker of voor zijn erfgenamen wegens de gewone kappingen van schaarhout, van uitgespaard hout of van stamhout, die hij gedurende zijn vruchtgebruik niet zou hebben gedaan.

   Bomen die men uit een kwekerij kan trekken zonder deze te beschadigen, behoren ook tot het vruchtgebruik, maar alleen onder verplichting voor de vruchtgebruiker om zich, wat betreft de vervanging, naar de plaatselijke gebruiken te gedragen.

Art. 591

Verder heeft de vruchtgebruiker, steeds met inachtneming van de tijdstippen en het gebruik van de vorige eigenaars, het genot van de partijen bos van hoogstammig hout die waren onderworpen aan geregelde kappingen, hetzij deze op gezette tijden gedaan worden over een zekere uitgestrektheid grond, ofwel bestaan uit een zekere hoeveelheid bomen, zonder onderscheid over de gehele uitgestrektheid van het eigendom genomen.

Art. 592

In alle andere gevallen moet de vruchtgebruiker de hoogstammige bomen onaangeroerd laten; hij mag alleen de bij ongeval uitgerukte of afgebroken bomen gebruiken om de herstellingen te doen waartoe hij gehouden is; te dien einde mag hij zelfs bomen laten omhakken, indien het nodig is, doch onder verplichting om samen met de eigenaar de noodzakelijkheid daarvan te doen vaststellen.

Art. 593

Hij mag uit de bossen staken nemen voor de wijngaarden; hij mag ook van de bomen nemen hetgeen zij jaarlijks of op gezette tijden voortbrengen; een en ander met inachtneming van het gebruik van het gewest of de gewoonte van de eigenaars.

Art. 594

Dode fruitbomen, alsook fruitbomen die bij ongeval zijn uitgerukt of afgebroken, behoren de vruchtgebruiker toe, onder verplichting om ze door andere te vervangen.

Art. 595

<W 14-07-1976, art. IV, 7> De vruchtgebruiker kan persoonlijk de vruchten genieten, hij kan verpachten, of zelfs zijn recht verkopen of afstaan om niet.

   Verhuring door de vruchtgebruiker alleen voor langer dan negen jaren is, ingeval het vruchtgebruik ophoudt, ten aanzien van de blote eigenaar slechts verbindend voor de tijd die nog overblijft hetzij van de eerste periode van negen jaren, indien partijen zich nog daarin bevinden, hetzij van de tweede periode, en zo verder, op zulke wijze dat de huurder enkel recht heeft op het genot gedurende de gehele periode van negen jaren, waarin hij zich bevindt.

   Verhuring voor negen jaren of minder, door de vruchtgebruiker toegestaan of vernieuwd, meer dan drie jaren voor het eindigen van de lopende huur wanneer het landeigendommen betreft, en meer dan twee jaar voor hetzelfde tijdstip wanneer het huizen betreft, heeft geen gevolg, tenzij de uitvoering voor het einde van het vruchtgebruik begonnen is.

Art. 596

De vruchtgebruiker heeft het genot van de vermeerdering die het goed waarvan hij het vruchtgebruik heeft, door aanspoeling verkrijgt.

Art. 597

Hij geniet de rechten van erfdienstbaarheid, van overgang en, in het algemeen, alle rechten waarvan de eigenaar het genot kan hebben, en hij heeft dit genot zoals de eigenaar zelf.

Art. 598

Hij heeft ook, op dezelfde wijze als de eigenaar, het genot van de mijnen en groeven die reeds bij de aanvang van het vruchtgebruik in ontginning zijn; indien het echter een ontginning betreft die niet kan geschieden zonder een concessie, kan de vruchtgebruiker daarvan het genot niet hebben dan nadat de Koning hem daartoe verlof heeft verleend.

   Hij heeft geen recht op nog niet geopende mijnen en groeven, noch op veenderijen waarvan de ontginning nog niet is begonnen, noch op een schat die gedurende het vruchtgebruik mocht worden gevonden.

   ++++++++++

   GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

   ==========================

   Art. 598. (VLAAMSE GEMEENSCHAP)

   Hij heeft ook, op dezelfde wijze als de eigenaar, het genot van de mijnen en groeven die reeds bij de aanvang van het vruchtgebruik in ontginning zijn; indien het echter een ontginning betreft die niet kan geschieden zonder een concessie, kan de vruchtgebruiker daarvan het genot niet hebben dan nadat de Koning hem daartoe verlof heeft verleend.

   Hij heeft geen recht op nog niet geopende mijnen en groeven, noch op veenderijen waarvan de ontginning nog niet is begonnen, noch op een schat die gedurende het vruchtgebruik mocht worden gevonden.

   (In ontginningsgebieden kan het vruchtgebruik slechts worden gevestigd voor een bepaalde tijd die eindigt bij het verlenen van een ontginningsmachtiging, zoals bedoeld in het decreet van 4 april 2003 betreffende de oppervlaktedelfstoffen. ) <DVR 2003-04-04/13, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 08-07-2004>

   ++++++++++

Art. 599

De eigenaar mag noch door zijn daad, noch op enige andere wijze aan de rechten van de vruchtgebruiker afbreuk doen.

   Zijnerzijds kan de vruchtgebruiker, bij het eindigen van het vruchtgebruik, geen vergoeding vorderen voor verbeteringen die hij zou beweren te hebben aangebracht, al mocht de waarde van de zaak hierdoor zijn vermeerderd.

   Evenwel mag hij of mogen zijn erfgenamen de spiegels, schilderijen en andere versieringen die hij heeft doen aanbrengen, wegnemen, onder verplichting om de plaatsen in hun vorige staat te herstellen.

AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE VRUCHTGEBRUIKER.
Art. 600

De vruchtgebruiker neemt de zaken in de staat waarin zij zich bevinden; hij kan echter in het genot daarvan niet treden dan nadat hij, in tegenwoordigheid van de eigenaar of deze behoorlijk opgeroepen zijnde, een boedelbeschrijving van de roerende goederen en een staat van de onroerende goederen die aan het vruchtgebruik onderworpen zijn, heeft doen opmaken.

Art. 601

Hij stelt borg om als een goed huisvader te genieten, tenzij hij van borgstelling is ontslagen door de akte waarbij het vruchtgebruik is gevestigd; ouders die het wettelijk vruchtgebruik hebben van het goed van hun kinderen, en zij die onder voorbehoud van vruchtgebruik hebben verkocht of geschonken, zijn evenwel niet tot borgstelling gehouden.

Art. 602

Indien de vruchtgebruiker geen borg vindt, worden de onroerende goederen verpacht of onder sekwester gesteld;
De onder het vruchtgebruik begrepen geldsommen worden belegd;
De eetwaren worden verkocht en de prijs die zij opbrengen, wordt eveneens belegd;
De interesten van die geldsommen en de pachten behoren in dit geval de vruchtgebruiker toe.

Art. 603

Bij gebreke van borgstelling door de vruchtgebruiker, kan de eigenaar eisen dat de roerende goederen die door het gebruik vergaan, verkocht worden om de prijs daarvan, evenals die van de eetwaren, te beleggen; alsdan heeft de vruchtgebruiker gedurende zijn vruchtgebruik, het genot van de interest; nochtans kan de vruchtgebruiker vorderen en kunnen de rechters naar gelang van de omstandigheden bevelen, dat hem een gedeelte van de roerende goederen die tot zijn gebruik noodzakelijk zijn, zal worden gelaten, onder een door hem onder eed gedane belofte en onder verplichting om deze goederen bij het tenietgaan van het vruchtgebruik weer op te leveren.

Art. 604

Door de vertraging in het stellen van een borg worden de vruchtgebruiker de vruchten waarop hij kan recht hebben, niet ontnomen; deze zijn hem verschuldigd vanaf het ogenblik waarop het vruchtgebruik begonnen is.

Art. 605

De vruchtgebruiker is slechts verplicht de herstellingen tot onderhoud te doen.

   De grove herstellingen blijven ten laste van de eigenaar, behalve indien zij veroorzaakt zijn door het verzuimen van herstellingen tot onderhoud sinds de aanvang van het vruchtgebruik; in welk geval de vruchtgebruiker ook daartoe verplicht is.

Art. 606

Grove herstellingen zijn die van zware muren en van gewelven, de vernieuwing van balken en van gehele daken;
Eveneens de vernieuwing van dijken en van steun- en afsluitingsmuren in hun geheel.

   Alle andere herstellingen zijn herstellingen tot onderhoud.

Art. 607

Noch de eigenaar, noch de vruchtgebruiker is gehouden hetgeen door ouderdom ingestort of door toeval vernield is, opnieuw te doen opbouwen.

Art. 608

De vruchtgebruiker is, gedurende zijn genot, gehouden alle jaarlijkse lasten van het erf te dragen, zoals belastingen en andere die volgens het gebruik als lasten van de vruchten worden beschouwd.

Art. 609

Wat de lasten betreft waarmee het eigendom gedurende het vruchtgebruik kan worden bezwaard, dragen vruchtgebruiker en eigenaar daartoe bij als volgt :
De eigenaar is verplicht deze te betalen en de vruchtgebruiker wordt hem de interest daarvan schuldig.

   Indien de vruchtgebruiker de lasten voorgeschoten heeft, kan hij, bij het eindigen van het vruchtgebruik, het kapitaal terugvorderen.

Art. 610

Het door een erflater gemaakte legaat van een lijfrente of van een uitkering tot onderhoud moet door de algemene legataris van het vruchtgebruik voldaan worden voor het geheel, en door de legataris onder algemene titel van het vruchtgebruik, naar evenredigheid van zijn genot, zonder dat zij op enige terugvordering aanspraak kunnen maken.

Art. 611

De vruchtgebruiker onder bijzondere titel is niet gehouden tot betaling van de schulden waarvoor het erf met hypotheek is bezwaard; indien hij wordt genoodzaakt deze te betalen, heeft hij zijn verhaal op de eigenaar, behoudens hetgeen bepaald is bij artikel 1020, in de titel Schenkingen onder de levenden en testamenten.

Art. 612

De algemene vruchtgebruiker of de vruchtgebruiker onder algemene titel moet met de eigenaar in de betaling van de schulden bijdragen als volgt :
Men schat de waarde van het erf dat aan het vruchtgebruik is onderworpen; men bepaalt vervolgens, naar evenredigheid van deze waarde, de bijdrage in de schulden.

   Indien de vruchtgebruiker de som waarvoor het erf moet bijdragen, wil voorschieten, wordt hem, bij het eindigen van het vruchtgebruik, het kapitaal zonder enig interest teruggegeven.

   Indien de vruchtgebruiker dit voorschot niet wil doen, heeft de eigenaar de keus om, ofwel deze som te betalen, in welk geval de vruchtgebruiker hem de interest daarvan gedurende het vruchtgebruik schuldig wordt, ofwel een gedeelte van de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen tot het verschuldigde bedrag te doen verkopen.

Art. 613

De vruchtgebruiker is alleen gehouden tot de kosten van rechtsgedingen die het genot betreffen, en tot het voldoen aan de overige veroordelingen waartoe die gedingen aanleiding kunnen geven.

Art. 614

Wanneer een derde persoon zich gedurende het vruchtgebruik schuldig maakt aan enige bezitsaanmatiging op het erf, of de rechten van de eigenaar op andere wijze krenkt, is de vruchtgebruiker gehouden hem daarvan kennis te geven; bij gebreke hiervan, is hij aansprakelijk voor iedere schade die daaruit voor de eigenaar kan ontstaan, op dezelfde wijze als hij het zou zijn voor beschadigingen door hem zelf veroorzaakt.

Art. 615

Wanneer het vruchtgebruik slechts op één dier is gevestigd en dit buiten de schuld van de vruchtgebruiker komt te sterven, is deze niet verplicht een ander in de plaats te geven, noch de geschatte waarde ervan te betalen.

Art. 616

Wanneer een kudde waarop vruchtgebruik is gevestigd, door ongeval of ziekte en buiten de schuld van de vruchtgebruiker geheel teniet gaat, moet deze aan de eigenaar alleen de huiden of de waarde ervan verantwoorden.

   Wanneer de kudde niet geheel teniet gaat, is de vruchtgebruiker gehouden het getal der gestorven dieren uit de jongen te vervangen.

AFDELING III. - HOE VRUCHTGEBRUIK EINDIGT.
Art. 617

Vruchtgebruik eindigt :
Door de (... ) dood van de vruchtgebruiker;
Door het verstrijken van de tijd waarvoor het is verleend; <W 15-12-1949, art. 28>
Door vermenging of vereniging van de beide hoedanigheden van vruchtgebruiker en van eigenaar in dezelfde persoon;
Door het niet uitoefenen van het recht gedurende dertig jaren;
Door het geheel tenietgaan van de zaak waarop het vruchtgebruik is gevestigd.

Art. 618

Vruchtgebruik kan ook eindigen door het misbruik dat de vruchtgebruiker maakt van zijn genot, hetzij door het erf te beschadigen, hetzij door het bij gebrek aan onderhoud te laten vervallen.

   De schuldeisers van de vruchtgebruiker kunnen in de geschillen tussenkomen, tot behoud van hun rechten; zij kunnen herstel van de gepleegde beschadigingen en waarborgen voor de toekomst aanbieden.

   De rechters kunnen, al naar de ernst van de omstandigheden, hetzij het gehele verval van het recht van vruchtgebruik uitspreken, hetzij bevelen dat de eigenaar niet opnieuw in het genot zal treden van de zaak waarop het vruchtgebruik gevestigd is, dan onder verplichting om aan de vruchtgebruiker of aan zijn rechthebbenden jaarlijks een bepaalde som te betalen, tot op het ogenblik waarop het vruchtgebruik had moeten eindigen.

Art. 619

Vruchtgebruik dat aan andere dan aan bijzondere personen wordt verleend, duurt slechts dertig jaren.

Art. 620

Vruchtgebruik verleend totdat een derde persoon een bepaalde leeftijd zal hebben bereikt, blijft tot dan voortduren, al is de derde persoon voor de gestelde leeftijd overleden.

Art. 621

De verkoop van de aan vruchtgebruik onderworpen zaak wijzigt geenszins het recht van de vruchtgebruiker; hij behoudt het genot van zijn vruchtgebruik, indien hij daarvan niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan.

Art. 622

De schuldeisers van de vruchtgebruiker kunnen de afstand doen vernietigen, die deze tot hun nadeel mocht hebben gedaan.

Art. 623

Wanneer slechts een gedeelte van de aan vruchtgebruik onderworpen zaak teniet gaat, blijft het vruchtgebruik bestaan op hetgeen over is.

Art. 624

Wanneer het vruchtgebruik slechts op een gebouw is gevestigd en dit gebouw door brand of door een ander ongeval vernield wordt of door ouderdom instort, heeft de vruchtgebruiker geen recht van genot op de grond of op de materialen.

   Wanneer het vruchtgebruik was gevestigd op een erf waarvan het gebouw deel uitmaakte, heeft de vruchtgebruiker het genot van de grond en van de materialen.

Art. 624/1

[1 Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, wordt de gekapitaliseerde waarde van een levenslang vruchtgebruik of een blote eigendom bezwaard met een levenslang vruchtgebruik berekend overeenkomstig artikel 745sexies, § 3. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 04-02-2015, tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de omzettingstabellen bedoeld in artikel 3, 1°>
HOOFDSTUK II. - GEBRUIK EN BEWONING.
Art. 625

Het recht van gebruik en het recht van bewoning worden gevestigd en gaan teniet op dezelfde wijze als vruchtgebruik.

Art. 626

Evenals bij vruchtgebruik kan men daarvan het genot niet hebben, zonder vooraf borg te stellen en zonder staten en boedelbeschrijvingen op te maken.

Art. 627

De gebruiker en hij die een recht van bewoning heeft, moeten als een goed huisvader genieten.

Art. 628

Het recht van gebruik en het recht van bewoning worden geregeld door de titel waarbij zij werden gevestigd en zijn, overeenkomstig de bepalingen daarvan, meer of minder uitgebreid.

Art. 629

Wanneer de titel geen aanwijzingen omtrent de omvang van die rechten bevat, worden zij als volgt geregeld.

Art. 630

Hij die het gebruik heeft van de vruchten van een erf, kan slechts zoveel daarvan vorderen als hij voor zijn behoeften en die van zijn gezin nodig heeft.

   Hij kan daarvan vorderen zelfs voor de behoeften van de kinderen die hem geboren worden nadat het gebruik hem is verleend.

Art. 631

De gebruiker kan zijn recht niet aan anderen afstaan of verhuren.

Art. 632

Hij die het recht van bewoning in een huis heeft, mag daar met zijn gezin wonen, zelfs al was hij niet gehuwd toen dit recht hem werd verleend.

Art. 633

Het recht van bewoning is beperkt tot hetgeen als woning noodzakelijk is voor hem aan wie dat recht is verleend, en voor zijn gezin.

Art. 634

Het recht van bewoning kan noch afgestaan noch verhuurd worden.

Art. 635

Wanneer de gebruiker alle vruchten van het erf geniet of wanneer hij het gehele huis bewoont, is hij evenals de vruchtgebruiker verplicht de kosten van bebouwing, de herstellingen tot onderhoud en de belastingen te dragen.

   Wanneer hij maar een gedeelte van de vruchten geniet of wanneer hij maar een gedeelte van het huis bewoont, draagt hij daartoe bij naar evenredigheid van hetgeen hij geniet.

Art. 636

Het gebruik van bossen en wouden wordt door bijzondere wetten geregeld.

TITEL IV. - ERFDIENSTBAARHEDEN OF GRONDLASTEN.
Art. 637

Een erfdienstbaarheid is een last op een erf gelegd tot gebruik en tot nut van een erf dat aan een andere eigenaar toebehoort.

Art. 638

De erfdienstbaarheid plaatst het ene erf ten opzichte van het andere niet in een hogere rang.

Art. 639

Zij ontstaat of uit de natuurlijke ligging van de plaatsen of uit verplichtingen door de wet opgelegd of uit overeenkomsten tussen de eigenaars gesloten.

HOOFDSTUK I. - ERFDIENSTBAARHEDEN DIE ONTSTAAN UIT DE LIGGING VAN DE PLAATSEN.
Art. 640

Lager gelegen erven zijn jegens de hoger liggende gehouden het water te ontvangen dat daarvan buiten 's mensen toedoen natuurlijk afloopt.

   De eigenaar van het lager gelegen erf mag geen dijk opwerpen waardoor de afloop verhinderd wordt.

   De eigenaar van het hoger gelegen erf mag niets doen waardoor de erfdienstbaarheid van het lager gelegen erf verzwaard wordt.

Art. 641

Hij die in zijn erf een waterbron heeft, mag daarvan naar goeddunken gebruik maken, behoudens het recht dat de eigenaar van het lager gelegen erf door een titel of door verjaring mocht hebben verkregen.

Art. 642

De verjaring kan in dit geval niet verkregen worden dan door een onafgebroken genot van dertig jaren, te rekenen van het ogenblik waarop de eigenaar van het lager gelegen erf zichtbare werken heeft gemaakt en voltooid, die bestemd zijn om de val en de loop van het water op zijn eigendom te bevorderen.

Art. 643

De eigenaar van de waterbron mag de loop ervan niet veranderen, wanneer deze aan de bewoners van een gemeente, dorp of gehucht het voor hen nodige water verschaft; indien echter de bewoners het gebruik daarvan niet hebben verworven, noch door verjaring verkregen, kan de eigenaar een vergoeding vorderen, die door deskundigen wordt vastgesteld.

Art. 644

Hij wiens eigendom paalt aan een lopend water dat volgens artikel 538, in de titel Onderscheiding van de goederen, niet behoort tot het openbaar domein, mag zich, waar het voorbijloopt, daarvan bedienen tot bevloeiing van zijn eigendommen.

   Hij wiens erf door dat water doorsneden wordt, mag daarvan zelfs gebruik maken in de tussenruimte die het water er doorloopt, echter onder verplichting om het op de plaats waar het zijn erf verlaat, zijn gewone loop terug te geven.

Art. 645

Wanneer een geschil ontstaat tussen de eigenaars voor wie die waters nut kunnen opleveren, moet de rechtbank, bij haar uitspraak, het belang van de landbouw overeenbrengen met de eerbiediging van het eigendomsrecht; en in alle gevallen moeten de bijzondere en plaatselijke verordeningen betreffende de loop en het gebruik van de waters in acht worden genomen.

Art. 646

Ieder eigenaar kan zijn nabuur verplichten tot het afpalen van hun aan elkaar grenzende eigendommen. De afpaling geschiedt op gemene kosten.

Art. 647

Ieder eigenaar mag zijn erf afsluiten, behoudens de in artikel 682 gestelde uitzondering.

Art. 648

(Opgeheven ) <W 04-12-1961, art. 1, b>

HOOFDSTUK II. - ERFDIENSTBAARHEDEN DIE DOOR DE WET GEVESTIGD ZIJN.
Art. 649

De erfdienstbaarheden die door de wet gevestigd zijn, beogen het algemeen of het gemeentelijk nut, of het nut van bijzondere personen.

Art. 650

Die welke gevestigd zijn tot algemeen of tot gemeentelijk nut, betreffen de voetpaden langs bevaarbare of vlotbare rivieren, het aanleggen of herstellen van de wegen en andere openbare of gemeentelijke werken.

   Alles wat deze soort van erfdienstbaarheid betreft, wordt door bijzondere wetten of verordeningen geregeld.

Art. 651

De wet legt de eigenaars verscheidene verplichtingen jegens elkaar op, onafhankelijk van iedere overeenkomst.

Art. 652

Enkele van deze verplichtingen worden geregeld door de wetten op de veldpolitie;
De overige betreffen de gemene muur en de gemene gracht, het geval dat een tegenmuur nodig is, de uitzichten op het eigendom van de nabuur, de dakdrop, het recht van uitweg.

AFDELING I. - GEMENE MUUR EN GEMENE GRACHT.
Art. 653

In de steden en op het platteland wordt iedere muur vermoed gemeen te zijn, wanneer hij tot scheiding dient tussen gebouwen, en dan tot aan het minst verheven dak, of nog wanneer hij tot scheiding dient tussen binnenplaatsen en tuinen, en zelfs tussen omheinde erven in de velden; een en ander indien er titel noch teken is van het tegendeel.

Art. 654

Een teken dat een scheidsmuur niet gemeen is, is aanwezig wanneer het bovenste van de muur aan de ene kant opstaande is en loodrecht op het voetstuk, en aan de andere kant schuin afloopt;
Eveneens, wanneer er zich slechts aan één zijde, hetzij een kap, hetzij stenen lijsten en karbelen bevinden, die daar bij het bouwen van de muur zijn geplaatst.

   In die gevallen wordt de muur geacht uitsluitend toe te behoren aan de eigenaar aan wiens zijde de drop is of de stenen karbelen en lijsten zich bevinden.

Art. 655

Het herstellen en het wederopbouwen van de gemene muur komen ten laste van allen die op de muur recht hebben, en zulks naar evenredigheid van ieders recht.

Art. 656

Echter kan ieder medeëigenaar van een gemene muur zich bevrijden van de verplichting om bij te dragen tot het herstellen en het wederopbouwen, door zijn recht van medeëigendom te laten varen, mits de gemene muur geen gebouw steunt dat hem toebehoort.

Art. 657

Ieder medeëigenaar mag tegen een gemene muur aanbouwen en daarin balken of ribben doen plaatsen door de gehele dikte van de muur, op vierenvijftig millimeter (... ) na, onverminderd het recht van de nabuur om de balk met een steekbeitel tot de helft van de muur te doen inkorten, ingeval hij zelf op die plaats balken zou willen steken of daar tegenaan een schoorsteen zou willen maken. <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 658

Ieder medeëigenaar mag de gemene muur hoger doen optrekken; doch hij alleen moet de kosten van de verhoging betalen, alsook de herstellingen tot onderhoud van hetgeen zich boven de hoogte van de gemene afsluiting bevindt, en bovendien een vergoeding voor de last naar evenredigheid van de verhoging en volgens de waarde.

Art. 659

Indien de gemene muur niet in staat is de verhoging te dragen, moet hij die de muur wil optrekken, hem op zijn kosten geheel opnieuw doen opbouwen en de meerdere dikte moet van de grond aan zijn kant afgenomen worden.

Art. 660

De nabuur die tot de verhoging niet heeft bijgedragen, kan deze gemeen maken door de helft te betalen van de voor de verhoging gemaakte kosten, alsook de waarde van de helft van de grond waarvan voor de verbreding mocht zijn gebruik gemaakt.

Art. 661

_ Iedere eigenaar van een erf dat paalt aan een muur, heeft ook het recht om die muur geheel of gedeeltelijk gemeen te maken, mits hij aan de eigenaar van de muur de helft vergoedt van zijn waarde ofwel de helft van de waarde van het gedeelte dat hij gemeen wil maken, en de helft van de waarde van de grond waarop de muur gebouwd is.

Art. 662

Geen nabuur mag in de gemene muur een holte maken of daartegen een werk aanbrengen of doen steunen, zonder toestemming van de andere nabuur of, indien deze weigert, zonder door deskundigen de middelen te hebben doen bepalen die nodig zijn om te voorkomen dat door het nieuwe werk aan de rechten van de andere nabuur afbreuk wordt gedaan.

Art. 663

Eenieder kan, in de steden en voorsteden, zijn nabuur verplichten om bij te dragen tot het bouwen en herstellen van de afsluiting die dient tot scheiding van hun in die steden en voorsteden gelegen huizen, binnenplaatsen en tuinen; de hoogte van de afsluiting wordt vastgesteld volgens de bijzondere verordeningen of de vaste en erkende gebruiken; en, bij gebreke van gebruik of verordening, moet elke tussen naburen tot scheiding dienende muur die voortaan gebouwd of wederopgebouwd zal worden, een hoogte hebben van ten minste tweeëndertig decimeter (... ), de kap daarin begrepen, in de steden van vijftigduizend en meer zielen, en van zesentwintig decimeter (... ) in de andere steden. <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 664

(Opgeheven ) <W 08-07-1924, art. 2>

Art. 665

Wanneer men een gemene muur of een huis weder opbouwt, blijven de heersende en lijdende erfdienstbaarheden voortbestaan ten opzichte van de nieuwe muur of van het nieuwe huis, zonder dat zij echter verzwaard kunnen worden, en mits de wederopbouw geschiedt vooraleer de verjaring is verkregen.

Art. 666

Alle grachten tussen twee erven worden vermoed gemeen te zijn, indien er titel noch teken is van het tegendeel.

Art. 667

Een teken dat een gracht niet gemeen is, is aanwezig wanneer de dijk of de opgeworpen aarde zich slechts aan één zijde van de gracht bevindt.

Art. 668

De gracht wordt geacht uitsluitend aan degene toe te behoren aan wiens kant zich de opgeworpen aarde bevindt.

Art. 669

(Opgeheven ) <W 07-10-1886, art. 98>

Art. 670

(Opgeheven ) <W 07-10-1886, art. 98>

Art. 671

(Opgeheven ) <W 07-10-1886, art. 98>

Art. 672

(Opgeheven ) <W 07-10-1886, art. 98>

Art. 673

(Opgeheven ) <W 07-10-1886, art. 98>

AFDELING II. - AFSTAND EN TUSSENWERKEN VEREIST BIJ BEPAALDE BOUWWERKEN.
Art. 674

Hij die nabij een al dan niet gemene muur, een put of een gemakput laat graven.

   Hij die daartegen een schoorsteen of stookplaats, een smidse, oven of fornuis wil oprichten,
Daartegen een stal wil aanbouwen,
Of tegen die muur een bewaarplaats van zout of een opslag van bijtende stoffen wil aanleggen,
is verplicht de afstand te laten die is voorgeschreven door de bijzondere verordeningen en gebruiken op dat stuk, of zodanige werken aan te leggen als deze verordeningen en gebruiken voorschrijven ten einde schade voor de nabuur te voorkomen.

AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR.
Art. 675

Geen van de naburen mag, zonder toestemming van de andere, in een gemene muur een venster of opening maken, hoe dan ook, zelf niet met vaststaand glasraam.

Art. 676

De eigenaar van een niet gemene muur die onmiddellijk paalt aan het erf van een ander, mag in die muur lichtopeningen of vensters maken met ijzeren traliewerk en vaststaand glasraam.

   Deze vensters moeten voorzien zijn van een ijzeren traliewerk waarvan de maliën ten hoogste een decimeter (... ) groot zijn, en van een vaststaand glasraam. <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 677

Deze vensters of lichtopeningen mogen niet lager gemaakt worden dan zesentwintig decimeter (... ) boven de vloer of grond van de kamer die men wil verlichten, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan negentien decimeter (... ) boven de vloer, voor de hogere verdiepingen. <W 15-12-1949, art. 28>.

Art. 678

Men mag op het besloten of niet besloten erf van zijn nabuur geen rechtstreekse uitzichten of uitzicht gevende vensters, noch balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken hebben, tenzij er een afstand van negentien decimeter (... ) is tussen de muur waar men die maakt, en het erf. <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 679

Men mag op datzelfde erf geen zijdelingse of schuine uitzichten hebben, tenzij er een afstand is van zes decimeter (... ). <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 680

De afstand waarvan sprake in de twee vorige artikelen, wordt gerekend van het buitenvlak van de muur waarin de opening gemaakt wordt, en, indien er balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken zijn, van hun buitenrand tot aan de scheidslijn van beide eigendommen.

Art. 680bis

<ingevoegd bij W 2004-07-09/30, art. 52; Inwerkingtreding : 25-07-2004> De wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt zijn niet van toepassing op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren.

AFDELING IV. - DAKDROP.
Art. 681

Ieder eigenaar moet zijn daken zodanigaanleggen dat het regenwater op zijn grond of op de openbare weg afloopt; hij mag het niet doen neerkomen op het erf van zijn nabuur.

AFDELING V. - RECHT VAN UITWEG.
Art. 682

<W 01-03-1978, art. 1> § 1. De eigenaar wiens erf ingesloten ligt omdat dit geen voldoende toegang heeft tot de openbare weg en deze toegang niet kan inrichten zonder overdreven onkosten of ongemakken, kan, voor het normale gebruik van zijn eigendom naar de bestemming ervan, een uitweg vorderen over de erven van zijn naburen, tegen betaling van een vergoeding in verhouding tot de schade die hij mocht veroorzaken.

§ 2. De vordering tot toewijzing van een uitweg is onverjaarbaar.

§ 3. Bij stilzitten van de eigenaar kan de gebruiker van het erf dat zich bevindt in de toestand beschreven in § 1, onder dezelfde voorwaarden een uitweg vorderen, mits hij de eigenaar in de zaak roept.

Art. 683

<W 01-03-1978, art. 1> De ligging van de uitweg wordt door de rechter bepaald op zulk een wijze dat hij het minst schadelijk is.

   Indien de ingeslotenheid evenwel het gevolg is van de splitsing van een erf na verkoop, ruiling, verdeling of enige andere omstandigheid, kan de uitweg slechts verleend worden over de percelen die voor de splitsing tot dat erf behoorden, tenzij de openbare weg op die wijze niet voldoende bereikbaar is. De rechter oordeelt naar billijkheid.

Art. 684

<W 01-03-1978, art. 1> De verleende uitweg houdt op, wanneer hij niet meer noodzakelijk is naar het voorschrift van artikel 682, § 1, of wanneer hij kan genomen worden op een andere plaats, die minder schadelijk is geworden dan de aangewezen ligging.

   Men kan zich op geen verjaring beroepen, hoelang de uitweg ook moge bestaan.

   De vordering tot afschaffing of tot vetplaatsing van de uitweg kan worden ingesteld door de eigenaar of bij stilzitten van deze door de gebruiker van het heersend of het lijdend erf. De gebruiker dient de eigenaar in de zaak te roepen.

   Wanneer de uitweg wordt afgeschaft kan de rechter, in acht genomen de duur van het recht en de geleden schade, de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de ontvangen vergoeding bevelen.

Art. 685

<W 01-03-1978, art. 1> De vordering tot vergoeding, in het geval van artikel 682, is vatbaar voor verjaring en de uitweg moet blijven bestaan, hoewel de vordering tot vergoeding niet meer ontvankelijk is.

HOOFDSTUK III. - ERFDIENSTBAARHEDEN DIE DOOR 'S MENSEN TOEDOEN GEVESTIGD WORDEN.
AFDELING I. - ONDERSCHEIDEN SOORTEN VAN ERFDIENSTBAARHEDEN DIE OP GOEDEREN KUNNEN WORDEN GEVESTIGD.
Art. 686

Eigenaars mogen op hun eigendommen of ten voordele van hun eigendommen zodanige erfdienstbaarheden vestigen als zij goedvinden, mits echter de gevestigde dienstbaarheden noch aan een persoon, noch ten voordele van een persoon, maar slechts aan een erf en ten behoeve van een erf worden opgelegd, en mits deze dienstbaarheden overigens niet met de openbare orde strijdig zijn.

   Gebruik en omvang van de aldus gevestigde erfdienstbaarheden worden geregeld door de titel die deze vestigt; bij gebreke van een titel, door de hierna volgende bepalingen.

Art. 687

Erfdienstbaarheden worden gevestigd ofwel voor het gebruik van gebouwen, ofwel voor het gebruik van gronderven.

   Die van de eerste soort worden stedelijke erfdienstbaarheden genoemd, onverschillig of de gebouwen waaraan zij verschuldigd zijn, in de stad dan wel op het platteland gelegen zijn;
Die van de tweede soort worden landelijke erfdienstbaarheden genoemd.

Art. 688

Erfdienstbaarheden zijn of voortdurend of niet voortdurend.

   Voortdurende erfdienstbaarheden zijn die waarvan het gebruik voortdurend is of zijn kan zonder dat daartoe telkens een daad van de mens vereist is : zodanige zijn waterlopen, goten, uitzichten en andere van dien aard.

   Niet voortdurende erfdienstbaarheden zijn die welke, om te worden uitgeoefend, telkens een daad van de mens vereisen : zodanige zijn het recht van overgang, het recht om water te putten, het weiderecht en andere soortgelijke rechten.

Art. 689

Erfdienstbaarheden zijn zichtbaar of niet zichtbaar.

   Zichtbare erfdienstbaarheden zijn die waarvan blijkt door uitwendige werken, zoals een deur, een venster, een waterleiding.

   Niet zichtbare erfdienstbaarheden zijn die welke geen uitwendig teken van hun bestaan vertonen, zoals, bij voorbeeld, het verbod om op een erf te bouwen, of om niet dan tot een bepaalde hoogte te bouwen.

AFDELING II. - HOE ERFDIENSTBAARHEDEN GEVESTIGD WORDEN.
Art. 690

Voortdurende zichtbare erfdienstbaarheden worden verkregen door een titel of door dertigjarig bezit.

Art. 691

Voortdurende niet zichtbare erfdienstbaarheden, en niet voortdurende al dan niet zichtbare erfdienstbaarheden kunnen slechts door een titel worden gevestigd.

   Bezit, zelfs sinds onheuglijke tijden, is niet voldoende om deze erfdienstbaarheden te vestigen; echter kan men de reeds door bezit verkregen erfdienstbaarheden van dien aard ten huidigen dage niet betwisten, in de gewesten waar zij op die wijze konden worden verkregen.

Art. 692

Bestemming door de huisvader geldt als titel ten aanzien van voortdurende zichtbare erfdienstbaarheden.

Art. 693

Bestemming door de huisvader is slechts aanwezig wanneer bewezen is dat twee thans van elkaar gescheiden erven aan dezelfde eigenaar hebben toebehoord en dat deze de zaken gesteld heeft in de toestand waaruit de erfdienstbaarheid voortvloeit.

Art. 694

Wanneer de eigenaar van twee erven waartussen een zichtbaar teken van erfdienstbaarheid bestaat, over een van deze erven beschikt zonder dat het contract enig beding omtrent de erfdienstbaarheid bevat, blijft deze heersend of lijdend voortbestaan ten voordele van het vervreemde erf of op het vervreemde erf.

Art. 695

Ten aanzien van erfdienstbaarheden die niet door verjaring kunnen worden verkregen, kan de titel van vestiging van de erfdienstbaarheid slechts worden vervangen door een titel van erkenning van de erfdienstbaarheid, uitgaande van de eigenaar van het dienstbare erf.

Art. 696

Wanneer men een erfdienstbaarheid vestigt, wordt men geacht alles toe te staan wat voor het gebruik daarvan nodig is.

   Zo omvat de erfdienstbaarheid om water te putten uit de bron van een ander, noodzakelijk een recht van overgang.

AFDELING III. - RECHTEN VAN DE EIGENAAR VAN HET ERF WAARAAN DE ERFDIENSTBAARHEID VERSCHULDIGD IS.
Art. 697

Hij aan wie erfdienstbaarheid verschuldigd is, heeft het recht alle werken uit te voeren die nodig zijn voor het gebruik en het behoud van die erfdienstbaarheid.

Art. 698

Deze werken komen te zijnen koste, en niet ten koste van de eigenaar van het dienstbare erf, tenzij de titel van vestiging van de erfdienstbaarheid het tegendeel bepaalt.

Art. 699

Zelfs ingeval de eigenaar van het dienstbare erf bij de titel belast is om op zijn kosten de voor het gebruik en het behoud van de erfdienstbaarheid nodige werken uit te voeren, kan hij zich te allen tijde van die last bevrijden, door het dienstbare erf af te staan aan de eigenaar van het erf waaraan de erfdienstbaarheid verschuldigd is.

Art. 700

Indien het erf, ten behoeve waarvan de erfdienstbaarheid is gevestigd, verdeeld wordt, blijft de erfdienstbaarheid voor ieder gedeelte verschuldigd, maar zonder dat de toestand van het dienstbare erf mag worden verzwaard.

   Zo, bij voorbeeld, indien het een recht van overgang betreft, zijn alle medeëigenaars verplicht dit over dezelfde plaats uit te oefenen.

Art. 701

De eigenaar van het dienstbare erf mag niets doen dat zou strekken om het gebruik van de erfdienstbaarheid te verminderen of ongemakkelijker te maken.

   Zo mag hij de gesteldheid van de plaats niet veranderen, noch de uitoefening van de erfdienstbaarheid verleggen naar een andere plaats dan die welke voor de erfdienstbaarheid oorspronkelijk was aangewezen.

   Indien evenwel die oorspronkelijke aanwijzing voor de eigenaar van het dienstbare erf meer bezwarend mocht zijn geworden of indien zij hem verhindert voordelige herstellingen daaraan te verrichten, kan hij de eigenaar van het andere erf een plaats aanbieden die voor de uitoefening van zijn rechten even gemakkelijk is, en deze mag zulks niet afwijzen.

Art. 702

Anderzijds mag hij die een recht van erfdienstbaarheid heeft, daarvan slechts gebruik maken overeenkomstig zijn titel, zonder aan het dienstbare erf of aan het heersende erf een verandering te mogen aanbrengen waardoor de toestand van het eerstgenoemde zou worden verzwaard.

AFDELING IV. - HOE ERFDIENSTBAARHEDEN TENIET GAAN.
Art. 703

Erfdienstbaarheden gaan teniet wanneer de zaken zich in zodanige staat bevinden dat men daarvan geen gebruik meer kan maken.

Art. 704

Zij herleven wanneer de zaken in zodanige staat hersteld worden dat men daarvan gebruik kan maken, tenzij reeds voldoende tijd verlopen is om te laten vermoeden dat de erfdienstbaarheid is teniet gegaan, gelijk in artikel 707 is bepaald.

Art. 705

Alle erfdienstbaarheden gaan teniet wanneer het heersende erf en het dienstbare erf in dezelfde hand verenigd worden.

Art. 706

Een erfdienstbaarheid gaat teniet door het niet uitoefenen daarvan gedurende dertig jaren.

Art. 707

Naar gelang van de onderscheiden soorten van erfdienstbaarheden beginnen de dertig jaren te lopen ofwel, wanneer het niet voortdurende erfdienstbaarheden betreft, van de dag dat men heeft opgehouden daarvan gebruik te maken, ofwel, wanneer het voortdurende erfdienstbaarheden betreft, van de dag dat een met de erfdienstbaarheid strijdige daad is verricht.

Art. 708

De wijze van gebruik van een erfdienstbaarheid verjaart evenals de erfdienstbaarheid zelf en op gelijke manier.

Art. 709

Wanneer het erf ten voordele waarvan een erfdienstbaarheid gevestigd is, aan verscheidene eigenaars onverdeeld toebehoort, belet het genot van een van hen de verjaring ten opzichte van allen.

Art. 710

Indien zich onder de medeëigenaars iemand bevindt, tegen wie de verjaring niet kan lopen, zoals een minderjarige, bewaart deze het recht van alle overigen.

Art. 710bis
BOEK III. - OP WELKE WIJZE EIGENDOM VERKREGEN WORDT.
ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 711

Eigendom van goederen wordt verkregen en gaat over door erfopvolging, door schenking onder de levenden of hij testament, en uit kracht van verbintenissen.

Art. 712

Eigendom wordt ook verkregen door natrekking of incorporatie en door verjaring.

Art. 713

Goederen die geen eigenaar hebben, behoren toe aan de Staat.

Art. 714

Er zijn zaken die aan niemand toebehoren en waarvan het gebruik aan allen gemeen is.

   Politiewetten bepalen hoe het genot daarvan geregeld wordt.

Art. 715

Het recht om te jagen of te vissen wordt eveneens door bijzondere wetten geregeld.

Art. 716

De eigendom van een schat behoort aan wie hem in zijn eigen erf vindt; wordt de schat in eens anders erf gevonden, dan behoort hij voor de ene helft toe aan de vinder en voor de andere helft aan de eigenaar van het erf.

   Een schat is iedere verborgen of bedolven zaak waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen en die door louter toeval ontdekt wordt.

Art. 717

De rechten op zaken die in zee zijn geworpen, op voorwerpen, van welke aard ook, die door de zee worden aangespoeld, en op planten en kruiden die groeien langs de oevers der zee, worden eveneens door bijzondere wetten geregeld.

   Hetzelfde geldt voor verloren zaken waarvan de eigenaar zich niet aanmeldt.

TITEL I. - ERFENISSEN.
HOOFDSTUK I. - OPENVALLEN VAN ERFENISSEN EN BEZIT VAN DE ERFGENAMEN.
Art. 718

Erfenissen vallen open door de (... ) dood. <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 719

(Opgeheven ) <15-12-1949, art. 29>

Art. 720

<W 19-09-1977, art. 2> Om erfgenaam of legataris te zijn moet men de erflater overleven.

Art. 721

<W 19-09-1977, art. 2> Wanneer de volgorde waarin twee of meer personen zijn overleden niet kan worden bepaald, worden die personen geacht gelijktijdig te zijn overleden.

Art. 722

<W 19-09-1977, art. 2> Indien een belanghebbende ten gevolge van omstandigheden die hem niet kunnen worden toegerekend, moeilijkheden ondervindt bij het bewijs van de volgorde van overlijden, kan de rechter hem een of meer malen uitstel verlenen, zulks voor zover redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het bewijs binnen de termijn van het uitstel kan worden geleverd.

Art. 723

<W 31-03-1987, art. 66> De wet bepaalt de orde van erfopvolging tussen de erfgenamen.

   Bij gebreke van erfgenamen vervallen de goederen aan de Staat.

Art. 724

<W 31-03-1987, art. 67> De erfgenamen treden van rechtswege in het bezit van de goederen, rechten en rechtsvorderingen van de overledene, onder verplichting om alle lasten van de nalatenschap te voldoen.

   De Staat moet zich in het bezit doen stellen door de rechter, in de vorm die hierna wordt bepaald.

HOOFDSTUK II. - HOEDANIGHEDEN VEREIST OM TE KUNNEN ERVEN.
Art. 725

Om te kunnen erven moet men bestaan op het ogenblik dat de erfenis openvalt.

   Derhalve zijn onbekwaam om te erven :
1° Hij die nog niet verwekt is;
2° Het kind dat niet levensvatbaar geboren is;
(... ). <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 726

<W 15-12-1980, art. 85> Vreemdelingen hebben overal in het Rijk het recht om te erven, te beschikken en te verkrijgen op dezelfde wijze als de Belgen.

Art. 727

[1 § 1 Onwaardig om te erven, en dus van de erfenis uitgesloten is :
1° hij die als dader, mededader of medeplichtige schuldig is bevonden om op de persoon van de overledene een feit te hebben gepleegd dat zijn dood heeft veroorzaakt, als bedoeld in de artikelen 376, 393 tot 397, 401, 404 en 409, § 4, van het Strafwetboek; zo ook hij die schuldig is bevonden aan de poging om een dergelijk feit te plegen;
2° hij die onwaardig is verklaard omdat hij een in het 1° bedoeld feit heeft gepleegd, of gepoogd heeft te plegen, maar die, omdat hij ondertussen overleden is, voor dat feit niet werd veroordeeld;
3° hij die onwaardig is verklaard omdat hij als dader, mededader of medeplichtige schuldig werd bevonden om op de persoon van de overledene een feit te hebben gepleegd als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403, 405, 409, §§ 1 tot 3 en 5, en 422bis van het Strafwetboek.

§ 2. De in § 1, 1°, bedoelde onwaardigheid is een burgerlijke sanctie die uitwerking heeft door het louter feit dat de erfgerechtigde schuldig werd bevonden.

   De in § 1, 2°, bedoelde onwaardigheid is een burgerlijke sanctie die door de rechtbank wordt uitgesproken op vordering van de procureur des Konings.

   De in § 1, 3°, bedoelde onwaardigheid is een burgerlijke sanctie die kan worden uitgesproken door de strafrechter die de erfgerechtigde schuldig bevindt aan een van de daarin vermelde feiten. De strafrechter kan deze burgerlijke sanctie ook uitspreken ten aanzien van hem die schuldig bevonden is wegens de poging om een dergelijk feit te plegen. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 728

[1 Er is geen onwaardigheid indien de overledene, in de in artikel 727, § 1, 3°, bedoelde gevallen de dader, mededader of medeplichtige, de feiten heeft vergeven. Vergiffenis kan enkel worden geschonken in een geschrift dat van de overledene uitgaat, en dat na de feiten is opgemaakt in de vorm die voor een testamentaire beschikking is vereist. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 9, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 729

[1 De wegens onwaardigheid van de nalatenschap uitgesloten erfgerechtigde wordt geacht nooit enig recht in de nalatenschap te hebben gehad, onverminderd evenwel de rechten van derden die te goeder trouw handelden.

   De onwaardige is gehouden tot teruggave van alle vruchten en inkomsten die hij sinds het openvallen van de nalatenschap genoten heeft.

   Het aandeel van de onwaardige komt ten goede aan zijn afstammelingen, indien plaatsvervulling plaatsvindt; zo niet, komt zijn aandeel door aanwas ten goede aan de andere erfgerechtigden in dezelfde graad; indien de onwaardige alleen is in zijn graad, vervalt het aan de volgende graad, of aan de volgende orde, naar gelang van het geval. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 730

[1 De kinderen van de onwaardige zijn niet van de nalatenschap uitgesloten wegens de schuld van hun ouder; ze kunnen bij plaatsvervulling tot de nalatenschap komen.

   De onwaardige heeft geen wettelijk genot op de goederen die zijn kinderen ten gevolge van zijn onwaardigheid vererven, en kan deze goederen noch rechtstreeks noch onrechtstreeks van deze kinderen vererven.

   Wanneer de door een kind van de onwaardige aldus vererfde goederen bij overlijden van dit kind nog in natura in zijn nalatenschap aanwezig zijn, is de onwaardige voor deze goederen van de nalatenschap van het kind uitgesloten. Zijn deze goederen niet meer in natura aanwezig, dan is de onwaardige uit de nalatenschap gesloten ten belope van de waarde ervan, tenzij en in de mate deze goederen zijn verbruikt en dus ook hun tegenwaarde niet meer in de nalatenschap aanwezig is. De waarde van die goederen wordt bepaald op het ogenblik waarop het kind ze verkregen heeft. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 11, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
HOOFDSTUK III. - ONDERSCHEIDEN ORDEN IN DE ERFOPVOLGING.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 731

<W 14-05-1981, art. 7> De erfenissen komen toe aan de kinderen en afstammelingen van de overledene, aan zijn noch uit de echt noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot, aan zijn bloedverwanten in de opgaande lijn (aan zijn bloedverwanten in de zijlijn en aan zijn wettelijk samenwonende binnen de grenzen van de rechten die hem zijn toegekend ), in de orde en overeenkomstig de regels die hierna worden bepaald. <W 2007-03-28/39, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

Art. 732

De wet houdt bij het regelen van de erfopvolging geen rekening met de aard of met de oorsprong van de goederen (, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen ). <W 2007-03-28/39, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

Art. 733

Iedere erfenis die aan bloedverwanten in de opgaande lijn of aan bloedverwanten in de zijlijn te beurt valt, wordt verdeeld in twee gelijke delen : het ene voor de bloedverwanten van de vaderlijke lijn, het andere voor de bloedverwanten van de moederlijke lijn. [1 Deze verdeling in gelijke delen vindt niet plaats in het geval van artikel 754/1. ]1

   De bloedverwanten enkel van moederszijde of van vaderszijde worden niet uitgesloten door de volle bloedverwanten; doch zij erven slechts in hun lijn, behoudens hetgeen in artikel 752 wordt bepaald. De volle bloedverwanten erven in beide lijnen.

   De erfenis gaat niet over van de ene lijn naar de andere, behalve wanneer in een van beide lijnen noch bloedverwant in de opgaande lijn, noch bloedverwant in de zijlijn bestaat.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 734

Is deze eerste verdeling tussen de vaderlijke en de moederlijke lijn gedaan, dan heeft geen verdere verdeling plaats tussen de verschillende takken; doch de aan elke lijn te beurt gevallen helft behoort aan de erfgenaam of aan de erfgenamen die de naaste in graad zijn, behoudens hetgeen hierna bepaald wordt omtrent het geval van plaatsvervulling.

Art. 735

De afstand in bloedverwantschap wordt bepaald door het getal van de generaties; elke generatie wordt een graad genoemd.

Art. 736

De opvolging van graden maakt de lijn : men noemt rechte lijn de opvolging van graden tussen personen die de ene van de andere afstammen; zijlijn, de opvolging van graden tussen personen die niet de ene van de andere, maar van een gemene stamvader afstammen.

   In de rechte lijn onderscheidt men de rechte nederdalende lijn en de rechte opgaande lijn.

   De eerste verbindt de stamvader met de personen die van hem afstammen; de laatste verbindt een persoon met degenen van wie hij afstamt.

Art. 737

In de rechte lijn rekent men zoveel graden als er generatie zijn tussen de personen : zo staat de zoon, met betrekking tot de vader, in de eerste graad; de kleinzoon, in de tweede; en zulks geldt wederkerig voor de vader en de grootvader, met betrekking tot zonen en kleinzonen.

Art. 738

In de zijlijn worden de graden bepaald door het getal van de generaties, te rekenen van een van de bloedverwanten tot aan de gemene stamvader, zonder deze mee te tellen, en vervolgens van deze tot aan de andere bloedverwant.

   Zo staan twee broeders in de tweede graad; oom en neef, in de derde graad; volle neven, in de vierde graad; en zo verder.

AFDELING II. - PLAATSVERVULLING.
Art. 739

[1 Door plaatsvervulling nemen de afstammelingen van een erfgerechtigde zijn plaats in en worden zij in zijn graad tot de nalatenschap geroepen.

   Plaatsvervulling heeft, volgens de hierna vermelde regels, plaats in geval van vooroverlijden, van gelijktijdig overlijden, van verwerping en van onwaardigheid van een erfgerechtigde. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 14, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 740

Plaatsvervulling heeft, in de rechte nederdalende lijn, tot in het oneindige plaats.

   [1 Tweede lid opgeheven. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 741

Plaatsvervulling heeft niet plaats ten voordele van bloedverwanten in de opgaande lijn; de naaste in elk van beide lijnen sluit altijd de verdere uit.

   [1 Plaatsvervulling heeft evenmin plaats ten voordele van de afstammelingen van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 16, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 742

[1 In de zijlijn heeft plaatsvervulling plaats ten voordele van de afstammelingen van broeders en zusters, ooms en tantes van de overledene. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 743

[1 Plaatsvervulling heeft ook plaats wanneer geen van de erfgerechtigden in dezelfde graad tot de nalatenschap komen, hetzij omdat ze voor of gelijktijdig met de erflater overleden zijn, dan wel de nalatenschap verworpen hebben of onwaardig zijn. Ze heeft plaats ongeacht of de afstammelingen onder elkaar in gelijke of in ongelijke graden staan.

   In alle gevallen van plaatsvervulling geschiedt de verdeling bij staken. Indien een zelfde staak verscheidene takken heeft voortgebracht, geschiedt de onderverdeling in elke tak eveneens bij staken en delen de leden van dezelfde tak onder elkaar bij hoofden. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 18, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 744

[1 Eerste lid ogeheven. ]1

   Men kan bij plaatsvervulling opkomen voor hem wiens erfenis men verworpen heeft.

   [1 Derde lid ogeheven. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 19, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
AFDELING III. - ERFOPVOLGING IN DE NEDERDALENDE LIJN.
Art. 745

De kinderen of hun afstammelingen erven van hun ouders, grootouders of verdere bloedverwanten in de opgaande lijn, zonder onderscheid van geslacht of van eerstgeboorte, (ook al hebben zij niet dezelfde ouders en ongeacht de wijze waarop hun afstamming is vastgesteld. ) <W 31-03-1987, art. 68>

   Zij erven voor gelijke delen en bij hoofden, wanneer zij allen in de eerste graad staan en uit eigen hoofde geroepen worden; zij erven bij staken, wanneer zij allen of een gedeelte van hen bij plaatsvervulling opkomen.

(AFDELING IV. - ERFOPVOLGING VAN DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT.
Art. 745bis

<W 14-05-1981, art. 8> § 1. (Wanneer de overledene afstammelingen, geadopteerde kinderen of afstammelingen van deze achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap. ) <W 31-03-1987, art. 69>

   [1 Wanneer de overledene bloedverwanten in de opgaande lijn of broeders, zusters of afstammelingen van dezen achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot :
1° de volle eigendom van het deel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen en in het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is, en
2° het vruchtgebruik van de overige goederen van diens eigen vermogen. ]1

   Wanneer de overledene [1 andere erfgerechtigden of ]1 geen erfgerechtigden achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van de gehele nalatenschap.

§ 2. De langstlevende echtgenoot heeft bovendien het vruchtgebruik van de goederen onderworpen aan het recht van wettelijke terugkeer waarin de artikelen [1 353-16, eerste lid, 2°, en 747 ]1 voorzien, tenzij in de akte van schenking of in het testament anders is bepaald.

(§ 3. De langstlevende echtgenoot verkrijgt als enige, met uitsluiting van alle andere erfgenamen, het recht op de huur van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de overledene tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende. ) <W 2007-03-28/39, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

(1)<W 2018-07-22/01, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 745ter

<W 14-05-1981, art. 8> Niettegenstaande enig andersluidend beding kan ieder die de blote eigendom verkrijgt, eisen dat voor alle met vruchtgebruik belaste goederen een boedelbeschrijving van de roerende en een staat van de onroerende worden opgemaakt, dat de geldsommen worden belegd en dat de effecten aan toonder, naar keuze van de langstlevende echtgenoot, worden omgezet in inschrijvingen op naam of gedeponeerd op een gemeenschappelijke bankrekening.

Art. 745quater

<W 14-05-1981, art. 8> § 1. (Wanneer de blote eigendom behoort aan de afstammelingen van de vooroverleden echtgenoot, aan zijn geadopteerde kinderen of aan de afstammelingen van dezen, kan de langstlevende echtgenoot of een van de blote eigenaars [2 vragen ]2 dat het vruchtgebruik geheel of ten dele wordt omgezet, hetzij in de volle eigendom van met vruchtgebruik belaste goederen, hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geindexeerde rente. ) <W 2006-07-01/75, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   (Lid 2 opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 70>

[2 § 1/1. Onverminderd paragraaf 4 kan de omzetting die gevraagd wordt door een afstammeling, of door een geadopteerd kind, of door een afstammeling van deze, die niet tevens afstammeling of geadopteerd kind, of afstammeling van deze, van de langstlevende echtgenoot is, niet worden geweigerd, indien die vraag is gesteld binnen de termijnen bepaald in artikel 745sexies, § 2/1.

   Hetzelfde geldt voor de omzetting die gevraagd wordt door de langstlevende echtgenoot wanneer de blote eigendom geheel of gedeeltelijk behoort aan afstammelingen en geadopteerde kinderen zoals omschreven in het eerste lid.

   Tenzij alle blote eigenaars en de langstlevende echtgenoot anders zijn overeengekomen, wordt het vruchtgebruik in de gevallen vermeld in het eerste en tweede lid, omgezet in een onverdeeld aandeel van de nalatenschap in volle eigendom. Dit aandeel wordt bepaald op basis van de omzettingstabellen bedoeld in artikel 745sexies, § 3, en de leeftijd van de vruchtgebruiker op de datum van de vraag. De artikelen 745quinquies, § 3, en 745sexies, § 3, vierde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

   Wanneer evenwel omwille van de gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker zijn verwachte levensduur manifest lager is dan deze van de omzettingstabellen, kan de rechter, op vraag van een blote eigenaar of de langstlevende echtgenoot, de toepassing van de omzettingstabellen uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden bepalen. ]2

§ 2. Wanneer de blote eigendom behoort aan andere personen dan die bedoeld in [2 de paragrafen 1 en 1/1 ]2, kan de langstlevende echtgenoot die omzetting eisen binnen vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap.

   In hetzelfde geval kan hij te allen tijde eisen dat de blote eigendom van de goederen bedoeld in § 4 hem tegen geld wordt overgedragen.

   De [1 familierechtbank ]1 kan de omzetting van het vruchtgebruik en de toewijzing van de volle eigendom weigeren, wanneer zulks de belangen van een onderneming of van een beroepsarbeid ernstig zou schaden.

   Indien de rechtbank het billijk acht wegens omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, kan zij een vordering tot omzetting toewijzen, die is ingesteld door een andere blote eigenaar dan die bedoeld in [2 de paragrafen 1 en 1/1 ]2 of, na de termijn van vijf jaar, door de langstlevende echtgenoot.

§ 3. De omzetting van het vruchtgebruik van de goederen onderworpen aan het recht van wettelijke terugkeer kan [2 ... ]2 alleen worden gevorderd door degene die dat recht bezit.

§ 4. Het vruchtgebruik van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende, en van het daarin aanwezige huisraad, kan niet worden omgezet dan met instemming van de langstlevende echtgenoot.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 74, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-31/25, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 745quinquies

<W 14-05-1981, art. 8> § 1. Het recht om de omzetting van het vruchtgebruik of de toewijzing in volle eigendom van de goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4, te vorderen, geldt voor elk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, onverschillig of het verkregen is krachtens de wet of bij testament, dan wel ingevolge huwelijkscontract of contractuele erfstelling.

   Dit recht is persoonlijk en niet vatbaar voor overdracht. Het kan niet worden uitgeoefend door de schuldeisers van de rechthebbende.

§ 2. Het recht om de omzetting te vorderen kan niet worden ontnomen aan de afstammelingen (uit een vorige relatie ) van de vooroverleden echtgenoot. <W 2007-03-28/39, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

   Aan de langstlevende echtgenoot kan niet het recht worden ontnomen om de omzetting van het vruchtgebruik of de toewijzing in volle eigendom van de goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4, te vorderen.

§ 3. Ingeval de langstlevende echtgenoot tot de nalatenschap komt met afstammelingen (uit een vorige relatie ) en de omzetting wordt gevorderd door een van de partijen, wordt de langstlevende echtgenoot geacht ten minste twintig jaar ouder te zijn dan de oudste afstammeling (uit een vorige relatie ). <W 2007-03-28/39, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

Art. 745sexies

<W 14-05-1981, art. 8> § 1. Indien alle blote eigenaars en de langstlevende echtgenoot meerderjarig en handelingsbekwaam zijn, kunnen zij in iedere stand van de zaak, in onderlinge overeenstemming en op de wijze die zij hebben vastgesteld, overgaan tot de omzetting of tot de overdracht van de blote eigendom van de goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4.

   Indien een van hen minderjarig of anderszins onbekwaam is, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 2. Bij gebreke van overeenstemming wordt de zaak bij de [1 familierechtbank ]1aanhangig gemaakt op verzoekschrift; alle rechtverkrijgenden worden in het geding geroepen bij gerechtsbrief.

   Wanneer de rechtbank de eis geheel of ten dele toewijst, bepaalt zij de wijze van omzetting of de prijs die moet worden betaald voor de overdracht van de blote eigendom van de goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4. In voorkomend geval gelast zij de verkoop van de volle eigendom van het geheel of van een deel der goederen die met vruchtgebruik belast zijn, dan wel de verdeling van die goederen, zelfs indien ter zake van dat recht geen onverdeeldheid bestaat, tenzij zij verkiest de partijen naar een notaris te verwijzen om de omzetting te laten plaatshebben volgens de procedure omschreven in de artikelen 1207 tot 1225 van het Gerechtelijk Wetboek.

[4 § 2/1. De omzetting waarvan sprake in artikel 745quater, § 1/1 kan echter enkel in het kader van de procedure van vereffening en verdeling worden gevraagd, uiterlijk bij de mededeling van de aanspraken vermeld in artikel 1218, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. Is de vraag niet binnen die termijn gesteld, dan kan de omzetting later nog worden gevorderd, maar behoudt de rechtbank dezelfde beoordelingsbevoegdheid als bij een vraag tot omzetting op grond van artikel 745quater, § 1. Zo ook indien de omzetting van het vruchtgebruik wordt gevraagd nadat de nalatenschap minnelijk verdeeld is, met geheel of gedeeltelijk behoud van het vruchtgebruik voor de langstlevende. ]4

§ 3. [2 De minister van Justitie bepaalt voor de omzetting van het vruchtgebruik twee omzettingstabellen : een voor mannen en een voor vrouwen.

   Deze omzettingstabellen bepalen de waarde van het vruchtgebruik als een percentage van de normale verkoopwaarde van de goederen onderworpen aan het vruchtgebruik, rekening houdend met :
- de gemiddelde rentevoet over de laatste twee jaar van de lineaire obligaties waarvan de maturiteit gelijk is aan de levensverwachting van de vruchtgebruiker. De rentevoet die overeenstemt met de hoogste maturiteit wordt toegepast wanneer de levensverwachting deze maturiteit overschrijdt. Deze rentevoet wordt toegepast na aftrek van de [3 roerende voorheffing. De bij het opstellen van de omzettingstabellen in aanmerking te nemen rentevoet mag evenwel niet lager zijn dan 1 % per jaar. De periode van twee jaar loopt vanaf 1 mei van het tweede aan de bekendmaking van de omzettingstabellen voorafgaande jaar tot 30 april van het jaar van de bekendmaking van die tabellen. ]3;
- de Belgische prospectieve sterftetafels die jaarlijks worden gepubliceerd door het Federaal Planbureau.

   Tenzij partijen anders zijn overeengekomen gebeurt de waardering van het vruchtgebruik op basis van de omzettingstabellen, de verkoopwaarde van de goederen en de leeftijd van de vruchtgebruiker op de datum van de indiening van het in § 2 bedoelde verzoekschrift.

   De waarde van het vruchtgebruik verstrekt door de omzettingstabellen is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de volle eigendom en de waarde van de blote eigendom. De waarde van de blote eigendom is gelijk aan een breuk waarvan de teller gelijk is aan de waarde van de volle eigendom; de noemer is gelijk aan één te vermeerderen met de rentevoet, deze som zijnde verheven tot de macht die gelijk is aan de levensverwachting van de vruchtgebruiker. De levensverwachting uitgedrukt in jaren, de rentevoet uitgedrukt in procent, en de waarde van het vruchtgebruik uitgedrukt in procent van de waarde van de volle eigendom, bevatten twee decimalen.

  &bsp; De vruchtgebruiker behoudt het vruchtgebruik van de goederen tot op het ogenblik dat de kapitalisatiewaarde van zijn vruchtgebruik hem effectief is betaald.

   Tot dat ogenblik brengt deze som geen intresten op in het voordeel van de vruchtgebruiker, behalve indien de vruchtgebruiker na de definitieve vaststelling van de kapitalisatiewaarde van zijn vruchtgebruik beslist om afstand te doen van het genot van de zaak. In dit geval zal aan de vruchtgebruiker een intrest verschuldigd zijn gelijk aan de wettelijke intrest vanaf het ogenblik waarop deze aan de blote eigenaar, bij aangetekende zending of deurwaardersexploot, bevestigt dat hij afstand heeft gedaan van het genot van de zaak en hij de blote eigenaar in gebreke stelt tot het betalen van deze intrest.

   Wanneer evenwel omwille van de gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker zijn verwachte levensduur manifest lager is dan deze van de statistische tabellen, kan de rechter hetzij de omzetting weigeren, hetzij de toepassing van de omzettingstabellen uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden bepalen.

   De minister van Justitie bepaalt jaarlijks op 1 juli de in het eerste lid bedoelde omzettingstabellen. Bij deze gelegenheid houdt hij rekening met de in het tweede en derde lid vermelde parameters en met de voorstellen van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, na kennis te hebben genomen van de resultaten van de werkzaamheden geleverd door het Federaal Planbureau en het Instituut voor actuarissen in België.

   De omzettingstabellen worden ieder jaar in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Naast de leeftijd van de vruchtgebruiker vermelden deze tabellen diens levensverwachting evenals de overeenkomstige rentevoet en waarde van het vruchtgebruik. ]2

§ 4. [2 ... ]2.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 75, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2014-05-22/09, art. 3, 023; Inwerkingtreding : onbepaald, tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de omzettingstabellen bedoeld in artikel 3, 1°. Zie ook art. 4> (3)<W 2016-06-19/01, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2016> (4)<W 2017-07-31/25, art. 11, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 745septies

<W 14-05-1981, art. 8> § 1. De langstlevende echtgenoot kan van zijn erfrecht geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten of daarvan vervallen worden verklaard indien hij geheel of gedeeltelijk is ontzet uit het ouderlijk gezag over de kinderen geboren uit zijn huwelijk met de overledene.

§ 2. De rechtsvordering wordt door de afstammelingen ingesteld binnen een jaar te rekenen hetzij van het openvallen van de nalatenschap, hetzij van de ontzetting uit het ouderlijk gezag.

   Het vonnis heeft gevolg met ingang van de datum waarop de vordering is ingesteld. <W 2001-04-29/39, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

§ 3. Bij omzetting van het vruchtgebruik in de volle eigendom van een goed of in een geldsom, of bij overdracht van de blote eigendom van de goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4, levert de uitsluiting of de vervallenverklaring grond op tot vergoeding.

   Die vergoeding wordt vastgesteld door de rechtbank en stemt overeen met de waarde van het vruchtgebruik, mede gelet op de vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker bij het instellen van de rechtsvordering.

   Is het vruchtgebruik omgezet in een lijfrente, dan werkt het vonnis terug tot hetzelfde tijdstip.

Afdeling IVbis. - Erfopvolging van de langstlevende wettelijk samenwonende. <Ingevoegd bij W 2007-03-28/39, art. 7; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Art. 745octies

<Ingevoegd bij W 2007-03-28/39, art. 7; Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. De langstlevende wettelijk samenwonende verkrijgt, met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt, het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad.

   De langstlevende wettelijk samenwonende verkrijgt als enige, met uitsluiting van alle andere erfgenamen, het recht op de huur van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de vooroverleden wettelijk samenwonende het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en verkrijgt het vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad.

   De voorgaande bepalingen zijn niet van toepassing wanneer de langstlevende wettelijk samenwonende een afstammeling is van de vooroverleden wettelijk samenwonende.

§ 2. Niettegenstaande enig andersluidend beding kan ieder die de blote eigendom verkrijgt, eisen dat een boedelbeschrijving van het huisraad en een staat van de gemeenschappelijke verblijfplaats wordt opgemaakt.

§ 3. De regels inzake het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot die zijn opgenomen in de artikelen 745quater tot 745septies zijn van overeenkomstige toepassing op het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende.

AFDELING(V.) - ERFOPVOLGING IN DE OPGAANDE LIJN.
Art. 746

Wanneer de overledene geen nakomelingen heeft achtergelaten en ook geen broeder of zuster, of afstammelingen van dezen, wordt de nalatenschap in twee helften verdeeld tussen de bloedverwanten in de vaderlijke opgaande lijn en de bloedverwanten in de moederlijke opgaande lijn.

   De naaste in graad van de opgaande lijn bekomt, met uitsluiting van alle anderen, de aan zijn lijn toekomende helft.

   Bloedverwanten van de opgaande lijn, in gelijke graad, erven bij hoofden.

Art. 747

De bloedverwanten in de opgaande lijn erven, met uitsluiting van alle anderen, de zaken door hen geschonken aan hun kinderen of afstammelingen die zonder nakomelingschap zijn gestorven, wanneer de geschonken zaken nog in natura aanwezig zijn in de nalatenschap.

   Indien de zaken zijn vervreemd, bekomen de bloedverwanten in de opgaande lijn de prijs die daarvoor nog verschuldigd mocht zijn. Zij erven ook de rechtsvordering tot terugneming die de begiftigde mocht hebben.

Art. 748

Wanneer de ouders van een persoon die zonder nakomelingschap gestorven is, hem hebben overleefd, wordt, indien hij broeders, zusters of afstammelingen van dezen achtergelaten heeft, de nalatenschap in twee helften verdeeld, waarvan slechts ene toekomt aan de ouders, die deze onder elkaar gelijkelijk verdelen.

   De andere helft behoort aan de broeders en zusters of aan hun afstammelingen, zoals in afdeling VI van dit hoofdstuk wordt bepaald.

Art. 749

Ingeval de persoon die zonder nakomelingschap gestorven is, broeders, zusters of afstammelingen van dezen achterlaat en de vader of de moeder vooroverleden is, wordt het gedeelte dat hem of haar, overeenkomstig het vorige artikel, zou zijn te beurt gevallen, gevoegd bij de helft die toekomt aan de broeders en zusters, of aan hen die hun plaats vervullen, zoals in afdeling VI van dit hoofdstuk wordt bepaald.

AFDELING(VI.) - ERFOPVOLGING IN DE ZIJLIJN.
Art. 750

Bij vooroverlijden van vader en moeder van een persoon die zonder nakomelingschap gestorven is, worden zijn broeders en zusters of hun afstammelingen tot de nalatenschap geroepen, met uitsluiting van de bloedverwanten in de opgaande lijn en van de overige bloedverwanten in de zijlijn.

   Zij erven ofwel uit eigen hoofde, ofwel bij plaatsvervulling, overeenkomstig hetgeen in afdeling II van dit hoofdstuk is bepaald.

Art. 751

Indien vader en moeder van de persoon die zonder nakomelingschap gestorven is, hem hebben overleefd, worden zijn broeders en zusters of zij die hun plaats vervullen, slechts tot de helft van de nalatenschap geroepen. Zij worden tot drie vierden geroepen, indien alleen de vader of de moeder hem heeft overleefd.

Art. 752

De verdeling van de helft of van drie vierden, die volgens het vorige artikel aan de broeders of zusters te beurt vallen, geschiedt onder hen in gelijke delen, (indien zij allen dezelfde ouders hebben; indien zij niet dezelfde ouders hebben ), wordt hetgeen zij erven in twee gelijke delen verdeeld tussen de vaderlijke en de moederlijke lijn van de overledene; volle broeders en zusters erven in beide lijnen, halve broeders en zusters van moederszijde en die van vaderszijde, ieder slechts in hun lijn; zijn er enkel broeders of zusters van één zijde, dan erven dezen alles, met uitsluiting van alle andere bloedverwanten van de andere lijn. <W 31-03-1987, art. 71>

Art. 753

Bij gebreke van broeders of zusters of afstammelingen van dezen, en bij gebreke, in een van beide lijnen, van bloedverwanten van de opgaande lijn, komt de nalatenschap voor de ene helft toe aan de overlevende bloedverwanten van de opgaande lijn; en voor de andere helft aan de naaste bloedverwanten van de andere lijn.

   (Indien bloedverwanten van de zijlijn, in gelijke graad, samen opkomen, delen zij bij hoofden, behalve indien zij bij plaatsvervulling geroepen worden, zoals in afdeling II van dit hoofdstuk is bepaald. ) <W 11-10-1919, art. 47>

Art. 754

In het geval van het vorige artikel heeft de overlevende vader of moeder het vruchtgebruik van het derde gedeelte van de goederen die hij of zij niet in eigendom erft.

Art. 754bis

[1 Bloedverwanten in de zijlijn, andere dan broeders of zusters van de overledene of hun afstammelingen, erven niet wanneer de overledene een langstlevende echtgenoot nalaat.

   De verdeling van de nalatenschap bij helften, bedoeld in artikel 753, vindt niet plaats wanneer de overledene een langstlevende echtgenoot nalaat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 755

(Bloedverwanten van verder dan de vierde graad erven niet, behalve indien zij bij plaatsvervulling geroepen worden. ) <W 11-10-1919, art. 47>

   Zijn er in de ene lijn geen bloedverwanten in erfelijke graad, dan erven de bloedverwanten van de andere lijn de gehele nalatenschap.

HOOFDSTUK IV. - ONREGELMATIGE ERFOPVOLGING.
AFDELING I. - RECHTEN VAN NATUURLIJKE KINDEREN OP DE GOEDEREN VAN HUN VADER OF MOEDER, EN ERFOPVOLGING IN DE NALATENSCHAP VAN ZONDER NAKOMELINGEN OVERLEDEN NATUURLIJKE KINDEREN.
Art. 756

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 757

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 758

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 759

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 760

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 761

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 762

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 763

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 764

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 765

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

Art. 766

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 72>

AFDELING II. - RECHTEN VAN DE STAAT.
Art. 767

(Opgeheven ) <W 14-05-1981, art. 13>

Art. 768

<W 15-05-1981, art. 15> Bij gebreke van erfgerechtigden vervalt de nalatenschap aan de Staat, onverminderd (de artikelen 100 en ) 104 van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. <W 05-08-1992, art. 68>

Art. 769

<W 14-05-1981, art. 16> Wanneer de Staat aanspraak maakt op de nalatenschap, moet hij de zegels doen leggen en een boedelbeschrijving doen opmaken in de vorm die is voorgeschreven voor de aanvaarding van nalatenschappen onder voorrecht van boedelbeschrijving.

Art. 770

(De Staat moet ) de inbezitstelling vragen bij de [1 familierechtbank ]1 van het rechtsgebied waarbinnen de erfenis is opengevallen. De rechtbank kan over de eis geen uitspraak doen dan na drie bekendmakingen en aanplakkingen in de gebruikelijke vorm, en na de procureur des Konings te hebben gehoord. <W 14-05-1981, art. 17>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 76, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 771

(Opgeheven ) <W 14-05-1981, art. 18>

Art. 772

<W 14-05-1981, art. 19> Indien de Staat de voorgeschreven formaliteiten niet heeft vervuld, kan hij worden veroordeeld tot schadevergoeding aan de erfgenamen die zich zouden aanmelden.

Art. 773

(Opgeheven ) <W 14-05-1981, art. 20>

HOOFDSTUK V. - AANVAARDING EN VERWERPING VAN NALATENSCHAPPEN.
AFDELING I. - AANVAARDING.
Art. 774

Een nalatenschap kan of zuiver, of onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard worden.

Art. 775

Niemand is gehouden een hem opgekomen nalatenschap te aanvaarden.

Art. 776

<W 2001-04-29/39, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Nalatenschappen aan minderjarigen [1 ... ]1 kunnen alleen overeenkomstig de bepalingen van artikel 410, § 1, rechtsgeldig worden aanvaard. (De fondsen en waarden die hen toebehoren, worden geplaatst op een rekening geopend op hun naam en worden onbeschikbaar gemaakt tot de meerderjarigheid of tot de opheffing van de onbekwaamverklaring zulks onverminderd het recht op wettelijk genot. ) <W 2003-02-13/54, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 04-04-2003>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 121, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 777

De aanvaarding werkt terug tot op de dag dat de erfenis is opengevallen.

Art. 778

De aanvaarding kan uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden : zij geschiedt uitdrukkelijk, wanneer men in een authentieke of een onderhandse akte de titel of de hoedanigheid van erfgenaam aanneemt; zij geschiedt stilzwijgend, wanneer de erfgenaam een daad verricht die noodzakelijk zijn bedoeling om te aanvaarden insluit en die hij slechts in zijn hoedanigheid van erfgenaam bevoegd zou zijn te verrichten.

Art. 779

Daden die alleen dienen tot bewaring, toezicht of voorlopig beheer, zijn geen daden van aanvaarding van de nalatenschap, indien daarbij de titel of de hoedanigheid van erfgenaam niet is aangenomen.

Art. 780

De schenking, de verkoop of de overdracht van zijn erfrecht door een van de erfgenamen gedaan, hetzij aan een vreemde persoon, hetzij aan al zijn medeërfgenamen, hetzij aan enkelen onder dezen, heeft voor hem aanvaarding van de nalatenschap ten gevolge.

   Hetzelfde geldt : 1° voor de verwerping, zelfs om niet, door een van de erfgenamen gedaan ten voordele van een of meer van zijn medeërfgenamen;
2° Voor de verwerping door hem gedaan, zelfs ten voordele van al zijn medeërfgenamen zonder onderscheid, wanneer hij voor de verwerping een prijs ontvangt.

Art. 781

Wanneer hij aan wie een nalatenschap is opgekomen, overleden is zonder die te hebben verworpen of zonder ze, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, te hebben aanvaard, kunnen zijn erfgenamen de nalatenschap uit zijnen hoofde aanvaarden of verwerpen.

Art. 782

Indien deze erfgenamen verschillen omtrent het aanvaarden of het verwerpen van de nalatenschap, moet deze worden aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving.

Art. 783

Een meerderjarige kan tegen de door hem uitdrukkelijk of stilzwijgend gedane aanvaarding van een nalatenschap slechts opkomen ingeval die aanvaarding het gevolg mocht zijn geweest van een jegens hem gepleegd bedrog; hij kan er nooit tegen opkomen onder voorgeven van benadeling, dan alleen ingeval de nalatenschap mocht zijn teniet gedaan of met meer dan de helft verminderd, door de ontdekking van een testament dat op het ogenblik van de aanvaarding onbekend was.

AFDELING II. - VERWERPING VAN NALATENSCHAPPEN.
Art. 784

[1 De verwerping van een nalatenschap wordt niet vermoed : zij moet worden gedaan door middel van een verklaring afgelegd ten overstaan van een notaris, in een authentieke akte.

   [2 Binnen vijftien dagen volgend op de authentieke akte, wordt de verwerping, door toedoen van de notaris en op kosten van de verwerpende erfgerechtigde, geregistreerd in het centraal erfrechtregister. ]2

   Ingeval de verwerper of verwerpers op eer verklaren in de akte dat volgens hun kennis het nettoactief van de nalatenschap niet meer bedraagt dan 5 000 euro, wordt de verklaring van verwerping bedoeld in het eerste lid, kosteloos verleden en geregistreerd en wordt zij vrijgesteld van de betaling van recht op geschriften en bekendmakingskosten. Elke drie jaar, op de verjaardag van de inwerkingtreding van deze bepaling, wordt het bedrag van 5 000 euro van rechtswege aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die aan de aanpassing voorafgaat. Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke deze bepaling in werking treedt. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 107,1°, 025; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2017-07-06/24, art. 107,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 784/1.

[1 Ingeval minderjarigen of personen die overeenkomstig artikel 492/1, § 2, derde lid, 5°, onbekwaam werden verklaard om een nalatenschap te verwerpen, tot een nalatenschap bedoeld in artikel 784, derde lid, geroepen zijn, ook indien dit slechts in ondergeschikte graad of orde is, kan de vrederechter, voor het geheel of een deel van deze personen, worden verzocht om een gezamenlijke machtiging om deze nalatenschap te verwerpen.

   Het verzoek kan gezamenlijk worden ingediend door de respectievelijke wettelijke vertegenwoordigers, overeenkomstig artikel 1185 van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2020-07-31/03, art. 82, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 785

De erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest.

Art. 786

[1 Het aandeel van hem die de nalatenschap verwerpt, komt ten goede aan zijn afstammelingen, indien plaatsvervulling plaatsvindt; zo niet, komt zijn aandeel door aanwas ten goede aan de andere erfgerechtigden in dezelfde graad; indien de verwerper alleen is in zijn graad, vervalt het aan de volgende graad, of aan de volgende orde, naar gelang van het geval. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 787

<Opgeheven bij W 2012-12-10/14, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>

Art. 788

De schuldeisers van hem die met benadeling van hun rechten een nalatenschap verwerpt, kunnen zich door de rechter doen machtigen om de nalatenschap uit hoofde van hun schuldenaar in zijn plaats te aanvaarden.

   In dit geval is de verwerping alleen ten voordele van de schuldeisers en slechts tot het bedrag van hun schuldvorderingen vernietigd; zij is het niet ten voordele van de erfgenaam die de nalatenschap verworpen heeft.

Art. 789

Het recht om een nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen verjaart door verloop van de tijd die voor de langste verjaring van onroerende rechten is vereist.

Art. 790

Zolang tegen erfgenamen die een nalatenschap verworpen hebben, geen verjaring is verkregen van het recht om te aanvaarden, blijven zij bevoegd om de nalatenschap alsnog te aanvaarden, indien deze niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard; onverminderd evenwel de rechten die door derden op de goederen van de nalatenschap mochten zijn verkregen, hetzij door verjaring, hetzij door handelingen die wettig verricht zijn met de curator van de onbeheerde nalatenschap.

Art. 791

Men kan, zelfs bij huwelijkscontract, de nalatenschap van een persoon die nog in leven is, niet verwerpen, noch de toekomstige rechten vervreemden die men op zodanige nalatenschap mocht hebben (, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald ). <W 2003-04-22/46, art. 2, 010 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

Art. 792

[1 De erfgenaam die te kwader trouw informatie verzwijgt of valse verklaringen aflegt met betrekking tot de samenstelling of de omvang van de nalatenschap, om hieruit voor zichzelf, ten nadele van zijn mede-erfgenamen of van de schuldeisers van de nalatenschap, een voordeel te verkrijgen, is schuldig aan heling.

   De erfgenaam die schuldig is aan heling verliest de bevoegdheid om de nalatenschap te verwerpen; al zou hij die willen verwerpen, toch blijft hij zuiver erfgenaam, zonder op enig aandeel in de geheelde goederen of waarden aanspraak te kunnen maken.

   Deze sanctie kan niet worden ingeroepen tegen de erfgenaam die spontaan en tijdig de juiste en volledige informatie verstrekt of zijn valse verklaringen rechtzet. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
AFDELING III. - VOORRECHT VAN BOEDELBESCHRIJVING, ZIJN GEVOLGEN, EN VERPLICHTINGEN VAN DE ERFGENAAM DIE ONDER VOORRECHT AANVAARDT.
Art. 793

[1 De verklaring waarbij een erfgenaam te kennen geeft dat hij deze hoedanigheid slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving aanneemt, moet worden afgelegd ten overstaan van een notaris, in een authentieke akte.

   [2 Binnen vijftien dagen volgend op de authentieke akte, wordt de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, door toedoen van de notaris en op kosten van de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam, geregistreerd in het centraal erfrechtregister, met verzoek aan de schuldeisers en legatarissen om, bij aangetekend bericht, hun rechten te doen kennen binnen drie maanden te rekenen van de datum van registratie in het register. ]2

   Bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wegens onbekwaamheid van de erfgenaam, wordt de verklaring afgelegd door de vader en de moeder of door degene van hen die het ouderlijk gezag uitoefent, door de ontvoogde minderjarige of door de voogd. Er wordt vervolgens gehandeld overeenkomstig het tweede lid. De vrederechter ziet toe op de inachtneming van deze vormen. In geval van belangentegenstelling tussen de onbekwame en zijn wettelijke vertegenwoordiger, wordt door de vrederechter, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen.

   Behoudens later bewijs van de werkelijkheid van hun schuldvorderingen, maken de schuldeisers en legatarissen zich bekend bij gewone aangetekende zending, gericht aan de woonplaats die de erfgenaam gekozen heeft en die in de opgenomen verklaring is vermeld. ]1

(1)<W 2017-07-06/24, art. 108,1°, 025; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2017-07-06/24, art. 108,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 794

<W 10-10-1967, art. 95> De verklaring waarbij een erfgenaam aanvaardt onder voorrecht van boedelbeschrijving, heeft slechts kracht voor zover zij is voorafgegaan of gevolgd door een getrouwe en nauwkeurige inventaris van de goederen der nalatenschap, in de vorm door het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven en binnen de termijnen bepaald in de artikelen 795 en 798 van dit wetboek.

Art. 795

De erfgenaam heeft voor het opmaken van de boedelbeschrijving drie maanden, te rekenen van de dag waarop de erfenis is opengevallen.

   Bovendien heeft hij, om zich omtrent de aanvaarding of de verwerping te beraden, een termijn van veertig dagen, te rekenen van de dag dat de voor het opmaken van de boedelbeschrijving verleende drie maanden verstreken zijn, of van de dag van het sluiten van de boedelbeschrijving, indien deze voor het verstrijken van de drie maanden is beëindigd.

Art. 796

Indien echter in de nalatenschap zaken aanwezig zijn die kunnen bederven, of waarvan de bewaring grote kosten vergt, kan de erfgenaam, in zijn hoedanigheid van gerechtigde tot de erfenis en zonder dat men daaruit een aanvaarding van zijn zijde mag afleiden, zich door de rechter doen machtigen om die zaken te verkopen.

   De verkoop geschiedt door een openbaar ambtenaar, na de aanplakkingen en bekendmakingen die door de wetten op de rechtspleging zijn voorgeschreven.

Art. 797

Gedurende de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad, kan de erfgenaam niet worden genoodzaakt de hoedanigheid van erfgenaam aan te nemen, en kan tegen hem geen veroordeling worden verkregen; indien hij de nalatenschap verwerpt, nadat de termijnen verstreken zijn of vroeger, komen de kosten, door hem tot dan toe wettig gemaakt, ten laste van de nalatenschap.

Art. 798

Na verloop van de hierboven bepaalde termijnen, kan de erfgenaam, indien tegen hem een vervolging wordt ingesteld, een nieuwe termijn aanvragen, die door de [1 familierechtbank ]1 waarvoor het geschil aanhangig is, naar gelang van de omstandigheden wordt toegestaan of geweigerd.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 77, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 799

De kosten van de vervolging, in het geval van het vorige artikel, komen ten laste van de nalatenschap, indien de erfgenaam bewijst dat hij van het overlijden geen kennis heeft gedragen, of dat de termijnen onvoldoende zijn geweest, hetzij wegens de ligging der goederen, hetzij wegens de gerezen geschillen; indien hij daarvan het bewijs niet levert, blijven de kosten te zijnen laste.

   (De kosten van opneming en andere waarschuwingen blijven ten laste van de nalatenschap als gerechtskosten. ) <W 10-10-1967, art. 95>

Art. 800

Na verloop van de bij artikel 795 verleende, en zelfs van de door de rechter overeenkomstig artikel 798 toegestane termijnen, behoudt de erfgenaam niettemin het recht om de boedelbeschrijving alsnog te doen opmaken en te aanvaarden onder voorrecht, behalve wanneer hij reeds een daad van erfgenaam verricht heeft, of wanneer tegen hem een vonnis bestaat dat in kracht van gewijsde is gegaan en hem als zuiver erfgenaam veroordeelt.

Art. 801

Het voorrecht van boedelbeschrijving vervalt voor de erfgenaam die goederen heeft verborgen gehouden, of die, wetens en willens en te kwader trouw, verzuimd heeft goederen van de nalatenschap in de boedelbeschrijving te doen opnemen.

Art. 802

<W 10-10-1967, art. 95> Ingevolge het voorrecht van boedelbeschrijving wordt de vermenging van de boedels verhinderd ten aanzien van de erfgenaam zowel als ten aanzien van de [1 schuldeisers ]1 en de legatarissen.

   De erfgenaam behoudt tegen de nalatenschap de rechten die hij had tegen de overledene. Hij is tot de betaling van de schulden en lasten der nalatenschap slechts gehouden tot het bedrag van de waarde der goederen die hij verkrijgt. De schuldeisers van de nalatenschap en de legatarissen worden uit die goederen betaald bij voorkeur boven de persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam.

(1)<W 2014-05-05/09, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
Art. 803

<W 10-10-1967, art. 95> De erfgenaam die onder voorrecht heeft aanvaard, is belast met het beheer en de vereffening van de goederen der nalatenschap. Hij moet van zijn beheer rekening en verantwoording doen aan de schuldeisers en de legatarissen.

   Hij kan geen dading treffen, geen compromis aangaan, noch de goederen met hypotheken of andere zakelijke lasten bezwaren, zonder machtiging van de rechter.

   Hij kan in zijn persoonlijke goederen niet verder worden aangesproken dan tot het bedrag dat hij als overschot schuldig blijft.

Art. 803bis

<Ingevoegd bij W 10-10-1967, art. 95> De erfgenaam die onder voorrecht aanvaardt, kan zich ontheffen van de zorg om de nalatenschap te beheren en te vereffenen. Hij moet vooraf, onder indiening van een verzoekschrift, bij beschikking van de [1 familierechtbank ]1, een beheerder doen benoemen, aan wie hij alle goederen van de nalatenschap overgeeft onder verplichting om ze met inachtneming van de hierna bepaalde regels te vereffenen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 78, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 804

<W 10-10-1967, art. 95> Ingeval de belangen van de schuldeisers der nalatenschap of van de legatarissen in het gedrang kunnen komen wegens nalatigheid van de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam of wegens diens vermogentoestand, kan iedere belanghebbende vorderen dat deze wordt vervangen door een beheerder die de nalatenschap moet vereffenen.

   Die beheerder wordt benoemd bij een beschikking in kort geding, de erfgenaam gehoord of vooraf opgeroepen.

Art. 805

[1 De beschikking tot aanwijzing van een beheerder in toepassing van de artikelen 803bis en 804, wordt binnen de vijftien dagen opgenomen in het centraal erfrechtregister, zoals bedoeld in de artikelen 892/1 en volgende. ]1

(1)<W 2019-05-05/19, art. 125, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 806

<W 10-10-1967, art. 95> De verkoop van de roerende of onroerende goederen geschiedt in de vorm, door het Gerechtelijk Wetboek bepaald.

   Indien de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam deze goederen in natura oplevert, is hij slechts verantwoordelijk voor de waardevermindering of de beschadiging door zijn nalatigheid veroorzaakt.

Art. 807

<W 10-10-1967, art. 95> Hij is verplicht, indien de schuldeisers of andere belanghebbenden het vorderen, een deugdelijke en gegoede borg te stellen voor de waarde van de in de boedelbeschrijving begrepen roerende goederen en voor het gedeelte van de prijs der onroerende goederen dat niet aan de hypothecaire schuldeisers is overgewezen, onverminderd de toepassing van artikel 804.

   Indien hij in gebreke blijft een zodanige borg te stellen, worden de roerende goederen verkocht en wordt de prijs daarvan, evenals het niet overgewezen gedeelte van de prijs der onroerende goederen, in bewaring gesteld, om tot voldoening van de lasten der nalatenschap te dienen.

Art. 808

<W 10-10-1967, art. 95> Bij vrijwillige aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, mag de erfgenaam geen niet-bevoorrechte schuldeiser of legataris betalen vóór het verstrijken van de termijn, gesteld in artikel 793, tweede lid.

   Hij mag evenwel de schuldvorderingen, vermeld in artikel 19 van de wet van 16 december 1851, betalen volgens hun rang.

   Na het verstrijken van die termijn kan de betaling, indien niet alle bekende schuldeisers het eens zijn om een minnelijke schikking te treffen, alleen geschieden in de volgorde en op de wijze, door de rechter bepaald.

Art. 809

<W 10-10-1967, art. 95> Schuldeisers die ten tijde van een eerste betaling niet bekend waren maar zich achteraf aanmelden, hebben verhaal op de betaalde legatarissen gedurende een termijn van drie jaar te rekenen van de dag dat de rekening is aangezuiverd en het overschot betaald. Zij hebben geen verhaal tegen de reeds betaalde schuldeisers, maar zijn gerechtigd van het nog niet verdeelde actief het uit te keren bedrag af te nemen dat bij de eerste verdelingen aan hun schuldvorderingen toekwam.

   De beheerder, benoemd ingevolge de artikelen 803bis en 804, heeft dezelfde macht als die waarover de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam zelf beschikte.

   Hij heeft dezelfde verplichtingen als de erfgenaam; hij is ontslagen van borgstelling.

Art. 810

De kosten van de verzegeling, indien zegels zijn gelegd, van de boedelbeschrijving en van het opmaken der rekening, komen ten laste van de nalatenschap.

Art. 810bis

<Ingevoegd bij W 10-10-1967, art. 95> Aanvaarden sommige erfgenamen de nalatenschap zuiver en andere onder voorrecht van boedelbeschrijving, dan gelden de regelen inzake voorrecht van boedelbeschrijving die op de vorm van vereffening of op het vervolgingsrecht van de schuldeisers betrekking hebben voor de gehele nalatenschap tot bij de verdeling.

   In dat geval kan de rechtbank de vereffening van de gehele nalatenschap opdragen aan een erfgenaam naar haar keuze, onder verplichting, voor deze erfgenaam, die in het vonnis bepaalde zekerheid te stellen.

   Tijdens de vereffening kan geen erfgenaam in zijn persoonlijke goederen aangesproken worden. Na de verdeling blijven de gevolgen van de aanvaarding onder voorrecht alleen bestaan ten aanzien van de erfgenamen die in deze vorm hebben aanvaard.

AFDELING IV. - ONBEHEERDE NALATENSCHAPPEN.
Art. 811

Wanneer, na het verstrijken van de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad, zich niemand aanmeldt om een nalatenschap op te vorderen, geen erfgenaam bekend is of de bekende erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen, wordt deze als onbeheerd beschouwd.

Art. 812

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 20>

Art. 813

<W 10-10-1967, art. 96> De door de [1 de familierechtbank, overeenkomstig artikel 1228 van het Gerechtelijk Wetboek ]1 aangewezen curator is gehouden de staat van nalatenschap door een boedelbeschrijving te doen vaststellen.

   Hij beheert de nalatenschap. De bepalingen van de afdeling (III ) van dit hoofdstuk betreffende de tegeldemaking van het actief en de betaling van het passief door de onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardende erfgenaam, zijn van toepassing op deze afdeling. <W 15-07-1970, art. 49>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 79, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 814

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 20>

HOOFDSTUK VI. - VERDELING EN INBRENG.
AFDELING I. [1 - Verdeling. ]1
Art. 815

<W 10-10-1967, art. 97> Niemand kan worden genoodzaakt in onverdeeldheid te blijven; en de verdeling kan te allen tijde worden gevorderd, niettegenstaande enige hiermee strijdige verbodsbepaling of overeenkomst.

   Men mag echter overeenkomen de verdeling voor een bepaalde tijd uit te stellen; zodanige overeenkomst kan voor niet langer dan vijf jaren verbindend zijn; maar zij kan vernieuwd worden.

   Die overeenkomst kan aan derden worden tegengeworpen. Zij moet in de registers van de [1 hypothecaire openbaarmaking ]1 worden overgeschreven, indien zij op een of meer onroerende goederen slaat.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 816

[1 Wanneer alle mede-erfgenamen meerderjarig, aanwezig of vertegenwoordigd, en bekwaam zijn, kan de verdeling minnelijk gebeuren, in zodanige vorm en bij zodanige akte als de mede-erfgenamen dienstig oordelen. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 13, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 817

[1 Wanneer zich onder de mede-erfgenamen minderjarigen bevinden, of beschermde personen die krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam zijn verklaard om goederen te vervreemden, of andere personen zoals omschreven in artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek, geschiedt de minnelijke verdeling evenwel zoals in artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek bepaald. Zo ook indien de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 14, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 818

[1 Verdeling kan gevorderd worden, zelfs wanneer een van de mede-erfgenamen het afzonderlijk genot mocht hebben gehad van een gedeelte van de goederen der nalatenschap, tenzij er een akte van verdeling is geweest of een tot het verkrijgen van de verjaring voldoende bezit. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 15, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 819

[1 De vordering tot verdeling ten aanzien van minderjarige of meerderjarige mede-erfgenamen die krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam zijn verklaard om goederen te vervreemden, kan worden ingesteld door hun voogd of bewindvoerder die daartoe bijzonder gemachtigd is door de vrederechter van het voogdijforum of het bewindsforum. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 16, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 820

[1 § 1. Iedere mede-erfgenaam die tot betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap gehouden is, kan eisen dat deze schulden en lasten worden betaald vooraleer tot verdeling in natura wordt overgegaan, en dat, zo nodig, onverdeelde goederen vooraf worden verkocht, indien het gereed geld en de bankrekeningen, behorend tot de massa, hiervoor niet voldoende lijken.

§ 2. De onverdeelde goederen worden in de onderstaande volgorde ter voldoening van het passief besteed :
1° het geld en de bankrekeningen;
2° de openbare fondsen, de effecten op naam, de schuldvorderingen en de andere onlichamelijke roerende goederen;
3° de lichamelijke roerende goederen;
4° de onroerende goederen.

§ 3. Iedere mede-erfgenaam kan evenwel de verkoop waarvan sprake in paragraaf 1 verhinderen door een voldoende zekerheid te verschaffen tegen ieder verhaal.

§ 4. Indien de mede-erfgenamen het over de aanwijzing van de bij voorrang te verkopen goederen niet eens zijn, wordt het geschil in het kader van de gerechtelijke verdeling behandeld en beoordeeld. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 17, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 821

[1 Iedere mede-erfgenaam doet, volgens de hierna te bepalen regels, in de massa inbreng van de giften die hem gedaan zijn en van de sommen die hij schuldig is. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 18, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 822

[1 § 1. De verdeling van de nalatenschap gebeurt in principe in natura. Er wordt naar gestreefd voor elke mede-erfgenaam een kavel te vormen met goederen van gelijke aard, gelijke hoedanigheid en gelijke deugdelijkheid.

   De gelijkheid die tussen de mede-erfgenamen moet worden verwezenlijkt is echter een gelijkheid in waarde.

§ 2. Bij de verdeling in natura moet men de verbrokkeling van erven en de splitsing van bedrijven zoveel mogelijk vermijden. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 19, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 823

[1 § 1. Van de regel van de verdeling in natura wordt afgeweken indien een mede-erfgenaam zich op een wettelijke, testamentaire of conventionele bepaling beroept, die hem het recht verleent zich bepaalde goederen uit de massa bij voorrang te laten toewijzen, dan wel dergelijke goederen bij voorkeur over te nemen of vooruit te nemen.

§ 2. Indien een mede-erfgenaam, die zich niet op een dergelijke wettelijke, testamentaire of conventionele bepaling kan beroepen, de toewijzing van een onverdeeld goed vraagt, en de andere mede-erfgenamen stemmen daarmee in, dan kunnen alle mede-erfgenamen in onderlinge overeenstemming ook bedingen dat de overnemende mede-erfgenaam het toegewezen goed gedurende een nader te bepalen periode niet vrijwillig ten bezwarende titel mag vervreemden, tenzij met instemming van alle mede-erfgenamen. Ze kunnen tevens een forfaitaire vergoeding bepalen voor het geval dit verbod wordt miskend. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 20, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 824

[1 Indien de samenstelling van de massa niet toelaat om kavels van gelijke waarde te vormen, wordt deze ongelijkheid door middel van een opleg verrekend. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 21, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 825

[1 § 1. Bij een minnelijke verdeling worden onverdeelde goederen die geen van de mede-erfgenamen in zijn kavel wil of kan nemen, uit de hand of openbaar verkocht.

   Indien alle mede-erfgenamen het daarover eens zijn, kunnen ze ook beslissen dat de goederen bij opbod voor een notaris worden verkocht, waarbij derden niet worden toegelaten.

§ 2. Wanneer zich onder de mede-erfgenamen minderjarigen bevinden, of beschermde personen die krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam zijn verklaard om goederen te vervreemden, of andere personen bedoeld in artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek, heeft de verkoop echter plaats zoals bepaald in deel IV, Boek IV, Hoofdstuk IV, van het Gerechtelijk Wetboek. Zo ook indien de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard. In al deze gevallen worden derden altijd tot de veiling opgeroepen. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 22, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 826

[1 Bij een gerechtelijke verdeling worden onverdeelde goederen die niet gevoeglijk kunnen worden verdeeld, verkocht zoals bepaald in artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 23, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 827

[1 Verdelingen, overeenkomstig de hierboven voorgeschreven regels gedaan, hetzij door voogden met machtiging van de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen, hetzij door ontvoogde minderjarigen met bijstand van hun curator, hetzij namens vermoedelijk afwezigen of niet aanwezigen, zijn definitief; zij zijn slechts provisioneel, indien de voorgeschreven regels niet zijn nagekomen. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 24, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 828

<W 31-03-1987, art. 73> De erfgenamen wier banden van verwantschap met de overledene niet zijn vastgesteld en die hun rechten niet hebben opgeëist binnen zes maanden na het openvallen van de nalatenschap, kunnen de geldigheid van de handelingen die later te goeder trouw zijn verricht door de andere erfgenamen of legatarissen, niet meer betwisten noch hun aandeel in natura opvorderen van de goederen die door deze laatsten na die termijn zijn vervreemd of verdeeld.

   De erfgenaam die niet bij de verdeling werd betrokken, behoudt het recht om de tegenwaarde van zijn aandeel te vorderen.

Art. 829

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 830

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 831

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 832

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 833

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 834

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 21>

Art. 835

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 21>

Art. 836

De regels bepaald voor de verdeling van de te verkavelen massa's, gelden eveneens voor de onderverdeling binnen de deelhebbende staken.

Art. 837

(Opgeheven ) <W 2006-07-01/75, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 838

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 26, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 839

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 26, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 840

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 26, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 841

Ieder die, ook al is hij bloedverwant van de overledene, niet zijn erfgerechtigde is, en aan wie een medeërfgenaam zijn recht op de nalatenschap heeft overgedragen, kan uit de verdeling worden geweerd, hetzij door alle medeërfgenamen, hetzij door een enkele, mits de prijs van de overdracht hem wordt terugbetaald.

Art. 842

Na de verdeling moeten aan iedere deelgenoot de titels worden ter hand gesteld, die bij de hem toebedeelde goederen behoren.

   De titels van een verdeeld eigendom blijven in handen van hem die het grootste gedeelte heeft, onder verplichting om deze, desgevorderd, ten dienste te stellen van zijn deelgenoten die er belang bij hebben.

   De titels die aan de gehele nalatenschap gemeen zijn, worden ter hand gesteld aan hem die door alle erfgenamen tot bewaarder ervan wordt aangewezen, onder verplichting om ze, op iedere vordering, ten dienste te stellen van zijn deelgenoten. Levert die keus moeilijkheden op, dan wordt zij door de rechter geregeld.

AFDELING II. - INBRENG.
Art. 843

[1 § 1. Onverminderd de artikelen 858bis, § 2, en 1100/7, moet iedere erfgenaam in rechte nederdalende lijn, die tot een nalatenschap komt, zelfs indien hij onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt, aan zijn mede-erfgenamen inbreng doen van al hetgeen hij van de overledene, bij schenking onder de levenden of bij testament, rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen heeft, tenzij de schenkingen en legaten op zekere wijze zijn gedaan bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng.

   In afwijking van het eerste lid, worden de algemene legaten en de legaten onder algemene titel vermoed te zijn vrijgesteld van inbreng, tenzij op zekere wijze werd bepaald dat zij voor inbreng vatbaar zijn.

§ 2. De erfgenaam niet bedoeld in paragraaf 1, moet geen inbreng doen van hetgeen hij van de overledene, bij schenking onder de levenden of bij testament, rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen heeft, tenzij op zekere wijze werd bepaald dat de schenkingen en legaten voor inbreng vatbaar zijn. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 27, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 843/1

[1 § 1. De schenking die oorspronkelijk voor inbreng vatbaar is, kan later van inbreng worden vrijgesteld, door een overeenkomst die tussen de schenker en de begiftigde wordt gesloten.

§ 2. De schenking die oorspronkelijk bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng is gedaan, kan later aan inbreng worden onderworpen, door een overeenkomst die tussen de schenker en de begiftigde wordt gesloten.

§ 3. De overeenkomst die deze modaliteit van de schenking wijzigt, zoals bedoeld in de paragrafen 1 en 2, wordt opgesteld in de vorm van een beschikking onder de levenden. [2 De artikelen 1100/5 en 1100/6 zijn niet van toepassing op deze overeenkomst. ]2

§ 4. De schenker kan de aard van de schenking als zijnde voor inbreng vatbaar of als vooruitmaking ook bij testament wijzigen. In dat geval is de begiftigde slechts door deze wijziging gebonden indien hij ze na het overlijden van de schenker aanvaardt. Deze aanvaarding blijft zonder invloed op de uitoefening van het keuzerecht van de begiftigde in de nalatenschap van de schenker.

§ 5. De gift wordt overeenkomstig de regels bepaald in artikel 922/1, aangerekend op de datum van de overeenkomst bedoeld in paragraaf 3 of, indien de wijziging bij testament gebeurt, op de datum van het overlijden van de schenker. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 28, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 60, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 844

[1 De schenkingen en legaten gedaan bij vooruitmaking of met vrijstelling van inbreng, worden aangerekend overeenkomstig artikel 922/1; het deel dat het beschikbaar gedeelte overschrijdt is aan inkorting onderworpen overeenkomstig artikel 920.

   Hetzelfde geldt voor de schenkingen en legaten die vatbaar zijn voor inbreng wanneer, na aanrekening op het globale voorbehouden erfdeel van de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, het overschot het beschikbaar gedeelte overschrijdt. In dat geval wordt enkel de waarde van het goed die overblijft na de inkorting, ingebracht. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 29, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 845

[1 § 1. Een erfgenaam gehouden tot inbreng, die uit eigen hoofde tot de nalatenschap komt, is slechts gehouden tot inbreng van wat hij zelf heeft gekregen van de overledene, en niet van wat zijn vader of zijn moeder heeft gekregen, zelfs wanneer hij zijn of haar nalatenschap mocht aanvaard hebben. Behoudens andersluidend beding gemaakt overeenkomstig paragraaf 2, brengt hij evenmin in wat zijn kind of zijn afstammeling heeft gekregen.

§ 2. Het kind van de schenker kan zich echter, hetzij in de schenkingsakte, hetzij in een latere overeenkomst gesloten met de schenker en de begiftigde, ertoe verbinden de schenking aan zijn eigen kind in te brengen in de nalatenschap van de schenker, indien hij deze aanvaardt. De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn op deze verbintenis van toepassing.

   De goederen ontvangen door het begiftigde kleinkind worden in de nalatenschap van het kind dat zich heeft verbonden tot inbreng overeenkomstig het eerste lid, behandeld alsof hij de goederen gekregen heeft van deze laatste. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 30, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 846

[1 De begiftigde die ten tijde van de schenking geen vermoedelijk erfgenaam was, maar erfgenaam is op de dag dat de erfenis openvalt, is eveneens tot inbreng gehouden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 843. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 31, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 847

[1 De afstammelingen die bij plaatsvervulling tot de nalatenschap komen, moeten echter in deze nalatenschap de giften die ze zelf van de overledene hebben gekregen inbrengen, tenzij ze hiervan werden vrijgesteld. [2 Zelfs ingeval zij diens nalatenschap mochten hebben verworpen, moeten zij ook de giften die hij, van wie ze de plaats vervullen, van de overledene heeft gekregen, inbrengen tenzij hij van inbreng werd vrijgesteld. ]2 ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 29, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (2)<W 2017-07-31/25, art. 32, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 848

[1 De erfgerechtigde die de nalatenschap verwerpt, mag, indien hij geen afstammelingen heeft die zijn plaats vervullen, de hem gedane schenking onder levenden behouden, of het hem gemaakte legaat opeisen, ten belope van het beschikbaar gedeelte.

   De erfgerechtigde die onwaardig is om te erven, en die geen afstammelingen heeft die zijn plaats vervullen, mag de gedane schenking onder levenden slechts behouden, of het hem gemaakte legaat slechts opeisen, ten belope van het beschikbaar deel en voor zover de gift niet herroepen wordt. ]1

  &sp; ----------

   (1 ) <W 2012-12-10/14, art. 30, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>

Art. 849

[1 Schenkingen en legaten aan de echtgenoot of de wettelijk samenwonende van een erfgerechtigde zijn niet vatbaar voor inbreng.

   Zijn de schenkingen en legaten gezamenlijk aan twee echtgenoten of wettelijk samenwonenden gedaan, van wie slechts één erfgerechtigd is, dan brengt deze laatste de helft daarvan in; zijn de schenkingen en legaten gedaan aan de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die erfgerechtigd is, dan brengt hij die geheel in. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 33, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 850

Inbreng geschiedt alleen in de nalatenschap van de schenker.

Art. 851

Wat gediend heeft om aan een van de medeërfgenamen een stand te verschaffen of om zijn schulden te betalen, is aan inbreng onderworpen.

Art. 852

[1 De kosten van voeding, van onderhoud, van opvoeding, van het aanleren van een ambacht, kosten van bruiloft en gebruikelijke geschenken zijn geen giften. De aard van gebruikelijk geschenk wordt beoordeeld op de dag waarop het wordt toegekend en rekening houdend met het vermogen van de beschikker. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 34, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 853

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 35, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 854

(Opgeheven ) <W 08-07-1983, art. 1>

Art. 855

[1 Zelfs wanneer het geschonken goed door toeval is teniet gegaan, is zijn waarde aan inbreng onderworpen overeenkomstig artikel 858. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 36, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 856

[1 De waarde die overeenkomstig artikel 858 moet worden ingebracht, brengt van rechtswege interesten op aan de wettelijke rentevoet te rekenen van de dag van het overlijden van de beschikker. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 37, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 857

Inbreng is slechts verschuldigd door de medeërfgenaam aan zijn medeërfgenaam; hij is niet verschuldigd aan de legatarissen of aan de schuldeisers van de nalatenschap.

Art. 858

[1 § 1. Onverminderd [2 paragraaf 6 ]2, geschiedt de inbreng in waarde niettegenstaande elk andersluidend beding, hetzij door mindere ontvangst, hetzij door de betaling aan de massa van de waarde van het geschonken of het gelegateerde goed. De inbreng door mindere ontvangst gebeurt hetzij door vooruitneming, hetzij door verrekening op het aandeel van de mede-erfgenaam schuldenaar.

   Indien de inbreng door mindere ontvangst geschiedt door vooruitneming, nemen de mede-erfgenamen aan wie de inbreng verschuldigd is, een deel van gelijke waarde vooraf uit de massa van de nalatenschap. De vooruitnemingen geschieden, zoveel mogelijk, in goederen van gelijke aard, gelijke hoedanigheid en gelijke deugdelijkheid als het voorwerp van de ingebrachte giften.

   Na deze vooruitnemingen worden uit hetgeen in de massa overblijft, zoveel gelijke kavels samengesteld als er deelhebbende erfgenamen of deelhebbende staken zijn.

   Indien de inbreng geschiedt door aanrekening op het aandeel van de mede-erfgenaam schuldenaar, dooft de schuld uit door schuldvermenging. Indien het in te brengen bedrag het aandeel van de mede-erfgenaam overtreft, geschiedt de inbreng door betaling van het overschot aan de massa. Indien de mede-erfgenaam zelf een schuldvordering ten laste van de massa heeft, wordt het op zijn aandeel in te brengen bedrag slechts aangerekend ten belope van het saldo dat na schuldvergelijking aan de massa toekomt.

§ 2. De inbreng van legaten geschiedt volgens de intrinsieke waarde van het gelegateerde goed op de dag van het openvallen van de nalatenschap.

   &bsp; § 3. De inbreng van schenkingen geschiedt volgens de intrinsieke waarde van het geschonken goed op de dag van de schenking, geïndexeerd vanaf deze dag tot op de dag van het overlijden, in functie van de index der consumptieprijzen van de maand van het overlijden van de schenker, met als basisindex deze van de maand waarin de schenking werd gedaan. Er wordt geen rekening gehouden met de vruchten die het geschonken goed heeft opgebracht tussen de dag van de schenking en deze van het overlijden van de beschikker, noch met het voordeel dat de begiftigde heeft gehaald uit het genot van het goed tijdens deze periode.

   Van het eerste lid wordt afgeweken wanneer de begiftigde het recht om te beschikken over de volle eigendom van het geschonken goed niet vanaf de dag van de schenking had. In dat geval, geschiedt de inbreng volgens de waarde van het geschonken goed op de dag van het overlijden van de beschikker, indien de begiftigde het recht om te beschikken over de volle eigendom verkrijgt op het ogenblik van het overlijden. Indien de begiftigde het recht om over de volle eigendom te beschikken verkrijgt op een datum na het overlijden, geschiedt de inbreng volgens de waarde van het geschonken goed op de dag van het overlijden, verminderd met de waarde van de lasten die de uitoefening van het beschikkingsrecht over de volle eigendom verhinderen. Indien de begiftigde het recht om over de volle eigendom te beschikken verkrijgt op een datum na de schenking, doch voor het overlijden van de beschikker, geschiedt de inbreng volgens de waarde van het geschonken goed op deze datum, geïndexeerd vanaf deze dag tot de dag van het overlijden overeenkomstig het eerste lid.

§ 4. De intrinsieke waarde van het goed op de dag van de schenking is deze vermeld in de akte of uitgedrukt op de dag van de schenking, behoudens indien zij manifest onredelijk is gelet op de staat en de toestand van het goed op de dag van de schenking.

§ 5. De intrinsieke waarde van het goed op de dag van de schenking vermeld in de akte of uitgedrukt op de dag van de schenking, geldt voor iedere erfgenaam die ze aanvaard heeft in de akte of bij een latere overeenkomst gesloten met de schenker en de begiftigde.

   De schenker en de begiftigde kunnen overeenkomen dat de inbreng van een schenking bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, zal geschieden volgens de intrinsieke waarde van het goed op de dag van de schenking, geïndexeerd zoals bepaald in paragraaf 3, eerste lid. Deze waarde geldt voor iedere erfgenaam die ze aanvaard heeft in de akte of bij een latere overeenkomst gesloten met de schenker en de begiftigde.

   De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing op [2 de overeenkomst waarvan sprake in het tweede lid en ]2 de aanvaarding waarvan sprake in het eerste en het tweede lid.

   De in het eerste en het tweede lid bedoelde verklaring van de erfgenamen ontneemt hen niet het recht om inkorting te vragen overeenkomstig de artikelen 920 tot 928.

§ 6. De erfgenaam die tot de inbreng is gehouden, heeft de mogelijkheid om zijn verplichting uit te voeren door het geschonken goed in natura in te brengen, voor zover dit hem nog toebehoort en dit vrij is van elke last of bezetting, waarmee het nog niet bezwaard was ten tijde van de schenking.

   Deze inbreng geeft aanleiding tot de betaling van een opleg ten laste van de massa, indien de waarde van het goed dat in natura wordt ingebracht de in te brengen waarde zoals bepaald in paragraaf 3 overschrijdt. Indien de waarde van het goed dat in natura wordt ingebracht lager is dan de in te brengen waarde, is een opleg verschuldigd aan de massa, ten laste van de erfgenaam die tot inbreng is gehouden. ]1

[2 § 7. Dit artikel is van toepassing niettegenstaande elk andersluidend beding, tenzij in de gevallen waarin dergelijk beding door de wet wordt toegelaten. ]2

(1)<W 2017-07-31/25, art. 38, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 61, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 858bis

[1 § 1. De giften gedaan aan de langstlevende echtgenoot of de langstlevende wettelijk samenwonende zijn niet vatbaar voor inbreng.

§ 2. Noch de langstlevende echtgenoot, noch de langstlevende wettelijk samenwonende kan de inbreng eisen van giften die aan andere erfgenamen zijn gedaan, ongeacht of deze giften tussen de andere erfgenamen aan inbreng zijn onderworpen of daarvan zijn vrijgesteld.

§ 3. [2 Bij overlijden van de schenker ontvangt de langstlevende echtgenoot die tot de nalatenschap komt echter het vruchtgebruik van de goederen die de schenker heeft geschonken en waarvan hij zich het vruchtgebruik heeft voorbehouden, op voorwaarde dat de echtgenoot op het tijdstip van de schenking al die hoedanigheid heeft en dat de schenker de titularis van dit vruchtgebruik is gebleven tot de dag van zijn overlijden.

   De artikelen 745ter tot 745septies zijn op dat vruchtgebruik van toepassing. ]2

§ 4. [2 De langstlevende wettelijk samenwonende die tot de nalatenschap komt ontvangt bij overlijden van de schenker het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad, indien de schenker zich bij de schenking van deze goederen het vruchtgebruik ervan had voorbehouden, en op voorwaarde dat de wettelijk samenwonende op het tijdstip van de schenking al die hoedanigheid had en dat de schenker de titularis van dit vruchtgebruik is gebleven tot de dag van zijn overlijden.

   Artikel 745octies, § 3, is op dat vruchtgebruik van toepassing. ]2

[2 § 5. Bij het overlijden van de schenker ontvangt de langstlevende echtgenoot die tot de nalatenschap komt het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad, op voorwaarde dat de schenker zich bij de schenking van die goederen het vruchtgebruik ervan had voorbehouden, dat de echtgenoot op het tijdstip van de schenking met de schenker wettelijk samenwoonde en dat de schenker de titularis van dit vruchtgebruik is gebleven tot de dag van zijn overlijden.

   De artikelen 745ter tot 745septies zijn op dat vruchtgebruik van toepassing. ]2

[2 § 6. ]2 De echtgenoot of de wettelijk samenwonende kan aan dat vruchtgebruik verzaken. De artikelen 1100/2 tot [2 1100/6 ]2 zijn van toepassing op die verzaking wanneer ze plaatsvindt bij leven van de schenker. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 62, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 858ter

[1 Wanneer de langstlevende echtgenoot recht heeft op het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap, wordt dat vruchtgebruik vastgesteld zoals bepaald in de volgende leden.

   Het vruchtgebruik zoals bedoeld in het eerste lid bezwaart de goederen die op de dag van het overlijden aanwezig waren.

   Dat vruchtgebruik bezwaart eveneens, onder de voorwaarden bepaald in artikel 858bis, de goederen die door de overledene zijn geschonken en waarvan hij zich het vruchtgebruik had voorbehouden.

   Dat vruchtgebruik bezwaart eveneens, onder de voorwaarden en overeenkomstig de nadere regels bepaald in titel II, hoofdstuk III, de andere door de overledene geschonken goederen voor zover de langstlevende echtgenoot de inkorting ervan kan vragen of genieten.

   In afwijking van het tweede lid, bezwaart dat vruchtgebruik, onder de voorwaarden en overeenkomstig de modaliteiten bepaald in titel II, hoofdstuk III, de door de overledene gelegateerde goederen enkel voor zover de langstlevende echtgenoot de inkorting ervan kan vragen of genieten. ]1

   &bsp;----------

   (1 ) <Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 63, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 859

[1 § 1. Om de gelijke behandeling van de mede-erfgenamen in de verdeling te verzekeren, wordt de vaststaande schuld die een mede-erfgenaam tegenover de massa heeft, in de te verdelen massa ingebracht. [2 De regels betreffende de wijze van inbreng van schenkingen zijn van toepassing op de inbreng van schulden, met uitzondering van de regels betreffende de waardering van schenkingen. ]2

§ 2. De inbreng van de schulden geschiedt derhalve hetzij door mindere ontvangst, hetzij door betaling van het verschuldigde bedrag aan de massa.

   Indien de inbreng door mindere ontvangst geschiedt door vooruitneming, nemen de mede-erfgenamen aan wie de inbreng verschuldigd is, een gelijk bedrag vooraf uit de massa van de nalatenschap.

   Indien de inbreng geschiedt door aanrekening op het aandeel van de mede-erfgenaam- schuldenaar, dan dooft de schuld uit door schuldvermenging. Indien het in te brengen bedrag het aandeel van de mede-erfgenaam overtreft, blijft de mede-erfgenaam het saldo verschuldigd met toepassing van de voorwaarden en termijnen die voor de oorspronkelijke schuld golden. Indien de mede-erfgenaam zelf een schuldvordering ten laste van de massa heeft, wordt zijn schuld slechts op zijn aandeel aangerekend ten belope van het saldo dat na schuldvergelijking aan de massa toekomt.

§ 3. Tenzij ze betrekking heeft op de prijs van verkochte goederen uit de onverdeeldheid, is de schuld pas opeisbaar vanaf het sluiten van de verdelingsverrichtingen. De mede-erfgenaamschuldenaar kan echter beslissen om de schuld eerder te voldoen.

§ 4. De interesten op de schuld lopen door zoals oorspronkelijk was bedongen of beslist. Indien geen interest was bedongen of opgelegd, dan lopen de interesten van rechtswege vanaf het overlijden, aan de wettelijke rentevoet. Indien de schuld tijdens de onverdeeldheid is ontstaan, lopen de interesten van rechtswege vanaf de datum van opeisbaarheid, aan de wettelijke rentevoet. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 40, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 64, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 860

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 861

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 862

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 863

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 864

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 865

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 866

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 867

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 868

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 869

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

AFDELING III. - BETALING VAN DE SCHULDEN.
Art. 870

De medeërfgenamen dragen onderling bij in de betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap, ieder naar evenredigheid van wat hij daaruit ontvangt.

Art. 871

De legataris onder algemene titel draagt samen met de erfgenamen daarin bij, naar evenredigheid van hetgeen hij geniet; doch de bijzondere legataris is niet gehouden tot betaling van de schulden en lasten, onverminderd echter de hypothecaire vordering op het vermaakte onroerend goed.

Art. 872

Wanneer onroerende goederen van een nalatenschap bezwaard zijn met renten onder bijzonder hypothecair verband, kan ieder medeërfgenaam eisen dat, voor het samenstellen van de kavels, de renten terugbetaald en de onroerende goederen vrijgemaakt worden. Indien de medeërfgenamen de nalatenschap verdelen in de staat waarin zij zich bevindt, moet het bezwaarde onroerend goed geschat worden op dezelfde voet als de overige onroerende goederen; het kapitaal van de rente wordt van de totale prijs afgetrokken; alleen de erfgenaam in wiens kavel dat onroerend goed valt, blijft belast met de uitkering van de rente, en hij moet zijn medeërfgenamen daarvoor vrijwaren.

Art. 873

De erfgenamen zijn, persoonlijk naar evenredigheid van hun aandeel per hoofd, en hypothecair voor het geheel, gehouden tot betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap, onverminderd hun verhaal, hetzij op hun medeërfgenamen, hetzij op de algemene legatarissen, voor het aandeel waarvoor dezen daarin moeten bijdragen.

Art. 874

De bijzondere legataris die de schuld heeft gekweten waarmee het vermaakte onroerend goed bezwaard was, treedt, tegenover de erfgenamen en opvolgers onder algemene titel, in de rechten van de schuldeiser.

Art. 875

De medeërfgenaam of opvolger onder algemene titel, die, ten gevolge van de hypotheek, meer dan zijn aandeel in de gemeenschappelijke schuld betaalde, heeft op de overige medeërfgenamen en opvolgers onder algemene titel geen verder verhaal dan voor het aandeel dat ieder van hen persoonlijk in de schuld moet dragen, zelfs wanneer de medeërfgenaam die de schuld betaalde, zich in de rechten van de schuldeisers heeft doen stellen, onverminderd nochtans de rechten van de medeërfgenaam die, ten gevolge van het voorrecht van boedelbeschrijving, het vermogen mocht hebben behouden om, gelijk ieder andere schuldeiser, betaling van zijn persoonlijke schuldvordering te eisen.

Art. 876

In geval van onvermogen van een der medeërfgenamen of opvolgers onder algemene titel, wordt zijn aandeel in de hypothecaire schuld over alle anderen naar evenredigheid omgeslagen.

Art. 877

De titels die tegen de overledene uitvoerbaar waren, zijn ook tegen de erfgenaam persoonlijk uitvoerbaar; en niettemin kunnen de schuldeisers de tenuitvoerlegging daarvan eerst vervolgen acht dagen na de betekening van die titels aan de persoon of aan de woonplaats van de erfgenaam.

Art. 878

Zij kunnen in elk geval en tegen elke schuldeiser vorderen dat de boedel van de overledene wordt afgescheiden van de boedel van de erfgenaam.

Art. 879

Dit recht kan echter niet meer worden uitgeoefend, wanneer er schuldvernieuwing in de schuldvordering tegen de overledene heeft plaatsgehad door de erfgenaam als schuldenaar aan te nemen.

Art. 880

Dit recht verjaart ten aanzien van roerende goederen door verloop van drie jaren.

   Ten aanzien van onroerende goederen kan de vordering ingesteld worden zolang deze goederen zich in handen van de erfgenaam bevinden.

Art. 881

Schuldeisers van de erfgenaam zijn niet bevoegd om tegen de schuldeisers van de nalatenschap de afscheiding van de boedels te vorderen.

Art. 882

Schuldeisers van een deelgenoot kunnen, om te beletten dat de verdeling met bedrieglijke benadeling van hun rechten geschiedt, zich ertegen verzetten dat zij buiten hun aanwezigheid gedaan wordt; zij hebben het recht op eigen kosten in de verdeling tussen te komen; tegen een voltrokken verdeling echter kunnen zij niet opkomen, behalve wanneer deze heeft plaatsgehad buiten hen om en met miskenning van een door hen gedaan verzet.

AFDELING IV. - GEVOLGEN VAN DE VERDELING EN VRIJWARING VAN DE KAVELS.
Art. 883

Ieder medeërfgenaam wordt geacht alleen en onmiddellijk te zijn opgevolgd in alle goederen die in zijn kavel zijn begrepen of die hem bij veiling ten deel zijn gevallen, en nooit de eigendom van de andere goederen van de nalatenschap hebben gehad.

Art. 884

De medeërfgenamen moeten elkaar alleen voor die stoornissen en uitwinningen vrijwaren, waarvan de oorzaak vóór de verdeling bestond.

   Vrijwaring vindt niet plaats, wanneer de ondergane uitwinning bepaaldelijk is uitgezonderd door een bijzonder en uitdrukkelijk beding van de akte van verdeling; zij houdt op wanneer de medeërfgenaam door eigen schuld uitwinning ondergaat.

Art. 885

Ieder medeërfgenaam is persoonlijk gehouden, naar evenredigheid van zijn erfdeel, zijn medeërfgenaam schadeloos te stellen voor het verlies dat de uitwinning hem heeft veroorzaakt.

   Indien een van de medeërfgenamen onvermogend is, wordt het door hem verschuldigde aandeel gelijkelijk omgeslagen over de gevrijwaarde en alle erfgenamen die in staat zijn te betalen.

Art. 886

De vordering tot vrijwaring tegen het onvermogen van de schuldenaar van een rente kan slechts worden ingesteld binnen vijf jaren na de verdeling. Er bestaat geen grond tot vrijwaring wegens het onvermogen van de schuldenaar, wanneer dit pas na het voltrekken van de verdeling is ontstaan.

AFDELING V. - VERNIETIGING VAN DE VERDELING.
Art. 887

Verdelingen kunnen worden vernietigd wegens geweld of bedrog.

   [1 Wanneer een mede-erfgenaam bewijst dat hij voor meer dan een vierde is benadeeld, kan hij tegen de anderen een vordering instellen tot aanvulling van het gedeelte dat hem bij de verdeling is toegekend.

   De aanvulling wordt hem in geld toegekend, tenzij de partijen anders overeenkomen.

   De vordering tot aanvulling verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de verdeling of, in geval van gedeeltelijke opeenvolgende verdelingen, vanaf de datum van afsluiting van de verdeling. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 888

[1 De vordering tot aanvulling is toegestaan tegen elke handeling, ongeacht de benaming ervan, die ertoe strekt de onverdeeldheid onder mede-erfgenamen te doen ophouden. In geval van opeenvolgende gedeeltelijke verdelingen wordt het nadeel slechts beoordeeld bij de afsluiting van de verdeling.

   Ingeval de verdeling of de daarmee gelijkstaande handeling deel uitmaakt van een dading, is de vordering niet toegestaan ten aanzien van die dading. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 43, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 889

De vordering is niet toegelaten tegen een verkoop van erfrecht, zonder bedrog aan een medeërfgenaam, op diens risico gedaan door zijn overige medeërfgenamen of door een van hen.

Art. 890

Om te beoordelen of er benadeling geweest is, schat men de goederen op hun waarde ten tijde van de verdeling.

Art. 891

Hij tegen wie een vordering tot vernietiging is ingesteld [1 op grond van artikel 887, eerste lid, ]1 kan die tegenhouden en een herverdeling beletten, door aan de eiser, hetzij in geld, hetzij in natura, aan te bieden en te verschaffen hetgeen aan diens erfdeel ontbreekt.

(1)<W 2017-07-31/25, art. 44, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 892

De medeërfgenaam die zijn kavel geheel of ten dele vervreemd heeft, is niet meer ontvankelijk tot het instellen van de vordering tot vernietiging wegens bedrog of geweld [1 op grond van artikel 887, eerste lid, ]1 indien hij de vervreemding gedaan heeft na het ontdekken van het bedrog of het ophouden van het geweld.

(1)<W 2017-07-31/25, art. 45, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
HOOFDSTUK VII. [1 Centraal erfrechtregister ]1
Art. 892/1

[1 § 1. De akten en attesten van erfopvolging die door een notaris worden opgemaakt overeenkomstig artikel 1240bis worden geregistreerd in het centraal erfrechtregister.

§ 2. De Europese erfrechtverklaringen die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 68 van de Europese Verordening nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, alsmede de Europese erfrechtverklaringen die worden opgemaakt door de bevoegde gerechtelijke autoriteit overeenkomstig artikel 72, tweede lid, in fine, van dezelfde Verordening, worden geregistreerd in het centraal erfrechtregister.

   De correcties, de wijzigingen en de intrekkingen van die Europese erfrechtverklaringen, worden eveneens geregistreerd.

§ 3. De akten houdende de verklaring van verwerping, die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 784, worden opgenomen in het centraal erfrechtregister.

§ 4. De akten houdende de verklaring waarbij een erfgenaam te kennen geeft dat hij deze hoedanigheid slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving aanneemt, die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 793, worden opgenomen in het centraal erfrechtregister.

§ 5. Het centraal erfrechtregister geldt als authentieke bron voor alle gegevens die erin zijn opgenomen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 110, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 892/2

[1 De akten houdende de verklaring waarbij een erfgenaam te kennen geeft dat hij deze hoedanigheid slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving aanneemt, die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 793, worden bekendgemaakt door een mededeling in het Belgisch Staatsblad. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 111, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 892/3

[1 Het beheer en de inrichting van het centraal erfrechtregister worden toevertrouwd aan de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 112, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 892/4

[1 De beheerder wordt, met betrekking tot het in artikel 892/1 bedoelde register, beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 113, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 892/5

[1 De beheerder stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan.".

   Deze is meer bepaald belast met :
1° het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;
2° het informeren en adviseren van de beheerder die de persoonsgegevens behandelt over zijn verplichtingen binnen het kader van deze wet en binnen het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de persoonlijke levenssfeer.
3° het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
4° het vormen van het contactpunt voor de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
5° de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

   Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de functionaris voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk en brengt rechtstreeks verslag uit aan de beheerder.

   De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels bepalen volgens dewelke de functionaris voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 114, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 892/6

[1 De toegang tot de gegevens van het centraal erfrechtregister is kosteloos.

   Onverminderd het eerste lid, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de gegevens van de akten en attesten van erfopvolging opgemaakt door de Belgische notarissen, van de Europese erfrechtverklaringen, van de verklaringen van verwerping en van de verklaringen van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, [2 van de aanwijzingen van een curator, en van de aanwijzingen van een beheerder, ]2 die door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat in het centraal erfrechtregister moeten worden opgenomen, de vorm en de nadere regels van de registratie, de nadere regels inzake de toegang tot het register, de andere akten betreffende het erfrecht die kunnen worden opgenomen in het register, de nadere regels van de mededeling in het Belgisch Staatsblad en het tarief van de kosten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 115, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018> (2)<W 2019-05-05/19, art. 126, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 892/7

[1 Het is de beheerder verboden om de gegevens opgenomen in het centraal erfrechtregister te verstrekken aan anderen dan de personen die toegang hebben tot die gegevens zoals bepaald door de Koning ingevolge artikel 892/6.

   Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in het eerste lid bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.

   Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 116, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
Art. 892/8

[1 De beheerder staat in voor de controle op de werking en het gebruik van het register. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-06/24, art. 117, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2018>
TITEL II. - SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN EN TESTAMENTEN.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 893

Men kan op geen andere wijze over zijn goederen om niet beschikken dan bij schenking onder de levenden of bij testament, met inachtneming van de hierna bepaalde vormen.

Art. 894

Een schenking onder de levenden is een akte waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken zaak ontdoet, ten voordele van de begiftigde, die ze aanneemt.

Art. 895

Een testament is een akte waarbij de erflater, voor de tijd dat hij niet meer in leven zal zijn, over het geheel of een deel van zijn goederen beschikt, en die hij kan herroepen.

Art. 896

Erfstellingen over de hand zijn verboden.

   Iedere beschikking waarbij de begiftigde, de benoemde erfgenaam of de legataris ermee belast wordt het geschonkene te bewaren en aan een derde uit te keren, is nietig, zelfs ten aanzien van de begiftigde, de benoemde erfgenaam of de legataris.

   (Lid 3 Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 897

De eerste twee paragrafen van bet vorige artikel zijn niet van toepassing op de beschikkingen die bij hoofdstuk VI van deze titel aan ouders en aan broeders en zusters zijn geoorloofd.

Art. 898

De beschikking waarbij een derde tot een schenking, een nalatenschap of een legaat geroepen wordt, ingeval de begiftigde, de benoemde erfgenaam of de legataris deze niet zou verkrijgen, wordt niet beschouwd als een erfstelling over de hand, en is geldig.

Art. 899

Hetzelfde geldt voor beschikkingen onder de levenden of bij testament, waarbij het vruchtgebruik aan de ene en de blote eigendom aan de andere gegeven wordt.

Art. 900

In iedere beschikking onder de levenden of bij testament worden de voorwaarden die onmogelijk zijn, of die met de wetten of met de goede zeden strijden, voor niet geschreven gehouden.

HOOFDSTUK II. - BEKWAAMHEID OM TE BESCHIKKEN OF TE VERKRIJGEN BIJ SCHENKING ONDER DE LEVENDEN OF BIJ TESTAMENT.
Art. 901

Om een schenking onder de levenden te kunnen doen of een testament te kunnen maken, moet men gezond van geest zijn.

Art. 902

Alle personen kunnen beschikken en verkrijgen, hetzij bij schenking onder de levenden, hetzij bij testament, uitgezonderd degenen die de wet daartoe onbekwaam verklaart.

Art. 903

Een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren niet bereikt heeft, kan geenszins beschikken, behoudens hetgeen in hoofdstuk IX van deze titel bepaald is.

Art. 904

Een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren bereikt heeft, kan alleen bij testament beschikken, en slechts ten belope van de helft van de goederen waarover de wet de meerderjarige toelaat te beschikken.

Art. 905

[1 Onverminderd de artikelen 903 en 904, kan de persoon die op grond van artikel 492/1 onbekwaam is verklaard om te beschikken, hetzij bij schenking onder de levenden hetzij bij testament, toch beschikken na machtiging, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter.

   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

   Als de vrederechter met toepassing van het eerste lid de beschermde persoon toestaat bij testament te beschikken, kan deze alleen bij authentieke akte een testament maken, zonder dat hij het ontwerp ervan aan de vrederechter moet voorleggen.

   In afwijking van het derde lid kan de vrederechter toestaan dat een internationaal testament wordt opgesteld wanneer aan de in artikel 972 bedoelde vormvereisten voor het testament bij openbare akte niet kan worden voldaan wegens de lichamelijke ongeschiktheid van de beschermde persoon.

   Bovendien mag de vrederechter machtiging om te schenken weigeren indien de schenking de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden behoeftig dreigt te maken.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 125, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 40, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 906

_ Om bij schenking onder de levenden te kunnen verkrijgen, is het voldoende dat men verwekt was op het ogenblik van de schenking.

   Om bij testament te kunnen verkrijgen, is het voldoende dat men verwekt was op het ogenblik van de dood van de erflater.

   Niettemin zal de schenking of het testament slechts gevolg hebben indien het kind levensvatbaar wordt geboren.

Art. 907

Een minderjarige, al heeft hij de leeftijd van zestien jaren bereikt, kan, zelfs bij testament, geen beschikking maken ten voordele van zijn voogd.

   Een minderjarige kan, wanneer hij meerderjarig geworden is, noch bij schenking onder de levenden, noch bij testament, beschikken ten voordele van zijn gewezen voogd, zolang de slotrekening over de voogdij niet gedaan en aangezuiverd is.

   Het voor de twee voorafgaande gevallen bepaalde is niet van toepassing op de bloedverwanten in de opgaande lijn van de minderjarige, die zijn voogd zijn of geweest zijn.

Art. 908

[1 De in boek 1, titel XI, hoofdstuk II/1, bedoelde bewindvoerder en eenieder die een gerechtelijk mandaat uitoefent, kunnen geen voordeel genieten van beschikkingen onder de levenden of bij testament die de beschermde persoon of de persoon ten aanzien van wie dit mandaat wordt uitgeoefend tijdens de rechterlijke bescherming of dit mandaat te hunnen behoeve mocht hebben gemaakt. Deze bepaling is niet van toepassing op de personen bedoeld in artikel 496, eerste lid, en artikel 909, derde lid, 2° en 3°. ]1

(1)<W 2018-12-21/09, art. 41, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 909

(Doctors in de genees-, heel- en verloskunde, ) officieren van gezondheid en apothekers, die een persoon hebben behandeld gedurende de ziekte waaraan hij overleden is, kunnen geen voordeel genieten van beschikkingen onder de levenden of bij testament, die hij, in de loop van die ziekte, te hunnen behoeve mocht hebben gemaakt. <W 2003-04-22/45, art. 2, 009 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

   (Beheerders en personeelsleden van rustoorden, rust- en verzorgingstehuizen alsmede van om het even welke collectieve woonstructuur ook voor bejaarden kunnen geen voordeel genieten van beschikkingen onder de levenden of bij testament die een persoon die in hun instelling heeft verbleven gedurende zijn verblijf aldaar te hunnen behoeve mocht hebben gemaakt. ) <W 2003-04-22/45, art. 2, 009 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

   Hiervan zijn uitgezonderd :
1° de beschikkingen tot vergelding van diensten, onder bijzondere titel gemaakt, met inachtneming van het vermogen van de beschikker en van de bewezen diensten;
2° De algemene beschikkingen ten voordele van bloedverwanten tot en met de vierde graad, mits de overledene geen erfgenamen in de rechte lijn achterlaat; tenzij degene ten voordele van wie de beschikking gemaakt is, zelf tot die erfgenamen behoort;
(3° de beschikkingen ten voordele van de echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met de wie de beschikker een feitelijk gezin vormt. ) <W 2003-04-22/45, art. 2, 009 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

   (Dezelfde regels worden in acht genomen ten aanzien van de bedienaren van de erediensten en andere geestelijken, alsmede ten aanzien van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad. ) <W 2003-04-22/45, art. 2, 009 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

Art. 910

Beschikkingen onder de levenden of bij testament ten voordele ... van de armen van een gemeente, of van instellingen van openbaar nut, hebben slechts gevolg voor zover daartoe machtiging wordt verleend overeenkomstig artikel 231 van de gemeentewet en overeenkomstig de wet van 12 juli 1931. [1 De machtiging is evenwel niet vereist voor legaten aan verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, geregeld door de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, aan congregaties of huizen van ziekenverplegende vrouwen, geregeld door het keizerlijk decreet van 18 februari 1809 betreffende de congregaties of huizen van ziekenverplegende vrouwen, en aan seminaries, geregeld door het keizerlijk decreet van 6 november 1813 op de bewaring en het beheer der goederen welke de geestelijkheid in verschillende delen van het keizerrijk bezit. ]1 <W 15-12-1949, art. 21> <W 05-08-1992, art. 69>

   (Beschikkingen onder de levenden of bij testament ten voordele van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, hebben slechts gevolg voor zover zij door de raad voor maatschappelijk welzijn van dat centrum worden aanvaard ). <W 05-08-1992, art. 69>

(1)<W 2017-07-06/24, art. 95, 025; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 911

Iedere beschikking ten voordele van een onbekwame is nietig, hetzij men ze vermomt onder de vorm van een overeenkomst onder bezwarende titel, hetzij men ze maakt op naam van tussenpersonen.

   Als tussenpersonen worden beschouwd de ouders, de kinderen en afstammelingen en de echtgenoot van de onbekwame (of de persoon met wie deze wettelijk samenwoont ). <W 1998-11-23/35, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

Art. 912

(Opgeheven ) <W 2004-07-16/31, art. 139, 6°, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

HOOFDSTUK III. - BESCHIKBAAR GEDEELTE DER GOEDEREN EN INKORTING.
AFDELING I. - BESCHIKBAAR GEDEELTE DER GOEDEREN.
Art. 913

[1 § 1. De giften, hetzij bij akten onder de levenden, hetzij bij testament, mogen de helft van de massa bedoeld in artikel 922 niet overschrijden, indien de beschikker bij zijn overlijden één of meer kinderen achterlaat.

§ 2. In de vorige paragraaf worden onder de naam kinderen begrepen, de afstammelingen in welke graad zij ook zijn; zij worden evenwel slechts gerekend voor het kind waarvan zij in de nalatenschap van de beschikker de plaats vervullen. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 46, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 914

[2 [1 § 1. Het deel van de nalatenschap dat overeenkomstig artikel 913 aan de kinderen is voorbehouden wordt enkel bezwaard met vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende echtgenoot wanneer hij recht heeft op het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap en in de mate als bepaald in artikel 858ter.

§ 2. In alle andere gevallen wordt het voorbehouden erfdeel van de kinderen enkel binnen onderstaande grenzen met dat vruchtgebruik bezwaard :
1° wanneer de rechten van de langstlevende echtgenoot werden beperkt tot het vruchtgebruik van een breukdeel van de nalatenschap, bezwaart dat vruchtgebruik eerst het saldo van het beschikbaar deel nadat hierop de giften werden aangerekend zoals bepaald in artikel 922/1, § 3. Indien dat saldo niet volstaat om de langstlevende echtgenoot te voldoen in de hem toegekende rechten van vruchtgebruik, wordt het saldo van het vruchtgebruik dat hem toekomt ten laste gelegd van het voorbehouden erfdeel dat aan de kinderen is toegekend, elk voor een gelijk deel;
2° wanneer de rechten van de langstlevende echtgenoot werden beperkt tot het gedeelte zoals bepaald in artikel 915bis, § 1, bezwaart dat vruchtgebruik eerst het saldo van het beschikbaar deel nadat hierop de giften werden aangerekend zoals bepaald in artikel 922/1, § 3. Indien dat saldo niet volstaat om de langstlevende echtgenoot in zijn rechten van vruchtgebruik te voldoen, kan hij de inkorting eisen van de op het beschikbaar deel aangerekende giften, in de volgorde zoals bepaald in artikel 923. Die inkorting gebeurt overeenkomstig het bepaalde in artikel 920;
3° wanneer de rechten van de langstlevende echtgenoot werden beperkt tot het vruchtgebruik van bepaalde goederen van de nalatenschap en die goederen, door de verdeling, aan de kinderen zijn toegewezen, kunnen de kinderen een compensatie voor de last van dat vruchtgebruik vorderen, in de mate waarin dit hun recht op een voorbehouden erfdeel van de nalatenschap bezwaart.

   In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, kan de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik waarvan hij de inkorting niet kan verkrijgen, hetzij omwille van artikel 915bis, § 2/1 hetzij omdat hij aan de vordering tot inkorting heeft verzaakt, niet ten laste van het voorbehouden erfdeel van de kinderen leggen.

   De compensatie bedoeld in het eerste lid, 3°, komt ten laste van de begunstigden van de op het beschikbaar deel aan te rekenen legaten, zoals bepaald in artikel 922/1, § 3, alsook van de kinderen zelf in de mate waarin zij, naast hun voorbehouden erfdeel, in de goederen van de nalatenschap ook een deel of het geheel van het saldo van het beschikbaar deel ontvangen. Zij dragen allen de last van deze compensatie in verhouding tot de waarde van de goederen die zij ontvangen, met uitzondering van het voorbehouden erfdeel van de kinderen.

   De globale compensatie is gelijk aan de gekapitaliseerde waarde van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, bepaald overeenkomstig artikel 745sexies, § 3.

§ 3. Wanneer de langstlevende wettelijke samenwonende recht heeft op het vruchtgebruik van bepaalde goederen van de nalatenschap en die goederen, door de verdeling, zijn toegewezen aan de kinderen, kunnen zij een compensatie vorderen voor de last van dat vruchtgebruik, in de mate waarin dit hun recht op een voorbehouden erfdeel van de nalatenschap bezwaart.

   Die compensatie komt ten laste van de begunstigden van de op het beschikbaar deel aangerekende legaten zoals bepaald in artikel 922/1, § 3, alsook van de kinderen zelf voor zover zij, naast hun voorbehouden erfdeel, in de goederen van de nalatenschap ook het saldo van het beschikbaar deel geheel of gedeeltelijk ontvangen. Zij dragen allen de last van deze compensatie in verhouding tot de waarde van de goederen die zij ontvangen, behoudens het reservatair erfdeel van de kinderen.

   De globale compensatie is gelijk aan de gekapitaliseerde waarde van het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijke samenwonende, bepaald overeenkomstig artikel 745sexies, § 3. ]1 ]2

(1)<W 2017-07-31/25, art. 47, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 65, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 915

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 48, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 915bis

<Ingevoegd bij W 14-05-1981, art. 24> § 1. Niettegenstaande elke andersluidende bepaling verkrijgt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van de helft van de [1 massa bedoeld in artikel 922 ]1.

§ 2. Giften bij akte onder de levenden of bij testament mogen niet tot gevolg hebben dat de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik [1 of het recht op huur ]1 verliest van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende en van het daarin aanwezige huisraad.

   In geval van feitelijke scheiding van de echtgenoten heeft dit vruchtgebruik [1 of dit recht op huur ]1 betrekking op het onroerend goed waarin de echtgenoten hun laatste echtelijke verblijfplaats hadden gevestigd en op het daarin aanwezige huisraad, op voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot daar is blijven wonen of tegen zijn wil verhinderd werd dat te doen en de toewijzing van dit vruchtgebruik [1 of dit recht op huur ]1 voldoet aan de eis van billijkheid.

   Dat vruchtgebruik wordt toegerekend op het vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge § 1, evenwel zonder daartoe beperkt te zijn.

[1 § 2/1. In elk geval, kan de langstlevende echtgenoot niet de inkorting vragen van de schenkingen gedaan door de overledene op een tijdstip waarop de echtgenoot deze hoedanigheid niet had, niettegenstaande de opname ervan in de massa bedoeld in artikel 922. Evenmin kan hij voordeel genieten van de inkorting van dergelijke schenkingen gevraagd door de afstammelingen van de overledene. ]1

§ 3. [1 De rechten bedoeld in paragrafen 1 en 2 kunnen bij testament aan de langstlevende echtgenoot worden ontnomen, indien de echtgenoten op de dag van het overlijden sinds meer dan zes maanden gescheiden leefden en indien de erflater of de langstlevende echtgenoot, bij een gerechtelijke akte, als eiser of als verweerder, ofwel een afzonderlijk verblijf had gevorderd, ofwel een vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229 had ingeleid, en voor zover de echtgenoten na die akte niet opnieuw zijn gaan samenwonen.

   In het geval bedoeld in het eerste lid, houdt de aanstelling van een algemene legataris een weerlegbaar vermoeden in van de wil om de langstlevende echtgenoot deze rechten te ontnemen.

   Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de echtgenoten de overeenkomst bedoeld in artikel 1287, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek tot stand hebben gebracht. Deze overeenkomst heeft uitwerking vanaf de neerlegging van het verzoekschrift tot echtscheiding, tenzij de partijen in de overeenkomst hebben bepaald dat deze uitwerking heeft vanaf de ondertekening. ]1

§ 4. [2 ... ]2

(§ 5. Van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken in het geval als bedoeld in artikel 1388, tweede lid. ) <W 2003-04-22/46, art. 3, 010 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

(1)<W 2017-07-31/25, art. 49, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 66, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 916

<W 14-05-1981, art. 25> Bij gebreke van een langstlevende echtgenoot [1 en van bloedverwanten in de nederdalende lijn ]1 mogen de giften, bij akten onder de levenden of bij testament, de gehele nalatenschap omvatten.

(1)<W 2017-07-31/25, art. 50, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 917

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 51, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 918

[1 § 1. De inkorting van schenkingen kan niet worden gevraagd door de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent die verzaakt hebben aan de vordering tot inkorting van de desbetreffende schenking, door middel van een eenzijdige verklaring, in de schenkingsakte of naderhand. De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van overeenkomstige toepassing op deze verzaking, onverminderd het eenzijdig karakter van de verzaking.

   De erfgenamen die hebben verzaakt aan de vordering tot inkorting kunnen geen voordeel meer genieten van de inkorting die door anderen zou worden gevraagd.

§ 2. Niettegenstaande de verzaking aan de vordering tot inkorting bedoeld in paragraaf 1, wordt de waarde van de goederen die het voorwerp uitmaken van de schenking opgenomen in de massa bedoeld in artikel 922.

   De verzaking aan de vordering tot inkorting kan niet tot gevolg hebben dat de andere giften een grotere inkorting zouden ondergaan dan de inkorting die zij zouden hebben ondergaan bij afwezigheid van dergelijke verzaking.

§ 3. De verzaking aan de vordering tot inkorting heeft, in voorkomend geval, geen uitwerking ten aanzien van de voor inbreng vatbare aard van de schenking.

§ 4. [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 52, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 919

Het beschikbaar gedeelte kan, hetzij bij akte onder levenden, hetzij bij testament, geheel of ten dele gegeven worden aan de kinderen of aan andere erfgerechtigden van de schenker, zonder dat het moet worden ingebracht door de begiftigde of de legataris die tot de erfenis komt, op voorwaarde dat de [1 beschikking op zekere wijze bij vooruitmaking ]1 of buiten erfdeel gemaakt wordt.

   [1 ... ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 53, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
AFDELING II. - INKORTING VAN SCHENKINGEN EN LEGATEN.
Art. 920

[1 § 1. ]1 Beschikkingen, hetzij onder de levenden, hetzij ter zake des doods, die het beschikbaar gedeelte overschrijden, kunnen na het openvallen van de erfenis tot dat gedeelte ingekort worden.

[1 § 2. Niettegenstaande elk andersluidend beding en behoudens het in artikel 915bis, § 2, bedoelde geval van het voorbehouden erfdeel geschiedt de inkorting enkel in waarde. Zij kan evenwel in natura geschieden op vraag van de begiftigde.

§ 3. De beschikkingen, hetzij onder de levenden, hetzij wegens overlijden, die enkel voor het vruchtgebruik moeten worden ingekort maar die betrekking hebben op andere goederen dan die welke worden bedoeld in artikel 915bis, § 2, worden eveneens ingekort in waarde. De vergoeding voor de inkorting is gelijk aan de gekapitaliseerde waarde van dit vruchtgebruik op de dag van het overlijden; ze wordt berekend door de bepalingen van de artikelen 745sexies, § 3, en [2 745quinquies, § 3 ]2, naar analogie toe te passen.

§ 4. In afwijking van paragraaf 2 geschiedt de inkorting [2 in volle of blote eigendom ]2 van legaten in natura wanneer de begiftigde geen erfgenaam is. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 54, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 68, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 921

Inkorting van beschikkingen onder de levenden kan alleen gevorderd worden door degenen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, en door hun erfgenamen of rechtverkrijgenden; de begiftigden, de legatarissen en de schuldeisers van de overledene kunnen deze inkorting niet vorderen, noch er voordeel van genieten.

Art. 922

[1 Om de inkorting te bepalen, vormt men een massa uit alle goederen die bij het overlijden van de schenker of testator aanwezig waren. Na aftrek van de schulden, worden de goederen waarover hij bij schenking onder de levenden heeft beschikt, fictief daarbij gevoegd volgens hun staat en hun waarde zoals bepaald in artikel 858, §§ 3 tot 5. Over al die goederen berekent men het gedeelte waarover hij heeft mogen beschikken, met inachtneming van de hoedanigheid van de door hem achtergelaten erfgenamen. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 55, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 922/1

[1 § 1. De giften toegekend door de schenker of de testator worden aangerekend, naar gelang het geval, op de globale reserve van de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent of op het beschikbaar deel, in de volgorde waarin ze zijn toegekend, te beginnen met de oudste. De legaten worden aangerekend op de dag van openvallen van de nalatenschap.

§ 2. De giften die als voorschot op erfdeel worden vermaakt aan een erfgenaam aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, worden op de globale reserve van de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, aangerekend en, bijkomend, op het beschikbaar deel. Het meerdere wordt ingekort.

   Deze giften blijven voor inbreng vatbaar niettegenstaande, in voorkomend geval, hun gehele of gedeeltelijke aanrekening op het beschikbaar deel. In geval van gehele of gedeeltelijke inkorting, dienen zij evenwel slechts te worden ingebracht ten belope van hetgeen overblijft na inkorting.

§ 3. De giften die bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng aan een erfgenaam aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, worden vermaakt, evenals deze waarvan de begunstigde geen erfgenaam is aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, worden op het beschikbaar deel aangerekend. Het meerdere wordt ingekort. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 56, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 923

Schenkingen onder de levenden worden nooit ingekort dan nadat de waarde van alle goederen die in de beschikkingen bij testament begrepen zijn, is uitgeput; en wanneer deze inkorting plaatsheeft, geschiedt zij te beginnen met de laatste schenking, en aldus vervolgende, van de laatste schenking opklimmend tot de vroegere.

Art. 924

[1 Indien de gift, die in waarde wordt ingekort, het beschikbaar gedeelte overschrijdt, vergoedt de begiftigde, al dan niet erfgerechtigd, de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, ten belope van het overschrijdende gedeelte van de gift, wat ook het bedrag hiervan is.

   De betaling van de vergoeding door de erfgenaam geschiedt in mindere ontvangst en, indien hij erfgenaam is aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, bij voorrang door toerekening op zijn voorbehouden rechten.

   Na voorafgaandelijke uitwinning van de goederen van de schuldenaar van de vergoeding voor de inkorting en ingeval van onvermogen van deze laatste, kunnen de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, de inkorting vorderen tegen derden die de goederen die van de giften deel uitmaakten onder kosteloze titel hebben verworven van de begiftigde of van de opvolgende begunstigde ten kosteloze titel. De vordering geschiedt op dezelfde wijze als tegen de begiftigden zelf en volgens de dagtekeningen van de vervreemdingen, te beginnen met de laatste.

   De vordering tot inkorting kan niet worden uitgeoefend tegen de derden bedoeld in het derde lid door de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent die, overeenkomstig artikel 1100/5, hetzij in de schenkingsakte, hetzij bij een latere uitdrukkelijke verklaring, hebben toegestemd in de vervreemding van het gegeven goed. De artikelen 1100/2, 1100/3, 1100/4 en 1100/6 zijn van toepassing op deze toestemming.

   De vordering tot inkorting kan door de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, niet worden uitgeoefend ten aanzien van legaten waarvan zij de afgifte hebben toegekend met kennis van de aantasting van het hun voorbehouden gedeelte. In dat geval kan voor de andere giften evenwel geen grotere inkorting gelden dan diegene die zou zijn toegepast zonder een dergelijke afgifte.

   De vergoeding voor de inkorting wordt uiterlijk betaald op het ogenblik van de verdeling, behoudens andersluidend akkoord tussen de mede-erfgenamen. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 57, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 925

Wanneer de waarde van de schenkingen onder de levenden het beschikbaar gedeelte overschrijdt of daarmee gelijk is, vervallen alle beschikkingen bij testament [1 bedoeld in artikel [2 920, § 4 ]2 ]1.

(1)<W 2017-07-31/25, art. 58, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 69, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 926

Overschrijden de beschikkingen bij testament hetzij het beschikbaar gedeelte, hetzij het deel van dit gedeelte, dat overblijft na aftrek van de waarde van de schenkingen onder de levenden, dan geschiedt de inkorting naar evenredigheid, zonder dat onderscheid wordt gemaakt tussen de algemene legaten en de bijzondere legaten.

Art. 927

Wanneer echter de erflater uitdrukkelijk verklaard heeft dat een bepaald legaat moet worden voldaan bij voorkeur boven de andere, wordt deze voorkeur in acht genomen; en het bedoelde legaat wordt slechts ingekort voor zover de waarde van de andere legaten ontoereikend is om het wettelijk voorbehouden erfdeel op te leveren.

Art. 928

[1 § 1. De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift toegekend aan een erfgenaam verjaart na dertig jaar te rekenen vanaf het openvallen van de nalatenschap.

   De erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, zijn echter vervallen van het recht om de inkorting te vorderen indien zij, terwijl zij weet hebben van de aantasting van hun voorbehouden deel, de inkorting van de giften bedoeld in het eerste lid, niet hebben gevraagd op de dag van de afsluiting van de vereffening-verdeling van de nalatenschap.

§ 2. De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift toegekend aan een begiftigde die geen erfgenaam is, verjaart na twee jaar te rekenen vanaf de afsluiting van de vereffening-verdeling van de nalatenschap voor zover uit deze vereffening de aantasting blijkt van het voorbehouden deel van de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent of, in elk geval, na maximum dertig jaar te rekenen vanaf het openvallen van de nalatenschap.

   De begiftigde kan evenwel, op elk ogenblik, de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, aanmanen om standpunt in te nemen over het principe en, in voorkomend geval, het bedrag van de inkorting van de gift die hem werd toegekend. In dat geval, nemen de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, een standpunt in over het principe van de inkorting, op straffe van verval ten laatste binnen het jaar volgend op de ingebrekestelling en beschikken zij, te rekenen vanaf deze princiepsverklaring, over een termijn van twee jaar om de inkorting te vorderen en om het bedrag ervan vast te stellen. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 59, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 929

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 60, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 930

<Opgeheven bij W 2017-07-31/25, art. 60, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

HOOFDSTUK IV. - SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN.
AFDELING I. - VORM VAN DE SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN.
Art. 931

Alle akten houdende schenking onder de levenden worden verleden voor notaris, in de gewone contractvorm : en daarvan wordt, op straffe van nietigheid, een minuut gehouden.

Art. 932

De schenking onder de levenden bindt de schenker niet en heeft generlei gevolg, dan van de dag waarop zij in uitdrukkelijke bewoordingen is aangenomen.

   De aanneming kan geschieden tijdens het leven van de schenker door een latere, authentieke akte, waarvan een minuut gehouden wordt; maar alsdan zal de schenking ten opzichte van de schenker eerst gevolg hebben van de dag waarop de akte van aanneming hem zal zijn betekend.

Art. 933

Indien de begiftigde meerderjarig is, moet de aanneming gedaan worden door hemzelf of, in zijn naam, door een persoon die houder is van een volmacht waarbij hem de bevoegdheid is verleend om de gedane schenking aan te nemen of een algemene bevoegdheid om de schenkingen aan te nemen welke zijn gedaan of nog zullen worden gedaan.

   Deze volmacht moet voor notaris worden verleden; en een uitgifte daarvan moet worden gehecht aan de minuut van de schenking, of aan de minuut van de aanneming, wanneer deze bij afzonderlijke akte geschiedt.

Art. 934

(Opgeheven ) <W 30-04-1958, art. 7>

Art. 935

Een schenking aan een niet ontvoogde minderjarige 1 ... ]1 gedaan, moet worden aangenomen door zijn voogd, (overeenkomstig artikel 410, § 1 ) [1 Een schenking aan een beschermde persoon die krachtens artikel 492/2 onbekwaam is verklaard om deze te ontvangen, moet door zijn bewindvoerder worden aangenomen overeenkomstig artikel 499/7, § 2, eerste lid, 6° ]1. <W 2001-04-29/39, art. 34, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

   Een ontvoogde minderjarige kan met de bistand van zijn curator aannemen. [1 Een beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 bijstand behoeft om een schenking te aanvaarden, kan met bijstand van zijn bewindvoerder aanvaarden. ]1

   Nochtans kunnen de vader en de moeder van de ontvoogde of niet ontvoogde minderjarige, of, zelfs gedurende het leven van de vader en de moeder, de andere bloedverwanten in de opgaande lijn, ook al zijn zij noch voogd noch curator over de minderjarige, de schenking voor hem aannemen.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 127, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 936

<W 2001-04-29/39, art. 35, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Een doofstomme die kan schrijven, kan zelf of door een gemachtigde aannemen.

   Indien hij niet kan schrijven, moet de aanneming worden gedaan door een curator die te dien einde wordt benoemd, door de [1 vrederechter ]1 aangezocht bij eenzijdig verzoekschrift dat door elke belanghebbende kan worden ingediend.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 82, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 937

Schenkingen gedaan ten voordele (... ), van de armen van een gemeente, of van instellingen van openbaar nut, worden aangenomen door de bestuurders van die gemeenten of instellingen, nadat zij daartoe behoorlijk zijn gemachtigd. <W 15-12-1949, art. 22>

   (Schenkingen gedaan ten voordele van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden aangenomen door de raad voor maatschappelijk welzijn van dat centrum. ) <W 05-08-1992, art. 70>

Art. 938

De behoorlijk aangenomen schenking is voltrokken door de enkele toestemming van de partijen; en de eigendom van de geschonken goederen gaat over op de begiftigde, zonder dat enige andere overgave vereist is.

Art. 939

In geval van schenking van goederen die met hypotheek kunnen worden bezwaard, moeten de akten die de schenking en de aanneming inhouden, alsook de betekening van de aanneming, indien deze bij afzonderlijke akte gedaan is, overgeschreven worden op het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 940

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. IV, 8>

   artikel 940 B.W.) van kracht in de voorziene gevallen.

   Die overschrijvingen geschieden op verzoek van de man, wanneer de goederen aan zijn vrouw geschonken zijn; en indien de man deze formaliteit niet vervult kan de vrouw ze zonder machtiging doen verrichten.>

Art. 941

Het ontbreken van de overschrijving kan worden ingeroepen door alle belanghebbenden, met uitzondering echter van hen die belast zijn met het doen verrichten van de overschrijving, of hun rechtverkrijgenden en van de schenker.

Art. 942

[1 Minderjarigen en beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard om schenkingen te ontvangen, worden niet in hun recht hersteld tegen het ontbreken van de aanneming of van de overschrijving van schenkingen, behoudens hun verhaal op hun voogd of bewindvoerder, indien daartoe grond bestaat, maar zonder herstel, zelfs ingeval de voogd of bewindvoerder onvermogend mocht zijn. ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 128, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 943

Een schenking onder de levenden mag alleen de tegenwoordige goederen van de schenker bevatten; indien zij toekomstige goederen bevat, is zij te dien opzichte nietig.

Art. 944

Een schenking onder de levenden die gedaan is onder voorwaarden waarvan de uitvoering van de enkele wil van de schenker afhangt, is nietig.

Art. 945

Zij is eveneens nietig, indien zij gedaan is onder voorwaarde om andere schulden of lasten te voldoen dan die welke ten tijde van de schenking bestonden, of welke uitgedrukt mochten zijn, hetzij in de akte van schenking, hetzij in de staat die eraan moet zijn gehecht.

Art. 946

Ingeval de schenker zich de vrijheid heeft voorbehouden te beschikken over een zaak die in de schenking begrepen is, of over een bepaalde geldsom uit de geschonken goederen, en hij overlijdt zonder daarover te hebben beschikt, behoort die zaak of die geldsom toe aan de erfgenamen van de schenker, niettegenstaande alle daarmee strijdige bedingen en bepalingen.

Art. 947

De vier vorige artikelen zijn niet van toepassing op de schenkingen waarvan sprake in de hoofdstukken VIII en IX van deze titel.

Art. 948

Een akte van schenking van roerende goederen is alleen geldig voor de goederen waarvan een staat van schatting, getekend door de schenker en door de begiftigde of degenen die voor deze laatste aannemen, aan de minuut van de schenking gehecht is.

Art. 949

Het is de schenker geoorloofd zich het genot of het vruchtgebruik van de geschonken roerende of onroerende goederen voor te behouden, of daarover ten voordele van een ander te beschikken.

Art. 950

Wanneer roerende goederen met voorbehoud van vruchtgebruik geschonken zijn, moet de begiftigde, bij het eindigen van het vruchtgebruik, de geschonken goederen die in natura aanwezig zijn, nemen in de staat waarin zij zich bevinden; en hij heeft een vordering tegen de schenker of zijn erfgenamen uit hoofde van de niet aanwezige goederen ten belope van de waarde die daaraan in de staat van schatting is toegekend.

Art. 951

De schenker kan ten aanzien van de geschonken goederen het recht van terugkeer bedingen, hetzij voor het geval van vooroverlijden van de begiftigde alleen, hetzij voor het geval van vooroverlijden van de begiftigde en zijn afstammelingen.

   Dit recht kan alleen ten voordele van de schenker worden bedongen.

Art. 952

Het recht van terugkeer heeft ten gevolge dat alle vervreemdingen van de geschonken goederen worden vernietigd en dat deze goederen tot de schenker terugkeren zuiver en vrij van alle lasten en hypotheken, behoudens echter de hypotheek tot vrijwaring van het huwelijksgoed en de huwelijksvoorwaarden, indien de overige goederen van de begiftigde echtgenoot niet toereikend zijn, en alleen ingeval de schenking hem gedaan is bij hetzelfde huwelijkscontract waaruit die rechten en hypotheken voortvloeien.

AFDELING II. - UITZONDERINGEN OP DE REGEL VAN DE ONHERROEPELIJKHEID DER SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN.
Art. 953

Een schenking onder de levenden kan niet worden herroepen dan wegens niet-vervulling van de voorwaarden waaronder zij gedaan is, [1 en wegens ondankbaarheid ]1.

(1)<W 2012-12-10/14, art. 32, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 954

In geval van herroeping wegens niet-vervulling van de voorwaarden, keren de goederen in handen van de schenker terug, vrij van alle lasten en hypotheken waarmee zij door de begiftigde mochten zijn bezwaard; en de schenker heeft tegen derden, houders van de geschonken onroerende goederen, alle rechten die hij tegen de begiftigde zelf zou hebben.

Art. 955

Een schenking onder de levenden kan alleen in de volgende gevallen wegens ondankbaarheid herroepen worden :
1° Indien de begiftigde een aanslag op het leven van de schenker heeft gepleegd;
2° Indien hij zich tegenover hem heeft schuldig gemaakt aan mishandelingen, misdrijven of grove beledigingen;
3° Indien hij weigert hem levensonderhoud te verschaffen.

Art. 956

Herroeping wegens niet-vervulling van de voorwaarden of wegens ondankbaarheid heeft nooit van rechtswege plaats.

Art. 957

De eis tot herroeping wegens ondankbaarheid moet ingesteld worden binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf waarvan de schenker de begiftigde beschuldigt, of van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn.

   [1 De schenker kan de herroeping vorderen tegen de begiftigde, en, na zijn overlijden, tegen zijn erfgenamen. ]1

   [1 De erfgenamen van de schenker kunnen de herroeping enkel vorderen indien :
1° de schenker de eis reeds had ingesteld;
2° de schenker overleden is binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf of van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het misdrijf, hetzij van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn;
3° de schenker overleden is zonder dat het misdrijf hem bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het overlijden, hetzij van de dag waarop het misdrijf hen bekend kon zijn, hetzij van de dag waarop de schenking hen bekend kon zijn. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 33, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 958

Herroeping wegens ondankbaarheid doet geen afbreuk aan de door de begiftigde gedane vervreemdingen, noch aan de hypotheken en andere zakelijke lasten waarmee het geschonken goed door hem mocht zijn bezwaard, mits een en ander geschied is vooraleer het uittreksel uit de eis tot herroeping is ingeschreven op de kant van de bij artikel 939 bevolen overschrijving.

   In geval van herroeping wordt de begiftigde veroordeeld tot teruggave van de waarde der vervreemde goederen, gelet op het tijdstip van de eis, en tot teruggave van de vruchten, te rekenen van de dag van deze eis.

Art. 959

Schenkingen ten voordele van het huwelijk kunnen niet wegens ondankbaarheid worden herroepen.

Art. 960

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 77>

Art. 961

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 77>

Art. 962

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 77>

Art. 963

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 77>

Art. 964

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 77>

Art. 965

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 77>

Art. 966

(Opgeheven ) <W 31-03-1987, art. 77>

HOOFDSTUK V. - BESCHIKKINGEN BIJ TESTAMENT.
AFDELING I. - ALGEMENE REGELS BETREFFENDE DE VORM DER TESTAMENTEN.
Art. 967

Een ieder kan bij testament beschikken, hetzij onder de benaming van erfstelling, hetzij onder de benaming van legaat, hetzij onder elke andere benaming die geschikt is om zijn wil te kennen te geven.

Art. 968

Geen testament kan in een zelfde akte door twee of meer personen worden gemaakt, hetzij ten voordele van een derde, hetzij als wederkerige en onderlinge beschikking.

Art. 969

<W 02-02-1983, art. 19> Een testament kan eigenhandig, of bij openbare akte of in de vorm van het internationaal testament, gemaakt worden.

Art. 970

Het eigenhandig testament is niet geldig, indien het niet geheel met de hand van de erflater geschreven, gedagtekend en ondertekend is; het is aan geen andere formaliteiten onderworpen.

Art. 971

[2 Een testament bij openbare akte is het testament dat verleden wordt voor een notaris. ]2

   Een testament bij openbare akte is het testament dat voor een notaris in tegenwoordigheid van twee getuigen, of voor twee notarissen verleden wordt.

(1)<W 2020-04-30/03, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 04-05-2020 tot 03-06-2020> (2)<W 2020-12-20/02, art. 12, 033; Inwerkingtreding : 24-12-2020>
Art. 972

[4 Wanneer het testament wordt verleden voor een notaris wordt het op papier opgemaakt overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, volgens de door de testator uitgedrukte wil.

   Het testament moet aan de testator worden voorgelezen, die bevestigt dat dit zijn laatste wil is.

   Van een en ander wordt uitdrukkelijk melding gemaakt. ]4

  [1 Wanneer het testament wordt verleden voor één of twee notarissen wordt het, zoals het hem of hun door de erflater werd gedicteerd, [2 op papier opgemaakt overeenkomstig artikel 13]2 van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt.]1 [In beide gevallen moet het aan de erflater worden voorgelezen. Indien er slechts één notaris is, geschiedt de voorlezing in tegenwoordigheid van de getuigen.] Van een en ander wordt uitdrukkelijk melding gemaakt.

(1)<W 2009-05-06/03, art. 31, 015; Inwerkingtreding : 29-05-2009> (2)<W 2010-12-29/01, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2011> (3)<W 2020-07-31/03, art. 75, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2020> (4)<W 2020-12-20/02, art. 13, 033; Inwerkingtreding : 24-12-2020>
Art. 973

Dit testament moet door de erflater getekend worden; indien hij verklaart dat hij niet kan tekenen of daartoe niet in staat is, wordt in de akte uitdrukkelijke melding gemaakt van zijn verklaring, alsook van de oorzaak die hem verhindert te tekenen.

Art. 974

(opgeheven ) <W 1999-05-04/03, art. 46, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

Art. 975

(opgeheven ) <W 1999-05-04/03, art. 46, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

Art. 976

<W 02-02-1983, art. 20> Wanneer een erfenis is opengevallen waarvoor een eigenhandig testament of een testament in de internationale vorm werd gemaakt, moeten de volgende formaliteiten worden verricht :
1° Ieder eigenhandig testament wordt, voordat het wordt ten uitvoer gelegd, aangeboden aan een notaris.

   Dit testament wordt door laatstgenoemde geopend indien het verzegeld is. De notaris maakt een proces-verbaal op van de opening en van de staat waarin het testament zich bevindt.

   Dit testament zal samen met gezegd proces-verbaal onder de minuten van de notaris worden gerangschikt.

   [1 ... ]1
2° In het geval van het internationaal testament zal de notaris, bij wie het testament in bewaring werd gegeven, een proces-verbaal van de opening en van de staat van het testament opmaken.

   Het internationaal testament zal samen met genoemd proces-verbaal onder de minuten van de notaris worden gerangschikt.

   [1 ... ]1
3° De voornoemde beschikkingen zijn ook toepasselijk ten opzichte van de Belgische diplomatieke en consulaire ambtenaren met notariële bevoegdheid, onder de voorwaarden die door de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie worden bepaald.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 124, 025; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 977

(Opgeheven ) <W 16-12-1922, art. 1>

Art. 978

(Opgeheven ) <W 02-02-1983, art. 22>

Art. 979

(Opgeheven ) <W 02-02-1983, art. 22>

Art. 980

(Opgeheven ) <W 03-07-1974, art. 1>

AFDELING II. - BIJZONDERE REGELS BETREFFENDE DE VORM VAN BEPAALDE TESTAMENTEN.
Art. 981

Testamenten van militairen en van personen in dienst bij het leger kunnen, in welk land ook, verleden worden voor een bataljons- of eskadronscommandant of voor iedere andere officier van een hogere graad, in tegenwoordigheid van twee getuigen, of voor twee oorlogscommissarissen, of voor één van die commissarissen in tegenwoordigheid van twee getuigen.

Art. 982

Zij kunnen, indien de erflater ziek is of gewond, ook verleden worden voor de officier van gezondheid, hoofd van de geneeskundige dienst, bijgestaan door de militaire bevelhebber die met de politie van (het hospitaal ) belast is. <W 15-12-1949, art. 23>

Art. 983

De bepalingen van de vorige artikelen zijn alleen van toepassing op hen die zich te velde, in kwartier, in garnizoen buiten het Belgisch grondgebied of in krijgsgevangenschap bij de vijand bevinden; zij zijn niet van toepassing op hen die binnenslands in kwartier of in garnizoen zijn, behalve wanneer dezen zich in een belegerde plaats bevinden, of in een vesting of een andere plaats waarvan de poorten gesloten zijn en waarmee het verkeer ten gevolge van de oorlog verbroken is.

Art. 984

Het in de hierboven bepaalde vorm gemaakte testament wordt waardeloos, zes maanden nadat de erflater is teruggekeerd in een plaats waar het hem mogelijk is de gewone vormen in acht te nemen.

Art. 985

Testamenten gemaakt in een plaats waarmee alle verkeer verbroken is [1 ten gevolge van een besmettelijke ziekte ]1, kunnen worden gemaakt voor de vrederechter, of voor een van de municipale ambtenaren der gemeente, in tegenwoordigheid van twee getuigen.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 83, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 986

Deze bepaling geldt zowel ten opzichte van hen die door die ziekten zijn aangetast, als ten opzichte van hen die zich in de besmette plaats bevinden, ook al zijn zij op dat ogenblik niet aangetast.

Art. 987

De in de twee vorige artikelen vermelde testamenten worden waardeloos, zes maanden nadat het verkeer hersteld is met de plaats waar de erflater zich bevindt, of zes maanden nadat hij in een plaats gekomen is, waarmee het verkeer niet verbroken is.

Art. 988

Testamenten gemaakt op zee, gedurende de loop van een reis, kunnen worden verleden :
Aan boord van oorlogsbodems en andere schepen van de Staat, voor de officier die het bevel voert over het schip, of, bij gebreke van deze officier, voor degene die hem volgens de dienstregeling vervangt, de ene of de andere samen met de officier van administratie of met degene die diens ambt vervult;
En, aan boord van koopvaardijschepen, voor de scheepsschrijver of voor degene die diens ambt vervult, de ene of de andere samen met de kapitein, de gezagvoerder of de schipper of, bij gebreke van dezen, voor degenen die hen vervangen.

   In ieder geval moeten die testamenten verleden worden in tegenwoordigheid van twee getuigen.

Art. 989

Het testament van de kapitein of van de officier van administratie, op schepen van de Staat, en dat van de kapitein, de gezagvoerder of schipper, of van de schrijver, op koopvaardijschepen, kunnen worden verleden voor degenen die volgens de dienstregeling na hen komen, met inachtneming, voor het overige, van de bepalingen van het vorige artikel.

Art. 990

In ieder geval wordt het origineel van de in de twee vorige artikelen bedoelde testamenten in tweevoud opgemaakt.

Art. 991

Wanneer het schip een vreemde haven aandoet, waar zich een consul van België bevindt, moeten degenen voor wie het testament verleden is, een van beide originelen, gesloten of verzegeld, bij die consul in bewaring stellen; deze zal het doen toekomen aan de minister (van Verkeerswezen ), die het zal doen neerleggen op de griffie van [1 de rechtbank van eerste aanleg ]1 van de woonplaats van de erflater. <W 15-12-1949, art. 7>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 84, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 992

Bij de terugkeer van het schip in België, hetzij in de haven waar het is uitgerust, hetzij in een andere haven dan die waar het is uitgerust, moeten beide originelen van het testament, eveneens gesloten en verzegeld, of het origineel dat overblijft, indien het andere, overeenkomstig het vorige artikel, gedurende de reis in bewaring is gegeven, op het kantoor van de [1 de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar ]1 afgegeven worden; (deze laatste ) zal de originelen zonder verwijl doen toekomen aan de minister (van Verkeerswezen ), die de neerlegging daarvan zal bevelen, zoals in hetzelfde artikel bepaald is. <W 15-12-1949, art. 5, 7 en 24>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 85, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 993

Op de scheepsrol wordt, nevens de naam van de erflater, op de kant vermeld dat de originelen van het testament zijn afgegeven hetzij in handen van een consul, hetzij op het kantoor van [1 de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar ]1. <W 15-12-1949, art. 5>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 86, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 994

Een testament wordt niet beschouwd als gemaakt op zee, hoewel het in de loop van de reis gemaakt is, indien het schip, ten tijde dat het testament verleden is, een vreemd land of een onder Belgische heerschappij staande land had aangedaan, waar zich een Belgisch openbaar ambtenaar bevond; in dat geval is het slechts geldig voor zover het is opgemaakt overeenkomstig de vormen die in België voorgeschreven zijn of overeenkomstig de vormen die gebruikelijk zijn in het land waar het gemaakt is.

Art. 995

De voorafgaande bepalingen zijn ook van toepassing op testamenten gemaakt door gewone passagiers die niet tot de bemanning behoren.

Art. 996

Een testament gemaakt op zee, in de vorm bij artikel 988 voorgeschreven, is slechts geldig voor zover de erflater sterft hetzij op zee, hetzij binnen drie maanden nadat hij aan land is gegaan, en in een plaats waar hij het testament in de gewone vorm opnieuw heeft kunnen maken.

Art. 997

Een testament gemaakt op zee mag geen beschikking bevatten ten voordele van de officieren van het schip, indien zij geen bloedverwanten van de erflater zijn.

Art. 998

De testamenten in de vorige artikelen van deze afdeling vermeld, worden ondertekend door de erflaters en door hen voor wie zij verleden worden.

   Indien de erflater verklaart dat hij niet kan tekenen of daartoe niet in staat is, wordt melding gemaakt van zijn verklaring, alsook van de oorzaak die hem verhindert te tekenen.

   In de gevallen waarin de tegenwoordigheid van twee getuigen vereist is, wordt het testament ten minste door een van beiden ondertekend, en wordt melding gemaakt van de oorzaak waarom de andere niet getekend heeft.

Art. 999

(Opgeheven ) <W 2004-07-16/31, art. 139, 6°, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 1000

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>

Art. 1001

De formaliteiten waaraan de onderscheiden testamenten, krachtens de bepalingen van deze en van de vorige afdeling, zijn onderworpen, moeten worden in acht genomen op straffe van nietigheid.

AFDELING III. - ERFSTELLINGEN EN LEGATEN IN HET ALGEMEEN.
Art. 1002

Uiterste wilsbeschikkingen zijn of algemeen, of onder algemene titel, of onder bijzondere titel.

   De gevolgen van ieder van deze beschikkingen, gemaakt hetzij onder de benaming van erfstelling, hetzij onder de benaming van legaat, worden bepaald overeenkomstig de regels hierna vastgesteld voor de algemene legaten, voor de legaten onder algemene titel en voor de bijzondere legaten.

AFDELING IV. - ALGEMEEN LEGAAT.
Art. 1003

Een algemeen legaat is de uiterste wilsbeschikking waarbij de erflater aan een of meer personen de algemeenheid van de goederen geeft die hij bij zijn overlijden zal nalaten.

Art. 1004

Wanneer, bij het overlijden van de erflater, erfgenamen bestaan aan wie de wet een voorbehouden erfdeel op zijn goederen toekent, treden deze erfgenamen, door zijn dood, van rechtswege in het bezit van alle goederen van de nalatenschap; en de algemene legataris moet hun de afgifte van de in het testament begrepen goederen vragen.

Art. 1005

Evenwel heeft de algemene legataris in die gevallen het genot van de in het testament begrepen goederen, te rekenen van de dag van het overlijden, indien de vordering tot afgifte is ingesteld binnen het jaar na dit tijdstip; bij gebreke daarvan, vangt het genot eerst aan op de dag waarop de rechtsvordering is ingesteld of waarop de afgifte vrijwillig is toegestaan.

Art. 1006

Wanneer, bij het overlijden van de erflater, geen erfgenamen bestaan aan wie de wet een voorbehouden erfdeel op diens goederen toekent, treedt de algemene legataris, door de dood van de erflater, van rechtswege in het bezit, zonder de afgifte te moeten vragen.

Art. 1007

(Opgeheven ) <W 02-02-1983, art. 22>

Art. 1008

<W 02-02-1983, art. 21> In het geval van artikel 1006 moet de algemene legataris, indien het een eigenhandig of een internationaal testament betreft, zich in het bezit doen stellen door een beschikking van de [1 familierechtbank ]1 van het arrondissement waar de erfenis is opengevallen, geschreven onderaan op een verzoekschrift [2 ... ]2.

   [2 Als bijlage bij het verzoekschrift wordt een uitgifte van het proces-verbaal bedoeld in artikel 976 met een gewaarmerkte kopie van het testament neergelegd alsook, in geval van een internationaal testament, van de verklaring bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de wet van 2 februari 1983 tot invoering van een testament in de internationale vorm en tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het testament. ]2

(1)<W 2013-07-30/23, art. 87, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2017-07-06/24, art. 125, 025; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1009

De algemene legataris die tot de erfenis komt samen met een erfgenaam aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, is, persoonlijk voor zijn aandeel en hypothecair voor het geheel, gehouden tot betaling van de schulden en lasten der nalatenschap van de erflater; en hij is verplicht alle legaten uit te keren, behoudens het geval van inkorting, zoals in de artikelen 926 en 927 is bepaald.

AFDELING V. - LEGAAT ONDER ALGEMENE TITEL.
Art. 1010

Een legaat onder algemene titel is dat waarbij de erflater een gedeelte vermaakt van de goederen waarover hij volgens de wet mag beschikken, zoals de helft, een derde, of al zijn onroerende goederen, of al zijn roerende goederen, of een bepaald gedeelte van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen.

   Ieder ander legaat is slechts een beschikking onder bijzondere titel.

Art. 1011

De legatarissen onder algemene titel moeten de afgifte vragen aan de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent; bij gebreke van zodanige erfgenamen, aan de algemene legatarissen; en bij gebreke van dezen, aan de erfgenamen die tot de nalatenschap geroepen zijn in de volgorde bepaald in de titel Erfenissen.

Art. 1012

De legataris onder algemene titel is, evenals de algemene legataris, persoonlijk voor zijn aandeel en hypothecair voor het geheel, gehouden tot betaling van de schulden en lasten der nalatenschap van de erflater.

Art. 1013

Wanneer de erflater slechts over een gedeelte van het beschikbaar gedeelte heeft beschikt, en zulks onder algemene titel, is de legataris met de natuurlijke erfgenamen gehouden tot het uitkeren van de bijzondere legaten, naar evenredigheid van zijn aandeel.

AFDELING VI. - BIJZONDERE LEGATEN.
Art. 1014

Ieder zuiver en onvoorwaardelijk legaat verleent aan de legataris, van de dag van het overlijden van de erflater, een recht op de vermaakte zaak, welk recht op zijn erfgenaam of rechtverkrijgenden overgaat.

   Nochtans kan de bijzondere legataris geen bezit nemen van de vermaakte zaak, noch aanspraak maken op de vruchten of interesten daarvan, dan van de dag waarop hij de vordering tot afgifte heeft gedaan, overeenkomstig de in artikel 1011 bepaalde volgorde, of van de dag waarop de afgifte hem vrijwillig is toegestaan.

Art. 1015

De interesten of vruchten van de vermaakte zaak lopen ten voordele van de legataris, te rekenen van de dag van het overlijden, en zonder dat hij een rechtsvordering heeft ingesteld :
1° Wanneer de erflater zijn wil daartoe in het testament uitdrukkelijk heeft te kennen gegeven;
2° Wanneer een lijfrente of een pensioen is vermaakt als levensonderhoud.

Art. 1016

De kosten van de vordering tot afgifte komen ten laste van de nalatenschap, doch zonder dat daaruit een vermindering van het wettelijk voorbehouden erfdeel kan volgen.

   De registratierechten zijn door de legataris verschuldigd.

   Een en ander, indien het testament daaromtrent niet anders heeft beschikt.

   (Lid 4 opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 28>

Art. 1017

De erfgenamen van de erflater of andere schuldenaars van een legaat, zijn persoonlijk gehouden tot het uitkeren daarvan, ieder naar evenredigheid van het aandeel dat hij uit de nalatenschap geniet.

   Zij zijn hypothecair voor het geheel gehouden, ten belope van de waarde der onroerende goederen van de nalatenschap waarvan zij houder zijn.

Art. 1018

De vermaakte zaak wordt geleverd met het noodzakelijk toebehoren, en in de staat waarin zij zich op de dag van het overlijden van de schenker bevindt.

Art. 1019

Wanneer hij die de eigendom van een onroerend goed vermaakt heeft, dit goed naderhand door enige verkrijging vergroot, wordt het verkregene, ook al paalt het aan het goed, niet geacht, zonder een nieuwe beschikking, van het legaat deel uit te maken.

   Het voorafgaande vindt geen toepassing op verfraaiingen, of op nieuwe bouwwerken die op het vermaakte erf worden aangebracht, of op een omheind erf waarvan de erflater de omheining vergroot.

Art. 1020

Indien, voor het testament of daarna, op het vermaakte goed een hypotheek is gevestigd voor een schuld van de nalatenschap, of zelfs voor de schuld van een derde, of indien het goed met een vruchtgebruik is bezwaard, is hij die het legaat moet uitkeren, niet verplicht het goed vrij te maken, tenzij hij door een uitdrukkelijke beschikking van de erflater hiermee belast is.

Art. 1021

Wanneer de erflater eens anders zaak vermaakt heeft, is het legaat nietig, onverschillig of de erflater al dan niet geweten heeft dat de zaak hem niet toebehoorde.

Art. 1022

Wanneer het legaat in een niet bepaalde zaak bestaat, is de erfgenaam niet verplicht de beste soort te geven, doch hij mag evenmin de slechtste aanbieden.

Art. 1023

Een legaat aan een schuldeiser wordt niet geacht gemaakt te zijn tot voldoening van zijn schuldvordering, noch een legaat aan een dienstbode tot betaling van zijn loon.

Art. 1024

De legataris onder bijzondere titel is niet gehouden tot betaling van de schulden der nalatenschap, behoudens de inkorting van het legaat, zoals hiervoren bepaald is, en behoudens de vordering van de hypothecaire schuldeisers.

AFDELING VII. - UITVOERDERS VAN UITERSTE WILSBESCHIKKINGEN.
Art. 1025

De erflater kan één of meer uitvoerders van zijn uiterste wilsbeschikkingen aanstellen.

Art. 1026

Hij kan hun het bezit verlenen van al zijn roerende goederen of slechts van een gedeelte daarvan; dit bezit kan echter niet langer duren dan jaar en dag te rekenen van zijn overlijden.

   Indien hij hun dit bezit niet verleend heeft, kunnen zij het niet eisen.

Art. 1027

De erfgenaam kan het bezit doen ophouden, mits hij aanbiedt aan de uitvoerders der uiterste wilsbeschikkingen een som ter hand te stellen die voldoende is om de roerende legaten uit te keren, of mits hij doet blijken dat deze legaten reeds zijn uitgekeerd.

Art. 1028

Hij die geen verbintenis kan aangaan, mag geen uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen zijn.

Art. 1029

(Opgeheven ) <W 30-04-1958, art. 7>

Art. 1030

Een minderjarige mag, zelfs met machtiging van zijn voogd of curator, geen uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen zijn.

Art. 1031

De uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen doen de nalatenschap verzegelen, indien onder de erfgenamen minderjarigen, [1 beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam zijn verklaard om de nalatenschap te aanvaarden of vermoedelijk afwezige erfgenamen zijn ]1.

   Zij doen, in tegenwoordigheid van de vermoedelijke erfgenaam, of deze behoorlijk opgeroepen zijnde, een boedelbeschrijving van de goederen der nalatenschap opmaken.

   Zij doen de roerende goederen verkopen, indien het vereiste geld om de legaten uit te keren niet voorhanden is.

   Zij dragen zorg dat het testament wordt uitgevoerd; en zij kunnen, in geval van geschil omtrent de uitvoering van het testament, tussenkomen om de geldigheid ervan staande te houden.

   Zij moeten, na verloop van een jaar sinds het overlijden van de erflater, rekening en verantwoording afleggen van hun beheer.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 129, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1032

De bevoegdheden van de uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen gaan niet over op zijn erfgenamen.

Art. 1033

Indien verscheidene personen de uitvoering van uiterste wilsbeschikkingen op zich hebben genomen, kan een van hen, bij gebreke van de anderen, alleen handelen; en zij zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de roerende goederen die hun zijn toevertrouwd, tenzij de erflater hun werkzaamheden heeft verdeeld en ieder van hen zich tot de hem opgedragen taak heeft beperkt.

Art. 1034

De kosten door de uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen gemaakt voor de verzegeling, de boedelbeschrijving, de rekening en verantwoording, alsook de verdere uitgaven in verband met zijn werkzaamheden, komen ten laste van de nalatenschap.

AFDELING VIII. - HERROEPING EN VERVAL VAN TESTAMENTEN.
Art. 1035

Testamenten kunnen noch in hun geheel noch ten dele herroepen worden dan door een later testament of door een akte voor notaris verleden, waarin de verandering van de wil wordt te kennen gegeven.

Art. 1036

Latere testamenten die de vroegere niet uitdrukkelijk herroepen, vernietigen in deze testamenten alleen de beschikkingen die met de nieuwe onverenigbaar of strijdig zijn.

Art. 1037

De in een later testament gedane herroeping behoudt al haar kracht, al blijft die nieuwe akte onuitgevoerd wegens de onbekwaamheid van de benoemde erfgenaam of van de legataris, of wegens hun weigering om te aanvaarden.

Art. 1038

Wanneer de erflater de vermaakte zaak geheel of ten dele vervreemdt, zelfs door verkoop met beding van wederinkoop, of door ruil, heeft zulks altijd herroeping van het legaat ten gevolge, ten aanzien van alles wat vervreemd is, zelfs indien de latere vervreemding nietig is en de zaak in handen van de erflater is teruggekeerd.

Art. 1039

Iedere uiterste wilsbeschikking vervalt, indien degene ten voordele van wie zij gemaakt is, de erflater niet overleeft.

Art. 1040

Iedere uiterste wilsbeschikking, gemaakt onder een voorwaarde die van een onzekere gebeurtenis afhangt, en van zodanige aard dat, volgens de bedoeling van de erflater, de beschikking slechts moet worden uitgevoerd indien de gebeurtenis plaatsheeft of niet plaatsheeft, vervalt, indien de benoemde erfgenaam of de legataris voor de vervulling van de voorwaarde overlijdt.

Art. 1041

De voorwaarde die, volgens de bedoeling van de erflater, alleen de uitvoering van de beschikking opschort, belet niet dat de benoemde erfgenaam of de legataris een verkregen recht bezit, dat op zijn erfgenaam overgaat.

Art. 1042

Het legaat vervalt, indien de vermaakte zaak bij het leven van de erflater geheel teniet gaat.

   Hetzelfde heeft plaats, indien de vermaakte zaak teniet gaat na de dood van de erflater, buiten toedoen en schuld van de erfgenaam, hoewel de erfgenaam in gebreke was gesteld om de zaak te leveren, ingeval deze zou zijn teniet gegaan ook in handen van de legataris.

Art. 1043

De uiterste wilsbeschikking vervalt, wanneer de benoemde erfgenaam of de legataris de beschikking verwerpt of onbekwaam is om deze te verkrijgen.

Art. 1044

Aanwas heeft plaats ten voordele van de legatarissen, ingeval een legaat aan verscheidene personen gezamenlijk gemaakt is.

   Een legaat wordt geacht gezamenlijk gemaakt te zijn, wanneer het gemaakt is bij een en dezelfde beschikking, en de erflater het aandeel van ieder der medelegatarissen in de vermaakte zaak niet heeft bepaald.

Art. 1045

Een legaat wordt eveneens geacht gezamenlijk gemaakt te zijn, wanneer een zaak die niet verdeeld kan worden zonder schade te lijden, bij dezelfde akte aan verscheidene personen, zelfs afzonderlijk, gegeven is.

Art. 1046

De gronden waarop, volgens artikel 954 en de eerste twee bepalingen van artikel 955, herroeping van een schenking onder de levenden kan worden gevorderd, gelden ook voor de eis tot herroeping van uiterste wilsbeschikkingen.

   [1 De erfgenamen kunnen de herroeping wegens ondankbaarheid enkel vorderen indien :
1° de erflater overleden is binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het misdrijf, hetzij van de dag waarop het misdrijf de erflater bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het misdrijf, hetzij van de dag waarop het misdrijf de erflater bekend kon zijn;
2° de erflater overleden is zonder dat het misdrijf hem bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het overlijden, hetzij van de dag waarop het misdrijf hen bekend kon zijn, hetzij van de dag waarop het legaat hen bekend kon zijn. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 34, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 1047

Indien deze eis steunt op een grove belediging de nagedachtenis van de erflater aangedaan, moet hij worden ingesteld binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf [1 of van de dag waarop het misdrijf de erfgenamen bekend kon zijn. ]1.

(1)<W 2012-12-10/14, art. 35, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
HOOFDSTUK VI. - GEOORLOOFDE BESCHIKKINGEN TEN VOORDELE VAN DE KLEINKINDEREN VAN DE SCHENKER OF ERFLATER, OF TEN VOORDELE VAN DE KINDEREN VAN ZIJN BROEDERS EN ZUSTERS.
Art. 1048

Ouders kunnen de goederen waarover zij het recht van beschikking hebben, geheel of ten dele, bij akte onder de levenden of bij akte van uiterste wil, aan een of meer van hun kinderen geven, met last om deze goederen uit te keren aan de van deze begiftigden afstammende kinderen die reeds geboren zijn en die nog zullen worden geboren, doch niet verder dan in de eerste graad.

Art. 1049

Indien de overledene geen kinderen achterlaat, is de beschikking geldig die de overledene bij akte onder de levenden of bij akte van uiterste wil ten voordele van een of meer van zijn broeders of zusters gemaakt heeft voor het geheel of een gedeelte van de goederen van de nalatenschap die door de wet niet zijn voorbehouden, met last om die goederen uit te keren aan de van deze begiftigde broeders of zusters afstammende kinderen die reeds geboren zijn en die nog zullen worden geboren, doch niet verder dan in de eerste graad.

Art. 1050

De bij de twee vorige artikelen geoorloofde beschikkingen zullen slechts gelden voor zover de last van uitkering bedongen is ten voordele van alle kinderen van de bezwaarde, die reeds geboren zijn en die nog zullen worden geboren, zonder uitzondering en zonder voorrang van leeftijd of geslacht.

Art. 1051

Indien, in de hierboven vermelde gevallen, hij die met de last van uitkering ten voordele van zijn kinderen bezwaard is, overlijdt met achterlating van kinderen in de eerste graad en van afstammelingen van een vooroverleden kind, verkrijgen deze laatsten, bij plaatsvervulling, het aandeel van het vooroverleden kind.

Art. 1052

Indien het kind, de broeder of de zuster aan wie, bij akte onder de levenden, goederen zonder de last van uitkering geschonken zijn, een nieuwe, bij akte onder de levenden of bij akte van uiterste wil gedane gift aanneemt, die gemaakt is onder voorwaarde dat de vroeger geschonken goederen zullen bezwaard zijn met die last, dan is het hun niet meer geoorloofd de twee te hunnen voordele gemaakte beschikkingen van elkaar te scheiden en de tweede te verwerpen om zich aan de eerste te houden, ook al bieden zij aan, de in de tweede beschikking begrepen goederen terug te geven.

Art. 1053

De rechten van de verwachters nemen aanvang op het tijdstip waarop het genot van het kind, van de broeder of van de zuster die met de uitkering bezwaard zijn, uit welke oorzaak ook ophoudt; de vervroegde afstand van het genot ten voordele van de verwachters kan geen nadeel toebrengen aan de schuldeisers van de bezwaarde, wier schuldvorderingen dagtekenen van voor de afstand.

Art. 1054

De vrouwen van de bezwaarden kunnen, ingeval de vrije goederen ontoereikend zijn, zich niet subsidiair verhalen op de uit te keren goederen, behalve voor de hoofdsom van het als huwelijksgoed aangebrachte geld, en alleen ingeval de erflater zulks uitdrukkelijk mocht hebben bevolen.

Art. 1055

<W 2001-04-29/39, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Hij die beschikkingen maakt welke volgens de vorige artikelen zijn geoorloofd, mag bij dezelfde akte of bij een latere authentieke akte een voogd benoemen die met de uitvoering van die beschikkingen wordt belast.

Art. 1056

<W 2001-04-29/39, art. 37, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer geen voogd is benoemd overeenkomstig artikel 1055 of wanneer deze zijn opdracht niet aanvaardt, wordt op verzoek van de bezwaarde of indien deze onbekwaam is, op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, een voogd benoemd binnen een maand te rekenen van de dag van overlijden van de schenker of van de erflater of van de dag waarop, na dit overlijden, de akte die de beschikking inhoudt, bekend is geworden. Deze benoeming geschiedt door de vrederechter van het kanton van de woonplaats van de bezwaarde, overeenkomstig artikel 393 en volgens de procedure vastgesteld in boek IV, hoofdstuk IX, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 1057

De bezwaarde die aan de voorschriften van het vorige artikel niet heeft voldaan, verliest het voordeel van de beschikking; en in dit geval kan het recht verklaard worden open te staan ten voordele van de verwachters en zulks op verzoek, hetzij van die verwachters, indien zij meerderjarig zijn, (hetzij van hun curator of wettelijke vertegenwoordiger ), indien zij minderjarig of [1 krachtens artikel 492/1 onbekwaam zijn verklaard om een nalatenschap te aanvaarden ]1, hetzij van iedere bloedverwant van de meerderjarige, minderjarige of [1 krachtens artikel 492/1 beschermde ]1 verwachters, of zelfs ambtshalve, op vordering van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de erfenis is opengevallen. <W 2001-04-29/39, art. 38, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 130, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1058

Na het overlijden van hem die een beschikking met last van uitkering gemaakt heeft, wordt in de gewone vorm een boedelbeschrijving opgemaakt van alle goederen die de nalatenschap uitmaken, tenzij het slechts een bijzonder legaat betreft. Die boedelbeschrijving bevat een juiste schatting van de waarde van de roerende goederen.

Art. 1059

De boedelbeschrijving wordt opgemaakt op verzoek van de bezwaarde en binnen de in de titel Erfenissen gestelde termijn, in tegenwoordigheid van de voor de uitvoering benoemde voogd. De kosten komen ten laste van de in de beschikking begrepen goederen.

Art. 1060

Indien binnen de hierboven vermelde termijn geen boedelbeschrijving is opgemaakt op verzoek van de bezwaarde, wordt zij in de loop van de volgende maand opgemaakt, op verzoek van de voor de uitvoering benoemde voogd en in tegenwoordigheid van de bezwaarde of van zijn voogd.

Art. 1061

Indien aan de voorschriften van de twee vorige artikelen niet voldaan is, wordt de boedelbeschrijving opgemaakt op verzoek van de in artikel 1057 genoemde personen; de bezwaarde of zijn voogd, en de voor de uitvoering benoemde voogd worden daartoe opgeroepen.

Art. 1062

De bezwaarde is verplicht alle in de beschikking begrepen roerende goederen na aanplakking en bij opbod te doen verkopen, met uitzondering nochtans van die welke in de twee volgende artikelen vermeld zijn.

Art. 1063

Het huisraad en de andere roerende goederen die in de beschikking begrepen mochten zijn onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij in natura bewaard blijven, zullen worden teruggegeven in de staat waarin zij zich ten tijde van de uitkering bevinden.

Art. 1064

Het vee en het gereedschap, dienende tot het bebouwen van de landerijen, worden geacht begrepen te zijn in de schenkingen onder de levenden of bij uiterste wil van die landerijen; en de bezwaarde is alleen verplicht die te doen schatten en waarderen om daarvan, ten tijde van de uitkering, voor een gelijke waarde terug te geven.

Art. 1065

Binnen zes maanden te rekenen van de dag waarop de boedelbeschrijving is gesloten, moet de bezwaarde het gereed geld beleggen, alsook het geld komende van de prijs van de roerende goederen die verkocht zijn, en hetgeen op de schuldvorderingen ontvangen is.

   Deze termijn kan worden verlengd, indien daartoe redenen zijn.

Art. 1066

De bezwaarde is eveneens verplicht het geld te beleggen, dat door inning van schuldvorderingen en door aflossing van renten wordt verkregen, en zulks binnen drie maanden nadat hij het geld ontvangen heeft.

Art. 1067

De belegging geschiedt overeenkomstig hetgeen door de beschikker bevolen is, indien hij de aard heeft bepaald van de goederen waarin de belegging moet worden gedaan; bij gebreke daarvan, kan slechts belegd worden in onroerende goederen of met voorrecht op onroerende goederen.

Art. 1068

De bij de vorige artikelen voorgeschreven belegging geschiedt in tegenwoordigheid en op verzoek van de voor de uitvoering benoemde voogd.

Art. 1069

De beschikkingen met last van uitkering, gemaakt bij akte onder de levenden of bij akte van uiterste wil, worden openbaar gemaakt op verzoek hetzij van de bezwaarde, hetzij van de voor de uitvoering benoemde voogd; te weten, wat de onroerende goederen betreft, door overschrijving van de akten in de registers van het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]1 van de plaats waar de goederen gelegen zijn, en, wat de geldsommen met voorrecht op onroerende goederen betreft, door inschrijving op de voor het voorrecht verbonden goederen.

(1)<W 2018-07-11/07, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 1070

Het ontbreken van de overschrijving van de akte die de beschikking bevat, kan door de schuldeisers en de derden-verkrijgers worden ingeroepen, zelfs tegen minderjarigen of [1 personen beschermd krachtens artikel 492/1 ]1; behoudens het verhaal op de bezwaarde, en op de voor de uitvoering benoemde voogd, en zonder dat de minderjarigen of onbekwaamverklaarden tegen het ontbreken van de overschrijving in hun recht kunnen worden hersteld, zelfs wanneer de bezwaarde en de voogd onvermogend mochten zijn.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 131, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1071

Het ontbreken van de overschrijving kan niet worden goedgemaakt of als gedekt worden beschouwd doordat de schuldeisers of de derden-verkrijgers, op andere wijze dan door de overschrijving, van de beschikking hebben kennis gekregen.

Art. 1072

De begiftigden, de legatarissen en zelfs de wettige erfgenamen van hem die de beschikking gemaakt heeft, kunnen in geen geval, evenmin als hun begiftigden, legatarissen of erfgenamen, het ontbreken van de overschrijving of van de inschrijving aan de verwachters tegenwerpen.

Art. 1073

De voor de uitvoering benoemde voogd is persoonlijk aansprakelijk, indien hij zich niet in ieder opzicht gedragen heeft naar de regels die hierboven bepaald zijn voor het beschrijven van de goederen, de verkoop van de roerende goederen, het beleggen van het geld, de overschrijving en de inschrijving, en, in het algemeen, indien hij niet al het nodige heeft gedaan opdat de last van uitkering goed en getrouw wordt uitgevoerd.

Art. 1074

Indien de bezwaarde minderjarige is, kan hij niet in zijn recht hersteld worden tegen de niet-nakoming van de regels die bij de artikelen van dit hoofdstuk aan de voogd zijn voorgeschreven, zelfs niet in geval van onvermogen (van zijn wettelijke vertegenwoordiger ). <W 2001-04-29/39, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

HOOFDSTUK VII. - VERDELINGEN DOOR DE VADER, DE MOEDER OF ANDERE BLOEDVERWANTEN IN DE OPGAANDE LIJN, TUSSEN HUN AFSTAMMELINGEN GEMAAKT.
Art. 1075

De vader, de moeder en andere bloedverwanten in de opgaande lijn kunnen hun goederen tussen hun kinderen en afstammelingen verkavelen en verdelen.

Art. 1076

Zodanige verdelingen kunnen worden gemaakt bij akte onder de levenden of bij akte van uiterste wil, met inachtneming van de vormen, voorwaarden en regels die voorgeschreven zijn met betrekking tot de schenkingen onder de levenden en de testamenten.

   Verdelingen bij akte onder de levenden mogen enkel de tegenwoordige goederen tot voorwerp hebben. [1 De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 61, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1077

Indien in de verdeling niet alle goederen begrepen zijn die de bloedverwant in de opgaande lijn op de dag van zijn overlijden nalaat, worden de daarin niet begrepen goederen verdeeld overeenkomstig de wet.

Art. 1078

Indien de verdeling niet gemaakt is tussen alle kinderen die ten tijde van het overlijden in leven zijn, en de afstammelingen van de vooroverleden kinderen, is de ganse verdeling nietig. Een nieuwe verdeling in de wettelijke vorm kan worden gevorderd door de kinderen of afstammelingen die daarbij niets gekregen hebben, of zelfs door degenen tussen wie de verdeling gemaakt is.

Art. 1079

[1 De verdeling, door de bloedverwant in de opgaande lijn gemaakt, kan worden betwist uit hoofde van benadeling voor meer dan een vierde; onverminderd de mogelijkheid om de inkorting te vorderen overeenkomstig de artikelen 920 tot 928. ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 62, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1080

Het kind dat, op een van de gronden in het vorige artikel vermeld, de door de bloedverwant in de opgaande lijn gemaakte verdeling betwist, moet de kosten van de schatting voorschieten; en deze blijven te zijnen laste, evenals de kosten van het geschil, indien de vordering ongegrond is.

HOOFDSTUK VIII. - SCHENKINGEN BIJ HUWELIJKSCONTRACT AAN DE ECHTGENOTEN EN AAN DE KINDEREN DIE UIT HET HUWELIJK ZULLEN WORDEN GEBOREN.
Art. 1081

Iedere schenking onder de levenden van tegenwoordige goederen, hoewel bij huwelijkscontract gedaan aan de echtgenoten of aan een van hen, is onderworpen aan de algemene regels die met betrekking tot zodanige schenkingen zijn voorgeschreven.

   Zij kan niet gedaan worden ten voordele van de kinderen die zullen worden geboren, behalve in de gevallen vermeld in hoofdstuk VI van deze titel.

Art. 1082

De vader en de moeder van de echtgenoten, hun verdere bloedverwanten in de opgaande lijn, hun bloedverwanten in de zijlijn en zelfs vreemden mogen bij huwelijkscontract beschikken over het geheel of een gedeelte van de goederen die zij op de dag van hun overleden zullen nalaten, zowel ten voordele van de echtgenoten, als ten voordele van de kinderen die uit hun huwelijk zullen worden geboren, voor het geval dat de schenker de begiftigde echtgenoot overleeft.

   Zodanige schenking, hoewel alleen ten voordele van de echtgenoten of van een van beiden gedaan, wordt steeds in het hierboven genoemde geval van overleving van de schenker, vermoed gedaan te zijn ten voordele van de kinderen en afstammelingen die uit het huwelijk zullen worden geboren.

Art. 1083

De schenking die gedaan wordt in de bij het vorige artikel bepaalde vorm, is onherroepelijk, doch slechts in die zin dat de schenker niet meer om niet mag beschikken over de in de schenking begrepen goederen, behalve over geringe bedragen, tot beloning of anderszins.

Art. 1084

De schenking bij huwelijkscontract mag de tegenwoordige en toekomstige goederen samen, geheel of ten dele, omvatten, mits aan de akte een staat gehecht wordt van de schulden en lasten van de schenker, zoals die op de dag van de schenking bestaan; in dit geval staat het de begiftigde vrij, bij het overlijden van de schenker, zich tot de tegenwoordige goederen te bepalen, en van de overige goederen van de schenker af te zien.

Art. 1085

_ Indien de in het vorige artikel bedoelde staat niet gehecht is aan de akte die de schenking van de tegenwoordige en toekomstige goederen bevat, is de begiftigde verplicht deze schenking in haar geheel aan te nemen of te verwerpen. In geval van aanneming kan hij slechts de goederen opeisen die op de dag van het overeen van de schenker nog aanwezig zijn en is hij gehouden alle schulden en lasten van de nalatenschap te voldoen.

Art. 1086

De schenking bij huwelijkscontract ten voordele van de echtgenoten en van de kinderen die uit hun huwelijk zullen worden geboren, onverschillig door wie de schenking gedaan wordt, kan ook geschieden onder voorwaarde om alle schulden en lasten van de nalatenschap van de schenker, zonder onderscheid, te voldoen, of nog onder andere voorwaarden waarvan de uitvoering afhangt van de wil van de schenker; de begiftigde is gehouden die voorwaarden te vervullen, tenzij hij verkiest van de schenking af te zien; en ingeval de schenker zich bij huwelijkscontract de vrijheid heeft voorbehouden te beschikken over een zaak die in de schenking van zijn tegenwoordige goederen begrepen is, of over een uit die goederen te nemen bepaalde geldsom, dan wordt die zaak of die geldsom, indien hij overlijdt zonder daarover beschikt te hebben, geacht in de schenking te zijn begrepen en behoort zij toe aan de begiftigde of aan diens erfgenamen.

Art. 1087

Schenkingen bij huwelijkscontract kunnen niet betwist of nietig verklaard worden, onder voorgeven dat aanneming ontbreekt.

Art. 1088

Iedere schenking ten voordele van het huwelijk gedaan, vervalt indien het huwelijk daarop niet volgt.

Art. 1089

Schenkingen, aan een van de echtgenoten gedaan overeenkomstig de bepalingen van de voorafgaande artikelen 1082, 1084 en 1086, vervallen, indien de schenker de begiftigde echtgenoot en diens nakomelingen overleeft.

Art. 1090

Alle schenkingen, aan de echtgenoten bij hun huwelijkscontract gedaan, kunnen, bij het openvallen van de erfenis van de schenker, worden ingekort tot het gedeelte waarover hij volgens de wet mocht beschikken.

HOOFDSTUK IX. - BESCHIKKINGEN TUSSEN ECHTGENOTEN, HETZIJ BIJ HUWELIJKSCONTRACT, HETZIJ TIJDENS HET HUWELIJK.
Art. 1091

Echtgenoten mogen bij huwelijkscontract aan elkaar, of een van beiden aan de andere, zodanige schenking doen als zij goedvinden, met inachtneming van de hieronder gestelde beperkingen.

Art. 1092

De schenking onder de levenden van tegenwoordige goederen, tussen echtgenoten bij huwelijkscontract gedaan, wordt niet geacht te zijn gedaan onder voorwaarde dat de begiftigde overleeft, indien deze voorwaarde niet uitdrukkelijk bedongen is; en zij is onderworpen aan alle regels en vormen die hierboven met betrekking tot zodanige schenkingen zijn voorgeschreven.

Art. 1093

De schenking van toekomstige goederen of van tegenwoordige en toekomstige goederen, tussen echtgenoten bij huwelijkscontract gedaan, hetzij door een van beiden, hetzij wederkerig, is onderworpen aan de regels in het vorige hoofdstuk bepaald met betrekking tot zodanige schenkingen die hun door derden gedaan worden; behalve dat deze schenking niet overgaat op de kinderen uit het huwelijk geboren, ingeval de begiftigde echtgenoot overlijdt voor de echtgenoot die de schenking gedaan heeft.

   [1 Een dergelijke schenking kan wegens ondankbaarheid worden herroepen, zoals bepaald in artikel 955, en, wat de schenking van toekomstige goederen betreft, ook zoals bepaald in artikel 1047. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 37, 017; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 1094

<W 14-05-1981, art. 28> Indien de langstlevende echtgenoot samen met afstammelingen opkomt en bij schenking of bij testament de volle eigendom van het beschikbaar gedeelte heeft verkregen, heeft deze gift niet tot gevolg dat hij het recht van vruchtgebruik op het overige deel van de nalatenschap verliest, tenzij de schenker of erflater anders heeft bepaald.

   Ingeval de langstlevende echtgenoot samen met andere erfgerechtigden of met legatarissen opkomt en giften in volle eigendom heeft ontvangen, behoudt hij op hetgeen van de nalatenschap en van het gedeelte van de vooroverledene in het gemeenschappelijk vermogen overblijft, de rechten die hem zijn toegekend door artikel 745bis, tenzij de schenker of erflater anders heeft bepaald.

   Indien de schenker of erflater uitdrukkelijk de wil te kennen heeft gegeven om de rechten van de langstlevende echtgenoot te beperken tot de geschonken of de gelegateerde goederen, kan de langstlevende in alle gevallen opeisen hetgeen noodzakelijk is om zijn voorbehouden erfdeel aan te vullen, in voorkomend geval volgens de waarde van dit erfdeel in kapitaal.

Art. 1095

<W 19-01-1990, art. 34> Een minderjarige mag bij huwelijkscontract aan de andere echtgenoot, hetzij bij eenzijdige, hetzij bij wederkerige schenking niet geven dan met de bijstand van zijn ouders, van een van hen of, bij ontstentenis daarvan, met de toestemming van de [1 familierechtbank ]1. Met die bijstand of die toestemming mag hij alles schenken wat de wet de meerderjarige echtgenoot toestaat aan de andere echtgenoot te schenken.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 88, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1096

(Alle schenkingen, tussen echtgenoten tijdens het huwelijk anders dan bij huwelijkscontract gedaan, zijn steeds herroepelijk, hoewel zij schenkingen onder de levenden worden genoemd. ) <W 14-05-1981, art. 29>

   (Lid 2 opgeheven ) <W 30-04-1958, art. 7>

   Deze schenkingen worden niet herroepen door de geboorte van kinderen.

Art. 1097

Echtgenoten mogen elkaar tijdens het huwelijk, noch bij akte onder de levenden (anders dan bij huwelijkscontract ), noch bij testament, enige onderlinge en wederkerige schenking doen bij een en dezelfde akte. <W 14-05-1981, art. 30>

Art. 1098

(Opgeheven ) <W 14-05-1981, art. 31>

Art. 1099

Echtgenoten mogen elkaar onrechtstreeks niet meer schenken dan hun door de vorige bepalingen is toegestaan.

   Elke vermomde of aan tussenpersonen gedane schenking is nietig.

Art. 1100

Als schenkingen aan tussenpersonen worden beschouwd de schenkingen door een van de echtgenoten gedaan aan de kinderen of aan een van de kinderen van de andere echtgenoot die uit een ander huwelijk zijn geboren, alsook de schenkingen door de schenker gedaan aan bloedverwanten van wie de andere echtgenoot op de dag van de schenking vermoedelijk erfgenaam was, ook al heeft de laatstgenoemde zijn begiftigde bloedverwant niet overleefd.

TITEL IIbis. [1 - ERFOVEREENKOMSTEN. ]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen. ]1
Art. 1100/1

[1 § 1. Men kan geen erfkeuze maken omtrent een nalatenschap die nog niet is opengevallen, noch enige verbintenis aangaan of enige overeenkomst sluiten omtrent de attributen van de hoedanigheid van erfgenaam of legataris, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald. Evenmin kan men enig beding maken of enige overeenkomst sluiten betreffende de toekomstige nalatenschap van een derde, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.

   Aldus is elke overeenkomst met betrekking tot de erfkeuze, tot het principe of de nadere regels van de inbreng, alsook tot het principe of de nadere regels van de inkorting betreffende een nalatenschap die nog niet is opengevallen, verboden, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.

§ 2. Overeenkomsten of bedingen onder kosteloze titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap van een partij kunnen evenmin worden gesloten of opgemaakt, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.

§ 3. [2 Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap van een partij die de algemeenheid van de goederen betreffen die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, of een gedeelte van de goederen die de partij zal nalaten, of al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een gedeelte van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden, zijn niet toegelaten, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.

§ 4. Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel zijn altijd toegelaten, als ze onder bijzondere titel zijn gesloten of gemaakt, zelfs als ze de toekomstige nalatenschap van een partij betreffen, en zelfs als die partij zich het recht voorbehoudt om tijdens zijn leven over het voorwerp van die overeenkomst of dat beding te beschikken. Een overeenkomst of beding is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een gedeelte van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een gedeelte van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

   De artikelen 1100/5 en 1100/6 zijn niet van toepassing op de erfovereenkomsten in deze paragraaf vermeld. ]2 ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 70, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1100/2

[1 § 1. Een minderjarige kan enkel partij zijn bij een erfovereenkomst in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de minderjarige, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben. Artikel 410, § 1, 10° is van toepassing.

§ 2. De persoon die, krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam werd verklaard om een erfovereenkomst aan te gaan, kan deze toch aangaan, met alle eraan verbonden gevolgen, na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter bedoeld in artikel 628, 3° van het Gerechtelijk Wetboek. De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon. [2 ... ]2

   Bij gebrek aan de in het eerste lid bedoelde machtiging kan de beschermde persoon enkel partij zijn bij een erfovereenkomst in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben. Artikel 499/7, § 2, 15° is van toepassing. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-12-21/09, art. 42, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
HOOFDSTUK II. [1 - Sanctionering van niet toegelaten erfovereenkomsten. ]1
Art. 1100/3

[1 Elke erfovereenkomst die niet door de wet is toegelaten, is absoluut nietig.

   Hetzelfde geldt voor de overeenkomsten opgesteld met miskenning van artikel 1100/5 en, in het geval het een overeenkomst bedoeld in artikel 1100/7 betreft, met miskenning van deze bepaling. ]1

   [2 Wanneer het gaat om een overeenkomst inzake de eigen toekomstige nalatenschap van een partij, verandert de nietigheid bedoeld in het eerste en tweede lid evenwel in een relatieve nietigheid op de dag van het overlijden van die partij, onder voorbehoud van de miskenning van de vereiste opgelegd door artikel 1100/5, § 1, die behept blijft met een absolute nietigheid. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 70, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
HOOFDSTUK III. [1 - Gevolgen van de erfovereenkomsten. ]1
Art. 1100/4

[1 § 1. De erfovereenkomst heeft, in hoofde van de ondertekenaar, niet de vervroegde aanvaarding van de nalatenschap waarop zij betrekking heeft tot gevolg.

§ 2. Elke erfovereenkomst toegelaten door de wet bindt degene die tot de nalatenschap komt bij plaatsvervulling van de ondertekenaar.

§ 3. Ingeval de erfovereenkomst in hoofde van de ondertekenaars een verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg heeft, kan deze verzaking door de verzaker worden herroepen in de volgende gevallen :
1° indien de begunstigde van de verzaking een aanslag op het leven van de verzaker heeft gepleegd;
2° indien hij zich tegenover hem heeft schuldig gemaakt aan mishandelingen, misdrijven of grove beledigingen.

   Behoudens andersluidend beding in de overeenkomst, heeft de herroeping enkel gevolgen ten aanzien van de verzaking verricht door de verzaker ten voordele van de begunstigde.

   De herroeping heeft nooit van rechtswege plaats. De eis tot herroeping moet ingesteld worden binnen een jaar, te rekenen van de dag van het feit waarvan de verzaker de begunstigde van de verzaking beschuldigt of van de dag waarop het feit de verzaker bekend kon zijn en uiterlijk op de dag van de afsluiting van de vereffening-verdeling van de nalatenschap. ]1

[2 § 4. Elke verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap die voortvloeit uit een door de wet toegelaten erfovereenkomst wordt, ongeacht de nadere voorwaarden ervan, geacht geen gift te zijn. Dit vermoeden is onweerlegbaar. ]2

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 70, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
HOOFDSTUK IV. [1 - Vorm van de erfovereenkomsten. ]1
Art. 1100/5

[1 § 1. Elke erfovereenkomst wordt in een notariële akte opgenomen.

§ 2. Het ontwerp van overeenkomst wordt door de instrumenterende notaris aan elke partij meegedeeld. De instrumenterende notaris legt tegelijk een vergadering vast waarop de inhoud van de overeenkomst en de gevolgen ervan aan alle partijen worden toegelicht. Bij die gelegenheid informeert hij elke partij over de mogelijkheid een aparte raadsman te kiezen of een individueel onderhoud met hem te hebben. Op de gezamenlijke, door hem te beleggen vergadering wijst hij nogmaals op die mogelijkheid.

   Deze vergadering kan pas worden gehouden na verloop van een termijn van vijftien dagen die ingaat op de dag waarop het ontwerp van overeenkomst wordt meegedeeld. De overeenkomst kan niet worden ondertekend vóór het verstrijken van een termijn van één maand die ingaat vanaf de dag waarop die vergadering heeft plaatsgevonden. Elke partij kan een beroep doen op een andere notaris, die haar zal bijstaan bij het verlijden van de akte.

   De datum van verzending van het ontwerp van de overeenkomst en de datum waarop de in het eerste lid bedoelde vergadering heeft plaatsgevonden, worden in de overeenkomst vermeld.

   Er kan niet worden afgeweken van de in het tweede lid bedoelde termijnen, zelfs niet met instemming van de partijen.

§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de overeenkomst opgelegd door artikel 1287, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek. Paragraaf 2 is niet van toepassing op schenkingen bij huwelijkscontract aan de echtgenoten en aan de kinderen die uit het huwelijk zullen worden geboren, bedoeld in de artikelen 1081 tot [2 1100 ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 70, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
HOOFDSTUK V. [1 - Publiciteit van de erfovereenkomsten. ]1
Art. 1100/6

[1 Elke erfovereenkomst wordt ingeschreven in het centraal register van testamenten bedoeld in de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
HOOFDSTUK VI. [1 - De globale erfovereenkomst ]1
Art. 1100/7

1100/7. [1 § 1. Op ieder ogenblik kan een ouder, samen met al zijn of haar vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn, een globale erfovereenkomst opstellen. Deze overeenkomst stelt het bestaan vast van een evenwicht tussen deze vermoedelijke erfgenamen, rekening houdende met onder meer de schenkingen die de ouder hen respectievelijk heeft toegestaan vóór de overeenkomst, als voorschot op erfdeel of bij vooruitmaking, met de schenkingen toegekend in de overeenkomst zelf en, in voorkomend geval, met de situatie van elk van de vermoedelijke erfgenamen.

   Teneinde dit evenwicht vast te stellen, kunnen de partijen overeenkomen dat andere voordelen die voordien of in de overeenkomst zelf aan de vermoedelijke erfgenamen zijn toegekend, met schenkingen worden gelijkgesteld.

   De overeenkomst kan eveneens één of meerdere vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn toebedelen door middel van een schuldvordering ten laste van de uitdrukkelijk in de overeenkomst aangeduide partijen.

   De overeenkomst vermeldt het geheel van de huidige en vroegere schenkingen en voordelen waarmee rekening wordt gehouden en vermeldt hoe de partijen dit evenwicht hebben opgevat en aanvaard.

§ 2. Eveneens kunnen de ouders gezamenlijk, op ieder ogenblik, samen met al hun respectievelijke vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn, de erfovereenkomst bedoeld in paragraaf 1 opstellen.

   In dit geval, kan het evenwicht tussen de vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn bedoeld in paragraaf 1 worden bereikt rekening houdende met onder meer het geheel van schenkingen en voordelen respectievelijk toegekend door ieder van de beschikkers.

§ 3. De schenkingen toegekend in de overeenkomst bedoeld in dit artikel door een ouder of door de ouders gezamenlijk worden beheerst door het gemeen recht inzake schenkingen, inzonderheid wat de bekwaamheid tot schenken en ontvangen betreft.

§ 4. Elke vermoedelijke erfgenaam in rechte nederdalende lijn van de beschikker kan erin toestemmen dat zijn eigen kinderen in zijn plaats worden toebedeeld. In die hypothese omvat de overeenkomst alle kinderen van de vermoedelijke erfgenaam in rechte nederdalende lijn die verzaakt om persoonlijk te worden toebedeeld.

   In de nalatenschap van de vermoedelijke erfgenaam in rechte nederdalende lijn die heeft toegestemd dat zijn eigen kinderen in zijn plaats worden toebedeeld, worden de door hen van de beschikker verkregen goederen behandeld alsof ze deze rechtstreeks van hun ouder hebben verkregen.

§ 5. Onverminderd het evenwicht bedoeld in paragraaf 1 tussen de vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn die de overeenkomst ondertekenen, mag de beschikker eveneens, in de overeenkomst, een of meerdere kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner toebedelen.

§ 6. De toestemming van de partijen in de overeenkomst brengt de verzaking mee, in hoofde van elk van hen, aan de vordering tot inkorting en aan het verzoek tot inbreng met betrekking tot de giften waarop de overeenkomst betrekking heeft. Dit wordt vermeld in de overeenkomst.

   Evenwel brengt de toestemming van de minderjarige niet de gevolgen bepaald in het eerste lid met zich mee, ten aanzien van schenkingen bedoeld in de overeenkomst toegekend aan zijn vermoedelijke mede-erfgenamen, hoewel de toestemming van de vermoedelijke mede-erfgenamen deze gevolgen met zich meebrengt, met betrekking tot de schenkingen bedoeld in de overeenkomst, toegekend aan de minderjarige.

   Niettegenstaande de verzaking aan de vordering tot inkorting bedoeld in het eerste lid, wordt de waarde van de overeenkomstig paragraaf 1 in de overeenkomst vermelde schenkingen opgenomen in de massa bedoeld in artikel 922.

   De verzaking aan de vordering tot inkorting kan evenwel niet tot gevolg hebben dat de giften gedaan aan derden onderworpen zijn aan een grotere inkorting dan deze die zij zouden hebben ondergaan bij afwezigheid van dergelijke verzaking.

§ 7. De echtgenoot van de beschikker kan tussenkomen in de [2 in de paragrafen 1 en 2 ]2 bedoelde overeenkomst teneinde hierin toe te stemmen. Behoudens andersluidende bepaling in de overeenkomst, heeft de toestemming van deze, in zijn hoofde, de verzaking aan de vordering tot inkorting ten aanzien van de giften bedoeld in de overeenkomst tot gevolg. Hiervan wordt melding gemaakt in de overeenkomst.

§ 8. Het opdagen, na de overeenkomst, van nieuwe vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn, die uit eigen hoofde tot de nalatenschap zouden geroepen zijn, heeft geen invloed op de geldigheid van de overeenkomst, maar deze blijft zonder uitwerking ten hunnen opzichte.

   Ten opzichte van de erfgenamen bedoeld in het eerste lid, worden de schenkingen bedoeld in de overeenkomst, wat betreft de inkorting en de inbreng, vermoed gezamenlijk te zijn gedaan aan het geheel van de vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn, partijen bij de overeenkomst.

   Hetzelfde geldt voor de langstlevende echtgenoot die, terwijl hij de hoedanigheid van echtgenoot had op het ogenblik van de ondertekening van de overeenkomst, hierin niet is tussengekomen teneinde hierin toe te stemmen.

   De langstlevende echtgenoot die deze hoedanigheid na de ondertekening van de overeenkomst heeft verkregen, kan de inkorting niet vragen van de erin begrepen schenkingen.

§ 9. De waardering van de voordelen en de schenkingen begrepen in de overeenkomst is definitief. De aldus toegestane verdeling kan bovendien niet worden betwist voor benadeling.

§ 10. De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing op de overeenkomst bedoeld in dit artikel. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/25, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018> (2)<W 2018-07-22/01, art. 70, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
TITEL III. - CONTRACTEN OF VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST IN HET ALGEMEEN.
HOOFDSTUK I. - VOORAFGAANDE BEPALINGEN.
Art. 1101

Een contract is een overeenkomst waarbij een of meer personen zich jegens een of meer andere verbinden iets te geven, te doen, of niet te doen.

Art. 1102

Een contract is wederkerig of tweezijdig, wanneer de contractanten zich over en weder jegens elkaar verbinden.

Art. 1103

Het is eenzijdig, wanneer een of meer personen verbonden zijn jegens een of meer andere, zonder enige verbintenis voor laatstgenoemden.

Art. 1104

Het is vergeldend, wanneer elke partij zich verbindt iets te geven of te doen, dat beschouwd wordt als gelijkwaardig met wat men haar geeft of voor haar doet.

   Wanneer het gelijkwaardige gelegen is in de kans van winst of verlies, die voor elke partij afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis, is het contract een kanscontract.

Art. 1105

Het contract uit vrijgevigheid is dat waarbij een partij aan de andere geheel om niet een voordeel verschaft.

Art. 1106

Het contract onder bezwarende titel is dat waarbij aan elke partij de verplichting wordt opgelegd om iets te geven of te doen.

Art. 1107

De contracten, onverschillig of zij al dan niet een eigen benaming hebben, zijn onderworpen aan algemene regels, die het onderwerp van deze titel uitmaken.

   De regels die alleen voor bepaalde contracten gelden, worden vastgesteld in de titels die elk van die contracten betreffen; en de regels die alleen voor handelsovereenkomsten gelden, worden bepaald door de wetten op de koophandel.

HOOFDSTUK II. - VOORWAARDEN DIE TOT DE GELDIGHEID VAN DE OVEREENKOMSTEN VEREIST ZIJN.
Art. 1108

Tot de geldigheid van een overeenkomst zijn vier voorwaarden vereist :
De toestemming van de partij die zich verbindt;
Haar bekwaamheid om contracten aan te gaan;
Een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis;
Een geoorloofde oorzaak van verbintenis.

AFDELING I. - TOESTEMMING.
Art. 1109

Geen toestemming is geldig, indien zij alleen door dwaling is gegeven, door geweld afgeperst of door bedrog verkregen.

Art. 1110

Dwaling is alleen dan een oorzaak van nietigheid van de overeenkomst, wanneer zij de zelfstandigheid betreft van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt.

   Zij is geen oorzaak van nietigheid, wanneer zij alleen de persoon betreft met wie men bedoelde te handelen, tenzij de overeenkomst hoofdzakelijk uit aanmerking van deze persoon is aangegaan.

Art. 1111

Geweld, gepleegd tegen hem die de verbintenis heeft aangegaan, is een oorzaak van nietigheid, zelfs al is het gepleegd door een derde, onderscheiden van degene ten voordele van wie de overeenkomst is aangegaan.

Art. 1112

Het geweld moet van dien aard zijn dat het op een redelijk mens moet indruk maken en hem kan doen vrezen dat hij zelf of zijn vermogen aan een aanzienlijk en dadelijk kwaad is blootgesteld.

   Hierbij wordt gelet op de leeftijd, het geslacht en de stand van de personen.

Art. 1113

Geweld is een oorzaak van nietigheid van het contract, niet alleen wanneer het gepleegd wordt tegen de persoon die het contract aangaat, doch ook wanneer het gepleegd wordt tegen zijn echtgenoot of tegen zijn echtgenote, of tegen zijn bloedverwanten in de nederdalende of in de opgaande lijn.

Art. 1114

De vrees uit eerbied voor vader of moeder of een ander bloedverwant in de opgaande lijn, zonder dat enig geweld is gepleegd, is op zichzelf niet voldoende om het contract te vernietigen.

Art. 1115

Men kan niet meer tegen een contract uit hoofde van geweld opkomen, indien dat contract sinds het ophouden van het geweld is goedgekeurd, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, hetzij doordat men de tijd, bij de wet voor het herstel bepaald, heeft laten voorbijgaan.

Art. 1116

Bedrog is een oorzaak van nietigheid van de overeenkomst, wanneer de kunstgrepen, door een van de partijen gebezigd, van dien aard zijn dat de andere partij zonder die kunstgrepen klaarblijkelijk het contract niet zou hebben aangegaan.

   Bedrog wordt niet vermoed, het moet worden bewezen.

Art. 1117

Een overeenkomst die door dwaling, geweld of bedrog is aangegaan, is niet van rechtswege nietig; zij levert slechts grond op voor een vordering tot nietigverklaring of tot vernietiging, in de gevallen en op de wijze, bepaald in afdeling VII van hoofdstuk V van deze titel.

Art. 1118

Benadeling maakt overeenkomsten slechts nietig wat betreft bepaalde contracten of bepaalde personen, zoals in dezelfde afdeling zal worden vastgesteld.

Art. 1119

In het algemeen kan niemand zich verbinden of iets bedingen in zijn eigen naam, dan voor zichzelf.

Art. 1120

Niettemin kan men zich sterk maken voor een derde, door te beloven dat deze iets doen zal; behoudens schadevergoeding ten laste van hem die zich heeft sterk gemaakt of die beloofd heeft de verbintenis te zullen doen bekrachtigen, indien de derde weigert ze na te komen.

Art. 1121

Evenzo kan men bedingen ten behoeve van een derde, wanneer zulks de voorwaarde is van een beding dat men voor zichzelf maakt of van een schenking die men aan een ander doet. Hij die zodanig beding gemaakt heeft, kan het niet meer herroepen, indien de derde verklaard heeft daarvan te willen gebruik maken.

Art. 1122

Men wordt geacht te hebben bedongen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is of uit de aard van de overeenkomst voortvloeit.

AFDELING II. - BEKWAAMHEID VAN DE CONTRACTERENDE PARTIJEN.
Art. 1123

Een ieder kan contracten aangaan, indien hij daartoe door de wet niet onbekwaam is verklaard.

Art. 1124

<W 30-04-1958, art. 7> Onbekwaam om contracten aan te gaan zijn : minderjarigen, [1 krachtens artikel 492/1 beschermde personen ]1 en, in het algemeen, al degenen aan wie de wet het aangaan van bepaalde contracten verbiedt.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 132, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1125

<W 30-04-1958, art. 7> Minderjarigen en [1 personen beschermd krachtens artikel 492/1 ]1 kunnen slechts in de bij de wet bepaalde gevallen tegen hun verbintenissen opkomen op grond van onbekwaamheid.

   Personen die bekwaam zijn om verbintenissen aan te gaan, kunnen zich niet beroepen op de onbekwaamheid van de minderjarige of de [1 de persoon beschermd krachtens artikel 492/1 ]1, met wie zij een contract hebben aangegaan.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 133, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
AFDELING III. - VOORWERP EN INHOUD VAN DE CONTRACTEN.
Art. 1126

Ieder contract heeft tot voorwerp iets dat een partij zich verbindt te geven, of dat een partij zich verbindt te doen of niet te doen.

Art. 1127

Het enkel gebruik of het enkel bezit van een zaak kan, evenals de zaak zelf, het voorwerp van een contract uitmaken.

Art. 1128

Alleen zaken die in de handel zijn, kunnen het voorwerp van overeenkomsten uitmaken.

Art. 1129

De verbintenis moet tot voorwerp hebben een zaak die ten minste ten aanzien van haar soort bepaald is.

   De hoeveelheid van de zaak mag onzeker zijn, mits deze hoeveelheid nader bepaald kan worden.

Art. 1130

Toekomstige zaken kunnen het voorwerp van een verbintenis uitmaken.

   [1 ... ]1

(1)<W 2017-07-31/25, art. 64, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
AFDELING IV. - OORZAAK.
Art. 1131

Een verbintenis, aangegaan zonder oorzaak of uit een valse oorzaak of uit een ongeoorloofde oorzaak, kan geen gevolg hebben.

Art. 1132

De overeenkomst is niettemin geldig, hoewel de oorzaak ervan niet is uitgedrukt.

Art. 1133

De oorzaak is ongeoorloofd, wanneer zij door de wet verboden is, of wanneer zij strijdig is met de goede zeden of met de openbare orde.

HOOFDSTUK III. - GEVOLGEN VAN DE VERBINTENISSEN.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1134

Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet.

   Zij kunnen niet herroepen worden dan met hun wederzijdse toestemming of op de gronden door de wet erkend.

   Zij moeten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.

Art. 1135

Overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend.

AFDELING II. - VERBINTENIS OM IETS TE GEVEN.
Art. 1136

In de verbintenis om iets te geven is begrepen de verbintenis om de zaak te leveren en, tot aan de levering, voor haar behoud te zorgen, op straffe van schadevergoeding jegens de schuldeiser.

Art. 1137

De verbintenis om voor het behoud van de zaak te zorgen verplicht hem die ermee belast is, daaraan alle zorgen van een goed huisvader te besteden, onverschillig of de overeenkomst een van de partijen of beide partijen gemeenschappelijk tot nut strekt.

   Deze verplichting is meer of minder uitgestrekt wat betreft bepaalde contracten, waarvan de gevolgen te dien opzichte worden vastgesteld in de titels die daarop betrekking hebben.

Art. 1138

De verbintenis om een zaak te leveren is voltrokken door de enkele toestemming van de contracterende partijen.

   Zij maakt de schuldeiser tot eigenaar en heeft ten gevolge dat het risico van de zaak voor hem is, van het ogenblik dat deze moest geleverd worden, ook al heeft de overgave ervan niet plaatsgehad, tenzij de schuldenaar in gebreke is ze te leveren; in dit geval blijft het risico van de zaak voor de laatstgenoemde.

Art. 1139

De schuldenaar wordt in gebreke gesteld, hetzij door een aanmaning of door een andere daarmee gelijkstaande akte, hetzij door de overeenkomst zelf, wanneer deze bepaalt dat de schuldenaar zal in gebreke zijn zonder dat enige akte nodig is en door het enkel verschijnen van de vervaltijd.

Art. 1140

De gevolgen van de verbintenis om een onroerend goed te geven of te leveren worden geregeld in de titel Koop en in de titel Voorrechten en hypotheken.

Art. 1141

Indien de zaak die men zich achtereenvolgens verbonden heeft te geven of te leveren aan twee personen, een zuiver roerende zaak is, heeft degene van beiden, die in het werkelijk bezit ervan gesteld is, de voorkeur en blijft hij eigenaar ervan, ook al is zijn titel van latere datum, mits althans het bezit te goeder trouw is.

AFDELING III. - VERBINTENIS OM IETS TE DOEN OF NIET TE DOEN.
Art. 1142

Iedere verbintenis om iets te doen of niet te doen wordt opgelost in schadevergoeding, ingeval de schuldenaar de verbintenis niet nakomt.

Art. 1143

Niettemin heeft de schuldeiser het recht om de vernietiging te vorderen van hetgeen in strijd met de verbintenis verricht is; en hij kan zich doen machtigen om het te vernietigen op kosten van de schuldenaar, onverminderd schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1144

De schuldeiser kan ook, ingeval de verbintenis niet ten uitvoer wordt gebracht, gemachtigd worden om zelf de verbintenis te doen uitvoeren op kosten van de schuldenaar.

Art. 1145

Indien de verbintenis bestaat in iets niet te doen, is hij die daartegen handelt, uit hoofde van de enkele overtreding schadevergoeding verschuldigd.

AFDELING IV. - SCHADEVERGOEDING WEGENS NIET-NAKOMING VAN DE VERBINTENIS.
Art. 1146

Schadevergoeding is dan eerst verschuldigd wanneer de schuldenaar in gebreke is zijn verbintenis na te komen, behalve indien hetgeen de schuldenaar zich verbonden heeft te geven of te doen, niet kon gegeven of gedaan worden dan binnen een bepaalde tijd, die hij heeft laten voorbijgaan.

Art. 1147

De schuldenaar wordt, indien daartoe grond bestaat, veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, hetzij wegens niet uitvoering van de verbintenis, hetzij wegens vertraging in de uitvoering, wanneer hij niet bewijst dat het niet nakomen het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden toegerekend, en hoewel er zijnerzijds geen kwade trouw is.

Art. 1148

Geen schadevergoeding is verschuldigd, wanneer de schuldenaar door overmacht of toeval verhinderd is geworden datgene te geven of te doen waartoe hij verbonden was, of datgene gedaan heeft wat hem verboden was.

Art. 1149

De aan de schuldeiser verschuldigde schadevergoeding bestaat, in het algemeen, in het verlies dat hij heeft geleden en in de winst die hij heeft moeten derven, behoudens de hierna gestelde uitzonderingen en beperkingen.

Art. 1150

De schuldenaar is slechts gehouden tot vergoeding van de schade die was voorzien of die men heeft kunnen voorzien ten tijde van het aangaan van het contract, wanneer het niet uitvoeren van de verbintenis niet door zijn opzet is veroorzaakt.

Art. 1151

Zelfs ingeval het niet uitvoeren van de overeenkomst is veroorzaakt door opzet van de schuldenaar, moet de schadevergoeding, wat betreft het verlies dat de schuldeiser heeft geleden en de winst die hij heeft moeten derven, alleen omvatten hetgeen een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van het niet uitvoeren van de overeenkomst.

Art. 1152

(Opgeheven ) <W 1998-11-23/36, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 23-01-1999>

Art. 1153

<W 01-05-1913, art. 6> Inzake verbintenissen die alleen betrekking hebben op het betalen van een bepaalde geldsom, bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering nooit in iets anders dan in de wettelijke interest, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.

   Die schadevergoeding is verschuldigd zonder dat de schuldeiser enig verlies hoeft te bewijzen.

   Zij is verschuldigd te rekenen van de dag der aanmaning tot betaling, behalve ingeval de wet ze van rechtswege doet lopen.

   Indien er opzet van de schuldenaar is, kan de schadevergoeding de wettelijke interest te boven gaan.

   (Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1907, kan de rechter, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de interest die werd bedongen als schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering, verminderen, indien de bedongen interest kennelijk de ten gevolge van de vertraging geleden schade te boven gaat. In geval van herziening kan de rechter de schuldenaar niet veroordelen tot een interest die lager is dan de wettelijke interest. Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit lid wordt voor niet-geschreven gehouden. ) <W 1998-11-23/36, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 23-01-1999>

Art. 1154

Vervallen interesten van kapitalen kunnen interest opbrengen, ofwel ten gevolge van een gerechtelijke (aanmaning ) ofwel ten gevolge van een bijzondere overeenkomst, mits de (aanmaning ) of de overeenkomst betrekking heeft op interesten die ten minste voor een geheel jaar verschuldigd zijn. <W 01-05-1913, art. 7>

Art. 1155

Vervallen inkomsten echter, zoals pachtgelden, huurgelden, termijnen van altijddurende renten of van lijfrenten, brengen interest op van de dag der (aanmaning ) of der overeenkomst. <W 01-05-1913, art. 7>

   Dezelfde regel is toepasselijk op de teruggave van vruchten en op de interest die door een derde aan de schuldeiser tot ontlasting van de schuldenaar betaald is.

AFDELING V. - UITLEGGING VAN DE OVEREENKOMSTEN.
Art. 1156

Men moet in de overeenkomsten nagaan welke de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen is geweest, veeleer dan zich aan de letterlijke zin van de woorden te houden.

Art. 1157

Wanneer een beding voor tweeërlei zin vatbaar is, moet men het veeleer opvatten in de zin waarin het enig gevolg kan hebben, dan in die waarin het geen gevolg kan teweegbrengen.

Art. 1158

Bewoordingen die voor tweeërlei zin vatbaar zijn, moeten worden opgevat in de zin die met de inhoud van het contract het best overeenstemt.

Art. 1159

Hetgeen dubbelzinnig is, wordt uitgelegd volgens hetgeen gebruikelijk is in het gewest waar het contract is aangegaan.

Art. 1160

Men moet het contract aanvullen met de daarbij gebruikelijke bedingen, hoewel die er niet in zijn uitgedrukt.

Art. 1161

Alle bedingen van een overeenkomst worden uitgelegd het ene door het andere, zodat elk beding wordt opgevat in de zin die uit de gehele akte voortvloeit.

Art. 1162

In geval van twijfel wordt de overeenkomst uitgelegd ten nadele van hem die bedongen heeft en ten voordele van hem die zich verbonden heeft.

Art. 1163

Hoe algemeen ook de bewoordingen zijn waarin een overeenkomst gesteld is, toch omvat zij alleen die zaken waaromtrent het blijkt dat partijen bedoelden te contracteren.

Art. 1164

Wanneer men in een contract een geval heeft vermeld tot verduidelijking van de verbintenis, wordt men niet geacht daardoor haar gebied te hebben willen beperken, wat betreft de niet vermelde gevallen die de verbintenis naar recht omvat.

AFDELING VI. - GEVOLGEN VAN DE OVEREENKOMSTEN TEN AANZIEN VAN DERDEN.
Art. 1165

Overeenkomsten brengen alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen; zij brengen aan derden geen nadeel toe en strekken hun slechts tot voordeel in het geval voorzien bij artikel 1121.

Art. 1166

Niettemin kunnen de schuldeisers alle rechten en vorderingen van hun schuldenaar uitoefenen, met uitzondering van die welke uitsluitend aan de persoon verbonden zijn.

Art. 1167

Zij kunnen ook in hun eigen naam opkomen tegen de handelingen die hun schuldenaar verricht heeft met bedrieglijke benadeling van hun rechten.

   Niettemin, wat betreft hun rechten vermeld in de titel Erfenissen en in de titel (Huwelijksvermogensstelsels ), moeten zij zich naar de aldaar voorgeschreven regels gedragen. <W 14-07-1976, art. IV, 10>

HOOFDSTUK IV. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN VERBINTENISSEN.
AFDELING I. - VOORWAARDELIJKE VERBINTENISSEN.
§ 1. DE VOORWAARDE IN HET ALGEMEEN EN HAAR VERSCHILLENDE SOORTEN.
Art. 1168

Een verbintenis is voorwaardelijk, wanneer men deze doet afhangen van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, hetzij door de verbintenis op te schorten totdat de gebeurtenis zal plaatshebben, hetzij door ze teniet te doen, naargelang de gebeurtenis plaatsheeft of niet plaatsheeft.

Art. 1169

Een toevallige voorwaarde is die welke van een louter toeval afhangt en geenszins in de macht is van de schuldeiser of van de schuldenaar.

Art. 1170

Een potestatieve voorwaarde is die welke de uitvoering van de overeenkomst doet afhangen van een gebeurtenis die de ene of de andere van de contracterende partijen vermag te doen plaatshebben of te verhinderen.

Art. 1171

Een gemengde voorwaarde is die welke afhangt tegelijk van de wil van een van de contracterende partijen en van de wil van een derde.

Art. 1172

Iedere voorwaarde die bestaat in iets dat onmogelijk is, of met de goede zeden strijdig is of door de wet verboden, is nietig en maakt de overeenkomst die ervan afhangt, nietig.

Art. 1173

De voorwaarde om iets niet te doen dat onmogelijk is, maakt de onder die voorwaarde aangegane verbintenis niet nietig.

Art. 1174

Iedere verbintenis is nietig, wanneer zij is aangegaan onder een potestatieve voorwaarde van de zijde van degene die zich verbindt.

Art. 1175

Iedere voorwaarde moet vervuld worden op zodanige wijze als partijen het waarschijnlijk gewild en verstaan hebben.

Art. 1176

Wanneer een verbintenis is aangegaan onder voorwaarde dat een gebeurtenis binnen een bepaalde tijd zal plaatshebben, wordt die voorwaarde voor onvervuld gehouden, wanneer de tijd verlopen is zonder dat de gebeurtenis heeft plaatsgehad. Indien geen tijd bepaald is, kan de voorwaarde altijd vervuld worden; en zij wordt eerst geacht onvervuld te zijn, wanneer het zeker geworden is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben.

Art. 1177

Wanneer een verbintenis is aangegaan onder voorwaarde dat een gebeurtenis binnen een bepaalde tijd niet zal plaatshebben, is die voorwaarde vervuld, wanneer de tijd verlopen is zonder dat de gebeurtenis heeft plaatsgehad; zij is eveneens vervuld, wanneer het, voor het verloop van die tijd, zeker is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben; en indien geen tijd is bepaald, is zij eerst vervuld, wanneer het zeker is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben.

Art. 1178

De voorwaarde wordt geacht vervuld te zijn, wanneer de schuldenaar die zich onder die voorwaarde verbonden heeft, zelf de vervulling ervan verhinderd heeft.

Art. 1179

De vervulde voorwaarde werkt terug tot op de dag waarop de verbintenis is aangegaan. Indien de schuldeiser overleden is voordat de voorwaarde vervuld is, gaan zijn rechten op zijn erfgenaam over.

Art. 1180

De schuldeiser kan, voordat de voorwaarde vervuld is, alle handelingen tot bewaring van zijn recht verrichten.

§ II. OPSCHORTENDE VOORWAARDE.
Art. 1181

Een verbintenis onder een opschortende voorwaarde aangegaan, is die welke afhangt ofwel van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, ofwel van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad, maar aan partijen nog onbekend is.

   In het eerste geval kan de verbintenis niet uitgevoerd worden dan nadat de gebeurtenis heeft plaatsgehad.

   In het tweede geval heeft de verbintenis haar gevolgen met ingang van de dag waarop zij is aangegaan.

Art. 1182

Wanneer de verbintenis is aangegaan onder een opschortende voorwaarde, blijft het risico van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt, voor de schuldenaar die zich slechts verbonden heeft ze te leveren ingeval de voorwaarde vervuld wordt.

   Indien de zaak geheel teniet gegaan is buiten de schuld van de schuldenaar, is de verbintenis teniet.

   Indien de zaak schade geleden heeft buiten de schuld van de schuldenaar, heeft de schuldeiser de keus om ofwel de verbintenis teniet te doen, ofwel de zaak te eisen in de staat waarin zij zich bevindt, zonder vermindering van de prijs.

   Indien de zaak schade geleden heeft door de schuld van de schuldenaar, heeft de schuldeiser het recht om ofwel de verbintenis teniet te doen, ofwel de zaak te eisen in de staat waarin zij zich bevindt, met schadevergoeding.

§ III. ONTBINDENDE VOORWAARDE.
Art. 1183

_ Een ontbindende voorwaarde is die welke, bij haar vervulling, de verbintenis teniet doet, en de zaken herstelt in dezelfde toestand alsof er geen verbintenis had bestaan.

   Zij schort de uitvoering van de verbintenis niet op; alleen verplicht zij de schuldeiser om, ingeval de door de voorwaarde bedoelde gebeurtenis plaatsheeft, terug te geven hetgeen hij ontvangen heeft.

Art. 1184

In wederkerige contracten is de ontbindende voorwaarde altijd stilzwijgend begrepen, voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt.

   In dit geval is het contract niet van rechtswege ontbonden. De partij jegens wie de verbintenis niet is uitgevoerd, heeft de keus om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren, wanneer de uitvoering mogelijk is, ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met schadevergoeding.

   De ontbinding moet in rechte gevorderd worden, en aan de verweerder kan, naar gelang van de omstandigheden, uitstel worden verleend.

AFDELING II. - VERBINTENISSEN MET TIJDSBEPALING.
Art. 1185

De tijdsbepaling verschilt van de voorwaarden hierin, dat zij de verbintenis niet opschort, maar alleen haar uitvoering uitstelt.

Art. 1186

Hetgeen slechts met tijdsbepaling verschuldigd is, kan niet geëist worden voordat de vervaltijd verschenen is; maar hetgeen vooruit betaald is, kan niet teruggevorderd worden.

Art. 1187

De tijdsbepaling wordt altijd vermoed te zijn bedongen ten voordele van de schuldenaar, tenzij uit het beding of uit de omstandigheden blijkt dat zij ook ten voordele van de schuldeiser bedongen is.

Art. 1188

De schuldenaar kan het voordeel van de tijdsbepaling niet meer inroepen wanneer hij failliet gegaan is, of wanneer hij de zekerheid die hij bij het contract ten behoeve van zijn schuldeiser gesteld had, door zijn toedoen heeft verminderd.

AFDELING III. - ALTERNATIEVE VERBINTENISSEN.
Art. 1189

De schuldenaar van een alternatieve verbintenis is van zijn schuld bevrijd door de levering van een van de twee zaken die in de verbintenis begrepen zijn.

Art. 1190

De keus behoort aan de schuldenaar, indien zij niet uitdrukkelijk toegestaan is aan de schuldeiser.

Art. 1191

De schuldenaar kan zich van zijn schuld bevrijden door een van de twee beloofde zaken te leveren; maar hij kan de schuldeiser niet noodzaken een gedeelte van de ene zaak en een gedeelte van de andere aan te nemen.

Art. 1192

Een verbintenis, al is zij aangegaan als zijnde alternatief, is zuiver en eenvoudig, indien een van de twee beloofde zaken geen voorwerp van de verbintenis kan zijn.

Art. 1193

Een verbintenis is zuiver en eenvoudig, hoewel zij als alternatieve verbintenis is aangegaan, indien een van de beloofde zaken teniet gaat en niet meer geleverd kan worden, al is het ook door de schuld van de schuldenaar. De waarde van die zaak kan niet in haar plaats aangeboden worden.

   Indien beide zaken zijn teniet gegaan en de schuldenaar schuld heeft wat betreft een van beide, moet hij de waarde betalen van de zaak die het laatst is teniet gegaan.

Art. 1194

Wanneer, in de bij het vorige artikel vermelde gevallen, de keus door de overeenkomst aan de schuldeiser werd gelaten, en

   Ofwel slechts een van de zaken is teniet gegaan; dan moet de schuldeiser, indien zulks buiten de schuld van de schuldenaar geschied is, de zaak krijgen die overgebleven is; en indien de schuldenaar daaraan schuld heeft, kan de schuldeiser de overgebleven zaak eisen of de waarde van die welke is teniet gegaan;
Ofwel beide zaken zijn teniet gegaan; dan kan de schuldeiser, indien de schuldenaar daaraan schuld heeft wat beide betreft, of zelfs wat slechts een enkele betreft, de waarde eisen van de ene of van de andere, naar zijn keus.

Art. 1195

Indien beide zaken zijn teniet gegaan buiten de schuld van de schuldenaar en voordat hij in gebreke was, is de verbintenis teniet, overeenkomstig artikel 1302.

Art. 1196

Dezelfde beginselen zijn van toepassing, ingeval meer dan twee zaken in de alternatieve verbintenis begrepen zijn.

AFDELING IV. - HOOFDELIJKE VERBINTENISSEN.
§ 1. HOOFDELIJKHEID TUSSEN SCHULDEISERS.
Art. 1197

Een verbintenis is hoofdelijk tussen verscheidene schuldeisers, wanneer de titel uitdrukkelijk aan ieder van hen het recht geeft om betaling van de gehele schuld te eisen en de betaling aan een van hen gedaan de schuldenaar bevrijdt, ook al is het voordeel van de verbintenis splitsbaar en deelbaar tussen de onderscheidene schuldeisers.

Art. 1198

De schuldenaar kan aan een van de hoofdelijke schuldeisers, naar eigen keus, betalen, zolang hij niet door een van hen vervolgd is.

   Nochtans bevrijdt de kwijtschelding die door slechts een van de hoofdelijke schuldeisers verleend wordt, de schuldenaar enkel voor het aandeel van die schuldeiser.

Art. 1199

Elke daad die de verjaring stuit ten aanzien van een van de hoofdelijke schuldeisers, strekt tot voordeel van de andere schuldeisers.

§ II. HOOFDELIJKHEID TUSSEN SCHULDENAARS.
Art. 1200

Er bestaat hoofdelijkheid tussen schuldenaars, wanneer zij verplicht zijn tot een en dezelfde zaak, zodat ieder voor het geheel kan worden aangesproken, en de betaling door een van hen gedaan, de overige schuldenaars jegens de schuldeiser bevrijdt.

Art. 1201

Er kan hoofdelijke verbintenis bestaan, hoewel een van de schuldenaars op een andere wijze dan de overige schuldenaars tot betaling van dezelfde zaak verbonden is; bij voorbeeld wanneer de ene slechts voorwaardelijk verbonden is, terwijl de verbintenis van de ander zuiver en eenvoudig is, of wanneer de ene een tijdsbepaling heeft bedongen, die aan de andere niet is toegestaan.

Art. 1202

_ Hoofdelijkheid wordt niet vermoed; zij moet uitdrukkelijk bedongen zijn.

   Deze regel lijdt alleen uitzondering in de gevallen waarin hoofdelijkheid bestaat van rechtswege, krachtens een bepaling van de wet.

Art. 1203

De schuldeiser van een hoofdelijke verbintenis kan van de schuldenaars degene aanspreken die hij verkiest, zonder dat deze het voorrecht van schuldsplitsing tegen hem kan inroepen.

Art. 1204

Vervolgingen tegen een van de schuldenaars gericht beletten de schuldeiser niet, ook tegen de overigen vervolgingen in te stellen.

Art. 1205

Indien de verschuldigde zaak is teniet gegaan door de schuld van een of meer van de hoofdelijke schuldenaars of terwijl zij in gebreke waren, zijn de overige medeschuldenaars niet ontslagen van de verplichting om de waarde van de zaak te betalen; zij zijn echter niet tot schadevergoeding gehouden.

   De schuldeiser kan geen schadevergoeding eisen dan van de schuldenaars door wier schuld de zaak is teniet gegaan en van de schuldenaars die in gebreke waren.

Art. 1206

Vervolgingen tegen een van de hoofdelijke schuldenaars stuiten de verjaring ten aanzien van allen.

Art. 1207

De eis tot betaling van interest tegen een van de hoofdelijke schuldenaars, doet de interest lopen ten aanzien van allen.

Art. 1208

Een hoofdelijke medeschuldenaar die door de schuldeiser vervolgd wordt, kan alle excepties inroepen die uit de aard van de verbintenis voortvloeien, en al die welke hem eigen zijn, alsook die welke aan alle medeschuldenaars gemeen zijn.

   Hij kan de excepties niet inroepen die aan de persoon van sommige van de overige medeschuldenaars eigen zijn.

Art. 1209

Wanneer een van de schuldenaars de enige erfgenaam wordt van de schuldeiser, of wanneer de schuldeiser de enige erfgenaam wordt van een van de schuldenaars, doet de schuldvermenging de hoofdelijke schuldvordering slechts teniet wat betreft het aandeel van de schuldenaar of van de schuldeiser.

Art. 1210

De schuldeiser die toestemt in de verdeling van de schuld ten aanzien van een van de medeschuldenaars, behoudt zijn hoofdelijke vordering tegen de overige schuldenaars, doch onder aftrek van het aandeel van de schuldenaar die hij van de hoofdelijkheid ontslagen heeft.

Art. 1211

De schuldeiser die het aandeel van een van de schuldenaars afzonderlijk ontvangt, zonder in de kwijting de hoofdelijkheid of zijn rechten in het algemeen voor te behouden, doet slechts ten aanzien van die schuldenaar afstand van de hoofdelijkheid.

   De schuldeiser wordt niet geacht de schuldenaar te ontslaan van de hoofdelijkheid, wanneer hij van hem een som ontvangt gelijk aan zijn aandeel in de schuld, indien de kwijting niet vermeldt dat het voor zijn aandeel is.

   Hetzelfde geldt voor het enkel instellen van de eis tegen een van de medeschuldenaars voor zijn aandeel, indien deze schuldenaar in de eis niet heeft berust, of indien daarop geen vonnis van veroordeling is gevolgd.

Art. 1212

De schuldeiser die afzonderlijk en zonder voorbehoud het aandeel ontvangt van een van de medeschuldenaars in de rentetermijnen of de interesten van de schuld, verliest het voordeel van de hoofdelijkheid alleen wat betreft de rentetermijnen of de interesten die vervallen zijn, en niet wat betreft die welke nog moeten vervallen, noch wat betreft het kapitaal, tenzij de afzonderlijke betaling gedurende tien achtereenvolgende jaren is voortgezet.

Art. 1213

De verbintenis die hoofdelijk jegens de schuldeiser is aangegaan, is van rechtswege deelbaar tussen de schuldenaars, die onder elkaar slechts ieder voor zijn aandeel verbonden zijn.

Art. 1214

De medeschuldenaar van een hoofdelijke schuld, die de gehele schuld voldaan heeft, kan van de overige schuldenaars niet méér terugvorderen dan wat ieders aandeel bedraagt.

   Indien een van hen onvermogend is, wordt het door zijn onvermogen veroorzaakte verlies naar evenredigheid omgeslagen over al de andere schuldenaars die in staat zijn om te betalen, en degene die de schuld voldaan heeft.

Art. 1215

Ingeval de schuldeiser ten aanzien van een van de schuldenaars afstand gedaan heeft van de hoofdelijke vordering en een of meer van de overige medeschuldenaars onvermogend worden, dan wordt het aandeel van de onvermogenden naar evenredigheid omgeslagen over alle schuldenaars, zelfs over degenen die tevoren door de schuldeiser van de hoofdelijkheid zijn ontslagen.

Art. 1216

Indien de zaak waarvoor de schuld hoofdelijk is aangegaan, slechts een van de hoofdelijke medeschuldenaars aangaat, is deze tot voldoening van de gehele schuld gehouden ten aanzien van de overige medeschuldenaars, die te zijnen opzichte slechts als zijn borgen beschouwd worden.

AFDELING V. - DEELBARE EN ONDEELBARE VERBINTENISSEN.
Art. 1217

Een verbintenis is deelbaar of ondeelbaar naargelang zij tot voorwerp heeft, ofwel een zaak die in haar levering, ofwel een daad die in haar uitvoering, hetzij materieel, hetzij intellectueel voor verdeling vatbaar is of niet.

Art. 1218

Een verbintenis is ondeelbaar, hoewel de zaak of de daad die het voorwerp ervan uitmaakt, uit haar aard deelbaar is, indien het verband waarin zij in de verbintenis is beschouwd, ze voor gedeeltelijke uitvoering onvatbaar maakt.

Art. 1219

Het beding van hoofdelijkheid maakt de verbintenis niet ondeelbaar.

§ I. GEVOLGEN VAN DE DEELBARE VERBINTENIS.
Art. 1220

De verbintenis die voor verdeling vatbaar is, moet tussen schuldeiser en schuldenaar ten uitvoer gebracht worden alsof zij ondeelbaar was. De deelbaarheid is alleen van toepassing ten aanzien van hun erfgenamen, die de schuld niet kunnen vorderen of niet verplicht zijn deze te voldoen dan voor het aandeel waarop zij recht hebben of waartoe zij gehouden zijn als vertegenwoordigers van de schuldeiser of van de schuldenaar.

Art. 1221

Het beginsel in het vorige artikel vastgesteld lijdt uitzondering ten aanzien van de erfgenamen van de schuldenaar :
1°. Ingeval het een hypothecaire schuld betreft;
2°. Wanneer de schuld in een bepaalde zaak bestaat;
3°. Wanneer het een alternatieve schuld betreft van zaken waartussen de schuldeiser mag kiezen en waarvan er ene ondeelbaar is;
4°. Wanneer de titel slechts een van de erfgenamen met de uitvoering van de verbintenis heeft belast;
5°. Wanneer, hetzij uit de aard van de verbintenis, hetzij uit de zaak die het voorwerp ervan uitmaakt, hetzij uit het oogmerk dat men zich bij het contract heeft voorgesteld, de bedoeling van de contractanten blijkt dat de schuld niet bij gedeelten mag worden voldaan.

   In de eerste drie gevallen kan de erfgenaam die in het bezit is van de verschuldigde zaak of van het erf dat wegens schuld met hypotheek bezwaard is, voor het geheel vervolgd worden op de verschuldigde zaak of op het met hypotheek bezwaarde goed, behoudens zijn verhaal op zijn medeërfgenamen. In het vierde geval kan de erfgenaam die alleen met de schuld belast is, en in het vijfde geval kan ieder erfgenaam ook vervolgd worden voor het geheel; behoudens zijn verhaal op zijn medeërfgenamen.

§ II. GEVOLGEN VAN DE ONDEELBARE VERBINTENIS.
Art. 1222

Ieder van hen die gezamenlijk een ondeelbare schuld hebben aangegaan, staat in voor het geheel, ook al is de verbintenis niet hoofdelijk aangegaan.

Art. 1223

Hetzelfde geldt voor de erfgenamen van degene die zodanige verbintenis heeft aangegaan.

Art. 1224

Ieder erfgenaam van de schuldeiser kan de uitvoering van de ondeelbare verbintenis in haar geheel vorderen.

   Alleen kan hij de schuld in haar geheel niet kwijtschelden; alleen kan hij evenmin de waarde van de zaak in de plaats van de zaak zelf ontvangen. Indien slechts een van de erfgenamen de schuld kwijtgescholden of de waarde van de zaak ontvangen heeft, kan zijn medeërfgenaam de ondeelbare zaak niet vorderen, zonder het aandeel van de medeërfgenaam die de schuld kwijtgescholden of de waarde van de zaak ontvangen heeft, in mindering te brengen.

Art. 1225

De erfgenaam van de schuldenaar kan, wanneer hij voor de verbintenis in haar geheel gedagvaard wordt, uitstel vragen om zijn medeërfgenamen in de zaak te betrekken, tenzij de schuld van dien aard is dat zij slechts kan worden voldaan door de gedagvaarde erfgenaam, die, in dit geval, alleen veroordeeld kan worden; behoudens zijn vordering tot schadeloosstelling tegen zijn medeërfgenamen.

AFDELING VI. - VERBINTENISSEN ONDER STRAFBEDING.
Art. 1226

<W 1998-11-23/36, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 23-01-1999> Een strafbeding is een beding waarbij een persoon zich voor het geval van niet-uitvoering van de overeenkomst verbindt tot betaling van een forfaitaire vergoeding van de schade die kan worden geleden ten gevolge van de niet-uitvoering van de overeenkomst.

Art. 1227

Nietigheid van de hoofdverbintenis maakt ook het strafbeding nietig.

   Nietigheid van het strafbeding heeft geenszins nietigheid van de hoofdverbintenis ten gevolge.

Art. 1228

De schuldeiser kan, in plaats van de bedongen straf te vorderen tegen de schuldenaar die in gebreke is, nakoming van de hoofdverbintenis eisen.

Art. 1229

Het strafbeding vergoedt de schade die de schuldeiser lijdt ten gevolge van het niet nakomen van de hoofdverbintenis.

   Hij kan niet tegelijk het nakomen van de hoofdverbintenis en de straf vorderen, tenzij deze voor de enkele vertraging bedongen is.

Art. 1230

Bepaalt de oorspronkelijke verbintenis een tijd of bepaalt zij geen tijd waarbinnen zij moet worden uitgevoerd, in elk geval is de straf alleen dan toepasselijk, wanneer hij die zich heeft verbonden iets te geven, of iets te ontvangen, of iets te doen, in gebreke is.

Art. 1231

<W 1998-11-23/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 23-01-1999> § 1. De rechter kan, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de straf die bestaat in het betalen van een bepaalde geldsom verminderen, wanneer die som kennelijk het bedrag te boven gaat dat de partijen konden vaststellen om de schade wegens de niet-uitvoering van de overeenkomst te vergoeden.

   In geval van herziening kan de rechter de schuldenaar niet veroordelen tot een kleinere geldsom dan bij gebrek aan strafbeding verschuldigd zou zijn geweest.

§ 2. De straf kan door de rechter worden verminderd wanneer de hoofdverbintenis gedeeltelijk is uitgevoerd.

§ 3. Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit artikel wordt voor niet-geschreven gehouden.

Art. 1232

Wanneer de oorspronkelijke verbintenis, onder strafbeding aangegaan, een ondeelbare zaak betreft, is de straf toepasselijk doordat één van de erfgenamen van de schuldenaar tegen de verbintenis gehandeld heeft, en de straf kan gevorderd worden, hetzij van hem die de overtreding heeft begaan, en zulks voor het geheel, hetzij van ieder van de medeërfgenamen voor zijn aandeel, en hypothecair voor het geheel, behoudens hun verhaal op hem die de toepassing van de straf veroorzaakt heeft.

Art. 1233

Wanneer de oorspronkelijke verbintenis, onder strafbeding aangegaan, deelbaar is, is de straf alleen toepasselijk op degene van de erfgenamen van de schuldenaar die tegen deze verbintenis gehandeld heeft, en zulks enkel voor het aandeel waartoe hij in de hoofdverbintenis gehouden was, zonder dat enige vordering bestaat tegen hen die de verbintenis hebben nagekomen.

   Deze regel lijdt uitzondering wanneer het strafbeding is ingelast met de bedoeling dat de betaling niet bij gedeelten zal kunnen geschieden, en een medeërfgenaam de nakoming van de verbintenis in haar geheel verhinderd heeft. Alsdan kan de straf van laatstgenoemde geëist worden voor het geheel, en van de overige medeërfgenamen slechts voor hun aandeel, behoudens hun recht van verhaal.

HOOFDSTUK V. - TENIETGAAN VAN DE VERBINTENISSEN.
Art. 1234

Verbintenissen gaan teniet :
Door betaling,
Door schuldvernieuwing,
Door vrijwillige kwijtschelding,
Door schuldvergelijking,
Door schuldvermenging,
Door verlies van de zaak,
Door nietigverklaring of vernietiging,
Door de werking van de ontbindende voorwaarde, die in het vorige hoofdstuk is bepaald,
En door verjaring, die het onderwerp van een afzonderlijke titel uitmaakt.

AFDELING I. - BETALING.
§ I. BETALING IN HET ALGEMEEN.
Art. 1235

Iedere betaling onderstelt een schuld : hetgeen betaald is zonder verschuldigd te zijn, kan worden teruggevorderd.

   Geen terugvordering kan plaatshebben ten opzichte van natuurlijke verbintenissen die men vrijwillig voldaan heeft.

Art. 1236

Een verbintenis kan voldaan worden door ieder die daarbij belang heeft, gelijk een medeschuldenaar of een borg.

   De verbintenis kan zelfs voldaan worden door een derde die daarbij geen belang heeft, mits die derde in naam en tot kwijting van de schuldenaar handelt of mits hij, handelende in zijn eigen naam, niet in de rechten van de schuldeiser gesteld wordt.

Art. 1237

Een verbintenis om iets te doen kan door een derde niet voldaan worden tegen de zin van de schuldeiser, wanneer deze laatste er belang bij heeft dat zij door de schuldenaar zelf voldaan wordt.

Art. 1238

Om een geldige betaling te kunnen doen, moet men eigenaar zijn van de in betaling gegeven zaak en bekwaam om deze te vervreemden.

   Nochtans kan de betaling van een geldsom of van enige andere zaak die door het gebruik teniet gaat, niet worden teruggevorderd van de schuldeiser die het in betaling gegevene te goeder trouw verbruikt heeft, hoewel de betaling ervan is gedaan door iemand die er geen eigenaar van was of die niet bekwaam was om het te vervreemden.

Art. 1239

De betaling moet gedaan worden aan de schuldeiser of aan iemand die volmacht van hem heeft, of die door de rechter of door de wet gemachtigd is om voor hem te ontvangen.

   De betaling gedaan aan iemand die geen macht heeft om voor de schuldeiser te ontvangen, is geldig, indien de schuldeiser de betaling bekrachtigt of indien hij er voordeel uit getrokken heeft.

Art. 1240

De betaling, te goeder trouw gedaan aan iemand die in het bezit is van de schuldvordering, is geldig, al wordt ook de bezitter naderhand uit dat bezit ontzet.

Art. 1240bis

[1 § 1. [6 Behoudens andersluidende wettelijke bepaling, geeft een schuldenaar te goeder trouw bevrijdend tegoeden van een overledene vrij, indien dit gebeurt, ofwel aan of op instructie van de personen aangewezen in een attest of een akte van erfopvolging, ofwel aan of op instructie van een gerechtsmandataris, na voorlegging :
- van een attest van erfopvolging opgesteld door het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie; of
- van een attest of akte van erfopvolging opgesteld door een notaris. ]6

   Het attest of de akte van erfopvolging wordt op verzoek van een belanghebbende afgeleverd met het oog op de in het eerste lid bedoelde vrijgave van tegoeden.

   [3 ... ]3

§ 2. De afgeleverde akte of het afgeleverde attest ontslaat de in paragraaf 1 bedoelde schuldenaar in geen geval van eventuele andere wettelijke verplichtingen voorgeschreven voor de deblokkering van deze tegoeden.

§ 3. De belanghebbende heeft de vrije keuze om zich te wenden tot de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde [4 kantoor ]4 of de notaris. In de gevallen waarin de erfenis van de overledene niet uitsluitend wordt vererfd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 718 tot 755, in geval van bestaan van onbekwame erfopvolgers of indien er sprake is van een uiterste wilsbeschikking, [6 een erfovereenkomst, ]6 een contractuele erfstelling of een huwelijkscontract in hoofde van de overledene is alleen de notaris bevoegd om een akte of een attest van erfopvolging af te leveren.

§ 4. Zowel de akte als het attest van erfopvolging vermelden op duidelijke wijze wie de erfgerechtigden zijn die aanspraak kunnen maken op de tegoeden van de overledene, met vermelding van volgende identificatiegegevens : naam, voornamen, plaats en datum van geboorte, adres en eventueel de datum van overlijden.

   [2 [6 In voorkomend geval vermeldt de akte of het attest van erfopvolging het identificatienummer van het Rijksregister, het identificatienummer bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of het identificatienummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen. ]6 ]2

§ 5. De notaris [2 [5 of het in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ]5 kunnen ]2 elke aflevering van een akte of een attest van erfopvolging weigeren indien zij aan de hand van de door de verzoekende belanghebbende voorgelegde stukken, de gedane verklaringen en de verrichte opzoekingen, niet met zekerheid de erfgenamen kunnen aanwijzen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-05-06/03, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 29-05-2009> (2)<W 2012-12-13/03, art. 81, 024; Inwerkingtreding : 30-12-2012> (3)<W 2018-07-11/07, art. 9, 037; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (4)<W 2018-07-11/07, art. 10, 037; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (5)<W 2018-07-11/07, art. 11, 037; Inwerkingtreding : 30-07-2018> (6)<W 2019-02-11/10, art. 56, 043; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art. 1240ter

[1 § 1. De betaling van tegoeden die gedeponeerd zijn op een gemeenschappelijke of onverdeelde zicht- of spaarrekening waarvan de overledene of de langstlevende echtgenoot houder of medehouder is of waarvan de langstlevende wettelijk samenwonende medehouder is, is bevrijdend indien de schuldenaar, na het overlijden en zonder dat een van de attesten of een akte als bedoeld in artikel 1240bis, vereist is, aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende, op diens verzoek, een bedrag ter beschikking stelt dat de helft van de beschikbare creditsaldi noch 5 000 euro overschrijdt, ongeacht het bestaan van enig recht van de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende op het saldo van de rekening.

§ 2. De ter beschikking gestelde bedragen worden bij de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen, van de onverdeeldheid of van de nalatenschap in rekening gebracht.

   De erfgerechtigden behouden echter jegens de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende een vorderingsrecht, ten belope van het bedrag dat het gedeelte overschrijdt dat deze laatste toekomt bij de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen, van de onverdeeldheid of van de nalatenschap.

§ 3. De langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende mag met toepassing van § 1 slechts een bedrag van ten hoogste 5 000 euro opvragen.

   De schuldenaar van tegoeden gedeponeerd op een gemeenschappelijke of onverdeelde zicht- of spaarrekening waarvan de overledene of de langstlevende echtgenoot houder of medehouder is of waarvan de langstlevende wettelijk samenwonende medehouder is, wijst de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende op deze beperking, alsook op de in het derde lid bepaalde sanctie bij niet-naleving ervan.

   De langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende die met toepassing van § 1 een bedrag heeft afgehaald dat hoger is dan de helft van de beschikbare credietsaldi of 5 000 euro, verliest ter waarde van de som die boven dat bedrag is afgehaald enig aandeel in het gemeenschappelijk vermogen, de onverdeeldheid of de nalatenschap.

   De langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende die met toepassing van deze paragraaf enig aandeel verliest, verliest daarenboven de bevoegdheid om de nalatenschap te verwerpen of te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Al verwerpt hij de nalatenschap, toch blijft hij zuiver erfgenaam. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2009-06-28/46, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 31-08-2009>
Art. 1241

De betaling aan de schuldeiser gedaan is niet geldig, indien hij onbekwaam was om de betaling te ontvangen, tenzij de schuldenaar bewijst dat de schuldeiser uit die betaling voordeel getrokken heeft.

Art. 1242

De betaling, door de schuldenaar aan zijn schuldeiser gedaan in weerwil van een beslag of een verzet, is niet geldig ten aanzien van de schuldeisers die het beslag gelegd of het verzet gedaan hebben; dezen kunnen, volgens hun recht, de schuldenaar noodzaken opnieuw te betalen, behoudens, in dat geval alleen, zijn verhaal op de schuldeiser.

Art. 1243

De schuldeiser kan niet genoodzaakt worden een andere zaak aan te nemen dan die welke hem verschuldigd is, al heeft ook de aangeboden zaak een gelijke of zelfs een grotere waarde.

Art. 1244

<W 10-10-1967, art. 102> De schuldenaar kan de schuldeiser niet verplichten betaling te ontvangen van een gedeelte van een schuld, al is die schuld ook deelbaar.

   Maar de rechter kan, niettegenstaande ieder andersluidend beding, met inachtneming van de toestand der partijen, gebruik makend van deze bevoegdheid met grote omzichtigheid en daarbij rekening houdend met de termijnen die de schuldenaar reeds heeft genoten, gematigd uitstel verlenen voor de betaling en de vervolgingen doen schorsen, ook wanneer de schuld blijkt uit een andere authentieke akte dan een vonnis.

Art. 1245

De schuldenaar van een zekere en bepaalde zaak is van zijn schuld bevrijd door de afgifte van de zaak in de staat waarin zij zich ten tijde van de levering bevindt, op voorwaarde dat de beschadiging die zij ondergaan heeft, niet is veroorzaakt door zijn daad of door zijn schuld, noch door die van de personen voor wie hij aansprakelijk is, en hij niet reeds voor het ontstaan van de beschadiging in gebreke was.

Art. 1246

Indien de verschuldigde zaak alleen is bepaald ten aanzien van haar soort, is de schuldenaar, om zich van de schuld te bevrijden, niet verplicht de beste soort te geven; doch hij mag ook niet de slechtste aanbieden.

Art. 1247

De betaling moet gedaan worden op de plaats die door de overeenkomst is aangewezen. Indien geen plaats is aangewezen, moet, wanneer het een zekere en bepaalde zaak betreft, de betaling gedaan worden op de plaats waar de zaak die het voorwerp ervan is, zich bevond ten tijde van het aangaan der verbintenis.

   Buiten deze twee gevallen moet de betaling gedaan worden ter woonplaats van de schuldenaar.

Art. 1248

De kosten van betaling komen ten laste van de schuldenaar.

§ II. BETALING MET INDEPLAATSSTELLING.
Art. 1249

Indeplaatsstelling in de rechten van de schuldeiser ten voordele van een derde persoon die hem betaalt, geschiedt bij overeenkomst of krachtens de wet.

Art. 1250

Indeplaatsstelling geschiedt bij overeenkomst :
1° Wanneer de schuldeiser, die betaling ontvangt van een derde persoon, hem doet treden in zijn rechten, rechtsvorderingen, voorrechten of hypotheken tegen de schuldenaar; deze indeplaatsstelling moet uitdrukkelijk en gelijktijdig met de betaling geschieden;
2° Wanneer de schuldenaar geld leent ten einde zijn schuld te betalen en de uitlener in de rechten van zijn schuldeiser te doen treden. Opdat deze indeplaatsstelling geldig zal zijn, moeten de akte van lening en de kwijting voor notaris verleden worden; moet in de akte van lening verklaard worden dat het geld geleend is om daarmee de betaling te doen, en moet in de kwijting verklaard worden dat de betaling gedaan is met de daartoe door de nieuwe schuldeiser verschafte penningen. Deze indeplaatsstelling komt tot stand zonder de medewerking van de schuldeiser.

Art. 1251

Indeplaatsstelling geschiedt van rechtswege :
1° Ten voordele van hem die, zelf schuldeiser zijnde, een andere schuldeiser betaalt, die voorrang boven hem heeft uit hoofde van zijn voorrechten of hypotheken;
2° Ten voordele van de verkrijger van een onroerend goed, die de prijs van het verkregen goed besteedt tot betaling van de schuldeisers ten behoeve van wie dat goed met hypotheek was bezwaard;
3° Ten voordele van hem die, met andere of voor anderen tot betaling van een schuld gehouden zijnde, er belang bij had deze te voldoen;
4° Ten voordele van de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving, die met zijn eigen penningen de schulden van de nalatenschap betaald heeft.

Art. 1252

De indeplaatsstelling, bij de vorige artikelen bepaald, heeft plaats zowel tegen de borgen als tegen de schuldenaars : zij vermag niet de schuldeiser te benadelen, wanneer deze slechts gedeeltelijk betaald is; in dit geval kan hij zijn rechten, voor wat hem nog verschuldigd blijft, uitoefenen bij voorkeur boven degene van wie hij slechts een gedeeltelijke betaling bekomen heeft.

§ III. TOEREKENING VAN BETALINGEN.
Art. 1253

De schuldenaar van verscheidene schulden heeft het recht om, wanneer hij betaalt, te verklaren welke schuld hij wil voldoen.

Art. 1254

De schuldenaar van een schuld die interest geeft of rentetermijnen opbrengt, kan, buiten de toestemming van de schuldeiser, de betaling die hij doet, niet toerekenen op het kapitaal eerder dan op de rentetermijnen of de interesten; de betaling die op het kapitaal en de interesten gedaan wordt, maar waarmee de gehele schuld niet is gekweten, wordt in de eerste plaats op de interesten toegerekend.

Art. 1255

Wanneer de schuldenaar van verscheidene schulden een kwijting heeft aangenomen, waarbij de schuldeiser datgene wat hij ontvangen heeft in het bijzonder op een van die schulden toerekent, kan de schuldenaar niet meer vorderen dat de toerekening zal geschieden op een andere schuld, tenzij er van de zijde van de schuldeiser bedrog of verschalking heeft plaatsgehad.

Art. 1256

Wanneer in de kwijting geen sprake is van enige toerekening, moet de betaling toegerekend worden op de schuld die de schuldenaar alsdan, onder alle vervallen schulden, het meeste belang had te voldoen; anders, op de vervallen schuld, hoewel deze minder bezwarend is dan die welke niet vervallen zijn.

   Indien de schulden van gelijke aard zijn, geschiedt de toerekening op de oudste; alles gelijkstaande, geschiedt zij op alle schulden naar evenredigheid.

§ IV. AANBOD VAN BETALING EN CONSIGNATIE.
Art. 1257

Wanneer de schuldeiser weigert betaling te ontvangen, kan de schuldenaar hem een aanbod van gerede betaling doen en, indien de schuldeiser weigert dit aan te nemen, de aangeboden geldsom of zaak in consignatie geven.

   Het aanbod van gerede betaling, gevolgd van consignatie, bevrijdt de schuldenaar; het geldt te zijnen opzichte als betaling, wanneer het op wettige wijze gedaan is, en het risico van de aldus in consignatie gegeven zaak is voor de schuldeiser.

Art. 1258

Voor een geldig aanbod van gerede betaling is vereist :
1° Dat het aanbod gedaan wordt aan een schuldeiser die bekwaam is om te ontvangen, of aan degene die de macht heeft om voor hem te ontvangen;
2° Dat het gedaan wordt door een persoon die bekwaam is om te betalen;
3° Dat het loopt over de gehele opeisbare som, de verschuldigde rentetermijnen of interesten, de kosten die vereffend zijn, en een som tot voldoening van de nog niet vereffende kosten, onder voorbehoud van latere aanvulling van deze som;
4° Dat de termijn verstreken is, indien hij ten voordele van de schuldeiser bedongen is;
5° Dat de voorwaarde waaronder de schuld is aangedaan, vervuld is;
6° Dat het aanbod gedaan wordt op de plaats waar de betaling volgens overeenkomst moet geschieden, en, indien er betreffende de plaats van betaling geen bijzondere overeenkomst bestaat, ofwel aan de persoon van de schuldeiser, ofwel aan zijn woonplaats, ofwel aan de woonplaats die voor de uitvoering van de overeenkomst gekozen is;
7° Dat het aanbod gedaan wordt door een voor zulke akten bevoegd ministerieel ambtenaar.

Art. 1259

Voor de geldigheid van de consignatie is geen machtiging van de rechter nodig; het is voldoende :
1° Dat zij is voorafgegaan van een aanmaning, aan de schuldeiser betekend en houdende aanwijzing van de dag, het uur en de plaats waarop de aangeboden zaak in bewaring zal worden gesteld;
2° Dat de schuldenaar zich van de aangeboden zaak ontdaan heeft, door deze, samen met de interest tot de dag van de bewaarstelling, af te geven in de bewaarplaats die voor consignaties door de wet is aangewezen;
3° Dat de ministeriële ambtenaar een proces-verbaal opmaakt betreffende de aard van de aangeboden muntspeciën, de weigering van de schuldeiser om deze aan te nemen of zijn niet-verschijning, en ten slotte betreffende de bewaarstelling;
4° Dat in geval van niet-verschijning van de schuldeiser, het proces-verbaal van bewaarstelling hem betekend is met aanmaning om de in bewaring gestelde zaak te lichten.

Art. 1260

De kosten van het aanbod van gerede betaling en van de consignatie, indien beide op wettige wijze gedaan zijn, komen ten laste van de schuldeiser.

Art. 1261

Zolang de schuldeiser de consignatie niet heeft aangenomen, kan de schuldenaar die intrekken; en, indien hij ze intrekt, zijn de medeschuldenaars of de borgen niet bevrijd.

Art. 1262

Wanneer de schuldenaar zelf een vonnis heeft verkregen dat in kracht van gewijsde is gegaan, en waarbij zijn aanbod en zijn consignatie goed en van waarde verklaard zijn, kan hij, zelfs met toestemming van de schuldeiser, zijn consignatie niet meer intrekken ten nadele van de medeschuldenaars of van de borgen.

Art. 1263

De schuldeiser die erin toestemt dat de schuldenaar zijn consignatie intrekt nadat deze van waarde verklaard is bij een vonnis dat in kracht van gewijsde is gedaan, kan, tot betaling van zijn schuldvordering, de hieraan verbonden voorrechten of hypotheken niet meer doen gelden; hij heeft geen hypotheek meer dan van de dag dat de akte waarbij hij heeft toegestemd in het intrekken van de consignatie, voorzien wordt van de vormen die vereist zijn om hypotheek te vestigen.

Art. 1264

Ingeval het verschuldigde bestaat in een bepaalde zaak die geleverd moet worden op de plaats waar zij zich bevindt, moet de schuldenaar de schuldeiser aanmanen die weg te halen, en zulks door een akte betekend aan zijn persoon of aan zijn woonplaats, of aan de woonplaats die voor de uitvoering van de overeenkomst gekozen is. Indien, na deze aanmaning, de schuldeiser de zaak niet weghaalt, en de schuldenaar de plaats nodig heeft, waar die zich bevindt, kan de laatstgenoemde van de rechter verlof bekomen om ze op een andere plaats in bewaring te stellen.

§ V. BOEDELAFSTAND.
Art. 1265

Er is boedelafstand wanneer een schuldenaar die zich buiten staat bevindt om zijn schulden te betalen, al zijn goederen aan zijn schuldeisers overlaat.

Art. 1266

Boedelafstand geschiedt vrijwillig of gerechtelijk.

Art. 1267

Vrijwillige boedelafstand is de boedelafstand die door de schuldeisers vrijwillig aangenomen wordt en die geen ander gevolg heeft dan hetgeen voortvloeit uit de bepalingen zelf van het contract dat tussen hen en de schuldenaar is gesloten.

Art. 1268

Gerechtelijke boedelafstand is een voorrecht dat door de wet verleend wordt aan de schuldenaar die ongelukkig en te goeder trouw is; om de vrijheid van zijn persoon te behouden is het hem, niettegenstaande ieder andersluidend beding, geoorloofd aan zijn schuldeisers in rechte afstand te doen van al zijn goederen.

Art. 1269

Gerechtelijke boedelafstand kent aan de schuldeisers de eigendom niet toe; hij verleent hun slechts het recht om de goederen te hunnen voordele te doen verkopen, en tot aan de verkoping de inkomsten ervan te ontvangen.

Art. 1270

Behalve in de gevallen door de wet uitgezonderd, kunnen de schuldeisers de gerechtelijke boedelafstand niet weigeren.

   Deze heeft ontslag van de lijfsdwang ten gevolge.

   Overigens bevrijdt hij de schuldenaar slechts ten belope van de waarde van de overgelaten goederen; ingeval die ontoereikend waren en de schuldenaar andere goederen verkrijgt, is hij verplicht deze laatste over te laten tot algehele voldoening toe.

AFDELING II. - SCHULDVERNIEUWING.
Art. 1271

Schuldvernieuwing komt tot stand op drieërlei wijze :
1° Wanneer de schuldenaar tegenover zijn schuldeiser een nieuwe schuld aangaat welke gesteld wordt in de plaats van de oude, die teniet gaat;
2° Wanneer een nieuwe schuldenaar gesteld wordt in de plaats van de vorige, die door de schuldeiser van zijn verbintenis ontslagen wordt;
3° Wanneer, ten gevolge van een nieuwe verbintenis, een nieuwe schuldeiser gesteld wordt in de plaats van de vorige, ten opzichte van wie de schuldenaar van zijn verbintenis ontslagen wordt.

Art. 1272

Schuldvernieuwing kan slechts tot stand komen tussen personen die bekwaam zijn om contracten aan te gaan.

Art. 1273

Schuldvernieuwing wordt niet vermoed; de wil om ze tot stand te brengen moet duidelijk uit de handeling blijken.

Art. 1274

Schuldvernieuwing door het in de plaats stellen van een nieuwe schuldenaar kan tot stand komen zonder de medewerking van de eerste schuldenaar.

Art. 1275

Een delegatie, waarbij een schuldenaar aan de schuldeiser een andere schuldenaar geeft die zich tegenover de schuldeiser verbindt, brengt geen schuldvernieuwing teweeg, indien de schuldeiser niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij zijn schuldenaar die de delegatie gedaan heeft, van zijn verbintenis wil ontslaan.

Art. 1276

De schuldeiser die de schuldenaar door wie de delegatie gedaan is, heeft ontslagen, heeft geen verhaal op deze schuldenaar, indien de in de plaats gestelde schuldenaar onvermogend wordt, tenzij bij de overeenkomst uitdrukkelijk voorbehoud daaromtrent is gemaakt, of tenzij de in de plaats gestelde schuldenaar ten tijde van de delegatie zich reeds in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen bevond.

Art. 1277

_ De enkele aanwijzing, door de schuldenaar, van een persoon die in zijn plaats moet betalen, brengt geen schuldvernieuwing teweeg.

   Hetzelfde geldt voor de enkele aanwijzing, door de schuldeiser, van een persoon die voor hem moet ontvangen.

Art. 1278

De voorrechten en hypotheken die aan de oude schuldvordering verbonden waren, volgen de schuldvordering die in haar plaats gesteld wordt, niet, tenzij de schuldeiser zich die uitdrukkelijk heeft voorbehouden.

Art. 1279

Wanneer schuldvernieuwing tot stand komt doordat een nieuwe schuldenaar gesteld wordt in de plaats van de vorige schuldenaar, kunnen de oorspronkelijke voorrechten en hypotheken, aan de schuldvordering verbonden, niet overgaan op de goederen van de nieuwe schuldenaar.

Art. 1280

Wanneer schuldvernieuwing tot stand komt tussen de schuldeiser en een van de hoofdelijke schuldenaars, kunnen de aan de oude schuldvordering verbonden voorrechten en hypotheken alleen voorbehouden worden op de goederen van degene die de nieuwe schuld aangaat.

Art. 1281

Door schuldvernieuwing, tussen de schuldeiser en een van de hoofdelijke schuldenaars tot stand gekomen, zijn de medeschuldenaars bevrijd.

   Schuldvernieuwing, ten aanzien van de hoofdschuldenaar tot stand gekomen, bevrijdt de borgen.

   Wanneer echter de schuldeiser, in het eerste geval, de toetreding van de medeschuldenaars of, in het tweede geval, die van de borgen geëist heeft, blijft de oude schuldvordering bestaan, indien de medeschuldenaars of de borgen weigeren tot de nieuwe schikking toe te treden.

AFDELING III. - KWIJTSCHELDING VAN SCHULD.
Art. 1282

Vrijwillige teruggave van de oorspronkelijke onderhandse titel door de schuldeiser aan de schuldenaar, bewijst de bevrijding van de schuldenaar.

Art. 1283

Vrijwillige teruggave van de grosse van een titel doet kwijtschelding of betaling van de schuld vermoeden, behoudens tegenbewijs.

Art. 1284

Teruggave van de oorspronkelijke onderhandse titel of van de grosse van de titel aan een van de hoofdelijke schuldenaars, heeft hetzelfde gevolg ten voordele van zijn medeschuldenaars.

Art. 1285

Kwijtschelding of ontslag bij overeenkomst ten voordele van een van de hoofdelijke medeschuldenaars, bevrijdt al de overigen, tenzij de schuldeiser zich uitdrukkelijk zijn rechten tegen hen heeft voorbehouden.

   In dit laatste geval kan hij de schuld niet invorderen dan na aftrek van het aandeel van degene aan wie hij kwijtschelding verleend heeft.

Art. 1286

Teruggave van de in pand gegeven zaak is niet voldoende om kwijtschelding van de schuld te doen vermoeden.

Art. 1287

Kwijtschelding of ontslag, bij overeenkomst aan de hoofdschuldenaar verleend, bevrijdt de borgen;
Aan de borg verleend, bevrijdt zij de hoofdschuldenaar niet;
Aan een van de borgen verleend, bevrijdt zij de overigen niet.

Art. 1288

Hetgeen de schuldeiser ontvangen heeft van een borg, om deze van zijn borgstelling te ontslaan, moet in mindering gebracht worden van de schuld en moet strekken tot ontlasting van de hoofdschuldenaar en van de overige borgen.

AFDELING IV. - SCHULDVERGELIJKING.
Art. 1289

Wanneer twee personen elkaars schuldenaar zijn, heeft tussen hen schuldvergelijking plaats, waardoor de twee schulden teniet gaan, op de wijze en in de gevallen hierna vermeld.

Art. 1290

Schuldvergelijking heeft van rechtswege plaats uit kracht van de wet, zelfs buiten weten van de schuldenaars; de twee schulden vernietigen elkaar op het ogenblik dat zij tegelijk bestaan, ten belope van hun wederkerig bedrag.

Art. 1291

Schuldvergelijking heeft alleen plaats tussen twee schulden die beide tot voorwerp hebben een geldsom of een zekere hoeveelheid vervangbare zaken van dezelfde soort en die beide vaststaande en opeisbaar zijn.

   Niet betwiste verplichtingen tot levering van granen of waren, waarvan de prijs door de officiële marktberichten wordt bepaald, kunnen in vergelijking gebracht worden met geldschulden die vaststaande en opeisbaar zijn.

Art. 1292

Uitstel van betaling verhindert de schuldvergelijking niet.

Art. 1293

Schuldvergelijking heeft plaats, uit welke oorzaak de wederzijdse schulden ook ontstaan, uitgezonderd in geval van :
1° Een eis tot teruggave van een zaak die de eigenaar wederrechtelijk is ontnomen;
2° Een eis tot teruggave van iets dat in bewaring of in bruikleen is gegeven;
3° Een schuld uit hoofde van levensonderhoud dat verklaard is niet vatbaar voor beslag te zijn.

Art. 1294

De borg kan in vergelijking brengen hetgeen de schuldeiser aan de hoofdschuldenaar verschuldigd is;
De hoofdschuldenaar kan echter niet in vergelijking brengen hetgeen de schuldeiser aan de borg verschuldigd is.

   De hoofdelijke schuldenaar kan evenmin in vergelijking brengen hetgeen de schuldeiser aan zijn medeschuldenaar verschuldigd is.

Art. 1295

<W 1994-07-06/32, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 25-07-1994> Wanneer de overdracht aan de schuldenaar ter kennis werd gebracht of door de schuldenaar werd erkend, kan deze laatste zich niet meer beroepen op de schuldvergelijking van de schuldvorderingen die daarna tot stand komt.

Art. 1296

Wanneer beide schulden niet op dezelfde plaats betaalbaar zijn, kunnen zij niet in vergelijking gebracht worden dan met vergoeding van de kosten der overmaking.

Art. 1297

Wanneer verscheidene voor vergelijking vatbare schulden bestaan ten laste van een zelfde persoon, volgt men, voor de schuldvergelijking, de regels bij artikel 1256 voorgeschreven voor de toerekening.

Art. 1298

Schuldvergelijking heeft niet plaats ten nadele van de verkregen rechten van een derde. Aldus kan hij die, schuldenaar zijnde, schuldeiser geworden is nadat in zijn handen door iemand beslag onder derden is gelegd, zich op de schuldvergelijking niet beroepen ten nadele van de beslaglegger.

Art. 1299

Hij die een schuld betaald heeft die van rechtswege door vergelijking was teniet gegaan, kan, bij het verhalen van de schuldvordering die hij niet in vergelijking gebracht heeft, zich ten nadele van derden niet meer beroepen op de voorrechten of hypotheken welke aan deze schuldvordering verbonden waren, tenzij hij een gegronde reden heeft gehad om onkundig te zijn van de schuldvordering waarmee zijn schuld moest worden in vergelijking gebracht.

AFDELING V. - SCHULDVERMENGING.
Art. 1300

Wanneer de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar in dezelfde persoon verenigd worden, heeft van rechtswege schuldvermenging plaats, waardoor de twee schuldvorderingen teniet gaan.

Art. 1301

Schuldvermenging die in de persoon van de hoofdschuldenaar plaatsheeft, strekt tot voordeel van zijn borgen;
Schuldvermenging die in de persoon van de borg plaatsheeft, doet geenszins de hoofdverbintenis teniet;
Schuldvermenging die in de persoon van de schuldeiser plaatsheeft, strekt niet verder tot voordeel van zijn hoofdelijke medeschuldenaars dan voor het aandeel waarvoor hij schuldenaar was.

AFDELING VI. - VERLIES VAN DE VERSCHULDIGDE ZAAK.
Art. 1302

Wanneer de zekere en bepaalde zaak die het voorwerp van de verbintenis uitmaakte, teniet gaat, buiten de handel gesteld wordt, of verloren gaat zodanig dat men van haar bestaan geheel onkundig is, vervalt de verbintenis, indien de zaak is teniet gegaan of verloren buiten de schuld van de schuldenaar en vooraleer hij in gebreke was.

   Zelfs wanneer de schuldenaar in gebreke is, en indien hij het toeval niet te zijnen laste heeft genomen, vervalt de verbintenis, ingeval de zaak eveneens bij de schuldeiser zou zijn teniet gegaan, ware zij hem geleverd.

   De schuldenaar is gehouden het toeval waarop hij zich beroept, te bewijzen.

   Wanneer een gestolen zaak op enigerlei wijze teniet of verloren gegaan is, ontslaat dit verlies de ontvreemder niet van de verplichting om de waarde te vergoeden.

Art. 1303

Wanneer de zaak is teniet gegaan, buiten de handel is gesteld of is verloren gegaan, buiten de schuld van de schuldenaar, is deze gehouden, ingeval hij omtrent die zaak enig recht of enige vordering tot schadevergoeding bezit, dat recht of die vordering aan zijn schuldeiser af te staan.

AFDELING VII. - VORDERING TOT NIETIGVERKLARING OF TOT VERNIETIGING VAN DE OVEREENKOMSTEN.
Art. 1304

In alle gevallen waarin de rechtsvordering tot nietigverklaring of tot vernietiging van een overeenkomst niet door een bijzondere wet tot een kortere tijd is beperkt, duurt deze rechtsvordering tien jaren.

   (In geval van geweld begint deze tijd eerst te lopen van de dag waarop dit heeft opgehouden en, in geval van dwaling of van bedrog, van de dag waarop deze zijn ontdekt ) <W 14-07-1976, art, IV, 11>

   [1 Ten aanzien van handelingen van minderjarigen loopt de tijd pas vanaf de dag van de meerderjarigheid. ]1

   <NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 2, W. 14 juli 1976) blijft de hierna volgende tekst (zijnde het tweede lid van de vroegere tekst van art. 1304 B.W.) van kracht in de voorziene gevallen : In geval van geweld begint deze tijd te lopen van de dag waarop dit heeft opgehouden; in geval van dwaling of van bedrog, van de dag waarop deze zijn ontdekt; en voor handelingen door gehuwde vrouwen zonder machtiging verricht, van de dag van de ontbinding van het huwelijk.>

(1)<W 2013-03-17/14, art. 134, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1305

Eenvoudige benadeling levert grond op voor vernietiging ten voordele van de niet ontvoogde minderjarige, wat betreft alle soorten van overeenkomsten; en ten voordele van de ontvoogde minderjarige, wat betreft alle overeenkomsten die de grenzen van zijn bekwaamheid te buiten gaan, zoals deze bepaald is in de titel Minderjarigheid, voogdij en ontvoogding.

Art. 1306

De minderjarige kan niet in zijn recht hersteld worden uit hoofde van benadeling, wanneer deze enkel het gevolg is van een toevallige en onvoorziene gebeurtenis.

Art. 1307

De enkele verklaring van de minderjarige dat hij meerderjarig is, verhindert niet dat hij in zijn recht hersteld wordt.

Art. 1308

(Opgeheven ) <W 19-01-1990, art. 35>

Art. 1309

<W 19-01-1990, art. 36> De minderjarige kan niet in zijn recht hersteld worden betreffende overeenkomsten in zijn huwelijkscontract vervat, wanneer die zijn aangegaan met de bijstand van zijn ouders, één van hen, of bij ontstentenis daarvan, met de toestemming van de [1 familierechtbank ]1.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 89, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1310

Hij kan niet in zijn recht hersteld worden tegen de verbintenissen die volgen uit zijn misdrijf of oneigenlijk misdrijf.

Art. 1311

Hij is niet meer ontvankelijk om op te komen tegen een verbintenis die hij tijdens zijn minderjarigheid heeft aangegaan, hetzij die verbintenis nietig was naar de vorm of slechts aanleiding gaf tot herstel, wanneer hij de verbintenis na zijn meerderjarigheid heeft bekrachtigd.

Art. 1312

<W 30-04-1958, art. 7> Wanneer minderjarigen [1 ... ]1, als zodanig, worden toegelaten tot herstel in hun recht tegen hun verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de minderjarigheid [1 ... ]1, van hen niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde tot hun voordeel gestrekt heeft.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 135, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1313

Meerderjarigen worden, uit hoofde van benadeling, in hun recht niet hersteld dan in de gevallen en onder de voorwaarden die in dit Wetboek uitdrukkelijk bepaald zijn.

Art. 1314

Wanneer de formaliteiten, ten aanzien van minderjarigen [1 ... ]1 vereist, hetzij voor de vervreemding van onroerende goederen, hetzij bij de verdeling van een nalatenschap, zijn in acht genomen, worden de minderjarigen [1 ... ]1, met betrekking tot die handelingen, beschouwd alsof zij die verricht hadden na hun meerderjarigheid [1 ... ]1.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 136, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
HOOFDSTUK VI. - BEWIJS VAN DE VERBINTENISSEN EN BEWIJS VAN DE BETALING.
Art. 1315

Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen.

   Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.

Art. 1316

De regels betreffende het schriftelijk bewijs, het bewijs door getuigen, de vermoedens, de bekentenis van partijen en de eed, worden in de volgende afdelingen bepaald.

AFDELING I. - SCHRIFTELIJK BEWIJS.
§ I. DE AUTHENTIEKE TITEL.
Art. 1317

Een authentieke akte is een akte die in de wettelijke vorm is verleden voor openbare ambtenaren die daartoe bevoegd zijn ter plaatse waar zij is opgemaakt.

   [Ze mag op elke informatiedrager geplaatst worden, mits ze opgemaakt en bewaard wordt onder de [1 bij wet of ]1 door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde voorwaarden.] <W 2003-03-11/32, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 27-03-2003>

   [1 [2 Onverminderd de in het tweede lid bepaalde voorwaarden, voldoet, voor de authentieke akten die door een openbaar ambtenaar in gedematerialiseerde vorm zijn opgemaakt, verleden of betekend, enkel een gekwalificeerde elektronische handtekening, bedoeld in artikel 3.12. van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, aan de voorwaarden van een handtekening. ]2

   [2 De hoedanigheid van de ondertekenaar van de authentieke akte die gebruik maakt van een gekwalificeerde elektronische handtekening dient te kunnen worden gecontroleerd aan de hand van een bij wet bepaalde authentieke gegevensbank. ]2 ]1

(1)<W 2016-05-04/03, art. 129, 034; Inwerkingtreding : 31-12-2016> (2)<W 2017-07-06/24, art. 315, 036; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1318

Een akte die, uit hoofde van onbevoegdheid of onbekwaamheid van de ambtenaar of uit hoofde van een gebrek in de vorm, geen authentieke akte is, geldt als onderhands geschrift, indien zij door de partijen ondertekend is.

Art. 1319

De authentieke akte levert tussen de contracterende partijen en hun erfgenamen of rechtverkrijgenden een volledig bewijs op van de overeenkomst die erin is vervat.

   Echter wordt, in geval van betichting van valsheid als hoofdvordering, de uitvoering van de akte die men beweert vals te zijn, door de inbeschuldigingstelling geschorst; en, in geval van betichting van valsheid (... ), kunnen de rechtbanken, naar gelang van de omstandigheden, de uitvoering van de akte voorlopig schorsen. <W 10-10-1967, art. 103>

Art. 1320

De akte, zij het een authentieke of een onderhandse, levert tussen partijen bewijs op, zelfs van hetgeen daarin slechts bij wijze van vermelding wordt uitgedrukt, mits de vermelding rechtstreeks verband houdt met de beschikking. Vermeldingen buiten verband met de beschikking kunnen alleen dienen tot begin van bewijs.

Art. 1321

Tegenbrieven kunnen enkel tussen de contracterende partijen gevolg hebben; zij werken niet tegen derden.

§ II. DE ONDERHANDSE AKTE.
Art. 1322

Een onderhandse akte die erkend is door degenen tegen wie men zich daarop beroept, of die wettelijk voor erkend wordt gehouden, heeft tussen de ondertekenaars van de akte en tussen hun erfgenamen en rechtverkrijgenden dezelfde bewijskracht als een authentieke akte.

   (Kan, voor de toepassing van dit artikel, voldoen aan de vereiste van een handtekening, een geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaalde persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van de akte aantoont. ) <W 2000-10-20/40, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 1323

Hij tegen wie men zich op een onderhandse akte beroept, is verplicht zijn schrift of zijn handtekening op stellige wijze te erkennen of te ontkennen.

   Zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden kunnen volstaan met te verklaren dat zij het schrift of de handtekening van hun rechtsvoorganger niet kennen.

Art. 1324

Ingeval een partij haar schrift of haar handtekening ontkent, en ingeval haar erfgenamen of rechtverkrijgenden verklaren dat zij dat schrift of die handtekening niet kennen, wordt een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan bevolen.

Art. 1325

Onderhandse akten die wederkerige overeenkomsten bevatten, zijn slechts geldig voor zover zij opgemaakt zijn in zoveel originelen als er partijen zijn die een onderscheiden belang hebben.

   Eén origineel is voldoende voor allen die hetzelfde belang hebben.

   In elk origineel moet vermeld worden hoeveel originelen zijn opgemaakt.

   Echter kan het ontbreken van de vermelding dat de originelen in tweevoud, drievoud enz., zijn opgemaakt niet ingeroepen worden door hem die zijnerzijds de overeenkomst heeft uitgevoerd, welke in de akte is vervat.

Art. 1326

Een onderhands biljet of een onderhandse belofte waarbij een enkele partij zich tegenover de andere verbindt om haar een geldsom of een waardeerbare zaak te betalen, moet geheel geschreven zijn met de hand van de ondertekenaar; of tenminste moet deze, benevens zijn handtekening, met de hand een goed voor of een goedgekeurd voor geschreven hebben, waarbij de som of de hoeveelheid van de zaak voluit in letters is uitgedrukt.

   Uitgezonderd ingeval de akte uitgaat van kooplieden, ambachtslieden, landbouwers, wijngaardeniers, dagloners of dienstboden.

Art. 1327

Indien de som die in de akte zelf is uitgedrukt, verschilt van die welke bij het "goed voor" is uitgedrukt, wordt de verbintenis vermoed slechts voor de minste som te zijn aangegaan, zelfs wanneer de akte, alsook het "goed voor", geheel geschreven zijn met de hand van hem die zich verbonden heeft, tenzij bewezen wordt waar de vergissing ligt.

Art. 1328

Onderhandse akten hebben, ten aanzien van derden, geen dagtekening dan van de dag waarop zij zijn geregistreerd, ofwel van de dag van het overlijden van degene of van een van degenen die de akten ondertekend hebben, ofwel van de dag waarop de hoofdinhoud ervan is vastgesteld in akten door openbare ambtenaren opgemaakt, zoals processen-verbaal van verzegeling of van boedelbeschrijving.

Art. 1329

Koopmansboeken bewijzen de daarin vermelde leveringen niet tegen personen die geen koopman zijn, behoudens wat met betrekking tot de eed zal worden bepaald.

Art. 1330

Boeken van kooplieden leveren bewijs op tegen hen; maar hij die daaruit voordeel wil trekken, kan ze niet splitsen met het oog op hetgeen daarin strijdig is met zijn bewering.

Art. 1331

Huiselijke registers en papieren leveren geen bewijs op ten voordele van degene die ze geschreven heeft. Zij leveren bewijs op tegen hem :
1° in alle gevallen waarin zij uitdrukkelijk melding maken van een ontvangen betaling;
2° wanneer zij uitdrukkelijk vermelden dat de aantekening gemaakt is om te voorzien in het ontbreken van een titel ten behoeve van degene in wiens voordeel zij een verbintenis vaststellen.

Art. 1332

Aantekeningen, door de schuldeiser geschreven aan de voet, op de kant of op de rug van een titel die altijd in zijn bezit gebleven is, leveren bewijs op, hoewel zij door hem noch ondertekend noch gedagtekend zijn, wanneer zij ertoe strekken de bevrijding van de schuldenaar vast te stellen.

   Hetzelfde geldt voor aantekeningen door de schuldeiser geschreven op de rug, of op de kant, of aan de voet van het dubbel van een titel of van een kwijting, mits dit dubbel in handen van de schuldenaar is.

§ III. KERVEN.
Art. 1333

Kerven die met hun tegenkerven overeenkomen, leveren bewijs op tussen personen die gewoon zijn de leveringen in het klein, welke zij doen of ontvangen, op deze wijze vast te stellen.

§ IV. AFSCHRIFTEN VAN TITELS.
Art. 1334

Wanneer de oorspronkelijke titel nog bestaat, leveren de afschriften alleen bewijs op van wat voorkomt in de titel, waarvan de vertoning altijd kan worden gevorderd.

   [1 Wanneer de oorspronkelijke titel niet meer bestaat, heeft een digitale kopie hiervan dezelfde bewijskracht als de onderhandse akte waarvan ze, behoudens bewijs van het tegendeel, verondersteld wordt een getrouwe en duurzame kopie te zijn indien ze uitgevoerd werd door middel van een gekwalificeerde elektronische archiveringsdienst conform boek XII, titel 2, tot vaststelling van bepaalde regels in verband met de vertrouwensdiensten van het Wetboek van economisch recht. ]1

(1)<W 2016-07-21/40, art. 34, 035; Inwerkingtreding : 28-09-2016 (KB 2016-09-14/06, art. 1)>
Art. 1335

_ Wanneer de oorspronkelijke titel niet meer bestaat, leveren de afschriften bewijs op naar de volgende onderscheidingen :
1° De grossen of eerste uitgiften hebben dezelfde bewijskracht als het origineel; hetzelfde geldt voor afschriften die gemaakt zijn op rechterlijk gezag, in tegenwoordigheid van de partijen of deze behoorlijk opgeroepen zijnde, of voor afschriften die gemaakt zijn in tegenwoordigheid van de partijen en met hun wederzijdse toestemming;
2° De afschriften die niet op rechterlijk gezag, of zonder toestemming van de partijen, en sinds het afgeven van de grossen of eerste uitgiften, volgens de minuut van de akte gemaakt zijn door de notaris voor wie de akte is verleden, of door een van zijn opvolgers, of door openbare ambtenaren die, als zodanig, de minuten in bewaring hebben, kunnen, ingeval het origineel is verloren gegaan, bewijs opleveren, wanneer het oude afschriften zijn;
Zij worden als oude afschriften beschouwd, wanneer zij meer dan dertig jaar oud zijn;
Indien zij minder dan dertig jaar oud zijn, kunnen zij slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift;
3° Wanneer de afschriften van de minuut van een akte gemaakt zijn door anderen dan de notaris voor wie de akte is verleden, of een van zijn opvolgers, of openbare ambtenaren die, als zodanig, de minuten in bewaring hebben, kunnen die afschriften, hoe oud zij ook zijn, slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift;
4° Afschriften van afschriften kunnen, naar gelang van de omstandigheden worden beschouwd als eenvoudige inlichtingen.

Art. 1336

De overschrijving van een akte in de openbare registers kan slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift; en daartoe is zelfs vereist :
1° Dat het vaststaat dat alle minuten van de notaris uit het jaar waarin de akte schijnt te zijn opgemaakt, verloren zijn, of dat men bewijst dat de minuut van die akte door een bijzonder voorval is verloren gegaan;
2° Dat er een behoorlijk gehouden repertorium van de notaris bestaat, waaruit blijkt dat de akte op dezelfde datum is opgemaakt.

   Wanneer, ten gevolge van de samenloop van deze beide omstandigheden, het bewijs door getuigen wordt toegelaten, moeten de personen die bij de akte getuige zijn geweest, indien zij nog in leven zijn, gehoord worden.

§ V. AKTEN VAN ERKENNING EN VAN BEVESTIGING.
Art. 1337

Akten van erkenning ontslaan niet van de verplichting om de oorspronkelijke titel te vertonen, tenzij de inhoud van die titel daarin bepaaldelijk is weergegeven.

   Hetgeen daarin meer staat dan in de oorspronkelijke titel of van die titel afwijkt, heeft geen gevolg.

   Zijn er echter verscheidene gelijkluidende akten van erkenning die door het bezit gestaafd worden en waarvan een meer dan dertig jaar oud is, dan kan de schuldeiser ontslagen worden van de verplichting om de oorspronkelijke titel te vertonen.

Art. 1338

Een akte van bevestiging of bekrachtiging van een verbintenis waartegen de wet een vordering tot nietigverklaring of tot vernietiging toelaat, is slechts geldig, indien in de akte wordt melding gemaakt van de hoofdinhoud van de verbintenis, van de reden waarom de vernietiging kan worden gevorderd en van de bedoeling om het gebrek, waarop die vordering berust, te verbeteren.

   Bij gebrek van een akte van bevestiging of bekrachtiging, is het voldoende dat de verbintenis vrijwillig is uitgevoerd na de tijd, waarop zij op geldige wijze bevestigd of bekrachtigd kon worden.

   Uit de bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige uitvoering in de vorm en op het tijdstip door de wet bepaald, volgt de afstand van de middelen en excepties die men tegen die akte kon inroepen, onverminderd nochtans de rechten van derden.

Art. 1339

De schenker kan de gebreken van een schenking onder de levenden niet verhelpen door enige akte van bevestiging; de schenking die nietig is wat de vorm betreft, moet in de wettelijke vorm opnieuw gedaan worden

Art. 1340

Uit de bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige uitvoering van een schenking door de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de schenker, na zijn overlijden, volgt de afstand hunnerzijds van het recht om zich te beroepen hetzij op gebreken in de vorm, hetzij op enige andere exceptie.

AFDELING II. - BEWIJS DOOR GETUIGEN.
Art. 1341

Een akte voor een notaris of een onderhandse akte moet worden opgemaakt van alle zaken die de som of de waarde van 375 EUR te boven gaan, zelfs betreffende vrijwillige bewaargevingen; het bewijs door getuigen wordt niet toegelaten tegen en boven de inhoud van de akten, en evenmin omtrent hetgeen men zou beweren voor, tijdens of sinds het opmaken te zijn gezegd, al betreft het ook een som of een waarde van minder dan 375 EUR. <W 10-12-1990, art. 1> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

   Een en ander onverminderd hetgeen wordt voorgeschreven in de wetten betreffende de koophandel.

Art. 1342

De hiervoren bepaalde regel is van toepassing ingeval een vordering, benevens de eis van het kapitaal, ook de eis omvat van interest die, samen met het kapitaal, meer dan 375 EUR bedraagt. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1343

Hij die een vordering heeft ingesteld die meer dan 375 EUR bedraagt, kan tot het bewijs door getuigen niet meer toegelaten worden, zelfs al verminderde hij zijn oorspronkelijke vordering. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1344

Zelfs indien de gevorderde som minder bedraagt dan 375 EUR, kan het bewijs door getuigen niet toegelaten worden, wanneer blijkt dat die som het overschot of een gedeelte is van een grotere schuldvordering die niet door geschrift bewezen is. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1345

Indien een partij in een zelfde geding verscheidene eisen instelt, waarvoor geen schriftelijke titel bestaat, en die eisen, samen genomen, meer dan 375 EUR bedragen, kan het bewijs door getuigen niet toegelaten worden, zelfs indien de partij beweert dat die schuldvorderingen voortkomen uit verschillende oorzaken, en dat zij ontstaan zijn op verschillende tijdstippen, behalve wanneer die rechten door erfenis, door schenking of op andere wijze, van verschillende personen afkomstig zijn. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1346

Alle eisen, uit welken hoofde ook, die niet volledig door geschrift bewezen zijn, worden bij één en hetzelfde exploot ingesteld; na dit exploot zijn de overige eisen, waarvoor geen schriftelijk bewijs aanwezig is, niet meer ontvankelijk.

Art. 1347

De hiervoor bepaalde regels lijden uitzondering, wanneer er een begin van bewijs door geschrift aanwezig is.

   Men noemt begin van bewijs door geschrift elke geschreven akte die uitgegaan is van degene tegen wie de vordering wordt ingesteld, of van de persoon door hem vertegenwoordigd, en waardoor het beweerde feit waarschijnlijk wordt gemaakt.

Art. 1348

Die regels lijden eveneens uitzondering in alle gevallen waarin het de schuldeiser niet mogelijk geweest is zich een schriftelijk bewijs te verschaffen van de verbintenis die jegens hem is aangegaan.

   Deze tweede uitzondering is van toepassing :
1° Op verbintenissen die ontstaan uit oneigenlijke contracten en uit misdrijven of oneigenlijke misdrijven;
2° Op bewaargevingen uit noodzaak in geval van brand, instorting, wanordelijkheden of schipbreuk, en op bewaargevingen door reizigers die hun intrek nemen in een hotel, alles naar gelang van de hoedanigheid van de personen en de omstandigheden van het feit;
3° Op verbintenissen die aangegaan worden bij onvoorziene voorvallen, waarbij men geen schriftelijke akten heeft kunnen opmaken;
4° Ingeval de schuldeiser de titel die hem tot schriftelijk bewijs diende, verloren heeft ten gevolge van een onvoorzien en door overmacht veroorzaakt toeval.

AFDELING II/1. [1 - Bewijs door en tegen ondernemingen. ]1
Art. 1348bis

[1 Bewijs door en tegen ondernemingen.

   § 1. Bewijs kan tussen ondernemingen of tegen ondernemingen, zoals omschreven in artikel I.1, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht worden geleverd door alle middelen van recht, tenzij de wet anders bepaalt.

   Het eerste lid is niet van toepassing op de ondernemingen wanneer zij voornemens zijn te bewijzen tegen een partij die geen onderneming is. Partijen die geen onderneming zijn en die tegen een onderneming wensen te bewijzen, kunnen alle middelen van recht gebruiken.

   Het eerste lid is evenmin van toepassing tegen natuurlijke personen die een onderneming uitoefenen, ter zake van het bewijs van rechtshandelingen die kennelijk vreemd zijn aan de onderneming.

§ 2. De boekhouding van een onderneming kan door de rechter aangenomen worden om als bewijs te dienen tussen ondernemingen.

   De boekhouding van een onderneming levert geen bewijs op tegen personen die geen onderneming zijn, behoudens de bepalingen inzake de eed.

   De boekhouding van een onderneming levert bewijs op tegen haar. De boekhouding mag niet ten nadele van de onderneming worden gesplitst.

§ 3. De rechter kan, op verzoek of ambtshalve, in de loop van een geding de openlegging bevelen van het geheel of van een gedeelte van de boekhouding van een onderneming betreffende het te onderzoeken geschil. De rechter kan daarbij maatregelen opleggen om de vertrouwelijkheid van de desbetreffende stukken te vrijwaren.

§ 4. Een door een onderneming aanvaarde factuur levert bewijs op tegen deze onderneming . ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-04-15/14, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
AFDELING III. - VERMOEDENS.
Art. 1349

Vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.

§ 1. VERMOEDENS DIE BIJ DE WET ZIJN INGESTELD.
Art. 1350

Een wettelijk vermoeden is het vermoeden dat door een bijzondere wetsbepaling met zekere handelingen of met zekere feiten verbonden is; zodanig zijn :
1° De handelingen die de wet nietig verklaart, omdat zij uit hun aard zelf vermoed worden te zijn verricht om wetsbepalingen te ontduiken;
2° De gevallen waarin de wet de eigendom of de bevrijding van schuld uit zekere bepaalde omstandigheden afleidt;
3° Het gezag dat de wet aan het rechterlijk gewijsde toekent;
4° De kracht die de wet aan de bekentenis of aan de eed van partijen toekent.

Art. 1351

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 22>

Art. 1352

Het wettelijk vermoeden ontslaat degene in wiens voordeel het bestaat, van ieder bewijs.

   Geen bewijs wordt tegen het wettelijk vermoeden toegelaten, wanneer de wet, op grond van dit vermoeden, bepaalde handelingen nietig verklaart of de rechtsvordering ontzegt, tenzij de wet het tegenbewijs heeft vrijgelaten, en onverminderd hetgeen omtrent de gerechtelijke eed en de gerechtelijke bekentenis zal worden bepaald.

§ II. VERMOEDENS DIE NIET BIJ DE WET ZIJN INGESTELD.
Art. 1353

Vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, worden overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter, die geen andere dan gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens zal aannemen, en zulks alleen in de gevallen waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat, behalve wanneer tegen een handeling uit hoofde van arglist of bedrog wordt opgekomen.

AFDELING IV. - BEKENTENIS VAN PARTIJEN.
Art. 1354

De bekentenis waarop men zich tegen een partij beroept, is ofwel buitengerechtelijk ofwel gerechtelijk

Art. 1355

Een zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenis kan niet worden ingeroepen, wanneer het een eis betreft waarvan het bewijs door getuigen niet zou kunnen worden toegelaten.

Art. 1356

Een gerechtelijke bekentenis is een verklaring die in rechte gedaan wordt door de partij of door haar bijzondere gevolmachtigde.

   Zij levert een volledig bewijs op tegen hem die de bekentenis gedaan heeft.

   Zij mag niet te zijnen nadele gesplitst worden.

   Zij kan niet herroepen worden, tenzij men bewijst dat zij het gevolg is van een dwaling omtrent de feiten.

   Zij zou niet kunnen herroepen worden onder voorwendsel van een dwaling omtrent het recht.

AFDELING V. - DE EED.
Art. 1357

De gerechtelijke eed is van tweeërlei aard :
1° Die welke door de ene partij aan de andere wordt opgedragen om de beslissing van de zaak daarvan te doen afhangen : deze wordt beslissende eed genoemd;
2° Die welke door de rechter ambtshalve aan een van beide partijen wordt opgelegd.

§ I. DE BESLISSENDE EED.
Art. 1358

De beslissende eed kan worden opgedragen omtrent alle geschillen, van welke aard ook.

Art. 1359

Hij kan alleen worden opgedragen omtrent een feit waarbij de partij, aan wie men hem opdraagt, persoonlijk betrokken is.

Art. 1360

Hij kan opgedragen worden in elke stand van het geding, zelfs wanneer van de eis of van de exceptie waaromtrent hij gevorderd wordt, geen begin van bewijs aanwezig is.

Art. 1361

De partij aan wie de eed is opgedragen en die weigert hem af te leggen of er niet in toestemt hem aan de tegenpartij terug te wijzen, of de tegenpartij aan wie de eed is teruggewezen en die weigert hem af te leggen, moet in haar eis of in haar exceptie in het ongelijk worden gesteld.

Art. 1362

_ De eed mag niet teruggewezen worden, wanneer niet beide partijen persoonlijk zijn betrokken bij het feit dat het voorwerp ervan uitmaakt, maar alleen de partij aan wie de eed is opgedragen.

Art. 1363

Wanneer de opgedragen of teruggewezen eed is afgelegd, is de tegenpartij niet ontvankelijk om de valsheid daarvan te bewijzen.

Art. 1364

De partij die de eed heeft opgedragen of teruggewezen, kan daarop niet meer terugkomen, wanneer de tegenpartij zich heeft bereid verklaard die eed af te leggen.

Art. 1365

De gedane eed levert alleen bewijs op ten voordele van hem die de eed heeft opgedragen of tegen hem, en ten voordele van zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden of tegen hen.

   Wanneer echter de eed door een van de hoofdelijke schuldeisers is opgedragen aan de schuldenaar, bevrijdt hij de schuldenaar niet verder dan voor het aandeel van die schuldeiser;
De eed aan de hoofdschuldenaar opgedragen, bevrijdt eveneens de borgen;
De eed aan een van de hoofdelijke schuldenaars opgedragen, strekt ten voordele van de medeschuldenaars;
En de eed aan de borg opgedragen, strekt ten voordele van de hoofdschuldenaar.

   In de laatste twee gevallen strekt de eed van de hoofdelijke medeschuldenaar of van de borg alleen dan ten voordele van de overige medeschuldenaars of van de hoofdschuldenaar, indien hij is opgedragen omtrent de schuld zelf, en niet omtrent de hoofdelijkheid of de borgtocht.

§ II. DE AMBTSHALVE OPGELEGDE EED.
Art. 1366

De rechter kan aan een van de partijen de eed opleggen, hetzij om de beslissing van de zaak daarvan te doen afhangen, hetzij alleen om het bedrag van de veroordeling te bepalen.

Art. 1367

De rechter kan de eed, hetzij omtrent de eis, hetzij omtrent de exceptie die tegen de eis wordt opgeworpen, alleen dan ambtshalve opleggen, wanneer aan de twee volgende voorwaarden voldaan is :
1° Dat de eis of de exceptie niet volledig bewezen is;
2° Dat de eis of de exceptie niet geheel van bewijs ontbloot is.

   Buiten deze twee gevallen moet de rechter de eis zonder meer toewijzen of ontzeggen.

Art. 1368

De eed die de rechter ambtshalve oplegt aan een van de partijen, kan door deze niet aan de andere worden teruggewezen.

Art. 1369

De eed omtrent de waarde van de gevorderde zaak kan door de rechter aan de eiser niet worden opgelegd, dan wanneer het onmogelijk is die waarde op andere wijze vast te stellen.

   Zelfs moet de rechter in dat geval de som bepalen, ten belope waarvan de eiser op zijn eed zal worden geloofd.

TITEL IV. - VERBINTENISSEN BUITEN OVEREENKOMST.
Art. 1370

Sommige verbintenissen ontstaan zonder dat er enige overeenkomst is, noch van de zijde van degene die zich verbindt, noch van de zijde van degene tegenover wie hij verbonden is.

   De ene ontstaan uit kracht van de wet alleen; de andere vinden hun oorsprong in de eigen daad van degene die verbonden is.

   De eerste zijn de verbintenissen die buiten de wil om ontstaan, zoals verbintenissen tussen naburige eigenaars, (... ). <W 2001-04-29/39, art. 40, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

   De verbintenissen die hun oorsprong vinden in de eigen daad van degene die verbonden is, ontstaan ofwel uit oneigenlijke contracten, ofwel uit misdrijven of oneigenlijke misdrijven; zij maken het onderwerp uit van deze titel.

HOOFDSTUK I. - ONEIGENLIJKE CONTRACTEN.
Art. 1371

Oneigenlijke contracten zijn geheel vrijwillige daden van de mens, waaruit enige verbintenis ontstaat jegens een derde, en soms een wederzijdse verbintenis voor beide partijen.

Art. 1372

Wanneer iemand vrijwillig eens anders zaak waarneemt hetzij met, hetzij buiten weten van de eigenaar, verbindt hij zich stilzwijgend om de door hem begonnen zaakwaarneming voort te zetten en die te voltooien, totdat de eigenaar in staat is zelf daarin te voorzien; hij moet zich eveneens belasten met alles wat bij diezelfde zaak behoort.

   Hij onderwerpt zich aan alle verplichtingen die zouden ontstaan uit een uitdrukkelijke lastgeving die hij van de eigenaar zou hebben gekregen.

Art. 1373

Hij is verplicht zijn zaakwaarneming voort te zetten, zelfs indien de eigenaar komt te overlijden voordat de zaak is ten einde gebracht, totdat de erfgenaam de leiding ervan op zich heeft kunnen nemen.

Art. 1374

Hij is verplicht aan de zaakwaarneming alle zorgen van een goed huisvader te besteden.

   Niettemin kan de rechter de vergoeding van de schade die door de schuld of de nalatigheid van de waarnemer mocht zijn veroorzaakt, matigen, op grond van de omstandigheden die hem tot de zaakwaarneming hebben bewogen.

Art. 1375

De eigenaar wiens zaak behoorlijk is waargenomen, moet de verbintenissen nakomen die in zijn naam door de waarnemer zijn aangegaan, hem schadeloos stellen voor alle persoonlijke verbintenissen die hij op zich heeft genomen, en hem alle nuttige of noodzakelijke uitgaven die hij gedaan heeft, vergoeden.

Art. 1376

Hij die bij vergissing of met zijn weten iets ontvangen heeft dat hem niet verschuldigd was, is verplicht het terug te geven aan degene van wie hij het ontvangen heeft zonder dat het verschuldigd was.

Art. 1377

Wanneer een persoon die bij vergissing meende schuldenaar te zijn, een schuld betaald heeft, is hij gerechtigd het betaalde van de schuldeiser terug te vorderen.

   Dit recht houdt evenwel op wanneer de schuldeiser, ten gevolge van die betaling, zijn titel vernietigd heeft, behoudens het verhaal van degene die betaald heeft, op de werkelijke schuldenaar.

Art. 1378

Indien hij die ontvangen heeft, te kwader trouw was, moet hij niet alleen het kapitaal teruggeven, maar ook de interesten of de vruchten, te rekenen van de dag van de betaling.

Art. 1379

Hij die een onroerend goed of een lichamelijk roerend goed ontvangen heeft zonder dat het verschuldigd was, is verplicht het in natura terug te geven, indien het nog bestaat, of de waarde ervan, indien het door zijn schuld is teniet gegaan of beschadigd; hij moet zelfs instaan voor het verlies van het goed door toeval, indien hij het te kwader trouw ontvangen heeft.

Art. 1380

Indien hij die een zaak te goeder trouw ontvangen heeft, die zaak verkocht heeft, moet hij alleen de verkoopprijs teruggeven.

Art. 1381

Hij aan wie de zaak teruggegeven wordt, moet zelfs aan de bezitter te kwader trouw alle noodzakelijke en nuttige uitgaven vergoeden, die tot behoud van de zaak gedaan zijn.

HOOFDSTUK II. - MISDRIJVEN EN ONEIGENLIJKE MISDRIJVEN.
Art. 1382

Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.

Art. 1383

Ieder is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke hij door zijn daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.

Art. 1384

Men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die men onder zijn bewaring heeft.

   (De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. ) <W 06-07-1977, art. 1>

   De meesters en zij die anderen aanstellen, voor de schade door hun dienstboden en aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben.

   De onderwijzers en de ambachtslieden, voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan.

   De hierboven geregelde aansprakelijkheid houdt op, indien de ouders, onderwijzers en ambachtslieden bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten.

Art. 1385

De eigenaar van een dier, of, terwijl hij het in gebruik heeft, degene die zich ervan bedient, is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij het onder zijn bewaring stond, dan wel verdwaald of ontsnapt was.

Art. 1386

De eigenaar van een gebouw is aansprakelijk voor de schade door de instorting ervan veroorzaakt, wanneer deze te wijten is aan verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw.

TITEL IVbis. - VERGOEDING VAN DE SCHADE DOOR ABNORMALEN VEROORZAAKT.
Art. 1386bis

<Ingevoegd bij W 16-04-1935, art. 1> Wanneer aan een ander schade wordt veroorzaakt [1 door een persoon die lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast ]1, kan de rechter hem veroordelen tot de gehele vergoeding of tot een gedeelte van de vergoeding waartoe hij zou zijn gehouden, indien hij de controle van zijn daden had.

   De rechter doet uitspraak naar billijkheid, rekening houdende met de omstandigheden en met de toestand van de partijen.

(1)<W 2014-05-05/11, art. 86, 032; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
TITEL V. - HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1387

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten regelen hun huwelijksovereenkomsten naar goeddunken, mits zij daarin niets bedingen dat strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

Art. 1388

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten mogen niet afwijken van de regels die hun wederzijdse rechten en verplichtingen bepalen, noch van de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij noch van de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen.

   (De echtgenoten kunnen bij huwelijkscontract of bij wijzigingsakte, wanneer op dat tijdstip een van hen één of meer afstammelingen heeft die voortkomen uit een andere relatie van voor hun huwelijk of die geadopteerd werden voor hun huwelijk, of afstammelingen van de geadopteerden, geheel of ten dele, zelfs zonder wederkerigheid, een regeling treffen over de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen. [1 Deze regeling doet geen afbreuk aan het recht van de ene, om bij testament of bij akte onder de levenden te beschikken ten gunste van de andere. Ze kan in geen geval aan de langstlevende het recht van bewoning ontnemen van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de eerststervende het gezin tot voornaamste woning diende en het recht van gebruik van het daarin aanwezige huisraad voor een periode van zes maanden vanaf de dag van het openvallen van de nalatenschap van de eerststervende. ]1 ) <W 2003-04-22/46, art. 5, 013 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

   [1 De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing op de overeenkomst bedoeld in het tweede lid. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 7, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1389

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten mogen geen huwelijksvoorwaarden bedingen door eenvoudige verwijzing naar een opgeheven wetgeving (... ). Zij kunnen verklaren een van de stelsels aan te nemen, waarin deze titel voorziet. <W 2004-07-16/31, art. 132, 014; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 1389/1

[1 Wanneer het huwelijksvermogensstelsel eindigt door het overlijden van een der echtgenoten, kan de langstlevende, tegen opleg indien daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen, voor zover deze behoren tot het gemeenschappelijk vermogen of tot het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is :
1° een van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient;
2° het aldaar aanwezige huisraad;
3° de goederen die hij aanwendt voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 8, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1389/2

[1 § 1. Wanneer het huwelijksvermogensstelsel eindigt door echtscheiding op grond van artikel 229, door de scheiding van tafel en bed of door de gerechtelijke scheiding van goederen, kan elk der echtgenoten binnen de vereffeningsprocedure aan de familierechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1389/1 vragen.

§ 2. De rechtbank beslist met inachtneming van de belangen die ieder van de echtgenoten kan laten gelden en rekening houdend met de financiële mogelijkheden van degene die de opleg desgevallend zal moeten betalen.

   Behoudens uitzonderlijke omstandigheden, wordt het verzoek ingewilligd dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van een feit bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403, 405, 409, §§ 1 tot 3 en 5 en 422bis van het Strafwetboek of van een poging tot het plegen van een feit bedoeld in de artikelen 375, 393 tot 397, 401, 404 en 409, § 4, van hetzelfde Wetboek, indien de andere echtgenoot door in kracht van gewijsde gegane beslissing uit dien hoofde als dader, mededader of medeplichtige schuldig werd bevonden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 9, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1389/3

[1 De echtgenoot die te kwader trouw informatie verzwijgt of valse verklaringen aflegt met betrekking tot de samenstelling of de omvang van de gemeenschap, van de tussen echtgenoten bestaande onverdeeldheden, of, in geval van een stelsel van scheiding van goederen met beding van verrekening, van de verrekenmassa, om hieruit voor zichzelf, ten nadele van de andere echtgenoot, een voordeel te verkrijgen, is schuldig aan heling.

   De echtgenoot die schuldig is aan heling verliest zijn aandeel in de geheelde goederen of waarden of wordt, desgevallend, gesanctioneerd ten belope van de geheelde goederen of waarden bij de berekening van de verrekenvordering.

   Deze sanctie kan niet worden ingeroepen tegen de echtgenoot die spontaan en tijdig de juiste en volledige informatie verstrekt of zijn valse verklaringen rechtzet. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 10, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1390

<W 14-07-1976, art. 2> Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten vormen de regels bepaald in Hoofdstuk II van deze titel, het gemeen recht.

Art. 1391

<W 14-07-1976, art. 2> Het wettelijk of het bedongen huwelijksvermogensstelsel begint te werken vanaf de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst.

   [1 De notaris voor wie het huwelijkscontract is verleden, doet de bij artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, voorgeschreven inschrijving op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.

   Bij gebrek aan voormelde inschrijving kunnen de van het wettelijk stelsel afwijkende bepalingen niet worden tegengeworpen aan derden die, onbekend met het huwelijkscontract, overeenkomsten met de echtgenoten hebben aangegaan. ]1

(1)<W 2013-01-14/16, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art. 1392

<W 14-07-1976, art. 2> Alle huwelijksovereenkomsten [1 en wijzigingen ]1 opgemaakt voor de voltrekking van het huwelijk en alle bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel worden vastgesteld bij notariële akte.

(1)<W 2013-12-21/26, art. 78, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2015 (zie W 2013-01-14/16, art. 85, tweede lid) >
Art. 1393

<W 14-07-1976, art. 2> Voordat het huwelijk voltrokken is, mogen in de huwelijksovereenkomsten geen wijzigingen worden aangebracht buiten de tegenwoordigheid en zonder de gelijktijdige toestemming van allen die er partij bij zijn geweest.

   [1 Artikel 1395, § 1, is op deze wijzigingen van toepassing. Bij gebreke aan de inschrijving voorzien in artikel 1395, § 1, werken de wijzigingen niet tegen derden, behoudens indien de echtgenoten hen van de wijzigingen op de hoogte hebben gebracht, in de overeenkomsten die ze met hen sluiten. ]1

(1)<W 2013-12-21/26, art. 79, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2015 (zie W 2013-01-14/16, art. 85, tweede lid.>
Art. 1394

<W 2008-07-18/44, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008> § 1. De echtgenoten kunnen tijdens het huwelijk hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen naar goeddunken en zelfs een ander stelsel aannemen.

§ 2. Indien één van de echtgenoten hierom verzoekt, wordt de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel voorafgegaan door een boedelbeschrijving van alle roerende en onroerende goederen en van de schulden van de echtgenoten.

   Een boedelbeschrijving is vereist indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel de vereffening van het vorige stelsel tot gevolg heeft.

   Behoudens het in het tweede lid bedoelde geval, kan de boedelbeschrijving worden opgemaakt op grond van verklaringen, voor zover beide echtgenoten hiermee akkoord gaan.

   De boedelbeschrijving wordt vastgesteld bij notariële akte.

Art. 1395

[1 § 1. De notaris voor wie het huwelijkscontract of de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is verleden, doet de bij artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, voorgeschreven inschrijving, op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.

[2 § 1/1. Dezelfde verplichting rust op de notaris voor wie een akte eigendomsverkrijging van een onroerend goed is verleden, waarin overeenkomstig artikel 1452, § 2, een verklaring van anticipatieve inbreng is opgenomen, voor wat die verklaring betreft. ]2

§ 2. Tussen echtgenoten hebben de bedongen wijzigingen gevolg vanaf de datum van de wijzigingsakte. Zij hebben slechts gevolg ten aanzien van derden vanaf de inschrijving, bedoeld in artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, behoudens indien de echtgenoten in hun overeenkomsten met derden dezen van de wijziging op de hoogte hebben gebracht.

§ 3. Een buitenlandse akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel kan, indien zij voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor de erkenning ervan in België, worden vermeld op de kant van een akte die door een Belgische notaris is opgesteld en bij die akte worden gevoegd. Deze formaliteit wordt verricht met het oog op de bekendmaking van de wijziging en heeft niet tot gevolg dat deze aan derden kan worden tegengeworpen. ]1

(1)<W 2013-01-14/16, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015> (2)<W 2018-07-22/01, art. 11, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1396

<Opgeheven bij W 2013-01-14/16, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 1397

<W 14-07-1976, art. 2> De minderjarige die bekwaam is om een huwelijk aan te gaan, kan toestemmen in alle overeenkomsten die het huwelijkscontract kan bevatten; de daarin door hem gemaakte overeenkomsten en schenkingen zijn geldig, mits hij in het contract is bijgestaan door zijn ouders of één van hen.

   Bij ontstentenis van die bijstand, kan voor die overeenkomsten en schenkingen door de [1 familierechtbank ]1 machtiging worden verleend. <W 19-01-1990, art. 37>

   De minderjarige is bekwaam om zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met dezelfde bijstand als vereist is voor het sluiten van een huwelijkscontract. (... ). <W 2008-07-18/44, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008>

(1)<W 2013-07-30/23, art. 90, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1397/1

[1 De beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om een huwelijkscontract af te sluiten, kan een huwelijkscontract aangaan en zijn huwelijksvermogenstelsel wijzigen na hiertoe, op zijn verzoek, te zijn gemachtigd door de vrederechter, op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.

   [2 ... ]2

   In bijzondere gevallen kan de vrederechter de bewindvoerder machtigen alleen op te treden of hem toestaan de beschermde persoon bij te staan. [2 ... ]2 Bij het verzoekschrift wordt een kopie gevoegd van de notariële ontwerpakte. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 137, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 43, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
HOOFDSTUK II. - WETTELIJK STELSEL.
AFDELING I. - VERMOGENS EN WEDERBELEGGING.
Art. 1398

<W 2003-02-13/36? ART. 17, 010; Inwerkingtreding : 01-06-2003> Het wettelijk stelsel berust op het bestaan van drie vermogens : het eigen vermogen van elk van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten, zoals die worden omschreven in de hiernavolgende artikelen.

§ 1. BATEN VAN DE EIGEN VERMOGENS.
Art. 1399

<W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn de goederen en schuldvorderingen die aan elk van beide echtgenoten toebehoren op de dag van het huwelijk en die welke ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door schenking, erfenis of testament.

   Ten aanzien van derden moet het eigendomsrecht van elk der echtgenoten op een goed dat niet van persoonlijke aard is, bij gebreke van boedelbeschrijving of tegen een bezit volgens de bepalingen van artikel 2229, bewezen worden aan de hand van titels met vaste dagtekening, van bescheiden van een openbare dienst of vermeldingen in regelmatig gehouden of opgemaakte registers, bescheiden of borderellen door de wet opgelegd of door het gebruik bekrachtigd.

   Tussen de echtgenoten onderling mag het bewijs van eigendom van dezelfde goederen [1 of van schuldvorderingen ]1 geleverd worden door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens en zelfs van algemene bekendheid.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 12, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1400

<W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging en behoudens vergoeding indien daartoe aanleiding bestaat :
1. [1 het toebehoren van eigen goederen of rechten; ]1

   2. [1 ... ]1

   3. de goederen aan een der echtgenoten overgedragen door een van zijn bloedverwanten in de opgaande lijn, hetzij om te voldoen wat hij hem verschuldigd is, hetzij onder verplichting een schuld van die bloedverwant aan een derde te betalen;
4. het aandeel door een der echtgenoten verkregen in een goed waarvan hij reeds medeëigenaar is;
5. de goederen en rechten die ten gevolge van zaakvervanging in de plaats treden van eigen goederen, alsook de goederen verkregen uit belegging of wederbelegging;
6. [1 de vorderbare netto-afkoopwaarde, op het moment van de ontbinding van het stelsel, verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door één van de echtgenoten tijdens het stelsel is gesloten, indien de verzekeringsprestatie niet verschuldigd is bij de ontbinding van het stelsel; ]1

   7. [1 de verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door één van de echtgenoten tijdens het stelsel is gesloten, en die bij de ontbinding van het stelsel ten voordele van die echtgenoot verschuldigd is. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 13, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1401

<W 14-07-1976, art. 2> [1 § 1. ]1 Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging :
1. de klederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik;
2. het literaire, artistieke of industriële eigendomsrecht;
3. het recht op herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade;
4. het recht op een pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering, dat een der echtgenoten alleen bezit;
[1 5. de lidmaatschapsrechten verbonden aan vennootschapsaandelen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen en op naam van één echtgenoot zijn ingeschreven, met inbegrip van het recht om als eigenaar van deze aandelen te handelen, voor zover het gaat, hetzij om een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, of overeenkomsten tussen vennoten, die de overdracht van aandelen beperken, hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder of beheerder uitoefent; ]1 <W 01-04-1987, art. 1>

   [1 6. het recht op goederen die een echtgenoot exclusief voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf aanwendt, met inbegrip van het recht om als eigenaar van deze beroepsgoederen te handelen, tenzij de echtgenoten samen dat beroep uitoefenen of dat bedrijf uitbaten;
7. het recht op cliënteel, met inbegrip van het recht om als eigenaar van het cliënteel te handelen, tenzij het cliënteel is opgebouwd binnen een beroep dat de echtgenoten samen uitoefenen of een bedrijf dat ze samen uitbaten. ]1

[1 § 2. Eveneens eigen zijn :
1. de schadevergoeding uitgekeerd aan een echtgenoot, voor zover deze vergoeding strekt tot herstel van zijn persoonlijke ongeschiktheid, die betrekking heeft op de niet economisch waardeerbare gevolgen van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit in zijn dagelijks leven;
2. de verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door een van de echtgenoten tijdens het stelsel gesloten is, indien ze bij de ontbinding van het stelsel ten voordele van de andere echtgenoot verschuldigd is. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 14, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
§ 2. WEDERBELEGGING.
Art. 1402

<W 14-07-1976, art. 2> Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een der echtgenoten, wanneer deze bij de aankoop van een onroerend goed verklaard heeft dat de aankoop geschiedt om hem tot wederbelegging te dienen en voor meer dan de helft betaald is uit de opbrengst van de vervreemding van een eigen onroerend goed of uit gelden waarvan het eigen karakter behoorlijk is aangetoond.

Art. 1403

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die een onroerend goed verkrijgt door middel van gemeenschappelijke gelden, kan in de akte een verklaring van vervroegde wederbelegging doen. Voor zover de echtgenoot binnen twee jaar na de datum van de akte meer dan de helft terugbetaalt van het bedrag dat uit het gemeenschappelijk vermogen is opgenomen, wordt het verkregene een eigen goed te rekenen van de terugbetaling.

Art. 1404

<W 14-07-1976, art. 2> Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een echtgenoot, wanneer komt vast te staan dat de verkrijging van roerende goederen [1 voor meer dan de helft ]1 betaald is uit gelden of uit de opbrengst van de vervreemding van andere goederen waarvan het karakter van eigen goed is aangetoond overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 15, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
§ 3. BATEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1405

[1 § 1. Gemeenschappelijk zijn :
1. de inkomsten uit de beroepsbezigheden van elk der echtgenoten, alle inkomsten of vergoedingen die ze vervangen of aanvullen, evenals de inkomsten uit openbare of particuliere mandaten; de opzeggingsvergoeding en andere uitkeringen waarop een echtgenoot wegens beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst gerechtigd is, voor het deel daarvan dat overeenstemt met de opzeggingstermijn die tijdens het stelsel loopt;
2. de vruchten, inkomsten, interesten van hun eigen goederen;
3. de goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een van hen onder beding dat die goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
4. de schadevergoeding uitgekeerd aan een echtgenoot, voor zover deze vergoeding strekt tot herstel van zijn huishoudelijke of economische ongeschiktheid tijdens het stelsel;
5. de vermogenswaarde van de vennootschapsaandelen bedoeld in artikel 1401, § 1, 5;
6. de vermogenswaarde van de beroepsgoederen die door een van de echtgenoten met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, als het recht op die beroepsgoederen eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 6;
7. de economische waarde van het cliënteel dat tijdens het stelsel door een van de echtgenoten in de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf is opgebouwd, als het recht op dat cliënteel eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 7;
8. de verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door een van de echtgenoten tijdens het stelsel is gesloten en tijdens het stelsel aan een van hen verschuldigd is. Indien de prestatie als kapitaal wordt uitbetaald, is het volledige bedrag ervan gemeenschappelijk. Indien de prestatie als rente wordt uitbetaald, zijn zowel de rentebedragen die tijdens het stelsel zijn uitbetaald als de reserve die overeenstemt met de na de ontbinding van het stelsel nog verschuldigde rentes, gemeenschappelijk.

§ 2. Gemeenschappelijk zijn ook alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 16, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
§ 4. LASTEN VAN DE EIGEN VERMOGENS EN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1406

<W 14-07-1976, art. 2> De schulden van de echtgenoten die dagtekenen van voor het [1 stelsel ]1 en de schulden ten laste van erfenissen en giften die hun toevallen tijdens het [1 stelsel ]1, blijven eigen schulden.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 17, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1407

<W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn :
- de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het uitsluitend belang van zijn eigen vermogen;
- de schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid door een der echtgenoten gesteld in een ander belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen;
- de schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is krachtens artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging;
- de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of uit een onrechtmatige daad begaan door een der echtgenoten.

Art. 1408

<W 14-07-1976, art. 2> Gemeenschappelijk zijn :
- de schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk;
- de schulden aangegaan door een der echtgenoten ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen;
- de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen;
- de schulden ten laste van giften, aan de twee echtgenoten gezamenlijk of aan een van hen gedaan onder beding dat de gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
- de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten;
- de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten;
- de schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.

AFDELING II. - RECHTEN VAN DE SCHULDEISERS.
Art. 1409

<W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd de navolgende artikelen kan een eigen schuld van een der echtgenoten slechts verhaald worden op diens eigen vermogen en inkomsten.

Art. 1410

<W 14-07-1976, art. 2> De schulden die krachtens artikel 1406 eigen zijn aan een der echtgenoten, kunnen worden verhaald op het gemeenschappelijk vermogen, in zoverre het verrijkt is door opneming van eigen goederen van de schuldenaar.

   Het bewijs van de verrijking, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.

Art. 1411

<W 14-07-1976, art. 2> Schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is met toepassing van artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging, kunnen op het gemeenschappelijk vermogen niet worden verhaald dan in zoverre het uit dat beroep of die handelingen voordeel heeft getrokken.

   Het bewijs van het voordeel, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.

Art. 1412

<W 14-07-1976, art. 2> Dezelfde regels gelden voor de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling van een der echtgenoten of uit een onrechtmatige daad door hem begaan.

   Indien het eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar ontoereikend is, kunnen deze schulden bovendien op het gemeenschappelijk vermogen worden verhaald ten belope van de helft van zijn netto-baten.

Art. 1413

<W 14-07-1976, art. 2> Een schuld aangegaan door de twee echtgenoten, zelfs in verschillende hoedanigheid, kan zowel verhaald worden op het eigen vermogen van ieder van hen als op het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1414

<W 14-07-1976, art. 2> Gemeenschappelijke schulden kunnen zowel verhaald worden op het eigen vermogen van elk der echtgenoten als op het gemeenschappelijk vermogen.

   Op het eigen vermogen van de niet-contracterende echtgenoot mogen echter niet worden verhaald :
1. de schulden door een der echtgenoten aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, wanneer zij lasten meebrengen die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn;
2. de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten;
3. de schulden door een der echtgenoten aangegaan bij de uitoefening van zijn beroep;
4. de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten.

AFDELING III. - BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1415

<W 14-07-1976, art. 2> Het bestuur omvat alle bevoegdheden van beheer, genot en beschikking.

   De echtgenoten besturen het gemeenschappelijk vermogen in het belang van het gezin, naar de navolgende regels.

Art. 1416

<W 14-07-1976, art. 2> Het gemeenschappelijk vermogen wordt bestuurd door de ene of door de andere echtgenoot die de bestuursbevoegdheden alleen kan uitoefenen, onder gehoudenheid voor ieder van hen om de bestuurshandelingen van de andere te eerbiedigen.

Art. 1417

De echtgenoot die een beroep uitoefent, verricht alle [1 bestuurshandelingen die voor deze uitoefening verantwoord zijn ]1 alleen.

   Wanneer beide echtgenoten samen een zelfde beroep uitoefenen, is beider medewerking vereist voor alle handelingen behalve die van beheer.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 18, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1418

<W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd het bepaalde in artikel 1417, is de toestemming van beide echtgenoten vereist om :
1. a voor hypotheek vatbare goederen te verkrijgen, te vervreemden of met zakelijke rechten te bezwaren;
b een handelszaak of enig bedrijf te verkrijgen, over te dragen of in pand te geven;
c een huurovereenkomst voor langer dan negen jaar te sluiten, te vernieuwen of op te zeggen en een handelshuur of pachtovereenkomst toe te staan.

   2. a een hypothecaire schuldvordering over te dragen of in pand te geven;
b de prijs van een vervreemd onroerend goed of de terugbetaling van een hypothecaire schuldvordering in ontvangst te nemen en opheffing te verlenen van hypothecaire inschrijvingen;
c een legaat of een schenking te aanvaarden of te verwerpen, wanneer bedongen is dat de vermaakte of geschonken goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
d een lening aan te gaan;
e een kredietovereenkomst, bedoeld door de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet te sluiten, behalve wanneer die handelingen noodzakelijk zijn voor de huishouding of de opvoeding van de kinderen. <W 2003-03-24/40, art. 75, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

Art. 1419

<W 14-07-1976, art. 2> De ene echtgenoot kan zonder de toestemming van de andere niet onder de levenden beschikken om niet over goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen.

   [1 ... ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 19, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1420

<W 14-07-1976, art. 2> Indien een echtgenoot zonder wettige reden weigert toestemming te geven of indien hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, kan de andere echtgenoot zich door de [1 familierechtbank ]1 laten machtigen om een van de handelingen genoemd in de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419, alleen te verrichten.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 91, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1421

<W 14-07-1976, art. 2> Iedere echtgenoot kan aan de [1 familierechtbank ]1 vragen dat aan de andere echtgenoot verbod wordt opgelegd om enige bestuurshandeling te verrichten die hem nadeel kan berokkenen of de belangen van het gezin kan schaden.

   De [1 rechtbank ]1 kan machtiging verlenen tot het verrichten van die daad of aan [1 haar ]1 machtiging bepaalde voorwaarden verbinden.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 92, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1422

<W 14-07-1976, art. 2> Op verzoek van een der echtgenoten die bewijst dat hij een wettig belang heeft en onverminderd de rechten van de te goeder trouw zijnde derden, kan de [1 familierechtbank ]1 elke handeling nietig verklaren, die de andere echtgenoot heeft verricht :
1° in strijd met de bepalingen van de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419; de nietigverklaring van de handelingen genoemd in artikel 1418, 2. onderstelt bovendien een benadeling;
2° in strijd met een verbod of met de voorwaarden die de rechter heeft gesteld;
3° met bedrieglijke benadeling van de rechten van de eiser.

   Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 93, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1423

<W 14-07-1976, art. 2> De vordering tot nietigverklaring moet op straffe van verval worden ingediend binnen een jaar na de dag waarop de handeling van de andere echtgenoot ter kennis is gekomen van de eiser, en uiterlijk voor de definitieve vereffening van het stelsel.

   Indien de echtgenoot overlijdt voordat het verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.

Art. 1424

<W 14-07-1976, art. 2> De legaten die een der echtgenoten maakt van het geheel of een deel van het gemeenschappelijk vermogen, mogen zijn aandeel in dat vermogen niet te boven gaan.

   Heeft het legaat betrekking op bepaalde goederen, dan kan de legataris ze alleen dan in natura opeisen wanneer die goederen, ten gevolge van de verdeling, toevallen aan de erfgenamen van de erflater; in het tegenovergestelde geval heeft de legataris ten laste van de nalatenschap van de erflater recht op de waarde van de vermaakte goederen, behoudens inkorting in beide gevallen indien daartoe grond bestaat.

AFDELING IV. - BESTUUR VAN HET EIGEN VERMOGEN.
Art. 1425

Iedere echtgenoot bestuurt zijn eigen vermogen alleen, onverminderd het bepaalde in artikel 215, eerste lid.

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING VOOR HET BESTUUR VAN DE EIGEN VERMOGENS EN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1426

<W 14-07-1976, art. 2> § 1. Indien een der echtgenoten blijk geeft van ongeschiktheid in het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen zowel als van zijn eigen vermogen of de belangen van het gezin in gevaar brengt, kan de andere echtgenoot vorderen dat de bestuursbevoegdheden hem geheel of gedeeltelijk worden ontnomen.

   De [3 familierechtbank ]3 kan dat bestuur opdragen, hetzij aan de eiser, hetzij aan een derde, die zij aanwijst.

   Die beslissing kan worden herroepen, indien de redenen waarop zij gegrond was, komen te vervallen.

§ 2. [4 De griffier van het rechtscollege dat een rechterlijke beslissing heeft uitgesproken waarbij aan een van de echtgenoten zijn bestuursbevoegdheden worden ontnomen of teruggeven, stelt, wanneer deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, het centraal huwelijksovereenkomstenregister hiervan in kennis overeenkomstig artikel 4 van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister. ]4

§ 3. Indien de echtgenoot aan wie het bestuur onttrokken of teruggegeven wordt, koopman is, geeft de griffier daarvan bericht aan [1 de Kruispuntbank van Ondernemingen ]1.

§ 4. [2 [5 Artikel 1250 ]5 van het Gerechtelijk Wetboek ]2 is mede van toepassing.

(1)<W 2009-12-30/14, art. 15, 022; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2013-03-17/14, art. 138, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2013-07-30/23, art. 94, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (4)<W 2018-06-18/03, art. 69, 041; Inwerkingtreding : 31-03-2019> (5)<W 2018-12-21/09, art. 44, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
AFDELING V. - ONTBINDING VAN HET WETTELIJK STELSEL.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1427

<W 14-07-1976, art. 2> Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door :
1° het overlijden van een der echtgenoten;
2° de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed;
3° de gerechtelijke scheiding van goederen;
4° de overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel.

Art. 1428

<W 14-07-1976, art. 2> In geval van ontbinding van het wettelijk stelsel door het overlijden van een der echtgenoten, door gerechtelijke scheiding van goederen, door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229 ), zijn de echtgenoten of de langstlevende echtgenoot gehouden een beschrijving en een schatting op te maken van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden. <W 2007-04-27/00, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

   (Deze beschrijving, waarvan de inhoud geregeld wordt bij de artikelen 1175 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, mag onderhands geschieden, wanneer alle belanghebbende meerderjarige partijen daarmee instemmen en ingeval er minderjarigen of [1 beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard om goederen te vervreemden ]1, wanneer de vrederechter aangezocht bij verzoekschrift daarmee instemt. ) <W 2001-04-29/39, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

   Zij moet opgemaakt worden binnen drie maanden na het overlijden, de [2melding ]2 van de echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed [2 op de huwelijksakte ]2 of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel uit de beslissing die de scheiding van goederen uitspreekt.

   Bij gebreke van een boedelbeschrijving binnen die termijn kan elke belanghebbende partij de omvang van het gemeenschappelijk vermogen bewijzen door alle wettelijke middelen, zelfs de algemene bekendheid.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 139, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-06-18/03, art. 69/1, 041; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1429

[1 De ontbinding van het wettelijk stelsel door de overgang naar een gerechtelijke scheiding van goederen of door de conventionele overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel, leidt tot verval van overlevingsrechten die als huwelijksvoordelen zijn toegekend. De begunstiging door een contractuele erfstelling blijft evenwel behouden, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen. ]1

(1)<W 2012-12-10/14, art. 38, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 1429bis

[1 § 1. Indien de langstlevende echtgenoot onwaardig is om van de overleden echtgenoot te erven, verliest hij ook alle voordelen die hij uit de samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen had kunnen verkrijgen. Hij blijft evenwel gerechtigd op de helft van [2 hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten ]2, tenzij hem door de huwelijksovereenkomst een kleiner aandeel toekomt, dat hij in dat geval behoudt.

§ 2. De bepalingen inzake onwaardigheid om te erven zijn van overeenkomstige toepassing op de onwaardigheid om huwelijksvoordelen te verkrijgen of te behouden. Dit is eveneens het geval indien de langstlevende echtgenoot uit de nalatenschap van de overleden echtgenoot gesloten is, hetzij door een ontervend beding, hetzij door een beslissing tot uitsluiting of tot verval van zijn erfrecht. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-10/14, art. 39, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (2)<W 2018-07-22/01, art. 20, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1430

<W 14-07-1976, art. 2> [1 § 1. ]1 De ontbinding van het stelsel heeft vereffening en verdeling ten gevolge.

   Vooraf wordt voor elke echtgenoot een rekening opgemaakt van de vergoedingen tussen het gemeenschappelijk vermogen en zijn eigen vermogen.

   Vervolgens wordt overgegaan tot de verrekening van de lasten en de verdeling van de netto-baten.

   De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de verdeling en veiling en die van het Burgerlijk Wetboek betreffende de verdeling van nalatenschappen zijn van overeenkomstige toepassing.

[1 § 2. Voor de volgende goederen wordt in de te verdelen massa de waarde op het tijdstip van ontbinding van het stelsel, en niet op het tijdstip van verdeling opgenomen :
1° de vermogenswaarde van de vennootschapsaandelen bedoeld in artikel 1401, § 1, 5;
2° de vermogenswaarde van de beroepsgoederen die door een van de echtgenoten met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, als het recht op die beroepsgoederen eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 6;
3° de economische waarde van het cliënteel dat tijdens het stelsel door een van de echtgenoten in de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf is opgebouwd, als het recht op dat cliënteel eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 7. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 21, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1431

<W 14-07-1976, art. 2> De erfgenamen en erfopvolgers van de echtgenoten hebben dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen als de echtgenoot die zij vertegenwoordigen.

§ 2. VERGOEDINGSREKENINGEN.
Art. 1432

<W 14-07-1976, art. 2> Elk der echtgenoten is vergoeding verschuldigd ten belope van de bedragen die hij uit het gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen schuld te voldoen en, in het algemeen, telkens als hij persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen.

   [1 De echtgenoot die zijn beroep uitoefent binnen een vennootschap waarvan de aandelen hem eigen zijn, is aan het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd voor de nettoberoepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 22, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1433

<W 14-07-1976, art. 2> Aan het gemeenschappelijk vermogen is eveneens vergoeding verschuldigd ten belope van de schade die het heeft geleden wegens een van de handelingen bedoeld in artikel 1422, indien die schade niet geheel is hersteld door de nietigverklaring van de handeling of indien de nietigverklaring niet is gevraagd of verkregen.

Art. 1434

<W 14-07-1976, art. 2> Het gemeenschappelijk vermogen is vergoeding verschuldigd ten belope van de eigen of uit vervreemding van een eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een der echtgenoten.

Art. 1435

<W 14-07-1976, art. 2> De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen. Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen, hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed.

Art. 1436

<W 14-07-1976, art. 2> Het recht op vergoeding kan door alle middelen worden bewezen.

   De vergoedingen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag van de ontbinding van het stelsel.

Art. 1437

<W 14-07-1976, art. 2> De vergoedingen door een der echtgenoten verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen en de vergoedingen die het gemeenschappelijk vermogen hem verschuldigd is, doen elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag.

Art. 1438

<W 14-07-1976, art. 2> Indien beide echtgenoten vergoedingen te vorderen hebben of verschuldigd zijn, doen hun wederzijdse vorderingen en schulden elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag.

   Alleen de echtgenoot die de grootste vordering of schuld heeft, zal nog een vergoeding te vorderen of te voldoen hebben ten belope van het verschil tussen de wederzijdse vorderingen of schulden.

§ 3. VERREKENING VAN DE LASTEN.
Art. 1439

<W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd de rechten van de hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers, moeten de gemeenschappelijke schulden die overeenkomstig artikel 1414 verhaalbaar zijn op de drie vermogens, worden voldaan vóór de schulden die alleen verhaalbaar zijn op het gemeenschappelijk vermogen en op het vermogen van een der echtgenoten.

Art. 1440

<W 14-07-1976, art. 2> Elk der echtgenoten staat met al zijn goederen in voor de gemeenschappelijke schulden die overblijven na de verdeling.

   Evenwel zal iedere echtgenoot, voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het [1 stelsel ]1 niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, slechts instaan ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 23, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1441

<W 14-07-1976, art. 2> Voor zover in de akte van verdeling niet anders is bepaald, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt, de helft van hetgeen hij betaald heeft, op de andere echtgenoot verhalen.

§ 4. VERREKENING VAN DE VERGOEDINGEN.
Art. 1442

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die nog vergoeding te vorderen heeft, kan met instemming van de andere echtgenoot of, bij gebreke daarvan, met machtiging [1 van de familierechtbank ]1, ten belope van hetgeen hem verschuldigd is, bij de verdeling gemeenschappelijke goederen voorafnemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de rechtbank.

   Deze voorafneming mag geen afbreuk doen aan de rechten van toewijzing die de andere echtgenoot bezit op grond van de [2 artikelen 1389/1 en 1389/2 ]2.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 95, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (2)<W 2018-07-22/01, art. 24, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1443

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die nog vergoeding verschuldigd is, voldoet die in geld, tenzij de andere echtgenoot bereid is om bij de verdeling tot het passende beloop gemeenschappelijke goederen vooraf te nemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de [1 familierechtbank ]1.

(1)<W 2013-07-30/23, art. 96, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1444

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die zijn vergoeding niet geheel heeft kunnen verhalen op het gemeenschappelijk vermogen, wordt schuldeiser van de andere echtgenoot ten belope van de helft van hetgeen hij niet ontvangen heeft.

§ 5. VERDELING.
Art. 1445

<W 14-07-1976, art. 2> Indien er een batig saldo is, wordt dit bij helften verdeeld.

Art. 1446

<Opgeheven bij W 2018-07-22/01, art. 25, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1447

<Opgeheven bij W 2018-07-22/01, art. 26, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1448

<Opgeheven bij W 2018-07-22/01, art. 27, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1449

<W 14-07-1976, art. 2> Tenzij anders is bedongen, draagt iedere echtgenoot voor de helft bij in de kosten van vereffening en verdeling.

§ 6. SCHULDEN TUSSEN ECHTGENOTEN.
Art. 1450

<W 14-07-1976, art. 2> Schuldvorderingen van de ene echtgenoot op de andere kunnen tijdens het wettelijk stelsel alleen verhaald worden op de eigen goederen van de schuldenaar.

   Deze schuldvorderingen brengen van rechtswege interest op, te rekenen van de dag van de ontbinding van het stelsel.

HOOFDSTUK III. - OVEREENKOMSTEN DIE HET WETTELIJK STELSEL KUNNEN WIJZIGEN.
Art. 1451

<W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten die een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen, mogen niet afwijken van de regels van het wettelijk stelsel die betrekking hebben op het bestuur over het eigen en het gemeenschappelijk vermogen. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 1388 en 1389 kunnen zij bij huwelijkscontract elke andere wijziging aanbrengen in het wettelijk stelsel.

   Zij kunnen met name overeenkomen :
- dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en toekomstige goederen of een deel ervan zal omvatten;
- dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn;
- dat een van de echtgenoten recht zal hebben op een vooruitneming;
- dat in geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van een der echtgenoten, het gemeenschappelijk vermogen in ongelijke delen zal worden verdeeld of geheel aan een der echtgenoten zal verblijven.

   Zij blijven onderworpen aan de regels van het wettelijk stelsel waarvan hun huwelijkscontract niet afwijkt.

§ 1. BEDINGEN TOT UITBREIDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BATEN.
Art. 1452

<W 14-07-1976, art. 2> [1 § 1. ]1 Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de tegenwoordige en toekomstige roerende of onroerende goederen, bedoeld in artikel 1399, geheel of ten dele tot het gemeenschappelijk vermogen zullen behoren.

   [1 ... ]1

[1 § 2. Toekomstige echtgenoten die, voor het aangaan van het huwelijk, de volle eigendom van een onroerend goed verkrijgen, kunnen, voor zover zij ten gevolge van die verkrijging exclusief en ten belope van gelijke delen onverdeelde eigenaren zijn van dit goed, in de akte van eigendomsverkrijging een verklaring van anticipatieve inbreng opnemen. Door het louter feit van hun huwelijk, zal dit onroerend goed dan tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, alsof ze de inbreng in hun huwelijksovereenkomst hadden bedongen.

   De echtgenoten kunnen in hun huwelijksovereenkomst afwijken van het eerste lid.

§ 3. De schulden die open staan op het ogenblik van de inbreng en die door de echtgenoot inbrenger werden aangegaan om de ingebrachte goederen te verkrijgen, te verbeteren of in stand te houden, komen ten laste van het gemeenschappelijk vermogen, behoudens andersluidende overeenkomst. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 28, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1453

<W 14-07-1976, art. 2> Komen de echtgenoten overeen dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn, dan brengen zij al hun tegenwoordige en toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van die welke van persoonlijke aard zijn en van de rechten die uitsluitend aan de persoon verbonden zijn.

   De algehele gemeenschap is gehouden tot al hun schulden.

Art. 1454

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die slechts een of meer bepaalde goederen, waarvan de waarde voor elk van hen in het contract wordt vermeld, in het gemeenschappelijk vermogen brengt, kan zijn inbreng beperken tot een bepaald bedrag.

   Bij de ontbinding van het stelsel is het gemeenschappelijk vermogen hem vergoeding verschuldigd ten bedrage van het verschil tussen de waarde van de aldus in het gemeenschappelijk vermogen gevallen goederen ten tijde van de inbreng en de som ten belope waarvan die goederen zijn ingebracht.

Art. 1455

<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die bepaalde goederen in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht, kan bij de verdeling de nog in natura aanwezige goederen terugnemen, mits hij ze op zijn aandeel toerekent naar hun waarde ten tijde van de verdeling. [1 Deze bepaling is niet van toepassing op goederen die door beide echtgenoten gezamenlijk zijn ingebracht. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 29, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1456

<W 14-07-1976, art. 2> Tenzij in het huwelijkscontract anders is bedongen, behoudt de echtgenoot die een deel van zijn tegenwoordige of toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen brengt, maar ze niet afzonderlijk aanwijst, over die goederen de bestuursbevoegdheid die artikel 1425 hem toekent.

§ 2. VOORUITMAKING.
Art. 1457

<W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, het recht zal hebben om vóór de verdeling, hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen vooraf te nemen uit het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1458

<W 14-07-1976, art. 2> Vooruitmaking wordt niet beschouwd als een schenking maar als een huwelijksovereenkomst.

   Zij wordt echter wel als een schenking beschouwd ten belope van de helft, indien zij tegenwoordige of toekomstige goederen tot voorwerp heeft die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.

Art. 1459

<Opgeheven bij W 2012-12-10/14, art. 40, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013>

Art. 1460

<W 14-07-1976, art. 2> Vooruitgemaakte goederen kunnen in beslag worden genomen voor de betaling van gemeenschappelijke schulden, behoudens verhaal van de begunstigde echtgenoot, wanneer het goederen in natura betreft, op de rest van het gemeenschappelijk vermogen.

   Zodanig verhaal is eveneens mogelijk in geval van vervreemding door een der echtgenoten van een goed dat in natura vooruitgemaakt is.

§ 3. BEDINGEN DIE AFWIJKEN VAN DE REGELS DER GELIJKE VERDELING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1461

<W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, bij de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen, zal ontvangen.

Art. 1462

<W 14-07-1976, art. 2> Indien de echtgenoten bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen ongelijke aandelen verkrijgen, zijn zij tot de betaling van de gemeenschappelijke schulden gehouden naar evenredigheid van hun aandeel in de baten, onverminderd de toepassing van artikel 1440.

Art. 1463

<W 14-07-1976, art. 2> Indien de akte van verdeling niet anders bepaalt, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt boven het aandeel dat hij krachtens de vorige artikelen te dragen heeft, het meerdere op de andere echtgenoot verhalen.

Art. 1464

_ <W 14-07-1976, art. 2> Het beding van ongelijke verdeling en het beding van verblijving van het gehele gemeenschappelijke vermogen worden niet beschouwd als schenkingen, maar als huwelijksvoorwaarden.

   Zij worden echter wel als schenkingen beschouwd voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag der verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.

§ 4. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING.
Art. 1465

<W 14-07-1976, art. 2> Ingeval er kinderen zijn (die niet gemeenschappelijk zijn ), blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn die ongelijk, wordt echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen (die niet gemeenschappelijk zijn ) worden benadeeld. <W 2007-05-10/61, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 13-08-2007>

   [1 Een kind van een van de echtgenoten dat gewoon of ten volle is geadopteerd door de andere echtgenoot, wordt beschouwd als een gemeenschappelijk kind. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 30, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
HOOFDSTUK IV. - SCHEIDING VAN GOEDEREN.
AFDELING I. - BEDONGEN SCHEIDING VAN GOEDEREN.
Art. 1466

<W 14-07-1976, art. 2> Wanneer de echtgenoten bij huwelijkscontract bedingen dat zij gescheiden van goederen zullen zijn, bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen, onverminderd de toepassing van [1 de bepalingen betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen ]1; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed.

(1)<W 2018-07-22/01, art. 31, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1467

[1 Het bewijs van de eigendom van een goed of een schuldvordering wordt tussen echtgenoten zowel als ten aanzien van derden geleverd volgens de regels van artikel 1399, tweede en derde lid.

   Roerende goederen waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigendom zijn van een der echtgenoten, worden beschouwd als onverdeeld tussen de echtgenoten. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 32, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1468

[1 Onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1, en onder voorbehoud van andersluidende overeenkomsten, kan elk der echtgenoten te allen tijde verdeling vorderen van al hun onverdeelde goederen of een deel ervan. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 33, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469

[1 § 1. Echtgenoten die kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen kunnen aan dit stelsel alle bedingen toevoegen die met dat stelsel verenigbaar zijn.

   Zij kunnen onder meer bedingen toevoegen met betrekking tot de bewijsvoering, tussen hen, van exclusief eigendomsrecht, met betrekking tot het bewijs van vorderingen die de ene tegen de andere kan inroepen, en bedingen ter nadere regeling van enige onverdeeldheid of doelvermogen die tussen hen zou bestaan.

   Zij kunnen ook bedingen opnemen die ertoe strekken een verrekening tussen hun vermogens te verwezenlijken, met name door toevoeging van een beding van verrekening van aanwinsten.

   De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Echtgenoten die een beding van verrekening van aanwinsten hebben opgenomen, zijn onderworpen aan de artikelen 1469/1 tot 1469/13. Het aanvangsvermogen, het eindvermogen, de verrekenvordering en de betaling daarvan worden overeenkomstig die artikelen bepaald.

   Echtgenoten kunnen bij huwelijksovereenkomst afwijken van het bepaalde in het eerste lid en zelf de verrekenmassa, verrekensleutel, het verrekentijdstip en de verrekenmodaliteiten overeenkomen.

§ 3. De notaris vermeldt uitdrukkelijk in de huwelijksovereenkomst dat hij ieder van de echtgenoten heeft gewezen op de juridische gevolgen van het opnemen of niet opnemen van een beding van verrekening van aanwinsten. ]1

(1)<W 2018-07-22/01, art. 34, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/1

[1 In een stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten worden de aanwinsten gevormd door het verschil tussen het eindvermogen van een echtgenoot en zijn aanvangsvermogen.

   Bij de ontbinding van het huwelijksstelsel blijkt de verrekenvordering uit de vergelijking tussen de aanwinsten van beide echtgenoten. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 35, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/2

[1 § 1. Het aanvangsvermogen is het vermogen van ieder van de echtgenoten op de datum waarop het huwelijksstelsel uitwerking krijgt. De schulden worden in het aanvangsvermogen in aanmerking genomen, zelfs al overschrijden zij het bedrag van het actief.

§ 2. De goederen en rechten die ieder van de echtgenoten later verkrijgt door schenking, erfenis of testament en deze bedoeld in artikel 1401, § 1, 1°, en § 2, worden in het aanvangsvermogen opgenomen. De schulden bedoeld in de artikelen 1406 en 1407 worden in het aanvangsvermogen in aanmerking genomen, zelfs al overschrijden zij het bedrag van het actief.

§ 3. Tot het aanvangsvermogen worden niet gerekend :
1° de vruchten van de goederen die tot dat vermogen behoren;
2° de goederen van het aanvangsvermogen die een echtgenoot tijdens het huwelijksstelsel aan één van zijn bloedverwanten in rechte lijn heeft gegeven.

§ 4. Bij het sluiten van het huwelijkscontract maken de echtgenoten een beschrijving op van hun respectieve aanvangsvermogen. Indien die beschrijving door beide echtgenoten is ondertekend, wordt zij geacht juist te zijn.

§ 5. Indien geen beschrijving werd opgemaakt, wordt het aanvangsvermogen geacht nul te zijn. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 36, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/3

[1 § 1. Het aanvangsvermogen wordt als volgt geschat :
1° de op datum waarop het huwelijksstelsel in werking treedt bestaande goederen worden op die datum geschat;
2° de goederen die na de datum waarop het huwelijksstelsel in werking treedt, worden verkregen en die, krachtens artikel 1469/2, § 2, tot het aanvangsvermogen behoren, worden op de datum van hun verkrijging geschat.

§ 2. De onroerende goederen en de onroerende zakelijke rechten van het aanvangsvermogen, andere dan vruchtgebruik en recht van gebruik en bewoning, worden op de datum van de ontbinding van het stelsel geschat. Indien die goederen tijdens het huwelijk zijn overgedragen of vervangen, wordt de waarde in aanmerking genomen op de datum van overdracht of vervanging. De tijdens het huwelijk ondernomen wijzigingen aan de toestand van die goederen, worden niet in aanmerking genomen voor de raming van het aanvangsvermogen.

§ 3. Indien de goederen worden geraamd op een datum die de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel voorafgaat, dan wordt hun overeenkomstig paragrafen 1 en 2 bepaalde waarde, aangepast volgens de wijziging van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen.

§ 4. De paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op de schatting van schulden. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 37, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/4

[1 § 1. Het eindvermogen is samengesteld uit de goederen die de echtgenoot op de datum van ontbinding van het stelsel toebehoren. De schulden worden in aanmerking genomen, zelfs als zij het bedrag van het actief overschrijden.

§ 2. Aan dat eindvermogen wordt de waarde toegevoegd van de goederen die een echtgenoot :
1° heeft geschonken, behalve indien :
a) de schenking niet overdreven was, gelet op de levenswijze van de echtgenoten of;
b) de schenking betrekking heeft op een goed van het aanvangsvermogen dat aan bloedverwanten in rechte lijn werd geschonken. De meerwaarde ten gevolge van de verbeteringen die tijdens de duur van het huwelijksstelsel werd aangebracht, met gelden die niet van het aanvangsvermogen afhangen, wordt echter aan het eindvermogen toegevoegd;
2° heeft overgedragen met oogmerk om de andere echtgenoot te benadelen of;
3° heeft verkwist.

   Die bepalingen zijn niet van toepassing indien de schenking, de bedrieglijke vervreemding of de verkwisting meer dan tien jaar voor de ontbinding van het huwelijksstelsel plaatsvond, of indien de andere echtgenoot ermee heeft ingestemd. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 38, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/5

[1 § 1. Het eindvermogen wordt zowel voor het actief als voor het passief geschat op de datum van ontbinding van het huwelijksstelsel.

§ 2. De waarde van de goederen bedoeld in artikel 1469/4, § 2, wordt bepaald op de datum van de schenking, van de bedrieglijke vervreemding of van de verkwisting. De meerwaarde bedoeld in artikel 1469/4, § 2, eerste lid, 1°, b) wordt geschat op de datum van de schenking van het goed.

§ 3. De in paragraaf 2 vermelde waarden worden aangepast volgens de wijziging van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 39, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/6

[1 § 1. Indien bij ontbinding van het huwelijksstelsel de aanwinsten van een van de echtgenoten die van de andere overschrijden, dan kan deze laatste tegen zijn echtgenoot een verrekenvordering gelijk aan de helft van dat verschil doen gelden.

§ 2. De verrekenvordering wordt in geld betaald. De rechtbank kan echter op verzoek van de ene of van de andere echtgenoot beslissen dat, met het oog op die betaling, goederen van de schuldenaar aan de schuldeiser worden overgedragen, indien dit met het billijkheidbeginsel overeenstemt.

§ 3. Na de ontbinding van het huwelijksstelsel is de verrekenvordering wegens overlijden vererfbaar en onder levenden overdraagbaar. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 40, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/7

[1 Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden, of indien het huwelijksstelsel door een andere gerechtelijke beslissing is ontbonden, wordt de verrekenvordering bepaald volgens de samenstelling en de waarde van het vermogen van de echtgenoten op het tijdstip waarop de vordering in rechte is ingediend. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 41, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/8

[1 De verrekenvordering is beperkt tot de helft van de waarde van het vermogen van de schuldplichtige echtgenoot, zoals dat vermogen is na aftrek van de schulden op de datum die voor de bepaling van het bedrag ervan in aanmerking komt.

   De beperking van de verrekenvordering wordt verhoogd met de helft van het bedrag dat aan het eindvermogen wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 1469/4, § 2, met uitzondering van het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, b), van diezelfde paragraaf. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 42, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/9

[1 Het recht op de verrekenvordering verjaart na drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de echtgenoot kennis heeft van de ontbinding van het huwelijksstelsel, en uiterlijk tien jaar na de ontbinding van het stelsel. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 43, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/10

[1 § 1. Na de ontbinding van het huwelijksstelsel moet iedere echtgenoot aan de andere alle informatie verschaffen over de samenstelling van zijn aanvangs- en eindvermogen. Hij moet op verzoek bewijsdocumenten voorleggen. Ieder van de echtgenoten kan eisen dat een volledige en waarheidsgetrouwe beschrijving wordt opgemaakt. Op zijn verzoek moet hij voor die beschrijving worden opgeroepen. Hij mag bovendien eisen dat die beschrijving op zijn kosten door een notaris wordt opgemaakt.

§ 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing wanneer een van de echtgenoten de ontbinding van het huwelijk of de vervroegde uitbetaling van de verrekenvordering heeft geëist. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 44, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/11

[1 § 1. Indien de onmiddellijke betaling van de verrekenvordering de schuldenaar onbillijk belast, met name als hij verplicht zou worden een goed af te staan dat hij nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan de rechtbank hem, op zijn verzoek, uitstel voor die betaling verlenen.

§ 2. De vordering waarvan de betaling wordt uitgesteld, brengt intrest op.

§ 3. De rechtbank kan, op verzoek van de schuldeiser, de schuldenaar verplichten zekerheden te stellen, waarvan hij de aard en het bedrag naar billijkheid bepaalt. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 45, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/12

[1 § 1. Indien een echtgenoot door het bestuur van zijn vermogen de rechten van de andere met betrekking tot de berekening van de verrekenvordering in gevaar brengt, kan deze laatste de vervroegde uitkering van de verrekenvordering eisen. Dat is met name zo in de gevallen die leiden tot de fictieve toevoeging bedoeld in artikel 1469/4, § 2.

§ 2. Vanaf de definitieve beslissing die de vraag inwilligt, zijn de echtgenoten aan het stelsel van scheiding van goederen onderworpen. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 46, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/13

[1 De beschrijving bedoeld in de artikelen 1469/2 en 1469/10 kan voor de notaris of onderhands worden opgemaakt. De notariële beschrijving kan worden opgemaakt op grond van verklaringen, voor zover beide echtgenoten hiermee akkoord gaan. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 47, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
AFDELING II. - GERECHTELIJKE SCHEIDING VAN GOEDEREN.
Art. 1470

<W 14-07-1976, art. 2> Een der echtgenoten of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan scheiding van goederen in rechte vorderen, wanneer uit de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengt.

Art. 1471

<W 14-07-1976, art. 2> De schuldeisers van een van beide echtgenoten kunnen geen scheiding van goederen vorderen.

   Zij kunnen tussenkomen in het geding.

Art. 1472

<W 14-07-1976, art. 2> De gerechtelijke scheiding van goederen werkt terug, wat haar gevolgen betreft, tot op de dag van de eis, zowel tussen echtgenoten als ten aanzien van derden.

Art. 1473

<W 14-07-1976, art. 2> De beslissing waarbij de scheiding van goederen wordt uitgesproken, heeft generlei gevolg indien de staat van vereffening van het vorige stelsel niet bij authentieke akte is opgemaakt binnen een jaar na de bekendmaking van een uittreksel uit de beslissing in het Belgisch Staatsblad.

   De termijn kan op verzoekschrift worden verlengd door de rechter die de scheiding van goederen heeft uitgesproken.

Art. 1474

<W 14-07-1976, art. 2> De schuldeisers van de echtgenoten kunnen verzet doen tegen vereffening buiten hun aanwezigheid en daarin op hun kosten tussenkomen.

   Bovendien kunnen zij, binnen een termijn van zes maanden te rekenen van het verstrijken van de termijn gesteld in het vorige artikel, opkomen tegen de vereffening, wanneer deze met bedrieglijke benadeling van hun rechten is geschied.

AFDELING III. [1 - Rechterlijke billijkheidscorrectie. ]1
Art. 1474/1

[1 § 1. Onverminderd paragraaf 2, kan de familierechtbank, wanneer het huwelijk ontbonden is door echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting van het huwelijk tussen de echtgenoten, aan de benadeelde echtgenoot, op zijn verzoek, een vergoeding ten laste van de andere echtgenoot toekennen op voorwaarde dat de omstandigheden sedert het sluiten van de huwelijksovereenkomst van scheiding van goederen of sedert de dag van de eis tot gerechtelijke scheiding van goederen onvoorzien en ongunstig gewijzigd zijn, waardoor het gekozen stelsel, rekening houdend met de vermogensrechtelijke situatie van beide echtgenoten, tot manifest onbillijke gevolgen ten nadele van de verzoekende echtgenoot zou leiden.

   De toe te kennen vergoeding remedieert deze manifest onbillijke gevolgen en kan niet hoger liggen dan één derde van de nettowaarde van de samengevoegde aanwinsten van de echtgenoten op het tijdstip van ontbinding van hun huwelijk, waarvan vervolgens de nettowaarde van de persoonlijke aanwinsten van de verzoekende echtgenoot moet worden afgetrokken. De aanwinsten van de echtgenoten in de zin van dit lid worden bepaald bij toepassing van de artikelen 1469/1 tot 1469/5.

   De vordering tot vergoeding wordt behandeld binnen de procedure van vereffening van het huwelijksstelsel.

§ 2. Echtgenoten die kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen, stellen in hun huwelijksovereenkomst hun akkoord vast over het al dan niet opnemen van dat recht op vergoeding, al of niet met afwijkende modaliteiten.

   De notaris wijst de echtgenoten op de in het eerste lid bepaalde verplichting en op de juridische gevolgen van hun keuze om het recht op vergoeding op te nemen, al of niet met afwijkende modaliteiten. Op straffe van aansprakelijkheid, vermeldt de notaris de keuze van de echtgenoten uitdrukkelijk in hun huwelijksovereenkomst. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 49, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
TITEL Vbis. - (ingevoegd bij <W 1998-11-23/35, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2000> ) Wettelijke samenwoning.
Art. 1475

<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Onder "wettelijke samenwoning" wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476.

§ 2. Om een verklaring van wettelijke samenwoning te kunnen afleggen, moeten beide partijen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning;
2° bekwaam zijn om contracten aan te gaan overeenkomstig de artikelen 1123 en 1124.

   [1 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen.

   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

   [2 ... ]2 ]1

(1)<W 2013-03-17/14, art. 140, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2018-12-21/09, art. 45, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1476

<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats.

   Dat geschrift bevat de volgende gegevens :
1° de datum van de verklaring;
2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte en de handtekening van beide partijen;
3° de gemeenschappelijke woonplaats;
4° de vermelding van de wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen;
5° de vermelding dat beide partijen vooraf kennis hebben genomen van de inhoud van de artikelen 1475 tot 1479;
[1 ... ]1

   De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of beide partijen voldoen aan de wettelijke voorwaarden inzake de wettelijke samenwoning en maakt in voorkomend geval melding van de verklaring in het bevolkingsregister.

   (Artikel 64, §§ 3 en 4, is van overeenkomstige toepassing op de akten van de burgerlijke stand en de bewijzen, die, in voorkomend geval, worden gevraagd tot staving dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden. ) <W 2005-12-03/33, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2006>

§ 2. De wettelijke samenwoning houdt op wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt, of wanneer er een einde aan wordt gemaakt overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf.

   De wettelijke samenwoning kan worden beëindigd hetzij in onderlinge overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door een van de samenwonenden door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bepaald in het volgende lid. Dit geschrift bevat de volgende gegevens :
1° de datum van de verklaring;
2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte van beide partijen en de handtekening van beide partijen of van de partij die de verklaring aflegt;
3° de woonplaats van beide partijen;
4° de vermelding van de wil de wettelijke samenwoning te beëindigen.

   De verklaring van de beëindiging in onderlinge overeenstemming wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van één van hen. In dat geval geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis van de beëindiging binnen acht dagen bij aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij.

   De eenzijdige verklaring van de beëindiging wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de partij die de verklaring aflegt. De ambtenaar van de burgerlijke stand betekent binnen acht dagen de beëindiging bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de andere partij en in voorkomend geval geeft hij er kennis van bij aangetekende brief binnen dezelfde termijn aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij.

   In elk geval moeten de kosten van de betekening en de kennisgeving vooraf worden betaald door hen die de verklaring afleggen.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt melding van de beëindiging van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.

   [2 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10° , uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn, verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om de wettelijke samenwoning te beëindigen.

   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.

   [3 ... ]3 ]2

(1)<W 2013-01-14/16, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015> (2)<W 2013-03-17/14, art. 141, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (3)<W 2018-12-21/09, art. 46, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1476bis

[1 Er is geen wettelijke samenwoning wanneer, ondanks de geuite wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens een van beide partijen kennelijk enkel gericht is op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van wettelijk samenwonende. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 1476ter

[1 Er is evenmin een wettelijke samenwoning wanneer deze wordt aangegaan zonder vrije toestemming van beide wettelijk samenwonenden of de toestemming van minstens een van de wettelijk samenwonenden werd gegeven onder geweld of bedreiging. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 9, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 1476quater

[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning indien hij vaststelt dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie.

   Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand, de melding van de verklaring van wettelijke samenwoning uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de partijen voornemens zijn de verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de afgifte van het in artikel 1476, § 1 bedoelde ontvangstbewijs, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.

   Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld melding van de verklaring van wettelijke samenwoning te maken in het bevolkingsregister.

   In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen. Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.

   Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om van de verklaring van wettelijke samenwoning melding te maken, kan door de belanghebbende partijen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de [2 familierechtbank ]2. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013> (2)<W 2014-05-12/02, art. 6, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1476quinquies

[1 § 1. In de in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde gevallen, kan een vordering tot nietigverklaring worden ingesteld door de wettelijk samenwonenden zelf en door allen die daarbij belang hebben.

   De procureur des Konings vordert de nietigheid van een dergelijke wettelijke samenwoning.

   Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een wettelijke samenwoning nietig verklaart, wordt door de optredende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.

   Wanneer de nietigheid van de wettelijke samenwoning is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, onverwijld een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of arrest aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van elk van hen en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.

   De griffier brengt de partijen hiervan in kennis.

   De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onverwijld melding van de nietigverklaring van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.

§ 2. De in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde wettelijke samenwoning, die nietig verklaard is, heeft niettemin gevolgen ten voordele van de partij die de wettelijke samenwoning te goeder trouw is aangegaan.

   Ze heeft eveneens gevolgen ten voordele van de kinderen, ook al is geen van beide partijen te goeder trouw geweest. ]1

(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 11, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 1477

<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. De bepalingen van dit artikel die de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de wettelijk samenwonenden regelen, zijn van toepassing door het enkele feit van de wettelijke samenwoning.

§ 2. De artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de wettelijke samenwoning.

§ 3. De wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden.

§ 4. Iedere schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen opgevoed worden, verbindt de andere samenwonende hoofdelijk. Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van de samenwonenden, buitensporig zijn.

(§ 5. De langstlevende wettelijk samenwonende is gehouden tot de verplichting gesteld in artikel 203, § 1, ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden wettelijk samenwonende van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij krachtens artikel 745octies, § 1, heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij schenking, testament of in de in artikel 1478 bedoelde overeenkomst. ) <W 2007-03-28/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

   [1 Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden wettelijk samenwonende te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden. ]1

(§ 6. [2 ... ]2

(1)<W 2012-12-10/14, art. 41, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013> (2)<W 2017-07-31/25, art. 65, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1478

<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Elk van de wettelijk samenwonenden behoudt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid.

   De goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn.

   Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene, wordt de in het vorige lid bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs.

   Voorts regelen de samenwonenden hun wettelijke samenwoning naar goeddunken door middel van een overeenkomst, voor zover deze geen beding bevat dat strijdig is met artikel 1477, met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Die overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris [1 ... ]1.

   [2 De beschermde persoon die krachtens artikel 492/1, § 2, derde lid, 14/1°, onbekwaam werd verklaard om een overeenkomst zoals bedoeld in het vorige lid af te sluiten en te wijzigen, kan dergelijke overeenkomst afsluiten en wijzigen na hiertoe, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, te zijn gemachtigd op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.

   De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

   In bijzondere gevallen kan de vrederechter de bewindvoerder machtigen alleen op te treden of hem toestaan de beschermde persoon bij te staan. De bij artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde rechtspleging is van toepassing. Bij het verzoekschrift wordt een kopie gevoegd van de notariële ontwerpakte. ]2

(1)<W 2013-01-14/16, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015> (2)<W 2014-04-25/23, art. 200, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1479

[1 Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, beveelt de familierechtbank, op verzoek van één van de partijen, de dringende maatregelen die analoog zijn met die waarin de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien.

   De rechtbank bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. Hoe dan ook vervallen die maatregelen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, wordt beëindigd, behalve wanneer deze maatregelen de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden betreffen.

   Na de beëindiging van het wettelijk samenwonen en voor zover de vordering binnen drie maanden na die beëindiging is ingesteld, gelast de rechtbank de dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. Zij bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. Die geldigheidsduur mag niet langer dan één jaar bedragen, behalve wanneer deze maatregelen betrekking hebben op de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden.

   De rechtbank beschikt overeenkomstig de artikelen 1253ter tot 1253octies van het Gerechtelijk Wetboek. ]1

(1)<W 2013-07-30/23, art. 99, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1480

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1481

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1482

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1483

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1484

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1485

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1486

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1487

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1488

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1489

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1490

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1491

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1492

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1493

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1494

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1495

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1496

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1497

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1498

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1499

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1500

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1501

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1502

_ (Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1503

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1504

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1505

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1506

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1507

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1508

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1509

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1510

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1511

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1512

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1513

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1514

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1515

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1516

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1517

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1518

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1519

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1520

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1521

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1522

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1523

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1524

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1525

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1526

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1527

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1528

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1529

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1530

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1531

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1532

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1533

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1534

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1535

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1536

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1537

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1538

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1539

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1540

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1541

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1542

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1543

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1544

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1545

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1546

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1547

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1548

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1549

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1550

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1551

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1552

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1553

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1554

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1555

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1556

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1557

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1558

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1559

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1560

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1561

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1562

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1563

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1564

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1565

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1566

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1567

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1568

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1569

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1570

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1571

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1572

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1573

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1574

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1575

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1576

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1577

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1578

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1579

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1580

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1581

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. 2>

OVERGANGSRECHT.
(NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de hierna volgende teksten (zijnde de vroegere artikelen 1399-1535 en 1540-1581 B.W.) van kracht. Zie W. 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, art. III en IV, 47. Voor de autonome Tekst : 1804-03-21/36)
TITEL VI. - KOOP.
HOOFDSTUK I. - AARD EN VORM VAN DE KOOP.
Art. 1582

Koop is een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om een zaak te leveren, en de andere om daarvoor een prijs te betalen.

   Hij kan bij authentieke of bij onderhandse akte worden aangegaan.

Art. 1583

Hij is tussen partijen voltrokken, en de koper verkrijgt van rechtswege de eigendom ten aanzien van de verkoper, zodra er overeenkomst is omtrent de zaak en de prijs, hoewel de zaak nog niet geleverd en de prijs nog niet betaald is.

Art. 1584

Koop kan worden aangegaan hetzij eenvoudig, hetzij onder een opschortende of onder een ontbindende voorwaarde.

   Hij kan ook twee of meer alternatieve zaken tot voorwerp hebben.

   In al die gevallen worden de gevolgen van de koop geregeld naar de algemene beginselen van de overeenkomsten.

Art. 1585

Wanneer koopwaren niet bij de hoop, maar bij het gewicht, het getal of de maat verkocht zijn, is de koop nog niet voltrokken, in die zin dat het risico van de verkochte zaken voor de verkoper blijft totdat zij zijn gewogen, geteld of gemeten; maar de koper kan ofwel de levering ervan eisen, ofwel, in geval van niet-uitvoering van de verbintenis, schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1586

Wanneer echter de koopwaren bij de hoop verkocht zijn, is de koop voltrokken, hoewel de koopwaren nog niet zijn gewogen, geteld of gemeten.

Art. 1587

Ten aanzien van wijn, olie en andere zaken die men gewoon is te proeven alvorens ze te kopen, is er geen koop zolang de koper die niet heeft geproefd en aanvaard.

Art. 1588

Koop op proef wordt altijd vermoed te zijn aangegaan onder een opschortende voorwaarde.

Art. 1589

Verkoopbelofte geldt als koop, wanneer er wederzijdse toestemming van de partijen is omtrent de zaak en omtrent de prijs.

Art. 1590

Indien bij de verkoopbelofte handgeld is gegeven, is ieder van de contractanten vrij van de verkoopbelofte af te zien :
Hij die het handgeld heeft gegeven, door het te laten behouden.

   En hij die het handgeld heeft ontvangen, door het dubbel terug te geven.

Art. 1591

De koopprijs moet bepaald zijn en door de partijen worden vastgesteld.

Art. 1592

De bepaling van de koopprijs kan echter aan een derde worden overgelaten; indien de derde de waardering niet wil of niet kan doen, is er geen koop.

Art. 1593

De kosten van de akten en andere bijkomende kosten van de koop komen ten laste van de koper.

HOOFDSTUK II. - WIE KOPEN OF VERKOPEN KAN.
Art. 1594

Al degenen aan wie de wet het niet verbiedt, kunnen kopen of verkopen.

Art. 1595

<Opgeheven bij W 2018-07-22/01, art. 50, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1596

Bij een openbare verkoping mogen, op straffe van nietigheid, noch door henzelf noch door tussenpersonen, kopers worden :
Voogden, wat betreft de goederen van hen over wie zij de voogdij hebben;
Lasthebbers, wat betreft de goederen met de verkoop waarvan zij belast zijn;
Bestuurders, wat betreft de goederen van de gemeenten of van de openbare instellingen, die aan hun zorg zijn toevertrouwd;
Openbare ambtenaren, wat betreft de goederen van de Staat, waarvan de verkoop door hun tussenkomst geschiedt.

Art. 1597

Rechters, rechters-plaatsvervangers, ambtenaren van het openbaar ministerie, (referendarissen, parketjuristen, ) griffiers, deurwaarders, (... ) advocaten en notarissen mogen de processen, de betwiste rechten en rechtsvorderingen, die behoren tot de bevoegdheid van de rechtbank binnen wier rechtsgebied zij hun ambt uitoefenen, niet overnemen, op straffe van nietigheid, betaling van kosten en schadevergoeding. <W 2008-06-17/36, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 23-08-2008>

HOOFDSTUK III. - ZAKEN DIE VERKOCHT KUNNEN WORDEN.
Art. 1598

Alles wat in de handel is, kan verkocht worden wanneer geen bijzondere wetsbepalingen de vervreemding ervan verbieden.

Art. 1599

De verkoop van eens anders zaak is nietig; hij kan grond tot schadevergoeding opleveren, wanneer de koper niet geweten heeft dat de zaak aan een ander toebehoorde.

Art. 1600

De nalatenschap van een nog levend persoon kan niet verkocht worden, zelfs niet met zijn toestemming.

Art. 1601

Wanneer de verkochte zaak op het ogenblik van de koop geheel was teniet gegaan, is de koop nietig.

   Is slechts een gedeelte van de zaak teniet gegaan, dan heeft de koper de keus om van de koop af te zien, of het behouden gebleven gedeelte te eisen, mits hij de prijs bij vergelijkende waardering doet bepalen.

HOOFDSTUK IV. - VERPLICHTINGEN VAN DE VERKOPER.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1602

De verkoper is verplicht duidelijk te verklaren waartoe hij zich verbindt.

   Ieder duister of dubbelzinnig beding wordt tegen de verkoper uitgelegd.

Art. 1603

Hij heeft twee hoofdverplichtingen, de door hem verkochte zaak te leveren, en die te vrijwaren.

AFDELING II. - LEVERING.
Art. 1604

(De verkoper moet aan de koper een zaak leveren die met de overeenkomst in overeenstemming is. ) <W 2004-09-01/38, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

   Levering is de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper.

Art. 1605

De verplichting om onroerende goederen te leveren is door de verkoper vervuld, wanneer hij de sleutels heeft afgegeven, indien het een gebouw betreft, of wanneer hij de titels van eigendom heeft afgegeven.

Art. 1606

De levering van roerende goederen geschiedt :
Of door de werkelijke overgave,
Of door afgifte van de sleutels van de gebouwen waarin zij zich bevinden,
Of zelfs door de enkele toestemming van de partijen, indien de overgave niet kan geschieden op het ogenblik van de koop, of indien de koper de goederen reeds in een andere hoedanigheid in zijn macht had.

Art. 1607

De overgave van onlichamelijke rechten geschiedt ofwel door de afgifte van de titels, ofwel door het gebruik dat de koper, met toestemming van de verkoper, daarvan maakt.

Art. 1608

De kosten van de levering komen ten laste van de verkoper, en die van de afhaling komen ten laste van de koper, indien het tegendeel niet bedongen is.

Art. 1609

De levering moet geschieden op de plaats waar het verkochte goed zich ten tijde van de koop bevond, indien daaromtrent niet anders is overeengekomen.

Art. 1610

Wanneer de verkoper in gebreke blijft de levering te doen binnen de tussen partijen bedongen tijd, heeft de koper de keus om ontbinding van de koop ofwel inbezitstelling te vorderen, indien de vertraging alleen aan de verkoper te wijten is.

Art. 1611

In elk geval moet de verkoper tot schadevergoeding veroordeeld worden, indien de koper schade lijdt doordat de levering niet op het bedongen tijdstip heeft plaatsgehad.

Art. 1612

De verkoper is niet verplicht de zaak te leveren, indien de koper de prijs niet betaalt en de verkoper hem geen termijn voor de betaling heeft toegestaan.

Art. 1613

Evenmin is hij tot levering verplicht, zelfs wanneer hij een termijn voor de betaling heeft toegestaan, indien de koper, sinds de koop, failliet gegaan is of in staat van onvermogen is geraakt, zodat de verkoper in het dreigend gevaar verkeert de prijs te verliezen; tenzij de koper borg stelt voor de betaling op het bepaalde tijdstip.

Art. 1614

De zaak moet geleverd worden in de staat waarin zij zich op het ogenblik van de koop bevindt :
Van die dag af behoren alle vruchten aan de koper.

Art. 1615

De verplichting om een zaak te leveren strekt zich uit tot haar toebehoren en tot alles wat voor haar blijvend gebruik bestemd is.

Art. 1616

De verkoper is verplicht het verkochte te leveren in de omvang die bij de overeenkomst bedongen is, echter met inachtneming van de navolgende bepalingen.

Art. 1617

Indien de verkoop van een onroerend goed geschied is met vermelding van de omvang, tegen een bepaalde prijs per maat, is de verkoper verplicht aan de koper, indien deze het eist, de bij de overeenkomst bepaalde grootte te leveren;
En indien hem dit onmogelijk is, of indien de koper het niet eist, moet de verkoper met een evenredige vermindering van de prijs genoegen nemen.

Art. 1618

Indien daarentegen, in het geval van het vorige artikel, de omvang groter bevonden wordt dan in het contract is uitgedrukt, heeft de koper de keus om de prijs aan te vullen of van het contract af te zien, indien de overmaat een twintigste gedeelte bedraagt van de opgegeven omvang.

Art. 1619

In alle andere gevallen,
Hetzij de koop een zekere en bepaalde zaak betreft,
Hetzij de koop afzonderlijke en afgescheiden erven tot voorwerp heeft,
Hetzij de koop begint met de opgave der maat, of met de aanduiding van de verkochte zaak gevolgd van de opgave der maat,
Levert de uitdrukking van die maat geen grond op tot enige aanvulling van de prijs ten voordele van de verkoper wegens overmaat, of tot enige vermindering van de prijs ten voordele van de koper wegens ondermaat, dan voor zover het verschil tussen de werkelijke maat en die welke in de overeenkomst is uitgedrukt, een twintigste meer of minder bedraagt, berekend naar de waarde van het geheel der verkochte zaken, behalve indien het tegendeel bedongen is.

Art. 1620

Ingeval er, volgens het vorige artikel, grond bestaat tot vermeerdering van de prijs wegens overmaat, heeft de koper de keus om van het contract af te zien, of de prijs aan te vullen, en zulks met de interest, indien hij het onroerend goed behouden heeft.

Art. 1621

In alle gevallen waarin de koper het recht heeft om van het contract af te zien, is de verkoper verplicht hem, benevens de prijs, zo hij die ontvangen heeft, ook de kosten van dat contract terug te geven.

Art. 1622

De rechtsvordering van de verkoper tot aanvulling van de prijs, en die van de koper tot vermindering van de prijs of tot ontbinding van het contract, moeten, op straffe van verval, ingesteld worden binnen een jaar te rekenen van de dag waarop het contract is aangegaan.

Art. 1623

Indien twee erven zijn verkocht bij een en hetzelfde contract, en voor een enkele prijs, met opgave van de maat van ieder erf, en indien bevonden wordt dat het ene minder en het andere meer omvang heeft, worden de verschillen tegen elkaar tot het passende beloop verrekend; en de vordering, hetzij tot aanvulling, hetzij tot vermindering van de koopprijs, heeft slechts plaats overeenkomstig de hierboven vastgestelde regels.

Art. 1624

De vraag wie van beiden, de verkoper of de koper, het verlies of de beschadiging van de verkochte zaak, voor de levering ontstaan, moet dragen, wordt beslist overeenkomstig de regels vastgesteld in de titel Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen.

AFDELING III. - VRIJWARING.
Art. 1625

De vrijwaring, waartoe de verkoper jegens de koper gehouden is, heeft een dubbel voorwerp : zij betreft ten eerste het ongestoord bezit van de verkochte zaak en, ten tweede, de verborgen gebreken van die zaak of de koopvernietigende gebreken.

§ I. VRIJWARING VOOR UITWINNING.
Art. 1626

Zelfs wanneer bij de koop geen beding omtrent de vrijwaring is gemaakt, is de verkoper van rechtswege verplicht de koper te vrijwaren voor de uitwinning die hij ondergaat op het geheel of op een gedeelte van de verkochte zaak, of voor de lasten die iemand beweert op die zaak te hebben, en die bij de koop niet zijn opgegeven.

Art. 1627

Partijen kunnen, door bijzondere overeenkomsten, deze wettelijke verplichting uitbreiden of beperken; zij kunnen zelfs overeenkomen dat de verkoper tot geen vrijwaring zal zijn gehouden.

Art. 1628

Zelfs wanneer bedongen is dat de verkoper tot geen vrijwaring zal zijn gehouden, blijft hij toch gehouden tot die welke volgt uit zijn eigen daad; elke hiermee strijdige overeenkomst is nietig.

Art. 1629

In hetzelfde geval van een beding van niet-vrijwaring is, bij uitwinning, de verkoper verplicht de prijs terug te geven, tenzij de koper het gevaar van uitwinning heeft gekend ten tijde van de koop, of op eigen risico heeft gekocht.

Art. 1630

Wanneer vrijwaring beloofd is, of wanneer dienaangaande niets is bedongen, heeft de koper, in geval van uitwinning, het recht om van de verkoper te vorderen :
1° Teruggave van de prijs;
2° Teruggave van de vruchten, wanneer hij verplicht is die aan de uitwinnende eigenaar uit te keren;
3° De kosten van de vordering tot vrijwaring door de koper ingesteld, en de kosten door de oorspronkelijke eiser gemaakt;
4° Eindelijk, schadevergoeding, alsook de wettig gemaakte kosten van het contract.

Art. 1631

Wanneer de verkochte zaak ten tijde van de uitwinning blijkt in waarde verminderd of aanmerkelijk beschadigd te zijn, hetzij door de nalatigheid van de koper, hetzij door overmacht, is de verkoper niettemin verplicht de gehele prijs terug te geven.

Art. 1632

Indien echter de koper uit de door hem aangerichte beschadiging voordeel heeft getrokken, heeft de verkoper het recht om van de prijs een bedrag, gelijk aan dat voordeel, af te houden.

Art. 1633

Indien de verkochte zaak ten tijde van de uitwinning blijkt in waarde te zijn vermeerderd, zelfs buiten toedoen van de koper, is de verkoper verplicht aan de koper te betalen hetgeen de zaak boven de koopprijs waard is.

Art. 1634

De verkoper is verplicht aan de koper alle herstellingen en nuttige verbeteringen die deze aan het goed heeft aangebracht, te vergoeden, of door de uitwinner te doen vergoeden.

Art. 1635

Indien de verkoper te kwader trouw eens anders erf verkocht heeft, is hij verplicht aan de koper alle uitgaven te vergoeden, die deze aan het erf besteed heeft, zelfs uit weelde of tot verfraaiing.

Art. 1636

Indien slechts een gedeelte van de zaak tegen de koper wordt uitgewonnen, en dat gedeelte, in verhouding tot het geheel, zo belangrijk is dat de koper zonder het uitgewonnen gedeelte niet zou hebben gekocht, kan hij de koop doen ontbinden.

Art. 1637

Indien, bij uitwinning van een gedeelte van het verkochte erf, de koop niet wordt ontbonden, wordt het uitgewonnen gedeelte aan de koper vergoed volgens de geschatte waarde ten tijde van de uitwinning, en niet naar evenredigheid van de gehele koopprijs, onverschillig of de verkochte zaak in waarde vermeerderd of verminderd is.

Art. 1638

Indien het verkochte erf blijkt bezwaard te zijn met niet zichtbare erfdienstbaarheden, zonder dat zulks was opgegeven, en die zo gewichtig zijn dat er reden is om te vermoeden dat de koper niet zou hebben gekocht ingeval hij die gekend had, kan hij de ontbinding van het contract vorderen, tenzij hij verkiest met schadevergoeding genoegen te nemen.

Art. 1639

De overige vraagstukken betreffende de vergoeding van de schade die voor de koper ontstaat uit de niet-uitvoering van de koop, worden opgelost volgens de algemene regels bepaald in de titel Contracten of Verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen.

Art. 1640

De vrijwaring voor uitwinning houdt op wanneer de koper, zonder de verkoper op te roepen, zich heeft laten veroordelen bij een vonnis dat in laatste aanleg is gewezen of waartegen geen hoger beroep meer ontvankelijk is, indien de verkoper bewijst dat er voldoende middelen aanwezig waren om de eis te doen afwijzen.

§ II. VRIJWARING VOOR GEBREKEN VAN DE VERKOCHTE ZAAK.
Art. 1641

De verkoper is gehouden tot vrijwaring voor de verborgen gebreken van de verkochte zaak, die deze ongeschikt maken tot het gebruik waartoe men ze bestemt, of die dit gebruik zodanig verminderen dat de koper, indien hij de gebreken gekend had, de zaak niet of slechts voor een mindere prijs zou hebben gekocht.

Art. 1642

De verkoper moet niet instaan voor de gebreken die zichtbaar zijn en die de koper zelf heeft kunnen waarnemen.

Art. 1643

Hij moet instaan voor de verborgen gebreken, zelfs wanneer hij die niet gekend heeft, tenzij hij in dat geval bedongen heeft dat hij tot geen vrijwaring zal zijn gehouden.

Art. 1644

In het geval van de artikelen 1641 en 1643, heeft de koper de keus om ofwel de zaak terug te geven en zich de prijs te doen terugbetalen, ofwel de zaak te behouden en zich een gedeelte van de prijs te doen terugbetalen, welk gedeelte door deskundigen zal worden bepaald.

Art. 1645

_ Indien de verkoper de gebreken van de zaak gekend heeft, is hij niet alleen gehouden tot teruggave van de prijs die hij ervoor ontvangen heeft, maar bovendien tot vergoeding van alle schade aan de koper.

Art. 1646

Indien de verkoper de gebreken van de zaak niet gekend heeft, is hij slechts gehouden tot teruggave van de prijs, en tot vergoeding aan de koper van de door de koop veroorzaakte kosten.

Art. 1647

Indien de zaak welke gebreken had, is teniet gegaan ten gevolge van haar slechte hoedanigheid, is het verlies voor rekening van de verkoper, die jegens de koper gehouden is tot teruggave van de prijs, en tot de overige schadevergoedingen in de twee vorige artikelen bepaald.

   Maar het verlies door toeval veroorzaakt is voor rekening van de koper.

Art. 1648

De rechtsvordering op grond van koopvernietigende gebreken moet door de koper worden ingesteld binnen een korte tijd, al naar de aard van de koopvernietigende gebreken en de gebruiken van de plaats waar de koop gesloten is.

Art. 1649

Deze vordering kan niet worden ingesteld wat betreft verkopingen die op rechterlijk gezag geschieden.

Afdeling IV. Bepalingen met betrekking tot de verkopen aan consumenten. <Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005>
Art. 1649bis

<Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. Deze afdeling is van toepassing op de verkopen van consumptiegoederen door een verkoper aan een consument.

§ 2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :
1° " consument " : iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die geen verband houden met zijn beroepsactiviteit of zijn commerciële activiteit;
2° " verkoper " : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn beroepsactiviteit of zijn commerciële activiteit;
3° " consumptiegoederen " : alle roerende lichamelijke zaken, behalve :
- goederen die in uitvoering van een beslag of anderszins gerechtelijk zijn verkocht,
- water en gas die niet marktklaar zijn gemaakt in een bepaald volume of in een bepaalde hoeveelheid,
- elektriciteit;
4° " producent " : de fabrikant van consumptiegoederen, de importeur van consumptiegoederen op het grondgebied van de Europese Gemeenschap of elke andere persoon die zich als producent voordoet door zijn naam, handelsmerk of enig ander onderscheidend teken op de consumptiegoederen aan te brengen;
5° " garantie " : elke door een verkoper of producent tegenover de consument aangegane verbintenis om de betaalde prijs terug te betalen, of om de consumptiegoederen te vervangen of te herstellen, of om er zich op enigerlei wijze om te bekommeren, indien de goederen niet overeenstemmen met de beschrijving in het garantiebewijs of in de desbetreffende reclame;
6° " herstelling " : het consumptiegoed in geval van gebrek aan overeenstemming met de overeenkomst, daarmee in overeenstemming brengen.

§ 3. Voor de toepassing van deze afdeling worden overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen eveneens als verkoopovereenkomsten beschouwd.

Art. 1649ter

<Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. Voor de toepassing van artikel 1604, eerste lid, wordt het door de verkoper aan de consument geleverde consumptiegoed geacht slechts in overeenstemming met de overeenkomst te zijn indien :
1° het in overeenstemming is met de door de verkoper gegeven beschrijving ervan en de eigenschappen bezit van de goederen die de verkoper aan de consument als monster of als model heeft getoond;
2° het geschikt is voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat deze aan de verkoper bij het sluiten van de overeenkomst heeft medegedeeld en dat de verkoper heeft aanvaard;
3° het geschikt is voor het gebruik waartoe goederen van dezelfde soort gewoonlijk dienen;
4° het de kwaliteit en prestaties biedt die voor goederen van dezelfde soort normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van het goed en op de eventuele door de verkoper, de producent of diens vertegenwoordiger publiekelijk gedane mededelingen over de bijzondere kenmerken ervan, namelijk bij de reclame en de etikettering.

§ 2. De verkoper is niet gebonden door de in § 1, 4°, bedoelde publiekelijk afgelegde mededelingen indien hij aantoont dat :
- bedoelde mededeling hem niet bekend was en hem redelijkerwijs niet bekend kon zijn,
- deze mededeling op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst was rechtgezet, of
- de beslissing tot aankoop van het consumptiegoed niet door deze mededeling kon beïnvloed zijn.

§ 3. Gebrek aan overeenstemming wordt geacht niet te bestaan in de zin van dit artikel als, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, de consument het gebrek kende of redelijkerwijs daarvan op de hoogte moest zijn, dan wel als het gebrek aan overeenstemming voortvloeit uit het materiaal geleverd door de consument.

§ 4. Gebrek aan overeenstemming ten gevolge van een verkeerde installatie van het consumptiegoed wordt gelijkgesteld met gebrek aan overeenstemming van het goed wanneer de installatie deel uitmaakt van de koopovereenkomst betreffende het goed en door de verkoper of onder diens verantwoordelijkheid is uitgevoerd.

   Hetzelfde geldt als een goed dat bestemd is om door de consument geïnstalleerd te worden, door deze geïnstalleerd wordt en de verkeerde installatie een gevolg is van een fout in de montagehandleiding.

Art. 1649quater

<Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de levering van de goederen en dat zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf voornoemde levering.

   De termijn van twee jaar bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort tijdens de periode vereist voor de herstelling of de vervanging van het goed of in geval van onderhandelingen tussen de verkoper en de consument met het oog op een minnelijke schikking.

   In afwijking van het eerste lid kunnen voor de tweedehandsgoederen de verkoper en de consument een kortere termijn dan twee jaar overeenkomen zonder dat die termijn korter dan één jaar mag zijn.

§ 2. De verkoper en de consument kunnen een termijn overeenkomen waarbinnen de consument de verkoper op de hoogte moet brengen van het gebrek aan overeenstemming, zonder dat die termijn korter mag zijn dan twee maanden vanaf de dag waarop de consument het gebrek heeft vastgesteld.

§ 3. De rechtsvordering van de consument verjaart na verloop van één jaar vanaf de dag waarop hij het gebrek aan overeenstemming heeft vastgesteld, zonder dat die termijn vóór het einde van de termijn van twee jaar, bedoeld in § 1, mag verstrijken.

§ 4. Manifesteert zich een gebrek aan overeenstemming binnen een termijn van zes maanden vanaf de levering van het goed, dan geldt tot bewijs van het tegendeel het vermoeden dat dit gebrek bestond op het tijdstip van levering, tenzij dit vermoeden onverenigbaar is met de aard van het goed of met de aard van het gebrek aan overeenstemming, door onder andere rekening te houden met het feit of het goed nieuw dan wel tweedehands is.

§ 5. De bepalingen in dit hoofdstuk met betrekking tot de vrijwaring voor de verborgen gebreken van de verkochte zaak zijn van toepassing na het verstrijken van de termijn van twee jaar bedoeld in § 1.

Art. 1649quinquies

<Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. Naast desgevallend schadevergoeding, heeft de consument het recht van de verkoper die met toepassing van artikel 1649quater aansprakelijk is voor een gebrek aan overeenstemming te eisen, hetzij de herstelling of de vervanging van het goed onder de voorwaarden bedoeld in § 2, hetzij een passende vermindering van de prijs of de ontbinding van de overeenkomst, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in § 3.

   Desgevallend wordt er evenwel rekening gehouden met de verergering van de schade voortvloeiend uit het gebruik van het goed door de consument na het ogenblik waarop hij het gebrek aan overeenstemming heeft vastgesteld of zou hebben moeten vaststellen.

§ 2. In eerste instantie heeft de consument het recht om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van het goed te verlangen behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn. Elke herstelling of vervanging moet, rekening houdend met de aard van het goed en het door de consument beoogd gebruik, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument verricht worden.

   De kosten bedoeld in het vorige lid zijn de kosten die moeten worden gemaakt om de goederen in overeenstemming te brengen, namelijk de verzendingskosten en de kosten die verband houden met loon en materiaal.

   Voor de toepassing van het eerste lid wordt een vorm van genoegdoening geacht buiten verhouding te zijn indien zij voor de verkoper kosten meebrengt die, vergeleken met de alternatieve vorm van genoegdoening onredelijk zijn, gelet op :
- de waarde die het goed zonder het gebrek aan overeenstemming zou hebben;
- de ernst van het gebrek aan overeenstemming;
- de vraag of de alternatieve vorm van genoegdoening concreet mogelijk is zonder ernstige overlast voor de consument.

§ 3. De consument heeft het recht van de verkoper een passende prijsvermindering of de ontbinding van de koopovereenkomst te eisen :
- indien hij geen aanspraak kan maken op herstelling of vervanging, of
- indien de verkoper niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de consument de herstelling of de vervanging heeft verricht.

   In afwijking van het eerste lid heeft de consument niet het recht de ontbinding van de overeenkomst te verlangen indien het gebrek aan overeenstemming van geringe betekenis is.

   Voor de toepassing van het eerste lid wordt elke terugbetaling aan de consument verminderd teneinde rekening te houden met het gebruik dat deze van het goed heeft gehad sinds de levering ervan.

Art. 1649sexies

<Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> Wanneer de verkoper jegens de consument aansprakelijk is uit hoofde van een gebrek aan overeenstemming, kan hij tegen de producent of tegen iedere contractuele tussenpersoon in de eigendomsoverdracht van het consumptiegoed, verhaal doen op grond van contractuele aansprakelijkheid waartoe deze producent of deze tussenpersoon met betrekking tot het goed is gehouden zonder dat een contractueel beding dat tot gevolg heeft die aansprakelijkheid te beperken of op te heffen, hem mag tegengeworpen worden.

Art. 1649septies

<Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. Elke garantie is bindend voor diegene die haar biedt volgens de in het garantiebewijs en de daarmee samenhangende reclame vastgestelde voorwaarden.

§ 2. In de garantie :
- moet vermeld staan dat de consument krachtens de toepasselijke nationale wetgeving betreffende de verkoop van consumptiegoederen wettelijke rechten heeft en moet duidelijk worden gesteld dat de garantie die rechten onverlet laat;
- moeten in duidelijke en begrijpelijke taal de inhoud van de garantie en de essentiële gegevens vermeld staan die noodzakelijk zijn om van de garantie gebruik te kunnen maken, met name de duur en het geografische toepassingsgebied van de garantie, alsmede de naam en het adres van de garant.

§ 3. Op verzoek van de consument moet de garantie hem [1 op een duurzame gegevensdrager ]1 beschikbaar worden gesteld.

   Wanneer de verkoopovereenkomst schriftelijk is, behoudt ze in ieder geval de inlichtingen bedoeld in § 2.

§ 4. Indien een garantie niet conform de vereisten bepaald in §§ 2 en 3 is, doet zulks op generlei wijze afbreuk aan het recht van de consument om de naleving ervan te eisen.

   Zulks geldt eveneens wanneer de garantie niet conform is aan de eisen voorzien in artikel 13, eerste lid, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.

(1)<W 2018-09-20/14, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 20-10-2018>
Art. 1649octies

<Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> Zijn nietig, contractuele bedingen of afspraken overeengekomen vooraleer het gebrek aan overeenstemming aan de verkoper door de consument ter kennis is gebracht, en waardoor, rechtstreeks of onrechtstreeks, de rechten die de consument uit deze afdeling put, worden beperkt of uitgesloten.

   Een beding dat de wet van een Staat die geen lid is van de Europese Unie op een overeenkomst beheerst door deze afdeling toepasselijk verklaart, is nietig wat betreft de in deze afdeling geregelde aangelegenheden, wanneer bij gebreke van dat beding de wet van een lidstaat van de Europese Unie toepasselijk zou zijn en die wet de consument in genoemde aangelegenheden een hogere bescherming verleent.

HOOFDSTUK V. - VERPLICHTINGEN VAN DE KOPER.
Art. 1650

De hoofdverplichting van de koper bestaat in het betalen van de prijs op de dag en op de plaats bij de koop bepaald.

Art. 1651

Indien bij het aangaan van de koop niets daaromtrent bedongen is, moet de koper betalen op de plaats en op het tijdstip voor de levering bepaald.

Art. 1652

De koper is verplicht interest van de koopprijs te betalen tot aan de voldoening van het kapitaal, in de drie volgende gevallen :
Indien zulks bij het aangaan van de koop bedongen is;
Indien de verkochte en geleverde zaak vruchten of andere inkomsten oplevert;
Indien de koper is aangemaand om te betalen.

   In dit laatste geval loopt de interest eerst te rekenen van de aanmaning.

Art. 1653

Wanneer de koper wordt gestoord of gegronde vrees heeft te worden gestoord door een hypothecaire vordering of door een eigendomsvordering, kan hij de betaling van de prijs opschorten totdat de verkoper de stoornis heeft doen ophouden, tenzij deze verkiest borg te stellen of tenzij bedongen is dat de koper zal betalen niettegenstaande de stoornis.

Art. 1654

Indien de koper de prijs niet betaalt, kan de verkoper de ontbinding van de koop vorderen.

Art. 1655

De ontbinding van de verkoop van onroerende goederen wordt dadelijk uitgesproken, indien de verkoper gevaar loopt de zaak en de prijs te verliezen.

   Indien dit gevaar niet bestaat, kan de rechter aan de koper een langer of korter uitstel verlenen naar gelang van de omstandigheden.

   Gaat die tijd voorbij zonder dat de koper betaalt, dan wordt de ontbinding van de koop uitgesproken.

Art. 1656

Wanneer bij een verkoop van onroerende goederen bedongen is dat, bij gebreke van betaling van de prijs binnen de overeengekomen tijd, de koop van rechtswege zal zijn ontbonden, kan de koper niettemin na verloop van de tijd alsnog betalen, zolang hij niet door een aanmaning is in gebreke gesteld; maar na die aanmaning kan de rechter hem geen uitstel verlenen.

Art. 1657

Wat betreft de verkoop van waren en roerende goederen, heeft de ontbinding van de koop plaats van rechtswege en zonder aanmaning ten voordele van de verkoper, na verloop van de tijd die voor de afhaling is overeengekomen.

HOOFDSTUK VI. - NIETIGHEID EN ONTBINDING VAN DE KOOP.
Art. 1658

Behalve op grond van de oorzaken van nietigheid of van ontbinding welke in deze titel reeds zijn opgegeven, en van die welke aan alle overeenkomsten gemeen zijn, kan de koop ook ontbonden worden door de uitoefening van het recht van wederinkoop en wegens het bedingen van een te geringe prijs.

AFDELING I. - RECHT VAN WEDERINKOOP.
Art. 1659

Het recht van wederinkoop is een beding waarbij de verkoper zich voorbehoudt de verkochte zaak terug te nemen, tegen de teruggave van de oorspronkelijke prijs en de vergoeding waarvan sprake is in artikel 1673.

Art. 1660

Het recht van wederinkoop mag voor niet langer dan vijf jaren worden bedongen.

   Het wordt tot die tijd beperkt, indien het voor langer bedongen is.

Art. 1661

De bepaalde tijd is van strenge toepassing, en kan door de rechter niet verlengd worden.

Art. 1662

Heeft de verkoper zijn recht van wederinkoop niet uitgeoefend binnen de voorgeschreven tijd, dan blijft de koper onherroepelijk eigenaar.

Art. 1663

De termijn loopt tegen een ieder, zelfs tegen minderjarigen, behoudens hun verhaal op wie het aangaat, zo daartoe grond bestaat.

Art. 1664

De verkoper onder beding van wederinkoop kan zijn recht tegen een tweede koper uitoefenen, zelfs wanneer het recht van wederinkoop in het tweede contract niet is vermeld.

Art. 1665

De koper onder beding van wederinkoop oefent alle rechten van zijn verkoper uit; de verjaring loopt te zijnen voordele zowel tegen de ware eigenaar als tegen hen die zouden beweren rechten of hypotheken op de verkochte zaak te hebben.

Art. 1666

Hij kan tegen de schuldeisers van zijn verkoper het voorrecht van uitwinning doen gelden.

Art. 1667

Hij die een onverdeeld aandeel in een erf heeft verkregen onder beding van wederinkoop, kan, indien het gehele erf hem is toegewezen bij een tegen hem gevorderde veiling, de verkoper verplichten het gehele erf over te nemen, wanneer deze van het beding wil gebruik maken.

Art. 1668

Indien verscheidene personen gezamenlijk en bij een en hetzelfde contract een erf verkocht hebben dat hun gemeenschappelijk toebehoorde, kan ieder van hen het recht van wederinkoop slechts uitoefenen voor het aandeel dat hij daarin had.

Art. 1669

Hetzelfde geldt, wanneer iemand die alleen een erf verkocht heeft, verscheidene erfgenamen heeft achtergelaten.

   Ieder van die medeërfgenamen kan van het recht van wederinkoop slechts gebruik maken voor zijn aandeel in de nalatenschap.

Art. 1670

Nochtans kan de koper, in het geval van de twee vorige artikelen, vorderen dat alle medeverkopers of alle medeërfgenamen worden opgeroepen, ten einde zich met elkaar te verstaan omtrent de wederinkoop van het gehele erf; en, indien zij het niet eens worden, wordt de eis tegen de koper afgewezen.

Art. 1671

Indien een erf dat aan verscheidene personen toebehoorde, niet verkocht is door allen gezamenlijk en voor het geheel, maar door ieder slechts voor het aandeel dat hij daarin had, kan ieder van hen afzonderlijk het recht van wederinkoop uitoefenen, voor het aandeel dat hem toebehoorde;
En de koper kan degene die het recht op die wijze uitoefent, niet verplichten het gehele erf over te nemen.

Art. 1672

Indien de koper verscheidene erfgenamen heeft achtergelaten, kan het recht van wederinkoop tegen ieder van hen slechts worden uitgeoefend voor zijn aandeel, ingeval er nog onverdeeldheid is, alsook ingeval de verkochte zaak onder hen verdeeld is.

   Indien echter de nalatenschap verdeeld is en de verkochte zaak aan een van de erfgenamen is toebedeeld, kan de vordering tot wederinkoop tegen deze voor het geheel worden ingesteld.

Art. 1673

De verkoper die van het beding van wederinkoop gebruik maakt, moet niet alleen de koopprijs vergoeden, maar ook de wettig gemaakte kosten van de koop, de noodzakelijke herstellingen, alsmede de herstellingen die de waarde van het erf vermeerderd hebben, ten belope van die vermeerdering. Hij kan eerst in bezit treden nadat hij aan al die verplichtingen voldaan heeft.

   Wanneer de verkoper, ten gevolge van het beding van wederinkoop, zijn erf terugbekomt, neemt hij dit terug, vrij van alle lasten en hypotheken waarmee de koper het mocht hebben bezwaard; de verhuringen die de koper zonder bedrog heeft aangegaan, moet hij gestand doen.

AFDELING II. - VERNIETIGING VAN DE KOOP UIT HOOFDE VAN BENADELING.
Art. 1674

Indien de verkoper in de verkoopprijs van een onroerend goed voor meer dan zeven twaalfden is benadeeld, heeft hij het recht om de vernietiging van de koop te eisen, ook al had hij bij het contract uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht om die vernietiging te vorderen, en al had hij verklaard de meerdere waarde te schenken.

Art. 1675

Om te weten of er benadeling voor meer dan zeven twaalfden is, dient men het onroerend goed te schatten volgens zijn staat en zijn waarde op het ogenblik van de koop.

Art. 1676

De eis is niet meer ontvankelijk na verloop van twee jaren te rekenen van de dag van de koop.

   Die termijn loopt tegen (... ), (vermoedelijk afwezigen ) en [1 personen beschermd krachtens artikel 492/1 ]1 en tegen minderjarigen die in de plaats komen van een meerderjarige verkoper. <W 2003-02-13/36, art. 18, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2003> <W 2007-05-09/44, art. 36, 12°, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

   Die termijn loopt eveneens en is niet geschorst gedurende de tijd bedongen voor het recht van wederinkoop.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 142, 015; 015; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 1677

Het bewijs van de benadeling kan alleen bij vonnis worden toegelaten, en slechts ingeval de gestelde feiten waarschijnlijk genoeg en gewichtig genoeg zijn om het bestaan van de benadeling te laten vermoeden.

Art. 1678

Dat bewijs kan niet worden geleverd dan door een verslag van drie deskundigen, die een enkel gemeenschappelijk proces-verbaal moeten opmaken en slechts een enkel advies, bij meerderheid van stemmen, mogen uitbrengen.

Art. 1679

Indien de adviezen verschillen, geeft het proces-verbaal de redenen daarvan op, zonder dat mag worden medegedeeld welk het advies van ieder der deskundigen is geweest.

Art. 1680

De drie deskundigen worden ambtshalve benoemd, tenzij de partijen zich omtrent de benoeming van alle drie gezamenlijk verstaan hebben.

Art. 1681

Ingeval de vordering tot vernietiging wordt toegewezen heeft de koper de keus om ofwel de zaak terug te geven en de prijs die hij ervoor betaald heeft, terug te nemen, ofwel het erf te behouden, mits hij hetgeen aan de juiste prijs ontbreekt, aanvult, onder aftrek van een tiende van de gehele prijs.

   De derde-bezitter heeft hetzelfde recht, onverminderd zijn verhaal op zijn verkoper.

Art. 1682

Indien de koper verkiest de zaak te behouden, met aanvulling van de prijs, zoals in het vorige artikel is bepaald, is hij verplicht interest van het aanvullend bedrag te betalen, te rekenen van de dag waarop de eis tot vernietiging gedaan is.

   Indien hij verkiest de zaak terug te geven en de prijs terug te ontvangen, geeft hij de vruchten terug, te rekenen van de dag waarop de eis gedaan is.

   Ook de interest van de prijs die hij betaald heeft, wordt hem vergoed hetzij eveneens van de dag waarop die eis gedaan is, hetzij, indien hij geen vruchten genoten heeft, te rekenen van de dag van de betaling.

Art. 1683

Vernietiging uit hoofde van benadeling heeft niet plaats ten voordele van de koper.

Art. 1684

Zij heeft niet plaats ten aanzien van verkopingen die volgens de wet niet anders dan op rechterlijk gezag kunnen geschieden.

Art. 1685

De regels in de vorige afdeling bepaald voor de gevallen dat verscheidene personen gezamenlijk of afzonderlijk verkocht hebben, en voor het geval dat de verkoper of de koper verscheidene erfgenamen heeft achtergelaten, worden mede in acht genomen voor het instellen van de rechtsvordering tot vernietiging.

HOOFDSTUK VII. - VEILING VAN ONVERDEELDE GOEDEREN.
Art. 1686

Indien een zaak die aan verscheidene personen gemeenschappelijk toebehoort, niet gevoeglijk en zonder verlies verdeeld kan worden,
Of indien, bij een minnelijke verdeling van gemeenschappelijke goederen, zich daaronder enkele goederen bevinden die geen van de deelgenoten kan of wil nemen,
Geschiedt de verkoop bij opbod en de prijs wordt onder de medeëigenaars verdeeld.

Art. 1687

Ieder medeëigenaar kan eisen dat ook vreemden tot de veiling van onverdeelde goederen worden opgeroepen; zij moeten worden opgeroepen, wanneer een van de medeëigenaars minderjarig is.

Art. 1688

De wijze en de vormen volgens welke de veiling van onverdeelde goederen moet geschieden, worden in de titel Erfenissen en in het [1 Gerechtelijk Wetboek ]1 bepaald. <W 15-12-1949, art. 26>

(1)<W 2014-05-05/09, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
HOOFDSTUK VIII. - OVERDRACHT VAN SCHULDVORDERINGEN EN ANDERE ONLICHAMELIJKE RECHTEN.
Art. 1689

Bij de overdracht van een schuldvordering, van een recht of van een rechtsvordering tegen een derde, geschiedt de levering tussen overdrager en overnemer door afgifte van de titel.

Art. 1690

<W 1994-07-06/32, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 25-07-1994> (§ 1. ) De overdracht van schuldvordering kan worden ingeroepen tegen andere derden dan de gecedeerde schuldenaar door het sluiten van de overeenkomst van overdracht. <W 2006-07-20/39, art. 26, 1°, 009; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

   De overdracht kan slechts tegen de gecedeerde schuldenaar worden ingeroepen vanaf het ogenblik dat zij aan de gecedeerde schuldenaar ter kennis werd gebracht of door hem werd erkend.

   Indien de overdrager dezelfde rechten aan verscheidene overnemers overdraagt, krijgt hij die er zich te goeder trouw op kan beroepen als eerste de overdracht van schuldvordering aan de schuldenaar ter kennis te hebben gebracht of als eerste de erkenning van de overdracht door de schuldenaar te hebben bekomen, de voorkeur.

   De overdracht kan niet worden ingeroepen tegen de te goeder trouw zijnde schuldeiser van de overdrager aan wie de schuldenaar te goeder trouw en voordat de overdracht hem ter kennis werd gebracht, bevrijdend heeft betaald.

(§ 2. Onverminderd de toepassing van de artikelen 27 tot 35 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers geeft de overdracht die slaat op inkomsten bedoeld in artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, op straffe van procedurele nietigheid, op het ogenblik dat zij kan worden ingeroepen tegen de gecedeerde schuldenaar aanleiding tot een aan de overdrager gerichte kennisgeving, die het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie bevat. In dat geval is artikel 34bis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers van toepassing. ) <W 2006-07-20/39, art. 26, 2°, 009; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

Art. 1691

<W 1994-07-06/32, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 25-07-1994> De schuldenaar die te goeder trouw heeft betaald alvorens de overdracht hem ter kennis werd gebracht of door hem werd erkend, wordt bevrijd.

   De te goeder trouw zijnde schuldenaar kan de gevolgen van elke rechtshandeling die ten opzichte van de overdrager is gesteld, inroepen ten opzichte van de overnemer, voordat de overdracht aan hem ter kennis werd gebracht of door hem werd erkend.

Art. 1692

De verkoop of overdracht van een schuldvordering omvat haar toebehoren, zoals borgtochten, voorrechten en hypotheken.

Art. 1693

Hij die een schuldvordering of enig ander onlichamelijk recht verkoopt, moet instaan voor het bestaan daarvan ten tijde van de overdracht, zelfs wanneer deze zonder vrijwaring is geschied.

Art. 1694

Voor de gegoedheid van de schuldenaar moet hij niet instaan tenzij hij zich daartoe heeft verbonden, en slechts ten belope van de prijs die hij voor de schuldvordering ontvangen heeft.

Art. 1695

Wanneer hij beloofd heeft voor de gegoedheid van de schuldenaar te zullen instaan, geldt die belofte slechts voor de gegoedheid op het ogenblik zelf en strekt zij zich niet uit tot de toekomst, tenzij de overdrager zulks uitdrukkelijk heeft bedongen.

Art. 1696

Hij die een nalatenschap verkoopt zonder de voorwerpen waaruit zij bestaat, stuk voor stuk op te geven, moet slechts voor zijn hoedanigheid van erfgenaam instaan.

Art. 1697

Wanneer hij reeds de vruchten van enig erf had genoten, of het bedrag van enige tot die erfenis behorende schuldvordering had ontvangen, of enig voorwerp van de nalatenschap had verkocht, is hij verplicht die aan de koper te vergoeden, behalve indien hij ze uitdrukkelijk voor zich behouden had bij het aangaan van de koop.

Art. 1698

De koper is zijnerzijds verplicht aan de verkoper te vergoeden hetgeen deze wegens schulden en lasten van de nalatenschap betaald heeft, en hem te voldoen al hetgeen hij als schuldeiser te vorderen had, tenzij het tegendeel is bedongen.

Art. 1699

Hij tegen wie een betwist recht is overgedragen, kan zich daarvan door de overnemer doen bevrijden, mits hij hem de werkelijke prijs van de overdracht en de wettig gemaakte kosten vergoedt, samen met de interest te rekenen van de dag waarop de overnemer de prijs voor de hem gedane overdracht betaald heeft.

Art. 1700

Een zaak wordt voor betwist gehouden, zodra er proces is en betwisting van het recht zelf.

Art. 1701

De bepaling van artikel 1699 is niet van toepassing :
1° Wanneer de overdracht gedaan is aan een medeërfgenaam of medeëigenaar van het overgedragen recht;
2° Wanneer zij gedaan is aan een schuldeiser tot betaling van hetgeen hem verschuldigd is;
3° Wanneer zij gedaan is aan de bezitter van het erf waarop het betwiste recht betrekking heeft.

TITEL VII. - RUIL.
Art. 1702

Ruil is een contract waarbij de partijen aan elkaar een zaak in de plaats van een andere zaak geven.

Art. 1703

Ruil komt tot stand door de enkele toestemming van de partijen, op dezelfde wijze als koop.

Art. 1704

Indien een van de ruilers de zaak die hem in ruil gegeven wordt, reeds heeft ontvangen, en nadien bewijst dat de andere contractant geen eigenaar is van die zaak, kan hij niet genoodzaakt worden tot levering van de zaak die hij beloofd heeft daarvoor te zullen ruilen, maar alleen tot teruggave van die welke hij ontvangen heeft.

Art. 1705

_ De ruiler die de zaak welke hij in ruil ontvangen heeft, door uitwinning verliest, heeft de keus om ofwel schadevergoeding, ofwel de teruggave van zijn zaak te vorderen.

Art. 1706

Vernietiging uit hoofde van benadeling vindt geen toepassing op het ruilcontract.

Art. 1707

De overige regels die omtrent het koopcontract zijn voorgeschreven, zijn mede van toepassing op het ruilcontract.

TITEL VIII. - HUUR.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1708

Er zijn twee soorten van huur :
De huur van goederen,
En de huur van werk.

Art. 1709

Huur van goederen is een contract waarbij de ene partij zich verbindt om de andere het genot van een zaak te doen hebben gedurende een zekere tijd, en tegen een bepaalde prijs, die de laatstgenoemde zich verbindt te betalen.

Art. 1710

Huur van werk is een contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de andere te verrichten, tegen betaling van een tussen hen bedongen prijs.

Art. 1711

Die twee soorten van huur worden nog verder onderverdeeld :
Onder huishuur wordt verstaan de huur van huizen en die van meubelen;
Onder pacht, de huur van landeigendommen;
Onder huur van werk, de huur van arbeid of van diensten;
Onder veepacht, de huur van dieren, waarbij de winst verdeeld wordt tussen de eigenaar en degene aan wie hij de dieren toevertrouwt.

   Een bestek, een aanneming of vast akkoord betreffende het uitvoeren van een werk tegen betaling van een bepaalde prijs, is ook huur, wanneer de grondstof geleverd wordt door hem voor wie het werk wordt uitgevoerd.

   Voor de laatste drie soorten gelden bijzondere regels.

Art. 1712

De verhuring van de goederen van de Staat, van de gemeenten en van de openbare instellingen is aan bijzondere reglementen onderworpen.

HOOFDSTUK II. - HUUR VAN GOEDEREN.
Art. 1713

Men kan alle soorten van goederen, zo roerende als onroerende, verhuren.

AFDELING I. - (ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE HUUR VAN ONROERENDE GOEDEREN ). <W 20-02-1991, art. 1>
Art. 1714

[...] (Behalve tegenstrijdige wettelijke bepalingen ) men kan huren bij geschrift of mondeling. <W 1991-02-20/33, art. 13, § 3, Inwerkingtreding : 20-02-1991> <W 2007-04-25/38, art. 97, 010; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

   [1 Elke schriftelijke huurovereenkomst moet, afgezien van alle andere modaliteiten, het volgende inhouden :
1° voor de natuurlijke personen, hun naam, hun eerste twee voornamen, hun woonplaats en hun datum en plaats van geboorte;
2° voor de rechtspersonen, hun maatschappelijke naam en, in voorkomend geval, hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen; bij gebrek aan toekenning van het voormelde identificatienummer, wordt dit vervangen door hun maatschappelijke zetel.

   Indien aan een partij bij een dergelijke akte nog geen ondernemingsnummer is toegekend, bevestigt die partij dit in de akte of in een ondertekende aanvullende verklaring onderaan de akte.

   De partij die zijn verplichting tot identificatie met het in het tweede lid beoogde nummer niet nakomt, draagt alle gevolgen van het gebrek aan registratie van de huurovereenkomst. ]1

(1)<W 2013-12-21/26, art. 41, 014; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
Art. 1714_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1714bis

<ingevoegd bij W 2007-04-25/38, art. 98, Inwerkingtreding : 18-05-2007> Artikel 1bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, is van toepassing op de kamer bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere studenten.

Art. 1714bis_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1714bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] Artikel 1bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, is van toepassing op de kamer bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere studenten.

Art. 1715

[...] Indien een huur die zonder geschrift is aangegaan, nog op generlei wijze is ten uitvoer gebracht, en een van de partijen die ontkent, kan het bewijs door getuigen niet worden toegelaten, hoe gering de huurprijs ook is, en hoewel men aanvoert dat er handgeld is gegeven. <W 1991-02-20/33, art. 13, § 3, Inwerkingtreding : 20-02-1991>

   Alleen de eed kan worden opgedragen aan hem die de huur ontkent.

Art. 1715_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1716

<hersteld bij W 2007-04-25/38, art. 99, Inwerkingtreding : 18-05-2007> Elke verhuring van een goed dat bestemd is voor bewoning in de ruime betekenis houdt in dat in elke officiële of publieke mededeling onder meer het bedrag van de gevraagde huurprijs en van de gemeenschappelijke lasten wordt vermeld.

   Elk niet naleven van deze verplichting door de verhuurder of diens gevolmachtigde zal de betaling kunnen rechtvaardigen van een administratieve boete die vastgelegd is tussen 50 euro en 200 euro.

   De gemeenten, in de hoedanigheid van gedecentraliseerde overheden, kunnen de inbreuken op de verplichtingen van dit artikel vaststellen, vervolgen en bestraffen. De bevoegde gemeente is die waar het goed zich bevindt. Deze inbreuken worden vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de vormvereisten, termijnen en procedures bepaald in artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet, met uitzondering van § 5.

Art. 1716_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1716_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] Elke verhuring van een goed dat bestemd is voor bewoning in de ruime betekenis houdt in dat in elke officiële of publieke mededeling onder meer het bedrag van de gevraagde huurprijs en van de gemeenschappelijke lasten wordt vermeld. Elk niet naleven van deze verplichting door de verhuurder of diens gevolmachtigde zal de betaling kunnen rechtvaardigen van een administratieve boete die vastgelegd is tussen 50 euro en 200 euro. De gemeenten, in de hoedanigheid van gedecentraliseerde overheden, kunnen de inbreuken op de verplichtingen van dit artikel vaststellen, vervolgen en bestraffen. De bevoegde gemeente is die waar het goed zich bevindt. Deze inbreuken worden vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de vormvereisten, termijnen en procedures bepaald in artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet, met uitzondering van § 5.

Art. 1716bis

(Opgeheven ) <W 04-11-1969, art. 2>

Art. 1717

(De huurder mag onderverhuren en zelfs zijn huur aan anderen overdragen, indien dit recht hem niet is ontzegd.

   (Onverminderd artikel 11bis van de afdeling IIbis van dit hoofdstuk, kan de huurder die het gehuurde goed niet tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt, het goed niet geheel of gedeeltelijk onderverhuren opdat het voor de onderhuurder als hoofdverblijfplaats kan dienen.

   Indien de huurder echter een gemeente is, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut onderworpen aan de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, ofwel een vennootschap met een sociaal oogmerk, kan hij het goed aan een of meer natuurlijke personen geheel onderverhuren, op voorwaarde dar deze personen minder gegoed zijn of zich in een behartenswaardige sociale situatie bevinden en dat zij het goed uitsluitend tot hun hoofdverblijfplaats bestemmen, en voor zover de verhuurder ingestemd heeft met de mogelijkheid om het goed te dien einde onder te verhuren. <W 1997-04-13/43, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>

   De huurder kan zijn huurovereenkomst evenmin overdragen indien het gehuurde goed moet dienen tot hoofdverblijfplaats voor de overnemer. <W 20-02-1991, art. 4> <W 1997-04-13/43, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 31-05-1997>

   Het kan hem worden ontzegd voor het geheel of voor een gedeelte.

   Zodanig beding is altijd van strenge toepassing.

   (Leden 4 en 5 opgeheven ) <W 04-11-1969, art. 2>

Art. 1717_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1717_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] (De huurder mag onderverhuren en zelfs zijn huur aan anderen overdragen, indien dit recht hem niet is ontzegd. (Onverminderd artikel 11bis van de afdeling IIbis van dit hoofdstuk, kan de huurder die het gehuurde goed niet tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt, het goed niet geheel of gedeeltelijk onderverhuren opdat het voor de onderhuurder als hoofdverblijfplaats kan dienen. Indien de huurder echter een gemeente is, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut onderworpen aan de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, ofwel een vennootschap met een sociaal oogmerk, kan hij het goed aan een of meer natuurlijke personen geheel onderverhuren, op voorwaarde dar deze personen minder gegoed zijn of zich in een behartenswaardige sociale situatie bevinden en dat zij het goed uitsluitend tot hun hoofdverblijfplaats bestemmen, en voor zover de verhuurder ingestemd heeft met de mogelijkheid om het goed te dien einde onder te verhuren.) (De huurder) kan zijn huurovereenkomst evenmin overdragen indien het gehuurde goed moet dienen tot hoofdverblijfplaats voor de overnemer.) Het kan hem worden ontzegd voor het geheel of voor een gedeelte. Zodanig beding is altijd van strenge toepassing. (Leden 4 en 5 opgeheven)

Art. 1718

<W 14-07-1976, art. IV, 14> Artikel 595, betreffende de verhuring door de vruchtgebruiker, is mede van toepassing op de verhuring van de goederen van minderjarigen.

Art. 1718_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1719

De verhuurder is, uit de aard van het contract, en zonder dat daartoe enig bijzonder beding nodig is, verplicht :
1° Het verhuurde goed aan de huurder te leveren;
2° Dat goed in zodanige staat te onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waartoe het verhuurd is;
3° De huurder het rustig genot daarvan te doen hebben zolang de huur duurt.

Art. 1719_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1720

De verhuurder is verplicht het goed in alle opzichten in goede staat van onderhoud te leveren.

   Hij moet daaraan gedurende de huurtijd alle herstellingen doen, die nodig mochten worden, behalve de herstellingen ten laste van de huurder.

Art. 1720_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1720_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] De verhuurder is verplicht het goed in alle opzichten in goede staat van onderhoud te leveren. Hij moet daaraan gedurende de huurtijd alle herstellingen doen, die nodig mochten worden, behalve de herstellingen ten laste van de huurder.

Art. 1721

Vrijwaring is verschuldigd aan de huurder voor alle gebreken van het verhuurde goed, die het gebruik daarvan verhinderen, ook al mocht de verhuurder die bij het aangaan van de huur niet hebben gekend.

   Indien door die gebreken enig verlies voor de huurder ontstaat, is de verhuurder verplicht hem daarvoor schadeloos te stellen.

Art. 1721_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1722

Indien het verhuurde goed gedurende de huurtijd door toeval geheel is teniet gegaan, is de huur van rechtswege ontbonden; indien het goed slechts ten dele is teniet gegaan, kan de huurder, naar gelang van de omstandigheden, ofwel vermindering van de prijs, ofwel zelfs ontbinding van de huur vorderen. In geen van beide gevallen is schadeloosstelling verschuldigd.

Art. 1722_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1723

De verhuurder mag gedurende de huurtijd de gedaante van het verhuurde goed niet veranderen.

Art. 1723_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1724

Indien het verhuurde goed gedurende de huurtijd dringende herstellingen nodig heeft, die niet tot na het eindigen van de huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurder die gedogen, welke ongemakken hem daardoor ook mochten worden veroorzaakt, en al zou hij gedurende de herstellingen het genot van een gedeelte van het verhuurde goed moeten derven.

   Indien echter die herstellingen langer dan veertig dagen duren, wordt de huurprijs verminderd naar evenredigheid van de tijd en van het gedeelte van het verhuurde goed waarvan hij het genot heeft moeten derven.

   Indien de herstellingen van dien aard zijn dat hetgeen noodzakelijk is voor de huisvesting van de huurder en van zijn gezin, daardoor onbewoonbaar wordt, kan hij de huur doen ontbinden.

Art. 1724_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1725

De verhuurder is niet verplicht de huurder te vrijwaren voor de stoornis die derden hem door feitelijkheden toebrengen in zijn genot, zonder dat zij overigens beweren enig recht op het verhuurde goed te hebben; onverminderd het recht van de huurder om hen in eigen naam te vervolgen.

Art. 1725_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1726

Indien daarentegen de huurder of de pachter in zijn genot is gestoord ten gevolge van een rechtsvordering betreffende de eigendom van het erf, heeft hij recht op een evenredige vermindering van de huurprijs of de pachtprijs, mits van de stoornis en de belemmering aan de eigenaar is kennis gegeven.

Art. 1726_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1727

Indien zij die de feitelijkheden hebben begaan, beweren enig recht op het verhuurde goed te hebben, of indien de huurder zelf in rechte gedagvaard wordt om te worden verwezen tot ontruiming van het geheel of van een gedeelte van het goed, of om de uitoefening van enige erfdienstbaarheid te gedogen, moet de huurder de verhuurder in vrijwaring oproepen, en, indien hij het eist, zal hij buiten het geding gesteld worden, mits hij de verhuurder noemt, voor wie hij bezit.

Art. 1727_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1728

De huurder is tot twee hoofdverplichtingen gehouden :
1° Het gehuurde te gebruiken als een goed huisvader, en volgens de bestemming welke bij het huurcontract daaraan gegeven is, of volgens die welke, bij gebreke van overeenkomst daaromtrent, naar gelang van de omstandigheden vermoed wordt;
2° De huurprijs op de bepaalde termijn te voldoen.

Art. 1728_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1728bis

_ <Ingevoegd bij W 29-12-1983, art. 1> § 1. Indien een aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud is bedongen, is deze slechts één maal per huurjaar toegelaten en ten vroegste op de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst. Deze aanpassing geschiedt op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

   De aangepaste huurprijs mag niet hoger zijn dan het bedrag verkregen door toepassing van de hiernavolgende formule : basishuurprijs vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.

   De basishuurprijs is de huurprijs die volgt uit de overeenkomst of uit een vonnis met uitsluiting van alle kosten en lasten uitdrukkelijk door de huurovereenkomst ten laste van de huurder gelegd.

   (Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer daartoe berekend en benoemd, van de maand voorafgaand aan die van de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst. ) <W 1997-04-13/43, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>

   (Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten. ) <KB 24-12-1993, art. 16>

   Voor de overeenkomsten afgesloten vanaf 1 februari 1994, is het aanvangsindexcijfer echter het indexcijfer daartoe berekend en benoemd van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten.

   § 2. Contractuele bepalingen welker uitvoering verder gaat dan de aanpassing waarin dit artikel voorziet, kunnen tot die aanpassing ingekort worden.

§ 3. (... ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1728bis_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1728bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

_ § 1. Indien een aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud is bedongen, is deze slechts één maal per huurjaar toegelaten en ten vroegste op de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst. Deze aanpassing geschiedt op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De aangepaste huurprijs mag niet hoger zijn dan het bedrag verkregen door toepassing van de hiernavolgende formule : basishuurprijs vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. De basishuurprijs is de huurprijs die volgt uit de overeenkomst of uit een vonnis met uitsluiting van alle kosten en lasten uitdrukkelijk door de huurovereenkomst ten laste van de huurder gelegd. (Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer daartoe berekend en benoemd, van de maand voorafgaand aan die van de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst.) (Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten.) Voor de overeenkomsten afgesloten vanaf 1 februari 1994, is het aanvangsindexcijfer echter het indexcijfer daartoe berekend en benoemd van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke de overeenkomst is afgesloten. § 2. Contractuele bepalingen welker uitvoering verder gaat dan de aanpassing waarin dit artikel voorziet, kunnen tot die aanpassing ingekort worden. § 3. [1 Op voordracht van de Minister die de Huisvesting onder zijn bevoegdheid heeft, kan de Regering evenwel, in functie van de door de federaal Staat aangenomen beslissingen inzake consumptieprijsindex, vaststellen dat de huurprijs van de woningen in een onroerend goed gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aangepast zou worden aan de kosten van levensonderhoud op grond van de index toepasselijk op de lonen en tegemoetkomingen krachtens de federale bepalingen. Deze bepalingen kunnen geen nominale vermindering van de geïndexeerde huurprijs tot gevolg hebben tijdens de tijdvakken waar de index toepasselijk op de lonen en vervangingstegemoetkomingen geblokkeerd wordt.]1

(1)<ORD 2017-07-27/15, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 1728ter

<Ingevoegd bij W 29-12-1983, art. 2> § 1. Behalve wanneer uitdrukkelijk overeengekomen is dat de aan de huurder opgelegde kosten en lasten in vaste bedragen worden bepaald, moeten ze met werkelijke uitgaven overeenkomen.

   Deze kosten en lasten moeten in een afzonderlijke rekening worden opgegeven.

   De stukken die van deze uitgaven doen blijken, moeten worden overgelegd.

   In het geval van een onroerend goed bestaande uit meerdere appartementen, waarvan het beheer wordt waargenomen door éénzelfde persoon, wordt aan de verplichting voldaan zodra de verhuurder aan de huurder een opgave van de kosten en de lasten doet toekomen en aan de huurder of aan zijn bijzondere gemachtigde de mogelijkheid is geboden de stukken in te zien ten huize van de natuurlijke persoon of op de zetel van de rechtspersoon die het beheer waarneemt.

§ 2. De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met paragraaf 1 zijn nietig.

§ 3. Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.

Art. 1728ter_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1728quater

<Ingevoegd bij W 29-12-1983, art. 3> § 1. Indien de huurder meer betaald heeft dan hij in toepassing van de wet of de overeenkomst verschuldigd is moet hem het teveel betaalde op zijn verzoek worden terugbetaald. Dit verzoek dient aan de verhuurder te worden verzonden bij ter post aangetekende brief.

   De teruggave kan evenwel slechts geëist worden voor de bedragen die vervallen zijn en betaald werden tijdens de 5 jaar die aan dit verzoek voorafgaan.

   De vordering tot teruggave verjaart door verloop van een termijn van één jaar, zoals bepaald in artikel 2273.

§ 2. De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met paragraaf 1 zijn nietig.

§ 3. Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.

Art. 1728quater_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1729

Indien de huurder het gehuurde voor een ander gebruik bezigt dan waarvoor het bestemd was, of voor een gebruik waaruit enig nadeel kan ontstaan voor de verhuurder, kan deze, naar gelang van de omstandigheden, de huur doen ontbinden.

Art. 1729_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1730

<W 29-12-1983, art. 4> § 1. (De partijen zijn verplicht een omstandige plaatsbeschrijving op te stellen, op tegenspraak en voor gezamenlijke rekening. Deze plaatsbeschrijving wordt opgesteld ofwel tijdens de periode dat de ruimtes onbewoond zijn, ofwel tijdens de eerste maand van bewoning. Hij wordt gevoegd bij de geschreven huurovereenkomst in de zin van artikel 1bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2 en zal eveneens onderworpen zijn aan de registratie. ) <W 2007-04-25/38, art. 100, 010; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

   Bereiken de partijen geen overeenstemming, dan wijst de vrederechter, bij wie de zaak aanhangig wordt gemaakt met een verzoekschrift ingediend voor het verstrijken van de termijn van één maand of van vijftien dagen naargelang van het geval, een deskundige aan die de plaatsbeschrijving opmaakt. Het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande verzet en is niet vatbaar voor hoger beroep.

§ 2. Indien in de gehuurde plaatsen belangrijke wijzigingen zijn aangebracht nadat de plaatsbeschrijving is opgemaakt kan elke partij eisen dat op tegenspraak en voor gemeenschappelijke rekening een bijvoegsel bij de plaatsbeschrijving wordt opgemaakt.

   Wordt geen overeenstemming bereikt, dan is de in paragraaf 1 voorgeschreven procedure van toepassing, behalve wat de termijnen betreft.

§ 3. De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met de paragrafen 1 en 2 zijn nietig.

§ 4. Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.

Art. 1730_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1730_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

§ 1. (De partijen zijn verplicht een omstandige plaatsbeschrijving op te stellen, op tegenspraak en voor gezamenlijke rekening. Deze plaatsbeschrijving wordt opgesteld ofwel tijdens de periode dat de ruimtes onbewoond zijn, ofwel tijdens de eerste maand van bewoning. Hij wordt gevoegd bij de geschreven huurovereenkomst [1 in de zin van artikel 215 van de Brusselse Huisvestingscode]1 en zal eveneens onderworpen zijn aan de registratie.) Bereiken de partijen geen overeenstemming, dan wijst de vrederechter, bij wie de zaak aanhangig wordt gemaakt met een verzoekschrift ingediend voor het verstrijken van de termijn van één maand of van vijftien dagen naargelang van het geval, een deskundige aan die de plaatsbeschrijving opmaakt. Het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande verzet en is niet vatbaar voor hoger beroep. § 2. Indien in de gehuurde plaatsen belangrijke wijzigingen zijn aangebracht nadat de plaatsbeschrijving is opgemaakt kan elke partij eisen dat op tegenspraak en voor gemeenschappelijke rekening een bijvoegsel bij de plaatsbeschrijving wordt opgemaakt. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan is de in paragraaf 1 voorgeschreven procedure van toepassing, behalve wat de termijnen betreft. § 3. De contractuele bepalingen welke in strijd zijn met de paragrafen 1 en 2 zijn nietig. § 4. Dit artikel is niet van toepassing op de pacht.

(1)<ORD 2017-07-27/15, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 1731

<W 29-12-1983, art. 5> § 1. Indien geen omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, wordt vermoed dat de huurder het gehuurde goed ontvangen heeft in dezelfde staat als waarin het zich bevindt op het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs, dat door alle middelen kan worden geleverd.

§ 2. Indien tussen verhuurder en huurder een omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, moet de huurder het goed teruggeven zoals hij het, volgens die beschrijving, ontvangen heeft, met uitzondering van hetgeen door ouderdom of overmacht is teniet gegaan of beschadigd.

Art. 1731_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1732

Hij is aansprakelijk voor de beschadigingen of de verliezen die gedurende zijn huurtijd ontstaan, tenzij hij bewijst dat die buiten zijn schuld hebben plaatsgehad.

Art. 1732_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1733

_ <W 20-02-1991, art. 7> Hij is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan.

Art. 1733_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1734

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1735

De huurder is aansprakelijk voor de beschadigingen en de verliezen die ontstaan door toedoen van zijn huisgenoten of van zijn onderhuurders.

Art. 1735_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1736

<W 20-02-1991, art. 8> Onverminderd het bepaalde in artikel 1758, wordt de voor onbepaalde duur gesloten huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan per maand.

   De overeenkomst kan slechts worden beëindigd met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.

Art. 1736_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1737

Indien de huur bij geschrift is aangegaan, eindigt zij van rechtswege wanneer de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat een opzegging is vereist.

Art. 1737_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1738

<W 20-02-1991, art. 9> Indien de huurder, na beëindiging van een voor een bepaalde duur bij geschrift gesloten overeenkomst, het goed zonder verzet van de verhuurder verder blijft bewonen, is er wederinhuring tegen dezelfde voorwaarden, ook wat de duur betreft.

Art. 1738_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1739

Wanneer een opzegging is betekend, kan de huurder, hoewel hij in het genot gebleven is, zich niet beroepen op een stilzwijgende wederinhuring.

Art. 1739_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1740

<W 20-02-1991, art. 10> In het geval van de artikelen 1738 en 1739, strekken de verplichtingen van de borgtocht zich niet uit tot de verplichtingen die uit de wederinhuring ontstaan.

Art. 1740_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1741

Het huurcontract wordt ontbonden door het tenietgaan van het verhuurde goed, en door de niet-nakoming van hun verplichtingen door de verhuurder of de huurder.

Art. 1741_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1742

[...] Het huurcontract wordt niet ontbonden door de dood van de verhuurder, noch door de dood van de huurder. <W 1991-02-20/33, art. 13, § 3, Inwerkingtreding : 28-02-1991>

   (Leden 2 tot 7 opgeheven ) <W 04-11-1969, art. 2>

Art. 1742_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1743

[...] Indien de verhuurder het verhuurde goed verkoopt, kan de pachter of de huurder, die een authentieke huur of een huur met vaste dagtekening heeft, niet uit het gehuurde gezet worden door de koper, tenzij de verhuurder zich dit recht bij het huurcontract heeft voorbehouden. <W 1991-02-20/33, art. 13, § 3, Inwerkingtreding : 28-02-1991>

Art. 1743_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1743_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] [...] Indien de verhuurder het verhuurde goed verkoopt, kan de pachter of de huurder, die een authentieke huur of een huur met vaste dagtekening heeft, niet uit het gehuurde gezet worden door de koper, tenzij de verhuurder zich dit recht bij het huurcontract heeft voorbehouden.

Art. 1744

Indien bij het aangaan van de huur is overeengekomen dat, in geval van verkoop, de pachter of de huurder uit het gehuurde kan worden gezet door de koper, en geen beding gemaakt is omtrent de schadevergoeding, is de verhuurder verplicht de pachter of de huurder schadeloos te stellen op de volgende wijze.

Art. 1744_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1745

Indien het een huis, een appartement of een winkel betreft, betaalt de verhuurder aan de uit het gehuurde gezette huurder, als schadevergoeding, een bedrag gelijk aan de huurprijs voor de tijd die (volgens de wet of de overeenkomst ) gelaten wordt tussen de opzegging en het vertrek. <W 20-02-1991, art. 11>

Art. 1745_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1746

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1747

De vergoeding wordt door deskundigen bepaald, indien het werkhuizen, fabrieken of andere inrichtingen betreft, die grote voorschotten vereisen.

Art. 1747_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1748

[...] De koper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij het huurcontract voorbehouden, om, in geval van verkoop, (... ) de huurder uit het gehuurde te zetten, is bovendien verplicht de huurder (te waarschuwen binnen de termijnen bepaald door de wet of de overeenkomst. ) <W 1991-02-20/33, art. 13, § 3, Inwerkingtreding : 28-02-1991> <W 07-03-1929, art. 2> <W 1991-02-20/33, art. 12, Inwerkingtreding : 28-02-1991>

   (leden 2 tot 6 opgeheven ) <W 04-11-1969, art. 2>

Art. 1748_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1748_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] [...] De koper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij het huurcontract voorbehouden, om, in geval van verkoop, (...) de huurder uit het gehuurde te zetten, is bovendien verplicht de huurder (te waarschuwen binnen de termijnen bepaald door de wet of de overeenkomst.) (leden 2 tot 6 opgeheven)

Art. 1749

Pachters of huurders kunnen niet uit het gehuurde gezet worden, tenzij de verhuurder of, zo niet, de nieuwe koper hun de hierboven bepaalde schadevergoedingen betaalt.

Art. 1749_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1750

Indien de huur niet bij authentieke akte is aangegaan, of geen vaste dagtekening heeft, is de koper niet tot schadevergoeding gehouden.

Art. 1750_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1750_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] Indien de huur niet bij authentieke akte is aangegaan, of geen vaste dagtekening heeft, is de koper niet tot schadevergoeding gehouden.

Art. 1751

De koper onder beding van wederinkoop kan geen gebruik maken van de bevoegdheid om de huurder uit het gehuurde te zetten, voordat hij, door het verstrijken van de tijd voor de wederinkoop bepaald, onherroepelijk eigenaar is geworden.

Art. 1751_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1752

De huurder die het huis niet van genoegzaam huisraad voorziet, kan eruit worden gezet, tenzij hij voldoende zekerheid stelt voor de betaling van de huur.

Art. 1752_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1752bis

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1753

De onderhuurder is jegens de eigenaar slechts gehouden ten belope van de prijs, die hij als onderhuurder verschuldigd is op het ogenblik van het beslag, en zonder dat hij zich op bij voorraad gedane betalingen kan beroepen.

   Betalingen die de onderhuurder gedaan heeft, hetzij krachtens een beding van zijn huurcontract, hetzij overeenkomstig het plaatselijk gebruik, worden niet geacht bij voorraad te zijn gedaan.

Art. 1753_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1754

Herstellingen ten laste van de huurder, of geringe herstellingen tot onderhoud, waartoe, behoudens andersluidend beding, de huurder gehouden is, zijn die welke door het plaatselijk gebruik als zodanig beschouwd worden en, onder andere, de herstellingen :
Aan haarden, haardplaten, lijsten en mantels van schoorstenen;
Aan de bepleistering van de muren van appartementen en andere woonplaatsen, onderaan tot op een meter hoogte;
Aan vloerstenen en tegels van kamers, wanneer er slechts enkele gebroken zijn;
Aan ruiten, tenzij die gebroken zijn door hagel of andere buitengewone en door overmacht veroorzaakte voorvallen waarvoor de huurder niet aansprakelijk is;
Aan deuren, vensterramen, planken dienende tot afschutting of tot sluiting van winkels, hengsels, grendels en sloten.

Art. 1754_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1754_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] Herstellingen ten laste van de huurder, of geringe herstellingen tot onderhoud, waartoe, behoudens andersluidend beding, de huurder gehouden is, zijn die welke door het plaatselijk gebruik als zodanig beschouwd worden en, onder andere, de herstellingen : Aan haarden, haardplaten, lijsten en mantels van schoorstenen; Aan de bepleistering van de muren van appartementen en andere woonplaatsen, onderaan tot op een meter hoogte; Aan vloerstenen en tegels van kamers, wanneer er slechts enkele gebroken zijn; Aan ruiten, tenzij die gebroken zijn door hagel of andere buitengewone en door overmacht veroorzaakte voorvallen waarvoor de huurder niet aansprakelijk is; Aan deuren, vensterramen, planken dienende tot afschutting of tot sluiting van winkels, hengsels, grendels en sloten.

Art. 1755

Geen van de herstellingen die geacht worden herstellingen ten laste van de huurder te zijn, komt voor rekening van de huurder, wanneer alleen ouderdom of overmacht daartoe aanleiding hebben gegeven.

Art. 1755_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1755_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] Geen van de herstellingen die geacht worden herstellingen ten laste van de huurder te zijn, komt voor rekening van de huurder, wanneer alleen ouderdom of overmacht daartoe aanleiding hebben gegeven.

Art. 1756

Het ruimen van putten en van sekreten komt ten laste van de verhuurder, indien niet het tegendeel bedongen is.

Art. 1756_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1756_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST

[NOTA : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet langer van toepassing op de huurovereenkomsten onderworpen aan de titel XI van de Code. ] Het ruimen van putten en van sekreten komt ten laste van de verhuurder, indien niet het tegendeel bedongen is.

Art. 1757

De huur van meubelen om een geheel huis, een gehele woning, een winkel of enig ander appartement daarmee te stofferen, wordt geacht voor zolang te zijn aangegaan als de huizen, woningen, winkels en andere appartementen volgens plaatselijk gebruik doorgaans verhuurd worden.

Art. 1757_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1758

De huur van een gemeubileerd appartement wordt geacht te zijn aangegaan bij het jaar, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per jaar;
Bij de maand, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per maand;
Bij de dag, wanneer zij is aangegaan tegen zoveel per dag.

   (Lid 4 opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1758_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1758bis

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1758ter

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1759

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1759bis

(Opgeheven) &t;W 20-02-1991, art. 13 en art. 14, §2, l3 voor overgangsbepaling>

Art. 1760

In geval van ontbinding van de huur door de schuld van de huurder, is deze verplicht de huurprijs te betalen gedurende de tijd die voor de wederverhuring nodig is, onverminderd de vergoeding van de schade die door het wangebruik mocht zijn veroorzaakt.

Art. 1760_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 1761

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1762

(Opgeheven ) <W 20-02-1991, art. 13>

Art. 1762bis

<Ingevoegd bij W 30-05-1931, art. 1> De uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde wordt voor niet geschreven gehouden.

Art. 1762bis_WAALS_GEWEST

<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

AFDELING II. - REGELS BETREFFENDE DE HUUROVEREENKOMSTEN MET BETREKKING TOT DE HOOFDVERBLIJFPLAATS VAN DE HUURDER IN HET BIJZONDER. (Voor de autonome Tekst : 1991-02-20/32)
AFDELING II. WAALS_GEWEST.
<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
AFDELING IIbis. - REGELS BETREFFENDE DE HANDELSHUUR IN HET BIJZONDER. (Voor de autonome Tekst : 1951-04-30/30)
AFDELING III. - REGELS BETREFFENDE DE PACHT IN HET BIJZONDER. (Voor de autonome Tekst : 1969-11-04/31)
HOOFDSTUK III. - HUUR VAN WERK EN VAN DIENSTEN.
Art. 1779

Er zijn drie hoofdsoorten van huur van werk en van diensten :
1° De huur van werklieden die in iemands dienst treden;
2° Die van vervoerders te land en te water, die zich belasten met het vervoer van personen of van koopwaren;
3° Die van aannemers van werken die handelen ingevolge bestekken of aannemingen.

AFDELING I. - HUUR VAN DIENSTBODEN EN WERKLIEDEN.
Art. 1780

Men kan zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming verbinden.

Art. 1781

(Opgeheven ) <W 10-07-1883, art. 1>

AFDELING II. - ONDERNEMERS VAN VERVOER TE LAND EN TE WATER.
Art. 1782

Vervoerders te land en te water hebben, ten aanzien van de bewaring en het behoud van de zaken die hun zijn toevertrouwd, dezelfde verplichtingen als logementhouders, van wie sprake in de titel Bewaargeving en sekwester.

Art. 1783

Zij zijn verantwoordelijk niet alleen voor hetgeen zij reeds in hun vaartuig of voertuig hebben geladen, maar ook voor hetgeen hun op de wal of in de stapelplaats is afgegeven om in hun vaartuig of voertuig te worden geplaatst.

Art. 1784

Zij zijn aansprakelijk voor het verlies en de beschadiging van de zaken die hun zijn toevertrouwd, tenzij zij bewijzen dat deze zijn verloren gegaan of beschadigd door toeval of overmacht.

Art. 1785

Ondernemers van openbaar personenvervoer te land en te water, en ondernemers van openbaar goederenvervoer, moeten een register houden van het geld, de voorwerpen en de pakketten met het vervoer waarvan zij zich belasten.

Art. 1786

Ondernemers en bestuurders van openbaar personen- en goederenvervoer, en gezagvoerders van schuiten en schepen zijn bovendien onderworpen aan bijzondere reglementen, die tussen hen en de andere burgers tot wet strekken.

AFDELING III. - BESTEKKEN EN AANNEMINGEN.
Art. 1787

Wanneer men iemand belast met het maken van een werk, kan men overeenkomen dat hij alleen zijn arbeid of zijn diensten, ofwel dat hij ook de stof zal verstrekken.

Art. 1788

Ingeval de werkman de stof verstrekt en de zaak op welke wijze ook teniet gaat voordat zij geleverd is, komt het verlies voor rekening van de werkman, tenzij de opdrachtgever in gebreke was om de zaak te ontvangen.

Art. 1789

Ingeval de werkman alleen zijn arbeid of zijn diensten verstrekt en de zaak teniet gaat, is hij slechts voor zijn schuld aansprakelijk.

Art. 1790

Indien, in het geval van het vorige artikel, de zaak teniet gaat, zelfs buiten enige schuld van de werkman, voordat het werk ontvangen is en zonder dat de opdrachtgever in gebreke was het werk goed te keuren, kan de werkman geen aanspraak maken op loon, tenzij de zaak is teniet gegaan door een gebrek in de stof.

Art. 1791

Wanneer een werk bij het stuk of bij de maat vervaardigd wordt, kan de goedkeuring ervan bij gedeelten geschieden; zij wordt geacht te zijn gedaan voor al de betaalde gedeelten, indien de opdrachtgever de werkman telkens betaalt naar verhouding van hetgeen is afgewerkt.

Art. 1792

Indien een gebouw dat tegen vaste prijs is opgericht, geheel of gedeeltelijk teniet gaat door een gebrek in de bouw, zelfs door de ongeschiktheid van de grond, zijn de architect en de aannemer daarvoor gedurende tien jaren aansprakelijk.

Art. 1793

Wanneer een architect of een aannemer het oprichten van een gebouw op zich heeft genomen tegen vaste prijs, volgens een met de eigenaar van de grond vastgelegd en overeengekomen plan, kan hij geen vermeerdering van de prijs vorderen, noch onder voorwendsel van vermeerdering van de arbeidslonen of van de bouwstoffen, noch onder voorwendsel van verandering of vergrotingen die in het plan zijn aangebracht, tenzij voor die veranderingen of vergrotingen schriftelijke toestemming is verleend, en de prijs ervan met de eigenaar is overeengekomen.

Art. 1794

De opdrachtgever kan de aanneming tegen vaste prijs door zijn enkele wil verbreken, ook al is het werk reeds begonnen, mits hij de aannemer schadeloos stelt voor al zijn uitgaven, al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen.

Art. 1795

Huur van werk wordt ontbonden door de dood van de werkman, de architect of de aannemer.

Art. 1796

Maar de eigenaar is gehouden aan hun nalatenschap de waarde van het gedane werk en die van de in gereedheid gebrachte bouwstoffen te betalen, naar evenredigheid van de bij de overeenkomst bedongen prijs, doch alleen indien die werken of die bouwstoffen hem van nut kunnen zijn.

Art. 1797

De aannemer is aansprakelijk voor de daad van de personen die hij bezigt.

Art. 1798

<W 19-02-1990, art. 2> Metselaars, timmerlieden, arbeiders, vaklui en onderaannemers gebezigd bij het oprichten van een gebouw of voor andere werken die bij aanneming zijn uitgevoerd, hebben tegen de bouwheer een rechtstreekse vordering ten belope van hetgeen deze aan de aannemer verschuldigd is op het ogenblik dat hun rechtsvordering word ingesteld.

   De onderaannemer wordt als aannemer en de aannemer als bouwheer beschouwd ten opzichte van de eigen onderaannemers van de eerstgenoemde.

   [1 In geval van betwisting tussen de onderaannemer en de aannemer, kan de bouwheer het bedrag storten in de Deposito- en Consignatiekas of op een geblokkeerde rekening op naam van de aannemer en onderaannemer bij een financiële instelling. De bouwheer is hiertoe verplicht indien hij hiertoe schriftelijk wordt verzocht door de hoofdaannemer of de onderaannemer. ]1

(1)<W 2013-07-11/19, art. 90, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017, datum vervangen in 01-01-2018 bij W 2016-12-25/12, art. 36, Inwerkingtreding : 01-01-2018 !!!>
Art. 1799

Metselaars, timmerlieden, slotenmakers en andere werklieden die rechtstreeks werken aannemen tegen vaste prijs, zijn gehouden aan de regels in deze afdeling voorgeschreven : zij zijn aannemers voor het werk dat zij uitvoeren.

HOOFDSTUK IV. - VEEPACHT.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1800

Veepacht is een contract waarbij de ene partij aan de andere vee geeft om het te bewaken, te voeden en te verzorgen, onder zodanige voorwaarden als tussen hen is overeengekomen.

Art. 1801

Er zijn verschillende soorten van veepacht :
Eenvoudige of gewone veepacht,
Veepacht bij helften,
Veepacht gegeven aan de pachter of aan de deelpachter.

   Er is nog een vierde soort van contract, oneigenlijk 'veepacht' genoemd.

Art. 1802

Men kan alle soorten van dieren in veepacht geven, die voor de aanfok geschikt zijn of die voor de landbouw of de handel voordeel kunnen opleveren.

Art. 1803

Bij ontstentenis van bijzondere overeenkomsten worden die contracten naar de hiernavolgende beginselen geregeld.

AFDELING II. - EENVOUDIGE VEEPACHT.
Art. 1804

Eenvoudige veepacht is een contract waarbij men aan een ander dieren geeft om die te bewaken, te voeden en te verzorgen, onder voorwaarde dat de pachter de helft zal ontvangen van de aanfok, en dat hij ook de helft zal dragen van het verlies.

Art. 1805

Schatting van het vee in het contract van veepacht draagt de eigendom van het vee niet over op de pachter; zij dient alleen om het verlies of de winst bij het eindigen van de veepacht te bepalen.

Art. 1806

De pachter is verplicht voor het behoud van het gepachte vee als een goed huisvader te zorgen.

Art. 1807

Voor het toeval is hij alleen dan aansprakelijk indien er tevoren zijnerzijds enige schuld is geweest, zonder welke het verlies niet zou hebben plaatsgehad.

Art. 1808

In geval van geschil dienaangaande moet de pachter het bewijs leveren van het toeval, en de verpachter het bewijs van de schuld die volgens hem aan de pachter te wijten is.

Art. 1809

De pachter die, als gevolg van het toeval, van zijn verplichting ontslagen is, moet niettemin de huiden van de dieren verantwoorden.

Art. 1810

Indien het vee geheel teniet gaat buiten de schuld van de pachter, komt het verlies daarvan voor rekening van de verpachter.

   Indien slechts een gedeelte teniet gaat, wordt het verlies gemeenschappelijk gedragen, volgens de schatting die gedaan is bij de aanvang, en die welke zal worden gedaan bij het eindigen van de veepacht.

Art. 1811

Men mag niet bedingen :
Dat de pachter het gehele verlies van het vee zal dragen, ook wanneer het door toeval en buiten zijn schuld is ontstaan,
Of dat hij in het verlies een groter aandeel zal hebben dan in de winst,
Of dat de verpachter, bij het einde van de veepacht, iets meer zal voorafnemen dan het door hem geleverde vee.

   Alle zodanige overeenkomsten zijn nietig.

   De pachter alleen geniet het voordeel van het zuivel, de mest en het werk van de in veepacht gegeven dieren.

   De wol en de aanfok worden verdeeld.

Art. 1812

De pachter mag over geen enkel dier, hetzij van de oorspronkelijke kudde, hetzij van de aanfok, beschikken zonder toestemming van de verpachter, die evenmin erover mag beschikken zonder toestemming van de pachter.

Art. 1813

Wanneer het vee in pacht gegeven wordt aan de pachter van een ander eigenaar, moet deze laatste daarvan in kennis worden gesteld; anders kan hij op het vee beslag leggen en het doen verkopen voor hetgeen zijn pachter hem verschuldigd is.

Art. 1814

De pachter mag de schapen niet scheren zonder de verpachter daarvan vooraf te verwittigen.

Art. 1815

Indien de duur van de veepacht niet bij de overeenkomst bepaald is, wordt zij geacht te zijn aangegaan voor drie jaren.

Art. 1816

De verpachter kan de ontbinding ervan eerder vorderen, indien de pachter zijn verplichtingen niet nakomt.

Art. 1817

Bij het einde van de pacht, of bij de ontbinding ervan, wordt het vee opnieuw geschat.

   De verpachter kan dieren van elke soort voorafnemen, ten belope van de eerste schatting; de overige worden verdeeld.

   Indien er niet genoeg dieren zijn om de eerste schatting te bereiken, neemt de verpachter hetgeen over is, en de partijen vergoeden elkaar het verlies.

AFDELING III. - VEEPACHT BIJ HELFTEN.
Art. 1818

Veepacht bij helften is een vennootschap waarbij ieder contractant de helft van het vee verstrekt, dat gemeen blijft wat winst en verlies betreft.

Art. 1819

De pachter alleen geniet, zoals bij eenvoudige veepacht, het voordeel van het zuivel, de mest en het werk van de dieren.

   De verpachter heeft enkel recht op de helft van de wol en van de aanfok.

   Iedere daarmee strijdige overeenkomst is nietig, tenzij de verpachter eigenaar is van de boerderij waarvan de pachter huurder of deelpachter is.

Art. 1820

Alle overige regels betreffende de eenvoudige veepacht zijn van toepassing op de veepacht bij helften.

AFDELING IV. - VEEPACHT DOOR DE EIGENAAR TOEGESTAAN AAN ZIJN PACHTER OF ZIJN DEELPACHTER.
§ I. VEEPACHT AAN DE PACHTER TOEGESTAAN.
Art. 1821

Deze veepacht (ook "ijzeren veepacht" genoemd) is die waarbij de eigenaar van een boerderij deze in pacht geeft, onder verplichting voor de pachter om, bij het eindigen van de pacht, dieren achter te laten van gelijke waarde als de geschatte waarde van de dieren die hij ontvangen heeft.

Art. 1822

De schatting van het aan de pachter gegeven vee draagt hem de eigendom daarvan niet over, maar brengt niettemin het risico te zijnen laste.

Art. 1823

Alle voordelen komen toe aan de pachter zolang zijn pacht duurt, behoudens daarmee strijdige overeenkomst.

Art. 1824

Bij veepacht aan de pachter toegestaan, is de mest niet begrepen in de persoonlijke voordelen van de pachter, maar behoort aan de boerderij en moet uitsluitend voor de exploitatie daarvan aangewend worden.

Art. 1825

Het verlies, ook al is het volledig en door toeval veroorzaakt, komt voor het geheel ten laste van de pachter, behoudens daarmee strijdige overeenkomst.

Art. 1826

Bij het einde van de pacht kan de pachter het vee niet behouden tegen betaling van de prijs van de oorspronkelijke schatting; hij moet vee achterlaten van gelijke waarde als het vee dat hij ontvangen heeft.

   Indien er een tekort is, moet hij dit vergoeden; en alleen het meerdere behoort hem toe.

§ II. VEEPACHT AAN DE DEELPACHTER TOEGESTAAN.
Art. 1827

Indien het in pacht gegeven vee geheel teniet gaat buiten de schuld van de deelpachter, draagt de verpachter het verlies.

Art. 1828

Men mag bedingen dat de deelpachter aan de verpachter zijn aandeel in de wol zal overlaten tegen een prijs beneden de normale waarde;
Dat de verpachter een groter aandeel in de winst zal hebben;
Dat hij de helft zal hebben van het zuivel;
Maar men mag niet bedingen dat de deelpachter het gehele verlies zal dragen.

Art. 1829

Deze veepacht eindigt tegelijk met de deelpacht.

Art. 1830

Zij is verder aan alle regels van de gewone veepacht onderworpen.

AFDELING V. - CONTRACT ONEIGENLIJK VEEPACHT GENOEMD.
Art. 1831

Wanneer een of meer koeien gegeven worden om die te stallen en te voeden, behoudt de verhuurder de eigendom daarvan; geen ander voordeel dan de kalveren die van de koeien voortkomen, komt hem toe.

TITEL IX. - (VENNOOTSCHAPPEN ). <W 14-07-1987, art. 1>
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1832

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1833

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1834

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

HOOFDSTUK II. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN VENNOOTSCHAPPEN.
Art. 1835

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

AFDELING I. - ALGEMENE VENNOOTSCHAPPEN.
Art. 1836

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1837

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1838

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1839

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1840

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

AFDELING II. - BIJZONDERE VENNOOTSCHAP.
Art. 1841

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1842

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

HOOFDSTUK III. - VERPLICHTINGEN VAN DE VENNOTEN ONDERLING EN TEN AANZIEN VAN DERDEN.
AFDELING I. - VERPLICHTINGEN VAN DE VENNOTEN ONDERLING.
Art. 1843

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1844

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1845

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1846

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1847

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1848

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1849

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1850

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1851

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1852

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1853

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1854

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1855

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1856

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1857

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1858

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1859

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1860

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1861

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE VENNOTEN TEN AANZIEN VAN DERDEN.
Art. 1862

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1863

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1864

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

HOOFDSTUK IV. - VERSCHILLENDE WIJZEN WAAROP DE VENNOOTSCHAP EINDIGT.
Art. 1865

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1866

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1867

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1868

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1869

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1870

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1871

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

Art. 1872

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

BEPALING BETREFFENDE DE HANDELSVENNOOTSCHAPPEN.
Art. 1873

(Opgeheven ) <W 1999-05-07/66, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 06-02-2001>

TITEL X. - LENING.
Art. 1874

Er zijn twee soorten van lening :
De lening van zaken die niet teniet gaan door het gebruik dat men ervan maakt,
En de lening van zaken die teniet gaan door het gebruik dat men ervan maakt.

   De eerste soort heet bruiklening of commodaat.

   De tweede heet verbruiklening of eenvoudige lening.

HOOFDSTUK I. - BRUIKLENING OF COMMODAAT.
AFDELING I. - AARD VAN DE BRUIKLENING.
Art. 1875

Bruiklening of commodaat is een contract waarbij de ene partij aan de andere een zaak afgeeft om daarvan gebruik te maken, onder verplichting voor degene die de zaak ontvangt, die terug te geven na daarvan gebruik te hebben gemaakt.

Art. 1876

Deze lening is essentieel een overeenkomst om niet.

Art. 1877

De uitlener blijft eigenaar van de geleende zaak.

Art. 1878

Alles wat in de handel is, en niet door het gebruik teniet gaat, kan het voorwerp zijn van deze overeenkomst.

Art. 1879

De verbintenissen die uit de bruiklening ontstaan, gaan over op de erfgenamen van degene die te leen geeft, en op de erfgenamen van degene die te leen ontvangt.

   Indien men echter de lening alleen gedaan heeft uit aanmerking van de lener, en aan zijn persoon in het bijzonder, kunnen zijn erfgenamen het genot van de geleende zaak niet blijven behouden.

AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE LENER.
Art. 1880

De lener is gehouden als een goed huisvader voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen. Hij mag zich slechts ervan bedienen voor het gebruik dat door de aard der zaak of door de overeenkomst bepaald is; een en ander op straffe van schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1881

Indien de lener zich van de zaak bedient voor een ander gebruik, of gedurende een langere tijd dan hij mocht, is hij voor het verlies aansprakelijk, al is dit ook door toeval ontstaan.

Art. 1882

Indien de zaak teniet gaat door een toeval waarvoor de lener die had kunnen behoeden door zijn eigen zaak te gebruiken, of indien hij, ingeval hij slechts een van beide kon behouden, de voorkeur aan de zijne heeft gegeven, is hij voor het verlies van de andere aansprakelijk.

Art. 1883

Indien de zaak bij het te leen geven geschat is, komt het verlies, al ontstaat het ook door toeval, voor rekening van de lener, zo er geen daarmee strijdige overeenkomst bestaat.

Art. 1884

Indien de zaak in waarde vermindert alleen ten gevolge van het gebruik waarvoor zij geleend is, en buiten enige schuld van de lener, moet deze voor de waardevermindering niet instaan.

Art. 1885

De lener mag de zaak niet voor zich houden bij wijze van schuldvergelijking met hetgeen de uitlener hem verschuldigd is.

Art. 1886

Indien de lener, om van de zaak gebruik te kunnen maken, enige uitgave heeft gedaan, kan hij die niet terugvorderen.

Art. 1887

Indien verscheidene personen gezamenlijk dezelfde zaak te leen hebben ontvangen, zijn zij daarvoor jegens de uitlener hoofdelijk aansprakelijk.

AFDELING III. - VERPLICHTINGEN VAN DEGENE DIE IN BRUIKLEEN GEEFT.
Art. 1888

De uitlener kan de geleende zaak niet terugnemen dan nadat de overeengekomen tijd verlopen is, of bij gebreke van overeenkomst dienaangaande, nadat zij gediend heeft voor het gebruik waarvoor zij was uitgeleend.

Art. 1889

Indien evenwel, gedurende de tijd, of voordat de behoefte van de lener heeft opgehouden, de uitlener zijn zaak dringend en onvoorziens nodig heeft, kan de rechter, naar gelang van de omstandigheden, de lener verplichten hem die terug te geven.

Art. 1890

Indien, gedurende de lening, de lener, voor het behoud van de zaak, enige buitengewone, noodzakelijke uitgave heeft moeten doen, die zo dringend was dat hij daarvan tevoren aan de uitlener geen kennis heeft kunnen geven, is deze verplicht hem de uitgave te vergoeden.

Art. 1891

Wanneer de geleende zaak zodanige gebreken heeft dat zij aan hem die zich ervan bedient, schade kan veroorzaken, is de uitlener aansprakelijk, indien hij de gebreken kende en de lener daarvan niet op de hoogte heeft gebracht.

HOOFDSTUK II. - VERBRUIKLENING OF EENVOUDIGE LENING.
AFDELING I. - AARD VAN DE VERBRUIKLENING.
Art. 1892

Verbruiklening is een contract waarbij de ene partij een zekere hoeveelheid zaken die door het gebruik teniet gaan, aan de andere partij afgeeft, onder verplichting voor deze om aan de eerstgenoemde evenzoveel van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven.

Art. 1893

Uit kracht van deze lening wordt de lener eigenaar van de geleende zaak; en indien deze, op welke wijze ook, teniet gaat, is het verlies ervan voor zijn rekening.

Art. 1894

Zaken die, hoewel van dezelfde soort, individueel verschillen, zoals dieren, kan men niet als verbruiklening te leen geven : dat is dan bruiklening.

Art. 1895

De verbintenis die voortvloeit uit een lening van geld, is steeds bepaald door de numerieke geldsom die in het contract is uitgedrukt.

   Indien er voor het tijdstip van de betaling vermeerdering of vermindering van de waarde van de muntspeciën heeft plaatsgehad, moet de schuldenaar de geleende numerieke geldsom teruggeven en moet hij slechts die som teruggeven in de muntspeciën die gangbaar zijn op het ogenblik van de betaling.

Art. 1896

De in het vorige artikel gestelde regel geldt niet, indien de lening in staven geschied is.

Art. 1897

Indien staven of waren zijn te leen gegeven, moet de schuldenaar, hoezeer de waarde daarvan ook vermeerderd of verminderd mocht zijn, altijd een gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, en niets anders, teruggeven.

AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE UITLENER.
Art. 1898

_ Bij verbruiklening is de uitlener aansprakelijk op de wijze die bij artikel 1891 voor de bruiklening bepaald is.

Art. 1899

De uitlener kan de geleende zaken niet terugvorderen voordat de overeengekomen tijd verstreken is.

Art. 1900

Indien voor de teruggave geen tijd bepaald is, kan de rechter aan de lener uitstel toestaan, naar gelang van de omstandigheden.

Art. 1901

Indien enkel is overeengekomen dat de lener zal betalen wanneer hij dit zal kunnen, of wanneer bij de nodige middelen daartoe zal bezitten, bepaalt de rechter een tijd voor de betaling, naar gelang van de omstandigheden.

AFDELING III. - VERPLICHTINGEN VAN DE LENER.
Art. 1902

De lener is gehouden de geleende zaken in dezelfde hoeveelheid en hoedanigheid en op de overeengekomen tijd terug te geven.

Art. 1903

Indien het hem niet mogelijk is daaraan te voldoen, moet hij de waarde van het geleende betalen, gelet op de tijd en de plaats waarop de zaak volgens de overeenkomst moest worden teruggegeven

   Indien die tijd en die plaats niet zijn bepaald, geschiedt de betaling volgens de prijs ten tijde en ter plaatse van de lening.

Art. 1904

Indien de lener de geleende zaken of de waarde ervan niet op de overeengekomen tijd teruggeeft, is hij daarvan interest verschuldigd te rekenen van de dag van de (aanmaning ). <W 01-05-1913, art. 7>

HOOFDSTUK III. - LENING OP INTEREST.
Art. 1905

Het is geoorloofd interest te bedingen voor eenvoudige leningen, hetzij van geld, hetzij van waren of andere roerende zaken.

Art. 1906

De lener die interest betaald heeft welke niet bedongen was, kan die niet terugvorderen, noch op het kapitaal in mindering brengen.

Art. 1907

<W 27-07-1934, art. 1> De interest is of wettelijk of bij overeenkomst bedongen. De wettelijke interest wordt bij de wet bepaald. De bedongen interest mag de wettelijke te boven gaan, in alle gevallen waarin de wet dit niet verbiedt.

   In de overeenkomsten van geldlening terugbetaalbaar door middel van annuïteiten, moeten de rentevoet van de lening en de voor de wederherstelling van het kapitaal bedongen rentevoet, vastgesteld worden door afzonderlijke bepalingen van de akte.

   In geen geval mag de verhoging van de interest wegens vertraging in de betaling, een half t.h. per jaar op het verschuldigd gebleven kapitaal overschrijden.

   Indien de rentevoet van de lening niet is vastgesteld door een bijzondere bepaling der overeenkomst van lening, zal de wettelijke interest worden toegepast en de lener zal niets verschuldigd zijn als commissie of als bijkomende vergelding.

Art. 1907bis

<Ingevoegd bij W 27-07-1934, art. 2> Bij gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening of interest kan in geen geval van de schuldenaar, buiten het terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor wederbelegging worden gevorderd, groter dan zes maanden interest, berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst bepaalde rentevoet.

Art. 1907ter

<Ingevoegd bij KB 18-03-1935, art. 3> Onverminderd de toepassing van de bepalingen tot bescherming der onbekwamen of betreffende de geldigheid der overeenkomsten, indien de uitlener, met misbruik van de behoeften, van de zwakheden, van de hartstochten of van de onwetendheid van de lener, zich, voor zichzelf of voor anderen, een interest of andere voordelen heeft doen beloven, die klaarblijkelijk de normale interest en de dekking van het risico van de lening overschrijden, vermindert de rechter, op vordering van de lener, diens verplichtingen tot de terugbetaling van het geleende kapitaal en de betaling van de wettelijke interest.

   De vermindering is van toepassing op de door de lener gedane betalingen, mits de vordering wordt ingesteld binnen drie jaren te rekenen van de dag van de betaling.

Art. 1908

Kwijting voor het kapitaal, gegeven zonder voorbehoud van de interest, doet vermoeden dat deze betaald is en heeft bevrijding ervan ten gevolge.

Art. 1909

Men kan interest bedingen tegen betaling van een kapitaal dat de uitlener zich verbindt niet te zullen terugvorderen.

   In dit geval wordt de lening vestiging van rente genoemd.

Art. 1910

Deze rente kan gevestigd worden op twee wijzen, als altijddurende rente of als lijfrente.

Art. 1911

_ De altijddurende rente is essentieel aflosbaar.

   Partijen kunnen slechts overeenkomen dat de aflossing niet zal geschieden dan na verloop van een zekere tijd, die tien jaren niet mag te boven gaan, of zonder dat de schuldeiser vooraf zal zijn gewaarschuwd met inachtneming van de door hen bepaalde termijn.

Art. 1912

De schuldenaar van een altijddurende rente kan tot aflossing genoodzaakt worden :
1° Indien hij gedurende twee jaren ophoudt zijn verplichtingen na te komen;
2° Indien hij verzuimt ten behoeve van de uitlener de bij het contract beloofde zekerheid te stellen.

Art. 1913

Het kapitaal van de altijddurende rente wordt ook opeisbaar in geval van faillissement of van kennelijk onvermogen van de schuldenaar.

Art. 1914

De regels betreffende de lijfrente worden bepaald in de titel Kanscontracten.

TITEL XI. - BEWAARGEVING EN SEKWESTER.
HOOFDSTUK I. - BEWAARGEVING IN HET ALGEMEEN EN VERSCHILLENDE SOORTEN VAN BEWAARGEVING.
Art. 1915

Bewaargeving in het algemeen is een handeling waarbij men de zaak van een ander aanneemt, onder verplichting om die te bewaren en in natura terug te geven.

Art. 1916

Er zijn twee soorten van bewaargeving : de eigenlijke bewaargeving en het sekwester.

HOOFDSTUK II. - EIGENLIJKE BEWAARGEVING.
AFDELING I. - AARD EN WEZEN VAN HET CONTRACT VAN BEWAARGEVING.
Art. 1917

De eigenlijke bewaargeving is essentieel een contract om niet.

Art. 1918

Zij kan slechts roerende goederen tot voorwerp hebben.

Art. 1919

Zij is niet voltrokken dan door de werkelijke of de fictieve overgave van de in bewaring gegeven zaak.

   Fictieve overgave is voldoende, wanneer de bewaarnemer reeds uit enigen anderen hoofde in het bezit is van de zaak die men hem op grond van de bewaargeving laat behouden.

Art. 1920

Bewaargeving geschiedt vrijwillig of uit noodzaak.

AFDELING II. - VRIJWILLIGE BEWAARGEVING.
Art. 1921

Vrijwillige bewaargeving komt tot stand door de wederzijdse toestemming van de bewaargever en de bewaarnemer.

Art. 1922

Vrijwillige bewaargeving kan slechts wettig gedaan worden door de eigenaar van de in bewaring gegeven zaak, of met zijn uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming.

Art. 1923

Vrijwillige bewaargeving moet door geschrift bewezen worden. Het bewijs door getuigen wordt niet toegelaten voor een waarde die 375 EUR te boven gaat. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1924

Wanneer een bewaargeving die 375 EUR te boven gaat, niet door geschrift bewezen is, wordt hij die als bewaarnemer wordt aangesproken, op zijn woord geloofd, hetzij betreffende het feit van de bewaargeving zelf, hetzij betreffende de zaak die het voorwerp ervan uitmaakte, hetzij betreffende de teruggave daarvan. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1925

Vrijwillige bewaargeving kan alleen plaatshebben tussen personen die bekwaam zijn om contracten aan te gaan.

   Wanneer evenwel iemand die bekwaam is om contracten aan te gaan, iets in bewaring aanneemt van een onbekwame, is hij gehouden tot alle verplichtingen van een werkelijke bewaarnemer; hij kan vervolgd worden door de voogd of de bewindvoerder van de persoon die de zaak in bewaring gegeven heeft.

Art. 1926

Indien de bewaargeving aan een onbekwame gedaan is door iemand die bekwaam is, heeft de bewaargever een vordering tot teruggave van de in bewaring gegeven zaak slechts zolang deze nog in handen van de bewaarnemer is, of een vordering tot vergoeding ten belope van het voordeel dat de bewaarnemer uit de zaak getrokken heeft.

AFDELING III. - VERPLICHTINGEN VAN DE BEWAARNEMER.
Art. 1927

De bewaarnemer moet aan de bewaring van de in bewaring gegeven zaak dezelfde zorg besteden als hij aan de bewaring van zijn eigen zaken besteedt.

Art. 1928

De bepaling van het vorige artikel wordt strenger toegepast :
1° indien de bewaarnemer zichzelf heeft aangeboden om de zaak in bewaring te nemen;
2° indien hij een loon voor de bewaring bedongen heeft;
3° indien de bewaargeving uitsluitend in het belang van de bewaarnemer geschied is;
4° indien uitdrukkelijk is overeengekomen dat de bewaarnemer voor om het even welke schuld aansprakelijk zal zijn.

Art. 1929

In geen geval is de bewaarnemer aansprakelijk voor gevallen van overmacht, behalve indien hij in gebreke gesteld is de in bewaring gegeven zaak terug te geven.

Art. 1930

Hij mag zich van de in bewaring gegeven zaak niet bedienen, zonder uitdrukkelijk of stilzwijgend verlof van de bewaargever.

Art. 1931

Hij mag niet onderzoeken waarin de zaken bestaan, die hem in bewaring zijn gegeven, wanneer die hem in een gesloten kist of onder verzegelde omslag zijn toevertrouwd.

Art. 1932

De bewaarnemer moet de zaak zelf, die hij ontvangen heeft, teruggeven.

   Aldus moet in bewaring gegeven gemunt geld in dezelfde speciën worden teruggeven, hetzij de waarde ervan vermeerderd of verminderd is.

Art. 1933

De bewaarnemer behoeft de in bewaring ontvangen zaak slechts terug te geven in de staat waarin zij zich bevindt op het tijdstip van de teruggave. De beschadiging die zij buiten zijn toedoen heeft ondergaan, komt voor rekening van de bewaargever.

Art. 1934

De bewaarnemer aan wie de zaak door overmacht ontnomen is, en die daarvoor een prijs of iets anders in de plaats ontvangen heeft, moet het aldus ontvangene teruggeven.

Art. 1935

De erfgenaam van de bewaarnemer, die, niet wetende dat de zaak in bewaring gegeven was, deze te goeder trouw verkocht heeft, is slechts verplicht de door hem ontvangen prijs terug te geven, of indien hij de prijs nog niet ontvangen heeft, zijn vordering tegen de koper af te staan.

Art. 1936

Indien de in bewaring gegeven zaak vruchten heeft opgeleverd, die door de bewaarnemer ontvangen zijn, is hij verplicht die terug te geven. Van geld dat in bewaring is gegeven, is hij geen interest verschuldigd dan van de dag waarop hij in gebreke gesteld is het terug te geven.

Art. 1937

De bewaarnemer moet de in bewaring gegeven zaak slechts teruggeven aan degene die ze hem heeft toevertrouwd, of aan hem in wiens naam de bewaargeving gedaan is, of aan hem die aangewezen is om ze terug te ontvangen.

Art. 1938

Hij kan van hem die de zaak in bewaring gegeven heeft, het bewijs niet vorderen, dat hij eigenaar was van die zaak.

   Indien hij niettemin ontdekt dat de zaak gestolen is, en wie daarvan de ware eigenaar is, moet hij aan de eigenaar kennis geven dat de zaak bij hem in bewaring is gegeven, met aanmaning om ze binnen een bepaalde en genoegzame tijd op te eisen. Indien degene aan wie de kennisgeving gedaan is, verzuimt de in bewaring gegeven zaak op te eisen, is de bewaarnemer wettig ontslagen door de overgave van de zaak aan hem van wie hij die ontvangen heeft.

Art. 1939

In geval van (... ) overlijden van de bewaargever kan de in bewaring gegeven zaak slechts aan zijn erfgenaam worden teruggegeven. <W 15-12-1949, art. 28>

   Indien er verscheidene erfgenamen zijn, moet de zaak teruggegeven worden aan ieder van hen voor zijn aandeel.

   Indien de in bewaring gegeven zaak ondeelbaar is, moeten de erfgenamen zich met elkaar verstaan omtrent de overneming van de zaak.

Art. 1940

<W 2003-02-13/36, art. 19, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2003> Indien de bewaargever van staat veranderd is, bijvoorbeeld indien tegen een meerderjarige bewaargever onbekwaamverklaring is uitgesproken en in alle soortgelijke gevallen, kan de in bewaring gegeven zaak slechts teruggegeven worden aan hem die het beheer heeft over de rechten en de goederen van de bewaargever.

Art. 1941

Indien de zaak in bewaring gegeven is door de voogd (... ) of door een bewindvoerder, in hun onderscheiden hoedanigheid, en hun beheer of bestuur geëindigd is, kan zij slechts teruggegeven worden aan de persoon die door die voogd (... ) of die bewindvoerder vertegenwoordigd werd. <W 2003-02-13/36, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

Art. 1942

Indien het contract van bewaargeving de plaats aanwijst waar de teruggave moet geschieden, is de bewaarnemer gehouden de in bewaring gegeven zaak aldaar te brengen. Indien er kosten van vervoer zijn, komen deze ten laste van de bewaargever.

Art. 1943

Indien het contract de plaats voor de teruggave niet aanwijst, moet deze gedaan worden op de plaats zelf waar de in bewaring gegeven zaak zich bevindt.

Art. 1944

De in bewaring gegeven zaak moet aan de bewaargever teruggegeven worden zodra hij zulks vordert, al is ook bij het contract een bepaalde tijd voor de teruggave vastgesteld; tenzij er, in handen van de bewaarnemer, beslag onder derden gelegd is of verzet gedaan is tegen de teruggave en tegen de verplaatsing van de in bewaring gegeven zaak.

Art. 1945

Het voorrecht van boedelafstand komt niet toe aan de ontrouwe bewaarnemer.

Art. 1946

Alle verplichtingen van de bewaarnemer houden op, indien hij ontdekt en bewijst dat hij zelf eigenaar is van de in bewaring gegeven zaak.

AFDELING IV. - VERPLICHTINGEN VAN DE BEWAARGEVER.
Art. 1947

De bewaargever is verplicht aan de bewaarnemer de kosten te vergoeden die deze voor het behoud van de in bewaring gegeven zaak gemaakt heeft, en hem schadeloos te stellen voor alle verliezen die de bewaargeving hem mocht hebben veroorzaakt.

Art. 1948

De bewaarnemer kan de in bewaring gegeven zaak terughouden tot de gehele voldoening van hetgeen hem wegens de bewaargeving verschuldigd is.

AFDELING V. - BEWAARGEVING UIT NOODZAAK.
Art. 1949

Bewaargeving uit noodzaak is de bewaargeving waartoe men wordt gedwongen door enig ongeval, zoals brand, instorting, plundering, schipbreuk, of een andere onvoorziene gebeurtenis.

Art. 1950

Het bewijs door getuigen kan toegelaten worden voor de bewaargeving uit noodzaak, zelfs wanneer het een waarde betreft van meer dan 375 EUR. <W 10-12-1990, art. 2>. <KB 2000-07-20/58, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1951

Voor het overige is de bewaargeving uit noodzaak aan al de hierboven bepaalde regels onderworpen.

Art. 1952

<W 04-07-1972, art. 1> De hotelhouder is als bewaarnemer aansprakelijk voor beschadiging, vernieling of ontvreemding van zaken welke een gast die in het hotel zijn intrek neemt en er logeert, naar het hotel meebrengt; de bewaargeving van die zaken moet worden beschouwd als een bewaargeving uit noodzaak.

   Als meegebrachte zaken worden aangemerkt de zaken :
a) welke zich in het hotel bevinden gedurende de tijd dat de gast er een slaapgelegenheid ter beschikking heeft;
b) welke de hotelhouder of een persoon die hem zijn diensten verleent, buiten het hotel onder zijn toezicht neemt gedurende de tijd dat de gast er een slaapgelegenheid ter beschikking heeft;
c) welke de hotelhouder of een persoon die hem zijn diensten verleent, binnen of buiten het hotel onder zijn toezicht neemt gedurende een redelijke tijd voor of na de tijd dat de gast er een slaapgelegenheid ter beschikking heeft.

   De in dit artikel bedoelde aansprakelijkheid is per schadegeval beperkt tot 100 maal de logiesprijs per dag van de slaapgelegenheid. De Koning kan, in voorkomend geval, de gegevens voor het vaststellen van die prijs bepalen.

Art. 1953

<W 04-07-1972, art. 2> De aansprakelijkheid van de hotelhouder is onbeperkt :
a wanneer de zaken in handen van de hotelhouder of van personen die hem hun diensten verlenen, ter bewaring zijn gegeven;
b wanneer hij heeft geweigerd zaken in bewaring te nemen, ten aanzien waarvan hij tot bewaarneming verplicht is;
c wanneer de beschadiging, de vernieling of de ontvreemding van de in artikel 1952 bedoelde zaken het gevolg is van schuld van hem zelf of van personen die hem hun diensten verlenen.

   De hotelhouder is verplicht waardepapieren, geld en waardevolle zaken in bewaring te nemen; hij mag de inbewaarneming daarvan alleen weigeren, indien zij gevaarlijk zijn of indien zij, de grootte van het hotel en de omstandigheden in aanmerking genomen, een buitensporige handelswaarde hebben of overlast veroorzaken.

   Hij kan verlangen dat het hem toevertrouwde voorwerp is opgeborgen in een afgesloten of verzegelde verpakking.

Art. 1954

<W 04-07-1972, art. 3> De hotelhouder is niet aansprakelijk voor zover de beschadiging, de vernieling of de ontvreemding te wijten is aan :
a de gast of een persoon die hem vergezelt, bij hem in dienst is of hem bezoekt;
b overmacht;
c gewapenderhand gepleegde diefstal;
d de aard of het gebrek van de zaak.

Art. 1954bis

<Ingevoegd bij W 04-07-1972, art. 4> De rechten van de gast gaan teniet indien hij niet onmiddellijk na de vaststelling van de opgelopen schade kennis daarvan geeft, behoudens wanneer de schade veroorzaakt is door de schuld van de hotelhouder of van de personen die hem diensten verlenen.

Art. 1954ter

<Ingevoegd bij W 04-07-1972, art. 5> Iedere verklaring of beding, waarbij de aansprakelijkheid van de hotelhouder voor het schadelijk feit wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.

Art. 1954quater

<Ingevoegd bij W 04-07-1972, art. 6> De artikelen 1952, 1953 en 1954bis zijn niet van toepassing op voertuigen, noch op zaken die tot hun lading behoren en ter plaatse zijn achtergelaten, noch op levende dieren.

HOOFDSTUK III. - SEKWESTER.
AFDELING I. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN SEKWESTER.
Art. 1955

Men onderscheidt het bij overeenkomst bedongen sekwester en het gerechtelijk sekwester.

AFDELING II. - BIJ OVEREENKOMST BEDONGEN SEKWESTER.
Art. 1956

Het bij overeenkomst bedongen sekwester is de bewaargeving, door een of meer personen, van een zaak waarover geschil bestaat, in handen van een derde, die zich verbindt de zaak, nadat het geschil zal zijn uitgemaakt, terug te geven aan degene aan wie zij krachtens de beslissing zal toekomen.

Art. 1957

Het sekwester geschiedt niet noodzakelijk om niet.

Art. 1958

Wanneer het om niet geschiedt, is het onderworpen aan dezelfde regels als de eigenlijk bewaargeving, behoudens de hierna bepaalde verschillen.

Art. 1959

Het sekwester kan niet alleen roerende goederen, maar ook onroerende goederen tot voorwerp hebben.

Art. 1960

De bewaarnemer die met het sekwester belast is, kan daarvan niet worden ontslagen voordat het geschil is uitgemaakt, behalve met toestemming van alle belanghebbende partijen, of om een wettig geoordeelde reden.

AFDELING III. - GERECHTELIJK SEKWESTER OF GERECHTELIJK BEWAARGEVING.
Art. 1961

De rechter kan het sekwester bevelen :
1° Van roerende goederen die onder een schuldenaar in beslag genomen zijn;
2° Van een onroerend goed of van een roerend goed waarvan de eigendom of het bezit tussen twee of meer personen in geschil is;
3° Van zaken die een schuldenaar tot kwijting van zijn schuld aanbiedt.

Art. 1962

De aanstelling van een gerechtelijke bewaarder doet tussen de beslaglegger en de bewaarder wederzijdse verplichtingen ontstaan. De bewaarder moet voor het behoud van de in beslag genomen zaken zorgen als een goed huisvader.

   Hij moet deze overgeven, hetzij ter ontlasting van de beslaglegger, in geval van verkoop, hetzij aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging heeft plaatsgehad, in geval van opheffing van het beslag.

   De verplichting van de beslaglegger bestaat in de betaling van het bij de wet bepaalde loon aan de bewaarder.

Art. 1963

Het gerechtelijk sekwester wordt opgedragen, hetzij aan een persoon omtrent wie de belanghebbende partijen zijn overeengekomen, hetzij aan een persoon die door de rechter ambtshalve benoemd wordt.

   In beide gevallen is hij aan wie de zaak is toevertrouwd, onderworpen aan alle verplichtingen die het bedongen sekwester medebrengt.

TITEL XII. - KANSCONTRACTEN.
Art. 1964

Een kanscontract is een wederkerige overeenkomst, waarvan de gevolgen, met betrekking tot winst en verlies, hetzij voor alle partijen, hetzij voor een of meer van hen, van een onzekere gebeurtenis afhangen.

   Van dien aard zijn :
Het verzekeringscontract,
De bodemerij,
Spel en weddenschap,
Het contract van lijfrente.

   De eerste twee worden door het zeerecht geregeld.

HOOFDSTUK I. - SPEL EN WEDDENSCHAP.
Art. 1965

De wet staat geen rechtsvordering toe voor een speelschuld of voor de betaling van een weddenschap.

Art. 1966

De spelen die geschikt zijn tot oefening in de wapenhandel, de wedlopen te voet of te paard, de wedrennen met wagens, het kaatsspel, en andere soortgelijke spelen waarmee behendigheid en geoefendheid van het lichaam zijn gemoeid, [1 alsook de kansspelen die zijn toegestaan ingevolge de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, ]1 zijn van de vorige bepaling uitgezonderd.

   Evenwel kan de rechter de eis afwijzen, wanneer het bedrag hem buitensporig voorkomt.

(1)<W 2010-01-10/12, art. 46, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 1967

In geen geval kan de verliezer terugeisen wat hij vrijwillig betaald heeft, tenzij er van de kant van de winner bedrog, list of oplichting heeft plaatsgehad.

HOOFDSTUK II. - CONTRACT VAN LIJFRENTE.
AFDELING I. - VOORWAARDEN DIE VOOR DE GELDIGHEID VAN HET CONTRACT VEREIST ZIJN.
Art. 1968

Lijfrente kan gevestigd worden onder bezwarende titel, tegen betaling van een som geld of tegen afstand van een geldswaardig roerend goed, of van een onroerend goed.

Art. 1969

Zij kan ook geheel om niet gevestigd worden, bij schenking onder de levenden of bij testament. Alsdan moeten de bij de wet voorgeschreven vormen worden in acht genomen.

Art. 1970

In het geval van het vorige artikel kan de lijfrente ingekort worden, indien zij het beschikbaar gedeelte overschrijdt; zij is nietig, indien zij gevestigd wordt ten behoeve van een persoon die onbekwaam is om bij schenking of bij testament te verkrijgen.

Art. 1971

Lijfrente kan gevestigd worden hetzij op het leven van hem die de prijs daarvoor verstrekt, hetzij op het leven van een derde die op het genot van de lijfrente geen recht heeft.

Art. 1972

Zij kan op het leven van een of meer personen gevestigd worden.

Art. 1973

Zij kan gevestigd worden ten behoeve van een derde, hoewel de prijs ervan door een ander persoon verstrekt wordt.

   In dit laatste geval is de lijfrente, al heeft zij de kenmerken van een gift, niet onderworpen aan de voor de schenkingen vereiste vorm, behoudens de gevallen van inkorting en van nietigheid, in artikel 1970 bepaald.

Art. 1974

Ieder contract van lijfrente, gevestigd op het leven van iemand die overleden was op de dag waarop het contract is aangegaan, is zonder gevolg.

Art. 1975

Hetzelfde geld voor het contract, waarbij de rente gevestigd is op het leven van iemand die reeds was aangetast door de ziekte waaraan hij binnen twintig dagen na de dagtekening van het contract is overleden.

Art. 1976

Lijfrente kan worden gevestigd tegen een rentevoet die de contracterende partijen goedvinden te bepalen.

AFDELING II. - GEVOLGEN VAN HET CONTRACT TUSSEN DE CONTRACTERENDE PARTIJEN.
Art. 1977

De persoon te wiens behoeve een lijfrente onder bezwarende titel gevestigd is, kan de ontbinding van het contract vorderen, indien de renteplichtige hem de zekerheid die voor de uitvoering ervan bedongen is, niet bezorgt.

Art. 1978

De enkele wanbetaling van de rentetermijnen geeft de persoon te wiens behoeve de lijfrente gevestigd is, niet het recht om de terugbetaling van het kapitaal of de teruggave van het door hem afgestane goed te vorderen; hij kan slechts op de goederen van zijn schuldenaar beslag leggen en die doen verkopen, en doen bevelen of doen toestaan dat uit de opbrengst van de verkoop een voldoende bedrag voor de uitkering van de termijnen wordt belegd.

Art. 1979

De renteplichtige kan zich van de uitkering van de rente niet bevrijden, door de teruggave van het kapitaal aan te bieden, en door af te zien van de terugvordering van de betaalde rentetermijnen; hij is verplicht de rente uit te keren gedurende het gehele leven van de persoon of van de personen op wier leven de rente gevestigd is, hoe lang deze ook in leven blijven, en hoe bezwarend de uitkering van de rente ook mocht zijn geworden.

Art. 1980

De eigenaar van een lijfrente verkrijgt deze slechts naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij geleefd heeft.

   Indien echter bedongen is, dat zij vooruit betaald moet worden, is het recht op de verschenen termijn verkregen van de dag waarop de betaling moest geschieden.

Art. 1981

Het beding, dat de lijfrente niet vatbaar is voor beslag, is slechts toegelaten wanneer zij om niet is gevestigd.

Art. 1982

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>

Art. 1983

De eigenaar van een lijfrente kan de termijnen ervan niet vorderen dan door te doen blijken van zijn bestaan, of van het bestaan van hem op wiens leven zij gevestigd is.

TITEL XIII. - LASTGEVING.
HOOFDSTUK I. - AARD EN VORM VAN DE LASTGEVING.
Art. 1984

Lastgeving of volmacht is een handeling, waarbij een persoon aan een ander de macht geeft om iets voor de lastgever en in zijn naam te doen.

   Het contract komt slechts tot stand door de aanneming van de lasthebber.

Art. 1985

Lastgeving kan verleend worden of bij een openbare akte, of bij een onderhands geschrift, zelfs bij een brief. Zij kan ook mondeling verleend worden; maar het bewijs ervan door getuigen wordt alleen toegelaten overeenkomstig de titel Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen.

   De aanneming van de lastgeving kan ook stilzwijgend geschieden, en blijken uit de uitvoering ervan door de lasthebber.

Art. 1986

Lastgeving geschiedt om niet, tenzij het tegendeel bedongen is.

Art. 1987

Lastgeving is of bijzonder en betreft slechts een zaak of bepaalde zaken, of algemeen en betreft alle zaken van de lastgever.

Art. 1988

Lastgeving, in algemene bewoordingen uitgedrukt, omvat alleen de daden van beheer.

   Om goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren, of om enige andere daad van eigendom te verrichten, is een uitdrukkelijke lastgeving vereist.

Art. 1989

De lasthebber mag niets doen buiten hetgeen in zijn lastgeving begrepen is; de macht om een dading te treffen omvat niet de macht om een compromis aan te gaan.

Art. 1990

<W 14-07-1976, art. IV, 15> Ontvoogde minderjarigen kunnen tot lasthebber gekozen worden, maar de lastgever heeft geen vordering tegen zodanige lasthebber dan overeenkomstig de algemene regels betreffende de verbintenissen van minderjarigen.

   <NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregelen (zie art. IV, 47, § 2 W. 14 juli 1976) blijft de hierna volgende tekst van kracht in de voorziene gevallen :Vrouwen en ontvoogde minderjarigen kunnen tot lasthebbers gekozen worden; maar de lastgever heeft geen vordering tegen een minderjarige lasthebber dan overeenkomstig de algemene regels betreffende de verbintenissen van minderjarigen, en tegen een gehuwde vrouw die de lastgeving zonder machtiging van haar man heeft aangenomen, dan overeenkomstig de regels gesteld in de titel Huwelijkscontract (...).>

HOOFDSTUK II. - VERPLICHTINGEN VAN DE LASTHEBBER.
Art. 1991

De lasthebber is gehouden de lastgeving te volbrengen, zolang hij daarvan niet ontheven is, en hij is verantwoordelijk voor de schade die uit het niet uitvoeren ervan zou kunnen ontstaan.

   Eveneens is hij gehouden de zaak waarmee ten tijde van het overlijden van de lastgever een aanvang was gemaakt, ten einde te brengen, indien de aangelegenheid geen uitstel gedoogt.

Art. 1992

De lasthebber is niet alleen aansprakelijk voor zijn opzet, maar ook voor zijn schuld in de uitvoering van zijn opdracht.

   Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de lastgeving om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor loon ontvangt.

Art. 1993

Ieder lasthebber is gehouden rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht, en aan de lastgever verantwoording te doen van al hetgeen hij krachtens zijn volmacht ontvangen heeft, al was ook het door hem ontvangene aan de lastgever niet verschuldigd.

Art. 1994

De lasthebber is aansprakelijk voor hem die hij bij de uitvoering van zijn opdracht in zijn plaats gesteld heeft :
1° wanneer hij de macht om iemand in zijn plaats te stellen niet heeft bekomen;
2° wanneer hem die macht wel is verleend, maar zonder aanwijzing van een bepaalde persoon, en degene die hij daartoe gekozen heeft, blijkbaar onbevoegd of onvermogend was.

   In alle gevallen kan de persoon die door de lasthebber in zijn plaats is gesteld, door de lastgever rechtstreeks worden aangesproken.

Art. 1995

Wanneer verscheidene gevolmachtigden of lasthebbers bij een zelfde akte zijn aangesteld, bestaat er tussen hen geen hoofdelijkheid, dan voor zover zulks uitdrukkelijk bepaald is.

Art. 1996

De lasthebber is van de geldsommen die hij voor zijn eigen gebruik heeft besteed, interest verschuldigd te rekenen van het tijdstip waarop hij van die sommen gebruik heeft gemaakt; en van het door hem verschuldigde saldo, te rekenen van de dag dat hij in gebreke gesteld is.

Art. 1997

De lasthebber die aan de partij, met wie hij in zijn hoedanigheid van lasthebber handelt, voldoende kennis van zijn volmacht gegeven heeft, is niet aansprakelijk voor hetgeen daarbuiten gedaan is, behalve indien hij zich daartoe persoonlijk heeft verbonden.

HOOFDSTUK III. - VERPLICHTINGEN VAN DE LASTGEVER.
Art. 1998

De lastgever is gehouden de verbintenissen na te komen, die de lasthebber overeenkomstig de hem verleende macht heeft aangegaan.

   Hij is niet gehouden tot hetgeen daarbuiten mocht zijn gedaan, dan voor zover hij zulks uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigd heeft.

Art. 1999

De lastgever moet de lasthebber de voorschotten en kosten vergoeden, die deze tot uitvoering van de lastgeving gedaan heeft, en hem zijn loon betalen wanneer er loon beloofd is.

   Indien de lasthebber geen schuld te wijten is, kan de lastgever zich aan deze teruggave en betaling niet onttrekken, al mocht de zaak ook mislukt zijn, noch het bedrag van de kosten en voorschotten doen verminderen, onder voorgeven dat zij geringer konden zijn.

Art. 2000

De lastgever moet de lasthebber ook schadeloos stellen voor de verliezen die deze ter gelegenheid van de uitvoering van zijn opdracht geleden heeft, indien hem geen onvoorzichtigheid te wijten is.

Art. 2001

De lastgever is aan de lasthebber voor gedane voorschotten interest verschuldigd, te rekenen van de dag waarop de voorschotten blijken te zijn gedaan.

Art. 2002

Wanneer verscheidene personen een lasthebber hebben aangesteld voor een gemeenschappelijke zaak, is ieder van hen hoofdelijk jegens hem verbonden voor alle gevolgen van de lastgeving.

HOOFDSTUK IV. - VERSCHILLENDE WIJZEN WAAROP LASTGEVING EINDIGT.
Art. 2003

Lastgeving eindigt :
Door herroeping van de volmacht van de lasthebber,
Door opzegging van de lastgeving door de lasthebber,
Door de (... ) dood, [1 ... ]1 of het kennelijk vermogen, hetzij van de lastgever, hetzij van de lasthebber. <W 15-12-1949, art. 28>

   [1 [2 [3 Wat betreft de algemene lastgevingen bedoeld in artikel 1987 of de lastgevingen bedoeld in artikel 489 ]3, ingeval de lastgever ]2 komt te verkeren in een staat bedoeld in artikel 488/1 of 488/2 en de lastgeving niet voldoet aan de eisen bepaald in de artikelen 490 en 490/1, § 1. ]1 [3 Van het voorgaande kan worden afgeweken indien dit uitdrukkelijk werd bedongen in een contract van discretionair vermogensbeheer, een hypothecair mandaat of een burgerlijk maatschap. ]3

   [3 De Koning kan de lijst met uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid, uitbreiden.

   De lastgeving eindigt in alle gevallen indien de lasthebber komt te verkeren in een staat bedoeld in de artikelen 488/1 of 488/2. ]3

(1)<W 2013-03-17/14, art. 143, 015; 015; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (2)<W 2014-04-25/23, art. 201, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (3)<W 2018-12-21/09, art. 47, 024; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 2004

De lastgever kan zijn volmacht herroepen wanneer hem zulks goeddunkt, en in voorkomend geval de lasthebber noodzaken hem terug te geven, hetzij het onderhands geschrift dat de lastgeving bevat, hetzij het origineel van de volmacht, indien deze in brevet is afgegeven, hetzij de uitgifte, indien een minuut ervan gehouden is.

Art. 2005

De herroeping waarvan alleen aan de lasthebber is kennis gegeven, kan niet worden tegengeworpen aan derden die, daarvan onkundig zijnde, met hem gehandeld hebben, onverminderd het verhaal van de lastgever op de lasthebber.

   [1 De staat van de lastgever bedoeld in artikel 488/1 of 488/2 kan niet worden tegengeworpen aan derden die, daarvan onkundig zijnde, met de lasthebber gehandeld hebben, onverminderd het verhaal van de lastgever op de lasthebber. ]1

(1)<W 2014-04-25/23, art. 202, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 2006

De aanstelling van een nieuwe lasthebber voor dezelfde zaak, brengt de herroeping van de volmacht van de eerste mede, te rekenen van de dag waarop hem van deze aanstelling is kennis gegeven.

Art. 2007

De lasthebber kan de lastgeving opzeggen door kennisgeving van zijn ontslag aan de lastgever.

   Indien evenwel dit ontslag de lastgever benadeelt, moet de lasthebber hem daarvoor schadeloos stellen, tenzij hij zich in de onmogelijkheid bevindt om de lastgeving verder te volbrengen, zonder daardoor zelf een aanmerkelijke schade te lijden.

Art. 2008

Indien de lasthebber geen kennis draagt van het overlijden van de lastgever of van het bestaan van enige andere oorzaak die de lastgeving doet eindigen, is hetgeen hij in die onwetendheid verricht heeft, geldig.

Art. 2009

In de hierboven bedoelde gevallen moeten de verbintenissen, door de lasthebber aangegaan, nagekomen worden ten aanzien van derden die te goeder trouw zijn.

Art. 2010
TITEL XIV. - BORGTOCHT.
HOOFDSTUK I. - AARD EN OMVANG VAN DE BORGTOCHT.
Art. 2011

Hij die zich voor een verbintenis borg stelt, verplicht zich jegens de schuldeiser, aan die verbintenis te voldoen, indien de schuldenaar niet zelf daaraan voldoet.

Art. 2012

Borgtocht kan niet bestaan dan voor een geldige verbintenis.

   Men kan zich niettemin borg stellen voor een verbintenis, al mocht die kunnen vernietigd worden door een exceptie die alleen de verbondene persoonlijk betreft; bij voorbeeld in geval van minderjarigheid.

Art. 2013

Borgtocht kan niet wordent aangegaan voor meer dan hetgeen de schuldenaar verschuldigd is, noch onder meer bezwarende voorwaarden.

   Hij kan worden aangegaan voor slechts een gedeelte van de schuld, en onder minder bezwarende voorwaarden.

   De borgtocht die voor meer dan de schuld of onder meer bezwarende voorwaarden is aangegaan, is niet nietig; hij kan alleen worden verminderd tot hetgeen in de hoofdverbintenis begrepen is.

Art. 2014

Men kan zich borg stellen zonder opdracht van hem voor wie men zich verbindt, en zelfs buiten zijn weten.

   Men kan zich eveneens borg stellen, niet alleen voor de hoofschuldenaar, maar ook voor de persoon die zich voor hem heeft borg gesteld.

Art. 2015

Borgtocht wordt niet vermoed; hij moet uitdrukkelijk zijn aangegaan, en men mag hem niet verder uitstrekken dan de perken waarbinnen hij is aangegaan.

Art. 2016

Onbepaalde borgtocht voor een hoofdverbintenis strekt zich uit tot al hetgeen bij de schuld komt, zelfs tot de kosten van de eerste vordering, en tot alle kosten die gemaakt zijn nadat van deze vordering aan de borg is kennis gegeven.

Art. 2017

De verbintenissen van de borgen gaan over op hun erfgenamen (.. ). <W 15-12-1949, art. 28>.

Art. 2018

De schuldenaar die verplicht is een borg te stellen, moet een borg aanbieden die bekwaam is om contracten aan te gaan, die genoegzaam gegoed is om aan de verbintenis te kunnen voldoen, en die zijn woonplaats heeft binnen het rechtgebied van het hof van beroep waar de borgstelling moet plaatshebben.

Art. 2019

De gegoedheid van een borg wordt alleen beoordeeld naar zijn onroerende eigendommen,uitgenomen in zaken van koophandel of wanneer de schuld gering is.

   Onroerende goederen waarover geschil bestaat of waarvan de uitwinning wegens hun verwijderde ligging te moeilijk zou zijn, komen niet in aanmerking.

Art. 2020

Wanneer de borg, die door de schuldeiser vrijwillig is aangenomen of die de rechter hem heeft toegewezen, naderhand onvermogend geworden is, moet een andere borg gesteld worden.

   Deze regel lijdt alleen uitzondering, ingeval de borg gesteld is ten gevolge van een overeenkomst waarbij de schuldeiser een bepaalde persoon tot borg geëist heeft.

HOOFDSTUK II. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT.
AFDELING I. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE SCHULDEISER EN DE BORG.
Art. 2021

De borg is jegens de schuldeiser niet tot betaling gehouden dan bij gebreke van de schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten worden uitgewonnen, tenzij de borg afstand heeft gedaan van het voorrecht van uitwinning, of tenzij hij zich hoofdelijk met de schuldenaar heeft verbonden; in welk geval de gevolgen van zijn verbintenis worden geregeld naar de beginselen die ten opzichte van hoofdelijke schulden zijn vastgesteld.

Art. 2022

De schuldeiser is slechts tot uitwinning van de hoofdschuldenaar verplicht, ingeval de borg zulks vordert, op de eerste tegen hem gerichte vervolging.

Art. 2023

De borg die de uitwinning vordert, moet aan de schuldeiser de goederen van de hoofdschuldenaar aanwijzen, en de nodige penningen voorschieten om de uitwinning te doen.

   Hij mag geen aanwijzing doen van goederen van de hoofdschuldenaar, die gelegen zijn buiten (België ), noch van goederen waarover geschil bestaat, noch van de voor de schuld gehypothekeerde goederen die zich niet meer in het bezit van de schuldenaar bevinden. <W 2007-06-03/69, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-12-2007>

Art. 2024

Wanneer de borg de bij het vorige artikel toegelaten aanwijzing van goederen heeft gedaan en de nodige penningen voor de uitwinning heeft voorgeschoten, is de schuldeiser ten belope van de aangewezen goederen ten opzichte van de borg aansprakelijk voor het onvermogen van de hoofdschuldenaar, dat door het nalaten van vervolgingen mocht ontstaan.

Art. 2025

Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, is ieder van hen voor de gehele schuld verbonden.

Art. 2026

Niettemin kan ieder van hen, zo hij geen afstand heeft gedaan van het voorrecht van schuldsplitsing, vorderen dat de schuldeiser vooraf zijn vordering verdeelt en die vermindert tot het aandeel van elke borg.

   Wanneer, ten tijde dat een van de borgen de schuldsplitsing heeft doen uitspreken, een of meer onder hen onvermogend waren, is die borg, naar evenredigheid van zijn aandeel, voor die onvermogenden verbonden; maar hij is niet aansprakelijk voor het onvermogen dat zich na de schuldsplitsing voordoet.

Art. 2027

Indien de schuldeiser zelf en vrijwillig zijn vordering verdeeld heeft, kan hij tegen die verdeling niet opkomen, al waren er onvermogende borgen reeds voor de tijd dat hij aldus schuldsplitsing heeft aangenomen.

AFDELING II. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE SCHULDENAAR EN DE BORG.
Art. 2028

De borg die betaald heeft, heeft verhaal op de hoofdschuldenaar, hetzij de borgstelling met of buiten diens medeweten is geschied.

   Dit verhaal heeft plaats zowel ten aanzien van de hoofdsom als ten aanzien van de interesten en de kosten; nochtans heeft de borg slechts verhaal voor de kosten die hij gemaakt heeft nadat hij aan de hoofdschuldenaar van de tegen hem gerichte vervolgingen heeft kennis gegeven.

   De borg heeft ook verhaal tot vergoeding van schade, indien daartoe gronden bestaan.

Art. 2029

De borg die de schuld betaald heeft, treedt in alle rechten die de schuldeiser had tegen de schuldenaar.

Art. 2030

Wanneer verscheidene hoordschuldenaars van een zelfde schuld hoofdelijk verbonden waren, heeft de borg die zich voor allen heeft borg gesteld, verhaal op ieder van hen, tot terugvordering van al hetgeen hij betaald heeft.

Art. 2031

De borg die een eerste maal betaald heeft, heeft geen verhaal op de hoofdschuldenaardie een tweede maal betaald heeft, wanneer hij de laatstgenoemde van de door hem gedane betaling geen kennis heeft gegeven; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.

   Wanneer de borg betaald heeft zonder te zijn vervolgd en zonder de hoofdschuldenaar daarvan kennis te hebben gegeven, heeft hij geen verhaal op hem, ingeval die schuldenaar op het ogenblik van de betaling gronden mocht hebben gehad om te doen verklaren dat de schuld teniet was; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.

Art. 2032

De borg kan, zelfs voordat hij betaald heeft, de schuldenaar in rechte aanspreken om door hem schadeloos gesteld te worden :
1° Indien hij tot betaling in rechte vervolgd wordt;
2° Indien de schuldenaar failliet gegaan is, of in staat van kennelijk onvermogen verkeert;
3° Indien de schuldenaar zich verbonden heeft om hem binnen een bepaalde tijd het ontslag van zijn borgtocht te bezorgen;
4° Indien de schuld opeisbaar is geworden door het verschijnen van de termijn waarop zij betaalbaar was gesteld;
5° Na verloop van tien jaren, indien de hoofdverbintenis geen bepaalde vervaltijd heeft, tenzij de hoofdverbintenis van dien aard is dat zij, zoals bij voorbeeld een voogdij, niet voor een bepaalde tijd kan vervallen.

AFDELING III. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE BORGEN ONDERLING.
Art. 2033

Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, heeft de borg die de schuld voldaan heeft, verhaal op de overige borgen, ieder voor zijn aandeel;
Doch dit verhaal heeft alleen plaats, wanneer de borg betaald heeft in een van de gevallen in het vorige artikel vermeld.

HOOFDSTUK III. - TENIETGAAN VAN BORGTOCHT.
Art. 2034

De verbintenis uit borgtocht gaat teniet door dezelfde oorzaken als de overige verbintenissen.

Art. 2035

Schuldvermenging in de persoon van de hoofdschuldenaar en van zijn borg, wanneer de ene erfgenaam wordt van de andere, doet geenszins de vordering teniet van de schuldeiser tegen hem die zich heeft borg gesteld voor de borg.

Art. 2036

De borg kan zich tegen de schuldeiser beroepen op alle excepties die aan de hoofdschuldenaar toekomen en die tot de schuld zelf behoren;
Maar hij kan zich niet beroepen op excepties die alleen de schuldenaar persoonlijk betreffen.

Art. 2037

De borg is ontslagen, wanneer hij door toedoen van de schuldeiser niet meer in de rechten, hypotheken en voorrechten van die schuldeiser kan treden.

Art. 2038

Wanneer de schuldeiser een onroerend goed of enig ander goed vrijwillig aanneemt in betaling van de hoofdschuld, is de borg ontslagen, al wordt dat goed naderhand tegen de schuldeiser uitgewonnen.

Art. 2039

Eenvoudige termijnverlenging, door de schuldeiser aan de hoofdschuldenaar toegestaan, ontslaat de borg niet, die in dat geval de schuldenaar kan vervolgen, om hem tot betaling te noodzaken.

HOOFDSTUK IV. - WETTELIJKE BORGTOCHT EN GERECHTELIJKE BORGTOCHT.
Art. 2040

Wanneeer iemand krachtens de wet of krachtens een veroordeling verplicht is een borg te stellen, moet de aangeboden borg voldoen aan de bij de artikelen 2018 en 2019 voorgeschreven vereisten.

   (Lid 2 opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 28>.

Art. 2041

Hij die geen borg kan vinden, is gerechtigd voldoende pand in de plaats te geven.

Art. 2042

De gerechtelijke borg kan de uitwinning van de hoofdschuldenaar niet vorderen.

Art. 2043

Hij die zich enkel voor een gerechtelijke borg heeft borg gesteld, kan de uitwinning van de hoofdschuldenaar noch van de borg vorderen.

HOOFDSTUK V. - Kosteloze borgtocht. <Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 3; Inwerkingtreding : 01-12-2007>
Art. 2043bis

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 4; Inwerkingtreding : 01-12-2007> Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
a kosteloze borgtocht : de handeling waarmee een natuurlijke persoon kosteloos een hoofdschuld verzekert ten gunste van een schuldeiser. De kosteloze aard van de borgtocht slaat op het ontbreken van enig economisch voordeel, zowel rechtstreeks als indirect, dat de borg kan genieten dankzij de borgstelling;
b schuldeiser : iedere verkoper in de zin van artikel 1 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument;
c schuldenaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Art. 2043ter

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 5; Inwerkingtreding : 01-12-2007> De bewijslast om aan te tonen dat de borgtocht niet kosteloos werd verstrekt, ligt bij de schuldeiser. In dat geval zijn de bepalingen van dit hoofdstuk niet van toepassing.

Art. 2043quater

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 6; Inwerkingtreding : 01-12-2007> Op de borgtocht bedoeld in artikel 2043bis zijn, met uitzondering van de artikelen 2014, eerste lid, 2018 en 2019, de hoofdstukken I tot IV van toepassing, tenzij als de regels die zij bevatten onverenigbaar zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 2043quinquies

<Ingevoegd W 2007-06-03/69, art. 7; Inwerkingtreding : 01-12-2007> § 1. Op straffe van nietigheid moet de borgtocht in de zin van dit hoofdstuk het voorwerp uitmaken van een geschreven overeenkomst die verschilt van de hoofdovereenkomst.

§ 2. De duur van de hoofdverplichting moet worden vermeld in de borgtochtovereenkomst, en in het geval van een borgtocht voor een hoofdverplichting die werd afgesloten voor onbepaalde duur, mag de duur van de borgtochtovereenkomst vijf jaar niet overschrijden.

§ 3. Op straffe van nietigheid moet de borgtochtovereenkomst ten minste de volgende vermeldingen bevatten, door de borg met de hand geschreven :
" door me borg te stellen voor ... voor de som beperkt tot ... (in cijfers) als dekking van de betaling van de hoofdsom en interesten voor een duur van ..., verbind ik me ertoe aan de schuldeiser van ... de verschuldigde sommen terug te betalen op mijn goederen en inkomsten, indien, en in de mate dat, ... er niet zelf aan heeft voldaan ".

§ 4. Na advies van de [1 bijzondere raadgevende commissie Onrechtmatige bedingen ]1 bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, kan de Koning bepalen welke vermeldingen moeten voorkomen in de overeenkomst, alsook de informatie met betrekking tot de hoofdverplichting die het voorwerp uitmaakt van de borgtocht.

§ 5. Artikel 1326 is niet van toepassing.

(1)<KB 2017-12-13/13, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 2043sexies

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 8; Inwerkingtreding : 01-12-2007> § 1. Op straffe van nietigheid en wanneer de borg in de zin van artikel 2043bis een bepaalde schuld verzekert, wordt de omvang van de borgtocht beperkt tot de som die is vermeld in de overeenkomst, verhoogd met interesten tegen de wettelijke of conventionele rente zonder dat deze interesten evenwel hoger mogen zijn dan 50 % van de hoofdsom.

§ 2. Op straffe van nietigheid kan er geen borgtocht worden afgesloten waarvan het bedrag kennelijk niet in verhouding is tot de terugbetalingsmogelijkheden van de borg, waarbij deze mogelijkheid beoordeeld moet worden in het licht van de roerende en onroerende goederen en inkomsten van deze laatste.

Art. 2043septies

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 9; Inwerkingtreding : 01-12-2007> In geval van regelmatige uitvoering van de overeenkomst door de schuldenaar brengt de schuldeiser de borg daar op zijn minst eenmaal per jaar van op de hoogte.

   Elke mededeling inzake niet uitvoering die wordt gedaan aan de schuldenaar door de schuldeiser met betrekking tot de betaling van de schuld moet gelijktijdig en in dezelfde vorm worden gedaan aan de borg. Bij gebrek daaraan kan de schuldeiser zich niet beroepen op de aangroei van de schuld, vanaf de datum waarop hij ter zake in gebreke blijft.

Art. 2043octies

<Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 10; Inwerkingtreding : 01-12-2007> De verbintenissen van de erfgenamen van een borg inzake de borgtocht zijn beperkt tot het erfdeel dat aan elk van hen toekomt.

   Niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst bestaat er geen hoofdelijkheid tussen de erfgenamen van een borg voor de verbintenissen van de borg.

TITEL XV. - DADING.
Art. 2044

Dading is een contract, waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen, of een toekomstig geschil voorkomen.

   Dit contract moet schriftelijk opgemaakt worden.

Art. 2045

Om een dading aan te gaan, moet men bekwaam zijn om te beschikken over de voorwerpen die in de dading begrepen zijn.

   (De voogd kan voor de minderjarige [1 ... ]1 alleen met inachtneming van de vormen omschreven in artikel 410, § 1, een dading aangaan en hij kan met de meerderjarig geworden minderjarige over de voogdijrekening alleen overeenkomstig artikel 416, eerste lid, een dading aangaan. ) <W 2001-04-29/39, art. 42, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

   [1 De bewindvoerder kan voor de persoon die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om een dading af te sluiten alleen met inachtneming van de vormen voorgeschreven in artikel 499/7, § 2, eerste lid, 10°, een dading aangaan en hij kan na de beëindiging van zijn opdracht alleen overeenkomstig artikel 499/18 een dading over de bewindsrekening aangaan. ]1

   De gemeenten en de openbare instellingen kunnen geen dading aangaan (dan met de machtiging voorgeschreven bij artikel 49 van de organieke wet van 10 maart 1925 op de openbare onderstand ). <W 15-12-1949, art. 27>.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 144, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 2046

Dading kan worden aangegaan over de burgerlijke belangen die uit een misdrijf ontstaan.

   Zij verhindert de vervolging van het openbaar ministerie niet.

Art. 2047

Aan een dading kan een strafbeding worden toegevoegd tegen hem die mocht in gebreke blijven de dading na te komen.

Art. 2048

Dadingen blijven beperkt tot hun voorwerp : wordt daarbij afstand gedaan van alle rechten, vorderingen en eisen, dan geldt zulks alleen voor hetgeen betrekking heeft op het geschil dat tot de dading aanleiding heeft gegeven.

Art. 2049

Dadingen regelen slechts de geschillen die daarin zijn begrepen, hetzij partijen hun bedoeling in bijzondere of in algemene bewoordingen hebben uitgedrukt, hetzij die bedoeling als een noodzakelijk gevolg wordt afgeleid van hetgeen is uitgedrukt.

Art. 2050

Hij die een dading heeft aangegaan over een recht dat hem uit eigen hoofde toebehoorde, en die vervolgens een dergelijk recht van een ander verkrijgt, is, met betrekking tot het nieuw verkregen recht, door de vorige dading geenszins gebonden.

Art. 2051

Een dading, door een van de belanghebbenden aangegaan, verbindt de overige belanghebbenden niet, en kan door hen niet worden ingeroepen.

Art. 2052

Dadingen hebben tussen partijen kracht van gewijsde in hoogste aanleg.

   Men kan er niet tegen opkomen uit hoofde van dwaling omtrent het recht of uit hoofde van benadeling.

Art. 2053

Niettemin kan een dading vernietigd worden, wanneer er dwaling heeft plaatsgehad in de persoon of omtrent het voorwerp van het geschil.

   Zij kan vernietigd worden in alle gevallen waarin bedrog of geweld heeft plaatsgehad.

Art. 2054

Vernietiging van een dading kan eveneens gevorderd worden, wanneer de dading is aangegaan ter uitvoering van een titel die nietig was, behalve in het geval dat partijen uitdrukkelijk over de nietigheid een dading hebben aangegaan.

Art. 2055

Een dading, aangegaan op grond van stukken die naderhand vals bevonden zijn, is geheel nietig.

Art. 2056

Een dading over een geding dat reeds beëindigd is door een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan en waarvan partijen of een van hen geen kennis droegen, is nietig.

   Indien het vonnis waarvan partijen onkundig waren, voor hoger beroep vatbaar was, is de dading geldig.

Art. 2057

Wanneer partijen een dading hebben aangegaan in het algemeen over alle zaken die zij met elkaar uitstaande mochten hebben, leveren de titels die hun toen onbekend waren en die naderhand ontdekt zijn, geen grond op tot vernietiging, tenzij die titels door toedoen van een der partijen waren achtergehouden.

   Maar de dading is nietig, indien zij slechts een enkele zaak betreft en uit naderhand ontdekte titels blijkt dat een van de partijen daarop niet het minste recht had.

Art. 2058

Een rekenfout, bij een dading gemaakt, moet verbeterd worden.

TITEL XVI. - LIJFSDWANG IN BURGERLIJKE ZAKEN.
Art. 2059

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2060

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2061

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2062

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2063

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2064

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2065

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2066

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2067

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2068

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2069

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

Art. 2070

(Opgeheven ) <W 21-03-1859, art. 48>.

TITEL XVII. [1 - Zakelijke zekerheden op roerende goederen ]1

(NOTA: Titel XVII wordt 2013-07-11/19)
Art. 2071

<Opgeheven bij W 2013-07-11/19, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. 2072

<Opgeheven bij W 2013-07-11/19, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

TITEL XVIII. - VOORRECHTEN EN HYPOTHEKEN.
(NOTA : De artikelen 2092 tot 2203 werd vervangen door art. 1 van de W van 16 december 1851. Voor de tekst, zie 1851-12-16/01)
TITEL XIX. - GERECHTELIJKE UITWINNING EN RANGREGELING ONDER DE SCHULDEISERS.
Art. 2204

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2205

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2206

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2207

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2208

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2209

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2210

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2211

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2212

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2213

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2214

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2215

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2216

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2217

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

Art. 2218

(Opgeheven ) <W 10-10-1967, art. 24>.

TITEL XX. - VERJARING.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 2219

Verjaring is een middel om, door verloop van een zekere tijd en onder de voorwaarden die de wet bepaalt, iets te verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden.

Art. 2220

Men kan vooraf geen afstand doen van de verjaring; men kan wel afstand doen van een verkregen verjaring.

Art. 2221

Afstand van verjaring geschiedt uitdrukkelijk of stilzwijgend; de stilzwijgende afstand wordt afgeleid uit een daad die doet veronderstellen dat men zijn verkregen recht heeft laten varen.

Art. 2222

Hij die niet kan vervreemden kan geen afstand doen van een verkregen verjaring.

Art. 2223

De rechter mag het middel van verjaring niet ambtshalve toepassen.

Art. 2224

Men kan zich op verjaring beroepen in elke staat van het geding, zelfs voor het hof van beroep, tenzij de omstandigheden doen vermoeden dat de partij die zich op het middel van verjaring niet heeft beroepen, daarvan afstand heeft gedaan.

Art. 2225

Schuldeisers, of alle andere personen die er belang bij hebben dat de verjaring verkregen is, kunnen zich daarop beroepen, hoewel de schuldenaar of de eigenaar ervan afstand doet.

Art. 2226

Men kan door verjaring de eigendom niet verkrijgen van zaken die buiten de handel zijn.

Art. 2227

De Staat, de openbare instellingen en de gemeenten zijn aan dezelfde verjaringen onderworpen als bijzondere personen en kunnen zich eveneens daarop beroepen.

HOOFDSTUK II. - BEZIT.
Art. 2228

Bezit is het houden of het genieten van een zaak die wij in onze macht hebben of vaneen recht dat wij uitoefenen, hetzij in persoon, hetzij door een ander die in onze naam de zaak in zijn macht heeft of het recht uitoefent.

Art. 2229

Om iets door verjaring te verkrijgen, is vereist een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar, niet dubbelzinnig bezit, als eigenaar.

Art. 2230

Men wordt steeds geacht voor zichzelf, en als eigenaar te bezitten, tenzij bewezen is dat men heeft aangevangen voor een ander te bezitten.

Art. 2231

Wanneer men heeft aangevangen voor een ander te bezitten, wordt steeds vermoed dat mpen het bezit onder dezelfde titel voortzet, tenzij het tegendeel bewezen is.

Art. 2232

Daden van louter vermogen of van eenvoudig gedogen kunnen noch bezit, noch verjaringteweegbrengen.

Art. 2233

Daden van geweld kunnen evenmin als grondslag dienen voor een bezit waaruit verjaring zou ontstaan.

   Een deugdelijk bezit neemt eerst een aanvang, nadat het geweld heeft opgehouden.

Art. 2234

De tegenwoordige bezitter die bewijst voorheen het bezit te hebben gehad, wordt geacht het ook in de tussentijd te hebben gehad, behoudens tegenbewijs.

Art. 2235

Om de tot verjaring vereiste tijd aan te vullen, kan men bij zijn eigen bezit het bezit voegen van zijn rechtsvoorganger, op welke wijze men hem ook is opgevolgd, hetzij onder een algemene of een bijzondere titel, hetzij om niet of onder een bezwarende titel.

HOOFDSTUK III. - OORZAKEN DIE DE VERJARING VERHINDEREN.
Art. 2236

Zij die voor een ander bezitten, kunnen nooit, door welk tijdsverloop ook, iets door verjaring verkrijgen.

   Alzo kunnen de huurder, de bewaarnemer, de vruchtgebruiker, en alle anderen, die de zaak van de eigenaar ter bede onder zich hebben, deze niet door verjaring verkrijgen.

Art. 2237

De erfgenamen van hen die de zaak onder zich hadden uit kracht van een der in het vorige artikel genoemde titels, kunnen die evenmin door verjaring verkrijgen.

Art. 2238

Nochtans kunnen de in de artikelen 2236 en 2237 genoemde personen de zaak door verjaring verkrijgen, indien de titel van hun bezit veranderd is, hetzij uit een oorzaak die van een derde voortkomt, hetzij door hun tegenspraak tegen het recht van de eigenaar.

Art. 2239

De personen aan wie de huurders, bewaarnemers en andere houders ter bede der zaak door een titel van eigendomsoverdracht hebben overgedragen, kunnen die door verjaring verkrijgen.

Art. 2240

Men kan geen verjaring verkrijgen in strijd met zijn titel, in die zin dat men de oorzaak en het beginsel van zijn bezit voor zich zelf niet kan veranderen.

Art. 2241

Men kan verjaring verkrijgen in strijd met zijn titel, in die zin dat men zich door verjaring bevrijdt van de verbintenis die men heeft aangegaan.

HOOFDSTUK IV. - OORZAKEN DIE DE VERJARING STUITEN OF SCHORSEN.
AFDELING I. - OORZAKEN DIE DE VERJARING STUITEN.
Art. 2242

Stuiting van de verjaring kan of natuurlijk of burgerlijk zijn.

Art. 2243

Er is natuurlijke stuiting, wanneer de bezitter gedurende meer dan een jaar van het genot der zaak beroofd is, hetzij door de oude eigenaar, hetzij zelfs door een derde.

Art. 2244

[1 § 1. ]1 Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, [2 , een aanmaning tot betaling als bedoeld in artikel 1394/21 van het Gerechtelijk Wetboek ]2 of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting.

   (Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.

   Voor de toepassing van deze afdeling heeft een beroep tot vernietiging van een administratieve handeling bij de Raad van State dezelfde gevolgen ten opzichte van de vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door de vernietigde administratieve handeling als een dagvaarding voor het gerecht. <W 2008-07-25/36, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2008>

[1 § 2. Onverminderd artikel 1146, stuit een ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs verzonden door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, naar de schuldenaar met woonplaats, verblijfplaats of maatschappelijke zetel in België, tevens de verjaring en doet zij een nieuwe termijn van een jaar ingaan, evenwel zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren. De stuitende werking van deze ingebrekestelling is slechts eenmalig, onverminderd andere stuitingsoorzaken.

   Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, is de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn.

   De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de verzending van de ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs. De advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser vergewist zich van de juiste gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. Ingeval de bekende verblijfplaats verschilt van de woonplaats, zendt de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, een kopie van zijn aangetekende zending naar die verblijfplaats.

   Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk de volgende vermeldingen bevatten :
1° de gegevens van de schuldeiser : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° de gegevens van de schuldenaar : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
3° de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;
4° indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;
5° de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;
6° de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;
7° de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling;
8° de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser. ]1

  (NOTA : bij arrest nr.40/2019 van 28-02-2019 (B.St. 25-03-2019, p. 28680), heeft het Grondwettelijk Hof het woord « vernietigde » in artikel 2244, § 1, derde lid, vernietigd)

(1)<W 2013-05-23/19, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 11-07-2013> (2)<W 2017-07-06/24, art. 160, 015; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 2245

(Opgeheven ) <W 15-12-1949, art. 29>.

Art. 2246

Ook de dagvaarding voor een onbevoegde rechter stuit de verjaring.

Art. 2247

[1 Eerste lid opgeheven. ]1

   Indien de eiser afstand doet van zijn eis,
(Derde lid opgeheven. ) <W 15-12-1949, art. 28>.

   Of indien zijn eis wordt afgewezen.

   Wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden.

(1)<W 2012-07-16/04, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 13-08-2012>
Art. 2248

De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of de bezitter gedaan, stuit de verjaring.

Art. 2249

De ingebrekestelling van een der hoofdelijke schuldenaars, overeenkomstig de bovenstaande artikelen, of de erkenning van de schul door hem gedaan, stuit de verjaring tegen alle overige, zelfs tegen hun erfgenamen.

   De ingebrekestelling van een der erfgenamen van een hoofdelijke schuldenaar, of de erkenning van de schuld door die erfgenaam stuit de verjaring niet ten aanzien van de overige medeërfgenamen, zelfs niet in het geval van een hypothecaire schuld, tenzij de verbintenis ondeelbaar is.

   Die ingebrekestelling of die erkenning stuit de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars slechts voor het aandeel waarvoor die erfgenaam verbonden is.

   Om de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars te stuiten voor het geheel, is vereist de ingebrekestelling van alle erfgenamen van de overleden schuldenaar, of de erkenning door al die erfgenamen.

Art. 2250

De ingebrekestelling van de hoofdschuldenaar, of de erkenning van de schuld door hem gedaan, stuit de verjaring tegen de borg;

AFDELING II. - OORZAKEN DIE DE LOOP VAN DE VERJARING SCHORSEN.
Art. 2251

De verjaring loopt tegen alle personen, behalve tegen hen voor wie de wet uitzondering maakt.

Art. 2252

De verjaring loopt niet tegen minderjarigen en [1 beschermde personen wat betreft de handelingen waarvoor zij krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard ]1, behoudens hetgeen in artikel 2278 bepaald is, en met uitzondering van de andere bij de wet bepaalde gevallen.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 145, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 2253

De verjaring loopt niet tussen echtgenoten.

Art. 2254

<W 14-07-1976, art. IV, 17>. De verjaring loopt tegen de echtgenoot aan wie het bestuur van zijn goederen is ontnomen, behoudens zijn verhaal op de andere echtgenoot of op de lasthebber, in geval van nalatigheid.

   <NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 2 W. 14 juli 1976) blijft de hierna volgende tekst van kracht in de voorziene gevallen : Ten aanzien van de goederen waarvan de man het beheer heeft, loopt de verjaring tegen de gehuwde vrouw, zelfs al is zij niet van goederen gescheiden bij huwelijkscontract of bij rechterlijk vonnis, behoudens haar verhaal op haar man.>

Art. 2255

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. IV, 18>.

   <NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 1 W.) blijft de hierna volgende tekst van kracht in de voorziene gevallen : De verjaring loopt echter niet, gedurende het huwelijk, met betrekking tot de vervreemding van een erf dat aan het dotaal stelsel onderworpen is, overeenkomstig artikel 1561, in de titel Huwelijkscontract en wederzijdse rechten van de echtgenoten.>

Art. 2256

(Opgeheven ) <W 14-07-1976, art. IV, 18>.

   <NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 1 W.) blijft de hierna volgende tekst van kracht in de voorziene gevallen : De verjaring wordt eveneens geschorst gedurende het huwelijk :
1° Ingeval de rechtscvordering van de vrouw niet kan worden uitgeoefend dan na een keuze omtrent de aanvaarding of de afstand van de gemeenschap;
2° Ingeval de man die het eigen goed van de vrouw zonder haar toestemming verkocht heeft, de verkoop moet vrijwaren, en in alle andere gevallen waarin de vordering van de vrouw op de man zou terugkomen.>

Art. 2257

De verjaring loopt niet :
Ten aanzien van een schuldvordering die van een voorwaarde afhangt, zolang die voorwaarde niet vervuld is;
Ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, zolang de uitwinning niet heeft plaatsgehad;
Ten aanzien van een schuldvordering die op een bepaalde dag vervalt, zolang die dag niet verschenen is.

Art. 2258

De verjaring loopt niet tegen de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving, ten aanzien van zijn schuldvorderingen ten laste van de nalatenschap.

   Zij loopt tegen een onbeheerde nalatenschap, hoewel er geen curator is aangesteld.

Art. 2259

Zij loopt eveneens gedurende de drie maanden die voor het opmaken van de boedelbeschrijving en de veertig dagen die voor het beraad zijn verleend.

HOOFDSTUK V. - TIJD DIE VOOR DE VERJARING VEREIST IS.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 2260

De verjaring wordt gerekend bij dagen, niet bij uren.

Art. 2261

Zij is verkregen, wanneer de laatste dag van de vereiste tijd verlopen is.

AFDELING II. - <W 1998-06-10/39, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 27-07-1998> (ALGEMENE TERMIJNEN VAN VERJARING. )
Art. 2262

<W 1998-06-10/39, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 27-07-1998> Alle zakelijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van dertig jaar, zonder dat hij die zich op deze verjaring beroept, verplicht is daarvan enige titel te vertonen of dat men hem de exceptie van kwade trouw kan tegenwerpen.

Art. 2262bis

<Ingevoegd bij W 1998-06-10/39, art. 5; Inwerkingtreding : 27-07-1998> § 1. Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.

   In afwijking van het eerste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.

   De in het tweede lid vermelde vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan.

§ 2. Indien een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een vordering tot vergoeding van schade enig voorbehoud heeft erkend, dan is de eis die strekt om over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen, ontvankelijk gedurende twintig jaar na de uitspraak.

Art. 2263

Na verloop van (acht ) jaren, te rekenen van de dagtekening van de laatste titel, kan de schuldenaar van een rente genoodzaakt worden om op zijn kosten aan zijn schuldeiser of aan diens rechtverkrijgenden een nieuwe titel te verschaffen. <W 1998-06-10/39, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 27-07-1998>

Art. 2264

De regels van de verjaring met betrekking tot andere onderwerpen dan die in deze titel vermeld zijn, worden bepaald in de titels die daarover in het bijzonder handelen.

AFDELING III. - TIENJARIGE EN TWINTIGJARIGE VERJARING.
Art. 2265

Hij die te goeder trouw en uit kracht van een wettige titel een onroerend goed verkrijgt, bekomt daarvan de eigendom door verjaring na tien jaren, indien de ware eigenaar woont binnen het rechtsgebied van het hof van beroep waarin het onroerend goed gelegen is; en na twintig jaren, indien hij buiten dat gebied zijn woonplaats heeft.

Art. 2266

Indien de ware eigenaar op verschillende tijdstippen zijn woonplaats binnen en buiten het rechtsgebied heeft gehad, moet, om de tot verjaring vereiste tijd aan te vullen, bij hetgeen aan de tien jaren aanwezigheid ontbreekt, tweemaal zoveel jaren afwezigheid worden gevoegd als er jaren ontbreken om de volle tien jaren aanwezigheid te bereiken.

Art. 2267

Een titel die nietig is uit hoofde van een gebreek in de vorm, kan niet als grondslag dienen voor een tienjarige en twintigjarige verjaring.

Art. 2268

Goede trouw wordt steeds vermoed, en hij die zich op kwade trouw beroept, moet die bewijzen.

Art. 2269

Het is voldoende dat de goede trouw aanwezig was op het ogenblik van de verkrijging.

Art. 2270

Na verloop van tien jaren zijn architecten en aannemers ontslagen van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid.

AFDELING IV. - ENIGE BIJZONDERE VERJARINGEN.
Art. 2271

De rechtsvordering van meesters on onderwijzers in kunsten en wetenschappen, wegens de lessen die zij bij de maand geven;
Die van hotelhouders en tafelhouders, wegens het verschaffen van woning en kost;
Die van arbeiders en werklieden, tot betaling van hun daghuur, hun leveringen en hun loon,
Verjaren door verloop van zes maanden.

Art. 2272

(Lid 1 opgeheven ) <W 06-08-1993, art. 63>.

   (De rechtsvordering ) van (gerechtsdeurwaarders ), tot betaling van hun loon voor de akten die zij betekenen, en voor de opdrachten die zij uitvoeren; <W 06-08-1993, art 63>.

   Die van kooplieden, wegens de koopwaren die zij verkopen aan personen die geen koopman zijn;
Die van kostschoolhouders, tot betaling van het kostgeld van hun leerlingen; en van andere meesters, tot betaling van het leergeld;
Die van dienstboden die zich bij het jaar verhuren, tot betaling van hun loon,
verjaren door verloop van een jaar.

Art. 2273

<W 29-12-1983, art. 8>. De rechtsvordering van de verhuurders tot betaling van het bedrag dat volgt uit de aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud verjaart door verloop van een jaar.

   De rechtsvordering van de huurders tot teruggave van het te veel betaalde verjaart door verloop van een jaar vanaf de verzending van het verzoek bepaald bij artikel 1728quater.

Art. 2274

De verjaring, in de voorgaande gevallen bepaald, heeft plaats, hoewel men met de verstrekkingen, leveringen, diensten en werken is voortgegaan.

   Zij houdt slechts op te lopen, indien er een afgesloten rekening, een onderhandse of authentieke schuldbekentenis bestaat, ofwel een dagvaarding voor het gerecht, waarop geen verval van instantie is gevolgd.

Art. 2275

Niettemin kunnen zij tegen wie men zich op die verjaringen beroept, aan hen die zich erop beroepen, de eed opdragen omtrent de vraag of de zaak werkelijk betaald is.

   De eed kan worden opgedragen aan de weduwen en aan de erfgenamen, of aan de voogden van de laatstgenoemden, indien deze minderjarig zijn, opdat zij verklaren dat zij niet weten dat de zaak verschuldigd is.

Art. 2276

Rechters (en pleitbezorgers) zijn niet meer verantwoordelijk voor de stukken, wanneer vijf jaren zijn verlopen sinds het geding is uitgewezen.

   Eveneens zijn (gerechtsdeurwaarders ) daarvoor niet meer verantwoordelijk na verloop van twee jaren sinds de uitvoering van hun opdracht of de betekening van de akten waarmee zij belast waren. <W 05-07-1963, art. 48>.

Art. 2276bis

<Ingevoegd bij W 08-08-1985, art. 1>. § 1. De advocaten zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken vijf jaar na het beëindigen van hun taak.

   Deze verjaring is niet van toepassing wanneer de advocaat uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.

   § 2. De vordering van de advocaten tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar na het beëindigen van hun taak.

Art. 2276ter

<Ingevoegd bij W 19-02-1990, art. 1>. § 1. Deskundigen zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken tien jaar na het beëindigen van hun taak of, als deze hun krachtens de wet werd opgedragen, vijf jaar na de indiening van hun verslag.

   Deze verjaring is niet van toepassing wanneer en deskundige uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.

   § 2. De vordering van dekundigen tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar.

Art. 2276quater

<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1999> De schuldbemiddelaars zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid vijf jaar na het beëindigen van hun taak.

Art. 2276quinquies

(Ingevoegd bij <W 1999-05-04/03, art. 47, Inwerkingtreding : 01-01-2000> ) Voor de beroepsaansprakelijkheid van de notarissen gelden de gemeenrechtelijke verjaringstermijnen, behoudens voor de beroepsaansprakelijkheid betreffende de laatste wilsbeschikkingen en de contractuele erfstellingen waarvoor de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het overlijden van de betrokkene die de laatste wilsbeschikking of de contractuele erfstelling deed.

Art. 2277

Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten;
[1 Schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten of omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronische communicatienetwerken verjaren na verloop van vijf jaren. ]1

   [2 Schuldvorderingen van buitengewone kosten bedoeld in artikel 203bis, § 3. ]2

   Die van uitkeringen tot levensonderhoud;
Huren van huizen en pachten van landeigendommen;
Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen,
Verjaren door verloop van vijf jaren.

(1)<W 2017-07-06/24, art. 48, 015; Inwerkingtreding : 03-08-2017> (2)<W 2018-12-21/09, art. 126, 017; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 2277bis

<Ingevoegd bij W 06-08-1993, art. 64>. De rechtsvordering van verzorgingsverstrekkers met betrekking tot de door hen geleverde geneeskundige verstrekkingen, diensten en goederen, daar inbegrepen de vordering wegens bijkomende kosten, verjaart ten overstaan van de patiënt door verloop van een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf het einde van de maand waarin deze zijn verstrekt.

   Dezelfde bepaling is van toepassing voor geneeskundige verstrekkingen, diensten, goederen en bijkomende kosten welke door de verplegings- en verzorgingsinstelling of door derden werden geleverd of gefaktureerd.

Art. 2277ter

<Ingevoegd bij W 2007-04-25/38, art. 216; Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. Rechtsvorderingen ingesteld door publieke overheden tot vergoeding van de kosten voor maatregelen tot voorkoming en tot het herstel van milieuschade verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of waarop de aansprakelijke persoon is geïdentificeerd, indien die laatstgenoemde datum later is.

   De in het eerste lid vermelde rechtsvorderingen verjaren in ieder geval door verloop van dertig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit dat tot milieuschade heeft geleid, heeft plaatsgevonden.

§ 2. Milieuschade ten gevolge van nucleaire activiteiten of ten gevolge van activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, alsook milieuschade ten gevolge van oorlogshandelingen, vijandelijkheden, burgeroorlog, oproer of milieuschade ten gevolge van een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is, of milieuschade ten gevolge van activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen, valt niet onder het toepassingsgebied van dit artikel.

Art. 2278

De verjaringen waarover in de artikelen van deze afdeling gehandeld wordt, lopen tegen minderjaringen en [1 personen beschermd krachtens artikel 492/1 ]1; behoudens hun verhaal op hun [1 voogd of bewindvoerder ]1.

(1)<W 2013-03-17/14, art. 146, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 2279

Met betrekking tot roerende goederen geldt het bezit als titel.

   Niettemin kan hij die een zaak verloren heeft of aan wie een zaak ontstolen is, gedurende drie jaren, te rekenen van de dag waarop het verlies of de diefstal heeft plaatsgehad, de zaak terugvorderen van degenen in wiens handen hij ze vindt; behoudens het verhaal van de laatstgenoemde op degene van wie hij ze bekomen heeft.

   (Dit recht van terugvordering geldt evenwel niet voor biljetten van de Nationale Bank van België, noch voor biljetten uitgegeven krachtens de wet van 12 juni 1930, wanneer de bezitter te goeder trouw is. ) <W 22-06-1953, art. 1>.

Art. 2280

Indien de tegenwoordige bezitter van de gestolen of verloren zaak deze gekocht heeft op een jaarmarkt of op een andere markt, of op een openbare verkoping, of van een koopman die dergelijke zaken verkoopt, kan de oorspronkelijke eigenaar zich de zaak niet doen teruggeven dan mits hij de prijs die zij hem gekost heeft, aan de bezitter terugbetaalt.

TITEL XXI. - (KENNISGEVING ). <W 2001-10-20/40, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 2281

2281. <W 2000-10-20/40, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2001> Wanneer een kennisgeving schriftelijk dient te gebeuren om door de kennisgever te kunnen worden aangevoerd, wordt ook een kennisgeving per telegram, telex, telefax, elektronische post of enig ander telecommunicatiemiddel dat resulteert in een schriftelijk stuk aan de zijde van de geadresseerde, als een schriftelijke kennisgeving beschouwd. Hetzelfde geldt wanneer de kennisgeving slechts daarom niet in een schriftelijk stuk resulteert aan de zijde van de geadresseerde omdat deze een andere wijze van ontvangst hanteert.

   De kennisgeving gaat in bij ontvangst ervan in de vormen genoemd in het eerste lid.

Inhoudstabel
INLEIDENDE TITEL. - BEKENDMAKING, GEVOLGEN EN TOEPASSING VAN DE WETTEN IN HET ALGEMEEN. (Art. 1)
BOEK I. - PERSONEN.
TITEL I. - GENOT EN VERLIES VAN DE BURGERLIJKE RECHTEN.
HOOFDSTUK I. [1 ... ]1 (Art. 3)
HOOFDSTUK II. [1 ... ]1
AFDELING I. [1 ... ]1
AFDELING II. [1 ... ]1
TITEL II. [1 - DE BURGERLIJKE STAND. ]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene principes van de burgerlijke stand. ]1
Afdeling 1. [1 Doelstellingen van de burgerlijke stand ]1 (Art. 6)
Afdeling 2. [1 De ambtenaar van de burgerlijke stand ]1 (Art. 7)
Afdeling 3. [1 De akten van de burgerlijke stand ]1 (Art. 14)
Afdeling 4. [1 Bewijskracht van akten van de burgerlijke stand ]1 (Art. 23)
Afdeling 5. [1 Uittreksels en afschriften ]1 (Art. 28)
Afdeling 6. [1 Wijzigingen van akten van de burgerlijke stand ]1 (Art. 31)
Afdeling 7. [1 Meldingen op akten van de burgerlijke stand ]1 (Art. 32)
Afdeling 8. [1 Verbetering en nietigverklaring van akten van de burgerlijke stand ]1
Onderafdeling 1. [1 Verbetering door de ambtenaar van de burgerlijke stand ]1 (Art. 33)
Onderafdeling 2. [1 Ambtshalve nietigverklaring van een akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand ]1 (Art. 34/1)
Onderafdeling 2. Onderafdeling 3 [1 Verbetering en nietigverklaring door de familierechtbank ]1 (Art. 35)
Afdeling 9. [1 Aansprakelijkheid van en controle op de ambtenaar van de burgerlijke stand ]1 (Art. 36)
HOOFDSTUK II. [1 - De verschillende akten van de burgerlijke stand. ]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepaling ]1 (Art. 41)
Afdeling 2. [1 De akten van geboorte ]1
Onderafdeling 1. [1 De akte van geboorte ]1 (Art. 42)
Onderafdeling 2. [1 Akte van geboorte van een vondeling ]1 (Art. 45)
Onderafdeling 3. [1 Akte van geboorte in geval van geboorte aan boord van een schip of een luchtvaartuig ]1 (Art. 47)
Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepalingen ]1 (Art. 48)
Afdeling 3. [1 De akten van erkenning ]1
Onderafdeling 1. [1 Akte van prenatale erkenning ]1 (Art. 50)
Onderafdeling 2. [1 Akte van erkenning ]1 (Art. 51)
Afdeling 4. [1 Akte van verklaring van naamskeuze ]1 (Art. 52)
Afdeling 5. [1 Akte van aanpassing van de registratie van het geslacht ]1 (Art. 53)
Afdeling 6. [1 Akte van huwelijk ]1 (Art. 54)
Afdeling 7. [1 Akten van overlijden ]1
Onderafdeling 1. [1 Akte van overlijden ]1 (Art. 55)
Onderafdeling 2. [1 Akte van overlijden in geval van een overlijden aan boord van een schip of een luchtvaartuig ]1 (Art. 57)
Onderafdeling 3. [1 Akte van een levenloos kind ]1 (Art. 58)
Onderafdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepaling ]1 (Art. 60)
Afdeling 8. [1 Akte van afwezigheid ]1 (Art. 61)
Afdeling 9. [1 Akte van voornaamsverandering ]1 (Art. 62)
Afdeling 10. [1 Akte van naamsverandering ]1 (Art. 63)
Afdeling 11. [1 Akte van echtscheiding ]1 (Art. 64)
Afdeling 12. [1 Akte van adoptie ]1 (Art. 65)
Afdeling 13. [1 Akte van herroeping of herziening van adoptie, van nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie of van nietigverklaring ]1 (Art. 66)
Afdeling 14. [1 Akten van Belgische nationaliteit ]1 (Art. 67)
Afdeling 15. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse akte ]1 (Art. 68)
Afdeling 16. [1 Akte opgemaakt op basis van een buitenlandse rechterlijke of buitenlandse administratieve beslissing ]1 (Art. 70)
HOOFDSTUK 3. [1 De databank voor de akten van de burgerlijke stand ]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen ]1 (Art. 71)
Afdeling 2. [1 Beheer van de DABS ]1 (Art. 73)
Afdeling 3. [1 Toegang tot de DABS ]1 (Art. 78)
TITEL III. - WOONPLAATS. (Art. 102)
TITEL IV. - AFWEZIGEN.
HOOFDSTUK I. - (AFWEZIGHEID ). <W 2007-05-09/44, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
Afdeling I. - Vermoeden van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-2007> (Art. 112)
Afdeling II. - Verklaring van afwezigheid <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 11; Inwerkingtreding : 01-07-2007> (Art. 118)
Afdeling III. - Gevolgen van de afwezigheid of van het vermoeden van afwezigheid voor de minderjarige kinderen <Ingevoegd bij W 2007-05-09/44, art. 20; Inwerkingtreding : 01-07-2007> (Art. 125)
HOOFDSTUK lI. - Gerechtelijke verklaring van overlijden <W 2007-05-09/44, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2007> (Art. 126)
TITEL IV/1. [1 - Aanpassing van de registratie van het geslacht. ]1 (Art. 135/1)
TITEL V. - HET HUWELIJK.
HOOFDSTUK I. - HOEDANIGHEDEN EN VOORWAARDEN VEREIST OM EEN HUWELIJK TE MOGEN AANGAAN. (Art. 143)
HOOFDSTUK II. [1 - Formaliteiten betreffende het huwelijk. ]1
Afdeling I. [1 - Aangifte van het huwelijk ]1 (Art. 164/1)
Afdeling 2. [1 - Voltrekking van het huwelijk ]1 (Art. 165)
HOOFDSTUK III. <Opgeheven bij W 2009-02-19/36, art.4, 044; Inwerkingtreding : 21-03-2009> (Art. 172)
HOOFDSTUK IV. - VORDERINGEN TOT NIETIGVERKLARING VAN HET HUWELIJK. (Art. 180)
HOOFDSTUK V. - VERPLICHTINGEN DIE UIT HET HUWELIJK (OF DE AFSTAMMING ) ONTSTAAN. <W 31-03-1987, art. 31> (Art. 203)
HOOFDSTUK VI. - WEDERZIJDSE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN ECHTGENOTEN. (Art. 212)
HOOFDSTUK VII. - ONTBINDING VAN HET HUWELIJK. (Art. 227)
HOOFDSTUK VIII. - TWEEDE HUWELIJK. (Art. 228)
TITEL VI. - ECHTSCHEIDING.
HOOFDSTUK I. - GRONDEN TOT ECHTSCHEIDING. (Art. 229)
HOOFDSTUK II. - ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN.
AFDELING I. - VORM VAN DE ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN. (Art. 234)
AFDELING II. - VOORLOPIGE MAATREGELEN WAARTOE DE EIS TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN AANLEIDING KAN GEVEN. (Art. 267)
AFDELING III. - GRONDEN VAN NIET-ONTVANKELIJKHEID TEGEN DE VORDERING TOT ECHTSCHEIDING OP GROND VAN BEPAALDE FEITEN. (Art. 272)
HOOFDSTUK III. - ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING. (Art. 275)
HOOFDSTUK IV. - GEVOLGEN VAN ECHTSCHEIDING. (Art. 295)
HOOFDSTUK V. - SCHEIDING VAN TAFEL EN BED. (Art. 308)
TITEL VII. - (...) AFSTAMMING.
HOOFDSTUK 1. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MOEDERSZIJDE. (Art. 312)
HOOFDSTUK 2. - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN VADERSZIJDE.
AFDELING 1. - VERMOEDEN VAN VADERSCHAP. (Art. 315)
AFDELING 2. - ERKENNING. (Art. 319)
AFDELING 3. - ONDERZOEK NAAR HET VADERSCHAP. (Art. 322)
HOOFDSTUK 2/1. [1 - VASTSTELLING VAN DE AFSTAMMING VAN MEEMOEDERSZIJDE. ]1
AFDELING 1. [1 - ALGEMENE BEPALINGEN. ]1 (Art. 325/1)
AFDELING 2. [1 - VERMOEDEN VAN MEEMOEDERSCHAP. ]1 (Art. 325/2)
AFDELING 3. [1 - ERKENNING. ]1 (Art. 325/4)
AFDELING 4. [1 - ONDERZOEK NAAR HET MEEMOEDERSCHAP. ]1 (Art. 325/8)
HOOFDSTUK 3. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN NOPENS DE WIJZE WAAROP DE AFSTAMMING WORDT VASTGESTELD.
AFDELING 1. - HET TIJDSTIP VAN DE VERWEKKING. (Art. 326)
AFDELING 2. - DE ERKENNING. (Art. 327)
HOOFDSTUK 4. - VORDERINGEN MET BETREKKING TOT DE AFSTAMMING.
AFDELING 1. - ALGEMEEN. (Art. 331)
AFDELING 2. - DE VORDERINGEN IN HET BIJZONDER. (Art. 332)
AFDELING 3. - BEKENDMAKING VAN DE RECHTERLIJKE BESLISSING IN [1 de DABS ]1. (Art. 333)
HOOFDSTUK 5. - GEVOLGEN VAN DE AFSTAMMING. (Art. 334)
HOOFDSTUK 6. - VORDERING TOT UITKERING VOOR LEVENSONDERHOUD, OPVOEDING EN PASSENDE OPLEIDING. (Art. 336)
TITEL VIII. - Adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
HOOFDSTUK I. - Intern recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Algemene bepaling. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 343)
Afdeling 2. - Bepalingen gemeenschappelijk aan beide vormen van adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Voorwaarden voor adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Grondvoorwaarden. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 344-1)
B. Leeftijd. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 345)
C. Geschiktheid. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 346-1)
D. Nieuwe adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 347-1)
E. Toestemmingen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 348-1)
§ 2. Gevolgen van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 349-1)
§ 3. Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde na de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 350)
§ 4. Herziening van de adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 351)
§ 5. Tussenpersonen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 352)
Afdeling 3. - Bepalingen eigen aan iedere vorm van adoptie <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-59-2005>
§ 1. Gewone adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 353-1)
B. Herroeping. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 354-1)
§ 2. Volle adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
A. Leeftijdsvoorwaarde. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 355)
B. Gevolgen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 356-1)
HOOFDSTUK II. - Internationaal recht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
Afdeling 1. - Bijzondere bepalingen van internationaal privaatrecht. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 357)
Afdeling 2. - Totstandkoming van een adoptie die de interlandelijke overbrenging van een kind onderstelt. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Definities. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 360-1)
§ 2. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 361-1)
§ 3. Het kind heeft zijn gewone verblijfplaats in België. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 362-1)
§ 4. Beschermingsmaatregelen. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 363-1)
Afdeling 3. - Uitwerking van buitenlandse beslissingen inzake adoptie in België <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
§ 1. Erkenning van adopties beheerst door het Verdrag. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 364-1)
§ 2. Erkenning van adopties die niet door het Verdrag zijn beheerst. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 365-1)
§ 2/1. [1 Afwijkende bepaling inzake erkenning van de adopties in het hoger belang van het kind. ]1 (Art. 365-6)
§ 3. Erkenning van buitenlandse beslissingen van herroeping, herziening en nietigverklaring van een adoptie. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 366-1)
§ 4. [1 Akte van adoptie ]1 (Art. 367-1)
HOOFDSTUK III. - Administratieve formaliteiten. <W 2003-04-24/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (Art. 368-1)
TITEL VIII/1. [1 - Namen en voornamen. ]1
HOOFDSTUK 1. [1 - Vastheid van naam. ]1 (Art. 370/1)
HOOFDSTUK 2. [1 - Toegelaten voornamen. ]1 (Art. 370/2)
HOOFDSTUK 3. [1 - Verandering van naam en voornamen. ]1 (Art. 370/3)
TITEL VIIIbis. - VERLATING VAN EEN MINDERJARIGE. (opgeheven ) <W 1999-05-07/58, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-07-1999> (Art. 370bis)
TITEL IX. [1 - Ouderlijk gezag en pleegzorg. ]1
HOOFDSTUK I. [1 - Ouderlijk gezag. ]1 (Art. 371)
HOOFDSTUK II. [1 - Pleegzorg. ]1 (Art. 387quater)
TITEL X. - MINDERJARIGHEID, VOOGDIJ EN ONTVOOGDING.
HOOFDSTUK I. - MINDERJARIGHEID. (Art. 388)
HOOFDSTUK II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - VOOGDIJ.
Afdeling I. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Ontstaan van de voogdij. (Art. 389)
Afdeling II. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Organisatie van de voogdij. (Art. 390)
Afdeling III. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Toeziende voogd. (Art. 402)
Afdeling IV. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Werking van de voogdij. (Art. 405)
Afdeling V. <W 2001-04-29/39, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdijrekeningen en voogdijverslag. (Art. 413)
HOOFDSTUK IIbis. - PLEEGVOOGDIJ. (Art. 475bis)
HOOFDSTUK III. - ONTVOOGDING. (Art. 476)
HOOFDSTUK IV.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 25, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (Art. 487bis)
TITEL XI. - [1 Meerderjarigheid en beschermde personen ]1
HOOFDSTUK I. - MEERDERJARIGHEID. (Art. 488)
HOOFDSTUK Ibis. - VOORLOPIG BEWIND OVER DE GOEDEREN TOEBEHOREND AAN EEN MEERDERJARIGE. <W 18-07-1991, art. 2> (Art. 488bis)
HOOFDSTUK II. - [1 Beschermde personen ]1
Afdeling 1. - [1 Toepassingsgebied ]1 (Art. 488/1)
Afdeling 2. - [1 Buitengerechtelijke bescherming ]1 (Art. 489)
Afdeling 3. - [1 Rechterlijke bescherming ]1
Onderafdeling 1. [1 Definities ]1 (Art. 491)
Onderafdeling 2. - [1 De onbekwaamheid ]1 (Art. 492)
Onderafdeling 3. - [1 Sanctionering ]1 (Art. 493)
HOOFDSTUK II/1. [1 Het bewind ]1
Afdeling 1. [1 Definities ]1 (Art. 494)
Afdeling 2. [1 Ontstaan van het bewind ]1 (Art. 495)
Afdeling 3. [1 Organisatie van het bewind ]1 (Art. 496)
Afdeling 4. [1 De werking van het bewind ]1
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepalingen ]1 (Art. 497)
Onderafdeling 2. - [1 Bijstand ]1 (Art. 498)
Onderafdeling 3. - [1 Vertegenwoordiging en beheer ]1 (Art. 499)
Onderafdeling 4. - [1 Het bewind uitgeoefend door de ouders ]1 (Art. 500)
Onderafdeling 5. [1 Vertrouwenspersoon ]1 (Art. 501)
Afdeling 5. [1 De beëindiging van het bewind ]1 (Art. 502)
HOOFDSTUK III.
<Opgeheven bij W 2013-03-17/14, art. 120, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)> (Art. 513)
BOEK II. - GOEDEREN EN VERSCHILLENDE BEPERKINGEN VAN DE EIGENDOM.
TITEL I. - ONDERSCHEIDING VAN DE GOEDEREN. (Art. 516)
HOOFDSTUK I. - ONROERENDE GOEDEREN. (Art. 517)
HOOFDSTUK II. - ROERENDE GOEDEREN. (Art. 527)
HOOFDSTUK III. - GOEDEREN MET BETREKKING TOT HUN BEZITTERS. (Art. 537)
TITEL II. - EIGENDOM. (Art. 544)
HOOFDSTUK I. - RECHT VAN NATREKKING OP HETGEEN DOOR EEN ZAAK WORDT VOORTGEBRACHT. (Art. 547)
HOOFDSTUK II. - RECHT VAN NATREKKING OP HETGEEN MET DE ZAAK VERENIGD WORDT EN EEN LICHAAM ERMEE UITMAAKT. (Art. 551)
AFDELING I. - RECHT VAN NATREKKING BETREFFENDE ONROERENDE ZAKEN. (Art. 552)
AFDELING II. - RECHT VAN NATREKKING BETREFFENDE ROERENDE ZAKEN. (Art. 565)
HOOFDSTUK III. - MEDEEIGENDOM.
AFDELING I. - (GEWONE MEDEEIGENDOM EN GEDWONGEN MEDEEIGENDOM IN HET ALGEMEEN. ) <Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-08-1995> (Art. 577-2)
AFDELING II. - (GEDWONGEN MEDEEIGENDOM VAN GEBOUWEN OF GROEPEN VAN GEBOUWEN. ) <Ingevoegd bij W 1994-06-30/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-08-1995>
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen. (Art. 577-3)
Onderafdeling II. - Rechtspersoonlijkheid van de vereniging van medeëigenaars. (Art. 577-5)
Onderafdeling III. - [1 Organen van de vereniging van mede-eigenaars. ]1 (Art. 577-6)
Onderafdeling IV. - Rechtsvorderingen. - Openbaarheid. - Tegenstelbaarheid en overdracht. (Art. 577-9)
Onderafdeling V. - Ontbinding en vereffening. (Art. 577-12)
Onderafdeling VI. - Dwingend karakter. (Art. 577-14)
TITEL III. - VRUCHTGEBRUIK, GEBRUIK EN BEWONING.
HOOFDSTUK I. - VRUCHTGEBRUIK. (Art. 578)
AFDELING I. - RECHTEN VAN DE VRUCHTGEBRUIKER. (Art. 582)
AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE VRUCHTGEBRUIKER. (Art. 600)
AFDELING III. - HOE VRUCHTGEBRUIK EINDIGT. (Art. 617)
HOOFDSTUK II. - GEBRUIK EN BEWONING. (Art. 625)
TITEL IV. - ERFDIENSTBAARHEDEN OF GRONDLASTEN. (Art. 637)
HOOFDSTUK I. - ERFDIENSTBAARHEDEN DIE ONTSTAAN UIT DE LIGGING VAN DE PLAATSEN. (Art. 640)
HOOFDSTUK II. - ERFDIENSTBAARHEDEN DIE DOOR DE WET GEVESTIGD ZIJN. (Art. 649)
AFDELING I. - GEMENE MUUR EN GEMENE GRACHT. (Art. 653)
AFDELING II. - AFSTAND EN TUSSENWERKEN VEREIST BIJ BEPAALDE BOUWWERKEN. (Art. 674)
AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR. (Art. 675)
AFDELING IV. - DAKDROP. (Art. 681)
AFDELING V. - RECHT VAN UITWEG. (Art. 682)
HOOFDSTUK III. - ERFDIENSTBAARHEDEN DIE DOOR 'S MENSEN TOEDOEN GEVESTIGD WORDEN.
AFDELING I. - ONDERSCHEIDEN SOORTEN VAN ERFDIENSTBAARHEDEN DIE OP GOEDEREN KUNNEN WORDEN GEVESTIGD. (Art. 686)
AFDELING II. - HOE ERFDIENSTBAARHEDEN GEVESTIGD WORDEN. (Art. 690)
AFDELING III. - RECHTEN VAN DE EIGENAAR VAN HET ERF WAARAAN DE ERFDIENSTBAARHEID VERSCHULDIGD IS. (Art. 697)
AFDELING IV. - HOE ERFDIENSTBAARHEDEN TENIET GAAN. (Art. 703)
BOEK III. - OP WELKE WIJZE EIGENDOM VERKREGEN WORDT.
ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 711)
TITEL I. - ERFENISSEN.
HOOFDSTUK I. - OPENVALLEN VAN ERFENISSEN EN BEZIT VAN DE ERFGENAMEN. (Art. 718)
HOOFDSTUK II. - HOEDANIGHEDEN VEREIST OM TE KUNNEN ERVEN. (Art. 725)
HOOFDSTUK III. - ONDERSCHEIDEN ORDEN IN DE ERFOPVOLGING.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 731)
AFDELING II. - PLAATSVERVULLING. (Art. 739)
AFDELING III. - ERFOPVOLGING IN DE NEDERDALENDE LIJN. (Art. 745)
(AFDELING IV. - ERFOPVOLGING VAN DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT. (Art. 745bis)
Afdeling IVbis. - Erfopvolging van de langstlevende wettelijk samenwonende. <Ingevoegd bij W 2007-03-28/39, art. 7; Inwerkingtreding : 18-05-2007> (Art. 745octies)
AFDELING(V.) - ERFOPVOLGING IN DE OPGAANDE LIJN. (Art. 746)
AFDELING(VI.) - ERFOPVOLGING IN DE ZIJLIJN. (Art. 750)
HOOFDSTUK IV. - ONREGELMATIGE ERFOPVOLGING.
AFDELING I. - RECHTEN VAN NATUURLIJKE KINDEREN OP DE GOEDEREN VAN HUN VADER OF MOEDER, EN ERFOPVOLGING IN DE NALATENSCHAP VAN ZONDER NAKOMELINGEN OVERLEDEN NATUURLIJKE KINDEREN. (Art. 756)
AFDELING II. - RECHTEN VAN DE STAAT. (Art. 767)
HOOFDSTUK V. - AANVAARDING EN VERWERPING VAN NALATENSCHAPPEN.
AFDELING I. - AANVAARDING. (Art. 774)
AFDELING II. - VERWERPING VAN NALATENSCHAPPEN. (Art. 784)
AFDELING III. - VOORRECHT VAN BOEDELBESCHRIJVING, ZIJN GEVOLGEN, EN VERPLICHTINGEN VAN DE ERFGENAAM DIE ONDER VOORRECHT AANVAARDT. (Art. 793)
AFDELING IV. - ONBEHEERDE NALATENSCHAPPEN. (Art. 811)
HOOFDSTUK VI. - VERDELING EN INBRENG.
AFDELING I. [1 - Verdeling. ]1 (Art. 815)
AFDELING II. - INBRENG. (Art. 843)
AFDELING III. - BETALING VAN DE SCHULDEN. (Art. 870)
AFDELING IV. - GEVOLGEN VAN DE VERDELING EN VRIJWARING VAN DE KAVELS. (Art. 883)
AFDELING V. - VERNIETIGING VAN DE VERDELING. (Art. 887)
HOOFDSTUK VII. [1 Centraal erfrechtregister ]1 (Art. 892/1)
TITEL II. - SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN EN TESTAMENTEN.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 893)
HOOFDSTUK II. - BEKWAAMHEID OM TE BESCHIKKEN OF TE VERKRIJGEN BIJ SCHENKING ONDER DE LEVENDEN OF BIJ TESTAMENT. (Art. 901)
HOOFDSTUK III. - BESCHIKBAAR GEDEELTE DER GOEDEREN EN INKORTING.
AFDELING I. - BESCHIKBAAR GEDEELTE DER GOEDEREN. (Art. 913)
AFDELING II. - INKORTING VAN SCHENKINGEN EN LEGATEN. (Art. 920)
HOOFDSTUK IV. - SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN.
AFDELING I. - VORM VAN DE SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN. (Art. 931)
AFDELING II. - UITZONDERINGEN OP DE REGEL VAN DE ONHERROEPELIJKHEID DER SCHENKINGEN ONDER DE LEVENDEN. (Art. 953)
HOOFDSTUK V. - BESCHIKKINGEN BIJ TESTAMENT.
AFDELING I. - ALGEMENE REGELS BETREFFENDE DE VORM DER TESTAMENTEN. (Art. 967)
AFDELING II. - BIJZONDERE REGELS BETREFFENDE DE VORM VAN BEPAALDE TESTAMENTEN. (Art. 981)
AFDELING III. - ERFSTELLINGEN EN LEGATEN IN HET ALGEMEEN. (Art. 1002)
AFDELING IV. - ALGEMEEN LEGAAT. (Art. 1003)
AFDELING V. - LEGAAT ONDER ALGEMENE TITEL. (Art. 1010)
AFDELING VI. - BIJZONDERE LEGATEN. (Art. 1014)
AFDELING VII. - UITVOERDERS VAN UITERSTE WILSBESCHIKKINGEN. (Art. 1025)
AFDELING VIII. - HERROEPING EN VERVAL VAN TESTAMENTEN. (Art. 1035)
HOOFDSTUK VI. - GEOORLOOFDE BESCHIKKINGEN TEN VOORDELE VAN DE KLEINKINDEREN VAN DE SCHENKER OF ERFLATER, OF TEN VOORDELE VAN DE KINDEREN VAN ZIJN BROEDERS EN ZUSTERS. (Art. 1048)
HOOFDSTUK VII. - VERDELINGEN DOOR DE VADER, DE MOEDER OF ANDERE BLOEDVERWANTEN IN DE OPGAANDE LIJN, TUSSEN HUN AFSTAMMELINGEN GEMAAKT. (Art. 1075)
HOOFDSTUK VIII. - SCHENKINGEN BIJ HUWELIJKSCONTRACT AAN DE ECHTGENOTEN EN AAN DE KINDEREN DIE UIT HET HUWELIJK ZULLEN WORDEN GEBOREN. (Art. 1081)
HOOFDSTUK IX. - BESCHIKKINGEN TUSSEN ECHTGENOTEN, HETZIJ BIJ HUWELIJKSCONTRACT, HETZIJ TIJDENS HET HUWELIJK. (Art. 1091)
TITEL IIbis. [1 - ERFOVEREENKOMSTEN. ]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen. ]1 (Art. 1100/1)
HOOFDSTUK II. [1 - Sanctionering van niet toegelaten erfovereenkomsten. ]1 (Art. 1100/3)
HOOFDSTUK III. [1 - Gevolgen van de erfovereenkomsten. ]1 (Art. 1100/4)
HOOFDSTUK IV. [1 - Vorm van de erfovereenkomsten. ]1 (Art. 1100/5)
HOOFDSTUK V. [1 - Publiciteit van de erfovereenkomsten. ]1 (Art. 1100/6)
HOOFDSTUK VI. [1 - De globale erfovereenkomst ]1 (Art. 1100/7)
TITEL III. - CONTRACTEN OF VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST IN HET ALGEMEEN.
HOOFDSTUK I. - VOORAFGAANDE BEPALINGEN. (Art. 1101)
HOOFDSTUK II. - VOORWAARDEN DIE TOT DE GELDIGHEID VAN DE OVEREENKOMSTEN VEREIST ZIJN. (Art. 1108)
AFDELING I. - TOESTEMMING. (Art. 1109)
AFDELING II. - BEKWAAMHEID VAN DE CONTRACTERENDE PARTIJEN. (Art. 1123)
AFDELING III. - VOORWERP EN INHOUD VAN DE CONTRACTEN. (Art. 1126)
AFDELING IV. - OORZAAK. (Art. 1131)
HOOFDSTUK III. - GEVOLGEN VAN DE VERBINTENISSEN.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1134)
AFDELING II. - VERBINTENIS OM IETS TE GEVEN. (Art. 1136)
AFDELING III. - VERBINTENIS OM IETS TE DOEN OF NIET TE DOEN. (Art. 1142)
AFDELING IV. - SCHADEVERGOEDING WEGENS NIET-NAKOMING VAN DE VERBINTENIS. (Art. 1146)
AFDELING V. - UITLEGGING VAN DE OVEREENKOMSTEN. (Art. 1156)
AFDELING VI. - GEVOLGEN VAN DE OVEREENKOMSTEN TEN AANZIEN VAN DERDEN. (Art. 1165)
HOOFDSTUK IV. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN VERBINTENISSEN.
AFDELING I. - VOORWAARDELIJKE VERBINTENISSEN.
§ 1. DE VOORWAARDE IN HET ALGEMEEN EN HAAR VERSCHILLENDE SOORTEN. (Art. 1168)
§ II. OPSCHORTENDE VOORWAARDE. (Art. 1181)
§ III. ONTBINDENDE VOORWAARDE. (Art. 1183)
AFDELING II. - VERBINTENISSEN MET TIJDSBEPALING. (Art. 1185)
AFDELING III. - ALTERNATIEVE VERBINTENISSEN. (Art. 1189)
AFDELING IV. - HOOFDELIJKE VERBINTENISSEN.
§ 1. HOOFDELIJKHEID TUSSEN SCHULDEISERS. (Art. 1197)
§ II. HOOFDELIJKHEID TUSSEN SCHULDENAARS. (Art. 1200)
AFDELING V. - DEELBARE EN ONDEELBARE VERBINTENISSEN. (Art. 1217)
§ I. GEVOLGEN VAN DE DEELBARE VERBINTENIS. (Art. 1220)
§ II. GEVOLGEN VAN DE ONDEELBARE VERBINTENIS. (Art. 1222)
AFDELING VI. - VERBINTENISSEN ONDER STRAFBEDING. (Art. 1226)
HOOFDSTUK V. - TENIETGAAN VAN DE VERBINTENISSEN. (Art. 1234)
AFDELING I. - BETALING.
§ I. BETALING IN HET ALGEMEEN. (Art. 1235)
§ II. BETALING MET INDEPLAATSSTELLING. (Art. 1249)
§ III. TOEREKENING VAN BETALINGEN. (Art. 1253)
§ IV. AANBOD VAN BETALING EN CONSIGNATIE. (Art. 1257)
§ V. BOEDELAFSTAND. (Art. 1265)
AFDELING II. - SCHULDVERNIEUWING. (Art. 1271)
AFDELING III. - KWIJTSCHELDING VAN SCHULD. (Art. 1282)
AFDELING IV. - SCHULDVERGELIJKING. (Art. 1289)
AFDELING V. - SCHULDVERMENGING. (Art. 1300)
AFDELING VI. - VERLIES VAN DE VERSCHULDIGDE ZAAK. (Art. 1302)
AFDELING VII. - VORDERING TOT NIETIGVERKLARING OF TOT VERNIETIGING VAN DE OVEREENKOMSTEN. (Art. 1304)
HOOFDSTUK VI. - BEWIJS VAN DE VERBINTENISSEN EN BEWIJS VAN DE BETALING. (Art. 1315)
AFDELING I. - SCHRIFTELIJK BEWIJS.
§ I. DE AUTHENTIEKE TITEL. (Art. 1317)
§ II. DE ONDERHANDSE AKTE. (Art. 1322)
§ III. KERVEN. (Art. 1333)
§ IV. AFSCHRIFTEN VAN TITELS. (Art. 1334)
§ V. AKTEN VAN ERKENNING EN VAN BEVESTIGING. (Art. 1337)
AFDELING II. - BEWIJS DOOR GETUIGEN. (Art. 1341)
AFDELING II/1. [1 - Bewijs door en tegen ondernemingen. ]1 (Art. 1348bis)
AFDELING III. - VERMOEDENS. (Art. 1349)
§ 1. VERMOEDENS DIE BIJ DE WET ZIJN INGESTELD. (Art. 1350)
§ II. VERMOEDENS DIE NIET BIJ DE WET ZIJN INGESTELD. (Art. 1353)
AFDELING IV. - BEKENTENIS VAN PARTIJEN. (Art. 1354)
AFDELING V. - DE EED. (Art. 1357)
§ I. DE BESLISSENDE EED. (Art. 1358)
§ II. DE AMBTSHALVE OPGELEGDE EED. (Art. 1366)
TITEL IV. - VERBINTENISSEN BUITEN OVEREENKOMST. (Art. 1370)
HOOFDSTUK I. - ONEIGENLIJKE CONTRACTEN. (Art. 1371)
HOOFDSTUK II. - MISDRIJVEN EN ONEIGENLIJKE MISDRIJVEN. (Art. 1382)
TITEL IVbis. - VERGOEDING VAN DE SCHADE DOOR ABNORMALEN VEROORZAAKT. (Art. 1386bis)
TITEL V. - HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1387)
HOOFDSTUK II. - WETTELIJK STELSEL.
AFDELING I. - VERMOGENS EN WEDERBELEGGING. (Art. 1398)
§ 1. BATEN VAN DE EIGEN VERMOGENS. (Art. 1399)
§ 2. WEDERBELEGGING. (Art. 1402)
§ 3. BATEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN. (Art. 1405)
§ 4. LASTEN VAN DE EIGEN VERMOGENS EN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN. (Art. 1406)
AFDELING II. - RECHTEN VAN DE SCHULDEISERS. (Art. 1409)
AFDELING III. - BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN. (Art. 1415)
AFDELING IV. - BESTUUR VAN HET EIGEN VERMOGEN. (Art. 1425)
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING VOOR HET BESTUUR VAN DE EIGEN VERMOGENS EN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN. (Art. 1426)
AFDELING V. - ONTBINDING VAN HET WETTELIJK STELSEL.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1427)
§ 2. VERGOEDINGSREKENINGEN. (Art. 1432)
§ 3. VERREKENING VAN DE LASTEN. (Art. 1439)
§ 4. VERREKENING VAN DE VERGOEDINGEN. (Art. 1442)
§ 5. VERDELING. (Art. 1445)
§ 6. SCHULDEN TUSSEN ECHTGENOTEN. (Art. 1450)
HOOFDSTUK III. - OVEREENKOMSTEN DIE HET WETTELIJK STELSEL KUNNEN WIJZIGEN. (Art. 1451)
§ 1. BEDINGEN TOT UITBREIDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BATEN. (Art. 1452)
§ 2. VOORUITMAKING. (Art. 1457)
§ 3. BEDINGEN DIE AFWIJKEN VAN DE REGELS DER GELIJKE VERDELING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN. (Art. 1461)
§ 4. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING. (Art. 1465)
HOOFDSTUK IV. - SCHEIDING VAN GOEDEREN.
AFDELING I. - BEDONGEN SCHEIDING VAN GOEDEREN. (Art. 1466)
AFDELING II. - GERECHTELIJKE SCHEIDING VAN GOEDEREN. (Art. 1470)
AFDELING III. [1 - Rechterlijke billijkheidscorrectie. ]1 (Art. 1474/1)
TITEL Vbis. - (ingevoegd bij <W 1998-11-23/35, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2000> ) Wettelijke samenwoning. (Art. 1475)
OVERGANGSRECHT.
(NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de hierna volgende teksten (zijnde de vroegere artikelen 1399-1535 en 1540-1581 B.W.) van kracht. Zie W. 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, art. III en IV, 47. Voor de autonome Tekst : 1804-03-21/36)
TITEL VI. - KOOP.
HOOFDSTUK I. - AARD EN VORM VAN DE KOOP. (Art. 1582)
HOOFDSTUK II. - WIE KOPEN OF VERKOPEN KAN. (Art. 1594)
HOOFDSTUK III. - ZAKEN DIE VERKOCHT KUNNEN WORDEN. (Art. 1598)
HOOFDSTUK IV. - VERPLICHTINGEN VAN DE VERKOPER.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1602)
AFDELING II. - LEVERING. (Art. 1604)
AFDELING III. - VRIJWARING. (Art. 1625)
§ I. VRIJWARING VOOR UITWINNING. (Art. 1626)
§ II. VRIJWARING VOOR GEBREKEN VAN DE VERKOCHTE ZAAK. (Art. 1641)
Afdeling IV. Bepalingen met betrekking tot de verkopen aan consumenten. <Ingevoegd bij W 2004-09-01/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2005> (Art. 1649bis)
HOOFDSTUK V. - VERPLICHTINGEN VAN DE KOPER. (Art. 1650)
HOOFDSTUK VI. - NIETIGHEID EN ONTBINDING VAN DE KOOP. (Art. 1658)
AFDELING I. - RECHT VAN WEDERINKOOP. (Art. 1659)
AFDELING II. - VERNIETIGING VAN DE KOOP UIT HOOFDE VAN BENADELING. (Art. 1674)
HOOFDSTUK VII. - VEILING VAN ONVERDEELDE GOEDEREN. (Art. 1686)
HOOFDSTUK VIII. - OVERDRACHT VAN SCHULDVORDERINGEN EN ANDERE ONLICHAMELIJKE RECHTEN. (Art. 1689)
TITEL VII. - RUIL. (Art. 1702)
TITEL VIII. - HUUR.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1708)
HOOFDSTUK II. - HUUR VAN GOEDEREN. (Art. 1713)
AFDELING I. - (ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE HUUR VAN ONROERENDE GOEDEREN ). <W 20-02-1991, art. 1> (Art. 1714)
AFDELING II. - REGELS BETREFFENDE DE HUUROVEREENKOMSTEN MET BETREKKING TOT DE HOOFDVERBLIJFPLAATS VAN DE HUURDER IN HET BIJZONDER. (Voor de autonome Tekst : 1991-02-20/32)
AFDELING II. WAALS_GEWEST.
<Opgeheven wat betreft de woninghuurovereenkomst bij DWG 2018-03-15/13, art. 92,§1, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
AFDELING IIbis. - REGELS BETREFFENDE DE HANDELSHUUR IN HET BIJZONDER. (Voor de autonome Tekst : 1951-04-30/30)
AFDELING III. - REGELS BETREFFENDE DE PACHT IN HET BIJZONDER. (Voor de autonome Tekst : 1969-11-04/31)
HOOFDSTUK III. - HUUR VAN WERK EN VAN DIENSTEN. (Art. 1779)
AFDELING I. - HUUR VAN DIENSTBODEN EN WERKLIEDEN. (Art. 1780)
AFDELING II. - ONDERNEMERS VAN VERVOER TE LAND EN TE WATER. (Art. 1782)
AFDELING III. - BESTEKKEN EN AANNEMINGEN. (Art. 1787)
HOOFDSTUK IV. - VEEPACHT.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1800)
AFDELING II. - EENVOUDIGE VEEPACHT. (Art. 1804)
AFDELING III. - VEEPACHT BIJ HELFTEN. (Art. 1818)
AFDELING IV. - VEEPACHT DOOR DE EIGENAAR TOEGESTAAN AAN ZIJN PACHTER OF ZIJN DEELPACHTER.
§ I. VEEPACHT AAN DE PACHTER TOEGESTAAN. (Art. 1821)
§ II. VEEPACHT AAN DE DEELPACHTER TOEGESTAAN. (Art. 1827)
AFDELING V. - CONTRACT ONEIGENLIJK VEEPACHT GENOEMD. (Art. 1831)
TITEL IX. - (VENNOOTSCHAPPEN ). <W 14-07-1987, art. 1>
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 1832)
HOOFDSTUK II. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN VENNOOTSCHAPPEN. (Art. 1835)
AFDELING I. - ALGEMENE VENNOOTSCHAPPEN. (Art. 1836)
AFDELING II. - BIJZONDERE VENNOOTSCHAP. (Art. 1841)
HOOFDSTUK III. - VERPLICHTINGEN VAN DE VENNOTEN ONDERLING EN TEN AANZIEN VAN DERDEN.
AFDELING I. - VERPLICHTINGEN VAN DE VENNOTEN ONDERLING. (Art. 1843)
AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE VENNOTEN TEN AANZIEN VAN DERDEN. (Art. 1862)
HOOFDSTUK IV. - VERSCHILLENDE WIJZEN WAAROP DE VENNOOTSCHAP EINDIGT. (Art. 1865)
BEPALING BETREFFENDE DE HANDELSVENNOOTSCHAPPEN. (Art. 1873)
TITEL X. - LENING. (Art. 1874)
HOOFDSTUK I. - BRUIKLENING OF COMMODAAT.
AFDELING I. - AARD VAN DE BRUIKLENING. (Art. 1875)
AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE LENER. (Art. 1880)
AFDELING III. - VERPLICHTINGEN VAN DEGENE DIE IN BRUIKLEEN GEEFT. (Art. 1888)
HOOFDSTUK II. - VERBRUIKLENING OF EENVOUDIGE LENING.
AFDELING I. - AARD VAN DE VERBRUIKLENING. (Art. 1892)
AFDELING II. - VERPLICHTINGEN VAN DE UITLENER. (Art. 1898)
AFDELING III. - VERPLICHTINGEN VAN DE LENER. (Art. 1902)
HOOFDSTUK III. - LENING OP INTEREST. (Art. 1905)
TITEL XI. - BEWAARGEVING EN SEKWESTER.
HOOFDSTUK I. - BEWAARGEVING IN HET ALGEMEEN EN VERSCHILLENDE SOORTEN VAN BEWAARGEVING. (Art. 1915)
HOOFDSTUK II. - EIGENLIJKE BEWAARGEVING.
AFDELING I. - AARD EN WEZEN VAN HET CONTRACT VAN BEWAARGEVING. (Art. 1917)
AFDELING II. - VRIJWILLIGE BEWAARGEVING. (Art. 1921)
AFDELING III. - VERPLICHTINGEN VAN DE BEWAARNEMER. (Art. 1927)
AFDELING IV. - VERPLICHTINGEN VAN DE BEWAARGEVER. (Art. 1947)
AFDELING V. - BEWAARGEVING UIT NOODZAAK. (Art. 1949)
HOOFDSTUK III. - SEKWESTER.
AFDELING I. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN SEKWESTER. (Art. 1955)
AFDELING II. - BIJ OVEREENKOMST BEDONGEN SEKWESTER. (Art. 1956)
AFDELING III. - GERECHTELIJK SEKWESTER OF GERECHTELIJK BEWAARGEVING. (Art. 1961)
TITEL XII. - KANSCONTRACTEN. (Art. 1964)
HOOFDSTUK I. - SPEL EN WEDDENSCHAP. (Art. 1965)
HOOFDSTUK II. - CONTRACT VAN LIJFRENTE.
AFDELING I. - VOORWAARDEN DIE VOOR DE GELDIGHEID VAN HET CONTRACT VEREIST ZIJN. (Art. 1968)
AFDELING II. - GEVOLGEN VAN HET CONTRACT TUSSEN DE CONTRACTERENDE PARTIJEN. (Art. 1977)
TITEL XIII. - LASTGEVING.
HOOFDSTUK I. - AARD EN VORM VAN DE LASTGEVING. (Art. 1984)
HOOFDSTUK II. - VERPLICHTINGEN VAN DE LASTHEBBER. (Art. 1991)
HOOFDSTUK III. - VERPLICHTINGEN VAN DE LASTGEVER. (Art. 1998)
HOOFDSTUK IV. - VERSCHILLENDE WIJZEN WAAROP LASTGEVING EINDIGT. (Art. 2003)
TITEL XIV. - BORGTOCHT.
HOOFDSTUK I. - AARD EN OMVANG VAN DE BORGTOCHT. (Art. 2011)
HOOFDSTUK II. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT.
AFDELING I. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE SCHULDEISER EN DE BORG. (Art. 2021)
AFDELING II. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE SCHULDENAAR EN DE BORG. (Art. 2028)
AFDELING III. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE BORGEN ONDERLING. (Art. 2033)
HOOFDSTUK III. - TENIETGAAN VAN BORGTOCHT. (Art. 2034)
HOOFDSTUK IV. - WETTELIJKE BORGTOCHT EN GERECHTELIJKE BORGTOCHT. (Art. 2040)
HOOFDSTUK V. - Kosteloze borgtocht. <Ingevoegd bij W 2007-06-03/69, art. 3; Inwerkingtreding : 01-12-2007> (Art. 2043bis)
TITEL XV. - DADING. (Art. 2044)
TITEL XVI. - LIJFSDWANG IN BURGERLIJKE ZAKEN. (Art. 2059)
TITEL XVII. [1 - Zakelijke zekerheden op roerende goederen ]1

(NOTA: Titel XVII wordt 2013-07-11/19) (Art. 2071)
TITEL XVIII. - VOORRECHTEN EN HYPOTHEKEN.
(NOTA : De artikelen 2092 tot 2203 werd vervangen door art. 1 van de W van 16 december 1851. Voor de tekst, zie 1851-12-16/01)
TITEL XIX. - GERECHTELIJKE UITWINNING EN RANGREGELING ONDER DE SCHULDEISERS. (Art. 2204)
TITEL XX. - VERJARING.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 2219)
HOOFDSTUK II. - BEZIT. (Art. 2228)
HOOFDSTUK III. - OORZAKEN DIE DE VERJARING VERHINDEREN. (Art. 2236)
HOOFDSTUK IV. - OORZAKEN DIE DE VERJARING STUITEN OF SCHORSEN.
AFDELING I. - OORZAKEN DIE DE VERJARING STUITEN. (Art. 2242)
AFDELING II. - OORZAKEN DIE DE LOOP VAN DE VERJARING SCHORSEN. (Art. 2251)
HOOFDSTUK V. - TIJD DIE VOOR DE VERJARING VEREIST IS.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN. (Art. 2260)
AFDELING II. - <W 1998-06-10/39, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 27-07-1998> (ALGEMENE TERMIJNEN VAN VERJARING. ) (Art. 2262)
AFDELING III. - TIENJARIGE EN TWINTIGJARIGE VERJARING. (Art. 2265)
AFDELING IV. - ENIGE BIJZONDERE VERJARINGEN. (Art. 2271)
TITEL XXI. - (KENNISGEVING ). <W 2001-10-20/40, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2001> (Art. 2281)